Zoeken

NOIR AVEC UN PARFUM DE PIPI

Het is het jaar van El Nino. Dit natuurverschijnsel gooit wereldwijd roet in alle normale weersverwachtingen. Het was reeds de tweede helft van mei en aan de Franse Middellandse zeekust was, op een paar dagen na, de zuidelijke blauwe wolkeloze hemel en de bijbehorende warmte nog ver te zoeken. Twee dagen Mediterraan klimaat, twee dagen Belgisch grijs. De enige constante warme plekken bevonden zich aan de stakingsposten van de Franse olieraffinaderijen. Om hun eisen kracht bij te zetten, stookten hier verhitte vakbondsheethoofden autobanden op. Ze trachtten het gehele autorijdende land plat te leggen door de leveringen van benzine aan de tankstations te boycotten. Stakers in Frankrijk, betogers en stakers in België, tweemaal gijzeling van de gewone bevolking.  De zondag was begonnen met een zachte motregen die al snel overging in hevige stortbuien. De plensregen tokkelde oorverdovend op de caravan. Er zat niets anders op dan een vakantiedag al lezend en internetend uit te zitten. Maandagochtend was de zon terug van de partij. Cap d’Agde lag nog in een diepe winterslaap . De rolluiken van de zomerresidenties waren meestal nog allemaal gesloten.  De felle rukwinden deden ons fietsscenario echter in duigen vallen en wij besloten dan maar te voet naar Agde  te wandelen. Agde, een stadje dat 26 eeuwen geleden door de Grieken gesticht werd, weerspiegelde, zijn uit donker vulkanische gesteente opgetrokken, kerk in de rivier de Herault. Voor ons een raadsel wie er nog in die oude verkommerde huizen in die smalle straatjes wou wonen. Uit de wind en onder een mager zonnetje beslisten wij om in een basserie op een pleintje een koffietje te gaan drinken. Er was duidelijk iets aan de hand op het pleintje. Er stonden wat jonge mannen rond te drentelen. Ze riepen wat schuttingtaal naar elkaar, mepten wat op elkaars schouders en na wat getrek en gesleur verdwenen een aantal jongelui op een brommertje naar de andere kant van het pleintje om dan vervolgens met veel lawaai terug te komen aanrijden. Er stond een grote vrachtwagen op het plein met daarnaast een tafel waar allerlei eten en drinken op uitgestald stonden. Om beurten schoven de jongeren aan, staken een stuk baguette in hun mond en openden een blikje fris. Een kleine dikke man die breder dan hoger was hield de wacht naast deze lunchtafel. Zijn T-shirt spande over zijn speklagen. Hij droeg een donkerblauwe, volledig door de zon verschenen trainingspak, waarvan de twee ritshelften van zijn trainingsvest al decennia lang elkaar nooit meer waren tegengekomen.  Was het misschien een vrije dag voor de gesloten jeugdinstellingen? De haantjes zagen er allemaal een beetje hetzelfde uit. Licht terroristisch gekleurd met een debiele criminele stupide glimlach en een groot bakkes. Elk moment verwachtten wij dat er een bendeoorlog zoals in de film “Black” zou losbarsten en dat de Belgisch-Marokkaanse filmregisseur Adil El Arbi met een ‘putain’ tussenbeide zou komen. Toen er ook nog een man van de security op het pleintje kwam staan ronddraaien, zat ik van nieuwsgierigheid in mijn één centimeter grote koffietas de bodem weg te roeren en op mijn caféstoeltjes op en neer te wippen. Wat was er aan de hand?  Uit de tegenoverliggende straat kwamen er twee hippe mensen elk met een hond aan de lijn, onze richting uitgewandeld. Hier werd onmiddellijk de uitdrukking, mooi van ver, maar ver van mooi overduidelijk. De vrouw droeg een rode baret op haar knaloranje haren. Aan haar vaselinekleurige, gerimpelde aangezicht met knalrode lippen en valse oogwimpers, was nadrukkelijk te zien dat ze de kaap van drie maal twintig al eventjes overschreden had. Ze droeg een jeansjasje met glitters en een uitgerafelde jeanshort, die net iets te kort afgesneden was. Vanuit de onderste bilronding staken twee melkwitte cellulitus-putjesbenen, die blijkbaar ook nog niet teveel zon gezien hadden. Vanaf de bobbels in de knieholtes liep een Google- stratenplan met blauwe aders door tot in de hooggehakte cowboybotten. Haar man droeg een blauw met witte strepen matrozentrui op een knalrode broek en onder zijn arm twee stokbroden. Hij was bijna helemaal kaal, maar had zijn beetje nog resterende haar, achteraan met een fluo elastiekje, in een pijpenkrulpaardenstaartje bijeen gebonden. Het zag eruit als een verschrompeld Wiener worstje. Hij had zulke grote flaporen, dat als het mijn partner zou geweest zijn, hij op dagen dat de mistral of de transmontana wind opstak, niet buiten de deur zou mogen komen. Het risico zat er dan immers in, dat je hem enkele dagen later in Marokko zou moeten gaan ophalen. Sommige mensen komen weg met zo’n outfit, maar dit seniorentweetal leek net van een gekostumeerd bal met als thema “De Moulin Rouge” te komen. Rond het terras van de brasserie waren overal grote betonnen plantenbakken gezet, gevuld met yucca’s en orleanders. Terwijl het bizarre koppel ook naar de bedrijvigheid op het pleintje keken, snuffelde de dobberman- hond van mevrouw aan de bakken, hief zijn poot op en plaste recht in het zand van de bloembak. Hij draaide zich nog eens om zijn as en pieste een tweede keer tegen de plantenwortels. Het kleinere foxhondje, van mijnheer, had te korte pootjes die hij niet hoog genoeg kon opheffen om de potgrond te besproeien. Hij kletterde zijn urinestraal dan maar tegen de onderkant van elke plantenbak. Zo kreeg elke bloembak een driedubbele ammoniakinfuus. Noch madame, noch monsieur, noch de café- uitbater reageerden. Alleen de klanten keken elkaar aan en trokken hun wenkbrauwen wat vragend op. Straks, als de zon weer in alle hevigheid op die hondenpissijnen zal schijnen, de urinegeur zich met het aroma van de pastis, de rosé en de koffie zal vermengen, de planten mistroostig en verwelkt hun koppen gaan laten hangen en de klanten hun neus gaan ophalen, dan misschien zal de brasserie- eigenaar zich de dagelijkse wandeling van de twee kaketoeachtige hondenbezitters herinneren en denken :”Merde alors” maar ’t zal zijn’ de geur van pis dehors’… Het tweetal hippe seniorenvogels vervolgden hun weg en werden iets verder door een politieagent tegengehouden. Wat gebeurde er toch allemaal?  Onze pleintjesaandacht was eventjes verslapt maar toen er ook nog twee jonge hoertjes op meters hoge hakken , met ontblote schouders op het pleintje kwamen aantrippelen en cola en Frans brood van de tafel snaaiden, moest en zou ik weten wat er daar toch aan de hand was. Nieuwsgierig aagje? Weetgraag Simmeke zeker! De security man, wees naar de straat achter ons, bootste een camera na en vertelde ons, dat daar inderdaad in de oude smalle straatjes van Agde een filmploeg aan het filmen was. De plaatselijke politieagent hield alle belangstellende tegen en de Franse Adil- regisseur  riep heel luid:”De nouveau et cut”. Dus gelukkig toch een bende figuranten en geen kleine criminelen… Hoe zal de film heten? Noir avec un parfum de pipi.   Sim, Agde 25 mei 2016                      

Sim
0 0

De reis van meneer patiënt en mevrouw dokter (deel 2)

Er was eens een dokter die zoals ze had beloofd mee op reis was vertrokken met een van haar patiënten. Ze was op een boot gestapt, had over de reling gehangen langs stuurboord met windkracht zeven en een half opspelend in haar lange haren, en zeeziek geworden. Gedirigeerd uit het zuidwesten had ze de zeeschommelingen in het belang van haar patiënt getrotseerd. Nog voor er land in zicht was, was ze in een opwelling van misselijkheid aan een tirade over mindfulness begonnen.‘De kracht van heel deze reis is.....’ stak ze van wal net voor ze over boord kotste.Kwakjes smurrie afgewisseld met reutelend stil gekreun stervend in meelijwekkend gehoest, kleurde het dek in regenboogkleuren. In de verte dreef een eiland.Als twee schipbreukelingen tête-à-tête gezeten in een rubberen reeds opgeblazen reddingssloep werd er aangemeerd door een wat voor een anker moest doorgaan verroest stuk gebogen ijzer uit te werpen over een houten paaltje dat loodrecht verdwaald stond te staan in de verzengende hitte van een hagelwit zandstrand.Krabben liepen schuin voorbij, keken verbaasd opzij om niet ijlings tegen een eenzame, aan een stuk hout vastgebonden gummiboot op te botsen.In de verte druppelde het nattigheid die almaar dichterbij regende.‘Dit lijkt mij niet het moment om aan mijn dichtbundel 'punt aan de lijn te beginnen.’ zuchtte een licht gepikeerde patiënt.‘Wat maakt dat jij je op dit moment in een literair werk dreigt te verliezen?’ vroeg een tot aan het borstbeen lijkbleek geworden dokter.Misschien kwam het door de overweldigende stilte die uit die vraag ontstond, maar de oceaan leek plots veel weidser en het eiland op z'n minst een volle centimeter kleiner. 

Sascha Beernaert
15 0

De reis van meneer patiënt en mevrouw dokter (deel 1)

Patiënt: ‘Gaat u met mij mee op reis?’Dokter: ‘Mmmmm....dat zal moeilijk gaan. Hierna heb ik nog een patiënt. Waar wilde je naartoe?’Patiënt: ‘Heeft het zin u daar mee te belasten nu de volgende patiënt al in uw hoofd zit?’Dokter: ‘Voel je je afgewezen?’Patiënt: ‘Neen.’Dokter: ‘Goed.’Patiënt: ‘Niks goed.’Dokter: ‘Ik ben niet mee.’Patiënt: ‘Logisch, u bent bij de volgende patiënt.’Dokter: ‘Je lijkt gekwetst. Kan je mij zeggen wat jou op dit ogenblik zo van streek maakt.’Patiënt: ‘Ik dacht dat dat duidelijk was.’Dokter: ‘Ik luister...’Patiënt: ‘Blijkbaar niet, anders had u geweten dat ik een reis wilde maken.’Dokter: ‘Ja, en je zou mij graag met je meenemen. Al zie ik niet meteen...begrijp me niet verkeerd, maar vertelde je mij vorige week niet dat je een hekel hebt aan reizen?’Patiënt: ‘Deze is anders.’Dokter: ‘Omdat je vergezeld wordt?’Patiënt: ‘Zoiets. Alhoewel, eigenlijk is het de bedoeling dat..... .....Pip... pip... pip.. pip pip pip piiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiip. Dokter: ‘Oeps, dat was mijn alarm. Onze tijd zit erop. Ik stel voor dat we hier afronden. Laten we voor volgend keer die reis van jou als uitgangspunt nemen. Dan kunnen we daar verder mee werken. Als jij dat ziet zitten natuurlijk.’Patiënt: ‘Hoeveel moet ik u?’Dokter: ‘De volgende sessie staat dan volledig in het teken van de plaats waar je bent geweest en hoe jij dat hebt ervaren.’Patiënt: ‘Is het nog altijd vijfenveertig?Dokter: ‘Als bijkomende opdracht stel ik voor dat je op die reis één persoon toelaat. En dat je een summiere beschrijving geeft van wat er je in het algemeen opviel, wat er je ergerde aan je reisgezel, of je alleen bent verder gereisd of er onderweg veel of weinig verteld werd...enz.’Patiënt: ‘Kan u weer op vijftig euro?Dokter: ‘Uiteraard staat het vrij je te uiten op de manier die voor jou het beste voelt. Doe je eigen ding, volg je intuïtie, verras me als het ware met een staaltje van je artistieke kunnen. Zo dat was het. Dan krijg ik vijfenveertig euro van je.’Patiënt: ‘Alsjeblieft.’Dokter: ‘Dankjewel, dat is vijf terug. Tot over een week dan?’Patiënt: ‘Dat zal moeilijk gaan.’Dokter: ‘Euhm...??? Hoe bedoel je?'Patiënt: ‘U heeft me zonet op reis gestuurd.’Dokter: ‘Tja, daar zeg je zoiets. Als het je kan helpen ga ik wel met je mee.’Patiënt: ‘Graag.’Dokter: ‘Ik zie een boottrip wel zitten, wat denk je?’Patiënt: ‘Is een schip ook goed?’Dokter: ‘Mij goed, maar nu moet ik echt naar mijn volgende patiënt, sorry.’

Sascha Beernaert
0 0

Titel nadien gekozen

Na drie, nee toch vijf afleveringen van Aqua Teen Hunger Force val ik in slaap. Op mijn buik met de idee dat ik dan een fitnessoefening doe en ik misschien ooit wakker word met het door iedereen gewilde Six pack.   Ik droomde, nachtmerriede of had een realistisch accuraat visioen. In ieder geval was de vijf minuutjes durende droom, genoeg om me om 7 uur achter mijn laptop te zetten om alles voor de eerste keer deftig neer te typen. En Fuck Jou Marco Borsato niemand buiten zwaar mentaal gehandicapten mogen jou. De droom ging over de liefde, een liefdes tafereel dat zich vaak afspeelde in mijn dagdagelijks leven. Een angsthazerige liefdestafereel. De confrontatie niet aan durven gaan ondanks je grote idealen omdat je toch voor het oppervlakkige polygame gevrij wilt kiezen. Ik bevond mij in een internaat met een feestzaal. Een soort van slecht aangeklede prom.   Er was geen muziek, wel veel volk. Veel gezeik over alles en niets. Alles niets. Ik voelde dat er iets niet klopte, de liefde die ik voordien had gekend zwierf niet meer rond maar stond standvastig ongeïnteresseerder naar mij te luisteren. Al hield ze het gesprek met de traditionele ja-knikjes, de verplichte glimlachjes maar in gang om te wachten op mijn initiatief om naar buiten te gaan. Weg uit de danszaal waar er wel beweging was, maar dansen niet echt lukte. We ontvluchtte de stilte, want muziek kan ik me niet herinneren. Geen top 40 plaatjes met afwisselend een slow, geen harde noten die je gehoor onnodig beschadigen maar wel zo hard moeten staan omdat de muziek zo adembenemend slecht is dat ze het van de decibels moeten hebben en niet van de kwaliteit.   We gaan het gangencomplex in van wat ik denk dat een internaat is. Jaren ’70 inrichting, al is mijn architecturale kennis niet zo groot. Ik wachtte tot zij iets zei. En wachtte maar kon me niets herinneren. Ze moest iets gezegd hebben, we moesten ergens hebben gezeten. Want staan kon in niet meer, er waren te veel beladen woorden. Mijn virtuele blaas begon signalen naar mijn hersenen door te sturen. Ik moest dringend. Terwijl ik zelfs in het onbewuste al bewust was dat het een excuus was. Net voor ik waarheden ging zeggen, maar de waarheden me bang maakte. Mijn zieke getwiste gevoelens als gal over haar prachtige verschijning te spuwen. Lafbekkend verzon ik de smoes dat ik moest gaan plassen.   Een groot rechthoekig toiletcomplex omringd door ziekenhuisvloeren met meerdere ingangen en gedecoreerd met lichtdonker hout, jaren ’70 hout. Ik ga de mannentoiletten binnen die ik herken aan de urinoirs en ik ga staan aan de middelste zeikbak. Ik plas niet, maar pak mijn gsm. En lees een bericht. Afzender: de liefde die mij twee jaar wakker heeft proberen te houden. Er staat: Jef ik heb een videoboodschap doorgestuurd met daarin te zeggen wat ik wilde zeggen, check Facebook.  Zonder al te veel twijfel klik ik Messenger open. En zie ik inderdaad Eén ongelezen bericht. Een videoboodschap. Nog een klik en dan komen de seconden die alles bepalend zullen zijn voor de rest van mijn leven, ongeacht de keren dat ik op herhalen duw. Klik. De boodschap wordt verticaal afgespeeld op het volledige scherm. Ze zit op een zetel, met een afgebladderde gelige muur, ik ken de ruimte die door mijn fantasie is samengesteld niet. Niet de zetel, de muur alleen maar de vrouw, de alleszeggend jongedame die mij haar pleidooi gaat voordragen. Wat er exact gezegd wordt in haar zoete vrouwenstem kan ik me niet herinneren. De kern van de monoloog wel. Ze wou me niet meer zien. Ze had eindelijk genoeg gehad van mijn aanlengend getwijfel. Ze wou een antwoord en kreeg dat niet en kwam daarom er zelf maar mee voor de nacht. Ze wou me niet meer zien, haar ziel en lichaam niet meer voorbehouden voor mijn handen. Maar voor een vetzak van een andere vent. Voor de volgende groter geschapen kwal. Ze keek niet meer bedroefd als voorheen maar zelfzeker, recht in de camera. Ik besefte dat ik al die tijd het loodje had gelegd niet zij. Het waren meerdere zinnen, maar enkel die ene bleef me bij. Ik wil je niet meer zien. Een reden had ik niet nodig, de boodschap was genoeg.   Ik stap de mannentoiletten uit, ga de gang naar links en bedenk me op de hoek van de gang dat ik haar een bericht terug moet sturen. Een gestructureerd bericht met punten van kritiek die ik had op het filmpje. Ten eerste wie hield de camera vast. Was het haar beste vriendin, die ene doos die oudere mannen en hun edele delen verslond alsof ze een pornoster was en nu al lachend amateuristisch de camera bediende. Dat zou geen probleem gevormd hebben maar dan mocht ze ook niet haar ongenoegen uitspreken over mijn uitlatingen, mijn zat gelal op café, tegen mijn beste vrienden dan nog wel. Waarom via een videoboodschap, zeg het dan toch tegen mij, in mijn gezicht. Een derde kon ik mij niet herinneren, maar was er wel. Ik was ondertussen al naar rechts afgeslagen en een deuropening ingegaan. Ik moest weeral niet plassen, het middelste minst gebruikte urinoir, had een grotere taak dan de gele druppels opvangen. Mij bedwingen, het lukte hem niet. Ik pakte mijn gsm…   Ik werd wakker, ik wou nog niet wakker worden. Mijn wekker van mijn gsm was afgegaan. Getril met een afschuwelijke ringtone onthielden mij van de laatste letter, het laatste woord en van een zin geen spraken. Dit moet het zijn, de trigger om haar te bellen. Iets te doen. Schrijven werd het.  Stiekem hoop ik dat zei mij belt. Zij mij zegt hoeveel ze van me houdt. Ongezouten liefde daar snak ik na.   Maar ik ben haar kwijt.  

GG
0 0

4. Huisnummer 4 - Oude Man

Mieke Moes zaliger in gedachten kanaliseert mijn opkomende depressie zich naar een niveau waar verleden, heden en toekomst op de één of andere manier lijken samen te komen. Meesmuilend slenter ik verder door de straat en staar links en rechts de huizen binnen. Ze zijn hetzelfde als jaren geleden, hetzelfde als jaren vooruit. Een historische constante. De regendruppels vallen nog steeds met zijn miljoenen uit de lucht. Op nummer vier staat een oude man me recht in de ogen te turen. Lijkbleek, graatmager, sigaretje in de mond. Bij elke trek van de sigaret lijkt hij enkele jaren te verouderen. En ik denk wat hij denkt.   Een mozaïek, meer ben ik niet. Maar geen samenhangende. Elke afzonderlijke kleur staat los van zijn aanliggende componenten. Ik ben niet gebroken maar ook niet meer samen te stellen. En elk component beslaat een deel van mijn zijn.  Dit onsamenhangend geheel maakt dat ik geen mens ben. Noch man, noch muis. Een gedefragmenteerd muilwezen.   Hoe graag ik hem ook uit zijn lijden zou verlossen, het is onmogelijk. Ik ben hem, hij is mij, wij zijn elkaar. Waarop mijn hoofd me dwingt de blik af te wenden van zijn met een onmenselijke pijn vervulde ogen.   Op straat katapulteert een jongen een autoruit aan diggelen. Goed schot! Nu de andere kant. Hij grijpt nog een steen en legt hem in de elastiek, spant het wapentuig hard aan en focust zich. Zo moet het. Goed concentreren, niet te overhaast te werk gaan. Neem je tijd, man. Hij telt op naar vijf, ik tel af van vijf. Hij is mij, ik ben hem, wij zijn elkaar. Vuur!   Net op het moment dat de jongen de katapult loslaat, grijpt de oude man naar zijn linkerschouder. Hij wordt dubbel zo bleek als hij al was. Voor het neervallen verschijnt een doodsblik in zijn ogen, een blik met een sinistere vorm van gelukzaligheid. Morbide met hoop. En vanaf dat moment is er door het raam enkel een muur te zien. Het lijkt nu al alsof er nooit iemand heeft gewoond, hoewel de resident slechts seconden op de grond ligt.   De ambulance wordt gebeld en een tiental minuten later loeien de sirenes de straat in, flikkerlichten aan. Lawaai, licht. Lawaai af, licht blijft aan. De medische dienstverleners hollen naar binnen met een lege brancard en slenteren naar buiten met een volle. Daarop een zwarte hoes met een, naar ik vermoed, lijk in. De brancard wordt zorgvuldig in het achterste compartiment geschoven, de ziekenbroeders nemen voorin plaats. All on board! Licht dan ook maar uit, het dramatische moment is nu wel gepasseerd. Met het wegrijden van de ambulance druipen de verzamelde toeschouwers net zo snel af als het water naar de riolering.   Ik heb altijd gedacht dat een overledene moest gecollecteerd worden door een erkend begrafenisondernemer. Iemand die perfect weet wat de verstijvingsgraad per minuut bedraagt. Iemand die kennis heeft van de hellingsgraad waarop het lijk in lijkzak of kist dient geschoven te worden. Niet dus, of het is niet volgens het juiste protocol verlopen. Het zal met een zorg wezen. Liever geen doden in mijn straat dan wél doden in mijn straat.   Verleden heeft toekomst vermoord, maar nu is heden. De jongen springt op een skateboard en zet koers richting einde straat. Ik ga terug naar binnen wegens buiten te somber. Het raam is hersteld, de werkmannen vertrokken. Factuur op tafel. Stilte.

Bluyke
0 0

Het ooit zo mooie Antwerpen

30 juni 2016. Antwerpen was niet meer wat het was. Al lang niet meer, maar het werd erger en erger. Stakingen liepen uit de hand, net als manifestaties. De media werden subjectiever en de propaganda was aan het streven naar een hoogtepunt. Op straat werd ik nog dagelijks aangesproken door alle soorten mensen die me bestoken met alle soorten vragen. Het voelde niet juist. Er klopte iets niet. De vragen waren dan ook allemaal dezelfde. “Mevrouw, waar vind ik het centraal station?” in alle mogelijke talen. Nog nooit had ik deze vraag zo vaak moeten aanhoren. Het was alsof iedereen weg wou van Antwerpen. Het ooit zo mooie Antwerpen. “Sorry,” een dunne man met een dik accent stootte me uit mijn gedachten, letterlijk. Hij zag er bang uit. Bang en slordig. Zijn ogen schreeuwden om hulp maar voor ik het hier besef van had was hij alweer verdwenen tussen de Chinezen en Italianen. Vreemd.   Mijn weg zette ik voort richting de Keyserlei, net als de jonge man. Het zag er zwart van het volk en de militairen stonden rustig te praten en lachen, om enkele momenten later terug naar hun post te gaan. Het voelde allemaal aan als een hoofdstad met een geheim. De overheid die iets weet wat wij, gewone burgers, niet mochten weten. Was dat wel een goed idee? Dat wij niets weten? Waarschijnlijk wel. Maar toch knaagde er iets aan me. Er klopte iets niet met de militairen. Ze zagen er jong en talrijk uit. Normaal zou ik me veiliger gevoelt hebben, maar met deze hoeveelheden zou ik vooral willen weten waarom. Al denkend ging ik op de eerste de beste bank zitten waar nog plaats was. M’n gsm had ik al snel in de hand, om mijn gedachten eens positief te verzetten. Aangezien ik niet zo trotse eigenaar was van heel wat applicaties van kranten van over de hele wereld, om deze dan te kunnen vergelijken, ontvang ik al wel eens meldingen over ‘belangrijke’ dingen die er gebeuren. Deze keer was het echt belangrijk. Iets waarvan ik dacht dat het hier niet meer ging gebeuren.   “BREAKING: 12 doden, 203 gewonden aanslag Rock Werchter”   De melding vulde m’n scherm in alle talen. Ik wist niet wat te denken. Wat te voelen. Wat te doen. Toen het echt doordrong tikte ik één van de meldingen aan. Het ergste was wat ik verder las.   “Wat we al hebben opgevangen is dat de aanslag, die omstreeks 14:30 gepleegd werd, te vroeg was. Het zou de bedoeling zijn geweest een boodschap aan alle Belgen te brengen, op verschillende plaatsen tegelijk.”   M’n hart ging steeds sneller. Was Antwerpen wel veilig? Er waren zeer veel mensen. Zouden de militairen al iets geweten hebben? Wat moest er gebeuren?   “Er zou nog een verdachte in Antwerpen rondlop-“   Een knal. Gegil. Stilte. Het zijn de drie dingen die elkaar opvolgden en niets aan de verbeelding overlieten. De militairen waren al bij de het station, maar te laat. Het centraal station. Een plek waar Antwerpenaren, Belgen trots op zijn. Een station van schoonheid en rust. Verwoest. Ik kon niet bewegen. Alles was een waas. Mensen liepen voorbij me, weg van de horror. Anderen liepen ernaartoe. Het moment dat ik terug controle had over mezelf twijfelde ik niet om er zelf ook naartoe te lopen. Nog nooit was ik zo snel. Tranen stroomden langs mijn wangen en maakten alles wazig. Maar ik bleef doorlopen. Ik zou iets doen. Ik zal deze mensen niet alleen laten.   Toen ik er was, waren er al heel wat mensen aan het helpen. Militairen, agenten, ambulanciers,… Maar een iemand leek niemand te zien. Doorheen alle rook zag ik een meisje. Ze was helemaal alleen en keek van de ene kant naar de andere. Haar blik zei alles. Ze had gewonden gezien, ze was écht alleen, ze had kunnen ontsnappen van de dood. Ik deed er alles aan om mijn tranen weg te vegen, niet te trillen en mijn ogen vrolijk te houden toen ik op het meisje afstapte. Het moment dat ik voor haar stond, keek ze naar boven. Haar ogen waren leeg. Behalve haar ellendige blik was het een prachtig kind. Ze had lang licht blond haar met dunne krullen. Natuurlijke krullen. Het kleedje die ze droeg gaven weg dat ze naar de zee zou gaan. Er stond een lachende zeehond op die een zeester een high five gaf. Onder haar kleedje kon je dan weer de bandjes van haar bikinitopje zien. Er zaten zelfs nog vegen zonnebrandcrème op haar arm. Ze moest zo’n zes jaar geweest zijn. Om haar niet nog angstiger te maken, hurkte ik. “Dag,” is alles wat ik kon zeggen met een klein oprecht lachje. Een teken van erkenning tegen het meisje. “Mama…” het was alles dat uit het prachtige meisje kwam, ‘mama’ en tranen. Veel tranen. Ik wist genoeg. “Mag ik je naam weten? Ik ben Isleen,” mijn enige doel was het meisje op haar gemak stellen. Door me zo op haar te concentreren was ik even vergeten wat er rondom ons gebeurde. Wat ze wel niet zag. “Ekaterini,” het klonk als een zucht en was amper hoorbaar. “Ekaterini? Wat een mooie naam!” haar ogen keken me onzeker aan. Na een kort moment van, waarschijnlijk, vele gedachten van Ekaterini kreeg ik een kleine glimlach. Een kleine oprechte glimlach.

Lotte
0 0

Jade

Inleiding: Volwassen worden doe je door te groeien. Niet enkel met je lichaam, ook je geest moet mee. Maar hoe makkelijk is dat groeien wanneer liefde je totaal heeft verblind? Is het kiezen van je eigen weg dan nog een evidentie? Jade heeft alles op het moment dat ze Justin ontmoet. Ze kiest voor hem en het leven dat daarop volgt. Groeien is vanaf dat moment onmogelijk. Na een aantal verschrikkelijke gebeurtenissen, begint Jade te twijfelen aan de weg die ze is ingeslagen. Moet ze kiezen voor het bekende afgeknotte leven of moet ze in het onbekende groeien? ‘Jade’ is een hedendaagse bewerking van het alom bekende ‘Medea’-verhaal. Waar Medea in haar tijdsgeest weinig keuzes had, liggen voor Jade in onze moderne tijd alle opties open. Maar hoeveel opties hebt je wanneer niet enkel rede maar ook emotie meespeelt? Synopsis: Jade is een zondagskind. Als knappe dochter van wereldberoemde rockzanger Mick, ligt de wereld aan haar voeten. Ze bouwt een carrière uit als topmodel en is ongelooflijk succesvol. Op relationeel vlak is Jade een beetje een laatbloeier. Ze is al begin de 30 wanneer ze op het verjaardagsfeestje van Madonna de veel jongere Justin tegenkomt. Hij is een aantrekkelijk jeugdidool die net zijn zangcarière heeft gestart. Jade valt voor hem als een blok. Het duurt dan ook niet lang of ze vormen een veel besproken celebrity koppel. Na een jaartje gelukkig samen zijn, trouwen ze en volgt de geboorte van hun tweeling. Jade leeft op een roze wolk. Dan gebeurt er iets wat niemand had kunnen voorspellen: niet veel nadat ze getrouwd zijn, begint Justin langzaam maar zeker Jade’s leven de te domineren. Ze mag niets meer. Justin dwingt haar te stoppen als topmodel en haar sociaal leven legt hij drastisch aan banden. Financieel maakt hij zijn vrouw totaal afhankelijk van hem. Psychologisch boort hij haar helemaal de grond in en ook een mep hier en daar schuuwt hij niet. Jade laat zich doen, nog steeds verblind door liefde. Het gaat van kwaad naar erger. Justin laat Jade’s vader Mick tegen wil en dank opnemen in een luxe resort voor oudjes. Daarna zorgt hij ervoor dat de arme maar ietwat excentrieke man ontoerekeningsvatbaar wordt verklaard. Jade is als enig kind beheerder van zijn fortuin, maar aangezien ze met Justin in gemeenschap van goederen is getrouwd, is alles wat zij bezit ook van hem. Micks fans zorgen er echter voor de Jade en Justin niet van hun luxe leven in LA kunnen genieten. Al snel volgt er dus een verhuis. Het koppel trekt naar New York. Justin heeft daar zijn zinnen gezet op de post van CEO van een grote platenmaatschappij. Via een list zorgt hij ervoor dat de baas van die maatschappij, Jay-Q, van fraude wordt beschuldigd. Jay-Q wordt daarop door de raad van bestuur aan de kant geschoven, waarna Justin zichzelf al snel een weg naar de top van het bedrijf baant. Justins imperium is nu groot en veel bevallige dames werpen zich aan zijn voeten. Jade die al haar zelfvertrouwen is verloren, ziet het oogluikend aan. Ze vlucht in jet-set feestjes, drank en drugs. Op een dag komt Justin Tiger-Lily tegen. Zij is de veel jongeren vrouw van Jay-Q. Deze laatste is ondertussen door alle vernedering in een depressive gesukkeld. Jay-Q verwaarloost daardoor zijn bevallige vrouw. Tiger-Lily is een jong opkomend top model. Ze is fris, knap en ongelooflijk sexy. Dat ontgaat ook Justin niet. Al snel zet hij zijn zinnen op Tiger-Lily en zoals altijd krijgt hij wat hij wil. Jade komt er achter de affaire van Justin. Eerst verdringt ze het gegeven en blijft ze naïef geloven dat het wel goedkomt. Ze verliest zich in het afschuimen van feestjes en geraakt zichzelf steeds meer kwijt. Wanneer Justin op een bepaald moment de kinderen meeneemt op een weekendje naar Florida met zijn nieuwe vlam, is dat de spreekwoordelijke druppel voor Jade. Ze stelt Justin voor de keuze: zij en de kinderen of Tiger-Lily. Wanneer Justin voor Tiger-Lily kiest, slaan bij Jade de stoppen door. Ze stuurt haar twee kinderen naar een kostschool in Europa en zegt tegen Justin dat ze gestorven zijn in een verkeersongeluk. Jade staat nu op een keerpunt. Ze moet kiezen: alles proberen te vergeten en blijven doorfeesten of volwassen worden, de juiste beslissingen maken en haar leven weer opbouwen.    Scène01 regie/scenografie: Het stuk start op het moment dat Jade op een keerpunt staat: blijven feesten of volwassen worden. Deze monoloog is de openingsscène van het stuk. Ze wordt gespeeld door Jade’s geweten: engel en duivel. Ze zitten beiden op een soort schommel die helemaal links en rechts van het podium hangen. De ene is versierd met frisse bloemen en veren in lichte kleuren, de andere met pakjes sigaretten, flessen drank en zwart leer / plastic. Beide personages geven hun visie op de situatie aan Jade. De engel en de duivel zijn geslachtsloos, maar hebben wel uitgesproken kostuums aan. Jade zit ook op scène, pal in het midden op een stoel. Ze staart enkel voor zich uit en reageert niet.   Engel: (licht schommelend) Ik zie u daar nog zo staan. Mooie Jade. Het gebeurde op die zwoele zomeravond. Weet ge nog, het verjaardagsfeest van Madonna? Heaven must have been missing an angel. Ge paste er niet. (schuddend met hoofd) Een parel voor de zwijnen. Ge waard…(korte pauze)… anders. Waard ge daar maar nooit heen gegaan. Ik had u nog zo gezegd weg te blijven uit The Valley. Maar ge ging toch, the Hills naar beneden, like a Rolling Stone.   Ik ben u altijd en overal gevolgd. Ook die bewuste avond bij Madonna, toen ge Justin leerde kennen. Hij zong de sterren van de hemel. Ja ja, hij was ook een soort van ster, jong en knap. Misschien wel té jong en knap. Maar ja, liefde overwint alles zeggen ze, Ook een te groot leeftijdsverschil. Ik ben er nooit gerust in geweest. Die jongen was slecht nieuws. Een wolf in schaapsvacht. Hij wist wat hij wilde: he saw a red door and he wanted to paint it black   Duivel: (zegt alles nogal spottend) De tragedie begon bij die arme drommel, uw vader Mick. Die stopte Justin tegen wil en dank – hopsa- (maakt sprongetje van schommel en loopt richting Jade) in een luxe resort voor rockers op retour. Highway to hell, je weet wel. (lacht kort duivels) De oude excentrieke sok was er kapot van en vele van zijn fans met hem. Niet veel daarna volgde jullie eerste verhuis. Van LA naar The Big Apple. You made a brand new start of it, New York, New York. (grotesk gezegd) Echt Crazy in Love waarde gelle. Haha…(lacht hard, gaat naast haar staan en spreekt nu recht naar Jade) Ge waard zo naïef Jade, trouwen in gemeenschap van goederen. In deze tijd? Komaan zeg, hoe onnozel kunt ge zijn? En ja, al snel waren ook die twee kleine mormels van kinderen er. Toen kon ge al helemaal niet meer weg hé. (heel uitdagend, gaat ook dicht bij haar staan) Wat ging er eigenlijk door u heen toen ge die eerste mep kreeg? Vond ge dat ge ze verdiende? Of vond ge dat misschien plezant? Jade? Wond het u op? Genoot ge van de vernedering? Komaan Jade, geef het toe. (staat nu met zijn mond bijna naast het oor van Jade verheft zijn stem)Of vond ge het gewoon makkelijker om slachtoffer te zijn dan om voor uzelf op te komen? Zwakke geit. (zegt dit vol afschuw en rochelt erna op de grond vlak naast haar)   (Engel komt van zijn schommel en jaagt Duivel weg, deze laatste gaat terug naar zijn schommel) Engel: Het is niet uw fout lieve Jade. Het is niet uw fout. Ge waard gewoon verliefd. Goedgelovig, naïef misschien… Het was schoon hoe ge hem altijd zijt blijven steunen. Samen met hem zijn dromen achterna. Justin zag het groots daar in die nieuwe stad Hij zou zich opwerken van new kid on the block naar de new king of pop Dat heeft die goedzak van een Jay-Q geweten. Hij knipperde met zijn ogen en voor hij het wist runde Justin zijn bedrijf.   En gij Jade, gij onschuldig schaap. Ge liet u doen. Ge aanvaarde elke klap. Letterlijk en figuurlijk. Terwijl Justin zich verloor aan roem en vrouwen, verloor gij u in de nacht. (gaat naast Jade staan en neemt haar arm vast, Jade blijft voor zich uit staren) Jade, Mijn charmante, sprankelende, ambitieuze Jade. Wat is er toch met u gebeurd? Kijk in de spiegel, Uw ogen stralen niet meer. Waar zijn uw gedachten?(Blijft heel even staan in de hoop op reactie, laat arm los als deze niet komt en gaat weer op schommel zitten) Duivel: (zittend op schommel, zeer neerbuigend gespeeld) Ooit waard ge de ultieme top van de Californische jetset Nu zit ge daar under the bridge. Uit de zevende hemel naar beneden gevallen Pats. (spring tegelijk van schommel en gooit fles tegen de grond en gaat weer naast Jade staan)tegen de grond gesmakt.   Ge hebt het zelf gezocht. Ge moest hem per se hebben. En hij? Wat deed hij nadat gij alles voor hem had gelaten? Hij liet u vallen. Hij liet u vallen voor die jonge poes. Als een groot stuk vuil. Aan de kant geschoven als de eerste de beste oude jas. Begrijpelijk, ziet u daar nu zitten, als een soort opgezette mens. Geen greintje zelfrespect meer over.   Hij nam u alles af Jade. Alles. Uw geld, uw vrienden, uw leven. Wat ga ge nu doen? Waar gaat ge nu heen? En wat met die kleine mormels van u die ge ver weg op kostschool hebt gedumpt? Die kunnen daar toch niet voor eeuwig blijven? Word toch eens volwassen mens. Ge zijt al 34. Leer nu toch eens instaan voor uw eigen beslissingen. Ge moet kiezen Jade. (Engel komt langs de andere kant van Jade staan) Engel: Ge moet kiezen Jade. Pakt uw leven terug in handen. Ge kunt het. Ik weet het. Ge kunt het. Ge waard efkens verloren, heel efkens van uw pad af. Maar diep in u zit het nog, dat vuur, die passie die goesting in het leven. Kies toch voor de vrijheid. Kies voor één keer voor uzelf. Neem uw leven terug in handen, Jade.   Engel en Duivel gaan beiden op hun schommel zitten. Engel en duivel samen: Ge moet beslissen Jade, het moet nu echt. Het licht op de engel en de duivel gaat uit. Er is enkel nog licht op Jade. Jade ontdooit. Jade: (vertelt tegen het publiek) Ik zie mij daar nog zo staan. Het gebeurde op een zwoele zomeravond, Ik weet het nog. Het was op het verjaardagsfeestje van Madonna.   Licht dooft. Scène twee.

Ans DB
0 0

#2

Er rollen bloeddruppels langs mijn blote schenen naar beneden. Sommige vallen op de grond, waar ze als inktspatten donkere vlekken maken. Ik ben al twee keer gevallen, maar je blijft gewoon doorlopen. Dat doe ik ook.We razen de bomen voorbij. Door hun besneeuwde toppen lijken ze slechts het zoveelste wit om ons heen. De koude lucht die ik inadem wentelt zich als een mist om mijn gedachten. Je lijkt ver weg, ook al loop je slechts een paar meter voor me uit. Ik kan nog net de topjes van je haar onderscheiden en hoe ze als een zijden sjaal achter je aan wapperen.In gedachten ben ik mijlenver. Teruggedwaald. Het bos uit. Ik ben terug bij het koele flesje van je parfum en hoe ik het in het achterste hoekje van mijn kast legde. Ik liet bewust het dopje ernaast liggen, hopend dat de geur stiekem mijn kleren zou doordringen. Je liet de naam van het parfum met opzet vallen, dat weet ik zeker. Het kwam eruit tussen twee verhalen door, wanneer je weet dat ik het aandachtigst ben.Gabriel waarschuwt me altijd voor je geniepige lachje. Hij beweert dat je grijnst wanneer ik weg kijk. Áls ik weg kijk. Nu lijkt dat moeilijk te geloven.Ik ben een hartenbreker. Mijn kort gesneden, donkere haar omhelst mijn gezicht met warrige krullen en ik heb ogen als de rivier Styx, die de onderwereld in stukken scheurt. Ten minste, zo stond te lezen in de recentste liefdesbrief.Onder mijn huid rust een woede. Ze trekt langzaam door mijn lichaam, slaat haar klauwen in de wand van mijn aders en baant zich zo langzaam een weg van boven naar beneden en ieder hoekje van mijn bestaan. Frustratie doet mijn handen gillen en mijn armen en mijn benen en soms mijn hele lichaam.Je voetstappen maken doffe geluiden in de sneeuw. Onregelmatig, zoals je eigen is. Ik probeer je ritme over te nemen, wil te graag met je verbonden zijn. Ik struikel en val.De bevroren aarde rukt de adem uit mijn lijf en een steen schraapt de huid van mijn handen. Mijn schreeuw racet tussen de bomen. Hij zoekt koortsig naar een pad naar de rand van het bos en weg weg weg. Hij wil mijn verloren gedachten terughalen.Om jouw pols zit een regenboogbandje. Je lacht met je tanden bloot en je hoofd naar achteren gesmeten. Wanneer jij lacht, lach ik ook. Dan tracht ik het rinkelen van je stem op te vangen, zodat ik het vanachter in mijn kast kan verstoppen. Naast de parfumfles.Nu lach je niet. Je rent alleen, hoewel mijn schreeuw je zonder twijfel bereikt heeft. Het doet pijn wanneer ik recht klauter. Het bloed rolt langs mijn arm naar mijn elleboog. In mijn ogen prikken tranen en ik heb het koud.Gabriel zegt dat je mijn ondergang wordt. Je sleurt me mee, beweert hij dan, steelt de adem van mijn lippen, zuigt het leven uit mijn longen.Van een kus kan ik enkel dromen. Met mijn hoofd onder mijn kussen denk ik aan jouw mond. Aan mijn mond. Aan jouw mond op mijn mond. Je lippen zijn gezwollen en gebarsten. De winterkou is gemeen tegen ze. Ze verft ze rood.Eindelijk hebben we het meer bereikt. De oppervlakte is volledig bevroren, net zoals de rest van het bos. Alles is nog steeds wit, behalve mijn bloed en mijn ogen en mijn woede. Je stopt nog steeds niet.Soms vraag je me op je te wachten na school. Dan duw je me met één hand tegen de harde bakstenen en leg je de andere net naast mijn hoofd. Je ademt zachtjes op mijn huid. In en uit en in en uit. Jouw briesje doet me duizelen, steeds opnieuw. Het doet me tuimelen en vallen en rennen. Rennen. Rennen. Steeds achter je aan.Je loopt op het ijs, giechelt wanneer je spontaan begint te glijden. Ik ben nog te ver weg om mee te genieten. Het bos zwijgt terwijl jij danst. Je doet pirouettes en pas de deuxs. Je gouden haar zweeft als een aureool om je hoofd terwijl je giert van het lachen. Het ijs kraakt. Het meer lacht ook.Ik ben nog steeds te ver weg, wanneer je gilt. Het donkere water trekt aan je ledematen, neemt je van me weg. Ook jij hebt het koud.Je verdwijnt onder het wateroppervlak met één laatste schreeuw. Ik zie hoe je regenboogbandje aan mijn zicht ontsnapt. Het ijs doet me wankelen, maar ik ben al veel gewoon. Ik spring in het water. Mijn gedachten zijn nog mijlenver weg. Het ijskoude water bijt en vecht. Het voelt alsof een hamer mijn vingers verbrijzelt en vuur mijn huid verschroeit. In mijn ogen vloeit de rivier Styx en ik vind je haren meteen. Ze zweven nog steeds rond je, verstoppen je blauwe gezicht.Ik stamp en stamp en voel hoe het meer mijn spieren verdoofd. Er is geen plaats meer voor frustratie en mijn woede is te moe. Ik grijp je pols en dan je arm en ik druk je lichaam tegen het mijne. Je hoofd leg ik op mijn borsten. Je haar strijkt langs mijn gezicht, maar ik voel het niet.Gabriel zegt altijd dat jij mijn ondergang wordt.Ik vecht een weg naar boven, naar het licht. Mijn longen schreeuwen om lucht. Het branden is gestopt. Ik zwem en ik zwem.In gedachten ben ik mijlenver. Teruggedwaald. Het bos uit.Gabriel waarschuwt me altijd voor je geniepige lachje. Hij beweert dat je grijnst wanneer ik weg kijk. Ik hoest en proest onder water. Ik duw je nog steeds tegen me aan. Eindelijk bereik ik het wateroppervlak. Mijn hoofd botst tegen iets hards. Het meer is terug dichtgevroren. 

Astrid
4 0

3. Huisnummer 2 - Familie Moes

Het raam wordt vervangen waardoor ik even geen functie heb in mijn eigen woning. Dat is op zich niet ongewoon, maar op die momenten zijn er doorgaans geen toeschouwers. Binnen zitten is niet langer een optie. De vaklui die zich over de taak ontfermen lijken me professioneel genoeg om er geen zootje van te maken.   Mijn straat doorwandelend spuit de regendrek met bakken uit de lucht. Recht op mijn nieuwe schoenen. Echt leder, duur, niet ingespoten en ik voel me vreselijk. Burgerlijke status: intriest. Was ik maar zoals de grote meesters: Strauss, Claus, de paus, Mickey Mouse. Hoewel ik over die laatste nog in dubio verkeer. Het internet meldt dat Disneyland de verantwoordelijkheid draagt voor één van de hoogste zelfmoordcijfers binnen het personeelsbestand. De triestigste blije plek om de hand aan jezelf te slaan.   Ik houd halt voor nummer 2 en inspecteer de inslag in het raam, van het konijn is geen spoor. Dit raam zal een poos niet gemaakt worden zo weet ik, er woont niemand. Ooit was het anders. Er woonde een meisje dat in Disneyland werkte alvorens zich van het leven te beroven. Ze was het enige kind in het gezin Moes, de familie die nummer twee bewoonde voor ze een half jaar geleden andere oorden opzocht. Zolang plaats van rouwproces aan symboliek en historiek is gerelateerd, blijven mensen verhuizen. De immobiliënsector laat weten niet tegen te zijn.   De dochter van het gezin heette Mieke. Mieke Moes. Niettegenstaande die naam werd ze binnen haar functie toch in een Goofy-pak gehesen. Dik tegen haar onderbetaalde goesting. Door de haar toebedeelde naam vereenzelvigde ze zichzelf een leven lang met Mickey Mouse en die gewoonte manifesteerde zich in haar hele doen en laten. De enige beweegreden om Disneyland als werkgever te kiezen lag in het werkelijk worden van het alom bekende muisfiguurtje.   Maar dat zag de personeelschef van het pretpark dus niet zo. Ook de talloze motivatiebrieven die ze aan de bedrijfsdirectie richtte, brachten geen zoden aan de dijk. De bonzen schaarden zich achter het hoofd van de dienst personeel. En dat was dat. Een echte reden is haar nooit meegedeeld. De enige boodschap die ze ontving was dat ze blij mocht zijn met haar rolbedeling. Anderen zouden staan springen om te doen wat zij deed! En als ze goed en hard bleef werken zou ze kans maken op promotie en de ladder opstijgen als een raket. Meer verantwoordelijkheid, autonomie, gezag.   Alsof dat het enige is wat van tel was in het leven van Mieke. Maar vanuit hun managementcursussen hadden ze natuurlijk allemaal geleerd dat het volk op de vloer enorm blij was als ze al eens een taakje bijkregen. Veelbelovend of niet, noodzakelijk of niet, interessant of niet. Dat maakt niet uit. Paaien die handel.   Wel, niet zo bij Mieke. Een droom aan diggelen zien vallen is nooit makkelijk, maar dit was geen droom meer. Ze was werkelijk niet meer wie ze haar inziens verondersteld was te zijn. Een enorme identiteitscrisis had zich meester over haar gemaakt en om dat euvel te overwinnen had Mieke niet de nodige mentale weerbaarheid. Angst voor het niet meer kunnen zijn had zich in haar ziel genesteld en met weerhaken vastgeketend. Het ging niet meer, ze kon niet verder. Geen enkel levensperspectief had ze nog. Hoezeer anderen haar van het tegendeel probeerden te overtuigen, het mocht niet baten.   Gesprongen voor een op hol geslagen mijnkarretje op de ‘Indiana Jones en the Temple of Peril’ - attractie kwam ze aan haar einde. De souvenir foto (gratis geschonken door Disneyland, bijbestellen in andere formaten kon altijd tegen een ‘milde prijs’) die nog steeds prijkt op de kast van de familie Moes toont het levenloze lichaam van Mieke. Gekneld tussen de nephouten onderkant van het karretje en de rails. Haar Goofy-pak is losgescheurd in het gelaat waardoor het lijkt of ze twee gigantische oren op haar hoofd heeft staan en in die zin kan je de verleiding haar als Mickey Mouse te erkennen niet weerstaan. Een schonere dood had men haar niet kunnen wensen.   De foto werd op doek geprint om, gedrapeerd over de doodskist, mee ter aarde te gaan. Mooie dienst. Niet de allermooiste, misschien zelfs niet in mijn top acht, maar toch. Verzorgd. Meer konden we voor haar niet meer doen.

Bluyke
18 0

2. Le Lapin

De gordijnen krakelieren open, het licht snijdt in mijn ogen. Wanneer mijn zicht volledig terug is, sla ik het opgezette konijn dat zich bevindt op de eettafel van huisnummer twee gade. Het kijkt me vervaarlijk recht in de ogen, alsof het ieder moment zijn slag gaat slaan. Me bespringen en de keel doorbijten. Wat kan ik doen in zo’n penibele situatie?Geen angst tonen, vooral geen angst tonen!Met een belachelijk ontspannen indruk begeef ik me richting keuken, daar kan hij me tenminste niet bespieden. Met kloppend hart haal ik opgelucht adem.Zover zijn we al geraakt. Wat nu? Na enig gepeins zie ik vanuit mijn linkerooghoek een fles tequila staan.Nemen man, gaan voor die fles. Niet omkijken, nu nog niet! De fles aait mijn lippen en begint zich te ledigen in de mondholte. Explosieve knallen botsen tegen slaap en oogkas. De fles knalt terug op het aanrecht, terwijl links van me een hand naar het sigarettenpakje dat de wandkast herbergt gritst. What the fuck! Mijn rechterhand neemt het keukenmes en ploft het met een smak in de hand die het sigarettenpakje vast heeft. Godverdomme! Mijn eigen hand …   Het bloed sijpelt als gek naar buiten uit de juliennegrootte wonde. Geleerd op kooklessen, lang geleden. Zo gaan we niet winnen. Herpakken en reorganiseren! De keukenhanddoek met geborduurde smiley lacht me toe. In ware paracommandostijl duik ik erop af, met koprol en al. Een stevige knoop en terug naar de realiteit!   Opeens klinkt uit het niets een oorverdovend belsignaal. De voordeur.Ze bellen aan de fucking voordeur! Met een sprong gooi ik me in de hoek van de keuken. Daar zijn ze. Als ik opendoe lullen ze zich binnen en nemen ze me te grazen. Mooi niet!  Behoedzaam zittend, met het hoofd tussen de knieën, wacht ik af. Als ze toch binnenkomen, doen alsof er niets aan de hand is. Hou je van den domme, ze merken het toch niet. Ze mollen je toch. Ten tweede en derde maal bonst de klepel tegen de bel. Steeds nog niet bewogen blijf ik alert.   Voetstappen weerklinken en verwijderen zich steeds verder. Dit is van mij. Mijn eigendom, van niemand anders. Alleen ik heb hier rechten!  De rest van de fles tequila baant zich een weg door mijn slokdarm. Half buiten zinnen begin ik te raken. Het zal godverdomme niet waar zijn dat meneer konijn denkt dat hij me in mijn eigen keuken gevangen houdt! Mijn eigendom, mijn beslissingen, mijn rechten.   Als ik het me goed herinner was ik in mijn studententijd een kei in wezenloos staren. Dit wedstrijdje kan ik heus wel de baas.  Laten we elkaar maar eens meten. Ergens ligt mijn zonnebril op sterkte, een troef in mijnen tweegen. Met zonnebril op vlieg ik van keuken naar woonkamer. De gordijn is getuige van mijn potsierlijke sprong want ik beland er middenin. Het neergehaalde gordijn drapeer ik gewaadgewijs rond mij.   Zozo, meneertje konijn! Nu is het tussen ons.Vals loenst mijn rechteroog gevaarlijk uitdagend naar mijn linker. Een geschenkje van de leeggemolken drankfles. Olé! Ziet ie toch niet. De zonnebril maskeert en blijkt nog maar eens een zeer verstandige zet te zijn in deze extreem tactische oorlogvoering. Ik sla het raam in met de lege fles die blijkbaar illegaal meegevlogen is.Mentale noot: een nieuw raam (laten) zetten. Frisse lucht staart beter. Tweede voordeel. Le Lapin gaat mogen oppassen! Hij heeft het zichzelf onnodig moeilijk gemaakt. Zie hem kijken met zijn geveinsde onschuldige blik. En ik: handen onder de kin, ellebogen steunend op de vensterbank. Een comfortabele positie waarin ik het nog uren kan uithouden. Om me wakker te houden tap ik met mijn voet tegen de chauffage onder het vensterraam. Het ding heeft geruime tijd geleden de geest gegeven, dus slechter gaat het er niet van worden.   Na drie uur staren blijkt het een taaiere klant dan verwacht. Het wordt tijd voor een offensief. Of een defensief. Maakt niet veel uit, als er maar iets gebeurd. In het wilde weg associeer ik met woorden die op mijn tegenstander rijmen. Te moeilijk. Het karabijn binnen handbereik heeft potentieel. Schouderen lukt zonder mijn ogen af te houden van het doel. Daar heb ik voldoende ervaring voor. Met het voorwaartse schot komt de achterwaartse terugslag die als een vuist tegen mijn voorhoofd slaat. Bewusteloos. De slaap kan ik wel gebruiken.

Bluyke
0 0

Lente

Marie wachtte beneden aan de trap, haar ogen lieten het duistere zoldergat geen moment los. Ze stond te popelen, te springen bijna, tot mama met de fiets de trap af zou komen. Haar allereerste echte fiets! In haar hand hield ze een roze helm met daarop in koeien van letters: Hello Kitty. Een muts of jas zou ze vandaag niet nodig hebben. Mama had het daarnet nog verteld. Het was lente. Blauw! De fiets was blauw! Dat had ze aan haar oudere broer te danken. Ze had het kunnen weten. Gelukzak die hij was. Hij kreeg alles altijd spiksplinter nieuw, terwijl het grootste deel van wat zij kreeg al eens was afgeschreven. Blauw! Marie haatte blauw. Het was de kleur van haar broer, de kleur van jongens, de kleur van de anderen, de kleur van alles wat ze niet was. Roze, dat was haar kleur, de kleur waarmee ze haar wereld blokje per blokje met jurkjes, schoentjes, poppenkleedjes, haarspeldjes, en andere meisjesdingetjes trachtte te vullen. Ze probeerde natuurlijk, maar haar moeder was niet te overtuigen. ‘Een fiets is een fiets’, zei ze. Waren moeders dan nooit meisjes geweest? Van haar vader moest ze ook al geen te hoge verwachtingen hebben. Die paar keer dat ze hem nog mocht zien kwam hij altijd met wel duizend beloftes. Beloftes die hij steevast op hun volgende ontmoeting was vergeten, waarop hij er dan maar meteen duizend nieuwe verzond. Het was een cirkel zonder einde. Een beetje zoals de wieltjes van haar fiets of zoals het komen en gaan van de seizoenen: twee grote, de zomer en winter, en twee in steun, de lente en herfst. Ze wist natuurlijk dat al die verkeerde kleuren slechts aanwezig waren in de wereld van de Open Ogen. De wereld van de Gesloten Ogen daarentegen, was veel gemakkelijker. In die wereld had ze geen broer. In die wereld kon ze zelfs haar pappa zien, `s avonds toen hij leunend over haar bed de roze lakentjes tot aan het puntje van haar kin legde, toen hij zachtjes haar voorhoofd slaapzacht kuste. Ze kon hem zelfs ruiken. Met haar handjes op het stuur zette ze het op een hoekig trappen door de nieuwbouwwijk. Ze kneep haar ogen tot spleetjes. Ze wist dat ze het kon. Luid aanmoedigend liep papa haar achterna. Zie je wel. Wat ze niet zag was dat ze een kruispunt naderde. Uiterst zelden kwam er een auto van rechts. En als er al een kwam, wat was dan de kans dat hij Marie niet tijdig zou opmerken? Tien meter nog. In de wereld van Gesloten Ogen reden geen auto's. Vijf meter nog. In de wereld van Gesloten Ogen was alleen de lucht en het water blauw. Heel even nog, was het lente.  

Stijn
9 0

steamy windows

Karin was nerveus. Vanavond was het alles of niks. Ze dronk nog een keer van haar martini en probeerde niet te luisteren naar de regen die op het dak kletterde. Het zou gaan stormen. Het was haar derde vrijdagavond in De Uil, een nachtclub in het havengebied van de stad. Ze keek vluchtig haar papieren door, maar wist dat ze alles tot in de puntjes had geregeld. Ze kon alleen nog maar afwachten. Het was nu kwart over zeven, om negen uur gingen de deuren open. De band had net zijn soundcheck gedaan, alles was klaar. Ze besloot nog even bij de jongens langs te lopen om te kijken of alles in orde was. De drummer van de band was een oude bekende van haar, een vroegere minnaar. Het was omwille van hem dat ze zich nu in deze situatie bevond. Ze had hem een plezier willen doen, hij had haar verzekerd dat het goed zou zijn voor haar carrière. ‘The Windows’ – naar analogie met The Doors –, hadden in korte tijd naam gemaakt in Nederland. Ze speelden voor volle zalen. De vraag was of ze ook in België genoeg publiek zouden trekken. De vraag was of iemand in dit hondenweer buiten zou komen. Ze wandelde het kamertje binnen dat dienst deed als backstage ruimte. De zeven muzikanten zaten op elkaar gepakt, allemaal met een flesje bier in de hand. De sfeer was gemoedelijk. De drummer gaf haar een vette knipoog en trok haar zelfzeker naar zich toe. Ze viel op zijn schoot en rook zijn bieradem. “Het wordt een fantastische avond, Karin, je zal het zien.” Hm. Karin was er niet zo zeker van, maar glimlachte en knikte hem schaapachtig toe. Ze durfde hem niet toe te vertrouwen dat ze door dit optreden te boeken wel eens haar nieuwe baan zou kunnen verliezen. The Windows vroegen veel geld. Té veel. Dat had haar baas duidelijk laten verstaan. Zij had op hem ingepraat en gezegd dat het een gigantische publiekstrekker zou zijn. Het zou de investering waard zijn. Uiteindelijk gaf hij toe, maar met een blik die geen twijfel liet over haar toekomst in de club als de avond een fiasco werd. En nu hing er een storm boven de stad. Het regende al de hele dag gestaag. Karin was ’s middags nog naar het centrum gereden om boodschappen te doen. Snacks voor de band. De Uil was zo’n nachtclub met beperkte middelen en weinig personeel. Karin wist, toen ze de baan aannam, dat ze zelf veel van de nodige hand- en spandiensten zou moeten verrichten. Dat vond ze niet erg. Ze kwam uit het festivalcircuit, waar ze voor een kleine organisatie had gewerkt die circusartiesten programmeerde. Daar was het niet anders geweest. Boekingen, administratie, inkopen, vervoer, Karin had voor alles gezorgd. Na twee jaar was ze compleet uitgeput van al het rondrennen, dus toen ze hoorde van de baan als programmator bij De Uil, hoefde ze niet lang na te denken. De eerste twee vrijdagen waren vlot gelopen, ze had haar contacten gebruikt om achtereenvolgens een ska band uit Brussel en een lokale coverband te programmeren. De opkomst was goed geweest, haar baas tevreden. Maar met The Windows had ze een risico genomen. Ze verliet de backstage ruimte en liep naar de bar, op zoek naar haar baas. De barman informeerde haar dat die net vertrokken was. Hij moest nog iets regelen in de stad. Karen zuchtte en vroeg nog een martini. Met het glas in de linkerhand en bijtend op de nagels van de rechterhand, liep ze richting ingang. Ze opende de deur en zette zich op het bankje naast Walter, de uitsmijter. Ze mocht Walter wel.  “Wat en weer hè,” zei hij. “Hmm.” Ze tuitte haar lippen. “Sigaret?” Walter bood haar zijn pakje Chesterfields aan. Ze twijfelde even, maar bedacht dat het beter was dan nagelbijten. “Vooruit dan maar.” Walter wilde haar sigaret aansteken, maar dat lukte niet. Ze nam de aansteker van hem over en dook achter zijn brede rug om de vlam uit de wind te houden. Ze inhaleerde diep en keek mistroostig naar de regenvlagen, die alle kanten leken op te gaan. Ze zaten beschut onder een luifel maar voelden af en toe druppels opspatten die door de weerbarstige windvlagen voor hun voeten belandden. Ze ging terug naar binnen en nam de ruimte in zich op. Op het eerste zicht was de club een ongezellige, donkere zaal met een hoog plafond. Links een bar en een podium tegen de achterwand. Maar wanneer de lichten aangingen kreeg alles meteen een warme gloed. Karin kende deze plek al lang, ze kwam vroeger zelf regelmatig met vriendinnen naar De Uil voor een concert of gewoon voor de sfeer. Dat maakte het alleen maar leuker om nu hier te mogen werken, om deel uit te maken van de wereld achter de schermen van deze bijzondere plek. Ze keek op haar uurwerk, dat acht uur twintig aangaf. De lichten moesten al aan zijn! Ze haastte zich naar de bar, waar het bedieningspaneel voor de verlichting zich bevond en drukte de juiste knoppen in. Ze draaide zich om naar het podium en glimlachte tevreden. Maar waar bleef haar baas eigenlijk? Om half tien was er nog bijna niemand in de zaal. Karin begon zich nu werkelijk zorgen te maken. De band zou om tien uur beginnen te spelen. Wat moest ze doen? Het nog even uitstellen? Ze kon het niet met haar baas bespreken, want die was nog steeds niet terug en nam zijn telefoon niet op. Ze liep maar weer een keer naar de backstage en zette haar vrolijkste gezicht op. “Gaat het jongens? Zijn jullie er klaar voor?” “Zijn er al veel mensen?” “Euh… tja, valt wel mee.” “Niet dus,” zei de drummer, die haar duidelijk goed genoeg kende om te voelen dat ze loog. “Ach, dat komt goed, schat. We beginnen gewoon te spelen en voor je ’t weet ziet het hier zwart van de mensen!” Karin wist niet of ze boos moest zijn om die ‘schat’, of dankbaar dat hij haar goede moed wilde geven. De zanger hield haar een biertje voor, ze nam het dankbaar aan en gooide zich neer op de sofa. Na nog een biertje en nog steeds geen gehoor bij haar baas besloot Karin dat de band maar gewoon moest beginnen zoals gepland. Het was vijf voor tien, ze wenste de jongens succes en zei in gedachten een schietgebedje. In de zaal stonden inmiddels een paar groepjes mensen, verspreid over de gigantische ruimte. Ze haalde nog een martini, hoewel ze eigenlijk nuchter wilde blijven omdat ze technisch gezien aan het werk was. Maar ze wilde ook de angstgevoelens bedekken met een laagje alcohol. Ze hief haar glas naar de barman met een knipoog en draaide zich naar het podium toe, waar de bandleden zich inmiddels achter hun instrumenten aan het opstellen waren. “Welkom op deze stormachtige avond in De Uil,” klonk de zelfzekere stem van de zanger door de microfoon. “We gaan er een feest van maken. Al diegenen die thuisblijven omwille van een paar spatjes regen zijn dikke losers en missen de avond van hun leven, let op mijn woorden!” Terwijl het beperkte publiek uitbarstte in lachen en handgeklap, weergalmden de eerste noten van de basgitaar. Seconden later vulde de ruimte zich met opzwepende muziek en begon iedereen te dansen. Aan het einde van het eerste nummer zwaaide de deur open en kwamen er een tiental mensen binnen, verwaaid en druipnat. “Welkom!” riep de zanger. “Hop, niet getreurd over je natte broek, kom erbij, neem een drankje en geef je over aan de muziek!!!” Karin was blij dat de band het positief opvatte en zich niet liet neerhalen door de magere opkomst. Ze leken werkelijk te spelen alsof ze voor een zaal vol fans stonden. Tijdens de volgende nummers kwamen steeds meer mensen De Uil binnengedropen. Karin zag de ruimte gestaag maar zeker vol lopen met doorweekte mensen van alle leeftijden. Ze glimlachte bij zichzelf en bedacht dat de aanwezigen hoe dan ook niet gauw zouden vertrekken, om niet opnieuw de storm te moeten trotseren. De zaal vulde zich met een warme, vochtige geur. Iedereen danste. De band was geweldig. Karin had een pauze verwacht maar die kwam niet. The Windows leken helemaal in vervoering gebracht door de dansende massa, en vice versa. Tegen elf uur was De Uil omgetoverd in een hammam; de natte, zwetende lijven van het opeengepakte publiek dampten hun warmte uit, de ramen hoog in het plafond waren volledig beslagen. Karin had zich inmiddels losgerukt van  de bar en danste mee; de lichamen glibberden om haar heen. Ze voelde zich dronken en laafde zich aan de bastonen en de bezwerende energie die haar van onder tot boven als een slang deed kronkelen. Na een lange, lange massa-trance en talloze bisnummers hield de band op met spelen. Karin wist nauwelijks nog waar ze was. Ze hief haar hoofd naar het plafond om te kijken naar de dampkringen op de ramen en wreef een plakkerige lok uit haar gezicht. Iemand tikte haar op de schouder. Haar baas. “Karin, sorry, ik zat vast in de stad… Ik had panne met de auto en…  Ik wilde niet te voet door die regen komen… Maar hoe is het hier gegaan? Sorry dat ik er niet was…” Karin begon te lachen, ze kreeg plots een enorme lachkramp en kon niet ophouden met schudden. “Hahaha. Je zal het jezelf moeten vergeven dat je de beste avond in je eigen club hebt gemist. Jij en alle andere losers die niet nat wilden worden.” Zijn gezicht vertrok en zijn mond viel open. Het kon Karin niet schelen dat ze brutaal was geweest en misschien om dié reden nu ontslagen zou worden. Moest hij maar weten. Ze draaide hem de rug toe zonder een verder woord en stevende op de backstage af, vastbesloten om het feest in al zijn waanzinnige stormachtigheid verder te zetten.

LL Rigby
0 0

solitude standing

(naar Suzanne Vega)   Solitude staat bij het raam. Ze kijkt om wanneer ik de kamer binnenkom. Ik zie aan haar ogen dat ze op mij heeft gewacht in de schaduw van de late middagzon. Ze draait zich naar mij toe en biedt me haar hand. Ik kijk ernaar, een vlam flakkert in haar palm. Ze zegt “Ik ben gekomen om iets recht te zetten dat fout zat. Ik ben gekomen om dit donkere hart te verlichten.” Ik kijk naar haar en onze vorige ontmoeting komt me voor de geest.   Haar blik vroeg me wat er was. “Jij ziet mij, maar eigenlijk leef ik achter een muur van geblindeerd glas. Ik zie, en ik kijk, maar ik kan niet gezien worden.” “Het geblindeerde glas zit in je hoofd, het is een fantasie,” zei ze. “Nochtans is die fantasie levensecht. Wanneer ik merk dat iemand mij doorheen het donkere glas aankijkt, word ik bevangen door angst. Angst en paniek, die uiteindelijk plaats maken voor wantrouwen.” “Je gelooft dus liever in je eigen fantasie dan in de waarheid dat je kan gezien en geliefd worden?” “Hoe kan iemand nu houden van iets onzichtbaars?Ik respecteer enkel zij die mij niet zien, zij die mijn fantasie erkennen en vol geloofwaardigheid meespelen in mijn spel…De wederkerige liefde is als dusdanig niet aan mij besteed.” Ik draaide me naar haar toe om de veroordeling in haar ogen te zien. Op de plaats waar ze had gestaan flakkerde een vlam.   Solitude staat bij het raam en kijkt me aan. Zoals altijd ben ik uit mijn lood geslagen door haar donkere silhouet, haar trage koele blik en haar stilte. Ze neemt mijn pols en ik voel haar afdruk van angst. Weifelend volg ik haar tot bij het raam. Met haar andere hand houdt ze het gordijn opzij en ze toont me de massa daar beneden. Ze lijken naar ons te kijken en ik begin onwillekeurig te rillen. Solitude ziet mijn twijfel maar duwt me zachtjes tot tegen het glas. Ik zie de mensen en zie hoe ze zich warmen aan elkaar en aan het avonddonker. Plots weet ik dat ik graag bij hen was geweest, tussen hen. Ik zie hoe hun ogen zich versmelten tot één paar. Verward kijk ik om, op zoek naar de koele warmte van haar ogen. Wat ik zie is echter mijn eigen gezicht, verschrikt en bang. En alleen. Solitudes silhouet is nu een spiegel, voorzichtig kom ik wat dichterbij en neem hem in mijn handen. Ik kijk, langzaam en wantrouwig. Ik ben als een kat die zichzelf in de weerkaatsing van het raam ziet, en pas na lange tijd beseft dat het naar zichzelf aan het kijken is. Dat het zichzelf aan het aanvallen is. De warmte kruipt langzaam over mijn rug tot aan de haartjes in mijn nek. Het onverwachte gevoel doet me kronkelen en vanuit mijn ooghoek zie ik de gloed. Geschrokken laat ik de spiegel uit mijn handen vallen en draai ik me om, honderden scherven vliegen in het rond zonder een spoor na te laten van mijn spiegelbeeld van weleer. Vlammen likken aan het gordijn en werken zich naar boven toe. Doorheen de hittezindering komen de gezichten van de mensen tevoorschijn. Ze lachen me toe, ze wenken me. Terwijl het gordijn verder opbrandt, stap ik met een plots vertrouwen op het raam toe; terwijl de laatste vezels hun lot tegemoet gaan, open ik het raam. Honderden handen strekken zich naar mij uit. Ik spring en zeg in gedachten Solitude vaarwel.

LL Rigby
19 0

solitaire

De boer, de dame en de koning kijken me vragend aan. Zoals elke avond speel ik solitaire totdat ik mijn tijdrecord gebroken heb. Een bezigheid als een andere. Een uitdaging als een andere. Elke avond wanneer ik de overwinning op mezelf heb behaald voel ik echter geen voldoening. Ik wil dan eigenlijk het liefst weer opnieuw beginnen, om nog een betere tijd neer te zetten. Om nog beter de tijd voorbij te doen gaan. Maar deze avond stop ik middenin een spel, het digitale klokje rechtsonder op het scherm tikt onverbiddelijk door. Ik zit als versteend te kijken naar de kaarten, de drie paar ogen die links netjes onder elkaar gestapeld liggen. Wat? Ten langen leste draai ik me van het beeldscherm af en kijk verdoofd de kamer rond. Mooie kunstreproducties hangen aan de muur van mijn piekfijn ingericht éénkamerappartement. De beste plek op aarde, mijn huis, mijn thuis. De neplederen vintage bank staat eenzaam te lonken, de kast vol boeken en dvd’s lacht me uitnodigend toe. Toch slaag ik er niet in om mijn wezen in beweging te krijgen, het is alsof mijn geest gepauzeerd is door een onzichtbare hand. Die hand verlangt ernaar om terug te spoelen, op zoek naar de fout. Die hand is de mijne.   In mijn leven klopt alles: boeiende baan, uitgebreide vrienden- en kennissenkring, gerieflijk appartement, goede band met mijn familie. Met een ruk kijk ik terug naar het scherm waar de kaarten geduldig op me wachten. De ogen priemen zich in mijn ziel. Wat? De uren en uren en uren gedachteloze spelletjes patience van de laatste maanden komen me voor de geest. Ik ben al die tijd op zoek geweest naar het antwoord op een vraag die ik niet eens gesteld dacht te hebben. ‘Waar zit de fout?’   Zonder precies te begrijpen waarom begin ik te huilen. Het begint met droge hikkerige snikken die ongecontroleerd uit mijn middenrif naar boven worden gestuwd, maar al gauw gaat het over in een waterval met een soundtrack van hartverscheurende kreten. Ik huil de ziel uit mijn lijf, om wat ik niet begrijp, om wat ik desondanks toch begrijp. Mijn leven klopt niet, ondanks het feit dat het geweldig is. Meer dan. Maar het klopt niet. Het klopt niet. Even plots houdt het gesnik op en vormen mijn gedachten woorden die ik luidop voor mezelf herhaal en herhaal, als een mantra: ‘Het klopt niet, het klopt niet, het klopt niet, het klopt niet, het klopt niet, …’        Geheel in lijn met mijn georganiseerde zelfstandige zelf besef ik dat ik iets moet doen. Ik moet iets doén! Maar wat? Het is zondagavond, 23u. Wat valt er te doen? Geheel in strijd met mijn georganiseerde, zelfstandige zelf graai ik naar mijn mobiele telefoon, zoek impulsief tussen de contacten en bel dan Gert op. De telefoon gaat over.        ‘Hallo?’ Als de telefoon nog een keer was overgegaan had ik hem hoogstwaarschijnlijk weer ingegooid, de toon als een echo in mijn ziel schreeuwend: ‘Wat doe je? Stel je niet aan! Je bent Maud, get a grip!’        ‘Hallo, Maud? Ben je daar?’        Ik schraap mijn keel, wil me er van af maken met een excuus, misschien kan ik doen of ik dronken ben, … Maar ik hoor mezelf met een piepstemmetje in de telefoon snikken: ‘Gert… het gaat niet. Ik heb hulp nodig.’   Hoe dat gesprek precies gelopen is herinner ik me achteraf nauwelijks. Ik weet alleen dat ik niet in mijn stoere pose ben teruggekrabbeld, dat ik aan de telefoon nog een keer heb zitten huilen als een kind. Dat Gert naar me luisterde zonder te weten wat er precies aan de hand was. Dat hij me resoluut aanmaande om de dag erna niet te gaan werken. Dat ik tegenpruttelde, maar rond ongeveer drie uur ’s nachts met wijdopen ogen in bed lag en besefte dat hij gelijk had. Ik kon inderdaad niet gaan werken. Het ging niet meer. De sluizen waren open en ik kreeg het water er niet meer terug ingeduwd.        Ook de weken en maanden erna zijn slechts een vage herinnering. Beelden van mijn verduisterde appartement, van pizza na pizza, film na film, van huilen en wanhoopskreten. Van telefoons en gesprekken met dokters en psychologen. Van meewarige blikken vol schijnbaar begrip. Van totale hopeloosheid. Van met de wang op de planken vloer en met de vinger cirkels tekenen in de stoflaag op de grond.        Langzaam kwamen er ook andere beelden bij, korte lichtflitsen als een onderdrukte glimlach die noodgedwongen in de linker- (of de rechter-)mondhoek omhoog krult. Een vensterbank met bloempotten, zaadjes die scheutjes werden die plantjes werden die kerstomaten, wortelen, sla en radijsjes werden, de kleine vreugde bij het zien van het groeiende leven. Een kamer in een huis vol licht, een rieten stoel die gemoedelijk kraakte terwijl ik heen en weer schuifelde, sprak en huilde. Een gevoel van opluchting wanneer ik na zes lange dagen en nachten weer die kamer in mocht, waar ondanks de strijd en de onwil vaak toch ontwapening plaatsvond, na de schok en het besef werkelijk gehoord te worden door de ander, door mezelf.   En dan, langzaam, de eerste stappen. Weg van het leven dat zo volmaakt was, maar nu eenmaal niet klopte. Onderweg naar het leven dat op me wachtte.  

LL Rigby
0 0

Zo ziet u maar weer

In dit ZKV zijn alle gelijkenissen met bestaande toestanden of personen geen of puur toeval, dus  wie er zich in herkent, mag zich altijd manifesteren.   Een bekende instelling in het land werd al jaren bestuurd door een raad van ouderlingen en (oude) stropoppen. Nochtans zijn de leden van de instelling sinds mensenheugenis van alle leeftijden.   Na de obligatoire jaarlijkse Algemene Vergadering waren een resem van maatregelen getroffen die financieel vooral de bestuursleden ten goede kwamen. Voor een ja-knik kregen ook de stropoppen  een billijk deel van de te verdelen aanzienlijke koek.   Een jong lid steigerde en in een niet mis te verstane taal schreef hij in een bekend weekblad dat de grijze eminenties weer hebben beslist over zijn lot en dat van vele lotgenoten.   Dit was niet naar de zin van de Afgevaardigde Beheerder die luidop te kennen gaf dat hij het lid in kwestie persoonlijk ging ter verantwoording roepen.  De jongere vriendin van de topman zuchtte dat hij zich op zijn leeftijd niet te veel mocht opwinden.  Later bleek dat dezelfde man zijn innemende vriendin nog ettelijke jaren zou overleven.   De inhoud van het gesprek waarbij het jonge lid op de vingers werd getikt is voor de buitenwereld nooit bekend geraakt, niettegenstaande de vele “lekken”, waarvoor de instelling bekend stond.   Feit is dat hetzelfde jonge lid van weleer het in de instelling nadien tot bestuurder schopte.  Een aantal Afgevaardigde Beheerders later wordt het inmiddels iets oudere lid tot nieuwe Gedelegeerd Bestuurder verkozen.  Inderdaad werd de titel in het Nederlands ondertussen aan de voorkeurspelling aangepast.     Het vermoeden is groot en het staat haast vast dat hij in zijn nieuwe functie aanwezig was op de begrafenis van zijn illustere strenge voorganger.   Zo ziet men maar weer hoe het kan verkeren.   Et l’histoire, elle se répête……….  

Vic de Bourg
0 0

sara en de gans

Sara en haar broer Peter maken zich klaar voor een wandeling door het winterse Pajottenland. Moeder stuurt hen naar boer Haze om een gans op te halen voor het familiediner die avond. Alle nichtjes en neefjes zullen er zijn, kleine Sara kijkt al uit naar een avond vol verstoppertje, verkleedpartijtjes en leuke plagerijen van de grote neven. Moeder helpt haar bij het aantrekken van haar winterjasje en wollen muts. De wantjes die oma vorige kerst voor haar breidde, bengelen uit de mouwen van haar jasje. Sara kijkt verlangend naar het sneeuwlandschap buiten en wacht tot haar broer haar bij de hand neemt; dan gaan ze samen onder het afdak in de tuin de houten slee halen, daarop zullen ze de gans binden. Met een trotse blik op hun kindersmoeltjes slepen ze de slee achter zich aan richting boer Haze. In dit kleine dorp in het heuvelige Brabantse landschap staan de huizen allemaal ver uit elkaar, zodat het naar de dichtstbijzijnde buur wel een kwartier stappen is. Het vriest stukken van de bomen, Sara trekt gauw haar wantjes aan en vraagt aan broer of ze de slee ook eens mag trekken. “Ik heb een beter idee,” zegt Peter. “Ga jij maar achterop zitten, dan trek ik je verder.” Sara klampt zich goed vast aan de houten spalken van de slee en voelt kriebels in haar buik wanneer deze vaart begint te maken; Peter slooft zich uit, Sara geniet zoals alleen kleine kinderen dat kunnen. Rode wangetjes omlijnen haar stralende lach en de springerige krullen dansen onder haar muts in de wind. Peter wordt moe en vertraagt zijn pas. Sara klautert van de slee, gaat terug naast hem lopen en pakt zijn vrije hand. Zo lopen ze nog een tijdje hand in hand, tot ze in de verte het huis van boer Haze kunnen onderscheiden. Terwijl ze dichterbij komen, zien ze vrouw Haze op het pad verschijnen en hen toewuiven. Wanneer ze het huis bereiken, opent ze uitnodigend haar grote boerenarmen en neemt hen mee naar binnen, waar de kolenkachel kucht en rommelt. De warmte doet hun vingers tintelen, snel schuifelen ze dichterbij om zich helemaal warm te wrijven. Vrouw Haze schenkt hen allebei een hete kop chocolademelk. Ze slurpen hem langzaam leeg, tot hun magen een warmwaterblaas lijken. Ondertussen is boer Haze de gans gaan halen, hij roept de kinderen bij zich op het achterkoertje. De gans is een groot wit beest dat hopeloos gevangen zit in de greep van boer Haze. Het slaat als een wilde met zijn vleugels, maar de boer is sterk, hij houdt de gans moeiteloos met één hand in bedwang. “Geef me dat mes daar ‘ns, jongen,” zegt de boer tegen Peter. “En voorzichtig zijn hoor, neem het bij de houten greep en pas op voor je vingers. Ga jij maar wat achteruit staan, kleintje.” Sara deinst achteruit, onder de indruk van het grote mes. Ze kijkt als gehypnotiseerd naar het immense lemmet, zodat ze niet in de gaten heeft wat er gaat gebeuren. De boer neemt het mes over van broer, gebaart deze ook wat achteruit te stappen, en maakt plots een heftige beweging, het gaat zo snel dat Sara het niet goed gezien heeft. Maar het mes ziet nu rood, en de gans, die nog steeds met haar vleugels flappert, maakt een hels geluid. Het is alsof ze schreeuwt, en haar flapperbewegingen worden stuipen. Ze schudt en schokt, Sara vind het zo’n raar gezicht dat ze haar ogen niet kan afwenden. Dan ziet ze dat de boer zijn handen vrij heeft, de gans ligt op de grond. Ze schreeuwt niet meer, maar ze beweegt nog wel. “Zo, die is klaar voor de pot,” zegt de boer. Peter, die ziet dat Sara onbeweeglijk blijft staren naar het dier, fluistert zijn zusje in het oor: “De gans is dood, Saar. Laten we gaan.” Boer Haze neemt de gans bij de poten en bind ze op de slee. Hij geeft broer een schouderklop, Sara een kneep in de wang. “Groeten aan je moeder, hoor!” roept vrouw Haze nog na wanneer Sara en Peter op het pad verdwijnen. Op de weg naar huis zeggen Sara en haar broer geen van beiden een woord. Ze kijken wel af en toe om naar de slee, en naar de dode witte gans die een donkerrood spoor nalaat op de sneeuw.

LL Rigby
0 0

liefdesbrief

Mijn lief! Laten we vergeten, vergeten wat ons vertroebelde, wat de maatschappij deed bepalen wie we waren. Laat ons de buitenwereld laten voor wat ze is, een context in de marge, een bureau-accessoire. Laat het ons een mooi plaatsje geven, laat het ons gebruiken in zoverre het ons van belang is, verder niks. Laat ons een eigen wereld creëren, een parallel universum, waar alles van belang is en niets praktisch. Laat ons leven van de zinloosheid, de illusie. Laat ons samen poëzie maken, onthul de poëet in mij. Mijn lief, laten we ons beider zoektochten samensmelten, laat ons niet langer tegen windmolens vechten, noch tegen elkaar… laat ons samen ontdekken wat de liefde is, laat ons twee helften zijn van één schelp. Laat ons niet malen om overdreven sentimentaliteit, laat ons teren op ons gevoel, laten we samen beseffen dat niets anders van belang is. Laat ons op ontdekkingstocht gaan, laten we weggaan van hier, laten we de zuurstof inademen en elkaar bevruchten met onze adem. Laat ons elkaar ontleden, millimeter bij millimeter lezen, voelen, smaken. Laten we niet praten, laten we woorden ons niet langer belemmeren, laten we elkaar begrijpen zonder meer. Mijn lief, laten we stoppen met afwegen, met prioriteiten stellen, laten we loslaten en alles op ons af laten komen. Laten we naakt op het gras gaan liggen en ons verwonderen, verblijden, om de nabijheid van de aarde en van mekaar. Laten we lak hebben aan normen, aan eten, aan drinken, aan het draaien van de planeet. Laten we genoeg hebben aan mekaar. Laten we elkaar liefhebben, zoals nooit iemand liefgehad heeft.  

LL Rigby
0 0

Steeds roestrood jouw geschrift

Ik had gezien hoe Elise haar schoenen aantrok, zich in de ogen wreef, een rugzak pakte, haar mond bedekte, hoe zij door het park wandelde.   Ik hoorde ook geluiden, het geluid van de donsdenken bijvoorbeeld, wanneer Elise tegen mij aan lag, haar adem, haar lach, en haar stem, natuurlijk.   Ik wou iemand vertellen over het bestaan van Elise, over haar handen, haar bewegingen, wou de bewondering van een getuige, de bewondering van een luisteraar.   Ook al wist ik dat vanaf dat moment het kijken anders zou zijn.   Ik kende de buurt, waar ze heenging, ik kende het bankje, waar ze ging zitten, en ik wist, Elise zou kort halt houden, ze zou naar hem glimlachen, zou iets zeggen, stil. Ik weet aan welke zijde het gras groener is, ik weet, met wie jij op dat bankje vertoeft, ik weet het.   Ik schreef het met vulpen, in roestrood geschrift, ik verfrommelde het papier.   Elise sprak er regelmatig af, doch nooit bleef zij bij hem de nacht doorbrengen, steeds trok ze haar rugzak weer aan, ging meestal een stuk te voet, nam dan een taxi, om naar huis te rijden. Ik wachtte dikwijls, op het licht in de badkamer, hoe zij zich het gezicht wast, meende ik dan, hoe zij zich de handdoek tegen het gezicht drukt, eenmaal lang uitademt, vervolgens in de spiegel kijkt, even maar, voor zij het licht uitdoet.   Ik zag hoe het kijken veranderde.   We spraken regelmatiger af, ik vertelde, wist op welke momenten ik moest lachen, moest zwijgen, moest glimlachen. Staat je beeldig, die rugzak, zei hij op een keer, dat wrijven in je ogen doe je dat altijd, vroeg hij op een andere keer, zoals jij naar me kijkt, zei hij steeds opnieuw, soms lachte hij om mij. Hij keek, hoe ik mijn schoenen aantrok, door het park wandelde, wat een mooie vulpen, zei hij op nog een andere keer, steeds roestrood, jouw geschrift.   Het kijken was veranderd, het was een soort obsessie geworden, Elise stelde nu vragen, waar was je gisteren, bij wie was je gisteren, vroeg ze, en ze vroeg het lachend. Bij wie was je, vroeg ze nogmaals, en ik vernoemde zijn naam, keek haar aan, terwijl zij zijn naam herhaalde, keek haar aan, terwijl ik over hem sprak. Ik beeld mij in, dat jij nu hier zou zijn, verfrommelde het papier.   We zaten op het bankje, Elise aan zijn zijde, eerst spraken we niet, dan keken we elkaar aan, de rugzak wil ik terughebben, had ze gezegd, de wijze waarop ze het zegt, meende ik, hoe het klinkt, haar lachen, haar stem.   Ik wenste, dat ik wist, hoe groen het gras aan de overzijde is, wanneer je over mij spreekt, schreef ik, verfrommelde het papier.

Sascha Beernaert
0 0