Zoeken

Deadline

Er was eens een schrijver zonder inspiratie en met een deadline. Elf woorden had hij nog maar geschreven en zijn inzending moest ten laatste vandaag af zijn of het was te laat. Zijn laptop maakte al de hele tijd een irritant zoemend geluid en de tekstverwerker bleef hem maar quasi leeg aankijken. Buiten kwetterden de vogels naar hartenlust en de buren hielden vlak onder zijn raam een luide conversatie over het eerste lentezonnetje. Hij wist niet van wat hij het meest zenuwachtig moest worden. De schrijver pulkte wat aan zijn sikje alsof hij daardoor inspiratie zou vinden, kreeg warempel wel degelijk een ingeving voor een vervolg op hetgeen hij al had geschreven, typte als een bezetene op zijn laptop de woorden tevoorschijn die in zijn hoofd zaten, las ze hoopvol na, besloot teleurgesteld dat het pure rommel was en verwijderde ze weer allemaal door de daarvoor voorziene toets op zijn klavier ingedrukt te houden. Echter liet hij zijn eerste elf woorden staan. Hij zuchtte eens diep en fluisterde zijn eerste en enige zin tot nu toe: “Een schilder struinde door de duinen van Oostende vergezeld van de maneschijn.”   De schrijver fronste zijn wenkbrauwen. Op zijn vingers telde hij ieder woord van die zin. Hij herhaalde het proces nog eens ter controle en kwam tot de conclusie dat het twaalf woorden waren en geen elf. Hij wreef over zijn sikje, ditmaal kwam er niets. Kwetterden de vogels nu luider dan daarstraks? De buren geraakten maar niet uitgepraat over hoe mooi het weer vandaag wel niet was.   “Hij was op weg naar de Koninklijke Gaanderijen,” typte de schrijver. Hij wist niet waarom hij dat net had verzonnen want hij had geen idee wat zijn personage daar ging uitrichten. “Onder zijn arm hield hij een schetsboek geklemd en in zijn lange overjas staken verschillende potloden verdeeld over de drie binnenzakken, twee links en één rechts.” De schrijver grijnsde schaapachtig, hij was op de goede weg nu. Hij herhaalde in zijn hoofd het laatste deel van zijn laatste zin.   Twee links en één rechts.   Die vogels werden nu wel erg luid.   Twee links en één rechts, twee links en één rechts, twee links en één rechts, …   De schrijver vroeg zich af of die vogels niet elders uit volle borst konden gaan tsjilpen.   Twee links en één rechts, twee links en …   De overbuurvrouw had zich nu gemengd in het gesprek over het goede weer.   Twee …   De echtgenoot van de overbuurvrouw was zijn vrouw kwijt en had haar net weergevonden onder het raam van de schrijver. Hij praatte gezellig mee met de rest.   De buren spannen samen met de vogels.   De buren waren net allemaal uitgepraat en klaar om hun weg te vervolgen toen de voordeur openging van het huis waar voor ze al die tijd een babbeltje hadden staan slaan. Uit het deurgat kwam hen een gek achterna gelopen met een laptop in zijn handen klaar om hen er een tik mee uit te delen. Ze konden niet precies verstaan wat hij riep maar het had met vogels te maken.   Er was eens een schrijver zonder inspiratie en met een deadline.

Michael J. Steeper
0 0

Chocolaatjes

Tanguy stopte nog snel een chocolaatje in zijn mond. Hij veerde van de bank op en stapte op zijn kousen naar de voordeur waar zonet Jonathan had aangebeld. Tanguy wist dat het Jonathan was aan de andere kant van de deur omdat hij hem had uitgenodigd. Toen hij de voordeur opende, was het dan ook geen verrassing dat die laatste er stond. Het was al zo laat op de avond dat de zon plaats had geruimd voor het geluid van krekels. Tanguy gebaarde dat Jonathan binnen moest komen en wees verontschuldigd naar zijn volle mond als de reden waarom hij niet sprak. Jonathan gehoorzaamde, hij voelde zich wat ongemakkelijk maar probeerde dat te verdoezelen. 'Ah, Tanguy,' zei hij overdreven opgewekt. Tanguy slikte zijn chocolaatje weg en zei: 'ja ja, doe je schoenen uit voor je de living binnenstapt, wil je. Lilianne heeft vandaag nog gepoetst.' 'Ah-ah ja, oké,' zei Jonathan en hij hoopte dat hij geen zweetvoeten had. Hij had Tanguy altijd al een rare snuiter gevonden maar hij had er nooit echt de vinger op kunnen leggen wat hem precies zo tegenstak aan die kerel. Het was misschien wel de optelsom van kleine dingen zoals hoe hij daarnet de deur opende zonder hallo te zeggen en niet eens de moeite nam om elementaire beleefdheid te veinzen door te vragen hoe het ging om daarna dan op dat toontje van hem te eisen dat Jonathan zijn schoenen uitdeed. Hij snapte niet wat een vrouw als Lilianne in een bruutzak als Tanguy had gezien. Hij werkte nu al een jaar samen met Lilianne in de bibliotheek op het Hendrik Heymansplein. En deed dus ook al een jaar zijn best om Tanguy te ontwijken, een gevoel waarvan hij zeker was dat het wederzijds was. Het was zowat het enige waar ze op gelijke golflengte lagen: dat ze elkaar niet mochten. En vanavond, plots, had Tanguy hem dan gebeld en gezegd dat hij zo snel mogelijk moest komen. Hij had gebeld met de telefoon van Lilianne en op zijn typische wijze niet vermeld wat de reden was van zijn verzoek, dat verzoek niet eens verpakt als een verzoek maar als een gebod en ingehaakt nog voor Jonathan iets had kunnen zeggen. Ondanks het late uur en gebrek aan uitleg was hij toch gekomen. Voor Lilianne. Ze zou hem eens nodig kunnen gehad hebben. Niet voor die verwerpelijke Tanguy. Die kon een eind gaan verrekken. Het was voor Lilianne dat hij die rotvent verdroeg. Hopelijk niet voor lang meer. 'Ga zitten,' zei Tanguy tegen zijn gebruikelijke onvriendelijke manier in, 'chocolaatje? Ze zijn om een moord voor te begaan.' 'Nee, bedankt,' zei Jonathan en hij nam plaats in de fauteuil die het verst weg stond van de bank waar Tanguy op zat. 'Jammer,' zei Tanguy en hij pakte er nog eentje voor zichzelf. De doos was al halfleeg. Jonathan vroeg zich af waar Lilianne was. 'Lilianne ligt boven in bed,' zei Tanguy en Jonathan voelde zich betrapt. Hij keek Tanguy ongemakkelijk aan. ‘ Ze heeft wat te veel van deze gegeten,' ging Tanguy verder en hij tikte op het doosje met chocolaatjes. Jonathan knikte met een geforceerde glimlach en schraapte zijn keel. Hij verschoof zenuwachtig in de fauteuil. 'Ze zijn van Guylian,' ging Tanguy ongevraagd en ongestoord verder, 'wist je dat die beroemde zeevruchten in chocolade hier in Sint-Niklaas hun oorsprong vonden? Getrouwd koppel, man en vrouw. Hij was patissier, zij bedacht en maakte de vormpjes die zo beroemd zouden worden.' De ademhaling van Jonathan was heel onrustig, zijn hart ging gejaagd te keer. Wat wou die Tanguy van hem? Hij kreeg er de stuipen op het lijf van, hij was zo rustig dat hij nog gekker deed dan anders. 'Toe, Jonathan, neem er eentje.' Tanguy stak uitnodigend de doos uit. Jonathan bedankte. ‘Zonde,’ zei Tanguy. Hij zette de doos weer neer en bekeek Jonathan stilzwijgend. Die laatste deed zijn uiterste best om geen oogcontact te maken. Tanguy kon een monkellachje niet onderdrukken. Hij had die Jonathan altijd al maar een oelewapper gevonden. Zijn grote mond die diende ter compensatie van zijn kleine gestalte. Altijd maar de aandacht naar zich toe willen trekken in de bibliotheek waar hij werkte samen met Lilianne. En zij viel er nog voor ook. Hij had nooit gesnapt hoe zij bevriend had kunnen worden met zo’n blaaskaak. Hij voelde zich toch zo goed omdat hij toevallig eens een boek had gelezen. Tanguy klemde zijn kaken op elkaar.   ‘Tanguy …’ zei Jonathan, ‘het is niet dat het niet gezellig is maar waarom moest ik nu komen? Ik neem aan dat er een reden is dat je speciaal belde op dit uur. Ik bedoel …’ ‘Dat heb jij goed gezien, Jonathan,’ zei Tanguy, ‘jij bent allesbehalve een uil, he.’ Jonathan wist niet of Tanguy dat laatste nu meende of niet. ‘Zal ik jou eens vertellen wat ik vandaag allemaal gedaan heb, Jonathan,’ zei Tanguy. Jonathan voelde zich alsmaar onzekerder worden. ‘Tanguy,’ zei hij, ‘ik weet niet wat je …’ ‘Het heeft er nochtans alles mee te maken waarom jij hier bent, dat verzeker ik je.’ ‘Zeg het dan maar, Tanguy.’ ‘Jij denkt natuurlijk dat ik nu ga zeggen dat ik deze ochtend naar mijn werk in de fabriek vertrok en daar mijn werkdag doorbracht om daarna weer naar huis toe te gaan, naar mijn lieve vrouw.’ Er was iets grondig mis met de manier waarop Tanguy sprak over zijn lieve vrouw, vond Jonathan. Hij moest misschien eens een kijkje nemen bij Lilianne. Zeker maken dat alles oké was met haar. ‘Jonathan?’ ‘Ja, Tanguy?’ ‘Kan je stoppen met dagdromen en mij antwoorden.’ Weer een vraag die geen vraag was van Tanguy. ‘Op wat moet ik dan antwoorden?’ vroeg Jonathan. ‘Of je dacht dat ik gaan werken was, ja of nee,’ zei Tanguy nu iets minder beheerst als hij al de hele tijd was geweest. ‘Euhm, ja,’ zei Jonathan, ‘maar moeten we eens niet een kijkje gaan nemen bij Lilianne? Misschien heeft ze iets nodig.’ ‘Zo meteen,’ zei Tanguy en hij stak wederom de doos met chocolaatjes uit. Met een zucht nam Jonathan er toch eentje, al was het maar om niet telkens één aangeboden te krijgen. Tanguy keek hem lang aan. Te lang. Had hij vergif in die chocolaatjes gedaan? Zou hij het weten van … Oh nee. ‘Tanguy.’ ‘Ja, Jonathan.’ ‘Ik w-weet niet wat je …’ ‘Zoals ik dus zei,’ negeerde Tanguy het gehakkel van Jonathan, ‘denk jij natuurlijk dat ik gaan werken ben vandaag. Dat dacht Lilianne ook. Het is niet zo.’ Tanguy wist het, daar was Jonathan nu van overtuigd. ‘Ik heb stiekem een vrije dag genomen vandaag. Ik wou Lilianne namelijk verrassen. Dat verdiende ze wel, vond ik.’ Nee, hij kon de chocolaatjes niet vergiftigd hebben, hij kon er zelf niet van afblijven. Had hij Lilianne dan bont en blauw geslagen? Ging hij nu hetzelfde doen met Jonathan? Hem zijn verdiende loon geven? ‘Dus trok ik deze voormiddag naar de supermarkt en kocht daar alle ingrediënten voor het lievelingsrecept van mijn vrouw: spaghetti carbonara.’ ‘Tanguy …’ ‘Zwijg,’ antwoordde die dreigend, ‘carbonara dus.’ Tanguy had hen betrapt, ergens gezien. Samen, vandaag. Ze hadden voorzichtiger moeten zijn. Jonathan merkte dat hij nog steeds kauwde op het chocolaatje van daarnet. Alle smaak was verdwenen. De spanning in zijn lichaam was echter zo opgehoopt dat hij zich er niet toe kon brengen het door te slikken. Tanguy bleef doorpraten: ‘toen ik op weg was naar de kassa, viel mijn oog op deze chocolaatjes en …’ Jonathan was als een pijl uit een boog rechtgesprongen en verkocht Tanguy een dreun zo hard als hij kon. Hij zette het op een lopen naar de trap in de gang en riep op Lilianne maar die antwoordde niet. Nog voor hij een eerste voet op de trappen kon zetten, had Tanguy hem al ingehaald en bij de enkel gegrepen. Jonathan viel met een smak voorover. ‘Mijn vrouw!!!’ riep hij. Hij zag er uit als een bezetene en sleurde Jonathan aan zijn beide enkels weer naar de living. Die wrong uit alle macht tegen maar was niet opgewassen tegen zijn tegenstander. ‘Dacht je nu echt dat ik jullie niet had gezien?!’ brulde Tanguy. Waarom antwoordde Lilianne niet? Ze moest nu toch al wakker zijn van het lawaai. ‘Op de parking van de supermarkt wat liggen vozen in die auto van jou!’ zei Tanguy, ‘Onder de middagpauze! Ik zag het! Ik heb het gezien! Ik weet het!’ ‘Tanguy! Nee!’, smeekte Jonathan, ‘Ik zal het nooit meer doen! Je mag haar hebben! Maar doe mij niets!’ Tanguy trapte met zijn platte voet op de neus van Jonathan. Die brak. ‘A-auw,’ huilde Jonathan. ‘Wil je weten wat er met Lilianne gebeurd is, Jonathan?’ vroeg Tanguy met hervonden kalmte, ‘ik zal het je tonen.’ Hij nam een handvol resterende chocolaatjes en duwde die in de mond van Jonathan. Hij kneep zijn neus dicht en lag met zijn volle gewicht op Jonathan zodat die laatste zich niet kon verzetten.   Buiten zou weldra het geluid van krekels plaats ruimen voor de eerste voorzichtige zonnestralen.

Michael J. Steeper
0 0

Just ask!

In zijn advertentie staat, naast zijn leeftijd – 24 – en een foto, geschreven : « Just ask!”.   Ik : If I’d ask, what would you tell? Hij : I don’t know, what would you ask? Ik : Well, I’m asking now, what would you tell? Hij : ??? (niemand begint een zin met enkele vraagteken, dat is iets voor arrogante losers vol pretentie) What would I tell what? Ik : I don’t know, I’m asking you since you ask me “Just ask!”. So, I ask. Hij : I don’t get your point. Ik : Well, I’m asking you. Hij : this conversation is driving me mad! What are you up to? Ik : I don’t know, I’m asking you. Hij : I’m here for fun. Ik : That’s a coincidence, so am I. Hij : I don’t think you want the same fun as me. Ik : Just ask! Hij : I’m off. Ik : Well, you could’ve asked. Hij : Ok, let me try : what are you looking for? Ik : Fun. Hij : Is that all? What kind of fun? Ik : I don’t know, I’m asking you. Hij : This is not gonna work. Ik : You’ll never know if you never ask… Hij : You seem to be a smartass, you seem to know it all. Ik : Is that so? What makes you say that? Hij : You never answer my questioning. You avoid in a smart way what I want to know. It’s driving me mad. Ik : Yes, but I asked and it’s actually you who never answers. You invite me to ask you, and then you don’t say it. I must admit, your profile is a bit confusing. Hij : Confusing?! Me? Ik : No, not you, your profile. Hij : But I’m my profile, I created it. Ik : That’s’ why I ask. Hij : Ask what?!?! Ik : I don’t know, you asked me to ask you. Hij : sigh…. I agree… Would you like to meet for a coffee? I’ll pay. Ik : I thought you’d never ask! Hij : You’re funny. Ik : I’m not but you can always ask. Hij : To be funny? Ik : Yes. Hij : I want you to be funny when we meet. Ik : Just ask!   http://erwinabbeloos.over-blog.com/  

Erwin Abbeloos
0 0

PAISAJA LUNAR, HET MAANLANDSCHAP

In de toeristische gids over Tenerife staat dat de wandeling naar het Paisaja Lunar, de mooiste wandeling van het eiland is, met kers op de taart een adembenemend natuurverschijnsel een maanlandschap. Wij beseffen na jaren rondreizen en gidsen lezen, dat iedereen de toerist wil lokken met een scheet in een fles en zijn bezienswaardigheden opklopt tot mirakelniveau,maar al sinds 2004 hebben wij toch deze wandeling in ons achterhoofd. De kleine huurautootjes en de weg er naar toe, lieten ons steeds weer afhaken.. Vorig jaar echter hadden wij een grotere en wat solidere auto en trokken wij samen met onze stoute schoenen tevens ons wandelbottines aan. Wij reden eerst naar het hoogste dorp van Tenerife en sloegen vol moed de bosweg in.  Een 7 km lange onverharde weg, vol putten en stenen leidde naar de parkeerplaats waar de hoogte wandeling begint.  Manlief stuurde de auto tussen de kuilen, lavastenen en langs afgronden stapvoets tot aan de parking. Met onze wandelstokken duwden wij ons anderhalf uur door het lavagrind langs een pad met afwisselende vergezichten.  Dan kwamen wij aan een plek waar 5000 jaar geleden de vulkaanuitbarstingen een speciaal mooi fenomeen heeft doen ontstaan.  Mooi, de Canaries mogen er trots op zijn. Terwijl wij met het zicht op de puntige rotsen picknickten, bedacht ik hoeveel mensen ik al naar de maan heb willen schieten. Ik ben er rotsvast van overtuigd dat deze plek nog veel te mooi is voor alle terroristen, fundamentalisten en moordenaars. Als al onze gevangenissen overvol zitten en men beslist om hen toch richting maan te lanceren, dan stelde ik vanaf dat moment mijn veto. Voor mijn part mogen ze rechtstreeks naar hun eigen beloofde hemel..recht naar hun eigen God. Ik kan me als atheïst moeilijk voorstellen hoe dat dan allemaal in het werk zou gaan, maar als je er in gelooft zal het helemaal niet onaangenaam zijn om ineens naar Allah, Mohammed, God de Vader, Jezus Christus, Jahweh, Boeddha of  Ganesh te gaan. Al eeuwen ontvangen deze “goden” uitgemoorde Moslims, Christenen of vergaste joden. Jaarlijks kloppen er duizenden aan met de vraag om in een betere kaste opnieuw naar de aarde te mogen. Zitten die goden dan ergens in het heelal rond  een ronde tafel, statistieken bij te houden of een soort om ter meeste te spelen ? Wat gebeurt er in de komkommertijd, als er geen grote oorlogen meer uitgevochten worden. Zitten ze zich dan op een wolk te vervelen, als er nu en dan nog maar alleen een verbrande heks, een vergiftigde paus, een paar vermoorde kinderen aankloppen ? Lachen zij  sarcastisch als er een van de laagste kaste verhongerde paria aanklopt met de vraag om als maharadja terug te kunnen ? Ja nu en dan komt er een grote vis, zoals een Bin Laden, maar geef nu toe, zonder het Amerikaanse duwtje in de rug, zat ook deze liever met zijn kont in het woestijnzand in plaats van in het Allah paradijs. Spreken deze goden dan een gezamenlijk strategie af om hun quota wat op te krikken ? Heuh wat zullen we weer eens doen ? Een aardbeving links of rechts, of wat denken jullie van een vulkaanuitbarsting, of nog leuker een tsunami over een eiland sturen ook goed om wat zieltjes naar boven te krijgen. Een grote epidemie is ook niet slecht, of weten jullie wat, we kunnen de salafisten wat tegen de sjiieten en de soennieten uitspelen. Waar kunnen we nog een oorlogje uitlokken, in  Oekraïne misschien? Wat vinden jullie het plezants, als ze daar beneden denken dat het de natuur is of de mens zelf die elkaar uitroeit ? Wie beslist er dan daarboven, wie naar de hemel en wie naar de hel moet, want geef toe wij krijgen langs de gelovige hoek wel heel tegenstrijdige meningen. Als er bij de Christenen iemand zelfmoord pleegt, dan is dit een grote zonde en mag die niet aan de rijstpap beginnen. Als bij de moslims daarentegen, een zelfmoordterrorist zichzelf en een aantal spijtige slachtoffers opblaast, wordt hij direct als held, met open armen en benen door duizenden maagden in de Allah hemel ontvangen. Je moet het maar begrijpen ! Terwijl ik aan mijn sandwich knabbelde en naar het besneeuwde topje van de Teide staarde, bedacht ik dat wij onze hemel en hel hier op aarde krijgen en niet in een voor mij fictief hiernamaals. De hemel is als je gezond bent, als je een fantastisch lief hebt, je kinderen en kleinkinderen zonder te grote problemen door het leven huppelen en als je soms het gevoel hebt dat je lichaam gaat openbarsten van geluk. Dat is de hemel. De hel krijg je, als je als homo of transgender levenslang tegen onverdraagzaamheid moet opboksen. Als je als atheïst of anders gelovige, probleemloos door medemensen als “niet gelovige honden” afgeslacht wordt. Als je partner van je wegglijdt door een ernstige operatie, kanker, dementie of Alzheimer. Als geliefden door een ongeval of een operatie zonder afscheid van je weggerukt worden of als je je eigen kinderen moet overleven. Dat is de hel. Ja, ja  ik hoor jullie al denken, waar blijft nu dat plezante verhaal ? Wel het leuke was, dat wij eindelijk na al die jaren het Paisaje Lunar gezien hebben en na anderhalf uur dalen probleemloos onze geparkeerde auto teruggevonden hebben. Wij vervolgens zonder platte banden de hobbelige weg door het lavalandschap overleefden. Ik voelde me gloeien van geluk en was trots op manlief zijn rijkunst. Wat later zaten wij,in het stralende zonnetje van een lekker koel pintje te genieten op een terrasje in het hoogste bergdorp van Tenerife, Vilaflor. Als we in ons huurhuisje aankwamen en ik mijn laptop opende, plopten er een prachtige foto van onze kleindochter en een mailtje van onze kleinzoon binnen. Dat is geluk, dat is de hemel !                  

Sim
0 0

The winery

‘MYSTERIEUZE ANTWERPENAAR SPOORLOOS VERDWENEN’ ‘Bijzonder zorgwekkend. Zo noemt het gerecht de verdwijning van de 71-jarige Howard Hyde. Het Antwerpse gerecht en de politie hebben de voorbije maand al het denkbare gedaan om de mysterieuze, alleenwonende man terug te vinden. Zonder resultaat. De telg uit een welstellende familie van de Antwerpse beau monde lijkt van de aardbodem verdwenen.’ Jeffrey kijkt op van de krant en nipt van zijn koffie. Als je het zo leest, lijkt het wel een begin van een spannende televisieserie. Toch had de journalist niet overdreven. Oom Howard wàs een mysterieuze man. Toen hij veertien was had hij zijn oom gevraagd wat hij deed om de kost te verdienen. Hij had op een vriendelijke maar ernstige toon gezegd dat hij daar niet op kon antwoorden, daar zijn werk om discretie vroeg. Ook vroeg hij met niemand over de familie te praten. Jeffrey vond het toen allemaal best spannend, fantaseerde erop los en bedacht later dat oom gewoon heel rijk was en zich wilde beschermen. Maar een antwoord op zijn vraag had hij nooit gekregen. Zelfs nu wisten ze bij het gerecht enkel dat oom zich ‘raadgever’ noemde. Wat ze ook wisten, was dat Howard op de dag voor zijn verdwijning nog thuis was geweest. Daar had hij Jeffrey nog gebeld over zijn vertrek de volgende dag naar Engeland. Hij zou er tien dagen verblijven. Oom reisde dikwijls naar het buitenland, soms voor enkele maanden. En zoals gewoonlijk ging Jeffrey dan de post uit de brievenbus halen en af en toe de wagens in de garage eens starten. Na zijn terugkeer ontmoetten ze elkaar in de lounge van de zeilclub waar ze beiden lid waren, dronken cognac bij de koffie en praatten bij. Maar toen Jeffrey na twee weken niets van zijn oom had vernomen en hem ook nergens kon bereiken, werd hij ongerust en verwittigde de politie. Na onderzoek bleek dat Howard nooit om het gereserveerde busticket was geweest en dat hij ook niet was komen opdagen op een afspraak bij zijn bankier. Punctueel als hij was, bleek dit uiterst ongewoon. Na zes weken had de politie nog steeds geen spoor en hadden ze gehoopt via dit artikel misschien informatie te kunnen verzamelen. Het 0800-nummer getuigde hiervan en Jeffrey bedacht dat oom rijk genoeg was om op pagina 4 van het Nieuwsblad mét een foto (naast zijn sportvliegtuig nota bene) te prijken. Hij zuchtte. Om redenen die hem vroeger beletten in de aandacht te komen, was hij nu misschien verdwenen. Jeffrey stond op en nam een schaar om het artikel uit te knippen. Hij was een beetje verward. Oom Howard was altijd een constante geweest in zijn leven, de familie die hem nog restte. Jeffrey was enig kind, zijn vader was vorige zomer aan een hersenbloeding overleden en zijn moeder zat sindsdien suf voor zich uit te kijken in een bejaardentehuis. Howard was nooit gehuwd en beschouwde Jeffrey een beetje als ‘zijn gezin’, al was dit op een correct familiale, maar enigzins oppervlakkige manier. En het feit dat hij op 71-jarige leeftijd nog steeds heel fit en gezond was (en nog goed bij de pinken), maakte dat ooms vergankelijkheid nooit in hem was opgekomen. Nu besefte hij pas, hoe belangrijk oom wel voor hem was. Hij verweet zichzelf nooit te hebben aangedrongen omtrent ooms vroegere werk. Na een gesprek op het politiebureau had hij alle mogelijke scenario’s laten voorbijgaan in zijn hoofd. Was hij gevallen tijdens één van zijn wandelingen en lag hij ergens waar niemand hem vond? Was hij ontvoerd en konden ze elke dag een vraag naar losgeld verwachten? Had zijn ‘mysterieuze’ verleden hem parten gespeeld en was zijn lichaam na een afrekening verstopt? Het gerecht was al deze opties nagegaan, maar geen stap waren ze verder gekomen. Toegegeven, het was soms ver gezocht, maar ze tastten als het ware in het duister met de weinige informatie die ze hadden en elke mogelijkheid werd overwogen.Hij prikte het artikel op het bord in de keuken en liep naar de badkamer. Over een half uur kwam de poetsvrouw en dan wou hij het huis uit zijn. Hij had ook een reden om snel te vertrekken, want deze middag kon hij de sleutel weer afhalen bij het politiebureau en had hij toegang tot het huis. Misschien vond hij iets wat kon helpen in het onderzoek. Het was vrij onwaarschijnlijk, maar hij zou het in ieder geval proberen. In al die jaren dat hij in zijn ooms huis was geweest, had hij altijd zijn privacy gerespecteerd. Nu hij binnenstapte, voelde hij zich een ondeugend jongetje die die afspraken met voeten ging treden. Het wàs ook een huis waar je je klein in voelde; alle ruimten waren hoog en ruim, bedekt met donkerblauwe granietsteen en smaakvol ingericht met rode, kersenhouten meubels. Zoals gewoonlijk tijdens zijn afwezigheid was het huis leeg, maar het had nog nooit zo verlaten aangevoeld als nu. Het was gebouwd door zijn overgrootvader, een Amerikaan die na de oorlog van 1918 zijn geboorteland vaarwel zei om te huwen met een Vlaams meisje dat hij had leren kennen tijdens de bevrijdingsfeesten. Het huis had vier verdiepingen. Sommige kamers, wist hij, waren ingericht als logeerkamer maar hadden zolang hij zich kon herinneren nooit dienst gedaan voor andere gasten dan hijzelf. Jeffrey trok op de eerste verdieping enkele ramen en luiken open, zette naar gewoonte koffie en gaf de planten in de tuin water. Het had de voorbije dagen niet meer geregend en zo kon hij iets vertrouwds doen. Hij ging weer naar binnen, liep doelloos door de kamers, trok hier en daar een kast open, keek vluchtig in elke la maar vond niets dat zijn aandacht trok. Alles lag geordend, nergens was rommel of lagen nutteloze dingen. Hij kon zich voorstellen dat oom alles precies wist liggen en nooit naar iets moest zoeken. Hij besloot dan maar de werkkamer binnen te gaan. Het was een grote ruimte waar het zonlicht door het gekleurde glas scheen en zo voor een prettige gloed zorgde. Het voelde geruststellend aan, alsof oom hier nog was. Op het houten werkblad van het bureau stonden twee computerschermen, één aangesloten op het internet, één voor privégebruik, ‘want je kon nooit voorzichtig genoeg zijn’. Ernaast stond een grote doos met spullen die de politie voor onderzoek in beslag had genomen en weer teruggebracht. Ze hadden geen aanwijzingen gevonden, zelfs niet in de archiefkasten die drie van de vier wanden bedekten. Hij besloot ze toch maar één voor één te doorzoeken. Hij zag dat ze gevuld waren met gebonden boeken, gerangschikt per jaar en per onderwerp. Hij hoopte iets te vinden wat kon wijzen op oom Howards eventuele werk. Maar hij vond enkel gegevens over aandelen, bankverrichtingen, eigendommen, reiskosten, schenkingen aan liefdadigheidsinstellingen (oom had zijn hemel al verdiend), onderhouds- en huishoudkosten en allerhande aankopen. Jeffrey ging met zijn vingers door zijn zwarte haar. Hier was niets waar hij wijzer uit werd. Hij besliste om de spullen uit de doos te bekijken en ze daarna weer op hun oorspronkelijke plaats te leggen. Hij nam er foto’s, brieven en een adressenboekje uit en bedacht dat de enige objecten die over ooms persoonlijkheid vertelden, door een buitenstaander in één doos verzameld waren. Alsof alle ander spullen in het huis slechts decor waren voor een film. Vreemd eigenlijk, voor iemand met zoveel diepgang. Maar bij oom was het materiële nooit echt belangrijk geweest. Ze hadden er een keer over gefilosofeerd en oom had terecht opgemerkt dat mensen zich te veel hechtten aan het materiële, terwijl dat net het meest vergankelijke was. Al zijn herinneringen zaten in zijn hoofd en die nam hij overal mee naartoe, veilig en verborgen voor nieuwsgierigen om zo de onwetenden onwetend te laten. Hij bladerde het adressenboekje door. Zoals oom Howard ze ook in het echte leven van elkaar had gescheiden, stonden de personen die hij had gekend niet alfabetisch volgens naam, maar volgens ‘groep’ waartoe ze behoorden. Zo stond iedereen van de familie onder de ‘f’ en iedereen van de zeilclub’ onder de ‘z’ opgesomd. Beetje ongebruikelijk, bedacht Jeffrey, maar wel te verwachten van oom. Jeffrey kende iedereen, behalve enkele namen van mensen van de zeilclub die oom waarschijnlijk had leren kennen toen Jeffrey een jaar forfait gegeven had. De foto’s waren gerangschikt volgens onderwerp. Er waren vier boeken ‘familie’en twaalf met ‘reizen’ en ‘zeilen’. Op het politiebureau hadden ze hem gevraagd om ze één voor één nog eens te bekijken. En op de vraag of hij iedereen bij naam kon noemen had hij dit gedaan. Oom had hem vorig jaar (na het overlijden van Jeffrey’s vader) de familiestamboom en -foto’s laten zien en hun geschiedenis verteld. Iets waar zijn eigen vader nooit toe was gekomen. Ze hadden de hele nacht door aan de gezellig knetterende haard foto’s bekeken en hij had ervan genoten, beseffend dat dit één van die zeldzame momenten was dat oom loslippig was en hij zo iets over zijn familie te weten kon komen. Alles wat hij wist had hij ook aan de mensen op het politiebureau verteld. Niet dat er iets bezwarends was om te verzwijgen, alleen, hij had het moeilijk gehad omdat hij oom ooit had beloofd niet openhartig te zijn tegen buitenstaanders. Ook bij de foto’s en brieven van de ‘adoptiekindjes’ had hij uitleg moeten geven. Misschien kwam het doordat oom zelf geen gezin had, maar op de één of andere reden trokken kinderen hem aan. Vooral arme kleintjes. Hij kon hun leed niet verdragen. Je kon dit merken door de vele kinderen die hij fotografeerde op zijn reizen. Zo was hij ooit teruggekeerd uit Peru en vertelde hij honderduit over de leefomstandigheden van die’ arme, onschuldige zielen’. Na enkele weken had hij reeds plannen gemaakt om hen te helpen. Zo gaf hij geld om een schooltje te bouwen en engageerde hij zich na zijn volgende reizen voor verschillende projecten waarvan hij zeker wist dat zijn geld goed besteed zou worden. Ook bezocht hij weeshuizen die een fors geldbedrag op hun rekening gestort kregen. Sommige kinderen stuurden foto’s en schreven brieven bij wijze van bedanking. Oom had ze allemaal bewaard. Jeffrey bekeek ze één voor één. Je kon merken dat ze correspondeerden. Af en toe stond er een anekdote in over zijn bezoek. Dit vond hij interessant. Jeffrey las over uitstapjes en gekke dingen die hij had gedaan. Zo had hij zich een keer als kertsman verkleed, kompleet met slee en kadootjes. Het boeide hem wel, oom op een andere manier te kennen. Jeffrey had de giften altijd als een geruststelling voor ooms geweten beschouwd, maar nu hij de brieven zag, bedacht hij dat de kinderen wel veel voor hem hadden betekend. Het vervolledigde zijn karakter van een gevoelige, warme, vrijgevige man die deelde wat hij zelf in overvloed had. Verder waren er de fotoboeken met kiekjes van hun zeiltrips. Eén keer per jaar organiseerde de club een reis naar het buitenland. Jeffrey was dikwijls meegeweest en kende de meeste mensen die er aan deelnamen. Dat waren er wel wat, want soms vertrokken ze met 35 boten die dan elk op hun eigen tempo of met bevriende boten langs verschillende havens voeren. Zo’n reis kon drie weken duren en dan werden wel wat banden gesmeed. Op Howard’s boot was het altijd een komen en gaan van bevriende clubleden. Maar ook in de havens waar ze aanlegden waren veel bekende gezichten. Iedereen had altijd wel iets fris in de ijskast staan en bij gelegenheid werd een barbeque georganiseerd. Jeffrey genoot van de ontspannen, zorgeloze sfeer waar niemand iets tekort kwam, maar waar je je ook nooit ongemakkelijk voelde. Het waren allemaal welgestelde -jongere en ook oudere- mensen die met hun geld konden omgaan. Hij bladerde door het dikke fotoboek en dacht dat hij dit jaar misschien de reis moest annuleren. Hij zou niet zonder oom gaan. Iedereen zou vragen stellen waar hij niet op zou kunnen of willen antwoorden. Alles was altijd zo vanzelfsprekend gegaan dat hij zich niet kon voorstellen oom Howard nooit meer terug te zien. Hij schudde zijn hoofd even, als om die gedachte weg te bannen en sloeg het boek toe. Hij deed het een beetje hard en er viel een foto uit. Jeffrey raapte hem op. Die was hem niet opgevallen. Had die achteraan gezeten en was hij door het dichtslaan er uitgewaaid? Hij bekeek de foto goed. Hij zag een vrouw op een zeiljacht met de naam ‘The Helena’. Hij kende de vrouw niet. Ook de boot kwam hem niet bekend voor. Mogelijks van een trip waar hij niet bij was. Maar op de achterkant stond niets en dat was niet van ooms gewoonte, dat wist hij. Op alle foto’s stonden achteraan naam, plaats en datum. Misschien was er een verklaring voor. De politie had er alleszins geen aandacht aan besteed. Hij besloot eens navraag te doen in de club en thuis te kijken op het internet of de naam van het jacht iets opleverde. Het was trouwens al tegen de avond en Jeffrey besloot dat het genoeg was voor vandaag. Hij had een afwezig gevoel in zijn hoofd. Hij zette alles waar hij dacht dat het hoorde en verliet met een bedrukt gevoel het huis. Hij snoof de frisse buitenlucht op en voelde zijn hoofd opnieuw helder worden. Hij moest dringend alles doorspoelen. Jeffrey stapte op de hoek van de straat een cafeetje binnen en hoopte nog een snack te kunnen eten. ____________________ 20 juni 2005. Jeffrey stond bij de scheurkalender. Hij had zijn dochtertje Amy opgetild om net als elke morgen een briefje af te scheuren. Vandaag was de verjaardag van oom Howard. Hij zou 76 geworden zijn. Normaal gezien hadden ze dit gevierd in hun favoriete restaurant met een goed wijntje en een entrecôte op de grill. Maar hun regelmatige etentjes, boottochten en gezellige gesprekken in de club waren samen met oom verdwenen. Er was sindsdien veel gebeurd en in zijn leven was niets anders dan geluk. Maar het deed nog steeds pijn als hij er aan herinnerd werd en hij kon de gedachte niet verdragen dat ooms lichaam nooit gevonden was. Nadat de politie Howard als vermist geclasseerd had, was ook Jeffrey op een dood spoor geraakt. De vrouw op de foto, noch het zeiljacht was bij iemand bekend. Hij had zelfs de foto doorgestuurd naar vrienden uit zeilclubs in het buitenland,  kennissen uit het adresboekje gebeld, kortom al het mogelijke gedaan om uiteindelijk te moeten toegeven dat hij geen stap verder geraakte en zich moest neerleggen bij het feit dat hij oom nooit meer zou zien. Maar zelfs nu nog betrapte hij zich erop dat hij rechtveerde als de telefoon of de deurbel ging, in de hoop nieuws te horen over zijn verdwijning. Zolang Howard niet gevonden was, kon Jeffrey er moeilijk in berusten. Nadat Jeffreys moeder plots in haar slaap overleedt, was alles in een stroomversnelling gegaan. De notaris adviseerde om een procedure op te starten om Howard Hyde als overleden te kunnen verklaren, waarna Jeffrey dit deed en uiteindelijk zijn testament kon worden voorgelezen. Zoals verwacht zouden uit bepaalde fondsen jaarlijks nog geldsommen gestort worden naar liefdadigheidsinstellingen en werd Jeffrey als enige erfgenaam aangeduid. Hij was plots heel rijk geworden. Het was allemaal als in een droom aan hem voorbijgegaan. Dit was twee jaar nadat hij Marianne, nu zijn vrouw, had leren kennen. Dankzij haar had hij alles doorstaan en kunnen afhandelen zoals het hoorde. Als je bedacht dat hij haar de avond nadat hij in ooms huis was gaan rommelen in een cafeetje had ontmoet, vond hij het wel een hele bizarre samenloop van omstandigheden. Alsof oom Howard er toch nog ergens de hand in had, ook al was hij niet aanwezig. Hij streek nog eens met zijn vingers door zijn haar, een gewoonte waar hij zich vroeger nooit bewust van was (maar sinds Marianne het had opgemerkt wel) en hielp Amy in haar jasje. Marianne bracht haar elke morgen naar school. Het was vlak naast de drukkerij waar ze eigenaar van waren, een zaak die ze samen hadden uitgebouwd. Ze maakten plannen om nog twee winkels te openen en Jeffrey werkte vandaag thuis. Er kwam wel wat marktonderzoek en voorbereiding bij kijken en hier kon hij zich het best concentreren. Hij liep met hen naar beneden en Amy wuifde hem na tot ze achter de hoek verdwenen waren. Haar vrolijkheid had hem opgemonterd. Het waren z’n twee schatten. Hij kon zich een leven zonder hen niet voorstellen. Amy werd volgende maand vier en Marianne was één uit duizend. Hij had dit onmiddellijk bij hun eerste ontmoeting gevoeld en had toen tegen zijn gewoonte in zijn hart uitgestort en haar alles verteld. Ze hadden een tweede afspraakje en een derde en een jaar later woonden ze samen. Eerst boven de drukkerij, nu op een loft die ze prachtig hadden verbouwd en ingericht. Elke dag voelde nog steeds aan als toen ze net samen waren en hij hoopte dat er snel nog een kleintje bij mocht komen. Hij stapte terug binnen en maakte de brievenbus leeg. Elke morgen de krant bij een kop koffie en de dag kon beginnen. Zijn oog viel op een postkaart. Hij kon niet bedenken dat iemand van hun vrienden op vakantie was en terwijl hij de trap opging bekeek hij de handgeschreven tekst. Maar halverwege verstijfde hij: dit was oom Howards handschrift, zonder twijfel! Het bloed trok uit Jeffreys gezicht en hij voelde zijn slapen kloppen terwijl hij las: ’A visit to Helena’s Winery, a place to meet with friends.’ Hij draaide de kaart om en zag een geschilderd tafereel waarop een vrouw stond bij een typisch zuiders winkeltje met open, uitnodigende deuren, plantjes en wijn. De vrouw kwam hem vaag bekend voor. Hij kneep zijn ogen tot spleetjes en dacht diep na. Toen wist hij het: ‘The Helena’. Het was dezelfde vrouw als op de boot-foto. ‘Helena’s Winery’. Helena was haar naam. Maar van wie? Van iemand die hij kende? Zijn vrouw? Zijn dochter? Ze was veertig, hooguit vierenveertig. ‘A place to meet with friends’, een schijnbaar neutraal zinnentje, maar duidelijker kon het voor Jeffrey niet zijn. Het was een bericht van oom en hij wilde dat hij kwam! Hij gooide de krant op tafel en plofte op een stoel met de kaart in beide handen om elk detail te bekijken. Hij moest zien te ontdekken waar oom op dit moment verbleef. Hij bekeek de postzegel en zag dat hij in Languedoc, Frankrijk was afgestempeld. Een grote streek wist hij. Frankrijk. Er begon hem iets te dagen. Hij wist zeker dat hij tussen de bankafschriften van ooms schenkingen een adres in Frankrijk was tegengekomen. Jeffrey sprong recht en liep naar de kast, nam er een kaft uit en bladerde door de laatste afschriften. Zijn vinger gejaagd natmakend, bekeek hij ze één voor één. Hij vond al snel wat hij zocht: een overschrijving naar een weeshuis genaamd ‘Sint Hélène’ in Ambroix, France. Weer die ‘Helena’. Hij wist dat er jaarlijks een bedrag op de rekening van die instelling werd overgemaakt. Nu hij er over nadacht, had oom Howard er nooit over verteld. Bestond het dan wel? De foto’s! Als het weeshuis bestond moesten er foto’s en brieven zijn! Jeffrey nam het laddertje. In de hoogste kasten bewaarde hij de fotoboeken en correspondentie van oom Howard. Hij nam het doosje met daarop geschreven: ‘Mijn kinderen’ en zette het op tafel, haalde alles eruit en bekeek ze nog eens aandachtig. Bij één foto sloeg zijn hart letterlijk een slag over. Hij zat zomaar tussen enkele brieven afkomstig van een weeshuis in Argentinië. Jeffrey schrok toen hij dezelfde vrouw vanop het kaartje en de boot-foto herkende. In haar armen had ze een meisje van een jaar of twee en naast zich een jongen van zes of zeven. ‘Mijn kinderen’, de naam van de doos, kreeg plots een heel andere betekenis. Op de achterkant: ‘Sint Hélène, 1985’. De enige foto van dat zogenaamde weeshuis dat er waarschijnlijk helemaal geen was. Hij was verbluft. Die kinderen, waren dan zijn kinderen? Hij stond recht en legde alle stukjes naast elkaar. Was hij net tot de constatatie gekomen dan zijn oom nog leefde, vrouw en kinderen had, zichzelf via een ingenieus systeem geld doorsluisde en al vijf jaar bewust ondergedoken had gezeten? Maar waarom? Het moet iets met zijn verleden te maken hebben! Zijn werk of een voorval dat hem er toe noodzaakte het bestaan van vrouw en kinderen te verzwijgen en iedereen te doen geloven dat hij dood was. Hij had vijf jaar gewacht tot de erfenis was geregeld en iedereen Howard Hyde was vergeten om dan terug contact te zoeken met Jeffrey. Het was verbluffend slim. Als het waar was, moest hij oom nageven dat hij het erg goed had gespeeld. Niemand had deze mogelijkheid overwogen. Zelfs hij niet. Na al die jaren wist hij nu wat hij was blijven hopen: oom was niet dood, ze gingen elkaar weerzien en wel binnenkort! Marianne! Hij moest Marianne bellen. Ze zouden deze zomer naar Frankrijk gaan. O ja, deze zomer gingen ze ‘Helena’s Winery’ bezoeken, een plaats om met vrienden te vertoeven! -tekst Katelijn Van Hove-  

Katelijn Van Hove
0 0

Benito en de poezenblues

Ik maak me zorgen over Maurice. Maurice is een kat, mijn kat, een grote kat, een stevige kat. Een kat die muisjes in de muil neemt om ze vervolgens uit te spuwen.   Ik weet wat Maurice van plan is. Ik weet niet wat Maurice van plan is, maar ik weet wel waar Maurice mee bezig is.   Maurice schuimt het internet af naar toespraken van Benito Mussolini. Dat zie ik in mijn zoekgeschiedenis.   Ik heb Maurice er al op aangesproken. Ik heb hem gezegd: 'Maurice, die man, die Benito... Dat was een zwarthemd. En een vechtjas. Geen man om een geïndustrialiseerde staat te leiden, dus.' Maar Maurice keek me schaapachtig aan en miauwde iets dat ik niet verstond.   Gisteren heeft Maurice artikels gelezen over de vrouwen van Mussolini. Il Duce stond erom bekend een robuust minnaar te zijn, maar welke boodschap heeft een poes daaraan? Wou Maurice me iets duidelijk maken? Dat zijn castratie niet goed gelukt is misschien? Ik vroeg hem dan ook: 'Maurice, wil je me iets duidelijk maken?' Maar hij liep naar zijn kattenbak. Toen vroeg ik: 'Maurice, wie heeft je Italiaans geleerd? Wie, Maurice?' Geen antwoord.   De poezenpsychologe die wekelijks langskomt, weet het ook niet. Ze is mooi, die poezenpsychologe. Ik doe alsof ik van teflon ben. Ze mag ook eens een beetje moeite doen voor me.   Maurice heeft de beelden bekeken van de Mars op Rome. Hij was volledig opgezweept toen ik thuiskwam. Ik heb hem in de hoek gezet. Hij heeft de nacht erop in alle plantenbakken gekakt. Ik weet niet meer wat te doen.   De poezenpsychologe en ik roken een sigaret in bed. Ze is poedelnaakt en dat staat haar goed. Ik zeg: 'Ik maak me zorgen om Maurice. Hij leunt iets te zeer naar rechts.' De poezenpsychologe lacht: 'Ach, Mussolini was de kwaadste nog niet. Hitler, Stalin, Pol Pot... dat waren massamoordenaars. Maar Mussolini? Een fascistisch clowntje. Een voetnoot in de geschiedenis. Laat Maurice maar doen.' 'Jij kan me geruststellen', zeg ik.   De poezenpsychologe schaterlacht en verandert in een tijger.

Michaël Verest
14 0

De boot en de woestijn

  Ik heb een botenwinkel geopend in het midden van de Sahara. De passerende nomaden zijn geïnteresseerd in mijn handelswaar, maar vragen er zich het nut van af.   'Het nut? Het nut? Die mooie vrouwen van jullie, zijn die nuttig?' piep ik. Daar hebben ze geen antwoord op, maar ze bieden me er wel één aan. Eén die ik graag in ontvangst neem.   Mijn gloednieuwe vrouw is een harde werkster. Ze heeft marketing gestudeerd aan de universiteit van Caïro. Ze promoot mijn boten via Facebook.   Steeds meer woestijnnomaden vinden hun weg naar mijn winkel, maar hebben geen geld om mijn boten te kopen, hoewel ze me op het hart drukken dat het de mooiste boten zijn die ze ooit gezien hebben.   Mijn vrouw fluistert me in dat ik boten moet ruilen tegen kamelen. Ze fluistert naakt, zoals altijd. Ik luister gekleed. Binnen de kortste keren zijn al mijn boten uitverkocht en heb ik veel, maar dan ook zeer veel kamelen.   Ik vraag mijn vrouw wat een kameel zoal eet. En vooral: waar we dat eten op de kop kunnen tikken. En nog meer vooral: hoeveel me dat zal kosten.   Mijn vrouw heeft geen antwoord op mijn prangende vragen. Ik verlaat haar op een kameel en laat dat dier de etalage van mijn vroegere botenwinkel uit schoppen. Ik weet niet of mijn vrouw één traan gelaten heeft.   We zijn nu enkele weken later en we bereiken de kust. Blijkbaar kunnen kamelen lang zonder eten en drinken. Ik niet, dus ik ben stervende. Ik jaag mijn kameel de zee in, met mezelf nog steeds geklemd tussen zijn twee bulten. Kamelen zijn slechte zwemmers. En ik heb geen kracht meer. Een boot vol nomaden passeert. Zie ik daar mijn vrouw? Of is het een fata morgana? Is zij een fata morgana? Was dat haar naam?   Mijn kameel en ik zinken naar de bodem. De wereld ligt open.

Michaël Verest
0 0

You know what I mean

I wish I could write you a lovesong To show you the way I feel   _________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________   _________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________   _________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________   _________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________   _________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________   _________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________   Seems you don’t like to listen   http://erwinabbeloos.over-blog.com/

Erwin Abbeloos
12 0

Van Weelde

01 – 25 juni 2016 Norman van Weelde (49) is een boer in Noord-Holland. Hij heeft twee zonen; Rudie (21), Jurrien (18) en een dochtertje, Verle (12). Hij woont samen met zijn tweede vrouw, Heleen van Weelde-Haan (46). Normans nichtje, Robin Rosche (16), logeert van 23 juni tot 27 juni bij hem.   Om 21:18 uur wordt Norman door een onbekend nummer op zijn iPhone 4 gebeld.   Om 21:24 uur belt Norman 112. Hij klinkt bang en lijkt te hyperventileren.   112 DIGITAAL VERSLAG (VANAF 21:25 UUR) 112-telefonist: “Meneer van Weelde, rustig. Ik kan u niet goed horen.” Norman: “Hun oren, vrouw! (onverstaanbaar) hun oren!” 112-telefonist: “Meneer van Weelde, opnieuw, rustig-” Norman: “(onverstaanbaar) mijn dochter! (ruis) mijn vrouw! Oh God, Robin.” 112-telefonist: “Meneer, wat is er met uw familie?’ Norman: “(onverstaanbaar) oren!’ 112-telefonist: “Meneer van Weelde, is er iemand anders waarmee ik kan praten?’ Norman (lijkt 112-telefonist niet te hebben gehoord): “Robin! (ruis) –in! Verle!” 112-telefonist: “Wat gebeurd er, meneer?” Norman: “Hun oren, het zijn hun oren! Het (ruis) hun oren!” 112-telefonist: “Meneer, agenten zijn onderweg naar uw locatie.” Norman: “Sne- (ruis)”   Agenten arriveerden om 21:57. Ze ontdekten de lijken van Jurrien in de woonkamer en Heleen in de slaapkamer van Verle. Rudie, Robin en Verle werden niet gevonden. Norman werd later gevonden, in elkaar gekropen in de kast, zijn iPhone nog in zijn verslapte hand.   POLITIERADIO DIGITAAL VERSLAG (VANAF 22:00 UUR) Agent Tisselink: “Thijs, iets gevonden?” Agent Desmet: “Niets, Bas, huis is leeg… (Geluid van een deur die wordt geopend) Wacht.” Agent Tisselink: “Wat is er?” Agent Desmet: “Het lichaam- van meneer Van Weelde.” Agent Tisselink: “Wat is ermee?” Agent Desmet: “Ik scheen met m’n zaklamp op hem en- toen… Je moet komen, Bas, ik denk dat- (geluid dat Desmet iets over de grond verschuift, vermoedelijk het lichaam van Norman) Ik denk dat er iets in hem zit.” Agent Tisselink: “Wat?” Agent Desmet: “Ik weet- (kucht) niet hoe ik het moet uitleggen. Kom snel.” (Geluid van Tisselink die een trap oploopt, daarna een deur die opengaat.) Agent Desmet: “Hier, kijk dan.” (Korte stilte. Geluid van Desmets en Tisselinks ademhaling. Kort, kokhalzend geluid wordt gehoord.)   Om 22:14 uur draagt Thijs Desmet een bewusteloze Bas Tisselink uit het huis. Agent Desmet zegt dat hij iets in het oor van Norman zag zitten, maar wist het niet zeker. Bij nader inzien leek het alsof een spin of kakkerlak in zijn oor was gekropen. Tijdens het forensisch onderzoek werden er geen sporen van dieren gevonden en ook geen duidelijke doodsoorzaak. Wel werd er bij alle slachtoffers een beschadigde gehoorgang aangetroffen.   Rudie, Robin en Verle werden nog steeds vermist. “Hun oren, vrouw! (onverstaanbaar) hun oren!” 02 – 30 juni 2016 Sinds 26 juni, 06:30 uur, zoekt men naar Rudie en Verle van Weelde en Robin Rosche. Er werd gezocht tussen 06:30 uur en 21:00, met tussendoor pauzes in een 5km-radius van het huis Van Weelde. Buiten deze radius werd er korter gezocht. Op 28 juni werd er om 09:00 uur precies een landelijk AMBER-alert uitgezonden. Er worden vele tips gegeven, maar geen van hen leiden naar de vermisten kinderen.   Op 30 juni, om 21:00 uur, wordt 112 gebeld.   112 DIGITAAL VERSLAG (VANAF 21:01) Rudie: “Hallo? Spreek ik (ruis) politie?” 112-telefonist: “U spreekt met de politie in Assen, met wie spreek ik?” Rudie: “Rudie- Rudie van Weelde. Ik- (ruis).” (De 112-telefonist geeft door dat Rudie is gevonden) 112-telefonist: “Rudie, waar ben je nu?” Rudie: (onverstaanbaar) 112-telefonist: “Rudie, kan je rustiger praten? Ik versta je niet.” Rudie: “Er- er is geen- ik weet het niet.” 112-telefonist: “Kan je je omgeving omschrijven?” Rudie: “Ik ben in een huis- klein huis. Verlaten. Vervallen.” 112-telefonist: “Dan heb je ontzettend veel geluk gehad. Kan je iets zien wat de omgeving onderscheid?” Rudie: “Naast de deur van het- eh- huisje hing een bordje. Van koper, denk ik. Meijers, stond erop.” 112-telefonist: “Ik denk al te weten waar je bent. Blijf in het huis, we komen er direct aan.” (Korte stilte, enkel het geluid van zijn gejaagde ademhaling. Er klinken voetstappen op hout, daarna een keiharde knal.) 112-telefonist: “Rudie…? Rudie…?”   Om 22:59 arriveerde een politiekorps van vier agenten en een ambulance bij het verlaten Meijers-huis in Drenthe. Ze troffen Rudie dood aan op de vloer van de woonkamer. Het mobieltje waarmee hij had gebeld, een Blackberry uit 2004, lag een meter van hem vandaan, het scherm gebroken. Na onderzoek van het huis vond agent Van Damme drie aangevreten en opengescheurde lijken op zolder. Deze konden niet meer geïdentificeerd worden.   Bij terugkomst vertelde agent Van Damme dat hij iets zag rondkruipen in de drie gevonden lijken. Velen zeiden dat dit hoogstwaarschijnlijk ongedierte waren, of zilvervisjes. Agent Greef beweerde dat hij iets zag in het oor van Rudie. Agent Schulte en agent Bone bevestigen dit. 03 – 1 juli 2016 Boekenwinkeleigenaar Laurien Kempes (30) is bezig met de winkel af te sluiten. Haar boekenwinkel, De Boekenwurm, bevindt zich aan het einde van de Jan Klaverstraat. Om 20:08 uur wordt er op het raam van de winkel geklopt door Robin Rosche. Samen met Robin is Verle.   Om 20:23 uur wordt het Henri Veen Ziekenhuis gebeld.   HENRI VEEN ZIEKENHUIS DIGITAAL VERSLAG (VANAF 20:26 UUR) Laurien: “Ja, ze kwamen me inderdaad bekend voor, ja.” Ziekenhuistelefoniste: “Het beste wat u kunt doen is hen naar ons toe brengen. De politie is al gebeld.” Laurien: “Is goed, i- (ruis).” Ziekenhuistelefoniste: “Het spijt me, mevrouw Kempes, de verbinding viel weg. Kunt u herhalen wat u zonet zei?” Laurien: “Ik zie (ruis) oren.” Ziekenhuistelefoniste: “Wat is er met hun oren?” Laurien: (ruis) Ziekenhuistelefoniste: “Mevrouw Kempes. Bent u er nog?” Laurien: “Ja, sorry, normaal gesproken (ruis) zo’n slechte verbinding. Wat ik zei, is dat ik denk dat er (ruis) oren zit.” Ziekenhuistelefoniste: “Er zit iets in hun oren, is dat wat u bedoeld?” Laurien: “Ja, ik- (haar telefoon valt vermoedelijk op de grond)” Ziekenhuistelefoniste: “Mevrouw Kempes? Mevrouw Kempes?”   De politie werd naar De Boekenwurm gestuurd, in plaats van het ziekenhuis. Bij aankomst troffen ze mevrouw Kempes dood aan. In de rechterzijkant van haar hoofd zat een gat, alsof er een kogel door haar hoofd was geschoten.   Verle werd niet gevonden. Robin werd op de bank in de woonkamer aangetroffen. Er droop bloed uit haar oren. Bij het forensisch onderzoek bleek dat ze een ernstig beschadigde gehoorgang had en beschadigde organen. 04 – 22 juli 2016 Op 1 juli werd er direct, na de vondst van wijlen Robin Rosche, een AMBER-alert uitgezonden voor Verle van Weelde. Vele zoektochten werden gehouden, maar leiden tot niets.   Op 22 juli, om 20:54, werd er 112 gebeld.   112 DIGITAAL VERSLAG (VANAF 20:57 UUR) (Doorgegeven dat Verle gevonden is en verblijft bij de familie Dollen in Sneek) Verle: “Kom snel, alstublieft. Ik ben bang.” 112-telefoniste: “Dat begrijp ik, Verle, maar je moet me vertellen waar je was.” Verle: “Ik- ik weet het niet, mevrouw.” 112-telefoniste: “Weet je dat je bijna eenentwintig dagen weg was?” Verle: “Dat weet ik nu, mevrouw, maar (ruis) slechts een paar uur.” Meneer Dollen: “Wat was dat?” 112-telefoniste: “Verle, wat gebeurd er?” Verle: (ruis) (Hard geluid dat vergelijkbaar is met iemand die valt. Gegil van Verle)   Bij aankomst bij het huis van de familie Dollen wordt meneer Dirk Dollen (70) dood gevonden in de woonkamer. Zijn vrouw, Geertje Dollen-Speldt (69), ligt zwaargewond in de keuken. Verle werd in de kast in de woonkamer gevonden. Op de rechterhelft van haar gezicht zaten diepe sneden en schrammen. Datzelfde gold voor de rechterhelft van haar lichaam. Haar kleding was gescheurd en in haar bleke huid zaten sneden.   Verle en mevrouw Dollen zijn allebei met spoed naar het ziekenhuis gebracht. 05 – 31 juli 2016 Op 22 juli, om 21:59, stierf mevrouw Dollen aan haar verwondingen.   Op 30 juli was Verle voor een groot deel genezen van haar verwondingen. Ze werd voor de zekerheid nog een week in het ziekenhuis gehouden.   Op 31 juli, rond 14:00 uur, bezochten agenten Bas Tisselink en Thijs Desmet Verle in het ziekenhuis, op kamer 162.   VERSLAG VAN BAS TISSELINK “Verle, wat is er gebeurd op 25 juni?” Verle: “Er was iets in de telefoon.” “Wat was er in de telefoon?” (Verle haalt haar schouders snel op) “Denk je dat- het spijt me- je ouders hierdoor zijn overleden?” (Verle knikt) Verle: “Bij de oude man en vrouw was het er ook. Het kon toen niet volledig bij mij komen.” “Waarom denk je dat?” Verle: “We belden niet via mobiel.”

Aaron de Bruijn
0 0

Kampvuur en avondrood

De laatste avond aan het kampvuur op scoutskamp was altijd de leukste. Leen porde me aan: ‘Wie vind jij de knapste?’‘Ward,’ loog ik. Ik had daar eigenlijk nog niet over nagedacht, maar dan zou ik er vast en zeker niet bijhoren. Ik was niet zo met jongens bezig in die tijd. Of neen, ik vertel het verkeerd: ik was niet zo serieus bezig met jongens in die tijd. Ik was zeventien en op dat vlak nogal een laatbloeier.‘Oké Ward!’ zei Leen enthousiast ‘Ga er dan maar snel bij staan, want Ina is hem al aan het inpakken.’Ik trok mijn schouders op. ‘Jaja, straks.’‘Ha hier, Leen en Fran.’ Ik keek opzij, recht in de ogen van een blonde jongen. Ik had hem vaagweg wel eens zien rondhangen op het kampterrein bij de andere jongens, maar had nooit echt aandacht aan hem geschonken.‘Ha Bram!’ zei Leen met een hoog stemmetje, zoals alleen jonge meisjes dat kunnen. ‘Ben je aan het genieten van de laatste avond?’‘Ik heb biertjes meegenomen,’ negeerde Bram Leen en hij duwde de flesjes in onze handen.‘Dank je’, zei ik en keek hem arrogant aan. Wie dacht hij wel dat hij was, ik kon mijn bier best wel zelf halen. Bram grijnsde, alsof hij mijn gedachten kon lezen. ‘Ik heb je vorige week gezien,’ zei hij geheimzinnig.‘Oh ja, waar dan?’ vroeg ik.‘In de supermarkt vorige vrijdag, met je moeder.’Verrek, dacht ik, dat klopt. ‘Oh, ja dat kan,’ zei ik en probeerde daarbij zo nonchalant mogelijk te klinken.Leen, die had opgemerkt dat ze overbodig werd in deze scène, zei fijntjes ‘Ik ga dan maar eens daar staan,’ en verdween. ‘Drink van je biertje, straks is het lauw. Niets viezer dan lauw bier,’ zei Bram en wees naar het flesje in mijn hand.Ik nam snel een slok. Bram leunde op zijn linker been en trok zijn ogen tot spleetjes. ‘Ik heb je niet veel gezien dit kamp, heb je het naar je zin gehad?’Ik knikte: ‘Ja hoor, het was heel plezant. Jammer wel van het weer. Veel regen hé?’ zei ik schaapachtig. Typisch, dacht ik, terwijl iedereen vanavond een kampliefje probeert scoren, ben ik over het weer aan het praten.Gelukkig had hij meer zin voor sfeer en romantiek. ‘Je hebt eigenlijk best mooie ogen,’ zei hij.Ik kuchte ongemakkelijk. ‘Vreemd toch dat ik jou niet heb gezien in het warenhuis dan.’‘Ja,’ zei hij schalks. ‘Ik stond nochtans niet zo ver van je vandaan en keek duidelijk in je richting.’Oh jeetje, mijn maag trok samen. Hij glimlachte geruststellend. Er zat een fonkeling in zijn ogen, zo eentje die je niet zo heel vaak in je leven in jongensogen tegenkomt.‘Rook je?’ vroeg hij plots.‘Soms,’ zei ik stoer.Hij greep mijn arm en trok me mee, weg van het kampvuur. Aan de slaaptenten bleven we staan. Hij bood me aan sigaret aan. Onwennig stak ik het ding aan en nam een trek. Er viel een stilte, tot we werden opgeschrikt door gegiechel uit een tent.‘Kijken?’ fluisterde hij.Ik giechelde en knikte hevig. We doofden onze peuken en slopen naar de tent waaruit het geluid kwam. Bram en ik staken onze hoofden naar binnen. Daar zaten Rik en Lena in een innige omhelzing te zoenen. Toen ze ons opmerkte schrokken ze zich rot.‘Oprotten, jullie storen!’ bulderde Rik, terwijl Lena zenuwachtig begon te lachen. Rik gooide vervolgens een kussen naar onze hoofden, die we tijdig konden ontwijken door gierend van het lachen weg te rennen.‘Eindelijk,’ hijgde ik toen we weer bij het kampvuur aankwamen. ‘Lena loopt al maanden gek van Rik. De volle maan heeft de vonk dan toch doen overspringen.’‘Het gevolg van kampvuur en avondrood.’ grijnsde Bram. ‘Ach ja, Rik, knappe jongen en super charmant met meisjes. Wie loopt er niet gek van?’‘Ik niet hoor,’ zei ik.‘Oh neen en van wie loop jij dan gek?’ vroeg hij. Hij zette een stap dichter naar me toe. Ik schrok. Zo dicht had ik me nog niet vaak gevoeld bij iemand, figuurlijk dan. Ik had heus wel al eens met een jongen gekust, maar nog nooit had iemand uit zichzelf zo veel interesse in mij getoond.‘Ik moet naar de toilet,’ flapte ik er uit.‘Oh, dan moet je gaan,’ antwoordde hij. De teleurstelling was van zijn gezicht af te lezen.‘Ja sorry,’ stamelde ik, draaide me om en rende weg.In de toiletten moest ik even op adem komen. Daarna raapte ik al mijn moed bij elkaar en liep terug naar het kampvuur. Bram stond niet meer op de plek van daarnet. Ik plofte neer naast Leen.‘Was het plezant met Bram?’ gniffelde ze.Ik zuchtte. ‘Er is niks speciaals gebeurd hoor.’‘Jammer,’ zei Leen en sloeg haar arm half plagend, half troostend om me heen.‘Ach ja,’ mompelde ik. Op dat moment zag ik Bram aan de overkant van het vuur, in een donkere hoek, zitten. Hij was met een paar andere jongens aan het grappen. Hij leek zich te amuseren. Misschien vond hij het dan toch niet zo erg dat ik was weggelopen. De avond liep ten einde. Onze leiders spoorden ons aan naar onze tenten te gaan en een laatste keer in onze klamme slaapzakken te kruipen. Rik en Lena, die ons ondertussen weer aan het kampvuur hadden vervoegd, gaven elkaar een laatste kus voor deze avond. Ina die knus tegen Ward aanlag, zette zich met veel tegenzin recht. Leen was het druk tegen mij aan het uitleggen, maar wat ze zei, hoorde ik niet. Ik tuurde in het donker, in de hoop nog een laatste glimp van Bram op te vangen. Helaas, hij was nergens meer te zien. Ik draaide me om en liep richting Ina, Lena en de andere scoutsmeisjes.‘Wat een avond,’ zei Ina.‘Ja, wat een avond,’ lachte Leen. ‘Lena, heeft eindelijk met Rik gekust. Wie had dat nog durven dromen,’ zei ze terwijl ze Lena een vette knipoog gaf.‘Ik ben zo gelukkig,’ glimlachte die gelukzalig.‘Het is al goed,’ zei Leen, ‘kom we gaan slapen. Hoe sneller we slapen, hoe sneller je weer bij hem kan zijn.’De meisjes maakten aanstalten om richting tenten te lopen. Ik treuzelde.‘Komaan Fran,’ zei Leen en trok aan mijn mouw.Teleurgesteld draaide ik me nog een laatste keer om naar het kampvuur. Niks. Alleen maar een uitdovend vuur en opkomende ochtendmist. Zo jammer, dacht ik.Ineens schoot er een schim uit de duisternis naar me toe. Het was Bram. Hij liep recht op me af en kuste me vol op de mond. Ik stond als aan de grond genageld.‘Dat was ik nog vergeten,’ zei hij.Ik keek naar hem zoals ook ik dat daarna niet zo heel vaak meer naar een jongen zou doen.‘Tot morgen?’ vroeg hij.‘Tot morgen,’ fluisterde ik.Tevreden draaide hij zich om en liep richting jongenstenten.Leen, die het hele tafereel had zien gebeuren, stond met open mond naar mij te kijken.‘Dat was pas echte liefde,’ zei ze en begon te lachen.‘Neen Leen,’ zei ik ‘dat was gewoon kampvuur en avondrood.’

Ans DB
0 0

Oen, Doos, Trijs

Oen, Doos, Trijs, dat vond hij geschikte namen voor zijn 3 katten, hij vond dat grappig. Dat kat nummer 1 daardoor met vreselijke naam door het leven ging, dat was maar bijzaak. Ik mocht die beesten vanaf de 1ste seconde niet. Ik had in heel mijn leven nog nooit katten gehad en in mijn naaste omgeving waren er ook geen katten. Anders had ik geweten dat ik een serieuze kattenallergie heb. Alles erop en eraan; snotneus, hoofdpijn, niezen. Maar de katten kwamen er gratis en voor niets bij, bij mijn droomman. Over hem kan ik uren zwijmelen, een fotomodel maar met een ruw kantje. Overal waar ik met hem kwam, keken de vrouwen naar ons om. Een man om te houden. Dat hij uit een rijke familie kwam, maakte het geheel helemaal af.   Ik had het na een paar bezoeken bij hem thuis door dat mijn non-stop lopende neus niet kwam van een hardnekkige verkoudheid maar van zijn katten. Het was alsof die beesten het roken. Vooral Doos vond mij prachtig. Overal waar ik ging zitten, was meneer daar ook. Als de katten me mochten, kon er absoluut aan mij niets mis zijn, dat dacht hij toch. Ik liet maar achterwege dat ik absoluut geen dierenvriend ben. Dieren horen thuis in een zoo of als pelsje op mijn jas, dat is mijn mening. Maar als hij mij dan aankeek met die prachtige grijze ogen van hem, dan kwam voor mijn part de hele Ark van Noa hier wonen, het was maar bijzaak.   Na 3 maanden daten, stelde hij voor om bij hem te komen wonen. Ik was in de wolken! Ik had me via het internet voor een prikje 10 dozen anti-allergiepillen gekocht, die ik ergens achter in een kast verstopte. Mijn geheimpje. Na 3 weken die pillen te nemen, begonnen de bijwerkingen zich te manifesteren. Ik kreeg onverklaarbare hoofdpijnen, duizelig, moe en toch niet kunnen slapen. Na de bijsluiter te lezen, wist ik het zeker, ik was allergisch aan mijn anti-allergiepillen. Typisch iets voor mij. Hem maakte ik wijs dat ik leed aan de ziekte van Lyme. Ik veinsde dan ook allerlei tripjes naar de dokter terwijl ik eigenlijk bij een vriendin me zat te beklagen over de katten.   Na 2 maanden samen te wonen, begon ik de eerste scheuren in onze relatie te voelen. Ik was steeds ziek en mijn libido was naar een dieptepunt gezakt. Hij voelde het aan alsof ik hem al beu was. Er moest iets gedaan worden, die katten gingen mijn relatie met de knapste vent ter wereld niet verknallen. Het was geen kwestie van ik of de katten, het was ik en niets anders. Helaas vreesde ik dat hij de katten zou verkiezen dus er zat maar 1 ding op. Oen, Doos, Trijs zouden moeten verdwijnen.   Oen Alle drie de katten zomaar laten verdwijnen zou opvallen. Dus ik besloot te beginnen bij Oen. Eentje kon wel verdwijnen, dus op een mooie zomeravond, toen ik alleen thuis was, stak ik Oen in een doos met wat gaatjes, want ik ben geen onmens, zetten hem in de auto en reed naar een asiel 30 kilometer verderop. Daar zette ik hem aan de deur. Voila Oen was weg, nog twee te gaan.   De volgende dag vond hij het maar vreemd dat Oen er niet was, Oen was de kat die meestal binnen was, niets voor hem om een nacht weg te blijven. Ik stelde hem gerust, Oen zou wel terugkomen. Diezelfde avond werd hij opgebeld en hij keek opgelucht. Hij had die verdomde beesten gechipt! De volgende dag was Oen daar terug, hij keek me aan zoals alleen katten dat kunnen, hooghartig. Hij stak nog net niet zijn middelklauw naar mij op.   Ik zou dit anders moeten aanpakken.   Doos Ik liet Oen maar even voor wat hij was en concentreerde ik me op Doos. Ik had ooit eens gelezen dat katten en rattenvergif niet samen gaan. Omdat Doos de jager was van de 3 en dus de grootste kans had een vergiftigde rat te vangen, besloot ik hem een handje te helpen. Maar hoe? Het was mijn vent die me de oplossing zo aanbood. 2 weken nadat Oen terug was, zag ik hem stukjes paté nemen en er pilletjes in doen. Hij legde me uit dat hij zo de katten hun pilletjes kon geven. Zij vonden paté zo lekker dat ze het in 1 keer opaten.   De volgende dag stond ik bij de beenhouwer en kocht een groot stuk paté. Dan nam ik de doos rattenvergif uit de berging, die hadden we thuis staan tegen de ratten in de schuur. Ik verdeelde het rattenvergif over kleine stukjes paté en voederde ze zo aan Doos. Het zou een nare dood worden en ergens voelde ik me wel schuldig. Dus ik nam Doos op en legde hem achteraan in de schuur zodat ik zijn doodsstrijd niet zou moeten zien.   Doos kwam niet meer terug en tegen dat hij hem terugvond was Doos helemaal verstijfd en zaten de maden hem al in de ogen. Het beest stonk vreselijk. De dierenarts bevestigde dat het rattenvergif was, allicht een reeds vergiftigde rat opgegeten. De dierenarts zei tegen hem dat dit niet verstandig was geweest, ratten vergiftigen, wetende dat Doos graag ratten at. Hij barstte in tranen uit, het was zijn fout dat Doos dood was. Ik bood hem een troostende schouder aan zoals een goede vriendin dit doet. Nog 2 te gaan.   Trijs De dood van Doos had onze relatie doen opleven. Ik verzorgde en troostte hem en dat resulteerde in geweldige seks. Ik had nu even de tijd om te bedenken wat ik met Trijs zou doen. Ik nam mezelf een maandje te wachten vooraleer ik met haar zou afrekenen. Maar na een maand had ik nog geen goede oplossing gevonden, ik gaf het een beetje op. En toen deed de gelegenheid zich zo prachtig voor. Het was een regenachtig avond en het werd reeds vroeg donker, ik reed het straat in en ik zag een hoopje op de baan liggen. Normaal let ik daar niet op maar ik zag het nog bewegen. Ik stapte uit en zag Trijs liggen, duidelijk aangereden. Haar pootje lag in een rare bocht, ik vermoedde dat het nog maar net gebeurd was. Ik stapte in de auto en reed over haar heen terwijl ik luid de radio opzetten en hard meezong en danste, zo voelde ik de bult niet waar ik overheen reed.   Een half uur later kwam hij thuis, met Trijs in zijn armen. Die avond vroeg hij me ten huwelijk. Nog eentje te gaan.   En Oen Daar bleef Oen over. Oen was zijn eerste kat, zoals de naam wel deed vermoeden en dus ook de oudste. 5 maanden nadat ik hem had afgezet aan de asiel, begon Oen ziek te worden. Ik had daar niets mee te maken. Oen was 18 jaar oud en wit, naar het schijnt krijgen witte katten vaak huidkanker. Ik moest niet veel doen, een operatie was mogelijk maar het was niet zeker of hij de narcose zou overleven. Het kostte me even wat overredingskracht maar ik kreeg hem zover om Oen rustig te laten inslapen en te besparen van een lijdensweg. Hij bedankte me voor de gouden raad en vond dat ik gelijk had. Ik ben geen onmens.   De trouw Een jaar nadat ik bij hem was ingetrokken, trouwden we. Het was perfect! Hij zeurde af en toe voor een kat maar omdat ik “ineens” niet meer ziek was en ik me “ineens” deftig liet testen, bekende ik hem dat al die verkoudheden en Lyme-symptomen aan de katten lagen. Omdat hij me had zien treuren om zijn 3 katten en zich bovendien zo schuldig voelde dat ik al die tijd zo ziek was, beloofde hij dat hij geen kat meer in huis ging nemen. En zo trouwden we als het perfecte koppel. Iedereen mocht zien hoe mooi we bij elkaar pasten. Het werd een groot en opzichtig feest, precies zoals ik het wou. Toen de wijn begon te werken en ik voor de 5de keer op rij naar het toilet ging, hoorde ik zijn moeder zachtjes praten tegen zijn zus. “Ik vertrouw dat mens niet”, hoorde ik haar zeggen. “Ze loopt er altijd bij alsof ze een modeshow gaat lopen, zo een jongen is hij niet, hij is zo down to earth. En die trouwerij, zo opzichtig, hij zei vroeger dat hij een trouw zag als een reuze barbecue met vrienden en familie en moet je nu zien! Ik heb het altijd gedacht maar volgens mij blijft ze bij hem vanwege zijn geld. En dan met zijn katten, hij zag die beesten zo graag, zij komt daar wonen en de katten gaan één voor één dood”! “Nou mams overdrijf je nu niet een beetje?” “Dat zou je denken hé! Maar weet je wat hij net kwam zeggen? Ze had helemaal de ziekte van Lyme niet! Ze bleek een allergie te hebben voor katten!” “Denk je dat zij er voor iets tussen zit?” “Het zou me niets verbazen, ik moet haar niet.”   Ik vroeg me af of er goede anti-allergie pillen bestaan tegen schoonmoeders, anders zou ik een andere oplossing moeten zoeken.

Dana's plakboek
0 0

40 dagen

'God ziet u.' De spreuk hangt boven de deur naar het kantoor van de directrice. Daarbinnen ruikt het naar lentelucht. Maar de ramen zijn gesloten en het kan niet anders dan haar parfum zijn, verneveld over haar weelderige rode mantelpak met zwarte knopen. Ze gebaart me te gaan zitten. Mijn grommende buik probeert haar erop te wijzen dat hij de laatste dagen verwaarloosd is. Dat er enkel fastfood in verdween tussen lesvoorbereidingen, verbeterwerk en vergaderingen door. Ik kijk op mijn horloge. Binnen tien minuten is de pauze voorbij en moet ik naar 3B. Een toets afnemen over zinsontleding. ‘Laat ik meteen de koe bij de horens vatten’, zegt de directrice. ‘Ik heb klachten gekregen. Over jou. Zowel van leerlingen als van ouders.’ Het speeksel trekt weg uit mijn mond. Ik probeer te slikken, maar mijn tong is plots een dorre tak in het midden van de woestijn. De directrice staart naar haar computerscherm. Bewaart ze daar misschien een lijst met al mijn zonden? ‘Je hebt een leerling gestraft, omdat hij jouw boekentas uit het raam heeft gegooid. Van de tweede verdieping, om precies te zijn.’ Ze rolt met haar ogen, schudt haar hoofd en klakt met haar tong. ‘Zoiets doe je toch niet? Onze leerlingen zijn onze klanten. We moeten hen tevreden houden.’ Haar blik verandert mijn huid in een speldenkussen. De lucht vloeit uit mijn gescheurde poriën. ‘Die leerling deed je conditie een plezier door je een keer extra op en neer te doen lopen’, mompelt ze. ‘Maar goed. Een dag later heb je dan ook nog drie leerlingen naar de leerlingenbegeleider gestuurd, omdat ze je buiten het klaslokaal hadden gesloten.’ Ze kijkt me aan en glimlacht. ‘We kunnen toch nog tegen een grapje, nietwaar? Ik denk dat de leerlingenbegeleider wel belangrijkere dingen te doen heeft.’ Ik sla mijn armen over elkaar. Mijn hart bonst tegen mijn hand. De aanzwellende drum in mijn oren kan niet op tegen het getrommel van haar lange nagels op het tafelblad. Tikketakketikketakke. Maakt mijn stilte haar nerveus? Ze wendt zich af van haar computer en gooit een plastic mapje op de tafel. Het bevat papieren met de hoofding van de school. Ik herken mijn handschrift. Het zijn de blaadjes die ik ingevuld heb om de leerlingen strafstudie te geven. Ze haalt ze uit het mapje en legt ze op een rijtje naast elkaar. ‘Kijk eens aan. Als jij ervoor zorgt dat deze aanvragen voor strafstudie veranderen in positieve, constructieve opmerkingen aan de leerlingen, dan veeg ik er de spons over. En dan mag je de rest van je vervangingsopdracht afmaken. Je bent nu twee weken hier, dus nog zowat 30 dagen te gaan, nietwaar?’ Mijn botten zijn veranderd in elastiek. Er sijpelt iets tot in mijn merg, maar mijn hoofd is te murw om te onderscheiden of het onmacht, woede of verdriet is. Het doet mijn benen in elk geval trillen. De directrice heeft geen geduld. Ze zucht en veegt de blaadjes met één zwaai van de tafel. ‘Goed dan’, monkelt ze. ‘Jij je zin.’ Ze staat op, maar ze loopt niet naar de deur om me eruit te zetten. Nee, ze komt naar mij toe en trekt bruusk aan mijn arm. Haar kracht overvalt me en ik laat me meeslepen tot bij het raam. Ze gooit het open en gilt vlak bij mijn oor: ‘Weet jij echt alles beter? Spring dan, als je durft! Jij waant je toch zo geweldig? Misschien krijg je wel vleugels!’ Er zit een steen in mijn keel die geen schreeuw laat ontsnappen. Een paar meter onder mij zie ik de leerlingen krioelen over het grijze beton. Ik raak hun gelach en gejammer net niet aan. De greep van de directrice verslapt. Haar nagels drukken nog licht door mijn mouw. Ze duwt me opzij en gooit het raam weer dicht. Dan legt ze haar handen op mijn schouders en kijkt me aan. Haar gezicht is veranderd. In haar ogen schemert tevredenheid. ‘Prima’, fluistert ze. ‘Daar heb je goed aan weerstaan. Misschien heb je dan toch meer ruggengraat dan ik dacht.’ Ze loopt me voorbij en neemt weer plaats achter haar bureau. De weg naar de deur is vrij. Ik scherp mijn ogen aan de buitenwereld die zich door de kieren wringt. Onvast wankel ik ernaartoe, falend in de illusie van zelfzekerheid. ‘Nog een laatste opmerking, schat,’ zegt ze wanneer ik mijn hand uitstrek naar de deurklink. Ik wil het niet horen, maar toch blijf ik staan. Mijn ondergeschiktheid hangt als een te zware mantel om mijn schouders en lijmt mijn voeten vast. ‘Hoewel je als leerkracht niets voorstelt, zou jij wel een prima assistente zijn. Een luxe voetveeg, als het ware. Doe wat ik je vraag en je mag me overal volgen. Via mij zul je ervaren wat macht is. Meer dan dat zul je nooit bereiken. Nu te nemen of te laten.’ Ik open de deur. De gang vangt me op in zijn leegte. Ik haast me naar beneden. Naast de buitendeur zit een leerling aan het raam. Zijn engelachtige gezicht zweeft boven zijn opgestoken middelvinger.  

Gitta VR
24 0

JED

Tergend langzaam dooft het rode lampje en wordt de kamer pikdonker. Het is voorbij. Hij is weg. Ik sta op en zoek de lichtschakelaar naast de keukendeur. Een vaal geel peertje floept aan boven de stapel vuile borden in de wasbak. Els zit met vochtige ogen voor zich uit te staren. Ze kan het niet geloven. Ik eigenlijk ook niet. Ik zucht en zet een ketel op het vuur. De nacht is zwart. Over enkele uren begint het te schemeren. Ik ga bedremmeld naar haar toe en plaats wat onhandig mijn hand op haar schokkende schouder. Ze huivert. Ik vind het oprecht verschrikkelijk, zeker voor haar. ‘Hypocriet,’ sist ze, ‘nu tevreden?’ Ze staat op met een ruk en stuift de keuken uit. Ik blijf. De hoop ijzer op het aanrecht recht voor me staart me grijnzend aan. Hij beweegt niet meer. Voorgoed gedaan. De rode ogen definitief gesloten. Jed, onze allerliefste huis- tuin- en keukenrobot  heeft zijn laatste digitale adem geblazen.  De ketel begint te fluiten. Ik glimlach en zet een kopje thee.  Ik voel me vreemd genoeg opgelucht, na twee bizarre jaren vol achterdocht. In het begin was het wel leuk. Een hobbyprojectje. Iets waar Els en ik samen aan konden werken. Na zeven jaar huwelijk en onze gedwongen verhuis naar deze achterhoek waar we niemand kenden, stapelden de ergernissen zich op. We leefden op elkaars lip en maakten overal ruzie. Tot ik die handleiding vond. We bouwden hem samen. En we hadden er lol in. Het gaf ons een gezamenlijk doel, opnieuw. Een mooie bliksemafleider voor de sleur. We lachten, knutselden, sleutelden en soldeerden, maanden aan een stuk. Langzaam kreeg Jed vorm. Een metalen mannetje, onze ijzeren vriend. Het was Els haar idee om hem een naam te geven. Ze koos Jed. Dat had ze in één of ander magazine gelezen en vond ze wel passen voor een robot. Belachelijke naam. Ik kijk door het raam en drink van mijn kopje. Ik hoor Els boven met de deur slaan. Ik haal mijn schouders op. Buiten wordt het al een beetje licht. Of beeld ik me dat in? Jed was plezierig. Zeker de eerste weken. De dag dat zijn ogen voor het eerst oplichtten en hij zijn hoofd naar ons draaide was, hoe zal ik het zeggen, magisch. We waren verbijsterd en liepen over van trots. Toen kwam een krakerig ‘Goedendag’ uit zijn mond, een oude speaker van een klokradio. We sprongen een gat in de lucht. We vierden die avond uitgelaten de geboorte van onze nieuwe vriend. Els, ik, flessen champagne en Jed, die ons goedkeurend aanschouwde vanaf de keukentafel. Ik kuste Els die avond zoals ik al een lange tijd niet meer had gedaan en ook een lange tijd niet meer zou doen. Die eerste dagen leerde Jed razendsnel bij. We amuseerden ons te pletter. We gingen van eenvoudige woord- en zoekboekjes voor kleuters over naar jeugdboeken en algauw kleppers als Kafka, Tolstoj en Claus. Hij verslond televisie, vooral reality-tv programma’s. En hij was handig. Jed nam alle vervelende taken in huis voor zijn rekening. Was, plas en gras. Die lekkende kraan werd na vier maand eindelijk gerepareerd. Een fluitje van een cent voor onze metalen huisgenoot. Die kadertjes die al een half jaar smeken om aan de muur te hangen. Zo gefikst. Wat een kerel zeg. Els in haar nopjes, wat had je gedacht. Ik zet mijn lege kopje op het aanrecht en kijk hem aan. Die razendsnelle metalen beentjes hangen er nu wat lullig bij. Naast hem ligt mijn Engelse sleutel. Enkele draadjes pulken uit het verwrongen metaal aan de zijkant van zijn hoofd. Ik neem de sleutel vast en weeg hem in mijn hand. Waar had ik mijn werkbak nu weer gelaten? Nu, na enkele weken begon die hele robot mij wel al wat te vervelen. Ik vond nieuw werk in de suikerfabriek aan de andere kant van de stad en had lange werkdagen. Wanneer ik thuiskwam wou ik vooral een fris pintje en met de voetjes op de salontafel voetbal kijken. Geen gezeik. Het interesseerde me niet welke hilarische avonturen Els en Jed die dag beleefd hadden of wat voor geniale prestatie die ijzerhoop nu weer gedaan had. Gewoon mijn bier brengen en niet te veel praatjes. Mijn kop liep zo al om.   Ik loop naar de kelder. Mijn werkbak staat op het rek. Ik leg de Engelse sleutel weg en hijs me loom de keldertrap op. Eerst een klein dutje doen en dan onze vriend naar het containerpark brengen.  Ik loop de keuken in met een glimlach. Jed zit me levenloos op te wachten. Ik moet lachen. Els werd kribbiger tegen me. Die blikken trommel was blijkbaar veel interessanter. Ze keek me soms aan met een blik vol afkeuring en walging. Ze kon niet wachten tot ik naar mijn werk vertrok. Telkens ik de kamer binnenkwam stopte het gesprek. Jed en Els keken dan wat verveeld weg, mompelden een excuus en gingen weg. Mij kon het niet schelen. Ik haalde mijn schouders op en probeerde mijn irritatie te negeren. Ik trok een blikje open en ging zitten sudderen in mijn zetel. Ik voelde me het vijfde wiel aan de wagen, of beter het derde aan de fiets. Ik was vervangen. Overbodig gemaakt door boutjes en draadjes. Een machine met praatjes maakte nu het mooie weer bij mij thuis. Ik stond er bij en werd hooguit geduld. Voorlopig toch. Els en Jed begonnen me steeds meer te mijden. Ze staken hun ontgoocheling niet weg als ik onverwachts thuiskwam. Soms gingen ze hele weekend op stap, god weet waarnaar toe. Mijn aanwezigheid werkte op hun zenuwen. Jed fluisterde dan iets in mijn vrouw haar oor waarna ze giechelend naar mij keek. Dan schudde ze haar hoofd en nam ze Jed mee naar de andere kamer. Ik voelde me niet meer op mijn gemak. Toen ik twee weken geleden de keuken inliep stond Jed net een groot vleesmes te slijpen. Een karweitje waar ik me nooit aan gewaagd heb. Ik bleef staan en wou me net omdraaien. Hij keek me recht aan en wees met de punt van het mes in mijn richting. Hij zei niets. Misschien is het mijn verbeelding maar na enkele gespannen seconden zag ik een grijns op zijn metalen smoelwerk komen. Ik staarde hem bevroren aan. Jed liet het mes weer zakken en sleep luchtig verder. Ik liep de keuken uit met een bonzend hart.   Na twee zenuwslopende weken had ik gisteren eindelijk de moed gevonden. Ik had de hele avond in de garage gewerkt aan mijn motor. Daar liet ik die eikel niet aan prutsen. Vol olie en met een zware Engelse sleutel nog in de hand kwam ik de keuken binnengewandeld om een pilsje te nemen. Het olijke duo zat schaterlachend bij kaarslicht monopolie te spelen. Els was duidelijk teut. Naast haar glas stond een halflege fles rode wijn. Op het aanrecht stond nog een lege fles. Jed zat met zijn rug naar mij. Hij nam zelf de moeite niet om zich om te draaien, maar praatte gewoon verder met Els. Die proestte het uit bij elk woord van hem. De arrogante klootzak. Ik had er genoeg van. Ik zwaaide de sleutel de lucht in en ramde hem los op zijn blikken kop. Hij viel voorover op de tafel. De kaars rolde op de grond en doofde. Zijn twee rode ogen gaven de kamer een sinistere gloed. Langzaam werd de keuken pikdonker. Ik kon weer ademen. Ik was het kopje af en zet het opnieuw in de kast. Ik loop langs Jed en knip het licht uit. Ik blijf staan aan de keukendeur. In het ochtendschemer zit een rode gloed. Ik durf me niet omdraaien maar voel de ogen van Jed op mijn rug branden.  

Bernard Govaert
0 0

Het fototoestel

Lode was een verwoed amateurfotograaf. De laatste tijd had hij problemen met zijn toestel. Tijd voor een nieuw, dacht hij. Op weg naar het shoppingcenter zag hij in een zijstraat een antiekwinkeltje waar in de etalage een aantal digitale fototoestellen te koop werden aangeboden. Hij vond dit nogal eigenaardig en stapte de winkel binnen. Te midden van allerlei snuisterijen verscheen de verkoper. Hij leek even oud als sommige van zijn antiquiteiten. Hij lachte vriendelijk naar Lode. “Wat kan ik voor je doen?” “Ik zoek een digitaal toestel, maar ik had het niet verwacht om moderne toestellen te vinden in een antiekwinkel.” Er verscheen een glinstering in de ogen van de uitbater. “Soms vind je het onverwachte op een plaats waar je het niet verwacht. Ik had je vandaag verwacht. Dat is mijn zesde zintuig.” Lode keek verwonderd en begon het allemaal wat bizar te vinden. Hij was echter zo gefascineerd door de oude man dat hij bleef. Hij nam een fototoestel, bekeek het vluchtig en vroeg naar de prijs. “Dat toestel past niet bij jou, maar ik heb er één dat uiterst geschikt is.” De verkoper toverde een apparaat vanuit de toonbank. Lode keek vol bewondering naar het toestel. Kon hij zich dit wel veroorloven? 75 euro wilde hij wel hieraan besteden, dacht hij. “Voor 75 euro is het de uwe,” zei de verkoper. Lode was verbaasd omdat dit de prijs was die hij in zijn hoofd had. Hij twijfelde toch nog. “Werkt het nog optimaal?” “Het is een bijzonder toestel. Niet iedereen kan en mag ermee fotograferen. Ik wist dat u vandaag zou komen en dat u 75 euro ervoor zou betalen.” Lode keek zeer wantrouwig en dacht de oude man ze niet meer op een rijtje had. Aan de andere kant was hij wel gefascineerd door de overtuigende stem van de verkoper. Hij wilde er toch het fijne van weten. “Hoe wist u dat ik vandaag zou komen en dat ik er 75 euro voor wou geven?” “Van een foto die ik vorige week genomen heb.” Dit kan niet meer, dacht Lode, die man is gek. De verkoper zag de blik in de ogen van Lode. Hij nam het fototoestel, zette de instellingsdatum op 1 februari 1996. “Het is vandaag 10 maart 2016,” zei Lode. Maar de oude man luisterde niet, gaf het toestel aan Lode en vroeg een foto van hem te nemen achter zijn toonbank. Lode legde aan en nam een foto. De verkoper duwde op de display en toonde de foto. Lode zag de man achter de toonbank, maar hij leek twintig jaar jonger. De dagkalender tegen de muur wees de datum aan: 1 februari 1996. Lode keek naar de dagkalender achter de verkoper. Het was 10 maart 2016. “Overtuigd van het toestel?” vroeg de oude man. “Ik heb verleden week op verschillende data foto’s genomen van mijn winkel. Enkel jij stond op 10 maart 2016 aan mijn toonbank.” “Het apparaat ziet niet enkel beelden uit het verleden, ook uit de toekomst,” stamelde Lode. “Ik heb destijds ook het fototoestel gekocht. De verkoper van toen beweerde dat het toestel zijn fotograaf kiest en niet andersom. Waarom? Dat weet niemand, maar jij komt vandaag in het bezit van dit wonderding.” Lode wist nog niet goed waarom, maar toch kocht hij het toestel. “Nog een laatste goede raad. Wees voorzichtig met de beelden uit de toekomst en gebruik het toestel niet voor je eigen voordeel,” zei de verkoper nog voor Lode de winkel verliet. In gedachten verzonken wandelde Lode terug naar huis. Wat kon hij allemaal met het toestel doen? De uitslag van de lotto bekijken, zodat hij eindelijk zijn fotostudio kon uitbouwen. Gewoon het toestel op een week later zetten en een foto nemen van de krant. Hij kon dan zo de winnende cijfers invullen. Maar dan herinnerde hij de raad van de oude man. Dit kon hij niet doen. Hij wilde het toestel eens testen. Hij veranderde de datum in 29 maart 2016. Hij focuste op de straat en drukte af. Toch wat bevend toetste hij het display aan. Een beeld van een begrafenisstoet verscheen. Nieuwsgierig zoomde hij in en zag zijn kinderen wenend achter de lijkwagen. Verschrikt duwde hij het beeld weg. Na enkele minuten wilde hij terugkijken, maar het beeld was verdwenen. Een beangstigd gevoel overviel hem. Lode kwam aan zijn huis. Hij opende de deur. Zijn kinderen en zijn vrouw waren nog niet thuis. Stilletjes ging hij in de zetel zitten. Met het toestel in zijn handen sloot hij zijn ogen. Even later vloog zijn vrouw binnen. Enthousiast gaf zij hem een kus. “Ik heb een verrassing voor jou. We gaan op reis.” Zijn vrouw toonde hem de vliegtickets. “We vertrekken binnen tien dagen. Op 22 maart 2016 moeten we om acht uur ‘s morgens op Zaventem inchecken.”

Ludo Herwijn
14 0