Zoeken

Als het ons overkomt: over Kapaza en de nachtwinkel

Later dan deel 1:  +++ Titel zoekertje:Jos PauperBeschrijving: (N): Slechte vader(E): Bad father(F) : Malheureuse pèrePrijs:BedragGratisRuilenPrijs overeen te komenNiet van toepassingLevering:OphalenVerzendenConditie:GebruiktNieuw Tegelijk met deel 1:  o 6 chocoladekoekjes van het huismerk, een fles rode wijn en een pakje condooms lagen op de kast van zijn hotelkamer. "Hey, heb je een vuurtje voor mij?""Nee, sorry." Waarop de tiener een aantal vloekwoorden uitsprak.Jos zat op een trein van Barcelona op weg naar zijn hotel. Zijn wagon, die gevuld was met brullende schoolkinderen, had iets weg van een bijennest gevuld met een zwerm zoemend ongedierte. De tieners aan de andere kant rookten met de raampjes dicht. Iemand sprak tegen hem."Je krijgt dat er nooit meer uit," Zei de vrouw die tegenover hem zat."Uhm," stamelde Jos."Die aardbeienvlek op je hemd.""Oh.""Ik kan het er misschien uit krijgen, maar ik kan niets beloven.""Dan kan ik je in de plaats trakteren op een etentje."Er verscheen bij beiden een opgewonden glimlach.De trein arriveerde waarna alle passagiers uit de trein ontsnapten zoals lucht uit een doorgeprikte ballon.Jos en de vrouw waren de twee laatste luchtdeeltjes die de ballon verlieten en zich nu op het lege perron bevonden.Het hotel waar Jos verbleef was een honderdtal meter verderop te zien door een groot bord met de lichtgevende letters: RO A DA IMA.Het verbaasde Jos dat de mensen die op de snelweg ernaast reden nog nooit verblind waren door het felle licht.Met een zwierige pas liep de dame van de trein voorop naar binnen en nam plaats aan een van de vijf tafels in het restaurantje dat meer leek op een inkomhal. Het keukenpersoneel zat een tafeltje verderop iets te roken dat op wiet leek.Eén iemand moffelde zijn rolletje snel maar voorzichtig in een asbak, om er straks nog een paar trekjes van te kunnen nemen. Met losse veters beende hij naar Jos en de vrouw. Jos had intussen ook plaats genomen tegenover de vrouw.Na hun bestelling zaten Jos en de vrouw af en toe speels naar elkaar te staren."Hoe heet je?" vroeg Jos.Een korte stilte."Ik heb geen honger," zei ze afwezig. Haar ravenzwarte haar kwam even voor haar glanzende groene ogen."Wat?""Ik heb geen honger," herhaalde ze."Ik ook."Langzaam haastten ze zich uit het inkomrestaurant naar Jos' kamertje, zonder te betalen. Het potje rattenvergif in de hoek van de hotelkamer moest weer opgevuld worden."Je kunt hier een nachtje blijven als je wil?""Kan niet, ik wil morgen naar Madrid."Ze nam een lichte aanloop naar het bed, nam een halve draai en sprong met armen gespreid als een bungeejumper erop. Jos legde zich naast haar.Toen hadden ze seks, met ingehouden adem en gesmoorde kreunen; ze gingen ervan uit dat de muren zo geluidsdicht waren als karton. Jos' hemd met de vlek lag op de grond. Na de seks nestelden ze zich naast elkaar. "Mijn naam is Anita," fluisterde ze en ze legde haar hoofd naast zijn borst (niet erop, dat lag niet goed).Het geruis van voorbijrazende auto's wiegde hen in slaap. Later dan deel 1:  ++ 6 chocoladekoekjes van het huismerk, een fles rode wijn en een leeg pakje condooms lagen op de kast van de hotelkamer. Zondag dood, maandag begrafenis! Wel dat was niet de eigenlijke slogan van Ruyts rouwcentrum, maar daar kwam het wel op neer. Zijn Spaanse vakantieliefde, verloofde, grauw hoopje as zat nu in een urne. Iedereen die haar ooit heeft gekend, familie, vriend of klasgenoot, zat te huilen. Een uur later zat iedereen buiten de nieuwste modetrends te bespreken terwijl Anita's overblijfselen via de achterdeur in een camionette werden gekieperd. Tot zover zijn maandagnamiddag. Eenmaal thuis, toen de straatlantaarns aansprongen, plofte hij in de zetel. Hij realiseerde zich dat hij zijn dochter was vergeten op te halen van school.Hij schuifelde, alsof hij in een wachtrij voor een attractie was, naar zijn auto. De grijze verf begon af te bladeren net als zijn geluk de voorbije jaren dag na dag begon te eroderen. De groeven als resultaat waren duidelijk te zien op zijn asgrauwe gezicht. Op het tempo van een schildpad kraakte de Volkswagen door de bebouwde kom.Hij kwam piepend tot stilstand voor de gezonde voedingswaren-winkel die alcohol, sigaretten en nog meer alcohol verkocht. De winkelier die van een ander afkomst leek, lachte hem vriendelijk toe met een snuifje argwaan."Ik ga niets stelen," zei Jos droog. De man keek hem heel bevreemdend aan met zo een 'oh, dacht je soms dat ik dat dacht?'-blik.Sloffend tussen de rekken griste hij een fles rode wijn mee. Het etiket was intussen niet meer leesbaar, maar hij bekeek het optimistisch; die wijn heeft vast goed gerijpt.Met een zwier liet hij de fles op de toonbank landen."Foer juros plees."Jos rolde 2 euro naar hem toe, zei dat hij het wisselgeld mocht houden en verliet met een rustige pas de winkel. Onder de nachtelijke hemel reed hij naar de parking van de school van zijn dochter.Hij lag op de grond en dronk de hele fles wijn op.Twee minuten later smeet hij de lege fles aan duigen op de grond. De scherven glinsterden in het witte maanlicht.Er schoot een hevige pijnscheut als een bliksemschicht door hem heen naar zijn linkerhandpalm. Hij had niet door dat hij met een scherf in zijn tere huid zat te krassen.Hij liet zich vergezellen door de maan die zo helder scheen dat ze op de zon leek. Later dan deel 1:  + 6 chocoladekoekjes van het huismerk, bloedrode scherven van een rode fles wijn en een pakje lege condooms lagen op de kast van zijn hotelkamer. "Kom! Hier zijn de koekjes," riep Jos' dochter uitbundig.Jos keek aandachtig naar de prijs, alsof het zou dalen door ernaar te staren."Godver...""Wat zeg je, papa?""Wil je vanille of chocolade?""Chocolade. Mijn vriendinnetjes hebben ook altijd chocoladekoekjes, met die dino op." Hij legde de koekjes in de mand."Waarom mag ik die koekjes met de dino niet?""Ik dacht dat je bang was van dino's."Ze stond op het punt te antwoorden, maar hij snoerde haar de mond door naar de kassa te stappen.Even later zaten ze in de auto op weg naar huis. De benzinemeter stond al een week in de rode zone."Mama zou die dinokoekjes hebben gekocht."Ze vulde haar monoloogje aan. "Waarom is mama me niet komen halen?""Mama is op reis, naar Spanje," fluisterde Jos nauwelijks verstaanbaar door de regendruppels die op de vooruit kletterden."Ze heeft me geen afscheidskusje gegeven.""Mij ook niet, ze moest haar trein halen."Het melodieus getik van regen was in harmonie met het gesnik op de achterbank."Zitten al jouw vriendinnetjes nog in je klas?""Ja." stotterde ze terwijl zoute tranen haar lippen streelden.Toen ze thuis waren, verwarmde Jos een magnetronlasagne voor beiden en dan stopte hij zijn dochter in bed."Luister, het kan zijn dat ik je morgen wat later ophaal. Ik moet naar... een feestje. Als ik je niet op tijd kan ophalen, zeg je dat maar aan je juffrouw. Deal?" Hij aaide haar wang."Deal.""Slaapwel," liet Jos zijn dochter na terwijl hij even later in de deurpost stond."Papa, mag ik maandag twee koekjes meenemen naar school?""Morgen? Ja. Natuurlijk.""Slaapwel," geeuwde ze.Jos rolde de zetel in en dacht aan een website waarvan hij had gehoord. Hij ging dat Kapaza-ding zeker eens bekijken. Later dan deel 1: +++ 4 chocoladekoekjes van het huismerk, bloedrode scherven van een rode fles wijn en een pakje lege condooms lagen op de kast van zijn hotelkamer. Jos zat voorovergebogen op een stoel naar z'n computerscherm te staren. De oude computer zat luid te zoemen. Door de tranen in zijn ogen leken de woorden op het scherm te dansen. Hij had zichzelf te koop gezet op Kapaza. 1 reactie(s): Locatie: in de buurt van Rome, Italië.'Ik kom naar je toe, vader - J.P.'

Etlir Xharra
49 0

Vliegpartij

De geur van onze vorige vliegpartij hangt in haar krullen. Ik beeld het mij in als een film die ik in mijn hoofd laat afspelen. Ik ken haar ondertussen al een jaar of vijf, maar iedere keer opnieuw vervaagt de herinnering wanneer ze de deur achter zich sluit. Omdat ik makkelijk overspoeld word door indrukken, komt Ilse iedere laatste donderdag van de maand naar de instelling. Zo hoef ik niet weg te gaan uit mijn vertrouwde omgeving. Geen bus te nemen, niet door drukke straten te wandelen of mensen aan te spreken waarvan ik niet weet wat ze van mij willen. Vandaag is donderdag. Ilse is zoals steeds gekleed in haar stewardess pakje. Ik ben weg van alles wat met vlieghavens te maken heeft. Omdat ik niet zo goed met geld overweg kan, zijn haar bezoekjes op voorhand geregeld door mijn ouders. Om het toch echt te laten lijken betaal ik met een zelfgemaakt vliegticket. New York en Monaco zijn voor een volgende keer. Ilse staat naakt voor mij. 'Gaan we vliegen?' vraagt ze. Ze weet dat ik het woord 'vrijen' vies vind. 'Als ik de commandant mag zijn' zeg ik. Ik lig op mijn rug. Ilse zit op mij, beeldt uit hoe de reddingsvesten zichzelf opblazen. 'Come on my commandant you can do it'. Ze neemt mijn handen vast. Brengt ze in wiegende bewegingen tot bij haar borsten. Laat dan los. We stijgen op. 'This is your captain speaking' zeg ik. Mijn vingers glijden in haar nek, naar de achterkant van haar hoofd. Ik land op rood krulhaar. 'Mayday mayday' roept ze. De geur van een nieuwe vliegpartij hangt in de kamer.

Sascha Beernaert
0 0

Li Yin

Li Yin miste haar thuisland, het altijd groene land van haar voorouders. Wilde rivieren stroomden door de uitgestrekte wouden, vielen metersdiep van hoge rotspartijen en zochten hun weg doorheen de flarden van mist die altijd door het groene land dreven. ‘De mist is onze verbinding met de zielenwereld,’ had grootmoeder haar als klein meisje verteld. Li Yin hield er toen van om het woud in te trekken, tot aan de Watervallei of de Eeuwenboom. Elke keer dat ze mist zag, ging ze erin staan en sloot haar ogen. Dan kon ze de stemmen van de bomen horen, van de dieren die zich tussen het bladerdek en in hun holen verscholen, van het bruisende water. En soms, als ze heel goed luisterde, kon ze de aarde onder haar voeten horen ademen. Dan ging ze op de grond liggen tot de dieren kwamen kijken, die verschrikt wegschoten als ze bewoog. Ze liet de stemmen doordringen tot in haar hart en ademde mee met het ritme van de aarde, als deel van het groen en de mist. ‘Li Yin, luister je wel?’ Li Yin schrok op. ‘Vergeef me, vader, ik was…’ ‘Aan het dromen?’ Li Yin boog haar hoofd en reikte naar haar stok. ‘Waar gaan we heen, vader?’ ‘Ik heb een groep gevonden die je misschien interesseert.’ Li Yin zuchtte inwendig. Niet wéér een hobbygroep. Waarom begreep vader niet dat ze nergens bij paste? Ze had al kleien, dictie en zang uitgeprobeerd. De activiteiten vond ze heel fijn en in het begin waren de mensen erg behulpzaam. Maar na een tijdje merkte Li Yin dat ze haar vergaten, geen uitleg meer gaven of gewoon niet meer naar haar toe kwamen. Dan voelde ze zich zo alleen als toen ze naar dit lawaaierige land aan de andere kant van de oceaan waren verhuisd en Li Yin merkte dat ze de stemmen van de zielenwereld niet meer kon horen. Ze had gesmeekt om terug te gaan, maar haar ouders vonden haar gezondheid belangrijker. Li Yin tikte met haar stok links en rechts op de grond tot ze de band van de auto voelde. Ze reikte naar het achterportier en stapte in. Haar vader reed een hele tijd zonder een woord te spreken. Haar ouders waren voor haar verhuisd. De dokters in China hadden haar een jaar gegeven. In Amerika stond de geneeskunde verder en via een aantal pijnlijke operaties hadden de dokters haar tijd met vijf jaar kunnen verlengen. Haar tijd om het licht te zien, en de bomen en het water, om de vogels te zien vliegen en de mieren te zien kruipen. Op haar vijftiende was haar zicht toch achteruit gegaan en Li Yin had moeten leren hoe ze met haar stok moest wandelen en braille moest lezen. De prijs voor dat alles was de stilte in Li Yins hoofd. Zelfs in de rustigste wijk was het Amerikaanse lawaai te luid om de zielenwereld te horen. Het piepen van de vele elektronica maakte haar soms gek. Dan kon ze enkel met haar handen tegen haar oren heen en weer zitten wiegen tot het lawaai stopte. Ze had gehuild en gehuild om wat ze was verloren en soms voelde ze zich zo onnoemelijk eenzaam. Toen haar vader uiteindelijk de auto parkeerde en haar portier opende, hield Li Yin haar adem in. Geen elektronica, geen motoren. Enkel een briesje frisse wind. Een zacht geruis van water vulde Li Yins oren en ze ademde diep in en uit. ‘Kom.’ Vader legde haar arm op de zijne en leidde haar naar wat een stuk wilde natuur bleek te zijn. Li Yins hart ging sneller slaan. Het ruisen van het water werd luider, de wind feller. Vader legde haar hand tegen de ruwe stam van een boom en Li Yin legde haar tweede hand ertegen. Vader liet haar los. Li Yin deed haar sandalen uit en groef haar tenen in de dampende aarde. Ze luisterde, zette enkele stappen en ging op de grond liggen. Li Yin wachtte tot de geluiden van de natuur verstilden en haar hart het ritme van de aarde aannam. Toen hoorde ze hen. Ruisende stemmen, zacht als een briesje. Verwelkomend, vol vreugde. Li Yin huilde tranen en lachte. Thuis!

Lyne Uytterhoeven
14 0

Frank, mezelf en toevalligheden

“Is dit wat ik wil, dat ik mijn verhaal vertel? Is dat wat men van mij vraagt, dat ik dit wil, dat ik mijn verhaal vertel?”       Het leven van bekende mensen is niet simpel, bedacht hij zich toen hij voor de spiegel stond. Hij was al langer beroemd dan de tijd dat hij nu daar stond, reeds een jaar of vijf? Toen hij meedeed aan een kwis op tv. Bij toevalligheid word je leven bepaald, want natuurlijk, zoals dat gaat, had hij zichzelf niet ingeschreven. Het waren zijn gekke makkers van het werk, waar hij al lang niet meer werkt, die al lang ook zijn vrienden niet meer zijn. Hij bedacht zich voor de spiegel dat ze eigenlijk nooit zijn vrienden geweest zijn, maar bij toevalligheid, werkmakkers bij de autofabriek, de mensen waren waarmee hij zich associeerde. “Ga je mee ééntje drinken?” Het werden er gauw meer, en het bleef niet bij één nachtelijk cafébezoek. Als de weersvoorspelling die avond niet was uitgekomen, dat de komende uren zwoel gingen blijven, met in de loop van de nacht weliswaar onweer, met kans op hagel en hevige windstoten, zoals dat er steeds wordt bij verteld, alsof we niet weten wat een onweer inhoudt, hij was niet mee gegaan. De derde toevalligheid bedenkt hij zich voor de spiegel, terwijl hij zijn haren in de plooi legt. Eigenlijk zijn er weinig ontoevalligheden. Het café op de hoek van de straat aan de fabriek, dat is nu ontoevallig. Wat wil je immers? De plaats waar we ons kunnen verdrinken en vergeten dat we leven op toevalligheden, hoe zouden we anders onze onmacht overleven? Dat begreep de cafébazin maar al te best en ze telde het geld. Met deze pientere gedachte was hij klaar voor de wereld daarbuiten, met het venster op een kier. Het onweer was net gepasseerd dus kon hij de baan op, naar het interview met een gladjanus journalist van een gladjanus tijdschrift die zijn verhaal wilde horen. Geen weg terug, dacht hij, trok de deur achter zich toe en weg was hij. Zijn naam is Frank.   Gelukkig zijn de meeste mensen, zoals ik, onberoemd, en hoeven wij ons deze vragen niet te stellen en vertellen wij ons verhaal, onze gedachten, onze gevoelens op de manier dat wij dat willen. Ik doe het met gedichten en schrijf verhalen over Frank.   Weerbericht Het was met gelaten en vredige onmacht om horen Dat de ontmoeting van twee druppels water, in niets geleek in al wat zou volgen Dat denderende hagelbollen, inslagende bliksem en de wind zonder weerga Zouden uitsterven in de zang van een merel   ...........    

Maarten Vandervelpen
13 0

Fetish uit een doos

Ik heb een dildo gekocht om de kunst van het masturberen te leren. Op de doos staat LOVEHONEY in dikke roze letters. Ik test hem vanavond voor het eerst. Aan wie ik zal denken weet ik nog niet, waarschijnlijk niet aan mijn man. Batterijen heb ik niet gekocht, dat hoeft naar het schijnt niet bij een dildo. Ik heb even getwijfeld, maar een vibrator leek me toch te fake. Een penis trilt ook niet minuten aan een stuk. Hoogstens enkele seconden misschien. Neen, een penis pulseert in op- en neerwaartse stoten. Daarom is het een penis. Bovendien was de dildo afgeprijsd. Voor 28,95 euro heb ik vanavond voor het eerst in zes weken weer eens goede seks. Als ik de verpakking mag geloven toch. Die valt trouwens wat tegen nu ik thuis ben. Ik had meer tijd moeten nemen daarnet in de winkel. Ik koop niet elke dag een seksspeeltje. Vijf minuten om te kiezen en af te rekenen is niet veel. Het kan ook liggen aan de plaatsvervangende schaamte die mij tijdens mijn aankoop overviel. De man voor mij aan de kassa had een fetish. Dat hij daar stond omdat de toonbank hem opwond, had ik pas door toen de verkoopster mij wenkte en hem vriendelijk verzocht plaats te maken. Hij schuurde nog snel zijn onderbuik tegen de glazen zijkant en verdween vervolgens achter een rek dvd’s vol parafilieën. De twee meiden achter mij die met enkele attributen, zogezegd voor een vrijgezellenparty, stonden te zwaaien maakten het nog gênanter. 'Strapon' en 'Futaner' hoorde ik hen giechelen. Ik was opgelucht toen ik weer buiten stond.   Uit de doos lijkt hij langer. Hij heeft blijkbaar ook een zuignap. Dat betekent dat, als ik hem optimaal wil gebruiken, op zoek moet naar iets om hem tegenaan te kleven. Onze slaapkamer heeft geen gladde ondergrond. De badkamer is geen optie, die is vandaag nog gepoetst. De woonkamer dan maar. Vanavond ben ik toch alleen. Ik spuug zo hard ik kan op de onderkant en plof hem in het midden van de tafel. Hij wiebelt van links naar rechts, maar blijft overeind. Gehurkt schuif ik een 6 inch siliconen dildo zo diep als ik kan in mij. Stel je voor dat mijn man nu binnenkwam. Ik probeer de gedachte te verdringen, alsook die van mijn ongeschoren bikinilijn. Ik plaats mijn handen voor mij uit, krom mijn rug zo ver ik kan. Vervolgens kantel ik mijn bekken en begin op en neer te bewegen. Op de een of andere manier slaag ik erin om pulserende penisbewegingen na te bootsen. Ik voel het aan een opkomend orgasme. Alsof er iets in mijn hoofd knapt duw ik plots mijn knieën tegen elkaar en wacht… In een flits zie ik een man en een toonbank. Ik veer recht en trek de dildo weg. Voor ik het weet sta ik voor het tafelblad. Het harde hout tegen mijn schaambeen windt mij op. De kwast op de rand die ik met mijn gedrup groter lijk te maken,  geiler. Ik doe het zonder nadenken. Duw mijn vagina tegen de hoek, wrijf steeds wilder in op- en neerwaartse bewegingen. Harder, harder, nog, harder, nog, nog, nog… Bij iedere kreun neuk ik de tafel tegen de muur. ‘Ik kom.’ gil ik. … Er liggen scherven op de grond. Ik ruim ze op. Als Filip mij morgen vraagt wat er met onze trouwfoto is gebeurd zeg ik dat hij van de muur viel tijdens het afstoffen. Vrouw-zijn is een kunst die je niet kunt leren. Masturberen daarentegen…

Sascha Beernaert
12 0

Zeezicht op Zurenborg

  Het is een zwoele zondagavond. Ik zit op een kruk en leun nonchalant tegen de voorgevel van café ZeeZicht op de Antwerpse Dageraadplaats. Ik zie overal lachende gezichten, pretoogjes en frisse pintjes. Uitlaten als: "Gij meent da!" en "Ge hebt hem toch de waarheid verteld?" worden de verzadigde lucht in geschoten, maar ze lossen even snel op als de geblazen zeepbellen van de kinderen op het plein. Het is een luidruchtige mensenmassa op twee veertigers na. Alsof een glazen stolp hen, zittend aan een klein rond tafeltje, scheidt van de rest van het plein.   Hij draagt een gecentreerd wit hemd met hoge kraag, een marineblauwe vest en een klassieke zwarte Ray-Ban. Zijn grijzende haren zijn strak over zijn kalende kruin gekamd. De dikke gouden ring met diamant aan zijn rechterpink schittert door de laagstaande zon. Zij heeft zichzelf in een zwart maatpak gewrongen. Aan de stand van haar intimiderende borsten te zien, loert een nipplegate gevaarlijk om de hoek. Haar geblondeerde haren vallen op zoals een fluovestje dat doet en steken af tegen haar gebronzeerd, verrimpeld velletje.   Ik bestel mijn tweede bolleke Koninck.   Het valt mij op dat de ijdele man – ik noem hem in gedachten Ray - schichtig om zich heen kijkt en voortdurend zijn benen beweegt alsof hij een dubbele basdrum aan de praat houdt. Hij jongleert non-stop met zijn witte iPhone 6 en werpt zijn vlam regelmatig kusjes toe. Zij kijkt geamuseerd, giechelt en tracht ondertussen haar borsten in het gareel te houden. Ze stift haar lippen babyroze op het moment dat de ober met twee glaasjes bubbels komt aangewaaid. Ze klinken en nippen van hun glas.   Links van mij komt een mollige dame met knalrode kop aangestormd. Ze sleurt daarbij aan elk hand een jongen van een jaar of twaalf mee. Ik vermoed dat de twee fils à papa haar kinderen zijn. Ray heeft haar ook in de mot en hij veert recht. Nog voor hij een woord kan uitbrengen, zet de vrouw het op een brullen. “Kijk eens jongens, hier zit hij! Dat ziet er een belangrijke vergadering uit!” Ray sist: “Rustig Brigitte, moet heel het plein u horen of wat! En wat doen de jongens hier? Die moesten al lang in hun bed liggen!” Brigitte keelt verder: “Wat krijgen we nu? Gaat gij mij hier opvoedingsadvies geven of wat? Ge zijt nooit thuis, vuile leugenaar!”   De blonde bimbo zwijgt, kruist de armen en rolt met haar ogen. De twee jongens lopen ondertussen ook rood aan. Niet van woede, maar van schaamte. De ene broer huilt en schuilt achter de schouder van de andere.   Ray kijkt naar Brigitte en wijst naar zijn gebroken zonen. Hij snauwt: “Zijt ge nu content, Brigitte? Ge kon toch evengoed wachten tot ik thuis was in plaats van heel het plein op stelten te zetten. Mijn meeting met de bank was afgesprongen, oké? Er kwam een gaatje vrij en ik heb mijn collega Veronica uitgenodigd om nog een aantal dingen te bespreken voor de belangrijke meeting van morgen.” Veronica richt zich tot Brigitte en zegt triomfantelijk: “Aangenaam.” Brigitte brult verder: “Gij omhooggevallen stukske zeveraar! Ik ben uw excuses spuugzat, Ywein. Een gat in uw agenda … Haar gat zeker? Bedrieger!” Veronica giechelt.   Ik vind het jammer dat Ray eigenlijk Ywein heet. Ray past hem veel beter als midlife-macho.   Brigitte raast ondertussen verder: “Ik, wat zeg ik, wij, houden u al 10 minuten in de gaten en we weten genoeg! Ge zit verdorie met uw neus tussen haar borsten terwijl ge haar handje vastpakt. Ik zal u eens iets zeggen, meneertje de directeur. IK WIL DAT GE VANAVOND UW BOELTJE PAKT!”   Door de laagstaande zon zie ik hoe Brigittes woorden worden versterkt door een spervuur van speekseldeeltjes die het gezicht van Ywein bombarderen. Ondertussen is het plein stiller dan ooit. Alsof elke caféganger getuige is van een indrukwekkend stukje straattoneel. Een hipster aan het tafeltje naast mij denkt trouwens écht dat dit doorstoken kaart is. Hij zegt tegen zijn vriend dat dit ‘stuk’ waarschijnlijk een leuke verrassing is van één of ander theatergezelschap dat meedoet aan de Zomer van Antwerpen.   Luttele seconden na de zware woorden tracht Ywein zijn vrouw te bedaren. Dat ze het rustig thuis zullen bespreken en dat het een groot misverstand is. Dat hij het zal goedmaken en dat hij belooft vaker thuis te zijn. Dat hij de verloren tijd zal inhalen. Maar daar heeft Brigitte geen oren naar. Ze zwaait haar handtas tegen haar man zijn linkerwang. Als blijkt dat Yweins oor bloedt, lijkt de hipster al wat minder zeker van zijn ‘stuk’. Zijn wenkbrauwgefrons zegt genoeg. En Veronica, die is ondertussen met de noorderzon verdwenen.   Brigitte sleurt haar getraumatiseerde zonen letterlijk mee in haar verdriet. Weg van de flirtende boeman die verslagen zijn wonden likt op een plein dat terug ademhaalt.   Ik bestel mijn derde bolleke Koninck.  

Antony Samson
60 0
Tip

Twee sterren

“Niemand wil ons helpen,” zei de man in de rolstoel. “U bent onze laatste hoop.”   Wat leek hij jong om in een rolstoel te zitten. Hooguit vijfendertig. En ook de vrouw die bij hem was, had iets wat me van mijn stuk bracht, iets wat niet klopte. Misschien waren het haar glanzende, blonde haren, die niet bij haar grauwe huid en doffe ogen pasten, of was het iets wat ik in haar blik ontwaarde, iets wat ik niet kon thuisbrengen. Tussen hen in zat het meisje. Ze was erg jong, een kleutertje nog. Haar voetjes zweefden hoog boven de grond, maar ze wiebelde niet met haar benen. Wat je van een klein meisje op een hoge stoel toch zou verwachten. Ze zaten met zijn drieën in de voor het overige lege wachtkamer.   “We weten dat het een ongewoon verzoek is, maar we hebben er heel lang en goed over nagedacht,” zei de vrouw. Ze hield de hand van het meisje stevig in de hare geklemd.  “Ziet u, wij komen voor onze dochter. Het is haar eigen idee.” Ik keek geschrokken naar het muizenmeisje op die grote-mensenstoel. “Ze is niet bang,” voegde de man er snel aan toe. “Hoe oud is jullie dochter?” vroeg ik. “Vier en een half.”   Ik herinner me nog haarscherp de dag waarop ik mijn eerste tattoo zette, in het schuurtje achterin de tuin van mijn grootouders. Een naald, ontsmettingsalcohol, een pak watten, een doosje lucifers en een flesje Oost-Indische inkt, meer had ik niet nodig. Ik tatoeëerde een spinnetje op mijn linkerelleboog, dat later geïncorporeerd werd in de jungle-tekening die van mijn schouder tot mijn pols vloeit. Een tijger, paradijsvogels, een krijsende aap, lianen. Maar dat spinnetje zit nog steeds op zijn plaats.   “Het spijt me,” zei ik, “maar ik tatoeëer geen kinderen,” en liep naar de deur om die open te houden voor de man in de rolstoel. Buiten passeerden de auto´s over de grijze kinderkopjes. Er hing regen in de lucht.   De vrouw liet voorzichtig de hand van het meisje los en ging rechtstaan. “Wacht even voor u een beslissing neemt,” zei ze. “Laat ons het eerst uitleggen. Het enige wat ze wil, zijn twee sterren op haar arm. Twee kleine sterretjes, meer niet.” “Waarom wil jij twee sterren op je arm?” vroeg ik aan het meisje, maar het kind bleef kaarsrecht op haar stoel zitten en fixeerde haar blik op de poster van een zeemeermin die boven de balie hing.   De man verliet nu ook zijn plaats en draaide zijn rolstoel naar mij toe. Ik merkte nu pas dat hij daarvoor niet aan de wielen moest draaien, maar dat hij een elektrische rolstoel had, die hij via een klein staafje met twee vingers kon besturen.   “Ik ben drie jaar geleden met ALS gediagnosticeerd,” zei hij. “De laatste tijd gaat het snel bergaf. En mijn vrouw...” Hij keek haar aan als om toestemming te vragen. Ze knikte. “Bij mijn vrouw is onlangs kanker vastgesteld. Een zeer kwaadaardige.” Plots begreep ik wat er anders was aan die vrouw. Ze droeg een pruik. “We weten niet hoeveel tijd we nog hebben,” ging de man verder. “Maar wat ik wel weet is dat mijn dochter twee sterren op haar arm wil. Kunt u ons daar alstublieft bij helpen.” Die laatste woorden waren geformuleerd als een vraag, maar de diepe vermoeidheid in zijn stem liet zijn intonatie te snel zakken om ze nog als vraag te laten klinken.     Langzaam draaide ik mijn blik van de vader naar de moeder. En behalve het geheim van haar haren, begreep ik nu ook wat er in haar ogen verborgen lag. Het was verdriet. Maar ik had het niet herkend omdat het een soort verdriet was dat ik zelf nooit gekend had. Een duizend keer dieper soort verdriet.   Mijn God. Wat moet je met zo´n situatie.   Ik hurkte neer voor het meisje, en haalde diep adem terwijl ik een vraag probeerde te kiezen uit alle vragen die door mijn hoofd schoten. “Je beseft toch dat een tatoeage voor altijd is?” vroeg ik uiteindelijk.   Ze keek me strak aan met grijze wolvenogen. “Dat weet ik,” zei ze. “Daarom wil ik het juist.”      

Kathleen Verbiest
200 10

17 maart 1999

Het was een koude nacht. Ik hoorde de wind die de takken meesleurde en de klok die tikte. Mijn broertje lag in zijn bed bij het raam. Ik keek hoe hij langzaam in slaap viel.Net toen ik mijn ogen dicht wou doen hoorde ik iets. Het leek of dat iemand iets zei. Ik weet niet wat hij of zij of wat dan ook zei. Maar ik wou het weten.Even later hoorde ik het weer. En mijn broertje ook, want hij keek me bang aan en vroeg met een bange stem: "Wat was dat?" We hoorden het weer. Ik zag dat mijn broertje bang was dus ging ik bij hem liggen en hield hem stevig vast."Ik ben bang", zei hij."Ik ook"We hoorden het weer, alleen was het deze keer luider.Na een tijd hield het op. Ik ging terug in mijn eigen bed liggen, en viel terug in slaap. Plots hoorde ik mijn broertje gillen. Ik pakte snel de zaklamp op mijn nachtkastje en riep mijn broertjes naam, maar hij antwoordde niet.Ik scheen op zijn bed. zijn kussen en zijn deken was gevallen. Er lag alleen zijn teddybeer en een paar druppels bloed.Mijn hart bonkte bijna uit mijn lijf. Ik scheen met de zaklamp in het rond, maar ik zag niks. Ik zweette van top tot teen. Ik hoorde het weer maar luider en luider. Ik dacht aan mijn broertje, ik dacht aan mijn mama en papa, aan mijn oma die nu aan het snurken was. Ik dacht aan iedereen en alle leuke momenten. Ik hoorde het weer.Ik wachtte en wachtte maar er gebeurde niets. En net, net op het moment dat ik dacht dat het gedaan was voelde ik een vreselijke pijn in mijn rug, een pijn die ik nog nooit eerder had gevoeld. Ik kreeg het ijskoud. Alles werd donker. Ik voelde het bloed over mijn rug stromen. Ik viel op mijn knieën, en overal lag bloed. En toen, DUISTERNIS!

Fenne Wens
0 0

Wie hoog vliegt

Ze ziet er sjofel uit in haar gevangenisoverall. De stof valt om haar lijf als een wijde tent en haar blik is leeg. Waar er vroeger vuur brandde in die gitzwarte ogen, zie ik nu alleen nog resten as.    Ze hoeft hier niet te zitten, dat weten we allebei. Met één welgemikte ijsknal blaast ze de wanden van haar cel tot gruis en kiezels. Maar ze houdt haar handen stevig gesloten. Meer dan de muren van de gevangenis, sluit ze zichzelf op in haar eindeloze zee van spijt.    Ik heb nooit veel over mijn vrouw gepraat. Dat deden kranten al genoeg in mijn plaats. Zij was Freeze, de superheldin in diepblauw en ijswit. De vrouw die explosies bevroor met één handbeweging,  branden bluste met één ademteug en iedereen vol slechte bedoelingen met een vingerknip achter slot en grendel mikte.  Ons appartement puilde uit van de krantenknipsels en uitvergrote foto’s van spectaculaire reddingen. Zij was de publiekslieveling. Ik was de onzichtbare hulp die de brandlucht uit haar eindeloze reeks spandexpakjes waste.  Maar hoe meer het publiek haar op handen droeg, hoe groter mijn afkeer werd voor haar.    Weet je nog hoe superhelden in stripreeksen altijd een dubbelleven leiden? Daar had mijn vrouw geen boodschap aan. Ze flaneerde door de straten in haar strakke heldinnenpak.  ‘Klaar voor het onverwachtse’, zei ze altijd.  ‘Wentelen in je eigen roem’, noemde ik het.  Hoe hoger zij vloog, des te dieper zakte ik weg.    Langzaam sloop de haat ons huis binnen. ‘s Nachts rolden we elk naar het verste uiteinde van het bed, vastbesloten om zelfs geen ademteug van de ander te voelen. Telkens wanneer ik na dagen moed bijeenschrapen haar aansprak over onze relatie die verder afbrokkelde, was er altijd een ramp die ze dringend moest voorkomen.    Die bewuste ochtend betrapte ze me in de gang. Zelfs op kousenvoeten ontsnap je niet aan de aandacht van een superheldin.  ‘Waar ga jij heen met die valiezen?’  ‘Ik ga weg. Ik ben er klaar mee, Freeze. Gedaan met pakjes wassen en wachten tot de wereld eens zes seconden rustig is zodat wij kunnen praten.’ ‘De wereld kan niet zonder mij’, beet ze me toe.  ‘De wereld redt zich prima zonder jou.’ ‘Ik ben een superheldin!’ ‘Je bent een omhoog gevallen trut met één miezerig talent. Je kan toevallig ijs afvuren. Onze buurman laat oorverdovende boeren. Zullen we hem ook in een spandexpakje steken?’ Freeze keek me ijskoud aan.  ‘Ik ga! Zoek maar een ander hulpje. Zet wel even in de vacature dat een ruggengraat en eigen wil totaal overbodig zijn.’ Woest haalde ze uit. Haar vuisten spanden zich op en ze opende haar handpalm. ‘Freeze! Niet doen’, brulde ik. Ik duwde haar hand weg en dook op de grond. Een ijskoude wind suisde over mijn hoofd. Het raam versplinterde en ik voelde het appartementsblok daveren toen haar ijsknal doel trof.    Het gegil vanop straat drong langzaam tot me door. Ik keek op en zag Freeze aan het raam staan, witter dan de ijswitte schicht op haar pak. Een schoolbus vol kinderen lag als een gebarsten ijsblok dwars over de weg. De passagiers voor altijd bevroren. Iemand schreeuwde. Ik weet niet wie het was. Freeze of ikzelf...   ‘De wandeling is voorbij!’, brult een barse stem. Ik draai me weg van de afsluiting tussen de mannen- en vrouwenafdeling en sluit achterin de rij aan. Met een moedeloze tred lopen mijn medegevangenen en ik terug naar de cellen. De stof van mijn overall wappert als een te wijde tent om mijn benen.

KiM
0 0

Wie zegt dat het voorbij is?

  'Ik hoorde onlangs iets treffends op de radio, over kinderen hebben.’ zegt mijn vader. Hij trekt zijn jas uit en hangt die over de rug van de keukenstoel. Mijn jongste kruipt de keuken in en trekt als vanouds de besteklade open.  ‘Vertel eens’, mompel ik en pluk mijn peuter weg van de keukenkastjes. ‘Koffie?’ ‘Ja graag. Ze hadden het over hoe je je kinderen doodgraag ziet. Je kan ze niet missen. Ze zijn zo'n wezenlijk deel van je leven, dat ze bijna een deel van jezelf zijn.' 'Mmmm',  ik hijs mijn jongste met één arm op mijn heup en probeer met de andere hand koffie te zetten. ‘En?’ 'Maar minstens éénmaal per dag',  gaat mijn vader verder met opgeheven wijsvinger. 'Minstens éénmaal per dag wil je ze in de hoogste boom zetten die je kan vinden. Al is het maar voor even.' Vanaf mijn heup graait de jongste naar de koffiekopjes. Voorzichtig laat ik haar op de grond zakken en lach door het protest heen. 'Of achter het behang.' ‘Eigenlijk zouden kinderen geleverd moeten worden met een uit-knopje. Om ze midden in een brulconcert gewoon even uit te schakelen.’ Met onfeilbare timing start mijn eigen exemplaar het schoolvoorbeeld van een driftbui.  ‘Een mute-knop is ook goed.’ Mijn ogen dwalen over het aanrecht op zoek naar een fopspeen.  ‘Neen, echt gewoon uit. Of een fastforward-knop om de driftbui door te spoelen. Ik heb er meer dan genoeg uitgezeten.’   Hij kijkt naar zijn jengelende kleinkind aan mijn been.  ‘Was ik dan zo erg?’ Ik zie een bestofte fopspeen liggen achter het kruidenrekje.  ‘Och zwijg.  Jij kon echt het bloed vanonder mijn nagels halen. Zeuren om dit of dat. Koppig je eigen ding doen. Selectief doof zijn als het je goed uitkwam.’  'Blij dat dat voorbij is?' Ik prop het tutje in de brullende mond ter hoogte van mijn kuiten.  ‘Maar lieve schat, wie zegt dat die tijd voorbij is?'

KiM
17 1

Waterlanders

Hij leefde nog. Ik kon het zien aan zijn kieuwen.Om een of andere reden was hij gestopt met zwemmen. Moe of ziek of zomaar. Hij kon niet verder. Ze haalde hem uit het water en hield hem voor me uit.“Je mag hem niet aaien met je droge handen.”  zei ze. Doe ik niet. Hij zou me toch niet vertrouwd hebben. Vissen doen dat niet. Zij maken het zichzelf nooit zo moeilijk. Ze legde hem in onze emmer, half gevuld met water, en zo snel we konden fietsten we klotsend naar het kleine vijvertje aan het eind van de wijk. Het water zag er daar properder uit dan hier. Er dreef in ieder geval minder huisvuil rond. Ik moest de emmer dragen en ik deed dat met plezier. Toen we aankwamen aan het vijvertje was hij dood. Ik kon het zien aan zijn kieuwen. Hoe sterft een vis? Zou hij zich zijn leven herinneren? Wat zou hij voelen? Misschien wist hij dat hij doodging. Misschien net niet. Ik liet mijn fiets vallen in het gras en mezelf zakken op de grond. Was het mijn schuld dat hij is doodgegaan? Dit heb ik niet gewild. Daar kwamen de waterlanders.   Zouden wij met graagtevallenals dwarrelendzonder onszelf pijn te doenmaar met steedsdiezelfde bestemming Onderaandaar waar zwaartehaar verlangen legthaar wilhaar doelen sprekennoch zwijgenertoe doet   Ze kwam voor me staan. Ik weet niet meer hoe ze me troostte maar ze deed het. Misschien zei ze zelfs helemaal niets, maar het deed wel iets met mij, alsof ik zelf een vis was die van het vuile in het propere water terechtkwam. En of ik leefde. Dat kon je zien aan mijn kieuwen. Sowieso, dat wist ik wel zeker!

Jürgen NaKielski
29 0

De Blauwe Boeken

  Knus en gezellig, antieke, houten rekken die helemaal tot aan het plafond reiken met alfabetisch gerangschikte boeken, een plaats waar tijd noch ruimte vat op hebben, waar bij elke inhalering dat zo herkenbaar muffige aroma van oude verhalen je ene neusgat binnenhuppelt, terwijl de aangename geur van nieuwe boeken je andere neusvleugel zachtjes kietelt. De kleine boekenwinkel net buiten het centrum was dat alles helemaal niet. Aan de buitenzijde floreerden mos en onkruid weelderig tussen alle mogelijke kieren en spleten. Binnenin was het donker. De groezelige ramen en de tot op de draad versleten gordijnen hielden genoeg zonlicht buiten om het er vleermuizen naar hun zin te maken. Het rook er eigenaardig, wat zurig, alsof er al jaren geen grammetje verse zuurstof naar binnen was gesijpeld. Helemaal achterin brandde een staande schemerlamp die net na de uitvinding van de gloeilamp heel modern was. Daaronder zat een man, ineengedoken en met priemende oogjes die heen en weer flitsten over de pagina's van een dik boek, op een oude, krakkemikkige stoel aan een al even gammel bureautje. Daarop stond een vooroorlogs telefoontoestel als een magneet stof te vergaren en een prehistorische computer waar mammoeten nog hadden leren op typen en die jaren geleden al gedegradeerd was tot kapstok. De bel krijste. De deur ging moeizaam open en een vrouw wrong zich naar binnen. Ze struikelde net niet over een berg boeken, botste met haar knie tegen een rek en baande zich al vloekend een weg door de schemering. “Bob”, riep de vrouw. “Ik ben terug.” “Dat hoor ik, Bea”, zei de man onder de lamp zonder haar ook maar één blik te gunnen. “Vraag je niet hoe het geweest is?” vroeg ze. Bob rolde met z'n ogen. “Alsof ik een andere keuze heb”, verzuchtte hij. Met tegenzin klapte hij z'n boek toe en vroeg: “Hoe is het geweest?” “Fantastisch”, riep Bea uit. “Het was precies zoals in de boekskes. Parelwitte stranden, een helderblauwe zee, wuivende palmbomen en van 's morgens tot 's avonds scheen de zon. Het was in één woord zááálig.” Ze trok de dichtstbijzijnde stoffige stoel naar zich toe, gooide er de erbarmelijk gebouwde krantentoren af en plofte zich erop neer. “Dat ziet morgen bont en blauw”, klaagde ze en masseerde haar pijnlijke knie. “Heb je zo niets om te bekomen?” Bob trok de onderste bureaulade open, haalde er enkele trappisten uit, ontkurkte de flesjes en schonk als een volleerde zytholoog twee kelkvormige glazen vol. Bea nam gulzig enkele slokken. “Dat smaakt”, zei ze en veegde met de rug van haar hand het schuim van haar lippen. “Dat hadden ze daar waarschijnlijk niet?” vroeg Bob, dronk één vierde van z'n glas in één keer uit en liet een luide, krachtige boer. Bea schudde haar hoofd. “Ze hadden daar alleen van die mierzoete cocktails in kleuren die er niets eens drinkbaar uitzien en waarvan de suiker aan je tanden blijft plakken. En het eten was er ook al niet veel soeps. De eerste dagen heb ik meer de binnenkant van het toilet gezien dan iets anders.” Ze nam nog een grote slok om de gedachte eraan door te spoelen. “En dan al dat zand, dat plakte overal aan. Ik voel het nu nog overal zitten. En kijk,” ze stroopte haar mouwen op en toonde haar armen, “ik zie eruit als een gekookte kreeft die tussen een braillemachine heeft gezeten.” Bob grijnsde. "Dat is helemaal niet grappig", zei Bea en begon te krabben. “Als je nu 'Ik heb het je toch gezegd' zegt, dan ...” “Ik zeg toch niets?” “Ik hoor het je tot hier denken.” “Ik heb altijd al geweten dat mijn brein tot uitzonderlijke dingen in staat was.” “Ja, lach er maar mee.” “Wat moet ik anders doen, Bea? Jij wou per se op reis naar één of ander paradijselijk eiland.” “En nu kan ik mijn prachtige vakantiefoto's aan iedereen laten zien. Ze zullen nogal jaloers zijn.” Bob schudde meewarig het hoofd en nam nog een slok van de lauwe trappist. “Moet jij je winkel nog niet gaan opendoen?” vroeg hij. “Morgen pas”, zei Bea en zette haar glas neer. Ze stond op, stapte over de rommel, schopte hier en daar iets aan de kant, schoof de gordijnen opzij en zette de ramen wagenwijd open. Bob vloekte luid en hield zijn armen voor zijn ogen. “Wat doe je nu? Dat brandt”, riep hij. “Ik zorg voor je portie vitamine D.” “Ik ben allergisch aan vitaminen.” “Heb je hier al eens rondgekeken? Een stort is properder. En langs buiten is het al even erg. Je ziet meer mos en onkruid dan bakstenen.” “Dat is een natuurlijke vorm van isolatie.” “Aan je uitleg zal het ook niet liggen. En laat me raden. Die rommel hier is om de vloer te beschermen tegen vuiligheid?” Bea zuchtte. “Dit kan zo niet langer, Bob. Je laat me geen andere keus.” Ze nam de telefoon en draaide die naar zich toe. “Wie ga je bellen?” vroeg Bob argwanend. “Wie denk je?” “Nee. Dat doe je niet. Dat durf je niet.” Een lichte paniek was hoorbaar in z'n stem. “Wil je het uittesten?” Bea nam de hoorn van de haak, niesde van het vrijgekomen stof dat op en neer danste alsof het gebeten was door een nest rode mieren, en draaide het eerste cijfer. “Bea, doe nu niet zo kinderachtig. Ik ben geen vijf meer.” Bea draaide het tweede cijfer en keek naar Bob. Die hield z'n kaken stijf op elkaar geklemd, maar zei niets. Bea draaide het derde cijfer, dan het vierde, maar nog voor ze het vijfde cijfer kon draaien, graaide Bob de hoorn uit haar handen. “'t Is al goed”, gaf hij uiteindelijk toe. “Ik laat het hier wel opruimen.” Een week later geurde het in het kleine boekenwinkeltje zoals vlak na een fikse plensbui in het voorjaar en zag het eruit alsof het eindelijk uit een lange en diepe winterslaap ontwaakt was. Alleen de eigenaar paste niet in dit nieuwe plaatje. Hij voelde zich als een varken in een veel te propere stal. Zijn gezicht stond op vijf voor onweer. Nergens was er nog een stofje te bespeuren, de vloer blonk als een spiegel, door de ramen kon je weer naar buiten kijken, er slingerde niets meer rond, en alle boeken waren netjes geclassificeerd. Hoe moest hij hier in hemelsnaam nog iets terugvinden nu zijn systeem volledig om zeep geholpen was? De bel kermde. Een man waggelde naar binnen. Hij zag eruit als een vleesgeworden kathedraal wiens funderingen het elk moment konden begeven. Bij iedere stap hopten zijn kwabben op en neer. Hijgend en puffend sleepte hij zichzelf voort tot helemaal achteraan de winkel. Vlak voor Bob zette hij een grote, kartonnen doos neer. Bob keek niet op. De man kuchte. “Ik ben bezig”, zei Bob, sloeg een pagina om en las verder. “Meneer De Blauwe?” vroeg de man aarzelend. “Ik heb hier iets heel interessants voor u.” Bob legde zuchtend zijn boek neer en keek de man aan. “Ja?” Met zijn kleine, dikke worstenvingertjes haalde de man een oud, in leer gebonden boek uit de doos. “Wat denk je?” vroeg hij. “Hoe kom je hieraan?” vroeg Bob. “Geërfd”, zei de man. “Van een tante van mij.” “En hoe ben je hier terechtgekomen?” “Bea heeft me deze plaats aangeraden.” “Ah”, zei Bob. Hij had het kunnen weten. Waarom wil ze zich toch altijd moeien? “Zijn ze iets waard?” vroeg de man. Bob bekeek de andere exemplaren uit de doos aandachtig en bladerde ze één voor één heel voorzichtig door. “Het is een volledige reeks, in leer gebonden, in ongeschonden staat, en een eerste druk”, zei Bob bewonderend. “Ze zijn meer dan iets waard.” “Hoeveel wil je er voor geven?” vroeg de man. “Niets”, zei Bob. “Niets?” “Niets.” “En daarnet zei je nog dat ze veel waarde hebben.” “Dat is ook zo. Maar ik heb geen interesse om ze te kopen.” “En waarom niet?” “Dat is teveel gedoe.” “Gedoe?” herhaalde de man niet-begrijpend. “Heb je enig idee hoeveel werk en tijd daarin kruipt?”, vroeg Bob. “Eerst gaan we onnodig lang discussiëren over de prijs, daarna moet ik ze hier in de winkel prijzen, ze uitstallen, en het ergste van al, dan komen er ook nog klanten. Nee nee, daar begin ik niet aan.” De man staarde hem stomverbaasd aan. “Weet je wat”, zei Bob en schoof de bovenste lade van zijn bureau open. Hij haalde er een koffertje uit, viste de sleutel uit zijn broekzak, opende het kistje en haalde er een briefje van vijftig uit. “Ik geef je dit als je me nu met rust laat”, zei hij en propte het tussen de dikke vingertjes van de man. “Is het niet genoeg?” vroeg Bob ongeduldig toen de man zich niet verroerde. “Wil je nog meer?” Hij grabbelde nog enkele briefjes uit het kistje en duwde ze bij het andere briefje in de hand van de man. “Wil je nu weggaan?” “Je bent gestoord”, was het enige dat de man kon uitbrengen. “Compleet gestoord.” Hij nam z'n doos, draaide zich om en maakte zich zo snel zijn vlezige aanhangsels hem toelieten uit de voeten. De rest van de namiddag had Bob alle tijd om rustig te lezen. Vlak voor sluitingstijd jammerde de bel. “Typisch”, mompelde Bob in zichzelf. Maar nog geen vijf stapjes en drie woorden (“Hebt u kookboeken?”) later werd de oude vrouw die tot het selectieve clubje behoorde van de met uitsterven bedreigde regenkapjesgeneratie hardhandig door de slechtgezinde eigenaar terug naar buiten geduwd. Hij sloot de deur en draaide het bordje open om zodat men aan de buitenkant GESLOTEN kon lezen. Bob slofte terug, gleed uit over een natte plek op de spekgladde houten vloer, stootte de achterkant van z'n hoofd tegen de scherpe hoek van z'n bureau, viel op de grond en bleef roerloos liggen. Twee dagen later hing er aan de deur een briefje: 'De Blauwe Boeken – Gesloten wegens sterfgeval'.

Jenna
3 0

Oorbellen van de vrouwen

Wat ze daar liggen te doen in de lade van de antieke mahonie bureau in Carolines woonkamer, weten de oorbellen zelf niet en Caroline nog minder. Ze zijn niet van haar, ze liggen er sinds kerst 2013. Ze hebben zich genesteld tussen andere oorbellen en bijhorende opsmuk. Daar voelen ze zich goed en Caroline laat het daar ook bij. Toch hebben de oorbellen vanalles te vertellen. En dat zouden ze doen als ze konden praten. Want er is zoveel te vermelden over hun vorm, hun ouderdom en vooral over Nicole. Nicole? Ja Nicole, de “vorige” eigenaresse van de oorbellen. Of ze nog altijd van Nicole zijn, laten de oorbellen in het midden. Ze zijn in bruikleen bij Caroline. Of ze ooit terug gaan naar Nicole, weten ze niet. Of ze dit willen, weten ze nog minder. De oorbellen zijn oorspronkelijk aangeschaft door Maurice. Een verlaat huwelijkscadeau of eerder een vervroegd kerstcadeau, dat weten de oorbellen niet meer. Nicole ook niet, ze heeft ze ook al zo lang. Al veertig jaar of langer, dat weet ze niet. Maurice is ook al zo lang dood. Hun samenzijn en hun niet samenzijn lijkt te zijn samengesmolten tot één groot vlak. Een groot vlak dat eerst grijs, dan blauw en dan zwart werd. Een zwart dat al jaren toeneemt, tint na tint donkerder en dikker. Het neemt zo hard toe dat Nicole zich eerst verwonderde over de hoeveelheid tinten dat zwart kan aannemen en nadien deze niet meer zag. Ergens rees daar het idee bij Nicole om zich de oorbellen te ontdoen. Want hoe zwarter de tinten werden, hoe zwarter werden haar herinneringen aan Maurice ook. De oorbellen leken eveneens zwarter te worden, ook al poetste Nicole ze elke week met steeds grotere fanatieke stress. Daar ergens wist Nicole dat ze de oorbellen terug moest brengen naar het huis. Het huis waar ze met Maurice getrouwd is. Want dat weet Caroline niet, haar huis was van Nicole en Maurice. Verkocht na zijn dood aan Carolines ouders, die het op hun beurt aan Caroline schonken. Maar zonder het verhaal te vertellen van Nicole Deschacht en de de verdwenen tweede huissleutel.

't Achterlicht
0 0

Wraak van de prinsessen

  De Prinsessen   Ergens te lande in een kasteeltuin in Sprookjesland.   'Kussen, kussen, kussen!' Ze blijft het horen. Wat moet ze dan toch kussen. Dan komt een lakei met een kussentje naar voor. 'Hmmm, misschien een lief klein katje' Dan is de lakei bij haar. 'Wat is dat?' brult ze verschrikt: 'Een kikker. Dat kus ik niet. Ik ben het beu om altijd van die vieze beesten te moeten kussen. Ik ben hier weg. Zoek maar een ander om die gladde, slijmerige dingen te kussen.'   Ergens anders te lande in een slaapkamer in Sprookjesland. 'Een kus. Dat terwijl ik zachtjes wakker word. Oh nee, een kus, toch niet weer. WACHTERS, WACHTERS!' Snel sprinten de koninklijke wachters binnen en blijven dan bedremmeld staan. ' Wat is dit? Wie heeft die rare snuiter in mijn slaapkamer binnen gelaten' 'Orders van de koningin.' stamelt er één verlegen. 'Waarom altijd van die wildvreemden? Weet je wat, leg jij je vanaf nu in mijn bed om gekust te worden door wildvreemde mannen. Deze had dan nog een snor. Ik ben hier weg. Zoek maar een ander om kussen van rare snuiters te krijgen. Salut.'   Nog ergens anders te lande in een reusachtige eetzaal in Sprookjesland. 'Lekker, mijn favoriete eten. Lamsboutjes met boontjes en lekkere kroketten. Een grote portie op mijn bord en smullen maar. Maar wat is dit, dit smaakt niet normaal! Bweurk, ik voel me niet zo goed. Het zal toch weer niet waar zijn hé. Alweer vergif. Nee hé, daar heb je het al, mijn maag draait en keert en,... aiaiai, het komt,... ik moet overgeven!' 'Papa, ze hebben weer geprobeerd mij te vergiftigen.' 'Ja liefje, dat weet ik. Dat moest van mij.' bromt de koning in zijn baard. 'Wat!! Dat moest van jou?' 'Ja liefje, dan kan je tegen al die giftige stoffen wanneer je echt vergiftigd wordt', antwoordt hij. 'Wie gaat mij nu vergiftigen, ik ben keilief. Ik ben het beu. Ik ben hier weg. Zoek maar iemand anders om te vergiftigen. Uw favoriet varken of zo. Salut'   Helemaal ergens anders te lande op een kruispunt in Sprookjesland.   'Dat is nu toch niet te geloven hé, kikkers.' 'Verdikke zeg, altijd die vreemde mannen die mij wakker komen kussen.' 'Grmbl, vergif vergif, ik moet daar altijd zo van die vies smakende boeren van laten.' Zo gaat het verder op drie wegen die naar ons bewuste kruispunt leiden wanneer plots, uiteraard. Boem patat, knal en botsing alom. In het rond vliegende armen en benen en ook nog ergens een hoofd. Nee hoor, zo erg was het niet. De prinsessen vallen allemaal recht op hun achterwerk, even stil geworden van het schrikken. Maar dan nemen de goede hofmanieren het over. 'Hallo,' zegt de een stem: 'ik ben de Kikkerprinses, ook wel Kikkie genaamd.' 'Aangenaam,' zegt een andere stem: ' ik ben de mannenkusprinses, maar jullie mogen Mannie zeggen.' 'Burps,' klinkt nog een andere: 'sorry daarvoor, mijn naam is gifprinses maar zeg maar Louise.'   Daarop vertellen ze hun verhaal. Ze blijken allemaal iets gemeenschappelijk te hebben. Allemaal moeten ze dingen doen die ze niet graag doen. Maar hoe zou dat komen? Wie zorgt daarvoor? Dat zouden onze drie prinsessen wel eens willen weten. Ze zitten kniezend in het gras wanneer Kikkie plots zegt:' Hey, ik weet misschien iets. Een verhaal dat ik lang geleden van een lakei gehoord heb. Die vertelde me dat onze levens geschreven worden door een schrijver. Dat die alles wat wij doen uitvindt en beschrijft. Misschien moeten we die wel eens een bezoekje brengen.' 'Akkoord!' brullen Mannie en Louise in koor: 'Op naar de schrijver!' 'Euhm, waar vinden we die?' vraagt Kikkie zich dan af. 'We gaan gewoon rechtdoor en altijd naar rechts als er een kruispunt is!' vindt Louise. 'Wat een enig plan!' kirt Mannie. Ze gaan op weg. Rechtdoor, dan rechts dan verder rechtdoor, nog eens rechts. Tot ze opeens bij een huisje komen waar 'Scriptus: schrijver' opstaat. 'Zou het hier zijn?' vragen de drie zich af. Tijd voor overleg.   De schrijver   'Wat een leuk beroep heb ik toch', denkt de schrijver bij zichzelf. 'Een kop thee, mijn schrijfveer, een blad papier en ik kan er weer tegenaan.' 'Wat zou ik de prinsessen nu eens laten doen, laten kussen door mannen, kikkers of nog een beetje vergif? Er zijn zoveel mogelijkheden.' 'Misschien moet ik het eens van een andere kant bekijken?', mijmert hij. Hij drinkt zacht slurpend van zijn thee. 'Misschien moet ik de prinsessen eens stoer laten zijn? Op jacht gaan, beren vangen en zomeer.' 'Nee, dat gaan de kindjes niet goed vinden hé. Wat kan ik die dekselse prinsessen toch laten doen?' “Klop klop klop” 'Nee, dat kan ik ze toch niet laten doen, kloppen.' “KLOP KLOP KLOP” Ohla, het is Rudolf de deurklopper.   De schrijver en de Prinsessen   De schrijver komt moeizaam uit zijn zetel en gaat naar de deur. Nadat hij die geopend heeft ziet hij een vreemd tafereel. Drie mooie meisjes die vol schrik naar zijn deurklopper kijken. ' D d d d d d d dd d d d die deurklopper praat,' zegt eentje met een wel heel bleke huid. 'Ja, dat is Rudolf de deurklopper, die heb ik van een tovenaar gekregen', zegt de schrijver. 'JAAA,' kraakt Rudolf: 'en hoe harder je met me klopt hoe liever ik het heb. Doe het nog eens, toe toe toe?' Waarop de prinses met de glibberige lippen; van kikkers kussen krijg je dat namelijk; een redelijk harde gil slaat zoals alleen prinsessen dat kunnen. De schrijver nodigt de drie uit in zijn woonkamer en vraagt hen wat het probleem is. 'Wel' begint Kikkie... 'Ik moet altijd' zegt mannie tegelijkertijd. 'Dat kan toch niet meer' lispelt Louise, ondertussen een boertje ophoudend. Zo gaat het een heel tijdje door en de schrijver raakt niet wijs uit die drie kwebbelende meisjes. Maar wacht, hij heeft de oplossing. Hij zoekt snel zijn cd met oceaangeluiden en steekt zijn oordopjes in. Wanneer hij de cd opzet vallen de drie prinsessen al snel in slaap. 'Ah eindelijk rust,' denkt de schrijver bij zichzelf en gaat rusten verder schrijven. 'Morgen kom ik wel te weten wat er scheelt, nu nog een beetje schrijven.'   De volgende dag   'Een goede morgen, beste dames. Een koffietje, boterhammetjes met choco?' De schrijver doet zijn best om beleefd te zijn. Ja een kopje koffie en een boterhammetje zou er wel ingaan bij Kikkie en Mannie. Lousie slaat groen uit bij het idee en vraagt om een thee en een beschuitje. Want die koffie ligt zo zwaar op de maaaaag en die boterhammen liggen ook zo zwaar op de maaaaaaag, zeuren kan ze wel een beetje. Bij het lekkere ontbijt leggen de prinsessen hun frustraties uit. Ze vinden het echt niet meer leuk om al die vuile dingen te doen. Zou de schrijver er niets aan kunnen doen? De schrijver snapt dit en belooft plechtig om er iets aan te doen. Waarop de prinsessen heel blij hun ontbijt verderzetten. De schrijver gaat aan zijn bureau zitten. 'Wat moet ik nu doen?' vraagt hij zich af. 'Ik weet niets anders wat die prinsessen kunnen doen, prinsessen doen toch altijd hetzelfde. Wat kan ik die laten doen? De was, de strijk, daar zullen ze niet mee akkoord zijn. Hij start dan maar zijn laptop op en begint te googelen. Wat een zoektocht. Maar plots ziet hij iets. 'ja, dat is het. Dat gaan de prinsessen fantastisch vinden.' Snel bestelt hij de spulletjes die hij gezien heeft en licht hij de meisjes in. Deze zijn natuurlijk heel nieuwsgierig maar de schrijver wil niets zeggen, ze moeten maar wachten op de koerier. Deze laat niet lang op zich wachten. Eerst horen ze een paard galopperen, dan zachtjes vertragen tot het stopt. Voetstappen naar de deur. “Klop Klop Klop.” 'Jaah jaah nog eens', een verschrikte gil, een plof, snelle voetstappen die zich verwijderen en een weg galopperend paard. De schrijver opent de deur en geeft Rudolf een veeg uit de pan. Hij mag de mensen zo niet laten schrikken. Rudolf bonkt van het lachen tegen de deur. 'Misschien moet ik me maar eens een nieuwe deurklopper aanschaffen,' denkt de schrijver nukkig, 'deze laat de mensen te hard schrikken.' Hij raapt het pakje op dat de koerier laten vallen heeft en gaat ermee naar de prinsessen. Benieuwd kijken de meisjes naar de kleurige kledingstukken die de schrijver uit het pakje haalt. 'Wat zijn dat?' vraagt Mannie. 'Zo kleurige kleren,'zegt Louise. 'Dit, lieve prinsessen,' zegt de schrijver: 'dit zijn voetbaluitrustingen. Ik ga jullie laten voetballen. Dat is eens iets anders dan altijd prinses te moeten zijn.' 'Dat klinkt leuk.' zegt Kikkie. De meisjes trekken de uitrustingen aan en gaan buiten op het veld spelen. De schrijver is de scheidsrechter. Hij legt de regels uit maar de drie dames begrijpen niets van strafschop, buitenspel, hoekschop,... 'Zou het dan toch geen goed idee geweest zijn?' mijmert Scriptus. Louise, die hem hoort, antwoordt: ' Nee, dat is geen goed idee geweest. Dat is hier veel te moeilijk.' 'Verdorie toch,' denkt de schrijver: ' wat moet ik nu doen? Die dekselse vrouwen eten al zijn koekjes op. Zeker die één die niet meer vergiftigd wordt. Het is net of ze haar schade moet inhalen.Zo een vreetmonster. 'Ah ik heb het.' denkt hij. 'Meisjes, kom eens bij mij? Wat zouden jullie ervan zeggen om op schattentocht in het bos te gaan?' 'Mja' zegt Kikkie:' wordt ge daar niet keivuil in dat bos? Al die beesten die daar zitten. Stel u voor, misschien zitten er zelfs kikkers.' 'Dan de boswachter tegenkomen zeker. Die gaat mij ook al willen kussen.' bibbert Mannie lichtelijk hysterisch. ' Zijn daar koekjes in het bos of heeft die boswachter misschien koekjes?' wil Louise verlekkerd weten. 'Waar staan de koekjes trouwens?' Nu is de schrijver ten einde raad. Hij weet het echt niet meer. Misschien moet hij een verhaal schrijven, speciaal voor de meisjes. Hij legt het plan voor. De meisjes gaan meteen akkoord, vooral als er koekjes in zitten.   Het verhaal   De schrijver zet zich aan zijn bureau en begint te brainstormen. 'Prinsen, draken, boswachter, gekke paters, abdij, schmink, queeste en ja koekskes.' De schrijver begint te schrijven. De prinsessen vinden het wel spannend dat ze op Queeste mogen, wat een spannend woord zeg. Helaas zitten er geen koekjes in Queeste.   “De meisjes zijn op weg naar de abdij. Onderweg komen ze een gekke pater tegen. ' D d d d d d d d' zegt hij 'Wat bedoelt hij?' vraagt Mannie zich af? Kikkie raadt ernaar:' dansen, duikboten, dreigbrieven, donderwolken, dakbedekkers,...?' De pater schudt de hele tijd van nee. ' Der zijn geen koekskes meer?', gokt Louise. 'DRAAAAAAK ' gilt de pater plots: ' er zit een draak aan de abdij. Hulp, help, SOS en grote paniek.'   De meisjes zien een confrontatie met een draak wel zitten en gaan op weg naar de abdij. Onderweg passeren de drie een blinkend gepoetst raam. Daar worden ze geconfronteerd met een vreselijke waarheid. Hun schmink is uitgelopen van het voetballen. Zo kunnen ze toch niet op queeste gaan. Stel dat ze de prins van hun dromen op zijn witte paard tegenkomen. Zo kunnen ze die toch niet tegemoet treden. Louise vraagt zich stiekem af of zo een paard lekker zou zijn. Ze nemen rustig de tijd om hun schmink in orde te brengen wanneer ze plots in de verte een verschrikkelijk gebrul horen. Maar echt een verschrikkelijk gebrul, hé. Geen leeuw die een beetje boos is. Dit is duidelijk een draak. Of iemand met een slechte maag, volgens Louise. Voorzichtig gaan ze verder op zoek naar de draak. Ze beginnen langzaam een verschrikkelijke stank te ruiken. Kikkie en Mannie kijken beschuldigend naar Louise maar die beweert dat ze geen boertje gelaten heeft. ‘Kom op meisjes’, zegt Kikkie. ‘Ja, we moeten bewijzen dat we sterk zijn, hup hup hup. Op naar de draak’, zegt Mannie vastberaden. Zo elkaar oppeppend gaan ze verder naar het nest van de draak. Nu komen ze wel heel dichtbij. Voorzichtig bereiken ze de abdij. Aan de verwoestingen te zien ligt de draak net achter de hoek. De drie prinsessen bereiden zich voor en springen dan tevoorschijn. ‘Kajaaaaaa!’ ‘Hoejaaaaaaa!’ ‘Kom maar op lelijk beest!’ dergelijke kreten uitstotend springen ze naar voor en.. …geen draak te zien. Teleurgesteld gaan ze op zoek. ‘Waar zou die nu toch zijn?’, vraagt Mannie zich af. ‘Ik denk dat hij gaan jagen is.’ zegt Kikkie. ‘Oooooooh, gaan jagen;’ bromt Louise: ‘dan krijgt die tenminste wel eten. Heeft er iemand koekjes mee? Toevallig? Nee? ‘ De prinsessen besluiten dan maar op de draak te wachten bij de paters in de abdij en ondertussen een tasje thee met een koekje te nuttigen. Opeens worden ze opgeschrikt door een felle windstoot. De draak is terug. ‘Kom op meiden, we pakken hem’, zegt Kikkie vastberaden. ‘Olaaaaa, eerst mijn thee met koekjes, dan drakenvangen,' mompelt Louise met een volle mond. Een half uur laten zijn ze dan eindelijk klaar en bespringen ze de draak. Ligt die knuppel toch wel te slapen, zeker! Die heeft zoveel gegeten dat hij ligt te dromen. Plots begint zijn neus te bewegen. Hij ruikt iets. Lui doet hij een oog open en ziet daar drie lekkere brokken staan. Hij komt overeind en brult loeihard terwijl er vlammen van wel 10 meter uit zijn bek schieten. Hij zwaait zijn grote kop in de richting van de drie verstijfde prinsessen en doet zijn bek al open om ze in één hap te verslinden. Wanneer plots, BUUUUUURPS. Louise heeft van schrik een enorme boer gelaten. De draak haalt diep adem om ze te braden, slaakt een piepje en valt om. Poef, draak dood. Dat was een giftig boertje. Al de vergiften in haar maag in combinatie met de thee en de koekjes blijken een giftig gas te produceren. De drie prinsessen zijn zo blij dat ze even de hofmanieren vergeten en een gat in de lucht springen. ‘Zou die draak eetbaar zijn?’ vraagt Louise zich af. De andere prinsessen willen dat toch liever niet proberen en overtuigen Louise ervan om terug naar de schrijver te gaan.”   ‘Hoe is het geweest, meisjes?’, vraagt de schrijver nieuwsgierig want die heeft natuurlijk het gebrul gehoord en de vlammen gezien. ‘Super’ ‘Fantastisch, geweldig’ ‘Lekkere koekjes bij de paters’, roepen ze door elkaar. ‘De draak is dood’, zegt Kikkie fier. ‘Zeg nu nog eens dat wij alleen maar kunnen gekust worden door vreemde mannen en al die dingen’, zegt Mannie triomfantelijk. ‘Ok meisjes, jullie hebben gelijk. Vanaf nu schrijf ik alleen nog maar verhalen over prinsessen die draken verslaan en prinsen gaan redden. Wat denken jullie daarvan?’ ‘Dat is heel goed’, beamen Kikkie en Mannie. ‘Wat vind jij ervan Louise?’ vraagt de schrijver. ‘Louise, waar ben je?’ ‘gggmmmkkllldddddddrrr’ klinkt het. ‘Louise, die cake was voor iedereen;’ zegt de schrijver verontwaardigd, ‘nu moet ik een nieuwe bakken.’ ‘Spforry.’murmelt ze met volle mond.   Einde    

Stefan De Keyser
0 0

We waren met twee toen het gedicht begon

  Met haar handen vol met boeken rende Hannah het zaaltje op de eerste verdieping van café De Vrede binnen. Kwart voor drie. Veel te laat! Was dat haar eigen schuld of kon ze het steken op tram 15 met moeilijk sluitende deuren en daarom verschillende keren eindeloos te laat vertrok? Op de tram steken was het fijnste. Maar veel veranderde dat niet aan het nijpende tijdsgebrek dat voor haar lag. Hannah keek de de zaal rond. Mathieu was zo lief geweest om de stoelen al in rijen te plaatsen. Ze telde vijf rijen van zeven stoelen. Vijfendertig luisteraars, dat ze nog nooit meegemaakt. Een neerslachtigheid overviel haar. Kwamen er maar eens meer dan tien mensen naar haar gedichten luisteren. Ze schudde met haar hoofd. Zo goed als Paul van Ostaijen zou ze nooit worden. Ze troostte zich ermee dat Paul waarschijnlijk ook niet direct volle zalen lokte in zijn begindagen. Hannah maande zichzelf aan om wakker te worden. Tien voor drie was het al. Waar ging die tijd toch naar toe? Snel legde ze de exemplaren van haar dichtbundels op de tafel vooraa en rende dan dan naar beneden om een flesje plat water uit het café te halen. Vijf minten later holde Hannah weer het zaaltje binnen. Ze vervloekte Mathieu dat hij het verhaal over zijn cavia’s tandpijn net op dat had willen vertellen. Ze ging achter de tafel zitten en zette haar flesje neer. Drie voor één en nog niemand. Dit kon toch niet waar zijn? Niemand? Zelfs Sophie en Mira niet? Haar vriendinnen hadden het nochtans beloofd te komen. Hen nu nog bellen had geen zin. Al tien minuten zat Hannah daar. Ze frunnikte aan haar dichtbundel en sloeg hem open. Het eerste gedicht, ‘Wit vlees’ genaamd, bleek haar vragend aan te kijken. Zonder er bij na te denken begon ze het hardop voor te lezen. ‘Niemand weet wat er achter dat witte vlees huist. Het is wit, Aantrekkelijk en toch niet Is het maagdelijk of toch net bezoedeld?’ Handengeklap deed haar opschrikken. ‘Mathieu?’ stamelde ze. ‘Ja ik.’ De oudere man kwam de zaal binnen en ging op een stoel op de eerste rij zitten. ‘Waarom sta jij daar nou?’ ‘Het viel me op dat hat al een eind na één was en dat er nog niemand was opgedaagd. Dus ik dacht dat het wel leuk zou zijn dat er toch één persoon kwam luisteren.’ Tranen prikten in Hannah’s ogen, ze kon hem wel zoenen.  Ze stond op en liep naar hem toe. ‘Meisje, je bent een goede dichter. Ook al beseft nog niet genoeg mensen dat. Geef het tijd,’ fluisterde Mathieu. ‘Je hebt waarschijnlijk wel …’ Haar zin werd afgebroken door een hoop meiden die binnenstormde, Mira en Sophie voorop. ‘Sorry Han, die tram hé, het leek wel of hij elk rood licht en wat voor elke kleur ook moest hebbben!’ Mira sprong van haar ene voet op de andere. ‘Maar hier zijn we, met een hele fanclub!’ Hannah lachte, ze herkende maar één of twee van dames, maar dat donderde voor haar niet. ‘Ga allemaal zitten, ik ga er aan beginnen.’

't Achterlicht
1 0
Tip

Lost in the Alps

Snow fell over the dark, night time Alps. The stars, that are always more beautiful the higher you go, were blocked by winter clouds. The man stood guard along the ridges of one mountaintop. It served as an outpost, from where he could see the enemy’s trenches. The snow had halted the war, or at least the great offensives. Nothing would happen tonight, the man thought, but he could not hope it would remain so for the rest of the war. The dying of men was a discomforting pleasure to some, the man thought. And it seemed they would not give up their bloody addiction any time soon. As the wind blew up snowy dust, the man closed his eyes almost completely. It was cold, but the soldier was at ease. There was a silence at the outpost, and to a soldier’s ear, silence was the most beautiful noise. No shots that silenced the golden eagle soaring over the mighty snow peaks. No cannons that overwhelmed the crushing thunder of distant avalanches. After standing in the cold for two hours, his guard duty was over. He returned to his little shelter. To ordinary people, the shelter was just a hole in the ground. But to the soldier’s eyes, it was home, and the trenches that covered the south side of the Alps had become a neighbourhood of fighting men. When the man crawled into his small home, he lit the gasoline lamp and sat down at the improvised desk. It was time to write to Anna. She lived in the brown gold Tuscan sea of farmland. He had written her countless letters, and when he read her answers, there seemed to be no distance between the cold Alps and the fertile Tuscan soil. He took his pencil. It was sharpened carefully, and was now a small witness to his words of love. His letters to Anna always started with the same words. “My little olive orchard”. They had met in an orchard with spring blossoms. It was, as he told her numerous times, the symbol of Italy. “I hope you are doing well, and that the war hasn’t touched our small village.” He knew the war wasn’t fought in Tuscany, otherwise he wouldn’t be on top of the Alps. But what do you write in times of war? “The snow has halted the fighting, but it won’t last. When the winter landscape melts away, the hearts of war loving men grow cold. And we are left with the warm barrels of our rifles, but the icy feeling of killing fellow men.” “I don’t know when I will see you again. But when I do, our hands will no longer be separated. There will be no sigh of wind between our chests, or floods of dark thoughts between our minds.” “How I need you Anna. Out here, on these forgotten mountains, it feels like I’m touched by the cold of the moon. I don’t know what people in the backcountry really know about us. It feels like we are in the middle of the ocean, with the coastline far away. Nobody to see, and nobody to help us.” “How is it Anna, that sometimes a heart can be surrounded by barbed wire? Isn’t it terrible sight to see my body so divided by trenches.? They say it’s our duty. That we fight for a greater cause. But when great men say that the faith of humankind rests upon the barrel of a gun, you know there’s something wrong.” He sat back for a while. How can a man just sit there and do it all again the next day? He felt like he was touched by the cold of the moon. Standing up, he grabbed a blanket from his bed and hung it over him. The gasoline lamp flickered through the small room. He missed her. He sat back down, and started writing again. “I don’t know how we are led to sail away on this darkened moonlight. Tell me what it is Anna, that keeps me from you? I can no longer see or hear without you, I need you. Away from these frozen mountains that steel the love of so many doubtful men.” “Let me be, back in your Tuscan hands. Can’t they see I want the warm soil back under my cold soles? For you I would fly off this mountain… But forget it Anna. This war has no place for hope. I only know that when I sleep, I feel your touch and smell your hair. And even though it’s not much, it’s a slice of life that feeds my hunger. I will see you again, either during these lonely nights, or in warm Tuscan days.” He stopped writing, stood up, and dressed himself up. Then he left his little house, moved up to the outpost and stood on top of the trenches. He only saw the white landscape and Austrian lines. He spread his arms and yelled “if I die, the silent whispering words of love have lost all their power”.

Simon Sileghem
30 0