Zoeken

Sjamie de modderjongen

'Oh meester, oh meester, vertel een verhaal! Vertel een verhaal!', riepen de kindertjes in koor, met hun rode bolle wangetjes en in de hand het koekje van net daarvoor. Meester Sam Sorens, ooit anoniem verkozen tot de beste meester van de derde klas, deed teken naar zijn rijkelijk gevulde boekenkast, die werkelijk uitpuilde van de meest wonderlijke boeken. Er waren dikke boeken en dunne boeken, grijze boeken en regenboogboeken. Boeken over alle onderwerpen, van apennoten tot zenuwtrekjes, boeken die verhalen vertellen en boeken die kennis geven bij elk woord. En elk boek, zo had de meester de kinderen geleerd, is even waardevol.  'Een verhaal over de modderjongen! Ja ja, de modderjongen! De modderjongen!', zo klonk het door de klas. Sam haalde een klein bruin met groen boekje uit de kast, getiteld "Sjamie de modderjongen". Hij stak zijn vinger schijnbaar willekeurig tussen de pagina's, sloeg het boek open en las…    "Zoals jullie weten leefde Sjamie de modderjongen al heel zijn leven in het moeras. In tegenstelling tot andere jongens of meisjes van zijn leeftijd, zoals jullie dus, vulde Sjamie zijn dag niet met spelen. Daarvoor was het moeras te gevaarlijk. Overal, in elk hoekje en spleetje, schuilde wel gevaar. De modderjongen spendeerde zijn dagen dus vooral voorzichtig, altijd schichtig aan het rondkijken met die grote bruine ogen van hem.  Op een dag bespeurde Sjamie iets dat hij nog nooit gezien had, de schaduw van een persoon weerspiegeld op het vuile water van het moeras. Normaal was de jongen erg voorzichtig vanwege alle jachtdieren die er rondhingen, maar dit was duidelijk de schaduw van een mens. Zijn nieuwsgierigheid nam al snel de bovenhand en Sjamie sloop behoedzaam uit zijn schuilplaats. De schaduw verdween meteen.   'Verdorie!', vloekte Sjamie zachtjes, 'hij heeft me gezien.'  Hij wilde teleurgesteld terug afdruipen, maar zag plots de schaduw weer verschijnen in zijn rechterooghoek. De mens was vlakbij! Zijn vingers jeukten van nieuwsgierigheid, dus trok de modderjongen op jacht. Zo laag tegen de grond bleef hij dat zijn gezicht door de modder gesleurd werd, maar Sjamie wilde dan ook niet gezien worden. Steeds maar weer bleef hij de schaduw volgen. Die maakte echt de meest vreemde bochten en behoorde duidelijk tot een mens die minstens even behoedzaam was als Sjamie. De modderjongen had na een tiental minuten volgen wel de perfecte positie voor een hinderlaag gevonden. Hij verstopte zich achter een boom aan de rand van het moeras en telde de seconden op zijn vingers.  '10…9…8…7…6… hij moet er bijna zijn… 5…4…3…2…1…'  Sjamie sprong bijzonder dramatisch vanachter de boom vandaan, klaar om oog in oog te staan met de mens die hij zo lang had achtervolgd. Maar… al wat hij zag, was de schaduw. En wat bleek? Het was zijn schaduw, zijn eigen reflectie in het moeras! Jullie kunnen je vast wel iets inbeelden bij een moeras: bruin, zwart water, stinkende planten en vooral veel modder. Nu wist de jongen dat er niet ver van het moeras vandaan een kleine poel was met proper water. Hij besloot daar naartoe te gaan, want een klein stemmetje in zijn hoofd vertelde hem dat er iets niet klopte.   Het was toen Sjamie bij de poel aankwam dat hij begreep wat er mis was. In een moeras zo vuil als een riool was zijn schaduw helder als versgesmolten sneeuw. Bij het propere water had hij echter geen schaduw, het was alsof de poel zelfs zijn reflectie weigerde, zo vuil was hij! In een moment van diepste schaamte sprong de modderjongen met kleren en al in het propere water. Hij werd zo wat meer jongen en want minder modder, maar het water ook wat minder proper.     En vanaf die dag besloot Sjamie dat hij zich minstens elke week zou wassen in het water van de poel. Voor de modderjongen van het moeras is dat heel wat!"    Meester Sam Sorens sloot het boek en genoot van de stille verwonderde gezichtjes van de derde klas. Wat de kinderen niet wisten, was dat de pagina's van het modderjongenboek allemaal leeg waren…

BartDR
0 0

HET BLOED ONDER MIJN NAGELS

‘Edo?’ Ik zucht gelaten. Het noemen van mijn naam is steevast de voorbode van gedoe. Edo, zet je even de afvalbakken aan de straat? Edo, heb je dat lampje nou al vervangen? Edo, rijd je even mee naar mijn moeder? Edo dit, Edo dat. Ik hoor haar schuifelen achter mijn rug, als een naderend onheil. ‘Edo, wat is dit?’ Zonder me om te draaien weet ik wat ze bedoelt. Waarom ben ik niet zorgvuldiger geweest? Ik had de brief gewoon weg kunnen gooien, maar in plaats daarvan heb ik hem tussen de stapel reclamefolders en huis-aan-huisbladen in de lectuurbak naast de bank geschoven. Misschien wel met opzet, zodat mijn ‘het is me totaal ontschoten’ niet ongeloofwaardig zou klinken. Maar vorige week werd dat scenario plotseling overbodig. Peter S., een man van 45, had zichzelf aangegeven. Het nieuws was als een lopend vuurtje door het dorp gegaan en ’s avonds opende het journaal ermee. Blijkbaar voelde de dader zich door het aangekondigde DNA-onderzoek zo in het nauw gedreven dat hij geen andere uitweg meer zag. Ruim voordat alle vierduizend opgeroepen mannen zich hadden gemeld, kuste S. zijn vrouw en fietste hij naar het politiebureau. Daar legde hij een volledige bekentenis af. Daarmee was de moord op Mariska van der Geest - een eenentwintigjarige leerling-verpleegkundige die zeven jaar geleden gewurgd langs het kanaal was gevonden - plotseling opgelost. Vreemd genoeg bezorgde die ontwikkeling me geen gevoel van opluchting. De brief liet ik dan ook gewoon liggen waar hij lag. En nu had ze hem gevonden, tijdens een van haar regelmatig terugkerende pogingen om de lectuurbak netjes te houden. ‘Vergeten,’ zeg ik zo nonchalant mogelijk. Pas daarna draai ik me om. Verkeerde volgorde, besef ik te laat. En ook haar is het niet ontgaan. ‘Vergeten?’ ‘Ja, totaal niet meer aan gedacht.’ Ik pak de brief uit haar handen, kijk ernaar alsof het een uitnodiging betreft voor een buurtfeest of een kortingsactie van een hondentrimsalon. De officier van justitie verzoekt… Ik haal mijn schouders op. ‘Die kan weg.’ Ik duw het papier tegen haar vingers, maar ze neemt het niet van me aan. ‘Waarom heb je hier niets over verteld?’ ‘Het stond toch in de krant? Het kwam zelfs op het journaal. Alle mannen die op het moment van de moord binnen een straal van vijf kilometer van de vindplaats woonden, kregen zo’n oproep. Ik dus ook.’ ‘Ja, maar waarom heb je het niet verteld? Waarom heb je hem niet laten zien?’ Ik haal mijn schouders op. ‘Ik vond het niet belangrijk, denk ik.’ Er vormt zich een barst in haar gepleisterde voorhoofd. ‘Dat vind ik een beetje vreemd. Begrijp je dat, Edo? Ik bedoel, zo’n soort brief krijg je toch niet iedere dag, het verzoek om DNA af te staan in verband met een moord. Niet iets wat je zomaar vergeet, toch?’ Als ze ‘vergeet’ zegt, maakt ze met haar wijs- en middelvingers twee krabbende bewegingen in de lucht. ‘Vierduizend mannen hebben die brief gekregen. Vierduizend.’ ‘Al waren het er vier miljoen, daar gaat het niet om. Jij kreeg hem. Kijk maar, hij is aan jou gericht.’ Nu trekt ze de brief wél uit mijn hand en houdt hem pal voor mijn neus. ‘Kijk, hier staat het, met naam en toenaam. Zie je wel?’ Ze tikt met haar wijsvinger op de achterkant. ‘Je had mij op z’n minst kunnen laten zien dat je die brief ontvangen had.’ ‘Nou, je hebt hem nu toch gezien?’ zeg ik stuurs. ‘Bekijk hem maar goed. Nee, weet je wat: lijst hem in en hang hem boven je bed. Blijkbaar windt het je nogal op dat ik werd opgeroepen voor een DNA-onderzoek.’ ‘Waar je dus geen gehoor aan hebt gegeven.’ ‘Het was niet verplicht. Dat staat ook in die brief.’ ‘Waarom heb je er niet aan meegedaan?’ ‘Ik kreeg de kans niet. Toen ik wilde gaan, had die Peter S. zichzelf al aangegeven.’ Een moment kijkt ze me met haar grote ogen meewarig aan. ‘Je kreeg de kans niet… Wie houd je nou eigenlijk voor de gek, Edo?’ ‘Zeg dat niet, alsjeblieft.’ ‘Zeg dat niet,’ smaalt ze. ‘Zeg dat niet.’ In een reflex leg ik mijn hand op haar vlezige mond en smoor haar lach in de kiem. Ik laat pas los als ik ook haar ogen het zwijgen heb opgelegd. Dan neem ik de brief voorzichtig uit haar vingers, strijk de kreukels glad, en stop hem terug waar ze hem gevonden heeft. ‘Ik ga het gras maaien,’ zeg ik, ook al heeft ze daar niet om gevraagd.

Grand Foulard
2 1

Verlossende kus

Ik houd m’n wapen vast in mijn rechterhand, de verbrande hand. Dit deed ik altijd want elke keer dat ik de trekker overhaal voel ik de pijn. De terugslag zorgt telkens voor een brandend gevoel, alsof ik mijn hand letterlijk in de vlammen van het schot steek. Dit deed ik zodat ik tegen mezelf kon zeggen dat ik ook moet lijden voor elk leven dat ik neem. Deze keer is het anders, nu is mijn wapen gericht op de persoon die mij tot dit alles in staat heeft gebracht. Mijn grote liefde, die ene vrouw die zoveel impact heeft op mijn gemoedstoestand dat ze allesbepalend is. Toen ik haar leerde kennen was het meteen duidelijk dat ik alles zou doen voor haar. Voor mij was het allemaal echt, voor haar een spelletje.   Ze zit voor me op haar knieën. Veel te rustig voor de situatie. Ik daarentegen sta met bibberende benen en een trillende hand bijna te huilen van woede. Ja dit is een natte woede, een kwaadheid die ervoor zorgt dat je niet meer bij je zinnen bent. Je kunt aan alles aan mij zien dat dit niet is wat ik gewild had. Om op deze manier mijn leven te leiden. Ik heb het nooit gewild om voor één persoon zoveel misdaden te plegen, zoveel mensen de dood in te jagen en op deze manier mijn mentale gezondheid helemaal kwijt te spelen. In mijn traan weerspiegelen de vlammen van de psychiatrische instelling die ook weer door mijn toedoen helemaal vernietigd is. Net als alles wat ik had opgebouwd, heb ik ook dit naar de grond gewerkt om bij haar te kunnen zijn. Maar nu ben ik dichter bij haar dan ooit. Ik weet dat het beter is om de trekker over te halen, dan is het allemaal voorbij. Dan is zij uit mijn leven en hoef ik haar nooit meer te zien. Niet dat ik nog te lang te gaan heb hierna. Als de sirenes mij eindelijk bereiken, knallen ze me waarschijnlijk ter plekke overhoop.   Mijn vinger gaat nu écht naar de trekker. Ik ben er niet klaar voor, ik kan het niet. Mijn arm zakt en zij staat recht. Ze ziet het, ze ziet alles zoals ze dat altijd al heeft gedaan. Ze bespeelt me weer en veegt de traan van mijn  wang. Ze komt rustig dichterbij en laat haar rechterhand langzaam langs m’n wang naar mijn nek gaan. Met mijn linkerhand trek ik haar bekken tegen me aan. In een moment van absolute rust plaats ik m’n pistool tegen haar buik en op datzelfde moment kust ze me. De eerste kus die ik kreeg en meteen ook de laatste. Want dankzij die kus kon ik eindelijk schieten.

Sander Maertens
0 0

VERDER VAN HUIS

Tine kuste haar begroeting in drieën: ‘Wat leuk - om je - te zien.’ Ze was verbaasd. Hij was er anders nooit, op verjaardagen. ‘Frits is ontslagen,’ zei moeder. Ze keek Tine bijna ontredderd aan. Daarna schudde ze haar hoofd. Zeg er maar niks over, betekende dat. ‘Ontslagen?’ Tines gezichtsspieren zochten zenuwachtig naar de juiste stand. ‘Ik ben toe aan een nieuwe uitdaging,’ zei Frits. Waarom klonken die woorden anders als zijn zwager ze uitsprak? Hoe vaak was Paul niet de laan uit gestuurd? Alleen noemde hij dat in between jobs, waardoor het overkwam als een prestatie, een welverdiende vakantie. ‘Wat ga je dan doen?’ vroeg Tine luchtig, maar ze keek bezorgd. ‘Hij heeft nog niks anders.’ Alsof hij een ernstige ziekte had waarvoor nog geen therapie bestond. Tine glimlachte gemaakt. ‘Misschien wel goed, even tijd voor jezelf.’ Tijd voor jezelf, dat leek eerder een vloek dan een zegen. Frits wilde geen tijd voor zichzelf, hij wilde naar zijn werk. Maar het hoofdkantoor had een verandermanager gestuurd, een vrouw die godbetert Dieudonnée heette. ‘Je moet het niet persoonlijk opvatten,’ had zij gezegd. ‘Het is gewoon tijd voor een frisse wind,’ alsof Frits’ aanwezigheid het filiaal in een verstikkende walm had gehuld. Natuurlijk begreep ze dat hij van slag was, of kwaad. Dat waren volstrekt normale reacties. Maar ze kon hem verzekeren dat de andere mensen die ze had moeten ontslaan er stuk voor stuk op vooruit waren gegaan. Sommigen was ze later tegengekomen en hadden haar zelfs bedánkt. Ze hadden gezegd dat het ontslag het beste was wat ze was overkomen, achteraf beschouwd. Ze wist zeker dat Frits er over een tijdje ook zo over zou denken. Financieel hoefde hij zich geen zorgen te maken: hij zou nog een half jaar doorbetaald worden. En met zijn ervaring zou hij zo iets anders vinden. Na de koffie trok vader een fles wijn open, het was tenslotte feest. Frits bedankte. Hij wist dat hij uit moest kijken. Hij had genoeg televisiereportages gezien om te beseffen dat hij nu extra kwetsbaar was, eenvoudig kon afglijden naar een mensonterend bestaan. Hij herinnerde zich een documentaire over een wiskundeleraar op een middelbare school. Te hoge werkdruk en relatieproblemen werden met steeds meer alcohol weggespoeld. Het ging van kwaad tot erger: de man verwaarloosde zichzelf en zijn baan, werd ontslagen, ging scheiden en verloor al zijn bezittingen. Binnen anderhalf jaar zakte hij af van een gerespecteerd eerstegraads docent naar een zwerver die met pisvlekken in zijn broek bij de ingang van de supermarkt om een euro stond te bedelen. Toen Frits die documentaire zag, dacht hij: als je het zover laat komen heb je er waarschijnlijk om gevraagd. Nu was hij daar niet meer zo zeker van. Hij vertrok toen moeder de pan met soep op het fornuis tilde. ‘Waarom blijf je nu niet eten?’ vroeg ze. ‘Het is je lievelings, champignon-crèmesoep.’ Wat ze bedoelde was: waarom laat je een gratis maaltijd aan je neus voorbij gaan? Maar ze begreep het wel, al die vrolijke mensen. In het halletje duwde ze een Tupperware bakje met soep in zijn handen. ‘Net als vroeger,’ zei ze, ‘toen je nog op kamers zat.’   Frits was lopend en met de trein, want zijn auto was van de zaak. Hij had moeder om een tasje moeten vragen, hij liep voor schut met die soep. In het begin voelde het bakje nog koel aan - de soep kwam direct uit de koelkast, met eilandjes van gestold vet - maar het was zeker vijfentwintig graden en nu glipte het regelmatig bijna uit zijn bezwete vingers. Was het idee, of stond het deksel boller dan daarstraks? Zo meteen explodeerde dat ding nog. Voorzichtig wrikte hij een hoekpunt van het deksel omhoog. Hij verwachtte een zucht van verlichting, maar in plaats daarvan werd hij besprongen door een lauwe golf en zogen champignonstukjes zich als uitgehongerde bloedzuigers vast aan zijn overhemd. ‘Gotver!’ Frits kwakte het bakje nijdig op de stoep. Het deksel schoot los, soep spatte op zijn schoenen en tegen zijn broekspijpen. Hij vloekte opnieuw en hij moest zich beheersen om het bakje niet te vermorzelen. Moeder wilde het natuurlijk terug hebben, het waren dure bakjes die levenslang meegingen. Hij mikte het restant van de soep in het plantsoen, ramde het deksel weer op zijn plek. Zijn handen glommen van het vet.   In de trein zette hij het bakje op het plankje onder het raam, zo ver mogelijk van hem vandaan. Er ging een vrouw tegenover hem zitten. Waarom juist daar? Er waren volop andere plekken vrij. ‘Zit u ook zo graag in zo’n zitje van vier?’ vroeg ze met een glimlach. ‘Veel ruimer, of lijkt dat maar zo?’ Het lachen verging haar snel, ze zat dichter bij het bakje dan Frits. ‘Getverderrie, wat heb je toch rare mensen, om dat zo in de trein achter te laten.’ Frits knikte en hield zijn gekruiste armen krampachtig voor de geelbruine vlekken op zijn overhemd. De vrouw keek een tijdje naar het plastic bakje, trok toen een tissue uit haar handtas, drapeerde die over het bakje en liet ze samen in het grijze vuilnisbakje vallen. ‘Opgeruimd staat netjes.’ Bij de eerstvolgende halte stond ze op. Voor ze wegliep zei ze nog een keer ‘getverderrie’ en wierp ze Frits een afkeurende blik toe. Zodra ze uit beeld was graaide Frits het plastic bakje uit het vuilnisbakje. Er kleefde bruine smurrie aan van god mag weten wat. Hij nam het mee naar het toilet. Waarom had hij daar niet eerder aan gedacht? Met wat zeeppoeder kreeg hij het vast goed schoon, maar eerst moesten die vlekken uit zijn overhemd. Hij voelde zich vies, alles stonk. Hij poetste er met een papieren handdoekje overheen, maar dat maakte het alleen maar erger. Er werd op de deur geklopt. Niet dwingend, geen hoge nood. Loop maar naar het volgende toilet, dacht Frits. Hij hoestte luidruchtig en wachtte. De tussendeur siste. Goed zo, wegwezen. Hij nam een besluit, knoopte zijn shirt los en propte het in het wasbakje. Hij drukte op de zeepdispenser tot er niets meer uitkwam en liet het water op de opbollende stof roffelen. Het hokje vulde zich met een bedwelmende geur die hem aan vroeger deed denken, aan zijn moeder op de camping, met hun onderbroeken in een teiltje met sop, hetzelfde teiltje waarin ze de geschilde aardappelen liet plonzen en na het eten de afwas deed. Frits kneedde en schrobde tot zijn hoofd rood was van inspanning, daarna wrong hij zo hard hij kon en sloeg het shirt weer in model. ‘Kijk nou, fantastisch schoon,’ zei hij met gemaakte reclamestem tegen de bekraste spiegel. Het was niet erg dat het shirt nog kletsnat was, met die warmte was dat juist wel lekker. Bovendien was het maar een klein stukje lopen, van het station naar huis. Op het moment dat hij het plastic bakje wilde gaan schoonmaken, werd opnieuw op de deur geklopt, minder vrijblijvend nu. Frits hoestte en wachtte, het gesis bleef achterwege. Hij probeerde haastig zijn shirt aan te trekken, maar de mouwen waren ontoegankelijk verkleefd. Gemorrel, de toiletdeur zwaaide open. Een man met een felgeel jack, gemillimeterd hoofd en brede heupen vanwege allerlei handige tasjes keek hem wantrouwend aan. Veiligheid & Service, las Frits op een epaulet. Achter zijn rug stond een vrouw met een roodharige kleuter in een tuinbroek. ‘Wat zijn we hier aan het doen?’ ‘Niks, ik wilde me even opfrissen.’ ‘Opfrissen.’ De man keek misprijzend naar Frits’ rode gezicht, zijn bleke borst, het klamme overhemd in zijn ene en het plastic bakje in zijn andere hand. ‘Dit is een toilet, geen washok.’ ‘Ik had met mijn koffie geknoeid.’ ‘Mama, ik moet plassen,’ zei het kind. ‘Koffie.’ ‘Ik heb echt niets gedronken, geen alcohol. Ik weet dat ik nu niet moet drinken, in mijn situatie, bedoel ik.’ Dat over zijn situatie, dat had hij niet moeten zeggen, de man zou het verkeerd interpreteren, maar het flapte eruit. ‘En dat?’ De man knikte naar het bakje. ‘Champignon-crèmesoep.’ Frits keek beschaamd naar het kind dat ongedurig aan de arm van zijn moeder trok. De man liet zijn hand geroutineerd op zijn portofoon zakken en draaide zijn hoofd naar het microfoontje op zijn schouder: ‘HC, we hebben een E33.’ De portofoon beantwoordde de melding met drie bliepjes. De man knikte naar de toiletpot. ‘Gaat u daar maar even zitten.’ Zitten? Waarom? ‘Ik moet er zo uit,’ zei Frits. ‘Werkt u nou maar gewoon mee, anders zijn we nog verder van huis.’ De trein kwam tot stilstand. Het balkon stroomde vol nieuwsgierige ogen, iemand maakte een foto met zijn telefoon. Toen de treindeuren bonkend en sissend opengingen, zette Frits een stap naar voren, maar de man in het geel maakte zich nog breder, blokkeerde de uitgang van het toilet. ‘Achteruit, vriend.’ Het kind wrong zich op dat moment los, schoot tussen de benen van de man door naar binnen en duwde de toiletdeur met een dreun in het slot. De vrouw begon hysterisch te gillen. De man schreeuwde steeds andere codes. Alleen Frits deed niets.

Grand Foulard
0 0

Hoor de wind waait door de bomen in Sint-Niklaas

“Hoe is je naam?” vroeg de oude man. “Ik heet Kaplan meneer. Ismet Kaplan.”De grijsaard speelde zijn rol goed in café Klein-Azië. “Waar ben je geboren?” ging hij verder. “Ik ben hier in Sint-Niklaas geboren meneer en in de Hazewindstraat opgegroeid maar mijn ouders zijn allebei afkomstig van Demre in Turkije?” “Haha en waar ligt dat?” “Niet ver van Kemer, meneer, vele Belgen kennen dat van hun zomervakantie” zei Ismet. “Dat klopt jongen. Ik ken dat ook. Zing nu het liedje maar, je weet wel, dat van Moriaantje”.De jonge kerel begon te kwelen: “Moriaantje, zo zwart als roet, ging eens wandelen zonder hoed. En het zonneke scheen op z’n bolleke en hij droeg geen parasolleke”. “Goed gedaan jongeman. Je zingt bijna zo goed als Bob Benny, één van mijn favoriete Vlaamse zangers van vroeger, of als Jean Walter, nog zo’n mooie stem van weleer. Wist je jonge knaap dat zij allebei hier in Sint-Niklaas geboren zijn?” vroeg de man met zijn tabbaard. “Neen meneer, deze zangers ken ik niet, maar ik ken wel Sandrine van Handenhoven. Dat is mijn lievelingszangeres en ze treedt op in Blankenberge in het ‘Witte Paard’ maar ik weet niet of dit etablissement naar uw schimmel genoemd is meneer. Kent u haar?” vroeg Ismet. “Natuurlijk,” zei de oude, “ik ken Sandrine want zij is ook hier geboren, net als haar broer Gunther, de bekende voetballer. Ge moet weten, beste jongen, omdat ik al zo oud ben, ken ik iedereen die hier in deze mooie stad geboren is. Els de Schepper bijvoorbeeld, dat is nogal een plezante hoor en euh, Veerle Dobbelaere, ja ook al zo’n straffe madam, die ken ik allemaal. Maar goed zo, ik heb jouw adres, ik laat je nog iets weten.” “Merci meneer”. En weg was Ismet. De man met zijn witte baard begon tijdig aan zijn voorbereidingen. De scholen waren gesloten en het grote verlof nog maar pas aangebroken. Al sinds half twee die middag was de ene na de andere jongeman bij hem langs geweest om te solliciteren voor de job van Zwarte Piet. Nochtans had de aankondiging, geschreven op een schamel a-viertje, slechts enkele dagen aan het raam gehangen. Maar ja, het was een succes en pas na de klok van tien ging de laatste Zwarte-Piet-in-spe naar buiten. “Zeg Jules” zei de ouwe, “dat koppel van de stoffenwinkel hier tegenover, zouden die voor een prijsje ook geen jutezakken voor mij kunnen stikken? Want ik ga er veel nodig hebben dit jaar.” “Ik zal het ons Irma eens laten vragen,’ antwoordde de waard laconiek, “ze moet morgen toch eens langs gaan want ze heeft twee nieuwe gordijnen laten maken”. “Zeg, en nog iets, kent gij een goedkope invoerder van appelsienen en mandarijntjes? Het fruit is toch zo duur in de supermarkt tegenwoordig. Het contract voor de chocolade letters en het jongensspeelgoed is gelukkig al in orde. Maar elk jaar opnieuw is er misère met dat speelgoed voor de meisjes. Ik weet niet hoe dat komt, maar het is zo.”Jules stak zijn tengere schouders even omhoog en mompelde wat.De oude droeg een tabbaard die hij tot een broekrok had laten vermaken om beter te kunnen paardrijden. Daarbovenop droeg hij een witte albe die met kant was afgezet. Over zijn schouders drapeerde hij zijn rode stola en om die goed op zijn plaats te houden knoopte hij een cingel, een witte koord met kwasten, om zijn middel. Hij deed zijn rode koormantel om die hij met een ketting vastmaakte en tenslotte zette hij zijn rode mijter op zijn eerbiedwaardige hoofd. Zo, wat zag hij er weer piekfijn uit. “Jules, vraagt ge eens aan Irma of ze even op het café wil letten, dan kan jij me helpen met het bestijgen van mijn paard Slecht Weer Vandaag,” gebaarde hij vervolgens. “Het is inderdaad slecht weer vandaag” moest de kastelein toegeven. Hij hielp de oude maar kwieke man op zijn witte schimmel. De ganse dag was het drukkend heet geweest en nu volgde het onvermijdelijke onweer. Er was geen mens op straat te bespeuren. Jules stak hem nog vlug zijn lange staf toe. Dan vertrok het paard in galop. Even dacht Jules dat hij iemand hoorde neuriën “Zie de maan schijnt door de bomen…” - - - Vijf maanden later.Ismet was een hele goede Piet. De beste Piet. De Opperpiet. Zoals hij op de muren en daken kon klimmen. Niemand deed hem dat na. “Beste jongen, beste Ismet, vanaf nu noem ik je Nicodemus, mijn Opperpiet. Vind je dat goed?” vroeg de oude met zijn witte baard. “Natuurlijk, meneer, dank u wel” repliceerde Ismet gretig. “Om het te vieren gaan we naar Fréke Patéke, hier om de hoek. Hij maakt de beste moorkoppen van West-Europa.” “Wat zijn dat, moorkoppen, meneer?” “Weet je dat niet jongen? Een moorkop is een ronde soes gevuld met slagroom. Bovenop is het geglazuurd met chocolade. Fréke doet er altijd een extra toef slagroom op en een partje mandarijn of een stukje ananas. Loopt het water al niet uit je mond? Trouwens, je moet me ook niet meer meneren, zeg maar gewoon Sinterklaas. Zoals iedereen.”Twee moorkoppen, een grote kop koffie en een glaasje ‘Den Ouden Advocaat’ gingen er lekker in bij Sinterklaas. Ismet hield het bij twee mokken warme chocolademelk, een Reynaertgebakje en een chocolaatje van Guylian. Die moorkoppen zag hij niet zitten. Ze deden hem te zeer denken aan zijn jonger, nogal mollig, broertje. “We gaan seffens naar de stoffenwinkel tegenover Klein-Azië om je een echt Pietenpak aan te meten. Weet je wel hoe zo’n pak eruit ziet, Nicodemus?”Het deed de oude goed om zijn nieuwe helper Nicodemus te noemen. Hij had er al vele gehad. Allemaal opperbeste Opperpieten. Maar ja, hij, de enige echte Sinterklaas had het eeuwige leven, maar de pieten niet. Daarom moest hij regelmatig nieuwe zwarte Pieten ronselen. Ondertussen was het al december geworden. Gisteren had het voor de eerste keer gesneeuwd en het naamfeest van Sinterklaas kwam erg dichtbij. “Ik zal je eens vertellen hoe een echt Opperpietenpak eruit ziet maar we gaan dat doen bij Jules in het café. Ik in de fauteuil en jij op een stoel aan de andere kant van de houtkachel. Er is niks zo gezellig als een knetterend vuur met een goeie Tripel in de ene hand en een havannasigaar in de andere. Ik heb vorig jaar die sigaren voor mijn Sinterklaas gehad van mijn pieten. Tof hè, dat ze zo aan je denken. Gij rookt geen sigaren zeker, Nicodemus? Eerder een waterpijp of zo?” “Ik rook helemaal niet, Sinterklaas. Men zegt dat het ongezond is. Maar dat zal u wel weten, hè Sinterklaas?” sprak Ismet goed van zich af.Die ‘u’ stond de oude man wel aan. Ismet was zo beleefd en vriendelijk. Jaja, hij verdiende het om vanaf nu als Nicodemus door het leven te gaan. Zijn vroegere Opperpiet had Sinterklaas in Spanje achtergelaten. Hij was te oud geworden, te stram en te grijs. Hij woonde nu op de bovenverdieping van de Andalusische haciënda die Sinterklaas meer dan vijfhonderd jaar geleden had laten metselen door enkele ‚moorkoppen’, die ook het Alhambra gebouwd hadden. Als Sinterklaas zou terugkeren uit de Lage Landen, dan zou hij wel voor de oude man zorgen. “Ha Jules, voor mij een Tripel Klok en voor Nicodemus, jaja, je hoort het goed, voor mijn nieuwe Nicodemus, een muntthee met extra veel suiker.” “Goed Sinterklaas en een sigaartje zeker?”. Jules was blij dat zijn vriend weer in het land was. Het was van juli geleden dat hij hem nog gezien had. “Deze nacht gaan we oefenen, hè Nicodemus, op de besneeuwde daken. Schol, we klinken op een goede afloop, niet een goede afgang hè.” De oude man schaterde het uit. Hij had er wel zin in.Drie Tripels en evenveel muntthees later gingen ze op weg in de donkerte van de nacht: Sinterklaas hoog gezeten op Slecht Weer Vandaag en Nicodemus met een juten zak over zijn rechterschouder.Irma en Jules gingen slapen. Ze hadden maar twee klanten gehad die avond. Hun andere stamgasten hadden het allemaal laten afweten omwille van het gure weer. Bar koud was het en het sneeuwde zoals aan de Noordpool in putje winter.Een halfuurtje en een sneeuwvacht van tien centimeter later hoorde je Sinterklaas roepen: “Allee Nicodemus, gaat het niet?” “Jawel, Sinterklaas, het gaat wel maar het valt soms ook, als u begrijpt wat ik bedoel? De daken zijn wel erg glad en de zak is ook zeer zwaar, maar voor de rest hoort u mij niet klagen hoor.” “U, u,” herhaalde Sinterklaas goedkeurend en binnensmonds. Zijn Opperpiet bleef zelfs supervriendelijk in deze moeilijke omstandigheden.Het zou natuurlijk gemakkelijker zijn indien we dit werk vanuit de lucht konden verrichten, mijmerde Sinterklaas, terwijl zijn paard nog witter werd dan witte schimmel. Hij dacht daarbij aan Wim Verstraeten, de befaamde ballonvaarder die ook in deze stad was geboren. Maar ja, peinsde hij verder, er zijn al genoeg luchtballonnen in Sint-Niklaas tijdens de Vredefeesten in het eerste weekend van september.Terwijl Sinterklaas in gedachten verzonken bleef, werd Ismet plots opgeschrikt door een brandweerauto en een politiecombi. De goedheiligman was met zijn schimmel al enkele daken verder gesprongen.Een agent riep: “Kom onmiddellijk naar beneden of wij komen naar boven.”Ismet, behendig als hij was, stond op een wip op de begane grond. “Wat deed je daarboven op die daken met die gekke kleren aan je lijf? Zeg me eerst eens: hoe is je naam?” vroeg de sterke arm der wet. “Nicodemus, meneer de agent,” lachte Ismet vriendelijk met ontblote witte tanden en hij deed er nog een dansje bij. “Jaja manneke en dan ben ik Sinterklaas zeker” proestte de politieman het uit. “Nee, Sinterklaas is ginds boven. Ik kon hem niet volgen. Hij heeft tenslotte een paard en het is Slecht Weer Vandaag” probeerde Ismet het uit te leggen. “Ja, dat het vandaag slecht weer is, dat moet ge mij niet zeggen hè Nico. Ge zijt ook precies de plezantste thuis als de vuilbakken buiten staan” probeerde het uniform op een komische manier uit de hoek te komen, terwijl hij daar niet stond.De twee tuurden naar boven en zagen niets. Nicodemus dacht nochtans dat hij in de hoge verte paardenhoeven hoorde kletteren. “Kom jij maar eens mee naar het politiebureau, dan mag je het daar nog eens gaan uitleggen.”Ismet voelde zich even geen Nicodemus meer.Hij werd uit voorzorg die nacht opgesloten in een cel. Hij kon er niet mee lachen en beukten met zijn beide handen op de deur. “Daar wordt aan de deur geklopt, hard geklopt, zacht geklopt …” - - - De kindjes in de Kokkelbeekstraat vanaf huisnummer 15 keken zeer beteuterd de volgende morgen. Het suikerklontje en de wortel die ze de avond ervoor voorzichtig in hun schoentjes hadden gedeponeerd lagen er nog steeds. Onaangeroerd. Waren ze dan stout geweest? Of werd Sinterklaas wat vergeetachtig?Waar is Nicodemus toch, vroeg Sinterklaas zich af. Waar kon hij terecht zo vroeg op de morgen? De politie misschien. Ja, die zou hem wel kunnen helpen. Hij parkeerde zijn witte paardje aan de Dalstraat waar de lokale politie gevestigd was. Toen hij binnenging werd niet dadelijk aandacht aan hem besteed. Ze waren hier in Sint-Niklaas al straffere zaken tegengekomen. Uiteindelijk sprak een vriendelijke dame hem aan. “Waarmee kan ik u helpen, meneer?” “Ja juffrouw, ik zoek mijn helper Nicodemus. Ik ben hem namelijk vannacht kwijtgeraakt”. “En heeft hij ook een achternaam, die vriend van u?” vroeg de agente ietwat ongelovig. “Tja, zijn vroegere naam was Kaplan, Ismet Kaplan. Een goeie jongen hoor. Ik heb zelden zo’n goede Opperpiet gehad als hij.” Sinterklaas keek een beetje vertederd toen hij dat zei. “Ah, nu begrijp ik het” zei de agente. “Droeg hij misschien een hemelsblauw kostuum, met een pofbroek en zwarte kousen?” “Ja, en op zijn hoofd had hij een blauwe pet met een pauwenveer. Dat moet Ismet zijn, mijn nieuwe Nicodemus. Wat een geluk dat u hem gevonden heeft. Is alles goed met hem? Hij is toch niet van het dak gevallen daar in de Kokkelbeekstraat? Het was er zeer glad. Hij heeft zich toch niet bezeerd? Waar is hij?” informeerde een bezorgde Sinterklaas. “Alles is goed met hem, meneer. Maar we hadden hem uit voorzorg opgesloten omdat we niet goed wisten of hij wel de waarheid sprak. Zingt hij altijd Sinterklaasliedjes?” wilde de agente nog weten en ze kon een smalend lachje niet onderdrukken. “Jaja, dat kan hij als de beste. Ik heb ze hem allemaal aangeleerd uit mijn grote Sinterklaasliedjestekstenenmuzieknotenboek”. “Ik zou uw vriend kunnen vrijlaten, meneer, maar vermits wij hem vannacht hebben moeten verbaliseren omwille van straatlawaai en een buurtbewoner ons daarop heeft gewezen, dien ik wel een borg te vragen van 110 euro.” “Dat is geen probleem, juffrouw” zei Sinterklaas rustig. Hij nam zijn juten zak en haalde er een buidel uit. “Hier heb je een zak gevuld met gouden dukaten, misschien zit er ook nog een pepernoot tussen of wat suikergoed. En zie, hier is ook nog een chocoladen zwarte piet voor alle moeite die je gedaan hebt. Lijkt hij niet wat op Nicodemus? Gaat u hem nu vlug halen want het begint slecht weer te worden. Hoor, de wind waait door de bomen.” - - - Ismet verscheen in de deuropening. “Ha Nicodemusje, kom eens hier bij Sinterklaas, kapoentje dat je bent.” Hij klopte Ismet vriendelijk op de schouder. “Je hebt me even doen schrikken. Ik kan je echt niet meer missen. Sinterklaas wordt echt wel oud, weet je. Vorig jaar was ik nog maar duizendzevenhonderdvijfendertig jaar oud, maar nu is daar weer een heel jaar bijgekomen.”Hij richtte zich even terug tot de agente: “Heb je misschien ook kinderen en hebben ze hun schoen gezet gisterenavond?’“Ja, ik heb twee kinderen, een jongetje van zes, Lowie, en een meisje van vier, Rosalie. Ze waren erg teleurgesteld vanmorgen toen ze geen snoepjes vonden. Ik vond het ook wel erg voor hen. Bent u echt de echte Sinterklaas?” “Hoezo, zijn er dan ook andere? Onechte? Trouwens, waar wonen jullie dan wel?” vroeg de oude man zich af. “In de Kokkelbeekstraat nummer 21, Sinterklaas”. “Ben je even daarvoor gevallen Nicodemus?” “Ja, ik ben door de politie naar beneden geroepen op het dak van nummer 13” zei Ismet. “Dan begrijp ik het,” zei de Sint, “daarom hebben Lowie en Rosalie geen snoep in hun schoentje gekregen.”Hij greep alweer in zijn juten zak en haalde er een brandweerauto uit en een barbiepop met een politieuniform. “Dat zal hen wel blij maken, hoop ik,” zei Sinterklaas. “Daar ben ik zeker van,” lachte de agente, “ik zal hen veel te vertellen hebben.” “Ik zou u een tuiltje bloemen willen geven,” zei Sinterklaas, “zoals Daniel Ost, een wereldberoemde bloemkunstenaar die hier geboren is, dat zo prachtig in elkaar kan steken, maar spijtig genoeg heb ik geen boeketjes in mijn zak zitten.”Sinterklaas en Nicodemus namen afscheid. Ismet mocht achter de oude man op de schimmel zitten en ze gingen op een drafje richting de Antwerpse haven. Ondertussen moest Sinterklaas iets bekennen aan Ismet: “Weet je Nicodemus” zei hij, “Ik ben duizendzevenhonderdzesendertig jaar geleden geboren in Myra, en weet je hoe die stad nu heet: Demre, de stad waar je ouders vandaan komen. Is dat geen toeval? Ik zou zo bijna je betbetbetbetbetbetbetbetbetovergrootvader kunnen zijn. Maar eigenlijk ook niet hè, want tenslotte ben ik bisschop en wordt er van mij verwacht dat ik geen kindjes maak, maar wel dat ik ze red als ze in nood zijn. Daarom steek ik altijd ook wat apenootjes bij de mandarijntjes, de marsepeintjes en het andere snoep,” bulderde Sinterklaas van het lachen.Toen ze toekwamen in de haven van Antwerpen sloeg Sinterklaas zijn arm om zijn helper en zei: “Het grote werk gaat nu beginnen Nicodemus”.Ze zagen in de verte een rookpluim en de oude man riep vrolijk: “Zie ginds komt de stoomboot uit Spanje weer aan”. - - - - - -

Marc M. Aerts
25 0

Zotte kuren en diepe ernst

Een amusante glimlach verscheen op haar gelaat toen ze hem binnen zag komen in het studentencafé waar toen nog naar hartenlust binnen gerookt mocht worden. Zijn pruik stond scheef en zijn lange vrouwenkleed was vurig rood. Hij zette zijn bril wat rechter en trok zijn kleed goed voor hij zich neerplofte op de barkruk en een frisse pint bestelde. Het gezelschap waarin ze vertoefde leek aan kleur en helderheid in te boeten nu deze verschijning aan de toog had plaats genomen. Ze dronk snel het laatste bodempje van haar glas rode wijn leeg om in de buurt van de verklede man een nieuw glas te kunnen bestellen. Hoewel hij verre van mooi was, intrigeerde hij haar. Zijn nonchalance en grappige manier van doen wekten haar nieuwsgierigheid en deden een bruisend verlangen in haar opwellen. Ze verontschuldigde zich bij haar vrienden en liep langzaam in de richting van de mysterieuze onbekende.   Ze ging naast hem aan de toog staan tussen twee barkrukken in. Voor ze de aandacht van de barman probeerde te trekken om haar bestelling door te geven, wendde ze zich naar de jongeman naast haar. ‘Uw pruik staat scheef. Zal ik ze terug wat rechter zetten?’ Geprikkeld en geamuseerd keek hij haar aan. ‘Graag.’ zei hij en hij genoot van de manier waarop deze jongedame ongegeneerd en met opperste concentratie de asblonde pruik die hij uit de verkleedkoffer van zijn oma had opgedist, weer op haar plaats schoof.   ‘Vandaag is mijn naam Georgette by the way. Wie ben jij?’ voegde hij eraan toe. Even aarzelde Emma. Zou ze hem naar zijn naam-van-alle-andere-dagen-dan-vandaag vragen of zou ze het spelletje een tijdje meespelen? Ze koos de tweede optie. ‘Mijn naam is Emma. Dat kleedje staat u beeldig, Georgette. Het accentueert uw bierbuik en platte boezem zo mooi.’ Ze probeerde het zo oprecht mogelijk te laten klinken en haar lachspieren onder controle te houden. ‘Ja, ik weet het’, zei Georgette die zijn stem voor de gelegenheid wat hoger deed uitvallen, ‘ik heb dat compliment vandaag al een paar keer gekregen.’ En hij knipperde op zeer verleidelijke wijze met zijn donkere ogen die achter twee brilglazen verscholen zaten. Op beider gezichten verscheen een glimlach van verstandhouding, een glimlach van speelsheid en ondeugendheid, een glimlach van herkenning.   ‘Wat drinkt de mooie dame?’ vroeg de verklede jongeman. ‘Rode wijn graag. Zijt gij hier trouwens helemaal alleen, bevallige dame?’ antwoordde Emma. ‘Ja, ik kom rechtsreeks van een verkleedfeestje van de scouts’, viel Georgette nu uit zijn rol. ‘Het thema was diva’s en glamourkings. Een aantal van mijn vrienden konden het plots niet laten om me af en toe in mijn achterwerk te knijpen,’ zei hij, gespeeld verbouwereerd. ‘Tja, ik voel die drang ook, Georgette, als ik u in uw sexy rode jurkje zie.’ Emma liet deze woorden gepaard gaan met een op- en neergaande beweging van haar wenkbrauwen en een overdreven smachtende blik. Haar nieuwe vriend deed op vrouwelijke wijze alsof hij lichtjes geshockeerd was door haar opmerking.   In het lange smalle café waar in de late uurtjes vooraan soms gedanst werd, werd de stemming ondertussen wat meer uitgelaten en het gepraat luidruchtiger. De nicht van Emma en hun gemeenschappelijke vrienden probeerden tevergeefs Emma’s blik te vangen om haar terug in hun richting te lokken. Vanuit haar ooghoeken zag Emma hen soms zwaaien en wenkende gebaren maken, maar ze deed net alsof ze het niet zag.   ‘Maar nu serieus’, zei Emma. ‘Wat is eigenlijk jouw echte naam?’ Thijs nam de pruik van zijn hoofd waardoor zijn kort warrig donker kapsel tevoorschijn kwam. ‘Mijn echte naam is Thijs.’ zei hij en hij keek haar doordringend aan wat haar tegelijkertijd een oncomfortabel en een opgewonden gevoel gaf. Even staarde ze zwijgend terug. Thijs zei: ‘Aangezien ik de zin van het bestaan nog steeds niet ontdekt heb, maar er wel naar op zoek ben, dood ik mijn tijd dan maar met mij te verkleden. Misschien draait het leven wel gewoon daarom: u amuseren.’ ‘Ja, misschien wel’, zei Emma en ze hield haar glas in de lucht om op deze conclusie te proosten. Het oogcontact gaf haar een warm gevoel. ‘Ik heb ooit eens ergens gelezen dat de zin van het leven de zin óm te leven is. Maar vraag me niet wie het geschreven heeft want dat weet ik niet.’ ‘Ja, daar zit iets in’, antwoordde Thijs. ‘En als dat waar is, waarom in godsnaam ontnemen sommige leerkrachten de kinderen dan de zin om te leven? Zeg nu eens eerlijk, iedereen heeft toch een verhaal over een leerkracht die hem of haar het leven zuur heeft gemaakt.’ Je zag aan zijn gezicht dat hij zich de woede op die ene leraar nog steeds gemakkelijk voor de geest kon halen. ‘Wel, dat klopt, maar sommige leerkrachten hebben zo’n aanstekelijk enthousiasme dat zij je juist zin doen krijgen om op ontdekkingstocht te gaan, om bij te leren,… Ze zijn helaas zeldzamer dan die waar jij het over hebt, maar ze zijn er gelukkig toch ook…’ Thijs knikte ter bevestiging en zweeg toen, was even in gedachten verzonken. Haar ogen zochten de zijne en vonden die.   In zijn ogen zag ze een diepte weerspiegeld die ze maar zelden tegenkwam. In zijn ogen ontmoette ze een gelijkgestemde die de dingen niet zomaar voor waar aannam maar in vraag stelde, die er niet van hield aan de oppervlakte te blijven en over koetjes en kalfjes te praten, iemand waarvan ze vermoedde dat hij samen met haar de mysteries van het leven wilde verkennen, iemand met wie ze uren aan een stuk wou filosoferen. Het was een diepte die ze niet terugvond in haar gezin van afkomst, maar waarnaar ze al haar hele leven verlangde. Het was een diepte die ze enkel tegenkwam in de boeken die ze las maar te zelden in het echte leven. Bij haar thuis gingen de gesprekken enkel over de keuze van gerechten, de combineerbaarheid van kleren, over televisieprogramma’s, over de onhebbelijkheden van anderen maar nooit over de dingen die er echt toe deden.    ‘Is het een hobby van u om verkleed als vrouw door het leven te gaan?’ vroeg Emma. ‘Wel, ik moet zeggen dat het wel prettig voelt om deze rode stof rond mijn lichaam te voelen. Maar ik verkies toch een vrouwenlichaam tegen het mijne.’ Even sloeg Emma’s fantasie op hol en lag ze naakt naast hem onder de donkere sterrenhemel op een dekentje in het gras na een wild avontuur van zuchten, kreunen en genot. Maar al snel herpakte ze zich. Ze kende deze jongeman niet, wist niet eens of hij al dan niet vrijgezel was. Die vraag zou ze hem vanavond onder geen beding stellen want ze wilde de betovering niet verbreken. Om de beladen stilte een halt toe te roepen, ging Thijs verder: ‘Ik ben eigenlijk heel moe en kwam hier gewoon nog een pintje drinken voor ik mijn bed in zou kruipen.’ Hij kon de teleurstelling van haar gezicht aflezen en stiekem hoopte hij dat ze hem zou smeken om te blijven. Het was kinderachtig van hem, dat wist hij, maar hij kon het niet laten. ‘Ik ga onder de wol kruipen. Het was zeer aangenaam om u te leren kennen, Emma. Misschien treffen we elkaar hier nog wel eens een keer.’ Emma stond met haar mond vol tanden. ‘Oh wat jammer’, stamelde ze. ‘Ik vond het net zo gezellig. Maar als uw bed u roept, dan moet je maar gaan hé. Al had ik het wel fijn gevonden om nog wat te praten en dan misschien nog wat te dansen..’   Thijs die al lang overtuigd was en voor wie op tijd gaan slapen al lang geen optie meer was, wou het onderste uit de kan halen door nu nog niet toe te geven, door nog even de plichtsbewuste te spelen die prat ging op een goede nachtrust. ‘Het spijt me, Emma. Mijn ogen vallen bijna dicht van de vaak. Mag ik uw hand kussen, lieve dame?’ en hij nam haar hand in de zijne en bracht die naar zijn lippen. Ze trok haar hand weg en sprak hem heel kordaat aan. ‘Blijf’, zei ze op bijna gebiedende toon. ‘Drink nog één pint met mij. En ga dan slapen. Oké?’ smeekte Emma toen. Thijs deed net of hij aarzelde, of hij met één voet binnen en met de andere reeds buiten stond. Hij keek naar de klok die boven de deur prijkte, liet zijn hoofd en schouders heen en weer gaan om zijn geveinsde twijfel wat extra gewicht te geven, keek Emma onderzoekend aan. En pas toen haar blik steeds smekender werd, ze haar hoofd lichtjes schuin hield en één vinger omhoog hield, ging hij duidelijk merkbaar door de knieën. ‘Oké, nog één pintje dan.’ ‘Goed, ik trakteer’, zei Emma die haar enthousiasme niet onder stoelen of banken kon steken.

Marthe
0 1

Het Lied Van De Zee

38 643 tekens, inclusief spaties   Het lied van de Zee   1.   Het water klotste zacht tegen de dijken aan. Het was redelijk kalm vanavond. Er was geen enkel schip meer te zien aan de horizon. Enkel de donkerblauwe zee en de bloedrode zonsondergang. Dit was hoe Mara, een doodgewoon 12-jarig meisje, het liefst haar tijd doorbracht: kijkend naar de zee. Maar toch vooral luisterend, want zij, dit heel gewone meisje, hoorde iets wat niemand anders horen kon. Als zij zich afsloot van alle drukte om haar heen, kon ze de zee horen. Niet alleen de golven die tegen de dijken beuken, of het frisse briesje dat vrolijk zijn deuntje fluit op het strand. Nee, dit was iets helemaal anders. De eerste keer dat Mara het gehoord had, had ze haar oren niet kunnen geloven. Het klonk alsof er duizenden stemmen zachtjes meedeinden op de golven. En het stopte nooit. Meestal was het vrolijk en zacht. Maar soms, op hele donkere en regenachtige dagen, was het gezang wat somberder. Toch liet de zee zich enkel voor haar horen. De mensen keken haar dus maar met vreemde blikken aan als ze met haar ogen dicht en met haar tenen in het zand woelend stond te genieten van de prachtige melodie. Soms fluisterde de zee haar zelfs een paar van haar kostbare geheimen toe, in ruil voor één van de hare. Dus, bij nader inzien was ze eigenlijk helemaal nog zo gewoontjes niet. Integendeel. In de ogen van de mensen was zij maar een beetje raar, want iedere avond stond ze daar, op het strand, gewoon te staan. Niemand wist wat ze daar deed. Maar daar trok zij zich niets van aan. Ze dachten van haar maar wat ze wilden. De zee was haar enige, en beste, vriend.   Mara zuchtte. Een zacht briesje waaide door haar lange bruine haren. Het begon langzaamaan te schemeren en ze bedacht dat ze nog op tijd thuis moest zijn. Met tegenzin slofte ze terug naar de kade. Ze ging zitten op het bankje waar haar fiets naast stond. Snel wreef ze het zand van tussen haar tenen en trok haar kousen en schoenen weer aan. Ze keek nog eens naar de zee en fluisterde zacht:   “Tot morgen…”   Toen sprong ze op haar fiets en ging op weg naar huis. Enkele koppig overgebleven zandkorreltjes schuurden nog steeds tussen haar tenen. Ze zoefde door de straten en eenmaal thuisgekomen viste ze haar sleutels uit haar broekzak. Met veel moeite kreeg ze het slot open.   “Ik ben thuis!” riep ze de gang in.   “Hé schat! Ik zit boven, ik kom zo!” klonk het bovenaan de trap.    Mama zal wel weer aan het werken zijn, dacht Mara en met een plof zette ze haar boekentas neer onder de kapstok. Ze pakte haar boeken bijeen en ging aan de keukentafel zitten om haar huiswerk te maken. Wiskunde… Jakkes. Het leek wel een eeuwigheid te duren voor ze die verdomde oefeningen af had gekregen. Ze hoorde gestommel op de trap en even later ging de deur in de woonkamer krakend open. Mama kwam met de laptop onder haar ene arm en een tas koffie in haar hand de keuken binnen. De laptop belandde op de keukentafel en de tas was binnen de kortste keren alweer leeg.   “Hoe was je dag?” vroeg mama, over Mara’s bol aaiend.   “Euh… Goed”, mompelde die, “en de jouwe?”   “Oh... Ook wel ok…” mama zette zich met een zucht neer op de stoel tegenover haar.   “Het boek komt goed op gang… Nu hopen dat dat zo zal blijven”, ze glimlachte flauwtjes en veranderde snel van onderwerp.   Mama wist wel dat Mara haar anders weer zou bekritiseren om haar ‘werk’. Ze had immers nog nooit een boek echt uitgebracht. De uitgevers zagen er gewoon niets in. Misschien lag het aan de stress… Doordat haar man hen enkele maanden geleden had verlaten, zaten ze al snel in de schulden, al deed ze nog zo hard haar best. Ze wist ook wel dat Mara haar de schuld gaf, en terecht ook… Ze hadden moeten verhuizen naar een klein huisje aan de kust, dat haar ouders normaal verhuurden aan vakantiegangers. Maar tot haar verbazing was Mara dolblij geweest. Ach, wat hield die toch van de zee! Iedere avond stond ze daar op het strand. Soms maakte ze zich er een beetje zorgen over, maar ze liet haar maar doen. Ze deed immers niets verkeerd.     2.   De zon scheen zachtjes door het raam naar binnen. Weer een nieuwe dag… Mara trok zichzelf met grote moeite haar bed uit en slofte naar de badkamer. Ze kleedde zich sloom aan en friste zich even op. Ah! Dat was beter! Ze liep snel de trap af en ging rechtstreeks naar de keuken.   “Goedemorgen!” zei ze vrolijk, toen ze zag dat haar mama in de keuken al koffie stond te maken.   “Wauw, jij bent goedgezind vandaag zeg!”   “We gaan met de klas op uitstap, weet je nog?” vroeg Mara, nog steeds met een brede glimlach op haar gezicht.   “Ach, ja… Dat was vandaag.”   Niet moeilijk dat ze zo blij was. Ze gingen met z’n allen in de voormiddag naar het zeemuseum en dan naar de garnalenvissers kijken. Dat vond ze waarschijnlijk echt te gek. Nu hoefde ze niet te wachten tot ‘s avonds om naar de zee te gaan. Mara grabbelde snel enkele sneetjes brood uit de zak en smeerde ze vol confituur. Eén ervan at ze nu al op en de rest ging de brooddoos in. Ze keek vlug op haar horloge. Was het al zo laat? Ze had waarschijnlijk door haar eerste wekker heen geslapen… Snel trok ze haar jas en schoenen aan en gaf haar mama een kus op de wang.   “Tot straks!”   “Tot straks, mijn kleine zeemeermin! Veel plezier!”   Mara stak haar duim op en zwaaide nog eens. Ze pakte haar fiets uit de schuur, en weg was ze.   °°°   Middag… Nu zouden ze eindelijk naar de zee vertrekken… Het zeemuseum was best leuk en zo, maar toch kon het niet op tegen alle schoonheid van de echte zee. Om eerlijk te zijn had ze zich zelfs een beetje verveeld hier… Behalve bij de roggen. Die waren fantastisch! Ze waren ongeveer zo groot als een frisbee - misschien iets groter - en zaten in een tank op heuphoogte. Er zat bovendien geen bovenkant op, dus als je wilde kon je hen gewoon aanraken. Al hing er aan de muur duidelijk een bord met de boodschap dat dat absoluut niet mocht. Alsof dat nodig was! Mara zou nooit durven om die beesten aan te raken! Sommigen waren wat heviger dan de anderen en draaiden constant in het rond, maar een iets kalmere volgde Mara het hele aquarium rond. Als ze haar hand boven hem uit stak deed hij zelfs een soort van koprol. Dat vond ze geweldig.   Wel een kwartier lang had ze bij de roggen gestaan. Ze waren zo mooi… Ze leken haast door het water te vliegen. Jammer genoeg had ze hen maar gezien toen het bijna tijd was, dus kon ze niet lang blijven. Nu verveelde ze zich nog erger dan eerder…   Uiteindelijk hadden ze nog een uur en een half de tijd voor de rondleiding met de garnalenvisser. Ze gingen met zijn allen naar een klein hutje op het strand. Daar borg de visser al zijn spullen op. De man zelf kwam er even later ook bij staan. Hij begon uitbundig te vertellen over zijn beroep:   “Wist je dat garnalen…”   De rest hoorde Mara al niet meer. Waarom zou zij nu ook maar iets geven om die stomme garnalen… In plaats van te luisteren naar hun gids, luisterde ze naar de zee. Ze was prachtig aan het zingen, net als altijd. Mara genoot er dan ook met volle teugen van. Maar toen merkte ze pas iets. Het gezang… Het had een soort van droevige ondertoon. Het was nochtans een prachtige dag vandaag. Bezorgd luisterde ze wat beter. Misschien had ze het verkeerd gehoord… Maar nee, daar was het weer! Een bijna wanhopig stemmetje tussen alle anderen. Vreemd, dacht Mara, dit is nog nooit gebeurd… Ze was zo in gedachten verzonken, dat ze niet doorhad dat alle ogen op haar gericht waren.   “Wat?“ vroeg ze onthutst.   De kinderen van haar klas barstten in lachen uit. Ze lagen allemaal in een deuk, behalve Niels, die alleen een beetje flauw grijnsde.   “Voor jou is het ‘wablieft?’ jongedame!” zei de juf streng. Ze had er in de klas nog zo op gehamerd dat ze moesten opletten tijdens de rondleiding!   “S… Sorry…” mompelde Mara.   Ze werd zo rood als een tomaat. De kinderen waren nog steeds aan het lachen maar werden al snel de mond gesnoerd door de juf. De rest van de tijd lette Mara terug heel aandachtig op, om te voorkomen dat dit weer zou gebeuren. Maar met haar ene oor bleef ze nog steeds luisteren naar de zee. Ze vroeg zich af wat er in godsnaam kon zijn dat het lied zo verstoorde.   °°°   Het begon al een beetje donker te worden. Mara zat op de veranda haar huiswerk te maken. Het was toch warm genoeg, waarom dan binnen zitten? Ze keek haar taak nog eens vlug na en stak ze toen in haar kaft.   De uitstap was best meegevallen vandaag, behalve dan dat ze door haar hele klas was uitgelachen... Na het uitje had ze ook besloten om niet meer te stoppen aan de kade. Ze wou het trieste lied dat de zee vandaag zong niet nog een keer horen. Ze dacht dus maar af te wachten tot morgen om te kijken of het was gebeterd.     3.   Het was niet bepaald verbeterd… Het was nog erger geworden. Mara was de volgende dag weer terug gegaan naar de zee, maar het lied was nu niet enkel verdrietig, nee, het klonk bijna wanhopig! Als een roep om hulp. Mara was uiterst bezorgd. Wat was er aan de hand met haar geliefde zee? Sindsdien was het ook alleen nog maar verergerd, vandaag zag het meisje er zelfs een beetje tegenop om naar het strand te gaan. Toch besloot ze om te gaan, hopend dat alles weer normaal zou zijn… Maar nee. Ze hoorde de zee al van heel ver nu, bijna schreeuwend. Het geluid deed haar angstig ineenkrimpen. Toen ze op het strand aankwam, zag ze dat zelfs de golven onrustig waren. Wat was er gaande dat zo erg was dat zelfs de zee er onrustig van werd? Ze trok haar sokken en haar schoenen uit en stapte het strand op. Naargelang ze dichter bij het water kwam, werd het lied steeds luider, en dus ook de roep  om hulp. Toen ze dicht genoeg was, stak ze puur instinctief haar hand in het koude water.   “HELP!” klonk het opeens, gigantisch luid, overal om haar heen.   Geschrokken trok Mara haar hand terug en viel met haar achterste in het natte zand. Wat was dat? Ze haalde zwaar adem. Haar oren suisden. Was dat de zee die zo had geschreeuwd? Onmogelijk! Heel behoedzaam stak ze haar hand weer in het water, zich schrap zettend voor wat misschien komen zou.   “Help mij!” klonk het weer, iets zachter weliswaar.   “Wie… Wie zegt daar iets?...”   “Ik ben de zee! Alstublieft! Help mij!”   Mara kon haar oren niet geloven… Kon ze nu ook al met de zee praten?   “Hoe kan ik jou dan wel helpen? Je bent een zee!” zei ze, nog steeds niet zeker van haar stuk.   “Alstublieft…” jammerde de stem zachtjes in haar hoofd.   “Oké, oké! Wat moet ik doen?”   “Kom dichterbij...”   Mara keek vertwijfeld om zich heen. Als de mensen haar nu zo zouden zien praten tegen… nou ja, niets, in hun ogen, zouden ze pas echt denken dat ze gek was! Even nog leek ze te twijfelen maar toen stond ze op en liep met kleine pasjes het zoute water in. Ze zat nu zo diep als ze maar durfde en keek om zich heen. Ze peddelde en kwam met haar kin nog net boven water. Moest er nu iets gebeuren? Een poosje bleef ze maar wat trappelen, wachtend. Net toen ze het wou opgeven en terug naar het strand zwemmen, voelde ze iets aan haar been… Het trok haar naar beneden! Ze spartelde hevig tegen, maar toen greep nog iets haar andere been. Met veel geweld werd ze onder water getrokken…     4.   Wanhopig spartelde Mara nog steeds in het rond. Ze zou niet veel langer haar adem kunnen inhouden! Krampachtig had ze haar ogen dichtgeknepen. Ze lachte even in zichzelf. Ironisch toch? Ze zou sterven in de zee waar ze heel haar leven al zo van had gehouden… Ze voelde dat haar voeten inmiddels al de bodem raakten. Ze was verloren… Opeens klonk een diepe, zuivere stem overal om haar heen.   “Ho, maar! Ik zal je heus niet pijn doen! Je kunt gewoon ademen hoor!”   Een kristalheldere lach golfde door het water. Wat bedoelde de stem? Zij, ademen onder water?! Ze stond bijna op knappen. Als ze nu niet snel kon ademen… Paarse vlekken dansten voor haar ogen. Ze kon het niet meer tegenhouden. Met grote teugen ademde ze de lucht binnen. Wacht eens even… Lucht! Ze kon dus wel ademen! Nu ze wat gekalmeerd was, kon ze zien dat er zich een gigantische luchtbel rond haar hoofd had gevormd. Verbaasd keek ze om zich heen. Ze zag het typische groenige water van de zee en de oppervlakte boven haar hoofd. En… een hele hoop afval op de bodem overal rondom haar. De zee was ziek…   “Aha... Al een beetje gekalmeerd?” vroeg de stem nu.   “Euh… Ja?...” zei Mara aarzelend.   Ze keek gefascineerd toe hoe kleine luchtbelletjes zich losmaakten van haar ‘bellenhelm’ en omhoog zweefden naar de oppervlakte. Dat gebeurde iedere keer als ze uitademde.   De zee schoot weer in de lach. Wat klonk dat mooi! Ze kon het niet laten om zelf ook mee te lachen en een wolk van belletjes zweefde omhoog. Toen ze beiden weer een beetje waren bijgekomen, begon de zee terug te praten.   “Fijn om je eens van dichtbij te zien, je staat altijd zo ver weg op het strand!”   “Tja, ik kan ook niet iedere dag met een nat pak thuiskomen…”   “Dat is dan ook weer waar”, grinnikte de zee.   “Ik heb eigenlijk ook een vraagje voor u…”, stamelde Mara.   “Waarom is uw lied de laatste tijd zo triest?”   “Daarom heb ik je naar hier gebracht, lieverd. Ik zit in de problemen.”   “Hoezo?”   “Wel… Een paar weken geleden kwam er een nieuw schip aan de kust en ik dacht dat het gewoon weer een van die vissersboten was… Maar nee... Het schip kwam midden in de nacht weer terug, echter deze keer had het iets bij. De kapitein heeft gewoon al zijn afval en vuiligheid gedumpt! Sindsdien komt hij om de paar dagen terug. Al mijn vissen en plantjes gaan dood! Ik ben ten einde raad… En aangezien jij de enige bent die mij kan horen…”   “Maar… Hoe kan ik nou helpen? Ik ben nog maar een meisje! Net 12 geworden vorige zomer!”   “Ik weet het… Ik vraag je alleen om het te proberen…’’   De stem van de zee klonk nu echt wanhopig, smekend bijna, en Mara kon het niet over haar hart krijgen om te weigeren. De zee had haar immers al heel haar leven lang naar haar wonderschone lied laten luisteren... Zij was er altijd voor haar geweest…   “Ik zal mijn uiterste best doen”, zei ze dus, dapperder dan ze zich eigenlijk voelde.   Hoe zou zij, gekke Mara die iedere avond naar de zee luisterde, ooit die boot kunnen tegenhouden? De zee zelf echter was heel gelukkig.   “Dankjewel! Ik beloof dat ik mijn mooiste lied voor je zal zingen als het je lukt! Veel succes Mara!”   Zonder verdere discussie voelde Mara de greep op haar benen wegvallen, en meteen ging ze de wolk van belletjes achterna, naar de oppervlakte. Toen ze boven kwam plofte de bel rond haar hoofd en ze zwom snel terug naar het strand. Uitgeput van het zwemmen sleepte ze zichzelf het zand op. Maar toen ze zich recht zette, merkte ze dat ze niet eens nat was. Ze schudde haar hoofd. Vreemd…         5.   De vragen bleven malen in Mara’s hoofd… Hoe kon het dat de zee kon praten? Hoe kon ze überhaupt droog zijn, na zo’n eind gezwommen te hebben? En waarom kon alleen zij de zee horen? Maar ook, hoe zou ze die boot stoppen? Op geen van die vragen wist zij het antwoord. Was ze gek aan het worden? Wat moest ze nu doen? Ze had echt geen flauw idee… Na een hele tijd te piekeren, besloot ze dat het beter was om er even niet aan te denken en er gewoon een nachtje over te slapen. Ze ademde eens diep in. Alles zou wel weer goed komen. Ze zou morgen weer naar school gaan en de zee zou weer zingen zoals ze altijd had gezongen. Het was allemaal gewoon een droom geweest… Toch?   Die nacht kon ze de slaap  niet vatten. Haar plan om niet over de vreemde gebeurtenissen van de afgelopen dag te denken, viel compleet in het water. Net zoals eerder vlogen de gedachten rond in haar hoofd. Ze stelde zich nu al voor hoe ze daar als een zombie in de klas zou zitten… Toch trok ze zich die ochtend weer met veel moeite haar bed uit. Het was woensdag, wat betekende dat het maar een halve dag was. Ze klaarde al een beetje op. Ze zou dus geen hele dag in die suffe klas moeten zitten.   °°°   Sneller dan ze had verwacht ging de laatste bel. En nog sneller zat ze op de fiets, op weg naar huis. Toen ze de straat door moest die het dichtste bij het strand lag merkte ze iets op. Het was stil. Te stil. De zee.... Nu zong ze al helemaal niet meer! Ze nam snel een afslag en bleef op de kade staan. De golven bewogen amper en het water leek meer teruggetrokken dan anders. Ook lag er meer afval op het strand dan normaal. Haar hart sloeg op hol… Was ze te laat gekomen? Die boot was vannacht vast weer langsgekomen… Haar zee… Hoe durfden die hufters haar te kwetsen! Ze werd woedend. Nu was het genoeg geweest! Ze zou hen laten boeten! Hoe ze het ging doen maakte haar niets uit, maar zo kon dit niet blijven doorgaan! Ze balde haar vuisten.   “Ik ga je helpen…” mompelde ze in de richting van de zee.       6.   Heel die verdere namiddag zat ze te broeden op een plan en na een tijdje was ze eindelijk op een idee gekomen. Aangezien afval storten in de zee toch illegaal is, moest zij eigenlijk niet veel doen. Ze moest enkel de sluikstorters betrappen en de politie bellen! Die zouden hen dan wel inrekenen. Maar achteraf gezien zou het misschien toch iets moeilijker kunnen worden… De boot kwam immers maar om de paar dagen en steeds ‘s nachts. Hoe ging ze ooit midden in de nacht het huis uit kunnen sluipen? Haar moeder zou het meteen doorhebben! Die zat namelijk iedere avond tot middernacht te werken aan dat verdomde boek… En als ze dan eindelijk klaar was voor die dag, kwam ze altijd nog eens door het kiertje tussen de deur kijken. Dan zuchtte ze altijd heel diep en slofte terug naar haar eigen kamer. Mama had veel te veel zorgen… Ze dacht waarschijnlijk zelfs dat zij haar de schuld gaf van alles. Papa die wegging, de verhuis… Mara wou dat ze haar kon helpen. Ze schudde haar hoofd even. Ze was aan het afdwalen. Hoe ging ze mama omzeilen zodat ze nog naar het strand kon ‘s avonds?     De hele avond had ze erover gedaan om haar plan tot in de puntjes uit te werken. Morgen zou ze het al in gang zetten. Er was geen tijd te verliezen. Ze ging haar mama vertellen dat ze bij Line ging slapen, en Line zou dat wel bevestigen. In ruil voor een paar weken geen huiswerk dan toch. Dat zou Mara dan in haar plaats doen. Zo kon ze ongemerkt ’s nachts naar het strand. Toch… Mara vond het verschrikkelijk om zo tegen haar moeder te liegen… Maar het was voor de zee, haar zee.   Ze sloot uitgeput haar ogen en viel bijna onmiddellijk in slaap.         7.   Vanavond zou Mara de eerste keer naar de duinen gaan om te proberen om die sluikstorters te betrappen… Puur door de zenuwen was ze die ochtend maar liefst een kwartier te vroeg klaar. Maar door diezelfde zenuwen wou ze ook niet blijven stilzitten. Ze stond op en grabbelde haar spullen bijeen. Ze had besloten om maar eens naar het strand te gaan, om een goede plek uit te zoeken om over de zee te waken. Ze had toch tijd over! Ze sprong de fiets op en ging op weg.   Toen ze daar aankwam was de zee muisstil… Mara kreeg het er benauwd van. Ze schudde het van zich af en speurde zorgvuldig de duinen en het strand af. Waar zou ze zich vannacht kunnen verstoppen? Aha! Daar! Een kleine verhoging in het gras! Dat was meer dan voldoende om zich achter te verstoppen. Ze zou afgeschermd zijn van de wind en ze had een goed zicht op de zee. Perfect! Maar nu was het echt wel tijd om naar school te vertrekken… Ze gooide snel haar boekentas weer over haar schouder en ging op weg.   School duurde net een eeuwigheid… Mara’s gedachten waren constant elders, piekerend over vanavond. Ze besloot om na school eerst naar huis te gaan. Zee of geen zee, zij moest nog steeds haar huiswerk maken. Plus, ze moest nog een paar spulletjes ophalen bij haar thuis...       8.   Na een paar minuutjes fietsen kwam ze thuis aan. Ze maakte eerst haar huiswerk, maar duwde al snel triomfantelijk de boeken van zich af. Ze zette zich recht en liep de bureaukamer binnen. Daar lag ongelofelijk veel rommel en meteen begon Mara enkele schuiven open te trekken. Nu hopen dat het niet in een van de verhuisdozen zit…, dacht ze. Maar na even zoeken vond ze het dan toch. Een kleine verrekijker. Die zou heel goed van pas komen straks. Verder nam ze nog een klein rugzakje met een zaklamp en wat eten mee. Snel deed ze haar dikke winterjas aan, het kon nu eenmaal heel koud worden aan zee, zeker ‘s nachts. Ze ging nog snel gedag zeggen tegen haar mama en vertrok.   Even later kwam ze op de kade aan. Het was nog redelijk vroeg maar toch begon het al stevig af te koelen. Ze zette haar fiets op slot naast een bankje en klom de duinen op. Toen ze het plekje terug had gevonden dat ze daarnet had uitgekozen, plofte ze zich neer. Ondertussen was het al bijna vijf uur. Haar maag gromde luid in protest. Ze had door al dat gedoe nog niet gegeten… Maar ze was voorbereid. Ze viste snel een goed dichtgeknoopt boterhammenzakje tevoorschijn. Niet ideaal als avondeten, maar ja… Ze had het er zeker voor over. Nadat ze haar boterhammetjes met kaas op had, grabbelde ze ook de verrekijker uit haar rugzak. Ze maakte het zich gemakkelijk, of toch zo goed als, en maakte zich klaar voor een wel heel lange nacht… ze moest immers wel wakker blijven natuurlijk, anders zou die boot haar misschien ontgaan. Toch verwachtte ze niet dat er veel ging gebeuren vannacht. De kans was namelijk heel klein dat het schip zich vandaag al zou vertonen. Haar geliefde zee had haar immers al verteld dat ze maar om de paar dagen van zich lieten zien. Maar, rond zeven uur ’s avonds zag ze iemand over het strand kuieren. Wat kwam die hier nog doen? Nieuwsgierig keek ze eens door haar verrekijker. Het was Niels! Ze herkende hem direct aan zijn korte, donkerblonde piekhaar dat alle kanten op stak. Niels was een beetje de buitenstaander van de klas. Plus, hij was ongeveer een halve kop kleiner dan haar… Waggelend liep hij verder over het strand, met een reusachtige camera… Blijkbaar lukte het niet zo goed om die op te zetten. Ze hoorde hem nog tot in de duinen vloeken. Ze besloot om eens een kijkje te gaan nemen.   “Hé, wat doe jij hier nog zo laat?” vroeg Mara dus toen ze dichterbij was gekomen.   Niels schrok zich een hoedje. Hij draaide zich bruusk om en hield zijn hand tegen zijn zwaar kloppende hart, dat zelfs nog harder begon te kloppen toen hij zag dat Mara daar voor hem stond.   “Wauw… Jij kunt een mens laten schrikken zeg… Ik ben gewoon een paar foto’s aan het trekken…”   “Oh… Waarom?” vroeg Mara nieuwsgierig.   “Gewoon… Omdat ik dat leuk vind, denk ik… Wat doe jij hier eigenlijk?” kaatste hij de bal terug. Hij hield tussen het praten in krampachtig zijn adem in van de zenuwen. Verpest het nu niet… Dacht hij in zichzelf.   “Euh… Niets! Ik, euhm…” wat nu gezegd, dacht Mara. Zou ze hem vertellen dat ze op wacht stond?   “Ik ben de zee aan het bewaken”, flapte ze er ineens uit. Ze beet op haar lip. Waarom zei ze dat nou?!   “Oh…” Niels trok een gezicht. Het leek wel of hij elk moment in lachen kon uitbarsten.   Mara maakte een flauw handgebaar en draaide zich om.   “Laat ook maar…” ze liep sloffend weg, terug naar haar schuilplaatsje. Niels kon zich wel voor zijn kop slaan. Hij had het weer gedaan…   “Wacht!” hoorde Mara opeens achter haar.   Wat nu weer? Ze draaide zich geërgerd om.   “Ik… Ik zal wel helpen met de wacht houden… Als je wilt?”   Mara keek hem een beetje raar aan. Meende hij dat nu? Toch, het zou veel gemakkelijker zijn met twee…   “Oké dan, als je belooft om me niet uit te lachen!”   “Beloofd!” zei Niels, met een brede grijns op zijn gezicht.   “Maar… Waarom bewaak je eigenlijk de zee?”   “Omdat er sluikstorters aan het werk zijn, en ik wil die stoppen”, zei Mara droogjes.   Niels knikte maar wat.   Samen liepen ze terug naar haar schuilplaats. Ze besloten om beurten de wacht te houden. Niels had dan weer voorgesteld om de eerste shift op hem te nemen. Zo kon hij onopgemerkt toekijken hoe Mara sliep. Haar bruine krullen lagen verspreid over het zand, en haar normaal zeegroene ogen waren vredig gesloten. Hij zuchtte diep.   “Slaapwel…” fluisterde hij haar zacht toe, al wist hij dat ze hem allang niet meer kon horen.       9.   Een hel… dat was de schooldag die volgde. Ze moesten gigantisch moeite doen om zelfs hun ogen nog maar open te houden, laat staan om ook maar een greintje aandacht te besteden aan de lessen… Al hadden ze met beurten gewerkt, nog steeds waren ze doodop. Hoe dan ook… Vandaag zou Mara terug naar het strand moeten, met of zonder Niels’s hulp. Hoe ze dat ging doen wist ze nog niet, want ze kon het excuus dat ze bij iemand ging slapen niet nog eens gebruiken… Maar ze kon ook niet het risico lopen om de sluikstorters te missen. Dan zou het haar nooit meer lukken om hen op heterdaad te betrappen…   Toen eindelijk de bel ging na het laatste lesuur was Mara al bijna in slaap gevallen. Ze schudde zich zo goed als ze kon een beetje wakker en strompelde de klas uit. Toen ze na wat een urenlange fietstocht leek dan toch thuiskwam, vond ze nog maar amper het slot op de voordeur. Na een poosje geraakte ze dan toch binnen. Ze schopte haar schoenen uit en hing haar jas over de kapstok, strompelde de living binnen en liet zich zonder verder nadenken neervallen in de zetel. Binnen luttele seconden was ze al in dromenland.   °°°   Suf opende Mara haar ogen weer. Hoe laat was het? Ze keek zuchtend naar de klok aan de muur. Zeven uur! Ze had wel minstens drie uur geslapen! Ze wreef geeuwend haar ogen uit.  Er stonden rode strepen in haar wangen van op het ruwe kussen te liggen. Ook golfde een zeurende pijn door haar hoofd. Dat dutje had haar echt geen goed gedaan… Ze was nog steeds verschrikkelijk moe, misschien zelfs nog meer dan eerder. Dat plan van haar zou nog moeilijker worden dan ze had gedacht… Toch moest ze vandaag weer naar het strand. Ze duwde zich recht van de zetel en woelde door haar haar, rekte zich eens uit en pakte toen haar spullen bijeen. Ze liep nog vlug de trap op naar haar kamer om daar een paar kussens onder het donsdeken te steken. Op de tippen van haar tenen liep ze weer naar beneden. Mama zat immers in de bureaukamer te werken en mocht haar niet horen. Ze wist niet of dat cliché met de kussens onder haar deken zou werken, maar ze hoopte vurig van wel. Voor de zekerheid schreef Mara ook nog een kattebelletje dat ze op de eettafel legde: “Sorry mama, ben vroeg gaan slapen. Slaapwel, XXX – Mara.” Snel stak ze ook nog enkele boterhammen in de rugzak als avondeten. Ze kon vertrekken.   °°°   Haar fiets stond al terug bij het bankje op de kade en sloom liep Mara naar haar uitkijkpostje in de duinen. Ze groef een klein putje in het zand, net groot genoeg om in te zitten, en zette haar rugzak naast zich neer. Ze at stilletjes haar boterhammen op en probeerde om niet te luisteren naar de oorverdovende stilte van de zee. Het maakte haar zo ontzettend verdrietig om haar zo te zien… Hoe konden mensen haar zoiets aandoen?! Ze zuchtte diep. Nog een vraag waarop ze het antwoord niet wist… Toen ze haar ‘avondeten’ op had, groef ze haar putje nog wat dieper zodat ze half neer lag. Als ze hier toch een hele nacht ging zitten, kon ze het zich beter een beter een beetje gemakkelijk maken, dacht ze. Ze leunde met een zucht achterover maar voelde zichzelf na een poosje al uitgeput wegzakken in het zand. Ze opende haar ogen weer, maar dat op zich al was een heel karwei. Ze deed haar jas uit en begon meteen te bibberen van de kou. Zo zou ze zeker niet in slaap vallen. Haar ogen vielen na een poosje toch weer terug dicht… Maar slapen deed ze niet.   “Vertrekken we bijna?” vroeg kleine Mara opgewonden aan haar mama.  Het was namelijk een heel spannende dag vandaag. Ze zou voor het eerst de zee te zien krijgen!  Al haar vriendjes zeiden dat hij gigantisch was!  Ze sprong opgewonden in het rond. “Kom mama!  We gaan naar de zee! “ jubelde ze enthousiast. Wat konden peutertjes toch blij zijn over zo’n kleine dingen, dacht haar mama dan weer vrolijk. Ze kneep even zachtjes in haar dochters wangetjes en tikte vrolijk met haar wijsvinger op haar neus.   “Nog even geduld lieve schat.  De zee loopt heus niet weg hoor!”   Haar mama gaf haar een klein kusje op het voorhoofd en liep toen weg. Ze pakte een grote rugzak en begon daar van alles in te steken. Handdoeken, speelgoed om mee in het zand te spelen… Alleen de zonnecrème ontbrak nog…   “Schat! “ riep ze naar de badkamer “wil je de zonnecrème eens meebrengen?”   “Tuurlijk! “ klonk het toen gedempt vanuit de badkamer. Even later kwam ook papa de living binnen. “Voilà!” zei hij vrolijk toen hij de tube aan mama gaf. Toen wendde  hij zich tot Mara. “En?  Is mijn kleine prinses blij dat we naar de zee gaan?” Mara knikte hevig op en neer. “Ja! Ja! Vertrekken we nu bijna? “ Papa grinnikte. “Als we klaar zijn met alles in te pakken, zoetje. Je wilt toch niet in je blootje rondlopen op het strand zeker?  Of rood als een kreeft terug thuis komen?” zei hij gespeeld serieus. Mara keek hem benauwd aan. “Nee… Ik wil geen kreeft zijn! Kreeften zijn eng!” Papa kneep speels in haar neus. “Dan zal je toch nog even moeten wachten tot mama klaar is met inpakken!” Toen mama, na wat een eeuwigheid leek voor Mara, dan toch eindelijk klaar was met de rugzak vol te proppen, laadden ze alles in in de auto. De koffer zat bomvol. Mara schaterlachte. “We gaan naar de zee!” Ze wist echter niet hoe lang ze zouden moeten rijden om daar te geraken… En dat was toch redelijk lang…   Na een uur of twee gereden te hebben was al het enthousiasme van Mara al lang weggeëbd. Maar toen ze haar mama hoorde zeggen dat ze er bijna waren, sprong ze haast uit haar stoel van opwinding. Eindelijk! Even later vonden ze dan ook een parkeerplaats vlakbij de duinen en begonnen de koffer leeg te halen. Trots liep Mara  met haar schepjes en potjes de trappen op naar de duinen. Haar mama riep haar nog bezorgd toe om voorzichtig te zijn op de trappen. Straks viel ze nog! Maar dat hoorde kleine Mara al niet meer. Ze had de zee in het oog gekregen. En haar vriendjes hadden niet gelogen toen ze zeiden dat hij gigantisch was… Hij was echt wel heel groot! Zover ze maar zien kon was er zee… Daar stond ze dan maar, naar het water te kijken, bovenaan de trappen. Ze was doodstil, bewoog niet. Wat was dat geluid? Was haar mama aan het zingen? Nee toch, dat deed ze alleen als het bedtijd was… Mara had altijd gedacht dat er niemand was die zo mooi kon zingen als haar mama. Maar toch… Dit gezang klonk nóg zuiverder en nóg mooier dan dat van haar… Van waar kwam het dan?   Mara wachtte ongeduldig af tot haar ouders de trappen op waren gekomen. Haar mama pakte haar op en zette haar op haar schouders. Nog steeds zei ze geen woord. Ze was aan het luisteren waar het liedje vandaan kwam… Ze begonnen af te dalen naar het strand, over de duinen en door het mulle zand. Mama keek een beetje verbaasd naar boven. Waarom was ze nu opeens zo stil? Ze had verwacht dat haar dochtertje, de wildebras die ze was, als een bezetene rond zou beginnen lopen! Maar Mara was nog steeds aan het luisteren… En toen drong het tot haar door! Ze trok zachtjes aan mama’s haar. Die keek weer verbaasd op. “Hoor eens mama! De zee zingt ook liedjes, net als jij!”     Dat was zo lang geleden… Toch was het haar meest gekoesterde herinnering. Zij en mama en papa, samen aan zee… Mara veegde vlug een traan van haar wang. Dat was de eerste keer dat ze de zee had horen zingen…   Ze voelde dat iemand van achter haar op haar schouder tikte.   “Huh? Wat?” snel draaide ze zich om.   Voor haar stond Niels met een brede grijns haar aan te kijken. Zijn grote bruine ogen keken haar ongeduldig aan. Ze was zo in gedachten verzonken geweest dat ze hem niet eens had horen aankomen…   “Kijk eens!” zei hij enthousiast. Hij stond haast te springen van enthousiasme. Hij haalde een groot ding vanachter zijn rug. Een drone? Wat moest hij daar nu weer mee? Mara fronste verbaasd.   “Ik heb hem van mijn broer gepikt.” Zei hij stoer. Hij begon meteen in detail te vertellen over het ding. Hij wist immers alles, maar dan ook echt alles over camera’s… En dat liet hij merken ook.   Toen hij na een poosje alle coole snufjes van de drone had opgesomd, en dus ook van diens camera, legde hij eindelijk uit waarom hij nou eigenlijk het ding had meegebracht.   “Ik heb hem meegenomen zodat we makkelijker de zee kunnen bewaken!”   Mara keek hem opnieuw verbaasd aan. Was hij echt helemaal tot aan het strand gekomen met dat ding om haar te helpen?   “Als dat mag natuurlijk…” voegde hij er nog snel bij.   “Tuurlijk!” zei Mara, nu moest ze toch geen hele nacht alleen doorbrengen!   °°°   Na ongeveer een halfuur de wacht te houden verbrak Niels aarzelend de stilte.   “Waarom wil je eigenlijk zo graag die sluikstorters te pakken krijgen?”   “Omdat… Ik van de zee hou. Ze mogen haar geen kwaad doen.” zei Mara behoedzaam.   “Maar… Waarom hou je zo veel van de zee?”   “Hoor jij het dan niet? Ze is veel te stil… Normaal zingt ze zo mooi, maar nu is ze stil…”   Niels keek haar verbaasd aan. Hij opende zijn mond en sloot hem weer.   “Hoezo?” vroeg hij uiteindelijk. “Kan de zee dan zingen?”   Mara had al snel door dat ze hier niet snel van onderuit zou komen, dus besloot ze om ineens gewoon heel haar verhaal op te biechten.   “Ja… Het is echt prachtig. Het klinkt een beetje als een koor…” mompelde ze.   Niels luisterde aandachtig.   “En jij hoort dat dan?” vroeg hij ongelovig.   Mara knikte een beetje verlegen.   “En ik niet? Jammer… Ik zou dat ook wel eens willen horen…”   Mara wist niet goed of hij haar nu geloofde of niet, alleszins liet hij toch niets merken. Niels zelf had ondertussen besloten dat als de zee zo belangrijk voor haar was, hij haar met plezier zou helpen om die sluikstorters te pakken te krijgen. Lied of geen lied.   Dus plofte hij zich naast Mara neer en liet de drone de lucht in. De uren tikten langzaam weg. Het was nu iets na negenen en Mara was ondertussen al in slaap gesukkeld. Maar dat duurde niet lang. Niels schudde bruusk aan haar arm toen hij in de verte een motor hoorde ronken. Toen ze suf één oog opende toonde hij haar het scherm van de drone. Een boot! Mara was meteen klaarwakker. Ook zagen ze een man van op het dek afvalzakken in zee gooien. Mara sprong op van blijdschap, maar liet zich snel weer vallen. Ze mochten haar niet zien! Ze zouden kunnen wegvluchten… Met trillende vingers toetste ze het nummer van de politie in terwijl Niels de drone terug liet komen.   “Wacht maar…” mompelde ze.   Eindelijk ging de telefoon over.   “Met de politie. Waarmee kan ik u helpen?” Vroeg een vriendelijke vrouwenstem.   Opgewonden deed ze haar verhaal. Nog even en dan zouden enkele agenten hier aankomen. Mara liet zich voldaan achterover zakken. Ze had het voor elkaar gekregen! Maar toen stormde opeens een meeuw recht op hen af. Die had namelijk de korstjes van Mara’s boterhammen in het vizier gekregen… Toen Mara het beest op haar af zag komen schreeuwde ze het uit. Ze sloeg wild om haar heen en rende de duinen af. Niet echt zo’n slim idee…   De man op het schip had haar gezien. Ze hoorde hem schreeuwen van op het dek en zag een kleine sloep het water ingaan. O, nee… Ze rende terug de duinen op, maar zoals iedereen weet is het niet bepaald makkelijk om in mul zand te rennen… Niels gebaarde haar zenuwachtig om sneller te lopen. Net op tijd slaagde ze erin om hun schuilplaats te bereiken. Snel liet ze zich in het zand vallen. De man die in de sloep had gezeten kwam nu het strand op gelopen. Ze volgde zijn blik en… zag haar rugzak vlak voor zijn neus in het zand liggen… Ze kon zichzelf wel voor het hoofd slaan. Hoe stom van haar! Ze had haar rugzak gewoon midden op het strand laten liggen! Die was vast naar beneden getuimeld toen zij met zoveel geweld naar beneden was gespurt… Zenuwachtig beet ze op haar nagels… Hij had inmiddels de rugzak al gezien en liep er wantrouwig naartoe. Tot haar ergernis had het ding ook nog een heel duidelijk spoor nagelaten naar hun schuilplaats… De man keek nu hun richting uit. Beiden Mara en Niels lieten zich snel op hun buik vallen. Mara hield haar adem in. Alsjeblief, kom niet kijken… Alsjeblief, kom niet kijken! Dacht ze wanhopig. Ach wat, hij kwam kijken… Met een stevige tred en een brede grijns kwam hij op hun schuilplaats af. Nog maar tien meter… Met een forse duw zette Mara zich af en begon te rennen. In mul zand. ‘s Nachts. Ze zag bijna niet waar haar voeten neerkwamen, maar ze rende zo snel ze kon. O jee... ze hoorde hem al dichterbij komen! Ook Niels koos het hazenpad en liep nu schuin achter haar. Het laatste stukje van de duin moesten ze op handen en knieën over. Ze wist dat erachter een stuk beton was, waarop ze makkelijker zouden kunnen rennen, maar de man dus ook… Ze waagde het om nog eens achterom te kijken. Hij was vlakbij! Ze duwde zich nog harder af op het zand, wat ervoor zorgde dat de man een hele hoop ervan in zijn gezicht kreeg. Hij proestte het uit en wreef grommend in zijn ogen. Ondertussen had Mara bijna de kade bereikt. Ze keek nog eens achterom en zag dat de man weer op haar afkwam. Nog sneller nu, met een woedende grimas op zijn gezicht. Ze duwde zich nog een laatste keer af en sprong de kade op. Nog steeds achteruit kijkend zette ze het op een rennen, maar botste al snel tegen iets op. Verbaasd keek ze weer voor zich uit. Er stond een lange man voor haar, die lachend op haar neer keek. Een agent! Ze was gered!   “Nou, nou, kalm aan maar!” zei hij lachend.   Mara lachte opgelucht terug. Ook Niels kwam even later de kade op, met de man op z’n hielen. De agent arresteerde hem en Mara stak treiterend haar tong naar hem uit. Hij gromde, maar was totaal machteloos. Even later keek ze ook toe hoe de rest van de bemanning van het schip werd ingerekend. Nu had ze het echt voor echt voor elkaar gekregen! De lange agent gaf haar glimlachend een klein schouderklopje.   “Goed gedaan meid.”     10.   Mara was dolblij. Het was haar gelukt! Haar mama was wel woedend geweest toen ze thuiskwam, ze had immers al snel doorgehad dat Mara er van tussenuit was geknepen. Ze was doodongerust geweest. Toch vergaf haar mama haar vrij snel. Ze was gewoon al blij dat haar dochter ongedeerd was.   Doordat Mara ervoor had gezorgd dat de sluikstorters waren opgepakt had de een of de andere organisatie haar en haar mama ook een beloning gegeven. Het was genoeg om wel een maand van te leven. Zo kon mama een beetje relaxen en aan haar boek verder werken. Ze kreeg het zelfs af binnen die maand en het werd meteen uitgegeven. Zo goed was het. Wat een beetje rust toch kan doen…   Nu stond Mara, samen met Niels op het strand. Alles was weer goed. De zee zong weer, en net zoals ze had beloofd, zong ze haar mooiste lied ooit. Mara kreeg er bijna tranen van in de ogen.   “Zingt ze weer?” vroeg Niels nieuwsgierig.   “Ja…” zei Mara, nog maar half fluisterend.   Nu ze hem wat beter had leren kennen, vond ze Niels eigenlijk best wel tof. Wie weet… Na een poosje schuifelde Niels ‘onopvallend’ naar haar toe en pakte zachtjes haar hand vast. Nou, voor die ene keer dan… Dacht Mara glimlachend.   Maar toen werd Niels opeens heel stil. Mara keek hem een beetje verbaasd van opzij aan. Dat was niet zijn gewoonte… Ze zag zijn ogen waterig worden. Was hij nou aan het wenen? Het was een mooie zonsondergang en al, maar daar moet je  toch niet voor beginnen huilen?... Maar nog voor Mara hem kon vragen wat er scheelde beantwoorde hij al haar vraag. Hij kneep wat harder in haar hand.   “Ik hoor het ook…”, fluisterde hij, “Ik hoor het lied van de zee…”

Tavaril Avari
0 0

Eerste tinderdate in een gezellig café II

- 'Is er leven na de dood?' - 'Best mogelijk. Echt weten doe ik dat niet. Ik leef namelijk nog.' - 'Je lijkt nochtans een beetje dood.' - 'Echt?' - 'Ja. Zo bleek en mager. En je hoofd is een schedel zonder huid of haar. En je draagt een zwarte mantel met zwarte kap. En je hebt een gigantische zeis in je hand.' - 'En jij bent een mooi meisje.' - 'Dank je. Ben je er zeker van dat je niet Pietje De Dood bent?' - 'Mevrouw, u beledigt me. Mijn profiel zei duidelijk 'Henri de Beauvoir'. En daar blijf ik bij.' - 'Maar je hebt zonet de arm van de ober aangeraakt om iets te bestellen en nu ligt die man hier dood op de grond.' - 'Gods wegen zijn ondoorgrondelijk.' - 'Ken je God dan?' - 'Ja. Nee. Maakt niet uit. Je hebt mooie ogen.' - 'En jij lege oogkassen. Kijk... Henri... Ik weet niet of dit wel zal lukken... Ik voel me niet echt op mijn gemak bij je.' - 'Heb je me al ukelele horen spelen? Ik heb al prijzen gewonnen met mijn ukelelespel. De jury zei dat mijn ukelelespel angstige diertjes op hun gemak stelt.' - 'Ik weet het niet, Henri...'   Henri haalt toch zijn ukelele boven en speelt een deuntje.   - 'Henri! Verrukkelijk! Ik voel me zo op mijn gemak na je ukelelespel!' - 'Zei ik het niet?' - 'Kun je nog andere instrumenten bespelen?' - 'Nee. Ik heb me bekwaamd in één.' - 'Je stelt me teleur, Henri.' - 'Wat?' - 'Slechts één instrument? Je stelt me teleur, Henri. Ik had je nooit naar rechts mogen swipen.'   Twee uur later komt de politie het café binnen. Iedereen is dood, behalve een huilende, vastgebonden vrouw met op haar borst een briefje gespeld: 'Dit is mijn schuld.'   Nergens is er een ukelele te bespeuren.

Michaël Verest
34 0

Het Grote Avontuur Van Paarse Roberta - Deel 2 D - Happy End

Er werd ietsjes zachter op de deur geklopt. Paarse Roberta droogde haar tranen en deed open. Voor haar stond een vrolijke Blauwe Robert."Dag meiske, ik zag je door het dorp rennen en dacht, ik moet dringend Paarse Roberta gaan bezoeken. En voila, hier ben ik!"Huilend viel Paarse Roberta in Blauwe Roberts armen. Hij troostte en suste haar totdat haar tranendal was opgedroogd. Ze snikte nog een beetje en was blij dat Blauwe Robert daar was. De sterke man leidde het droeve meisje naar een stoel waarop ze dankbaar neerplofte."Vertel me alles wat er gebeurd is. Ondertussen brouw ik een lekkere pot bazelnootjesthee."Paarse Roberta vertelde over haar grote avontuur met een even grote pot thee. Na haar derde kopje breide Paarse Roberta een einde aan haar verhaal."En dan kom ik thuis en vind dit briefje dat ik niet kan lezen."Blauwe Robert nam het briefje en draaide het in zijn kolenschoppen van handen om."In dit dorp was alleen je moeder in staat om te lezen en te schrijven. Gelukkig weet ik wat er in staat omdat je moeder het me heeft voorgelezen."Paarse Roberta was op slag dolgelukkig toen ze vernam dat haar familie veilig en wel in de Grote Stad leefden. Die avond ging Paarse Roberta vroeg naar bed om morgenvroeg, met het eerste licht, te kunnen vertrekken.Bij het eerste gekraai van de nieuwe dag stond Paarse Roberta op, trok haar kousen recht in haar knobbelschoenen en stapte, met de drie tovervoorwerpen en goed gemutst, naar buiten. Tot haar verbazing werd ze opgewacht door het hele dorp. Ze waren speciaal uitgerukt om haar uit te wuiven. Er vloeiden heel wat traantjes en alle mensen omstuwden Paarse Roberta met afscheidswensen. De moed zonk in haar knobbelschoenen terwijl ze moeizaam haar voeten richting Grote Stad dwong. Haar moed keerde terug naarmate haar dorp achter bomen en bergen verdween. Paarse Roberta was opgelaten, vrij en vrolijk. Ze genoot met volle teugen van deze reis die achter iedere bocht een nieuw en opwindend landschap tevoorschijn toverde.Na de zoveelste opwindende bocht, hield Paarse Roberta haar pas in. In de verte hoorde ze een licht geschrei en tuurde voorzichtig om de volgende kronkel. Ze schrok zich bijna een nieuw hoedje toen ze de vreemde edelman herkende."Arme vreemde man, wat zit jij droef te wezen? Gaat het niet zo goed?"Paarse Roberta begreep niet waarom, maar de edelman lachte door zijn droefheid heen."Ach lieve kind," snotterde de edelman. "In het dorp waar ik nu woon is de knuppelkoorts uitgebroken. Al eenendertig mensen zijn ziek. Ik ben nu op zoek naar knuppelfruit, het enigste middel dat deze vreselijke ziekte kan genezen."Paarse Roberta deed verschrikt een stap achteruit, maar de vreemde edelman stelde haar gerust."Ik heb de koorts al in mijn jeugd gehad, dus ik kan deze ziekte niet meer krijgen of doorgeven. Daardoor ben ik de geknipte persoon om hulp te zoeken."Er was iets anders aan deze kerel, maar Paarse Roberta wist niet wat..."Waarom huil je dan? Dat fruit groeit toch overal? Wat is het probleem?" Vuurde Paarse Roberta haar vragen af."Het is niet het juiste seizoen!" Jammerde de edelman."Tja," dacht Paarse Roberta bedroefd. "Het is nu eenmaal hoogzomer en dan draagt winterfruit geen vruchten."Terwijl ze de snikkende edelman probeerde te kalmeren, kreeg ze een lumineus idee. Verwoed begon Paarse Roberta in de Diepe Knapzak te rommelen totdat ze de harige schil van een knuppelvrucht voelde en die aan de verwonderde edelman gaf. De verwonderde man wreef zijn tranen droog en nam het cadeau dankbaar aan."Lieve kind, ik ben zo dankbaar als maar kan.""Och, het is niets hoor. Ik help waar ik kan. En eerlijk gezegd, dat is iets dat iedereen kan."Daarna toverde Paarse Roberta de ene vrucht na de andere uit haar Diepe Knapzak terwijl de vreemde edelman enkele manden vlocht. Al vrij snel hadden ze vier manden vol. De edelman was dolgelukkig en nam glimlachend afscheid van Paarse Roberta.Paarse Roberta reisde vrolijk verder totdat ze in een heel vreemd dorpje belandde. Ze kon het niet anders omschrijven als een modderdorp met modderhuizen, modderwegen en bewoond door moddermensen... Moddermensen die heel rumoerig met toortsen, mestvorken en vlegels aan het zwaaien waren. Onder al dat hels geschreeuw hoorde Paarse Roberta iemand mompelen over een koe met vijf poten en een ander had het over een haan die eieren kon leggen."Gelukkig zwaaien ze niet met zeisen rond." Mompelde Paarse Roberta. "Anders zouden ze hun hoofden verliezen."Toen ze het dorpsplein naderde, werd de mensenmodder dichter en woester. Paarse Roberta moest op de tippen van haar knobbelschoenen staan om te zien waar al die dorpelingen zo kwaad om waren. De hele gemeenschap stonden rond vijf oude vrouwtjes te drummen... neen... de vijf oude heksen!"Die mensen durven nogal, tegen weerloze oude mensen!" Brulde Paarse Roberta, maar ze raakte niet boven het oorverdovende rumoer van de modderboeren. Haar woede rees met iedere domme leus die rondom haar werd uitgekraamd. Paarse Roberta kon haar gevoelens niet langer in toom houden. Ze ontblootte haar Onoverwinnelijke Zwaard en onder luid, pijnlijk gekerm begon ze zich een pad door de modderboeren te hakken. Zonder al te veel schade aan te richten, raakte ze tot bij de vijf heksen die bibberend op een kluitje stonden. Vervaarlijk met haar zwaard zwierend, hield ze de dreigende moddermassa op een afstand. Een boom van een kerel stapte, gewapend met een immense vlegel, op het kleine nietige meisje af... Maar Paarse Roberta hield het hoofd koel en met een sierlijk houw van haar magische zwaard, viel de vlegel in drie stukken op de grond. Dit kunststukje legde de moddergemeenschap het zwijgen op. In die vreemde stilte ging alle aandacht naar Paarse Roberta die ze gebruikte om haar woede uit te schreeuwen."Zijn jullie helemaal gek geworden? Alleen idioten vallen arme oude dametjes lastig! Jullie moesten zich allen diep schamen!"De stilte die op deze tirade volgde werd kuchend verbroken toen iemand zijn hand opstak."Maar die ouwe lelijke wijven zijn overduidelijk slechte heksen die...""Stelletje idioten!" Schreeuwde Paarse Roberta terwijl ze dreigend haar zwaard op en neer zwiepte. Enkele modderboeren probeerden gillend weg te rennen, maar glibberden plat op hun gezicht door het modderige dorpsplein. Paarse Roberta bedaarde en begon met klare stem aan haar betoog."Omdat iemand oud is, wilt dat nog niet zeggen dat iemand lelijk is. Omdat iemand lelijk is, dan is die iemand niet automatisch een heks. En omdat iemand een heks is, betekend dat nog niet dat die persoon een slecht mens is."Rustig borg ze haar zwaard op. Tot haar opluchting keken vele dorpelingen beduusd naar de modder aan hun voeten waardoor ze letterlijk en figuurlijk een modderfiguur sloegen. Er speelde een flauwe glimlach op Paarse Roberta's lippen."En wat zeggen we dan?""Sorry." Mompelden enkele dorpelingen.Paarse Roberta moest de vraag een paar keer herhalen totdat alle dorpelingen luid en duidelijk hun excuses hadden aangeboden.Paarse Roberta keek heel tevreden toe hoe de samenscholing beschaamd uiteenviel. Waarschijnlijk gingen de modderboeren terug naar hun gewone bezigheden zoals modder scheppen, modder gooien of modder eten. Het kon haar weinig schelen, zolang de dorpelingen de oude mensjes maar met rust lieten.De heksen schuifelden dankbaar buigend weg. Paarse Roberta vond dat een beetje eigenaardig, totdat ze de angst in de ogen van de oude besjes zag. De heksen maakten het haar duidelijk dat ze zich niet op hun gemak voelde en wilden zo snel mogelijk het dorp uit. Paarse Roberta begreep dat en besloot om bij hen te blijven. Het bleek nodig, want hier en daar stond er een dorpeling klaar om iets onnozels te proberen. Maar zelfs bij de dappersten onder hen zonk de moed in hun schoenen als Paarse Roberta, haar hand nonchalant rustend op het gevest van haar zwaard, hen dreigend aankeek.De heksen bleven verrassend stil totdat ze het modderdorp achter zich hadden gelaten en de angst uit hun ogen verdween. Toen het tijd werd dat hun paden zich scheidden, wuifde Paarse Roberta de dankbare heksen vrolijk uit."Ik heb echt medelijden met die arme dorpelingen. Hoe kun je toch zo dom en onwetend blijven?"Paarse Roberta wist dat ze in haar eentje nooit een antwoord kon vinden, dus liet ze haar vraag voorlopig wat ze was.Paarse Roberta reisde onbekommerd verder totdat het Okerpad abrupt eindigde aan de oever van een brede rivier. In de verte schitterde de torens en daken van de Grote Stad en Paarse Roberta wist dat haar tocht er bijna opzat. Op zoek naar een manier om de rivier over te steken, ontdekte Paarse Roberta stroomopwaarts een huisje. Achter het huisje stak het tuigage van een schip in de lucht. Terwijl ze naderde zag ze hoe de veerman met drie monniken stond te praten. Alhoewel ruziën een beter woord was."Geen geld, geen overzet!" Schreeuwde de veerman."Maar wij zijn arme bedelmonniken die proberen terug te keren naar het moederklooster. Eens we daar zijn, kunnen we u het verschuldigde bedrag in drievoud overmaken.""Boter bij de vis." En met dit spreekwoord eindigde de veerman de discussie. Terneergeslagen begonnen de monniken te huilen. Nu herkende Paarse Roberta de drie mannen... Het waren de drie blinde monniken van haar vorige reis! Ze was emotioneel gepakt door al dat verdriet en besloot om de monniken te helpen. Terwijl ze uit het zicht van nieuwsgierige ogen verdween, nam ze het Machtige Toverhoutje ter hand. Snel en ongezien raapte ze enkele twijgjes op en veranderde die in goud.Met de flair van een adellijke dichter, stapte ze op de veerman af en sprak hem op arrogante toon aan."Hoeveel is het om overgezet te worden?""79 smikkels." Baste de veerman.Krampachtig haar gezicht in die arrogante plooi houdend, gooide Paarse Roberta een gouden twijgje voor de voeten van de veerman. Door de gouden glinstering verloor de veerman op slag zijn tong. Toen hij ontdekte dat het goud echt was, daalde zijn denkvermogen tot ver onder het vereiste minimum."Ik wil dat je je veerboot onmiddellijk klaar maakt voor vertrek. Ik heb dringende zaken in de stad."De veerman stotterde onverstaanbaar en Paarse Roberta dacht een "Ja Edele Dame" te horen."En voor die prijs reizen de drie blinde monniken met ons mee." Declameerde ze met autoritaire overtuiging.Er verscheen een denkrimpel tussen de wenkbrauwen van de veerman. Paarse Roberta herkende de gevaarlijke mix van twijfel, goudkoorts en bloeddorst in de ogen van de veerman. Ze wees naar het gouden twijgje met haar Onoverwinnelijke Zwaard."Voor die prijs koop ik je hele rimram op!"Zijn verguld brein herkende het vervaarlijke zwaard en de veerman concludeerde dat Paarse Roberta wel degelijk de eigenares van zijn hele jandoedel was. Zonder een woord te zeggen, wenkte hij iedereen om hem te volgen en werd kwaad toen de monniken bleven staan. Voordat hij begon te schelden, gleed zijn ogen over het Onoverwinnelijke Zwaard, kalmeerde en begeleidde de drie blinde monniken naar zijn veer.De monniken waren heel blij met het onverwachte geluk en dankten Paarse Roberta uitvoerig."Och, het is niks. Ik moet ook naar de Grote Stad en ben blij dat ik dat in goed gezelschap kan doen."De rest van de reis werd doorgebracht met het palaveren over de Grote Stad. Paarse Roberta zoog alle informatie op als een spons. Ze leerde de maniertjes en gebruiken van de poorters, de namen van de Stadmeesters, de tradities van de nachtwacht en de gebreken in sanitaire voorzieningen. Paarse Roberta was een gulzige leerlinge, maar besloot halverwege de lessen dat de stad haar maar moest aanvaarden zoals zij was en niet andersom.Aangekomen aan de stadspoort namen de drie blinde monniken afscheid van Paarse Roberta en droegen de poortwachters op om goed voor haar te zorgen. "Kunnen jullie mij helpen bij het vinden van mijn familie?" Vroeg Paarse Roberta aan de wachters.De soldaten salueerden en na een beetje speurwerk vonden ze een adres. Onder een erehaag brachten ze haar naar een overdadig versiert huis waar een komen en gaan van rijke heren het haar niet makkelijk maakte om tot aan de voordeur te geraken. Paarse Roberta baande zich een weg totdat ze plots haar hele familie zag staan. Moeder, Vader en alle broertjes en zusjes vielen Paarse Roberta huilend in de armen. Het weerzien was zo heftig dat de poetsvrouwen een hele week nodig hadden om de vele traantjes op te dweilen.Na de grote opkuis werd er een gigantisch feest gegeven. Iedereen was blij en gelukkig en niemand leed honger, dorst of kou. Na het feest lag Paarse Roberta alleen in haar veel te grote bed. Ze staarde naar het plafond en tuurde met haar geest de uitgestrekte sterrenhemel af. Ze keek naar de muren en daar doemde de vergezichten op die ze tijdens haar reizen had mogen aanschouwen. In haar dromerige blik lag het verlangen naar nieuwe horizonten en kon pas de slaap vatten nadat ze een besluit had genomen.De volgende ochtend, net voordat de stad ontwaakte, maakte Paarse Roberta zich klaar om te vertrekken. Ze deed verse reiskleren aan en wierp een kritische blik op de nieuwe schoenen die ze tijdens het feest had gedragen. Ze zette de glimmende muiltjes terug op hun plaats en snoerde vol plezier haar oude knobbelschoenen vast. Daarna nam ze haar drie magische voorwerpen en sloop stilletjes door het huis. Voordat ze vertrok, nam ze eerst uitgebreid afscheid van haar broers en zussen. Paarse Roberta legde hen uit dat ze moest reizen, dat de Grote Stad niets voor haar was. Tot slot beloofde ze dat ze hen zo vaak als mogelijk zou komen opzoeken.Met het ochtendgloren begon Paarse Roberta de stad te verlaten. Het deed een pijn om haar geliefde familie achter te laten, maar ze was er redelijk gerust in dat alles goed met hen zou gaan... ze waren veilig en zorgeloos. Paarse Roberta was al een eind van de stad vandaan toen ze zich omdraaide om alles goed in zich op te nemen. Ze zette haar grote hoed op die nu perfect paste en lachte. In haar hart maakte ze een ijzersterke belofte."Ik kom terug. Dat beloof ik."*Toen kwam er een rattenvanger met een lange fluit en blies dit verhaaltje uit.*

Wibboo Jozefs
0 0

Het Grote Avontuur Van Paarse Roberta - Deel 2 C - Een Realistische Conclusie

Er werd nu niet zozeer geklopt, maar eerder gekrabbeld aan haar deur. Paarse Roberta veegde haar tranen weg en deed nieuwsgierig de deur open. Blauwe Robert viel morsdood haar huis binnen, zijn lijf met een dozijn pijlen doorboord. Naderende krijgsgejoel werd overstemd door het klepelen van de alarmbel. Het dorp werd aangevallen! Paarse Roberta bewaarde haar kalmte en grabbelde de drie magische voorwerpen bijeen. Om zich heen begonnen al de eerste vlammetjes te likken. Dit was niet het moment om blind geweg naar wat dan ook voor problemen te gaan rennen en Paarse Roberta besloot om al die problemen met een berekend hoofd tegemoet te treden!Gewapend en klaar voor de aanval, liep ze over een slagveld dat eens haar dorp was geweest. Overal om zich heen zag ze genoeg leed om een heel leven met verdriet te vullen."Om dit te overleven," besloot Paarse Roberta. "Moet ik van mijn hart een steen maken." Gewapend met dit stenen hart en het Onoverwinnelijke Zwaard, hakte Paarse Roberta zich een weg door de rovers. Geen enkele rover kon zich weren tegen deze paarse furie. Het werd donker en de slachting die Paarse Roberta aanrichtte, ging maar door. Bij het ochtendgloren baadde het hele dorp in het bloed.Met de eerste zonnestralen kwamen ook de eerste dorpelingen weer tevoorschijn. Eerst nog onzeker en bang, maar toen ze merkte dat Paarse Roberta alle bandieten had verslagen, kropen ze massaal uit hun schuilplaatsen. Enkelen rommelden wat rond, sommigen zaten terneergeslagen in de geblakerde ruïnes van hun huis, maar de meesten begonnen puin te ruimen en hadden de hoop om alles snel herop te bouwen. Houthakkers waren praktisch aangelegde mensen die meestal goed wisten wat er gedaan moest worden, maar nu waren ze een beetje verloren... Wat te doen met al die dooie bandieten?Hier nam Paarse Roberta resoluut de leiding!"Onze geliefden moeten met alle eer en zorg begraven worden. Alle bandieten worden gecremeerd, hun assen verzameld en begraven in een grote donkere pot."De gelovige dorpelingen maakten een teken om het kwade oog af te weren. Zelfs het meest kwaadaardige wezen verdiende een waardige begrafenis! Maar de meeste dorpelingen vonden dit een gepaste straf voor zielloze schurken."En ik beloof plechtig dat ik er alles aan ga doen opdat ons dorp weer vrij en gelukkig kan zijn!"Vanaf die dag werd Paarse Roberta gerespecteerd en gevreesd vanwege haar durf en kordate optreden. Ze gebruikte haar nieuw verworven respect en macht om haar dorp op te bouwen, beter dan voorheen! Ze had het trouwens beloofd en op een belofte van Paarse Roberta kon je een huis bouwen."Er moet een betere manier bestaan om in alle veiligheid te kunnen wonen en werken?" Zei Paarse Roberta met het Onoverwinnelijke Zwaard in haar hand. Ze keek naar het zwaard en wist wie haar kon helpen. Ze koos vijf jonge mannen en gaf hen de opdracht om door het land te reizen totdat ze de vreemde edelman hadden gevonden. Paarse Roberta gaf een gedetailleerde beschrijving van de man en wenste de boodschappers veel succes bij hun zoektocht. Ze was blij voor deze dappere jongens, want uit ervaring wist ze dat die kerels een geweldig avontuur tegemoet gingen. Na drie maand kwam slechts één jongeling terug, maar hij had wel de vreemde edelman gevonden. Paarse Roberta heette hem welkom en er werd een voedzaam feestmaal klaargemaakt. Tijdens het dis vertelde Paarse Roberta aan de vreemde edelman wat ze wou bereiken."Ik wil het dorp beschermen tegen bandieten, schurken en rabauwen. De dorpelingen moeten zich kunnen verweren en wapens maken. Als edelman bent U onderwezen in de krijgskunst... wilt U ons onderwijzen?"De vreemde edelman zuchtte bedroefd."Ik wil uw dorp graag helpen, maar ik kan dat pas doen nadat ik mijn eigen queeste heb voltooid."Er welden tranen op in de ogen van de vreemde edelman, maar dat liet Paarse Roberta koud. Ze had een dorp te redden!"En wat houdt die queeste in?" Vroeg ze koud-zakelijk."Het dorp waar u mij naartoe stuurde is getroffen door een vreselijke ziekte: de knuppelkoorts. Ik ben immuun voor deze ziekte en dus vertrok ik, op zoek naar het geneeskrachtige knuppelfruit. Iedere dag dat ik niks vind, gaan er mensen dood. Ik ben al zo lang op zoek..."Paarse Roberta dacht diep na. In dit seizoen groeide er geen fruit meer aan de bomen. Om de hulp van de edelman te krijgen, moet ik knuppelfruit vinden."Deze nacht ga ik het woud in om knuppelfruit te plukken en daarmee kun je de mensen waar je van houdt mee genezen."Van pure vreugde huilde de vreemde edelman zo hard, dat zelfs de laatste olifanten mee huilden."Je moet me wel beloven dat je daarna mij komt helpen!" Voegde Paarse Roberta er streng aan toe.Door zijn tranen heen beloofde de edelman alles te doen wat Paarse Roberta maar wilde.Die nacht ging Paarse Roberta, gepakt, gewapend en gezakt het woud in. Toen ze ver genoeg van rondsnuffelende neuzen was verwijderd, opende Paarse Roberta de Diepe Knapzak en begon erin te rommelen. Ze bleef zoeken totdat ze de harige schil van een knuppelvrucht voelde. Met de twijgjes en takjes van een rubberwilg maakte ze een mand en vulde die tot over de rand met vruchten. Voor de zekerheid maakte Paarse Roberta nog drie manden.De volgende ochtend kwam ze zwaar beladen het bos uit en legde de fruitmanden voor de voeten van de vreemde edelman neer. Vol ontroering huilde die arme man echte vreugdetranen met tuiten. Nadat de tranen gedroogd waren, beloofde hij terug te keren van zodra alle dorpelingen weer gezond waren. Na een maand ongeduldig wachten, keerde hij terug.Toen begon de geleidelijke transformatie van simpel houthakkersdorp naar een kleine vestingstad. Wekelijks oefende de mannen zich in het krijgsgeweld. Stevige huizen vervingen de armtierige hutten en men begon met de bouw van een dikke verdedigingsmuur. Het bouwen kostte handenvol goud, maar met het Machtige Toverhoutje kon iedere rekening zonder morren betaald worden.En toch was Paarse Roberta niet tevreden.De mannen raakten op allerlei manieren gewond: ze verpletterden tussen grote stenen, ogenschijnlijk kleine wondjes werden fataal, mannen werden kreupel door onverzorgde breuken en sommigen forceerden zich zo erg dat ze hun rug braken. Paarse Roberta schreef die ongelukken toe aan het onverantwoordelijke gedrag dat eigen was aan jongens, totdat ze wat beter om zich heen keek. Toen merkte ze dat niet alleen jonge mannen nood hadden aan medische hulp... Oudere mensen die hun hele leven hard hadden gewerkt, liepen als halve lijken rond. Sommige kinderen haalden hun derde levensjaar niet en Paarse Roberta kende heel wat vrouwen die in het kraambed bezweken aan zo'n hevige koorts, dat zelfs het krachtige knuppelfruit niet meer hielp.Ondanks haar stenen hart had Paarse Roberta veel verdriet om al dit mensenleed en vond dat er een eind aan moest komen. Daarom vroeg ze de vreemde edelman om raad."Hoogedele dame," begon de edelman. "Ik kan uw dorpelingen beschermen tegen kwaadaardige mensen maar ik kan hen niet behoeden van ziekte, dood of verderf. Wat u nodig heeft, zijn heksen."Paarse Roberta dankte de vreemde edelman voor zijn inzicht en ging onmiddellijk aan het werk. Onder de dorpelingen zocht ze vijf jonge vrouwen uit. Die kregen de opdracht om de vijf heksen te vinden en ze te overhalen om in het houthakkersdorp als genezeressen te komen werken.Paarse Roberta was een beetje jaloers op de vijf vrouwen. Ze koesterde de hoop zelf ooit nog eens te reizen en misschien zou ze haar ouders, broers en zussen terugvinden... Helaas had ze verantwoordelijkheden in het dorp en moest ze, wederom, van haar hart een steen maken.Na drie maanden van pijn en leed, stonden daar plots de heksen voor de nieuw gebouwde stadspoort. De jongedame die hen begeleide, was compleet omzwachteld. Paarse Roberta had medelijden met het gewonde meisje, maar het sterkte haar wel in de overtuiging dat de heksen bekwame genezeressen waren. Ze nodigde hen uit voor de thee en legde hen de situatie uit."Wij begrijpen uw grieven." Kraste Agaat de opperheks. "Maar helaas kunnen we U niet helpen." De vier andere heksen keken beteuterd voor hen uit."Waarom?" Vroeg Paarse Roberta nogal bars. Ze had moeite om haar woede te beteugelen."Dorpelingen uit een modderdorp hebben ons zwaar mishandeld en zij hebben onze bundels met medicijnen afgepakt. Zonder medicamenten kunnen we niemand genezen." Met het einde van hun verhaal begonnen de heksen te huilen.Paarse Roberta dacht diep na."Luister wat ik ga doen," zei ze plots. "Deze nacht ga ik naar het woud en ga enkele stevige knuppels voor jullie maken. Daarmee kunnen jullie die modderdorpelingen een afstraffing geven die ze zich nog lang zullen heugen."Zo gezegd, zo gedaan. Die nacht ging Paarse Roberta voor de tweede keer het woud in. Toen ze ver genoeg van spitse oren was verwijderd, zocht ze vijf grote en stevige takken uit. Ze schraapte voorzichtig vijf metaalsplinters uit haar Onoverwinnelijke Zwaard en verstopte die in de knuppels. Ze hoopte dat de kracht van het zwaard daarmee door de knuppels kon laten stromen.De volgende ochtend strompelde Paarse Roberta, gebukt onder het gewicht van vijf lompe knuppels, het dorp in. De heksen probeerden de knuppels uit en deden dat, tot tevredenheid van Paarse Roberta, niet slecht. Het was alsof ze hun hele leven niets anders hadden gedaan dan mensen de kop in te slaan. De heksen dankten Paarse Roberta voor de wapens en vol vertrouwen gingen ze hun medicijnenbundels terug claimen.Voor Paarse Roberta ging de tijd niet snel genoeg voorbij. Uiteindelijk stonden de heksen, triomfantelijk met hun medicijnen zwaaiend, terug in het houthakkersdorp. Zonder verdere plichtplegingen gingen ze onmiddellijk aan de slag en al na enkele weken was er een zichtbare verbetering. De gewonden genazen zonder complicaties. Oudere mensen liepen iets makkelijker rechtop. Op de wangen van de kinderen verscheen een gezonde blos en zwangerschappen eindigden steeds voorspoedig. Paarse Roberta moest erkennen dat de heksen bijna miraculeus te werk gingen.En toch was Paarse Roberta niet tevreden.De kinderen, gezond en vol kattenkwaad, begonnen een probleem te vormen. Ze riep de vreemde edelman en de heksen bijeen en vroeg hen om raad."We moeten de kinderen van de straat houden, maar hoe?""Ik kan enkele jongens opleiden tot Verdedigers Van Het Dorp, maar niet meer dan twintig tegelijk." Zei de vreemde edelman."En wij kunnen een paar meisjes opleiden als genezeres." Kakelde de hoofdheks."Dat betekent dat er nog een hele hoop kinderen rondlopen zonder doel. Waar moeten die dan naartoe?""Die moeten naar school." Zei de vreemde edelman vol overtuiging."En monniken zijn de beste leraren in deze wereld." Declameerde Agaat, krassend bijgestaan door haar vier kompanen.Paarse Roberta dankte haar vrienden voor het advies. Gelukkig kende ze drie blinde monniken die wel geknipt zouden zijn.Paarse Roberta wou dolgraag zelf op zoek gaan naar de monniken, maar het dorp had haar ijzeren vuist nodig om de onhandelbare jeugd in te tomen. Daarom koos ze vijf jong getrouwde koppels uit die de monniken gingen opsporen. Ze was nijdig en jaloers maar verborg dat onder een vrolijk masker. Na drie maanden van relletjes en pesterijen, bracht één koppel de drie blinde monniken voor Paarse Roberta. Ze begon haar geduld te verliezen en wou zo snel mogelijk aan de slag... maar de monniken hadden daar hun eigen idee over."We zijn vereerd en willen graag helpen. We keren onmiddellijk naar ons klooster terug om boeken, papier en schrijfpennen op te halen. Er is wel een klein probleempje.""Daar gaan we weer." Zuchtte Paarse Roberta en met tegenzin vroeg ze wat dat probleempje wel was."Kort gezegd: onderwijs kost geld.""Als dat het probleempje is, dan presenteer ik jullie morgen de oplossing." Zei Paarse Roberta. "Ga naar bed en rust goed uit, want morgenvroeg ga je om het schoolgerief."Die avond ging ze voor de laatste keer naar het woud en raapte, ver weg van kijklustige ogen, twijgjes en takjes op. Met haar Machtig Toverhoutje transmuteerde ze de houtstukjes in goud. Tegen het ochtendgloren had ze een flinke stapel en keerde terug naar het dorp.De monniken waren verbaasd bij het zien van zo'n schat en beloofden zo snel mogelijk terug te keren. Voor Paarse Roberta was zelfs dat te lang en probeerde haar teleurstelling voor zich te houden. Uiteindelijk, na één maand met onlustjes en brandjes, stonden de monniken voor de stadspoorten. Ze menden enkele karren vol schoolspullen en hadden zelfs extra leerkrachten mee. De kinderen protesteerden en mopperden, maar door de strenge invloed van ouders en leerkrachten begon de opstandige jeugd te kalmeren.Het armtierige houthakkersdorpje had een ware metamorfose ondergaan en ieder jaar werd het leven beter. De mensen waren veilig, leefden gezonder en jaar na jaar werden ze ook slimmer.En toch was Paarse Roberta niet tevreden.Er groeide een verlangen in haar waar ze geen gehoor aan kon geven. Ze wou op reis... maar iedere keer als ze dacht vrij te zijn, kwam er een nieuw probleem op de proppen. Ze was een leidinggevende held in haar dorp en beloofde iedereen te helpen die om haar hulp vroeg. Ze had spijt dat ze, nadat Blauwe Robert morsdood haar huis binnenviel, niet haar dorp was uit gevlucht. Dat knaagde aan haar.En zo knaagden de jaren voorbij. Met iedere ademtocht werd Paarse Roberta een beetje grimmiger. Naar haar einde toe, maakte ze de balans op van haar leven.Paarse Roberta had vele dingen gedaan en had maar van weinig dingen spijt. Er waren goeie dingen, grootse dingen, veel kleine dingetjes en enkele verschrikkelijke dingen.Haar dorp had het overleefd en was uitgegroeid tot een welvarend stadje. Ze kon trots en blij zijn met haar verwezenlijkingen. Maar toen dacht Paarse Roberta terug aan alle pijn uit haar lange leven. Er was de dood van goeie vrienden en het leed van haar dorpelingen. Het waren wel dingen waar ze geen vat op had, maar waar ze zich evengoed verantwoordelijk voor voelde.Paarse Roberta had toch van een paar dingen spijt en terwijl ze diep nadacht, daalde ze af naar het donkere deel van haar ziel."Ik heb mijn leven opgeofferd aan dit dorp, maar ten koste van wat? Ik heb mijn familie nooit teruggevonden. Ik heb het plezier van het reizen nooit meer kunnen proeven. Nooit heb ik van de liefde kunnen proeven. Het opgroeien van eigen kinderen... Allemaal gemist."Paarse Roberta had van heel veel dingen spijt.Ze moest vrij zijn!Op dat moment besloot ze om haar oude leven achter zich te laten. Moeizaam pakte Paarse Roberta al haar waardevolle spullen bijeen en zwaar beladen ging ze op pad. Met slepende tred hinkte ze naar de stadspoort, regelmatig halt houdend om op adem te komen en afscheid te nemen van haar dorpelingen. Paarse Roberta was niet meer van de jongste en haar krakende botten verdienden af en toe wat rust. Met veel moeite had ze eindelijk de poort bereikt. Het felle zonlicht stroomde haar tegemoet terwijl ze diep hortend ademhaalde.Paarse Roberta zette drie passen voordat ze dood neerviel.Er was geen tijd meer voor een laatste gedachte.Er was geen tijd meer voor spijt.Het was gewoon... veel te laat... voor alles.*Waarom dit einde?*

Wibboo Jozefs
0 0

Het Grote Avontuur Van Paarse Roberta - Deel 2 B - Het Deprimerende Einde

Het was stil aan de andere kant van de deur, een beetje te stil... maar ja, dit was nu eenmaal een rustig dorpje."Och, zolang de alarmbel niet klepelt, is er niets aan de hand. Waarschijnlijk een flauwe grappenmaker." Mompelde Paarse Roberta, terwijl ze tevergeefs op zoek ging naar een groot glas harseikappelwijn.Haar profetische woorden waren nog niet koud of de alarmbel begon te slaan. Zo snel als ze kon, pakte ze haar drie magische voorwerpen beet voordat ze naar buiten vluchtte. Ze had echter geen tijd meer om haar hoed te pakken omdat de voordeur in duizende splinters ontploften. In de vernielde deuropening stond een reusachtige rover. Paarse Roberta trok haar Onoverwinnelijke Zwaard en in dezelfde vloeiende beweging hakte ze het hoofd van de bandiet af. Geschrokken sprong ze over het bloedende lijk naar buiten. Rondom haar raasde een vuurzee. Een ongecontroleerde woede maakte zich van haar meester. Ze was alles kwijt geraakt: haar ouders, broertjes en zusjes en nu haar dorp en al haar vrienden. De angstkreten en het doodsgereutel rond haar droegen alleen maar bij aan de chaos die in Paarse Roberta's hoofd rondwaarde.Tussen de brokstukken door sloop Paarse Roberta naar het dorpspleintje. Verstopt achter een afgebrokkelde muur keek ze naar een man op een paard die allerlei bevelen brulde. Paarse Roberta begreep dat dit de leider van deze waanzin moest zijn. Ze sprong tevoorschijn en met een vervaarlijke zwaai doodde ze het paard. Nog voordat het nobele dier stuiptrekkend tegen de grond dreunde, vloog met een sierlijke boog het hoofd van de roversbaas een brandend gebouw in. Toen werd het stil. Een van de rovers stormde op Paarse Roberta af, met de bedoeling haar met zijn strijdknots neer te knuppelen. Het Onoverwinnelijke Zwaard sneed hem in twee gelijke stukken. De sluwste onder de rovers wierp zijn zwaard voor de voeten van Paarse Roberta en riep, luid genoeg zodat iedereen het kon horen: "Heil aan onze nieuwe hoofdman!"Verdwaasd keek Paarse Roberta de man aan terwijl ze werd bejubeld en gelauwerd. De rovers namen haar op de schouders en voerde haar mee naar het rovershol, dat in het donkerste deel van het Sleutelwoud verscholen lag. Tijdens de rit werd er stevig gedronken en Paarse Roberta durfde de haar aangeboden drank niet te weigeren. Er gierden allerlei gedachten door haar hoofd, maar ze kon niet bevroeden dat ze nooit meer terug zou keren naar een normaal leven.Het rovershol was, in Paarse Roberta's ogen, een absurde verrassing. In plaats van een compleet verwaarloosde en smerige bende aan te treffen, leek het rovershol meer op een goed georganiseerd chaos. De vele mannen, vrouwen en kinderen liepen met een doelbewuste drukte rond in een wirwar van straatjes en steegjes. De mensen onderbraken hun bezigheden toen de rovers arriveerden en werden al snel omringd door honderden mensen. Sommige 'dorpelingen' waren blij en kusten hun geliefden terwijl anderen klagelijk huilden. Ondanks de alcoholdampen in haar hoofd, begreep ze de reden van al dat verdriet.Paarse Roberta werd door een joelende mensenhaag voortgestuwd naar het Grote Dorpsplein waar ze door luitenant Arend, de sluwste onder de rovers, tot rovershoofdvrouw gekroond.Ze hoorde nauwelijks zijn toespraak die doorspekt leek met woorden als schatten, goud, weelde en rijkdom. In plaats van te luisteren, dwaalde haar ogen over 'haar' volk. Ze zag mannen met pure bloedlust in de ogen, klaar om ieders keel over te snijden. Hier en daar was er een enkeling met een grimas vol groeven en littekens. Anderen leken een perverse lust uit te stralen. De meeste mannen keken Paarse Roberta aan met een mengeling van haat en wantrouwen. Het leek alsof ze geduldig afwachtte om haar bij de minste misstap een kopje kleiner te maken. Paarse Roberta slikte een flinke brok angst weg met een beker bier die naast haar stond. Ergens huilde een kind en dit leidde Paarse Roberta genoeg af om de roverssmoelen te vergeten. Ze keek het huilende hummeltje aan dat succesloos door de moeder werd getroost. Paarse Roberta schrok van de vrouws uitdrukkingsloosheid. Ze tuurde rond en merkte dezelfde doffe ellende in de ogen van alle vrouwen."Dit is het goede leven!" Brulde de luitenant en de mannen brulde vrolijk mee terwijl de vrouwen moedeloos hun hoofden schudden. Paarse Roberta werd triomfantelijk door het troosteloze dorp gedragen en beraamde een plan om het leven van deze mensen een beetje te verbeteren.De volgende dag werd Paarse Roberta wakker met een stevige kater. "Waarom heb ik toch zoveel gedronken?" Dacht Paarse Roberta terwijl ze haar tollend hoofd in bedwang hield. "Om mijn zinnen te verdoven..." Kwam het verrassende antwoord.Ondanks de pijnlijke haren en de nare herinneringen, liet ze haar luitenants komen om een nieuwe overval op haar oude dorp te beramen."We kunnen zo kort op elkaar hetzelfde dorp niet aanvallen.""Er valt weinig tot niets meer te roven in dat dorp.""De mensen willen buit, geen gemene bijlslagwonden!""Ik laat mijn buik niet openrijten voor een magere buit."Paarse Roberta had moeite om de orde te handhaven en zag de gulzige blikken van de luitenanten. In een onbezonnen opwelling nam ze haar zwaard en sloeg, op haar dooie gemak, de zware vergadertafel in kleine stukjes. Het kunstige staaltje hakwerk snoerde zelfs de grootste mond."We gaan daar niet voor de buit, maar voor de mensen die er wonen en werken. De mannen bouwen dit rovershol om tot een stad terwijl de vrouwen koken, wassen en plassen. Wat denken jullie?"De meeste luitenants waren gewonnen voor dit idee en stemden in met het plan. Alleen Zwarte Jules stemde tegen."Lang geleden, in een vorig leven, was ik een slaaf. De ontberingen hebben van mij de man gemaakt die ik vandaag ben. Ik kan en wil niemand tot dit lot veroordelen.""Maar dit is niet hetzelfde!" Reageerde Paarse Roberta furieus. Haar boosheid groeide evenredig met haar onmacht om het verschil tussen haar plan en slavernij uit te leggen. De andere luitenanten interpreteerden haar uitbarsting als een erezaak en sleurden een hevig verzettende Zwarte Jules naar buiten. Eens buiten hield het schreeuwen op. Paarse Roberta wist niet wat er gebeurde met de man, maar ze zou hem nooit meer terug zien. Ze vroeg een glas water om haar emoties door te spoelen, maar kreeg een kroes bier in de plaats."Water is giftig, dit is gekookt en zit vol granen en kruiden. Veel beter voor de gezondheid." Verzekerde Eerste Luitenant Arend.Die nacht gingen ze op pad. Voor Paarse Roberta was dit een totaal nieuwe ervaring waarbij spanning en angst afwisselend door haar lijf gierde. Om een beetje te kalmeren dronk Paarse Roberta af en toe een slokje harseikappelwijn. Eerste Luitenant Arend had haar een flacon gegeven als hét middeltje tegen de kou.Paarse Roberta positioneerde haar troepen rond het dorp en drukte hen op het hart te wachten totdat zij het bevel gaf tot de aanval. Toen de maan opkwam, zag Paarse Roberta dat het meeste puin in het dorp was geruimd. De houthakkers waren praktische en ordentelijke mensen en dat vervulde haar met een zekere trots. Het versterkte ook haar idee dat haar beslissing juist was.Toen het laatste lichtje in het dorp eindelijk werd uitgeblazen, heerste stilte over de nacht. Op dat moment beval Paarse Roberta, met het gekras van de nachtraaf, haar bende om aan te vallen. Het gevecht was kort en brutaal. Een van de houthakkers liep bijlzwaaiend op Paarse Roberta af maar ze trok haar Onoverwinnelijke Zwaard en hakte de arme man aan mootjes.Paarse Roberta zat op een heuveltje terwijl het dorp in lichterlaaie stond. Ze zag hoe de oude huizen in de vlammen dansten en probeerde zich te herinneren of er nog iets waardevols in haar huis lag... haar reishoed misschien, maar wat kon ze met dat oude ding nog aanvangen?Van het hele dorp werden er uiteindelijk 79 mannen, vrouwen en kinderen gespaard. Zonder onderscheid werden ze allemaal in de boeien geslagen. Paarse Roberta begon haar plannen aan de versufte overlevenden uit te leggen."Verzet is zinloos, jullie zijn nu veilig. Jullie zullen nooit meer honger lijden. Er zal voor jullie gezorgd worden. Wij zullen jullie kleden en nooit meer zullen jullie zich zorgen hoeven te maken over de wilde wouddieren. En wat vragen wij daarvoor in de plaats? Een beetje werk zodat onze thuisbasis de mooiste stad van het Halverwegeland wordt. Met jullie kracht en ons vernuft, kunnen we bergen verzetten!"Terwijl Paarse Roberta haar daden goed probeerde te praatte, merkte ze een rare vogel op tussen de haveloze houthakkers. Het was de vreemde, bontgekleurde edelman! Wat deed die hier? Met een kort knikje werd de arme man hardhandig uit de rij geplukt en apart gezet.Aldus werd er een trieste stoet gevormd die zich traag in beweging zette. De eerste zonnestralen verdreef, behalve de nacht, ook de versufte gedachten onder de gevangen en hun verbazing groeide."Was dat Paarse Roberta op dat grote paard?""Waarom is zij niet gevangen?""Dus zij heeft echt tegen ons gesproken?""Zij kan onmogelijk de leider zijn van deze roversbende?""Heeft zij ons verraden?""Ze kon toch gewoon onze hulp gevraagd hebben?""Rovershoofdvrouw! Hoe is het mogelijk dat ze zo laag gevallen is. Ik heb haar nog gekend toen ze nog zó groot was."Alle geroddel en gepraat ging volledig aan Paarse Roberta voorbij. Ten eerste omdat ze al aan haar derde flacon harseikappelwijn toe was en ten tweede omdat al haar gedachten rond de vreemde edelman dansten. Waarom was hij hier?Terug in het rovershol werd Paarse Robert door Eerste Luitenant Arend naar de kerkers begeleid."De vreemdeling probeerde te ontsnappen, vandaar dat we hem zo hardhandig hebben aangepakt."De vreemde edelman lag bloedend vastgebonden op een tafel, zijn bloemetjespyjama hingen als oude vodden om zijn magere lijf. Paarse Roberta vond het een beetje naar dat haar troep hun gevangenen zo slecht behandelden. De edelman keek haar vuil aan, alsof het allemaal haar schuld was."Moest hij maar niet vluchten!" Dacht Paarse Roberta verontwaardigd terwijl ze gemeende bezorgdheid op haar gezicht toverde."Vertel me je verhaal en ik zal je helpen. Je wonden zullen verzorgd worden."De edelman hield zijn lippen stijf op elkaar."Ik kan je helpen en al wat ik van je verlang is dat je je verhaal vertelt."Het stilzwijgen irriteerde Eerste Luitenant Arend zo erg dat hij de vreemde edelman hard in het gezicht sloeg."Als onze leider je iets vraagt, dan antwoord je haar... jij schurftige hond!"Paarse Roberta zag de bloedspetters in het rond vliegen. Ze huilde bijna, maar hield haar tranen in bedwang."Ik wil je geen pijn doen." Smeekte ze bijna. "Alsjeblieft, vertel mij je verhaal."Waren het de zoete woorden van Paarse Roberta? Wekte ze echt het nodige vertrouwen op? Geloofde hij echt in de oprechtheid van haar woorden of was het de angst voor nog meer pijn? Wat het ook was, de vreemde edelman begon te praten."In het boerendorp waar je me heen stuurde, is de knuppelkoorts uitgebroken. Omdat ik de ziekte als kind heb gehad, kon ik niet meer ziek worden en de dorpsoudsten belastten mij met de nobele taak om wat knuppelfruit te vinden.""Dat fruit is het enigste middel dat helpt... maar het is het seizoen niet." Mompelde Eerste Luitenant Arend."En tijdens mijn zoektocht ben ik in het houthakkersdorp terecht gekomen dat jullie overvielen."Het nobele verhaal maakte weinig indruk bij Paarse Roberta en na een kort afscheid liet ze de arme man over aan haar luitenant."Laat hem wel in leven, want ik heb het gevoel dat we hem nog nodig zullen hebben."Die nacht kon Paarse Roberta de slaap niet vatten. De gebeurtenissen van de afgelopen dagen spookten als een absurde nachtmerrie door haar hoofd. Het gegil golfden in haar oren en de rook prikte in haar neus terwijl beelden van dood en verderf zich in allerlei kronkelende kleuren voor haar geestesoog ontplooiden. Ze had een man gedood, iemand die ze kende. Ze herinnerde niet wie het was en in haar dromen veranderde zijn gezicht constant: eerst haar vader, toen Blauwe Robert, haar oudste broer, terug haar vader...Paarse Roberta had het te warm en gooide de dekens van zich af.Ze moest hier weg.Paarse Roberta kleedde zich zo onopvallend mogelijk. Ze stak het Machtige Toverhoutje in de vouwen van haar mantel, gorde het Onoverwinnelijke Zwaard om en gooide de Diepe Knapzak over haar schouder. Door zoveel mogelijk gebruik te maken van de schaduwen, doolde ze door het rovershol, op zoek naar een ontsnappingsweg. Onderweg merkte ze dat er nog veel levensloze ogen haar vol honger aanstaarden. Die miserie sneed diep in haar ziel en met behulp van de Diepe Knapzak begon Paarse Roberta voedsel uit te delen. "Misschien dat mijn muizenissen en zielenroerselen zo tot bedaren zullen komen." Dacht Paarse Roberta. Maar de honger die ze zag, kon ze niet stillen en de pijn om al die miserie deed haar onrustige ziel geen deugd. Tijdens haar barmhartige tocht vormde zich een plan. Ze liet haar voedselbedeling voor wat het was en haastte zich naar haar kerker waar de edelman met zware ketens aan de muur vast geklonken zat. In de duisternis kon Paarse Roberta moeilijk opmaken hoe het met haar gevangene gesteld was, maar nam niet de tijd om naar zijn welzijn te vragen. Ze knielde zodat ze op ooghoogte met de gevangene kon praten."Hoe groot is dat boerendorp van jou?"Met rammelende ketens schrok de edelman wakker en keek haar vol angst aan. Paarse Roberta begon haar geduld te verliezen en om haar woorden extra kracht bij te zetten, trok ze het Onoverwinnelijke Zwaard half uit zijn schede."Hoe groot is dat verdoemde boerendorp?"Paarse Roberta zag in het flakkerende toortslicht dat er tranen over de magere wangen van de edelman gleden. Paarse Roberta had spijt van haar uithaal, maar gedane zaken nemen geen keer. Ze moest nu, kostte wat het kost, doorgaan. Onder haar borende blik begon de bibberende edelman te vertellen."Ik ben in een welvarend boerendorp terechtgekomen. Ze hebben vijf enorme voorraadschuren, zo groot als paleizen en tot de nok toe gevuld met allerlei lekkers. Het zijn eenvoudige mensen die geen verdediging hebben tegen het kwaad in deze wereld."Paarse Roberta herinnerde zich de vallei."Ik heb daar een kasteel gezien. Er moeten daar ridders of soldaten in wonen."Rammelend aan zijn kettingen, schudde de edelman zijn hoofd."Dat kasteel is een schuur en wordt bevolkt door kazen, hammen en kippetjes."Peinzend liet Paarse Roberta de arme edelman achter in zijn eenzame cel. Bij een directe aanval vielen er heel wat slachtoffers en goed geschoolde werkers waren goud waard. Ze had een sluw plan nodig om iedereen ongehavend te kunnen vangen. Van al dat denken begon haar hoofd te tollen en Paarse Roberta besloot om wat te ontspannen met enkele karaffen wijn. Ze nodigde Eerste Luitenant Arend uit om wat voor haar te zingen. Hij koos een bloeddorstige ballade uit waarin de gasten van een huwelijksfeest meedogenloos werden afgeslacht.Die nacht, tijdens de gebruikelijke nachtmerries, droomde Paarse Roberta een plan bijeen. Nadat ze zichzelf had wakker gegild, riep ze al haar luitenants bij zich en legde haar plan voor. Goedkeurend luisterden ze naar haar en begonnen onmiddellijk de nodige voorbereidingen te treffen.De daarop volgende dagen geurde het hele rovershol als een distilleerderij. Iedereen en alleman offerde iets van hun schaarse voedsel op om alcohol te stoken. Dat werd daarna op smaak gebracht met knuppelfruitsap. Paarse Roberta laveerde door de bedrijvigheid heen en toverde knuppelfruit tevoorschijn uit haar Diepe Knapzak. Overal waar ze kwam moest ze een slokje proeven en het duurde niet lang of Paarse Roberta strompelde half verdoofd door het rovershol. Er was nog steeds veel miserie rondom haar, maar dankzij haar benevelde brein zag ze het niet meer.De vaatjes knuppelfruitlikeur stapelden zich zo snel op dat men al na enkele dagen voldoende hadden gestookt om een klein leger dronken te voeren. Het valse hulpkonvooi werd klaar gemaakt voor vertrek en volgde de weg die Paarse Roberta al eerder had genomen. Met moeite hield ze haar tranen in bedwang toen ze de verkoolde resten van haar oude dorp passeerde. Maar zoals het Sleutelwoud ooit haar dorp zou overwoekeren, zo verdwenen ook haar herinneringen. Nou ja, de hoeveelheid alcohol die ze consumeerde, hielpen daar een handje beetje bij.Licht beneveld naderde Paarse Roberta en haar troep het boerendorp. De bekende geur van rozen die haar toezweefde, ontnuchterde haar een beetje. Er was een herinnering aan de rozen verbonden en ze probeerde die op te halen... maar haar gedachten werden abrupt onderbroken door het gekakel van een oude, afschuwelijk lelijke vrouw. Het oudje was zo spuuglelijk dat Paarse Roberta op slag nuchter werd. Ze herkende de oude vrouw als één van de vijf toverkollen. Zo statig mogelijk reed Paarse Roberta tot aan de heks die vastberaden de weg versperde."Ik en mijn troep brengen medicijnen tegen de knuppelkoorts."Argwanend begon de heks de vaatjes te controleren en na een korte inspectie maakte ze de weg vrij. Paarse Roberta gaf, met een onbenullig handgebaar, haar luitenants het bevel om het hele dorp dronken te voeren. Iedereen die na drie kroezen medicijn nog in staat was om weerstand te bieden, moest worden geëlimineerd.Het medicijn verrichtte wonderen. Al na de tweede kroes verdween de knobbelkoorts en bij de derde ging bij de meeste het licht uit. De enkelingen die nog overeind stonden, werden snel uitgeschakeld. De grootste weerstand kwam echter van de vijf oude heksen. Ondanks hun hoge leeftijd verdedigden ze zich met hand en tand. Helaas, zelfs met hun magie, overrompelde de overmacht hen. Geboeid, gekneveld en geblinddoekt werden de heksen, samen met de hele boerenbevolking, afgevoerd in ijzeren kooien.Paarse Roberta werd triomfantelijk onthaalt en in een toespraak beloofde ze voorspoed en geluk voor haar volk. Omdat ze al stevig had gedronken, lalde ze er vrolijk op los. Het deerde haar volk niet, want sinds een eeuwigheid was er voldoende eten geroofd en hoop flikkerde op. Jammer genoeg woekerde er ook een slecht verborgen bloedlust onder de manschappen. Paarse Roberta ontplofte toen Eerste Luitenant Arend haar daarvan op de hoogte bracht."Zien die ondankbare sukkels dan niet dat hun levenstandaard erop vooruitgegaan is?"Arend probeerde haar te kalmeren."Mensen hebben behoeften die ze moeten voldoen. Anders kun je niet leven.""Een mens hoeft toch alleen maar te eten, drinken en te slapen!" Onderbrak Paarse Roberta, maar geduldig ging haar luitenant verder."Eens die 'basisbehoeftes' vervuld zijn, ga je op zoek naar iets anders. Een mooie vrouw, goud, spel en drank..."Paarse Roberta knikte terwijl ze haar kroes volgoot met harseikappelwijn. Ze kon de redenering van haar luitenant volgen. Vroeger, toen ze constant honger had, was er geen behoefte naar alcohol. Tegenwoordig had ze een oncontroleerbare drang om het spul te drinken. Haar luitenant ging verder met zijn uitleg."Als je op dat punt gekomen bent dat je zin hebt in goud, dan moet je aan die behoefte voldoen... en onze mannen wachten op jouw bevel om hun gouddorst te lessen."Paarse Roberta dacht na en gaf Eerste Luitenant Arend gelijk. Wat was die Eerste Luitenant van haar toch een een slimmerik! Hij herkende de noodzaak nog voordat die zich voordeed... Zoals hij haar ook voorzag in al haar drankbehoeften."Er is een behoefte gecreëerd en ik moet er gehoor aan geven." Zuchtte Paarse Roberta diep en nam een flinke slok van haar wijn. "Wel luitenant, dat hebben we weer mooi geregeld."Paarse Roberta vertoonde zich nog maar zelden in het openbaar en moeide zich zo min mogelijk met staatsaangelegenheden terwijl ze haar nachtmerries in alcohol probeerde te smoren. Ze wisselde haar slempen af met het plannen van rooftochten of zat zelf in het zadel de aanval te leiden. Paarse Roberta hield niet van het krijgsgeweld en dronk voor iedere aanval zich de nodige moed in. Haar rooftochten waren zo vreselijk dat haar troep algauw tot de meest beruchte vogelvrijverklaarden van Halverwegeland behoorden. Bij gevangenschap werd het doodsvonnis onmiddellijk uitgevoerd.Het rovershol kende een ongeziene groei dankzij geroofde buit en gedwongen arbeid. Er was een overvloed aan alles en algauw vonden handelaars hun weg naar een bruisende stad.Als Paarse Roberta tussen twee rooftochten door lang genoeg in de stad verbleef, hield ze extravagante feesten waar ze haar gedwongen arbeiders tentoonstelde. Vooral het optreden van haar heksen, onder dreiging van folteringen, werden door haar gasten fel gesmaakt. Tijdens één van die feesten hoorde ze enkele handelaren praten over een immense stad aan het begin van het Okerpad. Er kwam een vage herinnering bij Paarse Roberta op en nieuwsgierig luisterde ze de handelaren af. Haar afgunst groeide terwijl de handelaren de wonderen en de geneugten van de Grote Stad bejubelden met diepe Oh's en grootse Ah's.Die nacht woekerde de woede in haar en kon Paarse Roberta de slaap moeilijk vatten. Voor dag en dauw had ze haar luitenants bijeen geroepen."De Grote Stad is een doorn in mijn oog. Alle goeie dingen van deze wereld gaan naar die decadente vlek... en wat krijgen wij? Kruimels! Ik weet niet hoe het met jullie zit, maar ik ben het beu om me met simpele kruimels tevreden te stellen."Haar razende tirade ging nog een tijdje door en sommige van haar luitenants werden ongerust. Toen Paarse Roberta eindelijk uitgeraasd was, stond Eerste Luitenant Arend op."Wat onze glorieuze leidster bedoelt: we zijn klaar voor het echte werk! De Grote Stad behoort ons toe! Wij zijn onoverwinnelijk en het werd eens tijd dat we ons met de goden zelf gingen meten... en weet je wat?"Een dramatische pauze zorgde voor de nodige spanning en iedereen zat op het puntje van zijn stoel."We gaan de goden verslaan."Een onbeschrijfelijk gejuich steeg op en golfde over het rovershol. Jong en oud juichte mee en hun gejoel overspoelde het land."Nieuwe buit, nieuwe goden!"Paarse Roberta vond dat goddelijke idee maar niets, maar als dit gewauwel ervoor zorgde dat de Grote Stad tot as gereduceerd zou worden, dan liet ze haar troep maar in de waan.Er werden grootse plannen gesmeed waarbij de vorige rooftochten op picknickjes leken. Het werd Paarse Roberta soms teveel, maar de gedachte aan die arrogante handelaren deed haar woede weer opflakkeren. Toch ging het niet zo vlotjes. Veel van de plannen miste een zekere krijgshaftigheid. Vooral de idiote plannen werkte op haar systeem."We stoppen dodelijke steekbijen in glazen potten die we dan met katapulten over de stadsmuren smijten waarbij die beestjes dan de poorters doodsteken.""En hoe gaan we die bijen vangen zonder zelf doodgestoken te worden?" Vroeg Paarse Roberta.De luitenant die het geniale plan bedachte, had dat punt nog niet uitgewerkt. Paarse Roberta's geduld was ten einde en gaf het bevel om de onfortuinlijke man vast te binden aan een boom, in te smeren met honing en af te wachten tot de steekbijen prikten.Na een dag vol van absurde plannen, zette Paarse Roberta het op een drinken. Het was tijdens de laatste slemppartij dat het haar te binnen schoot: er woonde in haar kerker een echte krijger!Paarse Roberta schrok hevig toen de vreemde edelman werd voorgeleid. Het waren niet de lange baard of de rafelige kleren... om nog maar te zwijgen over de smerigheden op zijn lichaam... het was de edelmans haarkleur waarvan ze echt schrok. Zijn ravenzwarte haren waren zilverwit geworden. Paarse Roberta nam een grote slok van haar harseikappelwijn voordat ze haar gevangene toesprak."Welkom in ons midden. Hopelijk gaat alles goed?"De vreemde edelman glimlachte terwijl hij met stijve spieren een buiging maakte."Geëerde gastvrouw, drink je niet teveel?"Alle aanwezige luitenants legden hun handen op hun gevest, klaar om deze belediging te wreken. Paarse Roberta glimlachte wrang en antwoordde heel kalm."Net genoeg om de controle niet te verliezen.""Ik wist niet dat je zoveel dronk." Zei de vreemde edelman met schrapende stem."Net genoeg om anderen mijn wil op te dringen.""Ik wist niet dat je zoveel dronk.""Net genoeg om het vuur diep in mij aan te wakkeren.""Ik wist niet dat je zoveel dronk.""Net genoeg om het vuur weer te doven.""Ik wist niet dat je zoveel dronk."Paarse Roberta zocht iets in de koude ogen van de vreemde edelman en moest uiteindelijk haar eigen ogen neerslaan. Ze kon de kilte niet meer verdragen en gaf het bevel om de edelman te fatsoeneren en een feestmaal voor te bereiden.Het feestmaal verliep in stilte die Paarse Roberta probeerde op te vullen met dans, muziek en andere vrolijkheden. Omdat niets van al dat fraais ook maar enig effect had op de vreemde edelman, besloot ze om met de deur in huis te vallen. Ze schetste hem de frustraties die ze voelde voor de Grote Stad."En als je mij helpt om deze verderfelijke beerput te vernietigen," eindigde Paarse Roberta haar tirade, "dan zal ik je rijkelijk belonen. Werk me tegen en je zult me om de eeuwige verlossing smeken."In de ijskoude blik die ze als antwoord kreeg, zat er een klein sprankeltje mededogen verborgen dat haar bloed deed koken. Wat dacht die halvegare gek wel! Ze greep een groot mes en plantte dat keihard tussen de vingers van de vreemdeling."Je hoeft enkel te knikken en je wordt gespaard van gruwelijkheden. Dus vraag ik het je voor de laatste keer: Ga je mij helpen of niet?"De getormenteerde edelman kon zijn tranen niet meer bedwingen en knikte."Heel goed!" Kirde Paarse Roberta. "Laten we beginnen met het krijgsgeweld."Al snel bleek dat iedereen nog veel had te leren... een grote stad veroveren is niet hetzelfde als een boerendorp overvallen. De trainingen waren zwaar en kostte handenvol goud dat Paarse Roberta met haar Toverhoutje tevoorschijn toverde.Het ergste van al dat gedoe, waren de langdradige theoretische uiteenzettingen en op een dag had Paarse Roberta er genoeg van. Ze had net een les over de cruciale rol van spionage in een oorlogssituatie achter de rug en besloot om samen met Eerste Luitenant Arend te gaan spioneren in de fameuze Grote Stad.Aan het begin van het Okerpad kwamen ze uit bij een brede rivier. In de verte zag ze een gouden schittering. Haar luitenant vertelde haar dat dit de fameuze gouden daken van de Grote Stad waren. De glinstering deed niet zo zeer pijn aan haar ogen, dan wel aan haar ziel. Paarse Roberta werd extra kribbig omdat ze geen harseikappelwijn meer hadden. Haar gemoed klaarde op toen zij even verderop een veerpont met een staminee ontdekte en ze hielden er halt om een houtbiertje te drinken.Terwijl het bier getapt werd, verkende Paarse Roberta de afspanning. Aan de waterkant zaten drie bekende gezichten. Zo vrolijk mogelijk ging ze de blinde monniken begroeten. De drie heilige mannen hadden een hutje aan de oever gebouwd waar ze, tegen betaling, de verdwaalde reiziger met spirituele steun terug op het rechte pad brachten. Ze hadden samen een lang en vruchtbaar gesprek. Binnenkort vierde de Grote Stad het Festival van H.G.H.E. Eucalyptus Van den Werkmensch (Hoog Geëerde Heilige Eminente patroon van de kleine man die met plezier al zijn geld aan de regerend klasse afstaat). De feestvierende poorters hadden dan enkel aandacht voor het feest waardoor een heel leger makkelijk de stad kon infiltreren. Paarse Roberta had een aanvalsplan en als leuk extraatje pikte ze het zuurverdiende geld van de blinde monniken.Op de dag van het festival stroomde de stad vol met gewapende mannen die zich onopgemerkt tussen het feestgedruis mengde. Stadswachters en soldaten werden discreet uitgeschakeld en Paarse Roberta's rovers namen hun plaatsen in. Toen iedereen op zijn plekje stond, gaf Paarse Roberta het bevel om te plunderen. Het duurde niet lang of het werd een slachtpartij die de hele stad in totale paniek onderdompelden. Op hun vlucht vonden de doodsbange poorters enkel dood en verderf.Paarse Roberta deed vrolijk mee en omsingelde een groot en overdadig versierd huis. Met een simpel handgebaar werd het huis in brand gestoken. De vlammen grepen snel om zich heen en Paarse Roberta liet haar fantasie meedansen met het vuur. Ze fantaseerde over het komen en gaan van rijke heren die gehaast hun zaken kwamen afhandelen. Op het randje van een delirium veranderden de denkbeeldige mannen in monsters. Haar ogen werden groot en vol schrik probeerde ze de monsters van zich af te slaan. Ze zwaaide zo hevig met haar zwaard dat ze de controle verloor en haar wapen kletterde op de grond.Op dat moment ging de voordeur van het grote huis open en een man stormde naar buiten. Hij leek op iemand die Paarse Roberta, ver en lang geleden, had gekend. Een soort vaderfiguur? Terwijl de man op haar afstormde, opende ze velangend haar ongewapende armen. Ijskoud staal gleed in haar buik. Vol onbegrip keek Paarse Roberta haar vader aan en viel ongracieus op de grond. Groteske figuren en monsterlijke wezens dansten vol plezier om haar heen en wenkten haar om mee te doen.Paarse Roberta kreeg het benauwd.Het waren niet de demonische dansers die haar zorgen baarden.Er knaagde iets anders aan haar...Paarse Roberta wist met zekerheid dat ze van iets spijt moest hebben, maar met de beste wil van de wereld kon ze zich het wat of waarover niet meer herinneren. Toen raakte ze in paniek. Ze moest het zich herinneren!Eerste Luitenant Arend, was dat niet de man die mijn leven ruïneerde?Wie was mijn Moeder?Waarom werd alles dimmer?Het geluid... het licht... geuren... gevoel...Paarse Roberta werd doodsbang.Dit kon toch niet?Ze had nog zoveel te zeggen, ze wou het uitschreeuwen... maar er kwam geen geluid meer over haar lippen.*Neen, zo kan haar verhaal niet eindigen!*

Wibboo Jozefs
0 0

Het Grote Avontuur Van Paarse Roberta - Deel 1 - Het Begin

Heel lang geleden, ergens halfweg in de tijd. In het verre Halverwegeland, op een kwartje van hier vandaan, woonde er een arme ketellapper in het Sleutelwoud. In een woud vol bos was er weinig werk voor een arme ketellapper. Het woud zat vol gevaarlijke en woeste rovers en het weinige geld dat de ketellapper verdiende werd iedere keer weer door een rondtrekkende bende geroofd. Het was niet makkelijk om zijn achttien kinderen, negen zonen en negen dochters, van eten en kleren te voorzien. De ketellapper jammerde zo wanhopig dat zijn vrouw, Rooie Sonja, besloot om in het woud op zoek te gaan naar eten. De ketellapper smeekte haar om het niet te doen, uit angst voor de vele rovers. Zijn smeekbeden haalden niets uit en al op haar eerste strooptocht verdween zijn echtgenote. De arme ketellapper was ontroostbaar en werkte dag en nacht door zijn verdriet heen.Op een hongerige nacht besloot de middelste dochter dat het zo niet verder kon! Ze wou geen honger meer lijden en zou daarom naar het woud gaan, op zoek naar eten. Het dappere kind heette Paarse Roberta. Iedereen noemde haar zo omdat ze veel op haar buurman, Blauwe Robert, leek. Ze deed haar reiskleren aan en snoerde de veters van haar knobbelschoenen strak. Tot slot zette ze haar veel te grote hoed op die over haar ogen zakte en nam emotioneel afscheid van haar broers en zussen."Ik ga op zoek naar eten voor ons allemaal en ik ga onze moeder terugvinden. Dat beloof ik."Paarse Roberta kwam haar beloftes altijd na. In feite waren haar beloftes zo sterk, dat ze gebruikt werden als funderingen van kastelen. Licht nerveus omdat ze het onbekende avontuur tegemoet ging, vulde Paarse Roberta haar knapzak met stijve sleutelbloemen en knalharde harseikappels. Tot slot haalde ze een puntige naald uit de kousenmand en verstopte die in de zoom van haar rok.Gepakt en gezakt trok Paarse Roberta over het Okerpad, steeds dieper en dieper het Sleutelwoud in. Toen ze op een open plek aankwam, werd ze tegengehouden door drie blinde monniken. Nog voor Paarse Roberta iets kon zeggen, declameerden de drie slechtzienden een gedicht over het gevaar dat ze op haar pad zou vinden."Stinkende brei en gladde wegen.Kom je verder en zekers tegen.""O Dwaze Mensen, die toch verder gaan!Luister toch eens goed en mijd deze baan.""Voor je eigen veiligheid mijn kind!Je slaat onze raad niet in de wind.""Voor geluk wrijf op onze bollie.Dan krijg je een lekkere lolly."Paarse Roberta lustte geen lolly's en voelde er weinig voor om op wat dan ook te wrijven. Ze nam dringend maar beleefd afscheid en keek toe hoe de visueel mindere patertjes op een sukkeldrafje het Okerpad afvielen. Paarse Roberta was niet veel wijzer geworden van hun vreemde rijmelarijen... Dus haalde ze haar schouders op en liep, met een vrij gerust gemoed, het Okerpad af.Paarse Roberta kwam net vanonder het loemerte van het bladerdak, toen ze glibberig weggleed over de oranje bananenschillen die her en der over het Okerpad verspreid lagen. Ze hoorde een vreemd geluid en met schrik in het hart keek ze op naar enkele laaghangende takken. De schrik sloeg om naar volle paniek toen ze de monsterlijke wezens ontdekte. Op een dikke tak zaten vier Roze Groezelapen. Uit hun tandeloze bek walmde de geur van dood en verderf. Paarse Roberta zoog haar longen vol verse lucht voordat ze een stap durfde te zetten. Ze wist dat, dankzij hun broze botten, Roze Groezelapen zelden een aanval waagden. Die vieze beesten hoefden ook niet echt te vechten, want ze hadden hun vieze adem waarmee ze zelfs de sterkste mens konden vellen. Met hun adem kon je zuiver goud oplossen. Met de tranen in haar ogen grabbelde Paarse Roberta in haar knapzak in de hoop iets te vinden dat de apen zou verjagen. Vertwijfeld balde ze haar rechtervuist rond de stijve sleutelbloemen en gooide die uit alle macht naar de krijsende Roze Groezelapen. Die schrokken zo erg van de zoete bloemengeur dat ze hun evenwicht verloren en van hun tak vielen. Al hun broze botten waren gekraakt en gebroken. De vieze Roze Groezelapen waren op slag dood. Voorzichtig en met dichtgeknepen neus, schuifelde Paarse Roberta verder. Ze haalde pas opgelucht adem toen de stinkende massa ver achter haar lag.Het Okerpad leidde Paarse Roberta steeds dieper het Sleutelwoud in. Achter een van de vele meanders, kwam ze oog in oog te staan met een vreemd ogende kerel. Hij droeg een zijde bloemetjespyjama en zijn haar zat in een kunstig knotje samen gebonden. Paarse Roberta vond dat hij een adellijk voorkomen had... toch was er iets geks aan deze man. Om de een of andere reden vertrouwde Paarse Roberta zijn vreemde ogen niet. De edelman zat op het zachte mos in kleermakerszit en schilderde een natuurtafereeltje op een plankje. Paarse Roberta probeerde stilletjes langs de vreemdeling te trippelen, maar werd ontdekt!"Bloesem in de wind, je lawaai verstoort de rust, wat doe je mij aan!""Sorry heer," stamelde Paarse Roberta. "Ik wou u niet storen in uw... bezigheden. Ik volg gewoon dit pad op zoek naar eten voor mij en mijn familie.""Nobel is je doel, maar je tocht is vol gevaar, als je verder gaat.""Wat bedoelt u? U spreekt in raadsels, edele heer.""Zwijg cultuurbarbaar, mijn dichtkunst is mijn leven, spot met een ander."Die rare kwiet irriteerde Paarse Roberta enorm. Als hij verder bleef zagen en kreften, zou ze hem een lap rond de oren verkopen!Heftig met zijn verfborsteltje zwierend, orakelde de edelman verder: "Versperd is je pad, sleutels groeien in het wild, openen de poort."Voorzichtig wiebelend verwijderde Paarse Roberta zich, in haar ogen, van de malloot weg. Ze hoopte dat zijn eer niet gekrengd was en een wapen zou trekken."Hopelijk vermijd ik een zwaardstoot zolang ik oogcontact hou." Mompelde Paarse Roberta - bijna - onhoorbaar.Toen ze vond dat ze ver genoeg was, draaide ze zich om en knalde hard weg.De vreemde edelman riep haar nog iets na: "Je krijgt een lolly, als je mij eens goed verwent, met een kleine aai."Paarse Roberta werd nu echt kwaad en schakelde een versnelling hoger. De edelman schreeuwde nog iets, maar ze was al veel te ver weg om het te verstaan.Een beetje in de war liep Paarse Roberta verder. Omdat ze zo diep in gedachten was verzonken, merkte ze de stevige houten poort die haar de weg versperde veel te laat op. Ze knalde met een professionele kopstoot, die een kleine olifant kon vellen, tegen de massieve poort. Gelukkig voor haar wist ze niet wat een olifant was en na die galmende kopstoot zou ze in haar hele leven geen enkele olifant te zien krijgen. Die 'kopstootgalm' was namelijk in de hele wereld te horen en geen enkele 'goed-bij-zijn-verstand-zijnde' olifant durfde zich nog in de buurt van Paarse Roberta te vertonen.Toen de sterretjes in en rond haar hoofd eindelijk waren verdwenen, dansten er twee identieke deuren voor haar ogen. Paarse Roberta knipperde een paar keer met haar ogen totdat er nog maar één deur voor haar stilstond. Het was een stevige houten deur, gemaakt van dikke oeroude planken. Ze morrelde aan de klink, maar de poort bleef potdicht. Ze bekeek het slot en zag dat het sleutelgat in de vorm van een stijve sleutelbloem was gemaakt. Ze graaide in haar tas en haalde er enkele harseikappels uit. Paarse Roberta had al haar bloemen opgebruikt. Ze keek beteuterd naar de lelijke vruchten in haar hand. Het huilen stond haar nader dan het lachen... totdat ze zich herinnerde dat het sap van harseikappels heel brandbaar was. Paarse Roberta schudde de appels hard en snel voor gebruik. Zachtjes kneep ze het sap eruit en smeerde die heel secuur uit over de deur. Het duurde een tijdje voordat het hele houten oppervlakte was besmeurd. Ze haalde de naald uit haar zoom en schraapte die een paar keer over de poortstenen. Er sprongen enkele vonkjes op en de poort vatte vlam. Paarse Roberta rende van het vuur weg. De hitte was zo ondragelijk dat het bijna haar wenkbrauwen schroeide! Het helse vuur brandde een hele dag en nacht door. Aan de ene kant was Paarse Roberta blij met dit inferno omdat het de wilde dieren op een afstand hield. Aan de andere kant lokte dit heldere vuur heel wat motmuggen die, voordat ze hun lijf en ziel met vrolijke doodsverachting aan het vuur offerden, zich eerst tegoed deden aan Paarse Roberta's bloed. Het vleugelgefladder en de beten bezorgden haar een moeilijke nacht. Gelukkig maakte de prachtige sterrenhemel het ongemak een beetje goed. De eerste zonnestralen wekte Paarse Roberta. Haar humeur was alles behalve opperbest. Het verbeterde aanzienlijk toen ze merkte dat de stevige deur helemaal was opgebrand. Met haar stevige knobbelschoenen stampte ze het deurvormig overblijfsel finaal aan gruzelementen. Ze dacht hiermee haar frustraties in één gebalde woede-uitbarsting kwijt te raken. Helaas leverde het haar enkel een pijnlijke teen op. Zuchtend mankte ze over de nog hete brokstukken van de ex-deur.Het Sleutelwoud was hier minder dicht en na een paar uurtjes goed doorstappen kwam Paarse Roberta eindelijk aan de rand van het woud. Onder haar strekte een vruchtbare vallei uit, omzoomd met groene heuvels. Een zacht briesje voerde de zoete geur van rozen met zich mee. Paarse Roberta was eventjes van haar stuk gebracht, maar met een einddoel voor ogen keek ze gretig uit waar het Okerpad haar naar toe zou leiden. Het pad eindigde aan de oevers van een meertje met in het midden een kasteeltje. De opgekropte emoties van de laatste dagen kwam als een zachte, maar diepe zucht over haar lippen.Terwijl ze voor zich uit staarde, hoorde ze een soort gezang dat verdacht veel klonk op het gekrijs van gevilde tijgerkatten. Ze luisterde ietsjes aandachtiger en stelde haar eerdere hypothese drastisch bij... dit was overduidelijk tijgerkattengekrijs. Paarse Roberta gruwde pas echt toen ze ontdekte wie dit onmenselijke gekrijs voortbracht.Achter haar, uit het woud, schuifelden vijf heksen tevoorschijn. Paarse Roberta herkende hen onmiddellijk als heksen dankzij de misvormde kenmerken: groezelige huidskleur vol wratten, kromme haakneuzen vol wratten en vieze wratten met hun eigen wratten."Wij zijn heksen en zijn aardig noch schoon.Wij toverknallen er vrolijk op los.En zingen altijd vals en uit de toon.Rol Rol Toverknol,Rol Rol Toverbol,Rol Rol Toverhol,Rol Rol Toverwol.Wij zijn boze heksen en heel erg stout.De toverketel staat reeds op het vuur.En dan sprokkelen we rond in het woud.Rol Rol Toverlol,Rol Rol Tovertol,Rol Rol Toverrol,Rol Rol Tovertrol.We zijn altijd gemeen en kijken zuur.Neem je vliegbezem en de heksenzalfen vlieg de nacht in op het heksenuur.Rol Rol Toversnol,Rol Rol Toverkol,Rol Rol Toverdol,Rol Rol Toverschol.""Wat gaan we nu beleven..." mompelde Paarse Roberta terwijl de vijf afschuwelijke wezens dichterbij schuifelden."Gegroet, gegroet." Klonk de schraperige stem van de hoofdheks."Zonder een hoed." Kakelden de andere vier.Paarse Roberta fronste haar wenkbrauwen terwijl ze een groet terug mompelde."Lang en gevaarlijk is je weg geweest?""Pas op voor de koe, het is een wreed beest."Paarse Roberta was compleet uit het veld geslagen. "Euh ja, dank u voor de tip over de koe en zo... en... euh... is iedere weg niet een beetje lang en gevaarlijk? Allez, dat denk ik toch.""Je reis is bijna voorbij, tot aan dat kasteel.""De meest gevaarlijke kleur is het vale geel."Paarse Roberta ergerde zich over het heksenkoor dat er maar op los leek te rijmelen. Oké, het leek iets traditioneels of zo, iets dat je van heksen kon verwachten! Maar dat betekende niet dat Paarse Roberta het mooi moest vinden. De hoofdheks oreerde lustig verder."In dat kasteel vind je de laatste beproeving.""Wat je ook mooi vindt, kies toch voor de bronzen ring.""Neen." Zei Paarse Roberta."Ga heen en volbreng... hoe bedoel je neen?""Schrik niet van een beetje bot want alleen daar is het goed."Het duurde even voordat het heksenkoor snapte dat er iets niet klopte en keken elkaar verward aan. Een van de heksen kraste: "Agaat, dat rijmt hier niet!"Hoofdheks Agaat keek woedend naar haar genoten en richtte daarna haar dodelijke blik op Paarse Roberta."Wat bedoel je met neen?"Terwijl in haar achterhoofd alle dwaze figuren en de ontberingen van de reis de revue passeerden, groeide de woede bij Paarse Roberta. Ze ontplofte en de vijf heksen kregen de volle lading."Neen, neen, neen! Ik ben het beu! De hele situatie is zo absurd dat het niet meer grappig is. Wat denken jullie wel? Dat ik in een sprookje leef of zo? Bekijk het maar!"De hoofdheks wou iets zeggen, maar Paarse Roberta liet haar de kans niet."Kijk, ik ben op zoek naar een beter leven voor mij en mijn familie. Ik wist op voorhand dat het niet makkelijk zou worden, maar dat ik onderweg belaagd ging worden door een stel idioten en debielen, dat wist ik niet. De hele situatie is ongepast voor een klein meisje als ik. Dit is ontoelaatbaar, ik pik het niet meer!"Vol ongeloof staarden de heksen haar aan. Paarse Roberta kwam nu pas goed op dreef."En wat is het doel van dit alles? Ik vraag het jullie! Wat is het uiteindelijke doel van al dit leed en verdriet?"Het was eventjes stil terwijl de hoofdheks moeizaam haar gedachten verzamelde en haar moed ordende."Het... het doel van dit alles is de ultieme vervulling van je Lot. De prijs voor al je leed en verdriet is de Aura der Verwezenlijkingen."Vol woede stampte Paarse Roberta een gat in de wereld. De heksen deinsden angstig en vol ontzag achteruit."Ik ben geen instrument dat door het lot bespeelt wordt. Ik ben een volwaardig mens. Mijn naam is Paarse Roberta en ik neem mijn eigen Lot in mijn eigen handen."De heksen schrokken zo erg van deze uitbarsting dat ze achterover op hun gat vielen. De woede vlamde in Paarse Roberta's ogen op terwijl ze langzaam naar de terugdeinsende heksen toe stapte."Ik verzaak het mij toegekende Lot. Ik verwerp de prijs van de Wezen Aura...""De Aura der Verwezenlijkingen..." Zei Agaat zwakjes.Paarse Roberta negeerde het gemompel van de hoofdheks terwijl haar woede tot een hoogtepunt kwam."Ik wil een echte prijs voor mijn moeite. Een echt ding van tastbare materie... Zoals een volle zak goud! Zo kan ik graan en zout voor mijn hongerige familie kopen."De vijf heksen kropen van pure angst dicht bij elkaar en wachtten geduldig af totdat Paarse Roberta was uitgeraasd. Zachtjes krasten ze terwijl Paarse Roberta terug op adem kwam. Na kort overleg schuifelde hoofdheks Agaat zo gedistingeerd mogelijk naar Paarse Roberta en raapte onderweg een lang fijn twijgje op. De heks mompelde een paar bezweringen over het stokje en raapte een tweede op. Met het eerste tikte ze drie keer op het andere dat onmiddellijk in goud veranderde. Hoofdheks Agaat gaf Paarse Roberta het toverhoutje en waggelde met de andere heksen, zonder nog iets te zeggen, terug het woud in.Ondanks de woede die nog steeds door haar raasde, voelde Paarse Roberta zich een beetje beter. Een laatste keer keek ze naar de vruchtbare vlakte, de groene heuvels en het kasteeltje in het midden van het meer. Met het machtige toverhoutje stevig in haar hand gekneld, snoof ze de rozengeur op die iets zoeter leek dan daarjuist. Ongewild verscheen een glimlach op haar gezicht en met een opgelucht gemoed ving Paarse Roberta de terugreis aan.Paarse Roberta volgde, nu in omgekeerde richting, het Okerpad naar huis. Ze was al goed opgeschoten toen ze de vreemde edelman zag zitten. De man schilderde heel geconcentreerd en groette Paarse Roberta niet toen ze hem passeerde. Ze vond dat nogal onrespectvol en besloot om de vreemde edelman een lesje te leren. Paarse Roberta schuifelde zo stilletjes mogelijk dichterbij en nam haar Machtige Toverhoutje ter hand. Snel tikte ze drie keer op het houten schilderplankje dat in goud veranderde. De edelman schrok zo hard dat hij het loodzware onding uit zijn handen liet glippen, recht op zijn voet. De pijn moest verschrikkelijk zijn, dacht Paarse Roberta terwijl de edelman enkele vulgaire vloeken uitbraakte."Luister goed!" En na een dramatische pauze ging ze dreigend verder. "Want als je dat niet doet verander ik je bloemetjesjurk in een gouden gevangenis.""Ik luister, ik luister..." Bibberde de edelman.Een onzichtbare glimlach verscheen op Paarse Roberta's gezicht. De edelman sprak al een heftig toontje lager en dat vond ze fijn."Vertel me eens... wat doe je eigenlijk een ganse dag?""Ik zit hier hele dagen op deze of andere plek en draag mijn poëzie voor aan passerende reizigers.""En? Verdient dat goed?""Niet echt... daarom trek ik vaak mijn Onoverwinnelijke Zwaard om het nodige respect af te dwingen." Terwijl hij dat zei, trok de vreemde edelman een lang rank zwaard in een flamboyante stijl tevoorschijn. Paarse Roberta had de neiging om verschrikt achteruit te deinzen, maar onderdrukte haar angst voor dat scherpe wapen. Het leek alsof de lucht voor haar ogen in kleine reepjes werd versneden. Ze slikte al haar moed bij elkaar en met het Machtige Toverhoutje als haar degen, stapte ze dapper naar voren. Ze merkte niet dat de edelman voor haar achteruit deinsde."Doe me alstublieft niets!" Griende hij. "Ik zal u mijn Onoverwinnelijke Zwaard geven als u me laat leven!" Hij boog diep en mompelde onhoorbaar terwijl het ranke zwaard omhoog zweefde. Paarse Roberta knielde neer om het zwaard aan te nemen en hoorde wat de edelman murmelde."Verander me alstublieft niet in goud, verander me alstublieft niet in goud, verander me alstublieft niet in goud..."Toen ze het zwaard oppakte, voelde ze een geweldige kracht in haar lijf vloeien. De vreemde edelman boog zich nog dieper in het stof."Dit zwaard is al vijf generaties in onze familie. De ziel die in dit zwaard huist, is ongelofelijk machtig en zorgt ervoor dat zijn drager onoverwinnelijk wordt in elke strijd."Speels zwiepte Paarse Roberta rondjes met het zwaard en schrok toen een bosje dikke worteldennen met het nodige geraas omvielen. Ze onderzocht het gladde zwaardblad en kon het maar moeilijk bevatten dat zij die bomen had geveld. Vol ongeloof, gewapend met het Machtige Toverhoutje en het Onoverwinnelijke Zwaard, torende ze hoog boven de steeds dieper in het stof kruipende edelman. Om de sacrale stilte voorzichtig te doorbreken, schraapte Paarse Roberta plechtig haar keel."Wat ik wil dat je nu doet, is je leven beteren. Vanaf vandaag geen gezwam of geroof meer in het woud! Je volgt dit pad het woud uit totdat je aan een vruchtbare vallei komt. De mensen die daar wonen ga je helpen. Is dat duidelijk?"Het lukte de edelman om nog dieper in het stof te kruipen. Vol ongeloof hielp Paarse Roberta de arme man opstaan, borstelde hem af en wuifde hem uit... zijn nieuwe bestemming tegemoet.Op een slag en een keer voelde Paarse Roberta zich beter omdat ze een talentloze rijmelaar op weg had geholpen naar een beter leven. En als dat nieuwe leven hem niet beviel, dan stond het hem vrij om een ander te kiezen. Paarse Roberta filosofeerde verder en goot haar gepeins in de hypothese dat de edelman een heel leven had om een beter leven te ontdekken. Als hij dat wenste.Paarse Roberta wandelde langzaam verder en begon te genieten van al wat er rondom haar gebeurde: de fluitende vogeltjes, het ruisende bladerdak, de tsjirpende insecten en de religieuze gezangen. Paarse Roberta bleef abrupt staan terwijl haar humeur een gek sprongetje maakte voordat het de dieperik induikelde. Ze herkende de stemmen van de drie blinde monniken die haar met belachelijke rijmpjes op pad hadden gestuurd.Door hun gezang hoorden de drie geestelijken haar niet naderen en Paarse Roberta zag hoe die mannen zich tegoed deden aan allerlei wonderlijke spijzen. Ze had honger en de smakelijke geuren deden haar watertanden. Ze dacht aan haar familie die honger leden en die gedachte maakte haar kwaad. Het was niet eerlijk dat sommigen zich zo vol konden proppen terwijl anderen stierven van de honger. Op dat moment besloot haar maag zo luid te knorren, dat de drie monniken verschrikt opluisterden, hun blinde ogen schichtig ronddraaiend."Reiziger zo groot!""U deed ons schrikken.""Zeg, wat is uw nood?"Paarse Roberta beantwoordde het kunstige rijmpje door haar nieuw verworven zwaard te trekken. Het sissende geluidseffect ging verrassend goed samen met Paarse Roberta's furieuze stem."Luister goed volgevreten wietelingen (wietelingen zijn een soort van schijnbare dikke vogeltjes die hun donzig uiterlijk enkel te danken hebben aan hun zware botten en redelijk dun verenkleed)! Het hoort niet dat monniken zomaar rond zwerven en mensen bestoken met raadselachtige rijmpjes die dan leiden tot nutteloze queestes!"Paarse Roberta gaf de bange monniken niet de kans om te antwoorden en donderde lustig verder."Het is tijd dat jullie terugkeerden naar het klooster waar jullie ongetwijfeld uw tijd en energie aan nuttige zaken kunt wijden: echte mensen helpen met echte hulp!"De monniken probeerden zich te verdedigen, maar werden onverbiddelijk door Paarse Roberta afgesnauwd."Ik was nog niet klaar met mijn tirade! Hoe komt het toch dat jullie zo dik zijn? Ik kan niet zeggen dat jullie zwaar bepakt rondreizen. Dus waar halen jullie in vredesnaam al dat eten vandaan?"De stilte die volgde werd enkele tellen later verstoord door Paarse Roberta's knorrende maag. De middelste monnik tastte rond zich totdat hij zijn knapzak vond en die aan Paarse Roberta gaf."Zak zonder bodem. Zit magisch zo vol. Fruit, vlees of desem.""Slechte rijm mijn broeder." Sneerde Paarse Roberta. Ze had onmiddellijk spijt van deze harde woorden en voegde er iets vriendelijker aan toe: "Weet je, volgende keer ga je weer een goed rijmpje vinden."Het angstige gezicht van de monnik klaarde een beetje op en toen het tijd werd om afscheid te nemen, had Paarse Roberta een aangename middag met de monniken achter de rug."We zijn opgelucht.""Dat we naar huis gaan.""Zonder klacht of zucht.""Voor ons ist gedaan.""Beu zijn we de reis."" 't Werd van ons verwacht.""Maar dit ist bewijs.""Nu doen we de plicht.""Terug naar 't klooster.""Helpen waar men kan."Goedkeurend knikkend, merkte Paarse Roberta op dat de drie laatste regels niet meer rijmden en opgelaten wuifde ze de drie monniken uit.Helemaal verkwikt vatte Paarse Roberta de laatste etappe huiswaarts aan. Iedere stap bracht haar dichter bij haar vader, broers en zussen en deed haar hart jubelen tot in haar keel. Toen de rand van haar dorp opdoemde, begon ze te rennen. Ze was thuis! Als een gek stormde ze het huis binnen en schrok omdat het leeg stond. De haard was koud, de kasten leeg gehaald. Ze doorzocht alles, van het kleinste kamertje tot de hoogste nok... maar er was niets of niemand daar. Het leek alsof iedereen hals over kop was vertrokken. Zelfs de dooie muizen waren weg gegaan. Paarse Roberta begreep er niets van en ging met een verdrietig plofje aan de keukentafel zitten.En toen vond ze het briefje. Ze griste het naar zich toe en herkende het zwierige handschrift van haar moeder."Liefste Roberta,Als je dit briefje leest, weet je dat ik nog leef. Ik ben tot in de Grote Stad geraakt waar ik een baan als Naaister vond. Ik was zo goed in dit werk dat ik op korte tijd heel veel geld heb verdient. Zoveel zelfs dat ik nu een eigen huis heb met mijn eigen Naaisters. Je hoeft nooit meer honger te lijden, mijn allerliefste kindje. Daarom heb ik je vader, broertjes en zusjes al naar de Grote Stad laten overkomen.Ik wacht enkel nog op Jou.Veel liefs,Maman"Paarse Roberta had tranen in haar ogen. Oh, had ze nu maar leren lezen! Dan wist ze wat haar Moeder had geschreven.Tussen een tranendal en een emmer vol verdriet door, werd er hard op de deur geklopt."Wie stoort er mij in mijn onmetelijke verdriet?"*Is dit het einde van het verhaal? Neen! Wie stoort Paarse Roberta? Zal ze ooit haar familie terugvinden? Wie is de vader? Waar gaat dit verhaal heen?Welnu Beste Lezer... hier wordt het nu interessant (of niet). Vol ijver heb ik vier verschillende eindes verzonnen voor dit verhaal. U krijgt de keuze. Ofwel kiest u het einde dat bij u past, ofwel kiest u ervoor om alles of niets te lezen. Maak uw keuze aan de hand van onderstaande titels:*2A Het Korte Einde2B Het Deprimerende Einde2C Een Realistische Conclusie2D Happy End

Wibboo Jozefs
0 0

GRENADINE

Anna was beïnvloedbaar, impulsief en gedroeg zich buitengewoon volgzaam terwijl Martha van nature de leiding nam. Martha schiep er een zonderling genoegen in haar zus te manipuleren en voortdurend af te tasten hoe ver ze kon gaan. Dan fluisterde ze Anna allerlei kattenkwaad in, zich er goed van bewust dat deze haar listige plannetjes gewillig tot uitvoering zou brengen en ze verkneukelde zich omdat ze wist dat de stakkerd dan op haar kop zou krijgen. Ze hield zielsveel van haar tweelingzus, maar het idee dat ze Anna als geen ander kon domineren was haar even lief. De scènes, als rechtstreekse gevolgen van het kneedbare karakter van Anna, bezorgden haar een bevredigende sensatie. Zoals die avond toen ze hun vader hadden aangetroffen op de zetel, in een diepe slaap verzonken, en hoe Martha Anna toen had bevolen om diens haar te knippen. Martha had er even aan getwijfeld of Anna dit zou durven. Anna nam echter gezwind hun moeders keukenschaar, stapte op haar vader af en sneed met veel drift en overgave een aantal plukken haar weg. Eerst werd de slapende man helemaal niets van het gefrunnik gewaar en toen hij uiteindelijk wakker schrok was het te laat. Het resultaat was afschuwelijk. Of die keer toen ze buiten speelden en met behulp van een hoopje aarde en een teiltje water modderballen maakten, een bedenksel van Martha. Ze had aan Anna verteld dat mensen uit voorbijrijdende wagens het wel grappig zouden vinden om zo’n bal tegen hun ramen gegooid te krijgen. Anna had geen ogenblik geaarzeld en de eerste auto die voorbij reed kreeg een grote modderbal tegen het zijraam gekegeld. De statige wagen hield abrupt halt en een grote, gezette heer in een stijlvol tweedelig maatpak stapte briesend uit. Furieus en met grote passen beende hij naar de haag waar de meisjes achter weggedoken zaten, glurend door minuscule openingen tussen de takken. Met hevig bonzend hart zetten Martha en Anna het plots op een lopen. De man bleef nog even staan stampvoeten en maakte toen ziedend van woede en luid vloekend rechtsomkeer naar zijn besmeurde wagen.   In de zomer waarin Martha en Anna acht jaar werden, planden hun ouders een dagje uit naar zee. De meisjes waren door het dolle heen, dergelijke uitstapjes waren in het gezin een zeldzaam gegeven. Vroeg in de voormiddag hadden ze hun plekje uitgezocht op het strand, een hoekje bij de duinen dat hun vader zorgvuldig afbakende met het windzeil. Hun moeder schikte de strandzetels en –lakens, haalde emmertjes, schopjes en vormpjes tevoorschijn en wenkte de meisjes voor een stevige boterham en een koel grenadinedrankje uit de thermos. Ze had erg uitgekeken naar dit dagje zon en strand en was in haar nopjes. Na een emotioneel slopende periode, waarin ze haar beide ouders op relatief korte tijd had verloren, was ze hard toe aan wat rust en ontspanning. Martha en Anna hadden het al gauw naar hun zin op het strand. Energiek en luid taterend bouwden ze een burcht van zand met een gracht eromheen, die voortdurend van vers zeewater moest worden voorzien. Zoals gewoonlijk nam Martha het voortouw en ze gebood haar zus om emmer voor emmer te gaan vullen. Gedwee en ijverig deed Anna wat haar werd opgedragen. Frequent holden ze naar het plekje bij hun ouders en slorpten gretig van hun favoriete grenadinedrankje. Hun moeder had zich intussen met een meeslepende roman in de strandzetel genesteld en keek geregeld blijmoedig in de richting van haar dochtertjes. Hun vader had het gevecht met een wapperende krant al gauw gestaakt en besloot een uiltje te knappen. Na een half uurtje had Martha schoon genoeg van de burcht, ze kreeg de duinen in de gaten en keek gefascineerd naar het helmgras. Een perfecte plaats om je te verstoppen, vond ze en verwoed begon ze tegen de hoge duin aan te klimmen. Zo mak als een schaap ging Anna haar achterna. Een euforisch gevoel overviel hen toen ze eenmaal boven stonden, wat een fraai zicht hadden ze hier over de zee, het strand en de menigte badgasten! Het wit met groen gestreepte windzeil bij het plekje waar hun ouders zaten zag er ineens belachelijk klein uit. Plots viel Martha’s blik op een grote, felrode strandschop. Ze keek snel om zich heen maar er was niemand in de buurt aan wie deze gloednieuw ogende schop zou kunnen toebehoren en haar ogen begonnen te fonkelen. “Hé, Anna!” Nieuwsgierig snelde Anna dichterbij. “Moet je hier zien, een grote schop! Ligt hier zomaar voor ons.” “Een grote schop”, papegaaide Anna. “Maar niet van ons, Martha. Een ander kind is deze vast vergeten en komt er zo weer om.” Met een onderzoekende uitdrukking op het gelaat sjokte Martha door het zand en merkte even verder een tamelijk diepe kuil op, het anonieme kind was hier al naarstig aan het graven gegaan. Martha, een mysterieuze glimlach om de lippen, gluurde even schichtig om zich heen en met een haast duivelse blik keek ze toen in de richting van haar zus. Ze verheugde zich al op wat volgen zou. “Anna?”, fluisterde ze poeslief. “Weet je nog toen oma en opa doodgingen?” Vragend keek Anna haar zus aan. “J… ja… Martha… Ik ben er alle dagen nog een beetje verdrietig om”, zei ze zacht. “En weet je nog, op dat kerkhof, Anna? Waar oma en opa toen heen gingen, in hun kist?” Als betoverd tuurde Martha van haar zus naar de kuil. “In… in… de aarde…”, stamelde Anna. “Helemaal naar beneden in de put.” Anna staarde dromerig voor zich uit. Martha’s vingers omklemden stevig de steel van de schop. “Zou je wel eens willen weten hoe het voelt, Anna, hoe oma en opa zich toen voelden?” Haar ogen stonden duister en Anna gaapte haar zus niet begrijpend aan. Martha zuchtte diep, haar zus snapte ook nooit iets. “Wil je wel eens begrafenisje spelen, Anna? Eens voelen hoe het is om begraven te zijn, in de aarde te zitten? Of je dan nog wat hoort? Of hoe het voelt als er mensen over je graf heen lopen?” Verwachtingsvol bestudeerde ze Anna, hopend dat haar snode plan zou lukken. “Jij mag eerst, Anna. Jij mag eerst in de put, beloofd. Dan graaf ik je terug op en dan ben ik aan de beurt!” Anna liet zich meestal graag overhalen als haar zus met één of ander onstuimig spelletje kwam aanzetten, maar begrafenisje spelen, dat was toch wel erg avontuurlijk. “Maar Martha, zal ik dan nog kunnen ademen, zal ik mijn ogen nog kunnen openen?”, vroeg ze met een trillend stemmetje. “Tuurlijk, Anna. Heel even je adem inhouden, tien tellen! En dan haal ik al het zand er snel af”,  zei Martha op erg overtuigende wijze. “En daarna mag jij het laatste teugje grenadine!” Dit klonk aannemelijk en Anna stemde, tot groot jolijt van Martha, in. Ze volgde vol vertrouwen de instructies van haar zus op, ging gewillig in de kuil liggen en wachtte geboeid af. De eigenaar van de schop had echt al aardig gegraven, vanuit de kuil kon Martha enkel de blauwe hemel zien en aan de linkerkant een petieterig stukje van het lange helmgras. Hoe wondermooi, dacht ze, jammer dat oma en opa zoiets niet konden zien want ze lagen in een kist en werden begraven op een somber kerkhof. “Daar gaan we dan!”, kondigde Martha glunderend aan. Vastberaden pakte ze de schop, schepte een hoopje zand op en gooide dit over de voeten van Anna heen. Anna vond dit wel geinig, keer op keer zag ze het zand op zich af komen. Het opgegooide zand contrasteerde zo magnifiek met de helderblauwe lucht, vond ze. Ze schaterlachte telkens ze een lading over zich heen kreeg want het kriebelde een beetje en Martha grinnikte met haar mee. Martha concentreerde zich eerst op de voeten en benen van Anna, schep voor schep werden ze bedekt met zand. De meisjes vonden dit buitengewoon komisch, want op een gegeven moment leek het of Anna helemaal geen benen meer had. Eerst de benen goed begraven, maande Martha zichzelf aan, ze ging er volledig in op. Ze wou absoluut vermijden dat Anna het op een lopen zou  zetten, dit spelletje was per slot van rekening veel te vermakelijk. Anna vond het wel zwaar beginnen wegen, al dat zand op haar benen. Vervolgens ging Martha naarstig van start met het bedekken van Anna’s buik, handen en armen. Anna kreeg een merkwaardig gevoel, het leek wel alsof ze vast zat in een blok beton en Martha groef onverstoorbaar en pijlsnel door. Nu bleven enkel een deel van Anna’s bovenlichaam, haar schouders en haar hoofd onbedekt. Martha commandeerde Anna nu om roerloos te blijven liggen want nu kwam het lastigste deel. Ze verplichtte Anna om de ogen te sluiten, haar mond dicht te houden en zo lang mogelijk de adem in te houden van zodra ze zand voelde op haar gezicht. Anna kreeg het wat benauwd maar deed wat Martha vroeg, ze stelde zichzelf gerust dat het spelletje zo voorbij zou zijn en bovendien, ze kon geen kant meer uit…   Inmiddels opende op het strand de moeder van de tweeling geeuwend de ogen en bemerkte even verderop de verlaten burcht en het strandspeelgoed, de meisjes waren echter nergens te bespeuren. Geschrokken wekte ze haar echtgenoot en verwenste zichzelf, hoe stom en onverantwoord om beiden zomaar in te dommelen! Hij stelde haar gerust, de meisjes waren vast niet ver, misschien eventjes gaan pootjebaden en hij ging poolshoogte nemen aan het water. Zij bleef ontdaan zoeken op het strand, tuurde overal in het rond en schreeuwde herhaaldelijk hun namen uit. Met iedere minuut die verstreek nam haar gevoel van vertwijfeling en onmacht toe.   Martha ging aan de slag voor het finale en meest delicate stukje. Het uitputtende graafwerk liet zich voelen in haar korte, tengere armen maar ze zette verbeten door. Zand over de schouders van Anna en een stukje van haar wangen, kin en mond. Zand over haar neus, ogen en haren. Nog meer zand, kriebelend jeukend zand in haar oren. Nu en dan probeerde Anna haar ogen te openen, wat haar ongelooflijk veel moeite kostte en met als resultaat een pijnlijk schurend gevoel. Anna trachtte haar hoofd te draaien in een poging het zand uit haar ogen te schudden maar dit lukte niet, haar hoofd was al half ingegraven. Anna kreeg het nu uiterst beklemd en wou Martha dringend een halt toeroepen, ze vond dit helemaal niet fijn meer. Met alle kracht die ze in haar kleine magere lijfje had probeerde ze dit duidelijk te maken aan Martha. Verwoede pogingen om haar benen te bevrijden of haar armen op te steken kenden echter geen succes. Het zand was te zwaar, haar ledematen waren eronder bedolven en Anna stond doodsangsten uit. Het zand hoopte zich intussen ook op in haar neusgaten waardoor ademen steeds moeizamer ging. In een alles overheersend gevoel van wanhoop stootte Anna de meest akelige klanken uit, klanken die leken op neuriën of op de ‘zeg eens a’ met een spateltje in de mond in het dokterskabinet, alleen klonken ze gruwelijk en onheilspellend. Haar mond zat al onder het zand, bij iedere poging om te schreeuwen schoof er meer zand in haar keel en de kermende klank die ze nog kon uitstoten klonk futloos en had geen enkel effect op Martha. Anna kon niet geloven dat Martha niet van ophouden wist en helemaal niet scheen te beseffen dat ze in gevaar was. Maniakaal ging Martha door en na een klein poosje was er van Anna niets meer te zien. Zelfvoldaan aanschouwde Martha haar werk. Zo, dacht ze, begrafenisje gelukt. Even richtte ze zich naar de plek waar het hoofd van Anna zich bevond, concentreerde zich diep en luisterde gespannen. Heel vaag kon ze een dof, gedempt en klagend geluid onderscheiden. Martha vond dat, zolang haar zus kabaal kon maken, ze best nog wel een momentje kon wachten met het ontgraven. Ze moest er eerst maar eventjes het zwijgen toe doen. Fier en met een triomfantelijk gevoel bekeek ze het resultaat van het vele zwoegen. Dit was haar verdienste, vond ze, nog heel even genieten nu. Het geluid was intussen gestopt.   De ouders van de meisjes waren in alle staten. Ze hadden ontredderd talloze badgasten aangesproken, overstuur het strand op en neer gerend, gehuild en gebruld om Anna en Martha maar hun stem ging verloren in de wind. Ten slotte hadden ze radeloos een strandredder aangeklampt, die opperde dat de meisjes mogelijk de duinen waren ingegaan. De vader van de tweeling holde, foeterend en brullend, de duinen in en zette zijn zoektocht gejaagd verder. Ineens meende hij de lange zwarte lokken van één van de meisjes te ontwaren en klauterde puffend en hijgend tegen de duinen op. “Martha, eindelijk. Daar ben jij!” Martha schrok op uit de gelukzalige extase waarin het zo hemels toeven was en keek haar vader misprijzend aan, ze hield er niet van om gestoord te worden. “Wel, Martha, we hebben jullie overal gezocht. Zomaar verdwijnen! Waar is Anna?” Martha gaf geen reactie en keek afwezig voor zich uit. “Martha, waar is Anna? Geef antwoord alsjeblief!” Martha keek op, haar blik stond vurig en ijskoud tegelijk. Ze wees naar de plek waar Anna begraven lag. “Die is nog met ons spel bezig. Begrafenisje.”   Martha zou zich alles wat toen volgde later slechts in een waas herinneren. Er ontstond paniek en chaos, mensen snelden te hulp en trommelden in allerijl de hulpdiensten op. En haar vader, die in rode zwembroek en met rood verbrande rug, als een bezetene aan het graven ging op de plaats die Martha aanwees terwijl haar moeder maar uitzinnig bleef gillen dat ze voorzichtig moesten graven om Anna niet te kwetsen. Martha sloeg het tafereel gade, blik op oneindig en zich hullend in een ijzige stilte.   Het hoofd en bovenlichaam van Anna werden blootgelegd en al snel werd duidelijk dat het te laat was. Gestikt onder een hoop zand, begraven door haar zus. Martha aanschouwde deze dramatiek in het zand eigenaardig berustend, met een raadselachtig kille grijns op het gezicht. Martha was verschrikkelijk trots op haar zus. Nu had ze wel een verkoelend glaasje grenadine verdiend…                                                                                          

Cindy Van de Velde
0 0

Nostalgwii

01 De avond van 21 januari was een avond van ongeïnspireerd schrijfwerk en lege koppen koffie. Het was een avond waarop hij Josh Holmes de woorden dwong om op het papier te verschijnen, alleen maar om te beseffen dat het niet zou werken. Maar de avond van 21 januari werd later ook een avond van nostalgie en het herbeleven van zijn jeugd. Toen Josh zijn geforceerde schrijfwerk opzij had geschoven (en een paar pennen en een notitieboek op de grond vielen), opende hij zijn laptop en besloot een pauze te nemen. Hij had er genoeg van om de stress van mislukt schrijfwerk op zich te voelen drukken, dus besloot hij de druk te verminderen door tot rust te komen. Dat deed hij doormiddel van YouTube kijken. Hij was van plan om maar één, wellicht twee video’s te kijken, maar al snel was het al een halfuur later en naderde Josh het einde van video nummer tien. Hij was zijn schrijfwerk totaal vergeten en had ook niet meer zin om te schrijven. Het was op het moment dat Josh zijn laptop wilde dichtdoen om toch nog een paar woorden op papier te krijgen, dat hij een video van Super Mario Galaxy 2 in zijn suggesties zag verschijnen. Het was de soundtrack van de game. Toen hij dat vrolijke, Nintendo-achtige logo zag, bewoog hij zijn cursor er automatisch naartoe en klikte. Toen de muziek aansprong, voelde hij een krachtig, nostalgisch gevoel hem in het hart raken; een dart dat precies in de bullseye belandde. Hij luisterde deze ene soundtrack opnieuw en opnieuw. Hoewel een groot deel van zijn stress al verdwenen was door de vorige tien YouTube-video’s, voelde het alsof alle stress-vlekken werden weggespoeld door de nostalgische klanken van deze soundtrack. Hij neuriede mee met de muziek en merkte dat hij nog precies wist hoe het ging, zelfs na al die jaren. Hij zette het volume hoger. Herinneringen van vroeger speelden af in zijn hoofd; de dag waarop hij Super Mario Galaxy 2 van zijn ouders kreeg op dezelfde dag dat het was uitgekomen, die zaterdagavond dat hij tot twaalf uur ’s nachts speelde, hoe hij Power Star na Power Star binnenhaalde. Een moment zonder zorgen. Hij deed zijn koptelefoon af en rende de trap op naar zolder, terwijl hij: ‘Hij heb ‘m nog, hij heb ‘m nog,’ en: ‘Waar is ‘ie, waar is ie,’ opdreunde als een spreuk. Hij rommelde door de tientallen afgeplakte, kartonnen dozen, bijna wanhopig zoekend naar zijn oude Nintendo Wii. Ben je niet te oud voor je Wii? hoorde hij een jeugdherinnering echoën. Het was de stem van zijn vader. Je bent twaalf, tijd om volwassen te worden. Een zwarte vlaag trok voorbij zijn ogen. Verkoop ‘m anders aan je oom. Hij heeft een zoontje van zes. Hij weet zeker dat je oom er goed geld zou voor betalen. Ondanks dat hij toentertijd spaarde voor een nieuwe PlayStation 4 en inderdaad dacht aan het verkopen van zijn Wii, had hij het nooit daadwerkelijk gedaan. En op een avond als deze, waarin hij overspoeld werd door herinneringen, was hij zijn verleden-Josh dankbaar dat hij het nooit had verkocht. Als hij zijn Wii zou hebben verkocht, zou hij zijn herinneringen hebben verkocht. Na twee uur zoeken vond hij zijn Wii dan eindelijk. Hij bracht de console naar beneden en ging weer terug om de bedrading, Wii Remote en Nunchuck te halen. Daarna ging hij aan de slag met het verbinden van zijn Wii met zijn tv.   02 Toen hij met alles klaar was (in totaal kostte hem het slechts een kwartier werk), werd hij overspoeld met blijdschap. Hij deed het nog perfect, hetzelfde gold voor de Wii Remote en Nunchuck. Hij had enkel nog niet Super Mario Galaxy gevonden, maar dat kon wachten. Hij bekeek het hoofdmenu, staarde naar de kanaaliconen. Hij opende het Mii Creation Channel, luisterde naar die iconische, simpele Nintendomuziek om het vervolgens tien minuten later weer te sluiten. Terug in het hoofdmenu zag hij het pictogram van het Messageboard (een lichtgrijze brief), met eronder een 1. Nieuwsgierig drukte hij erop. Het Messageboard opende en hij zag een witte brief knipperen. Het had het icoontje van zijn Mii erop staan. Dit had hij nog nooit eerder gezien. Hij opende het bericht en las wat er stond.   Gooi deze Wii weg! Verkoop het niet, geef het niet weg, gooi het weg. Naar een plek waar niemand het kan vinden, naar een plek waar ik het niet meer kan terugvinden! Er zit te veel van mij in hem, speel geen spel   Had hij dat geschreven? Een bericht van verleden-Josh naar oudere heden-Josh? Maar wat moest het betekenen? Het was onduidelijk maar tegelijk ook weer wel. Gooi deze Wii weg! was niet moeilijk te begrijpen, maar omdat hij het bericht waarschijnlijk jaren geleden had geschreven, wist hij niet meer wat de betekenis erachter was. Pas later had hij gewild dat hij naar zichzelf had geluisterd.   03 Het kostte hem zeker nog een uur, maar hij slaagde erin de doos te vinden dat tot aan de rand was gevuld met allerlei Wii-games. Hij haalde ze er allemaal uit, want hij zocht Super Mario Galaxy 2, geen enkel ander spel. Tuurlijk, die kon hij altijd nog spelen, maar nu wilde hij terugkeren naar dit meesterwerk. Tijdens het zoeken had hij de soundtrack op de achtergrond spelen. Uiteindelijk vond hij het spel en hij overstroomde van opgewondenheid. Hij ging zo snel mogelijk weer terug naar de woonkamer en deed de disk in de Wii. Het spel begon en hij werd begroet door de opening-theme. ‘Yes, eindelijk!’ riep hij uit, maar zijn blijheid mocht niet lang duren. Op het moment dat hij de A –en B-knop tegelijk indrukte, bevroor het beeld en stopte de vrolijke muziek abrupt. Met halfopen mond keek hij naar het opgelichte logo, voordat de Wii ongelofelijk hard begon te blazen. De kleuren verdwenen ineens; het beeld werd zwart. ‘Godver- nee,’ jammerde hij teleurgesteld. Hij smeet de Wii Remote tegen de grond. Maar de Wii was niet uitgeschakeld. Het lampje naast de Power-knop brandde nog steeds groen. Ineens sprongen alle lampen in zijn huis uit, waardoor het leek alsof hij werd bedekt door een duister laken. Het enige licht dat nog brandde, was het groene lampje van de Wii, dat alsmaar feller en feller werd. Luid geruis steeg op in de kamer. De flauwe geur van angstzweet drong zijn neus binnen. Het groene licht vulde nu zijn gehele woonkamer. ‘Wat gebeurd er?!’ riep hij uit. Hij tastte met zijn hand in zijn broekzak, zoekend naar zijn telefoon, maar die was er ineens niet meer. ‘Wat?’ siste hij. Het groene licht vernauwde en focuste op zijn bank. Het meubel leek in een groene spotlight te staan. Hij zag dat zijn bank in het licht geen bank meer was, maar een bed. Een kinderbed, om precies te zijn. Het bed dat hij had als kind. ‘Wat is dit?’ zei hij, kijkend naar de Wii, maar natuurlijk zou het apparaat niet antwoorden. Zijn ogen werden automatisch teruggetrokken naar de vertoning in het licht. Hij kwam dichterbij en zag verleden-Josh in bed liggen, bedekt met zijn Mario-dekens. Maar hij sliep niet. Hij was klaarwakker. Het groene licht werd breder. Het onthulde de rest van zijn kinderslaapkamer. Nu pas zag hij dat de ogen van verleden-Josh strak op de deur gefixeerd waren. Hij bespeurde iets van angst in de glans van zijn ogen. Toen ging zijn slaapkamerdeur open. Geluidloos. Maar tegelijkertijd opende ook de deur van zijn woonkamer. ‘Wat- hallo? Is daar iemand…? Jake? Jake?’ zei hij, opkijkend naar de geopende woonkamerdeur. Hij probeerde de lichten aan te doen, maar alles bleef uit. ‘Jake, ben je daar? Zeg alsjeblieft iets?’ Geen antwoord. ‘Zie- zie je deze krankzinnigheid, Jake? Gast, zeg alsjeblieft dat jij het ook ziet…’ Stilte. ‘Ben je niet te oud voor je Wii?’ hoorde hij de stem van zijn vader achter mij zeggen. Hij draaide zich om. Als een holografische echo uit het verleden, stond zijn vader in de slaapkamer van verleden-Josh. Hij was… anders dan hij mij herinnerde. Magerder en somberder dan in zijn hoofd, maar er was iets in zijn ogen dat mij niet aanstond. Verleden-Josh keek zijn vader met een brandende haat aan. Waarom? Voor zover hij me kan herinneren, konden zijn vader en hij het altijd goed met elkaar vinden. Altijd. Voordat mama ons verliet. Een donkere herinnering kroop terug uit zijn achterhoofd. Ja, dat klopt. Mam verliet zijn vader voor een andere man. De scheiding was allesbehalve makkelijk. Voor hem, voornamelijk. Verleden-Josh zei niets tegen zijn vader. ‘Je bent twaalf,’ zei zijn vader, op de rand van huilen. ‘Tijd om volwassen te worden.’ Hij naderde verleden-Josh en haalde de dekens van mij af terwijl hij zijn broek ontknoopte. Zijn hart schokte in zijn borstkast en hij wendde zijn blik af van de holografische vertoning. Hij was niet bang, hij was geschokt. Geschokt dat hij dat was vergeten. Hij weet niet meer wanneer hij begon met huilen. Alleen dat zijn gehuil bijna synchroon liep als het gehuil van verleden-Josh. Hij hoorde zijn vaders stem, zijn gekreun door zijn kinderlijke gejammer. ‘Zet het uit, zet het uit!’ riep hij, opnieuw opdreunend als een spreuk. Het groene licht werd feller en zette zijn woonkamer opnieuw in groen licht. Dat was toen hij de magere gestalte in de hoek zag staan. ‘Ben je niet te oud voor je Wii?’ vroeg de gestalte. Hij hield zijn adem in. ‘Het is tijd dat je volwassen wordt.’ De gestalte stapte uit de hoek en kwam met brede stappen op mij af. Hij stapte in het licht en hij zag het verwrongen gezicht van zijn vader. Zijn ogen waren zowat gigantisch; de rode adertjes erin opgezwollen als wurgslangen waardoor het oogwit bijna onzichtbaar was; uitpuilende, melkwitte pupillen staarden mij doordringend aan. Met een sinistere grijns ontblootte hij zijn gele tanden. Zijn losse, witte t-shirt was bevlekt met vers, helderrood bloed en zijn handen waren donkerrood. Het licht begon gewelddadig te knipperen, waardoor het leek alsof alles werd gefotografeerd met een groene flits. Toen het gezicht van zijn vader op nog geen meter afstand van zijn gezicht was, en hij in een onmenselijke beweging naar mij toe boog, veranderde het licht naar rood. Als scherven werd zijn vader uit elkaar geblazen. De verloren scherven van zijn jeugd waren weg. Ontsnapt. Toen Josh wakker werd, zat hij in de foetushouding in de hoek van zijn woonkamer, ver weg van de Wii. Het lampje brandde niet meer en alle lampen stonden nog aan. Was het allemaal een droom geweest? Josh ging weer staan en liet zijn ogen op de Wii rusten. Nu pas begreep hij wat verleden-Josh hem wilde vertellen in dat bericht op het Messageboard. ‘Er zit te veel van mij in hem,’ herhaalde Josh. ‘Te veel van mij.’ Josh bleef deze woorden herhalen terwijl hij de stekker en andere bedrading uit de Wii trok en het apparaat weer terugdeed in de kartonnen doos, samen met de andere verborgen scherven van zijn herinneringen.

Aaron de Bruijn
0 0
Tip

Over te grote pillen en internet

Jacoba knijpt zacht in het wit plastic medicijndoosje dat ze in haar hand klemt en tuurt door de ronde opening. De pillen zijn veel te groot, dat ziet ze zo. Die krijgt ze nooit doorgeslikt. Ze huivert bij de gedachte dat er eentje in haar keel zou blijven steken. De kans dat de kanker haar binnen een aantal maanden fataal zal worden is reëel, het hoeft nu ook niet per se sneller dan het al zal gaan.Ze schudt een pastille uit het potje en stopt die in haar mond. De pil voelt tussen haar tong en gehemelte nog groter aan dan hij er uitzag. Poging één. Kin naar beneden en met veel water naar binnen, had de dokter gezegd. Jacoba schenkt zichzelf een groot glas in en neemt een serieuze slok. Niet nadenken, gewoon slikken. Als bij wonder lukt het haar om de pil in keer naar binnen te spelen. Ze glimlacht tevreden. Deze eerste horde van de dag heeft ze al met glans genomen. Straks nog naar het ziekenhuis voor een bespreking met dokter Boyens, daarna lunch met ongemakkelijke gesprekken bij haar ouders en vanavond doen alsof er niets aan de hand is bij haar vriendinnen van de oud-scouts. Vandaag wordt een makkie in vergelijking met de eerste chemotherapie die haar volgende week te wachten staat. Jacoba zucht. Ze wordt zenuwachtig bij de gedachte dat niemand haar met zekerheid kan zeggen hoe haar toekomst er uitziet. Niemand kan voorspellen hoe ze op de behandeling zal reageren.Ze gaat aan haar bureau zitten en klapt haar laptop open. Ze twijfelt even, maar surft dan toch naar Google. Tegen beter weten in typt ze ‘bijwerkingen van chemotherapie bij leukemie’ in het zoekvenster. Iedereen weet dat je beter nooit zo’n zaken op internet opzoekt, maar Jacoba kan het toch niet laten. Als ze voorbereid is op het ergste, dan kan het alleen maar meevallen. Misselijkheid, haaruitval, verlies van je vruchtbaarheid. Rillingen lopen over haar rug bij wat ze allemaal leest. Ze heeft altijd getwijfeld of ze kinderen wilde, maar nu de kans bestaat dat ze zelfs de keuze niet meer zou hebben, ontstaat er toch opstandigheid in haar hoofd. Ze klapt de laptop dicht. Genoeg zelfkwelling. Jacoba staat op en gaat aan het raam staan. Vogels zingen een laatste herfstdeuntje alvorens ze naar betere zuiderse oorden vertrekken. Een beter leven tegemoet. Jacoba staart naar hun guitige gele snavels. Misschien gaat zij ook wel een beter leven tegemoet. Misschien bestaat de hemel waar ze vroeger op school over leerde wel en kan ze daar heerlijk hele dagen in de zon liggen en fijne dingen doen waar ze nu nooit tijd voor heeft. Eindelijk genieten van het leven zoals ze dat op deze aarde misschien nooit echt genoeg heeft gedaan. Ze tikt met haar nagels tegen het raam. De vogels in de tuin schrikken en vliegen op.Over de dood heeft ze hiervoor eigenlijk nog nooit nagedacht. Een hemel zou mooi zijn, maar wat als er niets meer was na dit leven. Haar vader zegt altijd dat een mens gewoon een soort chemische reactie van cellen was en dat eens die chemische reacties stopten, je lichaam gewoon een kapot omhulsel was. Misschien is dat wel zo. Jacoba krijgt een vreemd gevoel van spijt. Spijt om de dingen die ze uit angst nooit heeft gedaan. Reizen naar Australië bijvoorbeeld of zeggen tegen Frank hoe graag ze hem zag op het moment dat Nel en Lilo er nog niet waren. Jacoba slentert naar de bank en ploft daar neer. Haar ademhaling wordt zwaar en voor ze het goed en wel beseft barst ze in hevig snikken uit. Heel haar leven heeft ze geprobeerd om iets te betekenen op deze aarde. Ze heeft willen het verschil maken, al was het maar voor één iemand. Ze heeft hard gewerkt en altijd geprobeerd om goed en eerlijk te zijn. Toch lijkt haar grootste angst nu waarheid te worden: ze zal sterven zonder ooit iets te hebben betekent. Ze zal nooit de Nobelprijs hebben gewonnen en ze zal nooit een medaille hebben gekregen. Ze kreeg geen onderscheiding voor bewezen diensten of werd nooit benoemd tot werknemer van de maand. Ze zal nooit iemands grote liefde of vrouw zijn geweest en nooit iemands moeder. Haar leven zal een verwaarloosbare passage in de de geweldige geschiedenis van de mensheid zijn. Jacoba probeert haar tranen tevergeefs te drogen. Ze moet naar het ziekenhuis vetrekken. Langzaam hijst ze zichzelf van de bank en loopt ze naar de badkamer om haar make-up te fatsoeneren. Ze forceert een glimlach in de spiegel om zichzelf bij elkaar te rapen voor vandaag. De hordes van die dag zijn dan misschien niet zo hoog bedenkt ze zich, maar ze nemen wordt door haar ziekte dag na dag toch net iets moeilijker.

Ans DB
0 0