Zoeken

Boodschap voor de vlaamse minister president JAMBON de nieuwe slaven handelaar.

Ik heb door op 14 jaar te gaan werken en door  belastingen te betalen er voor gezorgd dat met dat  belasting geld u jaren lang heeft kunnen studeren. Zelfs als de eeuwige student tot uw 35 jaar. Ik laaggeschoold laag loon dus het allerlaagste pensioen. Ik mocht zelfs niet gaan studeren want alleen de kinderen van vlaams nationalisten werden, in die tijd, richting de kristelijke coleges gestuurd. Hoogst waarschijnlijk een vergoeding toen uw voorgangers hun geld schonken, na de Tweede Wereldoorlog, aan de kerken en kloosters, tijdens de operatie gutt.   En dan zegt uw vlaams nationalisten dat ze weigert belastingen te betalen aan België . Belastingontwijking noemt u dat. U noemt dat "geen geld voor het smerige België." Of moet ik begrijpen geen geld van het katholieke noorden voor het seculiere ongelovige zuiden. Zodanig dat ik na jarenlang gezweet in vuile fabrieken meer belastingen moet betalen en er minder voor terugkrijg. Terwijl u in belastingparadijzen in uw luie reet ligt word ik, door mijn laag pensioentje, opgesloten in mijn huis die ik maar 7 dagen mag verlaten en waneer ik meer dan een maand naar het buitenland wil ik een kafkiaanse administratie moet ondergaan.  Door een nieuwe trukendoos die u vlaams nationalist verzonen hebt  om de nieuwe slavernij in te voeren de   I.G.O.    Het verschrikkelijke van de IGO  regeling . Het heeft totaal geen effect op degenen voor wie het bedoeld is. Want wie buiten Europa zijn pensioen ontvangt, waar I.G.O. voor bedoeld is. Heb ik in een email van  Georges-Louis Bouchez begrepen, heeft I.G.O. niet nodig. De prijzen zijn daar zo laag 1 euro voor een middagmaal 40 eurocent voor een brood.Maar heeft  een enorm effect op de laaggeschoold, arme hard gewerkte belg, die het allerlaatste pensioen van west Europa krijgen, gepensioneerden die dagelijks met angst de klop op de deur van de postbode afwachten. Want voor velen van hen is de tocht naar het postkantoor, bij de controle die iedere dag kan plaatsvinden, bijna onmogelijk. Ze zijn ook totaal onkundig, meestal eenzaam. Het kan niemand iets schelen.  Dan vragen sommigen zich af waarom er zoveel voor een protest stem wordt gekozen. Waarom?   Volgens een OESO rapport krijgen de gepensioneerde laaggeschoolden in België het allerlaagste pensioen van West-Europa.  De ambtenaren, 18% die rechtstreeks of onrechtstreeks voor de overheid werken, krijgen het allerhoogste pensioen van West-Europa. De meeste hooggeschoolden hebben zeer goed voor zichzelf gezorgd.  Diegenen in de steek latende die met veel zweet en bloed al dat geld verdiend hebben.   En dan is er Bartjens het wevertje die niet wil dansen, die zoals Jacques Chirac in Parijs wou doen, alleen de rijken in het centrum  en de armen in de bidonvilles.

verf ed
4 0

Groeisteen

Haast en spoed zelden. Geduld een zeldzaam. Goed, door alle technische vooruitgang vinden we snelheid vanzelfsprekend. We zijn er immuun voor geworden. Razendsnel internet, bluetoothverbindingen, snelkeuzetoetsen, webwinkelen … Bijna alles gaat snel en automatisch. Traagheid voelt aan als een fout in het systeem, een situatie die niet onder controle is, een bijna akelige afhankelijkheid van anderen. Woede is niet veraf. Ik hoef mij dit gewacht niet te laten welgevallen, lijkt de ongeduldige mens te denken, want ik verdien beter. Ik kan naar betere plaatsen en heb betere dingen te doen! Klinkt zo arrogant, zo … uit de hoogte. Wist je trouwens dat het aantal verdiepingen van een wolkenkrabber mede wordt bepaald door de wachttijd die mensen kunnen opbrengen om op de lift te wachten? Vijftien seconden is aanvaardbaar, veertig ondraaglijk. Tijd is geld. Veel meer nog dan vroeger.  Handelaars zijn geen wandelaars, eerder topsprinters. Gisteren las ik langzaam, zomaar ergens, op een bijna tijdrovende manier, dat er fastfoodrestaurants bestaan die beloven dat je je eten binnen de anderhalve minuut geserveerd krijgt, anders krijg je je geld terug. In Tokio is er een all you can eat-restaurant waar je afrekent per minuut. Hoe sneller je eet, hoe minder je betaalt. Kan het nog gekker? Of halfgaarder? Volgens mij ben je als mens van nature geduldig en hoe meer je die deugd behoudt, hoe gelukkiger je bent. Weet je wat ik denk? Dat de (commerciële) wereld en de gemaksmaatschappij ons zo ongeduldig maakt. Wachten behoort allang niet meer tot de kern van ons bestaan. We zijn het bijna verleerd, het wachten op goed weer om te kunnen planten of op het einde van een plaag. Ongeduld maakt gespannen, overambitieus, competitief en vijandig. Denk even terug aan de voorbije coronatijd met de lockdowns, de enorme toename van het huiselijk geweld en de doodsbedreigingen aan het adres van epidemiologen … Geduld heb je van nature, maar ‘geduld oefenen’ is geen loze uitdrukking. Ben je het verleerd, dan kan je geduld gemakkelijk trainen. Hoe? Door aan een drukke kassa even te dagdromen over Honolulu of te kijken wat anderen in hun karretje hebben liggen. Door je horloge een dag niet te dragen. In winkels vind je bijna nooit klokken, zodat mensen meer op hun gemak zijn en langer binnen blijven. Door met aandacht te eten, je bestek neer te leggen tussen de happen door en goed te kauwen. Door meer te kijken naar wat je al hebt gedaan dan naar wat je nog moet doen. Die benadering van het halfvolle glas doet geduld gestaag groeien.  Je kan ook eens een klein steentje in je broekzak steken. Zodra je irritatie voelt opkomen, verplaats je het van de ene naar de andere zak. Op die manier kan je woedeopbouw doorbreken. Of je keilt het tegen het hoofd van een toevallige passant, dan weet je dat je nog groeimarge hebt. Rome werd ook niet op een dag gebouwd, wel met massa’s stenen. En geduld. 

Danny Vandenberk
1 0

Het wandeldoosje

Bent u een flaneur? Ik alleszins wel. Ook Willem Elsschot was een fervent stadswandelaar. Er is zelfs een boekje over verschenen: ‘U schijnt de stad niet goed te kennen?’ Hierin nemen de auteurs ons mee naar de steegjes, de etablissementen en de minder bekende plekken van Antwerpen waar hij graag vertoefde. Tijdens het flaneren is het immers een kunst om minder gekende paden te bewandelen. De edele kunst van het verdwalen, zeg maar. “Wandelen om te kijken en gezien te worden”, zegt mijn woordenboek over flaneren. Om dat laatste is het me niet te doen, wel om te kijken en te luisteren. Toch had een stadsgenote me onlangs gezien. Ik stond immers vrij onhandig op één been te balanceren. Niet omdat ik een flamingo wilde imiteren, maar er zat een steentje in mijn schoen. “Zit er een stjèj’e in?’, lachte ze me vrolijk toe in ons smakelijk dialect. Ik lachte graag terug. Twee straten verder veegde een man enkele verdwaalde steentjes op het voetpad terug richting oprit. Zoals de niet opgegeten koekjes die men na een feestje terug in de koekjesdoos steekt. Tijdens het verdere verloop van mijn flaneertocht moest ik plots denken aan een betreurenswaardig bericht in de krant. Het aantal mensen dat het werken moet staken wegens psychische vermoeidheid blijft maar stijgen. Misschien is het zoals een steentje in je schoen dat je echt niet weg krijgt. Het wandelen of functioneren wordt onmogelijk. Je zou schoen en al willen uittrappen, maar zelfs dat lukt niet. Toch is wandelen of flaneren - zonder steentje - een mogelijk hulpmiddel, zeggen kenners. Zoals men naar de kust moet voor de gezonde lucht, zo is een wandeling aan de hand van Elsschot iets dat de dokter kan voorschrijven. ‘Minstens vijf keer flaneren in Antwerpen, meermaals per jaar innemen’, staat er dan op het wandeldoosje.

Rudi Lavreysen
3 0

Platina?

De brief is wel degelijk afkomstig van het Koninklijk Paleis. De koning en koningin feliciteren mijn echtgenote en mezelf met onze nakende platina bruiloft: zeventig jaar gehuwd!Dat moet een vergissing zijn. Voor zover ik weet ben ik nooit getrouwd geweest. Er is wel een dame die mij gezelschap houdt. Zij komt regelmatig, ja zelfs dagelijks langs op de kamer en dan drinken we samen koffie. Soms spelen we met de kaarten.   Ik word al een dagje ouder en er komen ook verpleegsters langs. Er zijn er knappe bij, maar ook echte hellevegen, die mij de mond willen snoeren. Deze week was het een in- en uitlopen van allerlei lieden die ik van haar noch pluim ken. Een man, die ik rond de zeventig schat, beweert dat hij mijn zoon Albert is.  Meestal komt hij met zijn vrouw,  een hooghartig mens, dat me amper een blik gunt en meestal in gesprek is met mijn trouwe bezoekster of met de verpleegster. Tateren dat het mens kan! Naar het schijnt moet er een beslissing genomen worden over de verkoop van een huis dat mij ooit zou hebben toebehoord. Ik weet van geen huis. Gelukkig is ook Liesje weer van de partij. Zij zegt opa tegen die Albert en mij noemt ze superopa. Dat vind ik wel schattig, ook al heb ik de grootste twijfels over al deze lui die beweren familie te zijn van me. Maar van Liesje kan ik het hebben. Ze zei onlangs dat ze haar rijbewijs heeft gehaald en dat ze nu spaart om een occasiewagentje te kopen. Spijtig dat ik mijn knalrode  Ford Mustang niet meer heb. “Die had je van me kunnen lenen”, zeg ik haar.“Dan had ik hem versierd en met jullie op de dag van het jubileum rondgereden”, lacht Liesje. Alberts vrouw moeit zich in ons gesprek.“Die Ford ging al dertig jaar geleden naar een autokerkhof. We zijn hier niet om over auto’s, maar om over een huis te praten”, kniest ze.“Neen, oma”, zegt Liesje, “we zijn hier om het jubileum te bespreken.”“Wiens jubileum?” vraag ik.    

Vic de Bourg
2 1

Familiefeest

Bij mijn moeder in de familie heerst de goede gewoonte om mijlpalen te vieren. Dus toen onlangs haar jongste broer de tachtig aantikte, viel er een uitnodiging in de bus. Omdat mijn moeder niet meer zo heel mobiel is, was de uitnodiging ook aan mij gericht. Ik functioneerde als chauffeur en ondersteunende arm bij het lopen. Dat klinkt alsof ik het een opgave vond maar dat is helemaal niet waar. Ik verheugde me er op. En ik werd beslist niet teleurgesteld. Sowieso is het leuk om weer eens mensen te ontmoeten die je normaal gesproken niet zo vaak tegen komt. Sommigen geen spat veranderd, anderen stiekem toch ook wel wat ouder geworden. Waarschijnlijk denken ze van mij hetzelfde. Van dat ouder worden dan hè. Er was voor ieder wat wils. Natuurlijk begonnen we met koffie en speciaal voor de jarige ontworpen gebakjes. Heerlijk om die oudjes te zien peuzelen. En oudjes, dat klinkt misschien niet respectvol, maar zo is het absoluut niet bedoeld. Alleen was ik een van de jongere in het gezelschap. En dat wil toch ook wel wat zeggen. Later zaten de meesten heel tevreden aan een drankje. De uitgebreide lunch zorgde ervoor dat er niemand omviel. En dat mijn moeders nieuwe outfit naar de stomerij moest. Het was ook heerlijk om met mijn nicht, die ik ook al in geen eeuwen meer had gezien, bij te praten. Ook over onze moeders, zussen van elkaar, en hen goedmoedig te plagen met het feit dat ze toch echt wat ouder worden. ‘Vertelt jouw moeder ook alles een paar keer?’ ‘Oh ja, zeker. En ze is niet te stoppen, het verhaal moet worden afgemaakt.’ De jarige was echt jarig en stond in het middelpunt. Hij genoot zichtbaar. Af en toe zag ik hem heel tevreden rond kijken. Dit was dan toch allemaal maar ter ere van hem. En hij was niet de enige die genoot, ik deed dat ook, met volle teugen. Later die middag heb ik mijn moeder weer thuis afgezet. Ik geloof dat ze best moe was. En ik denk niet dat ze die middag verder nog veel gedaan heeft. Gelijk heeft ze, ze is tenslotte niet meer de jongste. Dat is niemand van haar gezin. Maar ze zijn nog best met een behoorlijk aantal, en dat kan toch niet iedereen zeggen.      

Machteld
2 1

Vroeg gevogel

De nacht is achter de rug en ik lig erop.  Met graagte, gretigheid en genoegen zou ik nu van toon veranderen en een teder, sensueel en liefdevol stukje schrijven over mijn huwelijksleven en de daarmee gepaard gaande intieme activiteiten. Verdorie, door die ‘gepaard’-woordkeuze visualiseer ik mezelf meteen weer als dekhengst met een indrukwekkend libido. Wat is dat toch met ons, mannen? Waarom moeten we altijd zo vulgair en opschepperig worden als het daarover gaat?  Gelukkig heb ik het in mijn openingszin gewoon over mijn rug, beste lezer, en mijn recent verworven vaardigheid om erop te slapen en bijgevolg ook wakker te worden. ‘Openingszin’ is in dezen trouwens geen synoniem van seksuele lust, dat had je al begrepen. Ik word graag wakker. Bewust van de geboorte van een nieuwe dag. Het venster staat open en de vogeltjes fluiten om ter vrolijkst en vreugdevolst. Zo wordt een mens opgewekt gewekt. Het lijkt wel alsof ze elkaar willen overstemmen, of overvleugelen. Een kakofonie aan bekoorlijke geluiden, al zingen ze allesbehalve in koor.  Die kakofonie deed me denken aan een gezinswandelingetje van een paar weken geleden. Het zonnetje scheen op mijn pas geschoren bolletje, de kinderen gedroegen zich heerlijk harmonieus en de hond huppelde lachwekkende sprongetjes in het hoge gras naast de straat. Net toen ik een woordgrapje maakte waar ik alleen hartelijk om lachte en bijgevolg bijna heel het gezin, omdat mijn hartelijk lachen volgens hen veeleer op het wilde gehijg van een mannetjeshyena in paringstijd lijkt, voelde ik vanuit het niets een paar dikke druppels op mijn hoofd belanden. Terwijl ik instinctmatig naar mijn schedel en mijn gemillimeterde kruin greep, kakelde mijn oudste dochter dat ik eens dringend moest leren lachen. Niet in de betekenis van ‘je bent altijd zo ernstig’, maar gewoon, rustig en onopvallend, zoals normale mensen lachen.  In de tussentijd voelde ik plakkerig vocht aan mijn vingers en zag ik op mijn rechterschouder een kwakje witgrijze smurrie. ‘Onopvallend? Terwijl er volop vogelstront op me valt, bedoel je!’ Voor de volledigheid geef ik even mee dat er een paar vreselijke krachttermen volgden aan het adres van alles wat vleugels heeft, dat ik als een bezetene, vol afschuw, naar het hoge gras spurtte en enkele flinke bussels uit de grond rukte om mijn hoofd, schouder en handen af te vegen, dit alles terwijl ik luid ‘bèèh, bèèh, bèèh!’ riep. Chaos alom. De kinderen kirden van de pret, mijn echtgenote stond voorovergebogen met buikkrampen van het gieren, ongeruste buren kwamen naar buiten gelopen, enkele schapen uit de weide van iets verderop werden bijzonder onrustig en lawaaierig, een voorbijrijdende fietser week bruusk uit en kwam bijna ten val omdat hij dacht dat hij ging bestormd worden door een hysterische, mentaal gestoorde kaalkop met groene plukken haar en een tiental meter daarboven krijste een zwerm sadistische en waarschijnlijk net ontlaste vogels. Gelukkig is dat allemaal áchter de rug. Wakkerder en wakkerder word ik. Wat ken ik eigenlijk weinig van vogels. En wat dan nog? Kennen vogels veel van mensen? Zou een doorsnee ekster een Kameroener van een Chinees of een Ier kunnen onderscheiden? Ik betwijfel het. Ik hoor, denk ik, mussen. En duiven. Een kraai? Van alles wat. Waarschijnlijk ook kauwen, want daar zit het hier vol mee. Ineens een heel gek getjilp. Volledig uit de toon. Een vreemde eend? Eentje die bijt? Nee, het is een fuut. Ongetwijfeld. Ik twijfel nooit over vogelgeluiden en als ik dat toch doe, wijs ik telkens een fuut als uitvoerder aan. Omdat het grappig is om ‘fuut’ te zeggen. Het doet me denken aan een scheidsrechter die een wedstrijd op gang fluit, het al dan niet discreet laten ontsnappen van lichaamsgassen en het irritante geluid dat vroeger weleens het testbeeld van de televisie begeleidde, terwijl ik vol ongeduld wachtte op het begin van de uitzendingen. Ik ben zelf altijd een vroege vogel geweest. Mijn aangetrouwde bedgenote draait zich om. In mijn richting. Ze slaapt misschien nog, maar toch stoot ik haar aan. Zonder te checken of ze daadwerkelijk wakker of werkelijk wakker voor de daad is (sorry, kan het niet laten), zadel ik haar op met een kersvers raadseltje. ‘Welke vogels stinken als ze transpireren?’ Ik geef haar een por en herhaal de vraag, iets minder zacht fluisterend. Ze reageert niet. Ik panikeer een ogenblikje en hoor haar dan weer langzaam ademen. Gelukkig. ‘Zweetfuten!’ kir ik. Check reactie. Geen. Ik profiteer er even van om nog snel een paar keer ‘fuut’ te zeggen. Ik ben zo blij. Dit wordt een mooie dag, ik voel het aan alles. Naast mij wordt ademen heel stilletjes zuchten. Of snurken. In elk geval een deugddoend briesje. Fuut.  

Danny Vandenberk
0 0

Aimabel immobiel

Een krab met jeuk is nooit grappig. Een mug evenmin. Sinds ik een draagdoek rond mijn pijnlijke linkerarm en -schouder gedrapeerd heb, zijn een aantal kriebelige plaatsen van mijn lichaam quasi onbereikbaar geworden. Bijgevolg (nee, bijen vind ik ook maar niks) lijd ik sinds kort aan acarofobie, de angst voor jeuk of insecten die jeuk veroorzaken. Het feit dat ik even lenig ben als de houten hark uit de negerhut van oom Tom speelt uiteraard ook een rol. Snotverdorie, weer niet woke. Gelukkig heb ik niet negerkut of drol gezegd.  Snot wel. Ik moet echt opletten voor verkoudheden en infecties. Hoesten of niezen met een sleutelbeenbreuk is geen lachertje. Zelf ben ik dat wel degelijk, een lachertje. Prettig maar niet gestoord zit ik hier helemaal in mijn uppie vrolijk en innemend te zijn. Dat laatste slaat dan vooral op een paracetamolletje ’s middags en ’s avonds. Voor de rest geen enkele reden om de droeftoeter uit te hangen. Ik leef nog en dat maakt me blij. Ik voel me herboren en leer elke dag weer nieuwe woordjes.  Zo heb ik ook een nieuwe vriendin. Mitella heet ze. Sinds ik haar heb leren kennen, kan ik haar geen moment meer missen. Is het wederzijds, vraag je je niet geheel onterecht af. Ja, dat denk ik wel. Ze heeft het zelfs nog zwaarder te pakken dan ik. Hele dagen hangt ze rond mijn nek. Slapen doen we wel nog apart. Voor je mijn vrouw gaat bellen: Mitella is een synoniem van draagdoek, net als sling. We leven om te leren. Vreemdgaan zou voor mij trouwens onmogelijk zijn. Ik heb hafefobie. Die acute angst om aangeraakt te worden ervaar ik sinds eergisteren, toen iemand die ik al een tijdje niet meer gezien of gehoord had en die bijgevolg niet geheel op de hoogte was van mijn schouderprobleem me net op de plaats van de breuk aanstootte om te vragen hoe het tegenwoordig met me ging. Niet zo denderend, had ik tussen het door mijn knieën zakken en het in mijn broek plassen gekreund. Erg leek het hem niet te deren. Hij verdween nog sneller dan hij tevoorschijn was gekomen. Twee dingen geleerd: het kan mensen die ‘hoe gaat het?’ zeggen meestal geen lor schelen hoe het met je gaat en na een klopje pal op een botbreuk duurt het ongeveer vijf seconden voor je urinebuis leeg begint te lopen. Ja, beste lezer, ik was dus gevallen met de fiets. Mijn linkerarm hangt er maar wat doelloos bij en mag/kan ik niet meer gebruiken. Autorijden, fietsen, speedway, bungeejumpen … het kan voor onbepaalde tijd niet meer. Het is maar zeer de vraag of het ooit nog zal lukken gezien mijn huidige valvrees, die zelfs zulke proporties aanneemt dat ik al bijna niet meer durf te lopen. Stasibasifobie heet dat. Die wetenschap maakt me blij, in al mijn immobiliteit, dat ik stasibasifobie heb. Een angst die me vrolijk maakt, die had ik nog niet gehad. Een en ander brengt me terug naar mijn allereerste herinneringen, toen ik om de haverklap in mijn roze vlezige wangetjes geknepen werd door volwassenen die ‘oetsjikoetsji’ zeiden. Misschien ligt daar wel de oorzaak van mijn hafefobie … Alhoewel. Ik vond het best plezierig. Oetsjikoetsji stasibasi! Wat jeukt het ineens weer! Ik wil beginnen te kirren van de pret. Ik doe het gewoon, nu ik toch alleen ben. Niemand heeft er nadeel van. Dat zou ik namelijk niet willen. Als ik nog eens val, dan liefst niemand lastig.  

Danny Vandenberk
6 0

Kaatje van Gogh

Een tijdje geleden heb ik met Stef een workshop schilderen gevolgd bij de Hondenschool waar ik met Stef en Kaatje kwam. Stef heeft jarenlang behendigheidslessen gevolgd en Kaatje moest natuurlijk naar puppycursus en de cursus Gehoorzame Huishond. Als ik dat vertel tegen mensen, beginnen ze direct te lachen. Maar Kaatje luistert heus wel goed hoor. Ze is alleen af en toe een stout meisje. Dus toen ik de aankondiging zag voor een nieuwe schilderworkshop, heb ik me gelijk samen met Kaatje aangemeld. Het schilderij dat ik met Stef had gemaakt, was super en ik was benieuwd hoe dat samen met Kaatje zou gaan. Die is wat onbesuisder dus de uitdaging leek me wel wat groter. Kaatje vond het sowieso al geweldig dat ze mee mocht. In de auto zitten vindt ze wat minder. Niet dat ze bang is, of ziek, maar het is een ernstige zaak. Ze zat heel bedachtzaam mee te kijken. Totdat ze zag waar we naar toe gingen. Toen was het enthousiasme nauwelijks te onderdrukken. Want de dame die de hondenschool leidt, is absoluut favoriet bij Kaatje. Dan ziet ze niemand verder staan. En daar gingen we nu naar toe, ze had het heus wel in de gaten. Na de enthousiaste begroetingen en het kennis maken met de andere honden was het dan zo ver. Ik deed verf op het doek, dat ging in een plastic zak en Kaatje mocht er overheen stappen. En met haar neus snuffelen om zo de snoepjes van het doek af te halen. Het is echt zo leuk om te doen. Je bepaalt zelf de kleuren maar de hond maakt er een heel eigen compositie van. Als ik om me heen keek, zag ik heel veel verschillende honden met heel veel verschillende manieren van schilderen. Sommigen stapten heel bedachtzaam over het doek. Anderen gingen er op zitten of liggen. Kaatje moest ik natuurlijk in bedwang houden. Die zou in haar enthousiasme alle verf vertrapt hebben. Want wat niemand voor elkaar kreeg, lukte Kaatje wel. Ondanks alle voorzorgsmaatregelen zat er toch lichtblauwe verf in haar zwarte vacht. Ze was ook behoorlijk bekaf toen ze thuis kwam. Al die indrukken, het was veel. Maar, de schilderijen zijn mooi geworden. Ze liggen nu in de garage te drogen. En nu ga ik op zoek naar mooie lijsten. Want ze verdienen zeker een mooi plaatsje aan de muur.    

Machteld
0 1

Voordringdrang

Ik ben voorbereid. Losjes gekleed, niet te zwaar gegeten en maar één Cola Zerootje gedronken achteraf. Geen plannen gemaakt voor het vervolg van deze druilerige, op voorhand verloren dag. Vrouw en kinderen zijn op de hoogte. Alles onder controle, zoals het hoort bij een controleafspraak. Schouders recht. Diep ademhalen en fiks stappen. Door de grote opening in de pastelgroene muur, zo de wachtzaal in. En zit. Schuifelen, positie zoeken en vinden. Klaar voor de blikken. Uitkijkend naar de vrolijke, de vriendelijke. Ik doe opgewekt, dat helpt. Glimlachjes ontlokken glimlachjes, ze zijn besmettelijk sinds het dragen van mondmaskers min of meer verleden tijd is.  Ai.  Dit voorspelt weinig goeds. Ik zie alleen vermoeid, verveeld en geïrriteerd. Geen langduriger oogcontact van hunnentwege. Jij weet nog niet half waar je aan begint, loser. En veeg dat misselijke lachje van je smoel. Hoorbaar is het uitzichtloos gezucht. Voelbaar als een zwoele airco. Lusteloosheid en frustratie gaan hier hand in hand, althans daar waar draagdoeken onnodig en polsen niet ingegipst zijn.  Vijandigheid op tien uur! Beetje links voor me, een gespierde kaalkop met tatoeages in zijn hals en gerimpelde nek. Opvallende oorbel in linkeroor. Ik zie hem denken, haat opbouwen. Jij gaat niet voorkruipen, schrielkip, ik was hier eerst! Hij ziet eruit als de buitenwipper, alsof hij wil opstaan en me wil toetakelen met zijn twee krukken. Zijn rechterbeen is zwaar ingepakt. De mijne werken nog allebei. Dat voelt meteen een stuk veiliger. Berekend risico nemen en glimlachen. Uit de kluiten gewassen Mr Proper maakt heel even zijn ogen klein en lacht dan terug. Niet intimiderend of geringschattend, eerder gemoedelijk en ongedwongen. Dat zie je wel vaker, van die ruwe bolsters met peperkoeken hartjes. Liever een goeie loebas dan een heimelijke chihuahua.  Opa met zijn kleinzoon van zeventien. Geen zichtbare gebreken. Wie is de patiënt? Kleinzoon vertelt en vertelt, eigenlijk veel te luid en te vrijuit volgens het protocol maar wel interessant voor een afluisteraar als ik, over de sterktes en zwaktes van zijn medespelers Jens, Daan en Jeffrey. Het gaat over volleybal en de nochtans sportief en kwiek ogende opa kent er zo te horen nog veel minder van dan ik. Hij stelt een domme vraag, luistert dan een hele tijd en onderbreekt alleen om te zeggen dat het wachten nu toch wel bijzonder lang duurt, dat de dokter waarschijnlijk aan het eten is of weggeroepen voor een spoedgeval. Hij houdt niet van volleybal, wel van zijn familie. Kleinzoon mankt met pijnlijke grimas richting toilet. Opa kijkt hem na, lijdt en verbijt de pijn mee. Dat zie je aan zijn mond en de verdubbeling van de rimpeltjes eromheen.  Een niet erg attractief meisje met onverzorgd blond haar mishandelt ondertussen haar smartphone. Ineens komt er keiharde muziek uit. Ze zet het geluid snel weer af, zucht en blaast lucht door haar lippen. Ze flapperen bijna als die van een briesende merrie. Ze veert recht, kijkt wat verwilderd rond, gaat mompelend weer zitten en tokkelt verder op haar speledingetje. Hardhandig. Irritatieniveau minstens acht. Opa was ook geschrokken. Hij bekijkt haar twee seconden en mij daarna vijf, lachend. We denken hetzelfde. Hoe meer ze op een schermpje zitten, hoe minder geduld ze hebben. Word ik oud? Een uur later. Bejaard koppel zet zich tegenover me, vooral de man niet geheel zonder moeite. Mevrouw is vanochtend nog naar de kapper geweest. Dat zie je. Om te babbelen met Sien en Yvonne, ook twee vaste vrijdagklanten. Kapster Elke is toch zo mooi en jong en ongelooflijk goed met föhn, borstel en schaar. En lekkere koffie! Maar vooral, heel vooral: ze staat tenminste open voor goede raad. Een groot verschil met haar dochter en vooral met haar drie schoondochters, want die luisteren nooit. Of toch niet echt. Niet zoals Elke. Was Elke maar haar dochter of getrouwd met een van haar zonen, dan zou ze veel gelukkiger zijn. Ze troost zich met de gedachte dat haar haar er weer onberispelijk uitziet, lekker luchtig en speciaal gekleurd, lichtkoper met een mauve glans. Speciaal, net zoals zij zich nog steeds voelt, ook al is ze achtenzeventig. Haar man trekt het zich niet aan. Hij ziet er wat suf en ziekjes uit. Alles aan hem is grijs en onopvallend, op het saaie af, al heeft hij blijkbaar wat moeite om zijn mondvocht binnen te houden. Hij is zoals het weer van de laatste dagen. Hij zal binnenkort wel genezen en kleur krijgen. Ooit wordt het lente, en zomer. Ik wens het hem toe. En mezelf natuurlijk. Volgende week ga ik een nieuwe zonnebril kopen. En terrassen. Opnieuw twintig minuten gewacht. Ik blijf vrolijke gedachten denken. Wat heb ik veel bijgeleerd op een paar jaar tijd. Vroeger zou ik in vergelijkbare omstandigheden medepatiënten uitgescholden en gefileerd hebben tot op het bot. Ik zou gedreigd en gevloekt hebben, middelvingers getoond, uitgehaald naar passerende dokters en verpleegsters … Inwendig uiteraard. Met de glimlach. Maar toch. De dokter die me vijfennegentig minuten na het afgesproken uur uit de zaal komt wegplukken inspecteert mijn schouder, corrigeert mijn draagdoek, maakt grapjes die ik niet altijd ten volle begrijp en becommentarieert peinzend, doch overtuigd van zijn gelijk mijn röntgenfoto’s. Ik ben, volgens zijn niet al te bescheiden mening, plebs (dat verzwijgt hij nu even) en tegelijkertijd een gecompliceerd geval. Vertel me iets wat ik nog niét weet, denk ik bij mezelf. Ik voel me toch weer een beetje boos worden. Niet vanwege zijn waarschijnlijk niet eens aangeboren arrogantie, wel omdat ik door zijn toedoen zo bruusk afscheid moest nemen van Mr Proper, kleinzoon en opa, schermmeisje, Madame Mauve en miezerig mannetje. Ze zaten er immers nog steeds, allemaal. Alsof ik hen verraden en voorbijgestoken had. Met acute voordringdrang.

Danny Vandenberk
17 2

Hoekjesmensen

Het aantal gelegenheden waar je nog vrij mag gaan zitten, daalt net zo sterk als de inhoud van een verfrissend glas op een snikhete zomerdag. In de meeste theaterzalen moest je al een stoel reserveren, maar nu heb je ook in de bioscoop prijs. Je boekt vooraf een zetel, waardoor de kans bestaat dat je naast een megagrote fan van megagrote popcornbakken zit. Ook in restaurants kan je beter vooraf reserveren of het is kin kloppen. Maar de kans bestaat dat ze je een tafeltje aanwijzen naast een uitgelaten groep feestvierders. Niets tegen feestvierders, maar als je zelf niet in de groep zit, voel je je als de belastingcontroleur die op een bedrijfsfeestje van de aandeelhouders van Google binnenkomt. Enkel in de kerk en in het café mag je nog vrij gaan zitten. Alhoewel, daar heb je ook charels die altijd op dezelfde kruk willen zitten en die je vies aankijken als je hun zogenaamde vaste plek inneemt. Daarom waren we content toen we in een theaterzaal voor een concert van een Belgische band met de naam van een Engelse voetbalclub vrij onze plek mochten kiezen. Nu moet u weten dat mijn vrouw en ik nogal hoekjesmensen zijn. We zitten graag op het uiteinde van een rij. Het nadeel is dat je telkens moet rechtstaan als er iemand passeert. Bij ons moest letterlijk iedereen passeren want we waren ontiegelijk vroeg om zeker te zijn van ons hoekje. Het eerste koppel excuseerde zich. Omdat ik goed geluimd was zei ik ‘Geen probleem. Wij zitten graag op het hoekje’. Achteraf bekeken inderdaad een onnozele uitspraak. Bij het tweede gezelschap meende ik dat te herhalen, maar de persoon naast me gaf me een veelzeggende blik van ‘Ik ken je, nu ga je dat opnieuw zeggen’, waarna ik ‘Geen probleem’ zei en vriendelijk lachte.

Rudi Lavreysen
21 2

Val

Beter een goede buur dan een verre vriend, denkt mijn rechterwijsvinger terwijl hij toekijkt hoe zijn duimbuurman de spatiebalk beroert. Ik doe natuurlijk wel het leeuwendeel van het werk, denkt hij, maar alle hulp is welkom. Verwijtend richt hij zijn blik op de vijf ‘verre vrienden’ die zomaar wat rondhangen in een of andere draagdoek, een eindje verderop. Niks mankeren ze! Luilakken! De sfeer verzieken en een slechte invloed uitoefenen op de anderen, ja, dat kunnen ze! Drie rechterburen werken bijgevolg ook niet meer mee, al willen ze wel nog alles van dichtbij meevolgen. Ja, beste lezer, het is ver gekomen. Het wel. Ik niet. ‘Ben je nu helemaal op je kop gevallen?! Je weet toch dat die afdaling naar de garage glad is bij regenweer! En met de fiets dan nog! Heb je die groene schijn niet gezien op de klinkers?! Dat is mos. Die maakt alles spekglad nu. Levensgevaarlijk! Wat een idee! Hoe stom kan je zijn?!’ Mijn vrouw, die thuiskomt na mijn berichtje en foeterend toekijkt hoe ik mijn pijnlijke arm en schouder optil. Op schuldvraag 1 antwoord ik: ‘Nee, met mijn volle gewicht op mijn linkerschouder.’ Op schuldvraag 2: ‘Ja, van heel dichtbij zelfs, maar toen lag ik al.’ De derde schuldvraag is een moeilijke. Ik pas nog even. Ze wacht er blijkbaar ook niet op. Nee, ze zegt ongeveer hetzelfde als daarnet, alleen wat zachter en naar een denkbeeldige persoon gericht. Ik ben geen van beide, noch denkend noch beeldig. Mijn broek en jas hangen vol slijkerig mos. Het komt door de schok, veronderstel ik, dat gefoeter.  Ondertussen is alles rustig. Ook in mijn hoofd, zodat ik weer kan schrijven, zij het als een kleuter. Met één (mopperende) vinger en een assisterende duim.  De diagnose luidt uiteindelijk: ‘onverplaatste fractuur distaal in de linkerclavicula’. Het had veel slechter kunnen aflopen, realiseer ik me nu, zoals gebruikelijk een tijdje later dan mijn vrouw.  Handig zal ik nooit worden. Ik leg me neer bij onhandig eenhandig. Geen drama. Over een paar weken is het weer gewoon onhandig. En een stuk voorzichtiger. Lichamelijk is er pijn. Vooral als ik domme bewegingen maak, dus best vaak. Schrijven en typen lukt pijnloos en met wat extra moeite, dat lees je. Mentaal is een ander verhaal, heb ik alles nog niet helemaal onder controle. Tijdens zeldzame slaapmomenten herbeleef ik mijn val of overkomen me nog veel ergere tuimelpartijen. Een en ander is nog niet verwerkt, maar dat is min of meer logisch, omdat de feiten en de ‘wonden’ nog heel vers zijn. Ik probeer vooral dat vallen uit mijn hoofd te zetten. Het is zoals met die rode hamer. Je staat ‘s morgens op en je zegt tegen jezelf: vandaag mag je niet aan een rode hamer denken. Werkt totaal averechts. Op muziek van Pink Floyd (The Wall) zie je de hele dag rode hamers voorbijmarcheren. Geheid de hele dag!  Exact dat ondervind ik nu met vallen. Gisteren gingen we ergens iets drinken. Ik vermeed bewust de bierkaart met o.a. bieren als Orval en Val-Dieu en koos voor een frisdrank. Ik ging voor een bitter lemon. Drankjesbrenger van dienst kwam fluks aangelopen met een koffie verkeerd (correct, want mijn vrouw had die inderdaad besteld), een flesje en een glas. Met veel bravoure en wat trots, zo leek het wel, draaide hij zowel flesje als glas sierlijk in mijn richting, met het etiketje mooi naar me toe. Centraal en in grote letters las ik: ‘VAL’ met daarrond een paar keer in kleine letters ‘bitter lemon’ … Ongelooflijk toch, dacht, zei en lachte ik naar mijn echtgenote. Ze gniffelde heel even mee, stopte dan, richtte haar ogen luisterend naar het plafond en lachte opnieuw, luider nu. ‘Hoor je dat?’ Muziek, ja, die was er. Toen ik me erop focuste, hoorde ik een of andere kluchtzanger kwelen dat hij me in een droom zag staan. Ik herkende het ... bijna meteen. Of toch bijna. Wee mijn encyclopedische kennis van de grootste onbenulligheden! Het is een schaamteloze en uiterst brutale verkrachting van het wondermooie ‘Un Canto a Galicia’ van Julio Iglesias. Het is … Het is … Jo Vally! En die trut tegenover mij wist het al veel langer! VALLY! Tegenover mij werd lachen schateren terwijl ze toekeek hoe mijn briefje van vijf euro langzaam neerdwarrelde. Ik raapte het niet op. Ach, lachen blijft lollig en doet momenteel maar een heel klein beetje pijn.  Niezen en hoesten is heel wat erger, merk ik nu af en toe. Ik kan enkel hopen dat ik geen verkoudheid heb opgeraapt, of een ‘valling’, zoals wij zeggen.                                          

Danny Vandenberk
14 1

Zwanenzang

Wat we ermee moesten aanvangen? Ik had absoluut geen idee. Overleven, dat was het enige waar ik aan dacht. En aan nog 1001 andere dingen. Dat het een natuurlijke reactie was, heel normaal en gezond zelfs, een manier om de lichaamstemperatuur min of meer constant te houden en gevaarlijke oververhitting van inwendige organen en van de huid te voorkomen. Alles heeft zo zijn nut. Ook het kanaal vol zweet dat van mijn rug in mijn bilnaad gutste.  Ik wilde weg. Ver weg van die rotboot, dat woelige water en dit kille klaslokaal. Weg van die akelige man die me verplicht had om hier te komen staan sterven. Die misselijke vent die momenteel zijn bijna kale eivormige hoofd ondersteunde met zijn twee behaarde poten waaraan hij tien tengels had hangen waarmee hij om de haverklap op zijn onding van een orgeltje zat te tokkelen. Behalve nu. Hij staarde me aan en bewoog niet. Op geen enkel moment. Wat we ermee moesten aanvangen? Nadat ik het me drie keer luidop kwelend had afgevraagd, keek ik vlug op mijn spiekbriefje. Hem aan boord hijsen langs de hoge fokmast. Ik legde de nadruk op dat laatste woord, net iets minder bibberend dan bij de rest. Hem daarna in een kist stoppen waar hij niemand kwaad doet. Dat drie keer. Altijd drie keer. Waarom? Waarom moet deze foltering zolang duren? Ondertussen zal ik eruit zien alsof ik overboord gevallen ben. Zweten! Kletsnat. Ik zie eruit als een dikke druppel. Of een net opgeviste vleestomaat.  Ik mag niet rondkijken. Niet naar die vijfentwintig gezichten. Of zesentwintig. Vergeten. Ik heb ze daarstraks nochtans geteld, toen ik nog op m’n plaats zat. Daar sta ik nu niet. Zeker niet. Ik sta hier niet op mijn plaats. Zo voelt het dus om dood te gaan. Dit is mijn zwanenzang. Volgens een of andere mythe beginnen zwanen te zingen voor ze sterven. In mijn geval had het een paar minuten geleden in de omgekeerde volgorde mogen gebeuren. Dan had ik al dit leed niet gekend. A capella alstublieft. Dat wil zeggen alleen mijn stem. Zonder begeleiding. In een enorm klaslokaal. Ik ben ermee bezig. Trillend. Mijn stem klinkt als die van een huilende baby. Ik ben geen zanger, noch een zeeman. Ik zwem in het zweet, met knikkende knieën op een wankele toonladder. Verstand op nul. Hebben a capella-zangers een instru-mentale achterstand? Haha, best een goeie. Galgenhumor noemen ze zoiets. Focus! Dit is een examen, Danny. De punten komen op het rapport en iedereen komt aan de beurt. Jij hebt gewoon weer de pech om als allereerste uitgekozen te worden. Ofwel heeft die tengeltokkelaar, dat muzikaal ei, gewoon ouderwets de pik op je.  ‘Wat zullen we doen met de dronken zeeman? Zo vroeg in de morgen!’ Ik kweel het nog een laatste keer. Het is verdomme twee uur in de namiddag. Veertien uur geleden heb ik het 00:00 zien worden op mijn wekkerradio en daarna heb ik effectief veertien uur geleden. In wakkere, paniekerige toestand. Tot nu. Nu is het voorbij. Wat er nu gaat gebeuren is mij overigens een raadsel. Ik ben dus toch gestorven, want het is doodstil. Danny Vandenberk, 1972-1985, smartelijk van ons heengedreven ten gevolge van een vreselijke vleselijke verschrompeling na zijn solo uitvoering van de Nederlandstalige versie van ‘What Shall We Do With The Drunken Sailor’ tijdens het examen Muzikale Opvoeding. Ongeveer een half uur later, het kunnen ook drie seconden geweest zijn, schraapt mijn oudste toehoorder zijn keel. Ik had ze daarstraks liever langzaam dichtgeknepen en met plezier zijn adamsappel platgeperst. ‘Dank je wel, Danny. Ik hou wel van je timbre en je hebt een mooi vibrato. Ik ga dit honoreren met een 7,5 op 10. Een veelbelovend begin.’ Van het vervolggezang van mijn om en bij de vijfentwintig medeleerlingen heb ik niets meer gehoord. Ik had het te druk met opdrogen. En met me af te vragen wat die Franse postzegel en die vibrator er nu eigenlijk mee te maken hadden.   

Danny Vandenberk
6 2

Een vervelend fenomeen

Ik weet niet of u er last van hebt, maar ik wel. Hij zit behoorlijk in de weg. Maar zonder gaat niet, want dan is onze balans verstoord. Daarnaast is die grote teen, of dikke teen, ook een komisch ding. Samen met heel die voet waar hij aan vasthangt. U moet het maar eens proberen. Bekijk uw voeten even van nabij als u er de tijd voor vindt. Wat een raar spel is me dat toch. De truc is om met je voeten en tenen te wiebelen en dat een paar minuten vol te houden. Zo zat ik op een avond, terwijl de weerman op tv één dag mooi weer aankondigde, met mijn tenen te wiebelen. Na een tijdje kon ik een lach niet onderdrukken. Mijn vrouw keek van de weerman naar mij en zag me daar lachend zitten met mijn wiebelende tenen. “Scheelt er iets?”, zei ze. Toen ik daarna nog harder begon te lachen nam ze de telefoon om naar de dokter te bellen, want ze was ervan overtuigd dat er iets scheelde in mijn bovenkamer. Maar hij zit dus ook in de weg. Ik stoot er werkelijk overal mee tegen. Elke stoelpoot of tafelpoot in huis heeft al met mijn dikke tenen kennisgemaakt. Een vervelend fenomeen, die grote teen. En het kan altijd nog erger. Tijdens het verhuizen van het bureau van onze jongste viel het bureaublad op de dikke teen van mijn linkervoet. Het was duidelijk mijn eigen schuld zei de tegenpartij. Vloeken dat ik deed. Niet normaal. Dan maar naar de dokter. “Ik kan er niets aan doen”, zei ze. “Die grote teen is te klein om te spalken.” Enfin. Te klein om te spalken, maar groot genoeg om in de weg te zitten. Het is een teen van mijn voeten, als u het mij vraagt.

Rudi Lavreysen
15 0