De tovenaar van Matadi
Voor Kaartje en Alix, twee edele kasteelvrouwen die zich aardig verwarmen aan de haard van de vurige fierheid, en die wij daarin steunen, voor altijd.
Steeds en altijd voor Helen, brothers in arms, mijn eeuwige hart en de hemel op twee wondermooie benen.
Het vroegste begin?
Wel.. Ik ga toch proberen.
Ik steek van wal.
Ik zal toch proberen te beschrijven, zo goed als mogelijk, wat mij overkomen is.
Ik weet het feitelijk zelf nog niet.
Ik besef het zelf nog niet, bedoel ik.
Hoe kan ik het voor mijzelf tot klaarheid brengen?
Het schijnt een droom en toch ook niet, een magisch realisme, een trap van steen in wolken.
Wolken..
Het wufte en verstrooide wegdromen van mij ligt deze keer in de oorsprong aan Broeder Diederik.
Hij, hij overtuigt mij om het allemaal op te schrijven.
Schrijf zo zot als mogelijk, zegt hij ontuchtig. Maar ik zeg, ook tegen haar, tegen de liefste, tegen Wiene, ik zeg rustig: “Diederik, het is zo al zot genoeg, vent.”
"Ja ’t is waar,” wrijft hij door zijn dikke pluizenbaard.
Hij trekt sprekend op de rijzige Servranckx, het grijze hoofdgenie van de Afwerpse B1. Hij lijkt ook ontzettend op Urbanus van Tollembeek, tot op zekere hoogte, want Diederik is wellicht nog begaafder dan het absurde Vlaams origineel.
Zijn geest waait alle windrichtingen uit maar blijft wezenlijk verankerd in de Vlaamse boerenaarde. Hij heeft er een carrière van gemaakt om heimwee maar niet toe te geven.
Toch is hij uit zand en klei op Asseneedse leest geboren. Grootgeworden als een eenzaat, een zonderling, met de neus diep in de boeken en het hoofd tussen de Boeboeks.
Het is mogelijks Diederik geweest die Marc De Bel de kiem heeft ingeplant van het magistrale Ei van Oom Trotter, toen op internaat bij de Jezuïeten in Kruisem.
Hij werd lang gepest vanwege zijn zonderlinge gedrag, maar op een dag sloeg Karma toe en herdeelde de jonge Diederik moegetergd de kaarten.
Bawitdaba
Hij stroopte de mouwen op, haalde een boksijzer boven, deelde een paar rake klappen uit, verzamelde de vele tandjes in een tupperware-potje en knoopte de pestertiejes aan de laagste boom omhoog.
Daar hingen toen te drogen die opengekloofde kutmongool Rayen en vier van zijn slijmerige kornuitjes, huilend om Hamas, kermend om hun moemoe, want op zulks vernietigend Israëlisch geweld waren ze echt niet voorbereid geweest.
"Duts," beet Diererik hem toe, "Kruipdier. Volgende keer rapsp ik uw ballen weg, bleitende pummel, met een Belgische botte kaasschaaf."
Er is op Aarde geen soort te vinden waar hij meer op neerkijkt dan op aanranders, sluikterroristen en op pesters.
Hersendode meelopers zijn het, kruiperige types, hyena's die er de gevoeligsten uitkiezen en treiteren tot ze instorten.
Bawitdaba
(Waarom worden Diederik, of Diederiks varende collega's nooit door pesters gevisioneerd? Zou het zo zijn dat het de pestertjes aan moed mankeert? Zijn ze dapper maar in aantal? Zou het zo zijn dat pesters, met hun oerdwaze kop, slimmer zijn dan ze eruitzien? Nee hoor. Bijlange niet. Ik geloof eerder dat ze haast alles doen uit angst, de angst om gewoon vredig zichzelf te zijn en 'nee' tegen anderen te leren uitspreken, de kleuters.)
Down with the sickness
Grootworden deed Diederik verder met een snuif van hippie hier, voorts een hele stoet van festivals, een onderdompeling in het existentialisme en een waanzinnige verslingering aan de romantische, geromantiseerde despoot André Breton.
Aan halte Breton stapte hij kortstondig over op de drammerige marmeren tram van Mussolini, een tiran die volgens Diederik "de moraal had van een lintworm, het IQ ook van een platvis, maar van de Retorica geen één college verslapen."
---
Hij is liefdadig en gewelddadig tesamen, de broeder. Hij bewijst dat het kan, in een man.
Ooit langs de droge kusten van Malta kocht hij uit medelijden een houten beeld aan van een sjamaan, een lange Afrikaan, donker als een blinde vlek.
Het vreemde was: ook de sjamaanse tanden waren zwart, de oogleden, alsook de tong, die dik was, lispelde en slog.
Diederik betaalde de man uitbundig, meer dan ruim genoeg. Maar hij liep het allemaal te wantrouwen, heel het zwarte besmettelijke kruipende mistige gevoel, en sloeg het beeld terstond kapot op een massieve bolder.
Donker stof steeg uit het beeld op, dat knakte als een droge stronk.
Diederik moest hoesten, dat herinner ik me.
Op de terugweg richting Rotterdam, die hij op een vrachtschip doorbracht, zag hij plots, van boven op de scheepsbrug, een zwarte verhakkelde man vantussen de vracht, vantussen de kolossale exotische boomstammen klauteren.
"Miljaar," zei Dierik kordaat. Hij keek naar zijn collega Armelinks, een scherpzinnige keuterfilosoof, soort Herman Finkersfiguur, en trok 'm aan de mouw mee naar het dek.
Ze stapten op de man af en zagen dat hij nauwelijks nog kon staan, amper nog kon praten. De Afrikaan miste een stuk van de tong. De wonde was slecht geheeld.
Hij prevelde, de zwarte man: "A-Americaa.." en wees trillend als een vlaggekoord, terwijl hij in de ademnood verstrikte, richting het Westen, waar de zon al aan haar bloedrode ondergang was begonnen.
"Maar copain toch," sprak Diederik tegen de oude amper nog levende man, "Wij gaan wij helemaal niet naar Amerika. Naar Rotterdam, ja. Dat valt dus al tegen."
Armelinks greep humanitair in en brak ertussen door: "U bent nu officieel verstekeling," pinde hij de man in de borst, "Er zijn regels te volgen. En de uitkomst, nou, die ligt helaas al vast. Hoezeer ook mijn hart al verpand geraakt aan u. Zeker te weten. Want jouw ogen als diepe meren.."
"Elcerlyck," onderbrak Diederik, "We staan hier niet in de kletsende regen om weer naar uw toiletpoëzie te luisteren hé. Verstaat ge mij?"
Tegen de verdorstende Afrikaan sprak Diederik amicaler: "Komt gij maar uitrusten in een propere schoon hut, mijne vriend, waar ge subiet vers eten krijgt aangeschoteld en al de Cola die ge drinken kunt."
Armelinks beaamde en zei: "Kom maar mee, beste vriend, kom. Op de vlucht voor Uw vrouw, nietwaar? Ik wou dat ik het aandurfde. Als een vlucht regenwulpen. Maar ze speurt mij gewoon neer, vrees ik. Ze plukt mij zo uit het Heelal. Denk jij soms aan een volgend leven, vriend? Hoe zou jij dan graag terugkeren? Niet als een Ikeakast, nietwaar. Ikzelf graag als een satelliet. Satelliet Suzy zou ik dan hoog boven de wolkendekken voor alle vrouwen en de kinderen zingen. Toch voor zij die er dankbaar om zouden zijn. De anderen die horen me gewoonweg niet: geen erg, geen ergernis."
"Ge moet nog zotzijn om te varen," mompelde Dierik, "Ge moet zot zijn. Als in een vereiste."
Amperlinks: "Anders moet je de pleziervaart ingaan. Dan ben je rijk geweest, of voor eeuwig zwakzinnig."
Diederik: "Zeg wel. Een bende drijvende zwakzinnigen is dat. Kunnen beter prosecco-etiketten dan zeekaarten lezen. "Staat die "N" nou voor een mysterie, Kees?" Jezus Christus. De Heer heeft rare kostgangers. Ik vaar ze gewoon voor hun donder."