Zoeken

koffie, fruit en bloemen

‘Bédankt voor die bloeeemen.’ Dat waren de enige woorden die paus Johannus Paulus II ooit tot ons, arme nederlandstaligen, richtte, en enkel tijdens de jaarlijkse urbi et orbipaasmededeling van het Vaticaan. Ik vraag me af of Billy zich nog herinnert hoe we daar elk jaar met de familie Karsten een groot feest rond bouwden. Mijn vrouw Ingrid en ik nodigden dan mijn broer Jos en zus Connie uit, en dan zaten we samen uren voor de tv, te wachten tot het nieuwsbericht zou verschijnen waarin de heuglijke woorden weergalmden, om die dan in koor mee te brullen. Ingrid glimlachte stilletjes op de achtergrond, zij was niet van het uitbundige soort, maar beleefde er op haar manier ook plezier aan. Vervolgens gingen we de andere zenders af, op zoek naar hetzelfde nieuwsitem, en zo kon het een hele avond doorgaan, tot we alle nieuwsuitzendingen en herhalingen van nieuwsuitzendingen hadden gezien en tientallen maal het lof van de bloeeeemen hadden gezongen. Op die avonden vloeiden er ook ettelijke liters alcohol uiteraard, allemaal in naam van de godsdienst. Nee, Billietje zou het zich vast niet meer herinneren, hij was amper twee of drie toen de paus kwam te overlijden en de strakkere Benedictus in de plaats kwam, snel gevolgd door Franciscus. Hoewel beiden plichtbewust bedankten voor de bloemen, was het niet meer hetzelfde. Billy begrijpt waarschijnlijk niet waarom de Karstens zo nodig elk jaar rond Pasen moeten samenkomen rond de tv met een lading drank en, bij wijze van voortzetting van de olijke familietraditie, een hele avond de volledige reeks van Fawlty Towers (the next best thing) zitten kijken en luidkeels ‘Ai noow naaathing’ meebrullen met Manuel from Barcelona. Anderzijds vraag ik me af of Billy eigenlijk wel iets merkt van het rumoer en het gelach, hij leeft sowieso het grootste deel van de tijd in zijn eigen wereldje. Hij is inmiddels negen en zijn leeftijd ver vooruit. Althans dat zeggen de psychologen die hem hebben onderzocht, nadat de lerares van het eerste leerjaar na enkele maanden vermoedde dat er iets bijzonders met hem aan de hand was. Of dat ‘bijzonders’ positief of negatief was durfde ze niet te zeggen. Daarom achtte de schooldirectie het raadzaam om Billy even te laten testen. Je denkt natuurlijk meteen het ergste op zo’n moment, maar als ouder wil je het beste voor je kind dus je laat hem testen. Bleek dat hij een IQ van 165 had maar dat hij ook in de categorie ‘autistisch’ werd onderverdeeld. Niet zozeer omdat hij aan de criteria voldeed, wel omdat zijn IQ zo hoog was en omdat er verder geen land met hem te bezeilen viel. Tijdens de vragenrondes kregen de hooggeschoolde dokters en psychologen geen zinnig woord uit hem. Het enige waar hij over sprak waren sinaasappels en alles wat er ook maar in de verste verte mee te maken heeft. De kleur oranje, andere citrusvruchten, sinterklaas, Spanje, ronde voorwerpen van allerlei aard, en zo verder. Of ik zijn obsessie voor sinaasappels al eerder had opgemerkt? Ik dacht dat ze me voor het lapje hielden. Ik had Billy nooit een woord horen spreken over sinaasappels of ronde voorwerpen. En in sinterklaas was hij allerminst geïnteresseerd. Op basis van mijn reactie konden ze natuurlijk geen stap verder met hun hypotheses en theorieën, dus hebben ze in het uiteindelijke dossier maar de diagnose ‘waarschijnlijk lijdend aan een bijzondere vorm van autisme’ gezet. Maar vanwege zijn hoge IQ vond de school het wel goed dat hijvoorlopig de gewone lessen bleef volgen, om te zien hoe het liep. Mooi was dat. Toen ik Billy enkele dagen later terloops zei dat ik niet wist dat hij sinaasappels zo leuk vond, keek hij me aan met een lege blik. Hij hoorde het in Keulen donderen. Wil je dat ik sinaasappels voor je koop? Ik had eigenlijk nooit sinaasappels in huis omdat ik er zelf een hekel aan heb. Billy keek me strak aan en schudde langzaam van nee. Billy is inderdaad een beetje vreemd. Als ouder hoor je van je eigen kind te vinden dat hij god is of zo, of alleszins het meest fantastische kind op de planeet. Nu, ik kan je wel vertellen dat er gezelliger kinderen zijn dan Billy, samen spelletjes spelen heeft hij nooit leuk gevonden en hij zegt niet bijster veel. Maar soms, soms kan hij me zulke blikken toewerpen of plots mijn hand vastnemen en die secondenlang vasthouden, dat ik er koude rillingen van krijg. Maar dan in een warme zin, zeg maar. Eigenlijk krijg ik dan het gevoel alsof híj míj liefde geeft. Alsof hij een oude wijze man is. Hoe het ook zij, Billy is mijn zoon en ik hou van hem in al zijn uniekheid. Daarom jeukte het me wel erg toen die toestanden in de school hem plots veranderden in een soort freak, een mankement, alweer een misfit die niet in de samenleving zou kunnen meedraaien. Ik weiger hem zo te zien, al moet ik wel bekennen dat ik hem sindsdien nauwlettender in de gaten ben gaan houden. Inmiddels weet ik dat hij ’s ochtends bij het ontbijt het meest spraakzaam is. Dan praat hij soms ook over mama. De mama die hij eigenlijk nauwelijks heeft gekend. Hij was drieënhalf toen Ingrid stierf. Ze was plots ziek geworden en is nog plotser gestorven. Ik kan mij amper voorstellen dat Billy’s herinnering aan haar erg sterk is, toch lijkt het of ze gisteren nog bij ons aan de ontbijttafel  koffie zat te drinken, zoals Billy over haar praat. ‘Het is grappig hoe mama altijd uit die ene kop met Mickey Mouse koffie drinkt, en uit die met Donald Duck alleen maar thee. Jij haalt ze altijd door elkaar, hè papa?’ ‘Wil je niet bij ons komen zitten, jongen?’ vraag ik na twee afleveringen Fawlty Towers, wanneer we een gezamenlijke plas- en benenstrekpauze houden. Billy kijkt me een beetje schaapachtig aan en haalt zijn schouders op. Ik zie Connie naar de keuken lopen, vermoedelijk om nog meer witte wijn te halen en zeg tegen Billy: ‘Dan mag je vast wel een slokje wijn proeven van tante Connie.’ En ik geef hem een vette knipoog, maar Billy zit alweer met zijn hoofd over zijn boek gebogen. ‘Wat schrijf je? Huiswerk?’ Zonder opkijken schudt Billy van nee. Ik werp een blik over zijn schouders en zie Billy in sierlijke krullen met een groene viltstift zijn schrift volpennen met de drie woorden waar hij het meest van houdt: Billy, mama, papa. Van rechts naar links. Billy is linkshandig en vindt het – tot groot ongenoegen en frustratie van zijn lerares op school – handiger om van rechts naar links te schrijven, in spiegelbeeld dus. Zo veegt zijn hand niet over de inkt. Tja. Ijzersterke logica, als je het mij vraagt. Voor zijn schooltaken schrijft hij netjes van links naar rechts, maar zodra hij de kans ziet doet hij het omgekeerd. Van mij mag het best. Jos heeft Fawlty Towers weer aangezet en roept me om mee verder te kijken. ‘De aflevering waar Fawlty zijn nazi-loopje doet komt eraan, die mag je niet missen!’ roept hij me enthousiast toe. ‘Kom je echt niet meekijken, Billyboy?’ Hij houdt van die naam, zo noemde zijn mama hem altijd. Hij draait zich naar me toe met een grote grijns.’ Hij staat op en zet zich stilletjes op het tapijt naast tante Connie, werpt een blik op haar glas wijn en zegt in alle ernst: ‘Papa, ik zou liever een glas sinaasappelsap willen.’ Een zekere ochtend tijdens het ontbijt staat Billy plots op, alsof hij zich net iets bedenkt, iets belangrijks dat hij vergeten is. Hij staat een aantal seconden bewegingsloos voor het aanrecht. Ik kijk naar hem, observeer hem. Met gecontroleerde bewegingen komt hij terug naar de tafel, tilt zijn stoel op en sjouwt hem tot bij het aanrecht. Beheerst kruipt hij op de stoel, opent de kast en kijkt erin. ‘Wat zoek je?’ vraag ik, maar ik weet al dat ik geen antwoord zal krijgen. Vanochtend is hij opvallend stil. Niet stiller dan meestal, wel stiller dan gewoonlijk bij het ontbijt. Hij schuift wat glazen en tassen opzij en neemt dan iets achteraan uit de kast. Als hij de kastdeur weer sluit zie ik hem staan, roerloos op zijn stoel in het midden van de keuken, met zijn beide kleine handjes om de grote Mickey Mouse kop van mama. Iets binnenin mij verslikt zich, maar ik blijf onbeweeglijk naar hem zitten staren. Benieuwd naar wat hij nu gaat doen. Of zeggen. Voor wat een eeuwigheid lijkt, staat hij daar in de ogen van Mickey Mouse te kijken en te glimlachen. Dan komt hij uit zijn trance, klimt van de stoel, zet de kop op het aanrecht, heult zijn stoel weer naar de tafel en gaat de kop halen. Die hij triomfantelijk voor mijn neus zet. Ik kijk hem vragend aan en hij beantwoordt met één van zijn wijze, alwetende blikken, neemt de kop en zet hem naast zijn bord met de halfopgegeten boterham neer. En dan eet hij verder zijn boterham op met alle sereniteit van de wereld. Nadat we allebei nog twee boterhammen op hebben – Billy is een stevige eter, net als ik – vraag ik hem wat hij wil drinken vandaag: melk of chocolademelk? Hij kijkt me aan alsof ik het achterlijkste wezen van de hele wereld ben en zegt doodleuk, met de woorden van zijn mama: ‘Dommerd, je onthoudt het nooit hè, in de Míckey kop hoort koffie!’

LL Rigby
0 0

het diner

“Vroeger was hier een bar”, zegt de oude man, terwijl hij met zijn armen een gebaar maakt dat de ruimte in zijn geheel moet aanduiden. “Alles was eigenlijk precies hetzelfde, behalve het plafond. Er hing hier toen, dwars over de ruimte, een grote metalen steunbalk, die zo laag hing dat we er regelmatig ons hoofd aan stootten.” Hij grinnikt en verstilt dan plots. Misschien denkt hij aan het feit dat hij toen nog zijn hoofd kon stoten omdat hij toen nog niet aan zijn rolstoel gekluisterd was. De anderen merken zijn stilte niet op, glimlachen hem vriendelijk toe, zoals jonge mensen dat meestal doen wanneer ze verhalen aanhoren van oude mensen. “Hoe lang was dat geleden dan?”, vraagt het meisje beleefd, een oprechte interesse doeltreffend veinzend. Ze is van het lieve, zachtmoedige type, dat nooit de aandacht op zichzelf zal vestigen als dat niet nodig is. De andere twee, de jonge vrouw en de jongen met roodgelakte nagels, luisteren schijnbaar naar het antwoord, maar zitten al lang met hun gedachten bij iets anders. Bij zichzelf. Het eten wordt opgediend, iedereen behalve de oude man is dankbaar voor de afleiding. Ze bekijken hun borden goedkeurend, zeggen elkaar vrolijk “Eet smakelijk” en beginnen te eten. De oude man neemt zijn bestek in de handen, maar gaat verder met zijn verhaal. Het eten schijnt hem niet te interesseren, behalve dan als motief voor deze avond, dit samenzijn. “Mag ik nog een beetje?”, vraagt de jonge vrouw terwijl ze haar lege glas heft naar de oude man, die zichzelf als bewaker van de kruik witte wijn heeft opgeworpen. “Jazeker! Wie wil nog?” En hij bedient  iedereen vervolgens een scheut wijn van ongeveer twee vingers en vult zijn eigen glas tot de rand vol. Wanneer de oude man eindelijk op zijn eten aanvalt, kijkt de jonge vrouw een beetje beteuterd naar haar glas en neemt een slok wijn. Het meisje glimlacht haar van over de tafel onschuldig toe. De jonge vrouw beantwoordt haar blik met een frons en een schuine blik op het amper gevulde glas. Samenzweerderig knikt ze in de richting van de oude man en draait daarbij met haar ogen. Het meisje reageert echter niet beamend maar met opgetrokken wenkbrauwen en een blik van verrassing. De jonge vrouw leest een vorm van veroordeling in die ogen, die het meisje nooit bedoeld heeft, maar die zij zich wegens haar grote onzekerheid inbeeldt. Een tijdlang eten ze gevieren in verder in stilte. “En, smaakt de zalm?”, vraagt de jonge vrouw dan aan de jonge man links van haar. Ze lijkt vastberaden de avond luchtig te laten verlopen, en ontwijkt voor even de blikken van de oude man, die elk contact aangrijpt om een nieuw verhaal te beginnen, en die van het jonge meisje, die haar onzeker maken. De jonge man gaat met haar een gesprek aan over het eten van vlees en vis. Hij bekent dat hij misschien na dit bord nog een portie wil bestellen. De jonge vrouw bedenkt dat hij ondanks zijn vrouwelijke aanleg en ambities een grote eetlust heeft, maar ze zegt het niet. Ondertussen is aan de overkant van de tafel, tussen de oude man en het meisje, een gesprek ontstaan over de vrouwen en de kinderen aan de enige andere bezette tafel in het restaurant. Ze vragen zich af wie nou familie is van wie.  Ze vergelijken gezichtskenmerken en kledij. “Die vrouw met het rode haar moét wel de moeder zijn van die donkere meid, ze dragen hetzelfde jack!”, zegt de oude man vol overtuiging tegen het meisje. “Hm-mm,” beaamt het meisje inschikkelijk. “Waar slaat dat nou weer op?” komt de jonge vrouw tussenbeide, meteen haar impulsiviteit verwensend. Het gesprek interesseert haar voor geen meter, en met dit soort uitspraken jaagt ze de ouwe maar op stang. Ze beseft dat ze maar beter kan afmaken wat ze begonnen is en argumenteert “dat ze hetzelfde jack dragen is toch geen bewijs van hun familieband, integendeel! Ik zou nooit hetzelfde kledingsstuk als mijn moeder dragen, hoor. Jij wel?” vraagt ze aan het meisje, hopend haar te betrekken in haar argument zodat het gesprek weer zonder haar verder kan.  Echter, vóór het meisje kan antwoorden, komt de oude man met zijn repliek. “Dat zegt dan veel over jouw verhouding met je moeder…” “Ach, hier in het zuiden gaat dat vast allemaal anders,” komt de jonge man tussenbeide. Het meisje en de jonge vrouw kijken hem dankbaar aan. “Toch ben ik er zeker van dat dat moeder en dochter zijn, hoor,” gaat de oude ongestoord verder. Hij stoot het meisje aan en begint weinig subtiel in de richting van de tafel met de vrouwen te wijzen. “Je ziet het ook aan de neus, he!” “Ja, ze hebben wel een zelfde soort neus, dat is waar,” antwoordt het meisje met een gedweeë glimlach. De serveuse komt de borden afruimen en vraagt of iemand zin heeft in dessert. Er is vanilleijs en chocoladepudding. Iedereen bestelt chocoladepudding, behalve de jonge vrouw, die haar neus ophaalt. Voor het dessert of voor het compleet ongemakkelijke samenzijn, ze weet het zelf niet. Ze vraagt zich af of de anderen ook hopen dat het snel afgelopen mag zijn. Terwijl ze toekijkt wanneer ze hun toetjes met schijnbaar overdreven enthousiasme ontvangen en beginnen op te lepelen, vraagt ze zich ook af waarom ze zich zo ongemakkelijk voelt. Met al deze mensen heeft ze stuk voor stuk een fijne band, het zijn fijne mensen. Toch mist ze een zekere diepgang, ze mist wezenlijke aansluiting. En ze praat gewoonlijk met elk van hun over zo totaal uiteenlopende dingen, dat ze met deze groepsformatie niet veel aan kan. De jonge man stelt voor om samen een sigaretje te gaan roken. Dankbaar gaat ze op het voorstel in. “Wat een heerlijke avond, vind je niet?” vraagt hij aan de jonge vrouw, die bezig is haar sigaretje te draaien. “Mjaa,” antwoordt ze zonder overtuiging. “Ik bedoel, het is best bijzonder dat we allemaal op deze plek zijn, dat we dit samen beleven.” De jonge vrouw zegt niets en denkt hier even over na. Uiteindelijk zegt ze voorzichtig “maar denk je niet, dat als we op een andere plek zouden zijn, we elkaar nooit zouden ontmoeten, of als we elkaar zouden ontmoeten, we elkaar niks te vertellen hadden?” “Mja, mogelijk. We hebben elkaar nu ook niet zo veel te vertellen, valt me op. Maar toch delen we iets.” “Wat dan?” “Nou, wat ik zei, deze plek. Het feit dat we, toevallig of niet, allemaal hier op deze ene kleine plek op de wereld zijn beland. En dat we er allemaal heel erg van houden.” De jonge vrouw neemt nog een haal van haar sigaret en begint te glimlachen, wanneer ze beseft dat hij gelijk heeft. Verdomde wijsneus! Ze gaan weer naar binnen, de jonge vrouw ziet de scène plots met andere ogen. Ze aanschouwt het kneuterige decor, de aanwezige mensen, haar tafelgezelschap,nog steeds met de glimlach op het gezicht. Ze graait over de tafel naar de nog halfvolle karaf wijn en schenkt ieders glas flink vol. “Een toast!” zegt ze triomfantelijk. “Op het samenzijn!”

LL Rigby
0 0

heiland

Samir kijkt een beetje mistroostig naar de dorre bladeren op het grasveld voor hem. In de uren die hij op dit bankje zit kwamen verschillende mensen voorbijgewandeld op het pad terwijl ze hun best deden hem niet te zien. Hij is totaal verkleumd maar ziet geen andere mogelijkheid dan het gewoon uit te zitten. Het wordt gauw donker, dan kan hij het kleine huisje in. Eten moet morgen dan maar weer. Vanmiddag heeft hij wat broodkruimels van een voederplank voor vogels gestolen. Hij begrijpt niet precies waarvoor het huisje dient, er staat een ezel in en poppen van een man, een vrouw en een baby. Hij heeft een vaag vermoeden dat die baby Jezus moet voorstellen maar weet verder niks van de christelijke godsdienst af.   ‘Van godsdienst krijg je hoofdpijn, jongen’, zei zijn vader altijd. Zijn vader was een uitermate rationeel wezen die tot aan het einde van zijn leven probeerde het discours van religieuze leiders op logica te betrappen, in de hoop zijn eigen cynisme te kunnen ontkrachten, tevergeefs. Hij had Samir de indruk meegegeven dat imams, priesters, goeroes en hun aanhang bovenal lachwekkende wezens waren en niet bijster intelligent. Lang had Samir zich hier geen vragen bij gesteld en zich ver van eender welke religieuze praktijk af gehouden. Op school beet hij zich vast in wetenschappen en Frans, zaken met een zekere logica en een duidelijk nut. Maar in zijn zesentwintigste levensjaar hadden zich twee ingrijpende gebeurtenissen voorgedaan, die hem evenwel niet tot de religie hadden doen keren, maar die hem voor het eerst met vragen hadden geconfronteerd waarop de antwoorden veelal in spirituele sferen worden gezocht. Zijn vader was ziek geworden vanuit het niets en was nauwelijks twee maanden later overleden. Als om te zeggen dat het leven toch maar door moest gaan ontmoette hij uitgerekend in het ziekenhuis zijn eerste liefde, Reda. Een zeer religieuze moslima.   Hij schudt de gedachten aan de hopeloze strijd met zichzelf en Reda van zich af, wanneer een stem hem doet opschrikken. Een vrouw van middelbare leeftijd staat voor hem en kijkt hem met een brede glimlach meewarig aan. In gebrekkig Frans vraagt ze of hij honger heeft, of hij al gegeten heeft vandaag. Hij aanvaardt met een glimlach het aanbod om bij haar mee aan tafel te schuiven. Hij vindt het niet vanzelfsprekend maar is inmiddels gewend aan dit soort uitingen van medeleven. De meeste mensen lopen hem voorbij zonder groeten, omdat ze niet weten hoe ze zich een houding moeten geven ten overstaan van zijn complete uitzichtloosheid. Anderen weten dat ze zijn leven niet wezenlijk kunnen veranderen maar kunnen hun eigen onbestemde schuldgevoel niet ontlopen en bieden hem eten aan. Of thee. Of een paar handschoenen. Een winterjas. Een hengel. Voor dat laatste had hij vriendelijk bedankt, de man in kwestie reddeloos achterlatend, beroofd van zijn goede intentie.   Gek is het dat je een geur nauwelijks in woorden kan beschrijven en dat je je hem toch voor de geest kan halen. Samir snuift in gedachten de warme geuren van zijn thuisland op en weet dat niets ooit beter zal ruiken dan die mengeling van droge aarde, vee, pruttelende stoofpotjes en een licht zure lucht. Hij zit weer op het bankje, met in de diepe zak van zijn jas een in aluminiumfolie gewikkeld pakket met etensresten. De komende 24 uur kan hij weer moeiteloos doorstaan. De duisternis is inmiddels ingevallen. Hij staat op en loopt op het sfeervol verlichte huisje toe. Hij nestelt zich op de strobalen naast de ezel.   In het kamp had hij een minder comfortabele slaapplek gehad. Stukken karton op de modderige grond, onder een gespannen zeil. Desondanks was hij er maanden gebleven. Hij wist anders ook niet waarheen. Naar Engeland oversteken, zoals de meeste van de anderen van plan waren, zag hij niet zitten. Niet in het minst omdat de overtocht niet zonder risico was. Hij was niet zo ver gekomen om in het ijskoude Kanaal te verdrinken of te stikken in de laadcabine van een vrachtwagen. Bovendien sprak hij nauwelijks Engels. Hij hoopte een kans te krijgen op onderdak en een baan in Frankrijk of België, hoewel hij geen idee had van wat voor werk hij wilde of kon doen. Hij sprak regelmatig met de hulpverleners die het kamp aandeden maar die gingen daar niet over, zeiden ze. Ze brachten enkel spullen en voedsel. Eén knul had wel aangeboden hem een lift te geven naar Parijs, als hij daar zijn kans wilde wagen. Maar dan moest hij het daar verder wel zelf uitzoeken. Samir twijfelde. Een grote stad als Parijs boezemde hem angst in. Hij kwam uit het rurale Hari Rud en was zelfs nooit in Kabul geweest. Zijn twijfel loste zichzelf op toen op een dag een lading Syriërs in het kamp toestroomden. Drie kerels namen beslag op Samirs slaapplek. Hij wilde geen problemen veroorzaken en kroop die avond in een hoekje van de geïmproviseerde tent en sliep op de vochtige grond zonder een woord van protest. Het protest kwam echter van de mannen toen ze bij het ochtendgebed merkten dat hij niet meedeed. Er ontstond een heftige discussie, ze scholden Samir uit voor ongelovige en verrader. Voordat de boel kon escaleren griste Samir naar zijn bundeltje (een trui, een jas, een boek) en liep naar de rand van het kamp, in de hoop daar de knul tegen het lijf te lopen die hem een lift naar Parijs had geboden. Het liep anders en hij kwam terecht in de Westhoek. Onderweg had hij niet de moeite genomen erachter te komen waar ze heen reden. De chauffeur, een andere hulpverlener, had aangeboden hem mee naar huis te nemen voor een maaltijd en een warme douche. Daarna moest hij het zelf uitzoeken. Terug naar het kamp of de wijde wereld in, op hoop van zege. Hij was die middag beginnen wandelen, over kleine paadjes, door de velden, langs de uitgestrekte landschappen die totaal verschilden van die van thuis maar die hem op een vreemde manier toch vertrouwd voorkwamen. Het huisje met de ezel en de aangeboden hulp van toevallige voorbijgangers hadden hem doen besluiten om te blijven waar hij was en te zien wat er zou gebeuren. Eigenlijk wist hij niet eens concreet wat hij verlangde. Een nieuw leven. Een eerste leven.   Hij was tijdens zijn studies gevlucht, op aanraden van een vriend, die hem bezwoer dat in Europa geld te verdienen was, dat de toekomst er nog bestond. Hij begreep Samirs twijfel niet, zijn hardnekkige wens om zijn studies af te maken. Waartoe? Je diploma wordt straks aan flarden geschoten. Als ze je niet eerst inlijven voor de jihad of de volgende strijd in naam van de godsdienst. Zijn vriend was wel religieus, maar niet naïef. Hij wist ook dat die hele godsdienstoorlog waarvan het Midden-Oosten in de ban was niets met Allah te maken had. Heb je naasten lief, wees goed voor elkaar. Dat predikt de imam toch? Nu, ik zeg: laten we dat in Europa doen. Komop. Samir had uiteindelijk toegezegd omdat de twijfel hem tot inertie deed verstarren. En omdat Reda en haar ‘hoezo jij bidt niet tot Allah? dan moet je ook niet verwachten mijn huis en hart te kunnen toebehoren’ hem tot wanhoop dreven.   Ironisch genoeg zit hij elke avond intens naar het kind in de kribbe te kijken. De vrouw die vandaag voor hem heeft gekookt vertelde hem het verhaal van de geboorte van Jezus. Van een man en een vrouw op zoek naar een onderkomen, op zoek naar een helpende hand van wie dan ook. Ze eindigen in een stal en brengen daar één van de belangrijkste figuren uit de geschiedenis ter wereld. Samir grinnikt. Als Jezus vanuit een armoedige stal kon opklimmen tot een bezield persoon, een leider, een redder, dan hij ook. Hij zal zichzelf bezielen, leiden, redden en met verve zijn nieuwe leven uitbouwen. Bij voorkeur eentje zonder religie! Hij schaart zich dichter tegen de ezel aan die zijn lichaamswarmte met hem deelt en valt met een glimlach in slaap.  

LL Rigby
0 0

groen

Ans zoekt de plek met de naam van een vogel. Zwaluw? Flamingo? Kolibrie? Ja, dat was het, kolibrie, of iets wat er op leek. Ze scant de gevels van de huizen, op zoek naar het uithangbord dat verlichting brengt. Ze loopt de straat twee keer op en neer, geen kolibrie te vinden. Aarzelend stapt ze op een oude man toe en vraagt hem of hij weet waar kolibrie is. Tevergeefs. Hij antwoordt met een schouderophalen. Tja, dat was misschien ook niet de beste persoon om het aan te vragen. Aan de overkant van de straat ziet ze een vrouw van haar leeftijd. Ans steekt de straat over en stelt vol goede moed dezelfde vraag. Kolibrie? De vrouw fronst de wenkbrauwen, maar dan gaat haar een licht op. Oh je bedoelt Calibri, die met die pruiken en zo! Ja hoor, die is daar net om de hoek. Ans bedankt haar en stapt op de aangewezen hoek af. Ach, daar is het! Ze ziet inderdaad een etalage vol kunstobjecten die worden opgeleukt door mannequinhoofden met de meest exuberante pruiken. Origineel, denkt Ans. Ze belt aan en onderdrukt de vlinders die komen opzetten in haar buik. Ze ademt werktuiglijk in en uit. Bij de derde uitademing staat ze oog in oog met een man van rond de vijftig, met lang haar, een verschoten hawaïhemd en een gescheurde jeans. Hij heeft een snorretje van het type flower power. Als ze durfde zou ze met haar ogen draaien, de man is een wandelend cliché. Ze schudt hem beleefd de hand en bedenkt gelijktijdig dat ze eigenlijk niet in de positie is om iemand op zijn uiterlijk te beoordelen. Stel dat ze dat straks met haar zullen doen. Ze loopt de gang in, de man achterna, en hangt haar jas aan het aangewezen haakje. Het zweet breekt haar plots uit. Moet ik dit wel doen? Het was een weddenschap met haar beste vriendin. Nu ja, eerder een soort van uitdaging, die ze durfden aangaan omwille van elkaar. Ze hadden allebei lang de heimelijke wens gekoesterd om dit een keer te doen. Toen ze ontdekten dat ze beiden hetzelfde verlangen deelden, sloten ze een pact en besloten tot actie over te gaan. Ans vond het allemaal best spannend en liet zich meedrijven op de golf van gedeelde anticipatie. Maar nu is het eerst haar beurt, Nina zou volgende week gaan. Van de leuke spanning blijft weinig over, ze is enkel nog bloednerveus. Waarom deed ze dit ook weer? Juist ja, om iets nieuws te ervaren. Omdat ze eigenlijk stiekem van zichzelf vond dat ze maar op halve toeren leefde en dat het hoog tijd was daar verandering in te brengen. De man heet Charles – op zijn Frans – en doet zijn uiterste best om haar op haar gemak te stellen. De eerste keer he? Geen zorgen, je bent in goede handen hoor. De studenten hebben twee uur om hun werk af te maken, ze zullen te geconcentreerd zijn om ook maar ergens anders aan te denken. Bovendien zijn het allemaal derdejaars, dus voor hun ben jij niet de eerste noch de laatste. Probeer te ontspannen, denk aan je plannen voor de komende week, of loop in gedachten  het recept voor spaghetti bolognèse door. Dat schijnt te helpen, hahaha! Na vijftig minuten houden we pauze. Dan kan je even  stretchen, koffie drinken en met de studenten kletsen, als je dat wil. Goed, het is bijna één uur. In de kleedkamer vind je een kamerjas. Kom maar binnen als je klaar bent. Het omkleden in het piepkleine kleedhokje valt haar niet makkelijk. Ans lijkt haar motorische vaardigheden verloren te zijn. Ze worstelt met haar te smalle broek en het haakje van haar bh. Het hart bonst haar in de keel. Geen spiegel, typisch. Hm, misschien maar beter ook. Ans ademt nog eens drie keer diep in en uit, kamt haar haren met de vingers en bindt ze samen in een paardenstaart. Ze vermant zich door haar schouders te rechten, trekt de kamerjas aan en loopt met stoere passen het lokaal binnen. Ze kijkt bewust de kamer niet rond maar focust haar aandacht op Charles, die haar met een vriendelijk gebaar een stoel in het midden van de ruimte aanwijst. Als jij klaar bent kunnen we beginnen. Ze kucht en frunnikt langer dan nodig met het lint van de badjas. Ze staat half voorovergebogen en wenst dat ze haar haar niet in een staart had gedaan, dan kon ze haar rood aanlopende gezicht misschien verbergen. Ze kucht nog een keer, trekt de kamerjas uit en legt hem behoedzaam over de stoel heen zodat ze erop kan zitten, dat lijkt haar wel zo hygiënisch. Hoewel, wie heeft die kamerjas nog allemaal gebruikt? Is hij wel gewassen? Paniek. Ze staat als versteend, naakt, voor een groep mensen die ze nooit eerder zag. Haar slapen bonzen. Van ergens ver achter zich hoort ze de stem van Charles. Je mag gaan zitten, Ans. We beginnen met een zittende pose. Kruis je benen en steun je elleboog op de stoelleuning, terwijl je over je schouder heen kijkt. Goed? Zit je gemakkelijk? Het kan zijn dat je benen gaan slapen, het komt erop aan om dat gevoel te negeren. Straks veranderen we de pose, dan kan je even kort strekken. Goed? Ans knikt nauwelijks merkbaar. Ze voelt zich verdoofd, gehoorzaamt gedwee aan Charles’ instructies en staart in de verte. Ze weet niet of ze moet glimlachen of niet, maar besluit van niet. Ze is naakt. Ze zit in een kamer vol geklede mensen, die op dit eigenste moment allemaal naar haar kijken. Het is moeilijk om rustig te blijven ademen, laat staan te blijven zitten. Maar bovenop de schaamte die ze voelt wil ze niet ook nog de vernedering aangaan van het totale falen. Ze verstrakt elke spier in haar lichaam en doet al het mogelijke om maar niet te bewegen. Ze heeft geen enkele heldere gedachte meer. Gespannen spieren, schaamte en absolute angst stromen spiraalsgewijs door haar heen. Op en neer. Ze probeert zich Charles’ tips voor de geest te halen. Iets van een recept. Het recept voor pasta carbonara? Nee, ze weet het niet meer, en kan zich met de beste wil van de wereld nu niet concentreren op eten. In plaats daarvan focust ze haar blik op een vlek op de muur en beeldt zich in dat het een gat is waar ze langzaam maar zeker naartoe gezogen wordt. Het helpt. De stem van Charles rukt Ans uit haar trance. Ans? Ans? Kan je rechtop gaan staan? Je mag even strekken! Ans? Hoi, ja, goed zo, gewoon rechtop. Armen langs je lichaam, zo recht als je kan, voeten een beetje gespreid, hoofd rechtop. Ans weet nauwelijks nog waar ze is. Ze volgt de instructies gelaten op, denkt niet meer aan haar naaktheid. Ze vindt gauw weer een nagel aan de muur om op te focussen en voor ze het weet is het tijd voor pauze. Charles komt op haar toe en gooit de badjas om haar schouders. Ze lijkt wel verlamd. Koffie? vraagt Charles vrolijk. Ze knikt, niet in staat een woord uit te brengen. Mechanisch trekt ze de badjas aan en maakt een stevige knoop in het lint. En hoe ging het? Niet te veel last van je benen? Daar hebben de meesten het het moeilijkst mee. Ans neemt de koffie van hem aan en schraapt de keel. Hm. Hm. Nee, valt wel mee. Ze kijkt naar haar benen als om na te gaan waar die ook weer zitten. Acuut voelt ze een pijnscheut door haar linkerkuit vlammen. Au! Bijna laat ze het kopje koffie vallen, ze ploft neer op de stoel en kijkt voor het eerst om zich heen. De studenten zijn allemaal in de weer met koffie en elkaar. Ze schenken geen aandacht aan haar. Wat zijn ze jong! denkt Ans.  Was het wat je ervan verwacht had? Nee, helemaal niet! antwoordt Ans iets te fel, te snel. Ahum, sorry. Ik bedoel… Ik weet het niet. Ans denkt bij zichzelf dat niks aan deze ervaring is zoals ze het zich had voorgesteld. Ze had gedacht dat het een soort meditatie zou kunnen zijn. Ze had over het algemeen geen probleem met naakte mensen of zelf naakt zijn, dus ze vond het de ultieme uitdaging voor zichzelf, om trots te zijn op haar lichaam en dat ter beschikking te stellen aan de kunst. Want ze hield ook van kunst! Maar dit alles… ze voelt geen trots over haar lichaam, ze voelt geen verbondenheid met de kunst. Ze voelt zich een instrument. Een ding. En ze moet nog een uur doorgaan! Ze voelt aan dat het niet kies zou zijn om Charles en zijn studenten nu in de steek te laten. Nog los van het geld dat ze dan vast niet zou ontvangen, vind ze dat zelf ook niet kunnen. Ans gaat er prat op een correct mens te zijn. Charles kijkt op de klok. Zo, Ans, tijd voor de tweede helft. We gaan door met de staande pose, maar telkens met een kwartdraai naar links. Zo krijgt iedereen de kans om voor -, zij- en achteraanzicht te tekenen. Ans, probeer te ontspannen. Oké. Ontspannen. Ans ademt diep in, trekt de kamerjas uit en probeert met al haar macht haar zelfvertrouwen weer uit haar tenen naar boven te trekken. Ze kan dit. Het is meditatief. Het is voor de kunst. In haar hoofd begint ze een mantra te zingen die ze kent van de yogales. Het helpt een beetje. Haar spieren lossen hun strakke spanning, ze buigt even door te knieën, beseft dan weer dat ze volledig stil moet blijven staan en onderdrukt een lach. Ze glimlacht een beetje dwaas voor zich uit, met hernieuwd vertrouwen herhaalt ze de mantra in haar hoofd. Enige tijd later hoort ze Charles zeggen Kwartdraai!, en ze draait verder door naar links. Plots staat ze oog in oog met één van de studenten. Het is onmogelijk langs hem heen te kijken, hij staat precies in de lijn van haar ogen. Ze probeert haar blik onscherp te krijgen, maar het lukt haar niet. Trekt hij zijn wenkbrauw op? Wat is dat voor grijns? De schaamte over haar naaktheid komt weer opzetten. Ze voelt zich bekeken, begluurd, bespot. Maar de jongeman is druk met zijn schets, zijn ogen springen heen en weer tussen haar lichaam en zijn ezel. Ans probeert haar gedachten te bevriezen. Een student tekent haar als object, meer niet. Maar bij elke blik op haar lichaam lijken zijn ogen doordringender te worden. Ans probeert hem in te schatten, alsof ze enkel toeschouwer was. Zoals ze met vriendinnen een kerel aan de bar zou taxeren. Ze laat haar blik subtiel over zijn gezicht glijden. Hij is gladgeschoren (of misschien niet eens geschoren? Hij ziet er erg jong uit). Zelfs van op deze afstand kan ze zien dat hij sproeten heeft. Ans houdt van sproeten. Nochtans is hij niet roodharig. Hij heeft een weelderige bos blonde lokken, die soms voor zijn groene ogen vallen en die hij dan met zijn linkerhand naar achter strijkt. Met zijn rechterhand is hij druk in de weer om haar te tekenen. Wat zou hij nu aan het schetsen zijn? Welk lichaamsdeel? Haar borsten? Ans siddert en voelt zachtjes iets in haar onderbuik kloppen. Het is werkelijk alsof hij haar met zijn potlood aanraakt. Ze heeft plots de grootste moeite om zich stil te houden, om niet haar eigen handen over de welving van haar buik te laten gaan. Werktuiglijk spreidt ze haar vingers uit. Charles kucht naast haar, Ans weet niet of dat zijn subtiele manier is om te zeggen dat ze zich stil moet houden, of dat hij gewoon een kriebel wegkucht. Er rest haar niks anders dan zich over te geven aan de blik van deze jongen. Ze kijkt hem bijna uitdagend in de grote, groene ogen, alsof ze wil zeggen Je kan me wel tekenen maar dit lichaam is van mij en niemand anders. Terwijl ze dit probeert uit te stralen met haar ogen beseft ze dat het een leugen is. Ze raakt opgewonden bij het idee dat hij haar ziet en niet mag aanraken. Ze zou willen dat hij dichterbij komt, dat ze het gekras van het potlood op het papier kan horen , zijn adem op haar lichaam voelen. Het zweet breekt haar uit. Plots houdt hij op met tekenen en kijkt haar een minuutlang onafgebroken aan. Eerst glijden zijn ogen langs haar lichaam, als om zich ervan te vergewissen dat hij alle onderdelen heeft gezien en getekend. Maar dan ontmoeten hun ogen elkaar en beiden verroeren zich niet. Ans omdat ze niet mag. Hij omdat… Tja, Ans heeft er het raden naar. Er is iets onzeglijks sensueel in de manier waarop hij daar zo staat, onbeweeglijk net als zij, zich te verdrinken in haar ogen. Alsof hij wil zeggen dat hij meer ziet dan haar lichaam alleen. Meer dan het kunstobject voor zijn opdracht. Charles kucht opnieuw, dit keer aan haar linkerkant. Ans weet nu wel zeker dat dit zijn manier van communiceren is, zonder de geconcentreerde stilte te verstoren. De boodschap is gericht aan de student, niet aan Ans. Deze houdt zijn blik nog even vast, glimlacht dan breed naar Ans en knipoogt. Dan kucht hij zelf ook en concentreert zich opnieuw op zijn schets. Ergens gaat een alarm af, de les is ten einde. Ans wendt zich ogenblikkelijk af van de jongeman, gooit de kamerjas om en loopt de ruimte uit. In het kleedhokje zit ze vijf minuten onbeweeglijk op het bankje. Ze is compleet uitgeput. Ze wil een warm bad en alleen zijn. Met moeite kleedt ze zich weer aan en als ze uit het hokje komt staat hij daar. Hoe lang staat hij daar al? Ze weet zichzelf geen houding te geven, maar hij stapt zelfverzekerd op haar toe en zegt Ik woon om de hoek, je ziet eruit alsof je wel een koffie of iets sterkers kan gebruiken. Ans is compleet overdonderd, en vol afgrijzen over het lef van deze jongen die waarschijnlijk haar zoon zou kunnen zijn. Toch hoort ze zichzelf met een klein stemmetje zeggen Oké. Zonder verder nog een woord te wisselen trekken ze beiden hun jas aan en lopen de gang door naar de deur. Charles komt hun achterna gelopen, wil Ans aanspreken maar voelt zich gecensureerd door de aanwezigheid van de student. Hij zegt alleen maar Ans, euh, dat ging goed. Je mag nog komen als je wil. Geef me maar een seintje. Het geld wordt op je rekening gestort. Oké. Dat is blijkbaar het enige woord wat ze nog kan uitbrengen. De jongen woont inderdaad om de hoek van Calibri, hij gaat haar voor naar een gerieflijke woonkamer annex slaapvertrek. Hij schenkt haar een witte wijn uit, zonder te vragen wat ze wil. Hij geeft haar het glas en zegt Drink. Zelf neemt hij niks. Ans drinkt het glas in twee keer leeg, ze merkt plots dat haar mond droog is en dat ze een ontzettende dorst heeft. Nog? vraagt hij met een schalkse glimlach. Ze knikt van nee en kijkt hem in de ogen. Ze zijn van een soort groen dat ze nog nooit eerder zag. Ze passen perfect bij de sproeten, alleen het blonde haar lijkt er niet bij te horen. Geverfd, zegt hij met een schouderophalen, wanneer hij haar ziet kijken naar zijn haar. Flauw he? Ans antwoordt niet maar tilt haar handen op en laat haar vingers door zijn haarbos glijden. Ze sluit de ogen. Hij houdt haar niet tegen maar pakt haar bij haar middel en knijpt er zachtjes in. Wanneer Ans de ogen opent ziet ze dat hij naar haar kijkt met een blik vol verlangen, zijn ogen staan bijna triest van wanhoop. Zijn lippen openen zich, maar hij verroert zich niet. Ans begrijpt dat hij door haar geïntimideerd is. Ze zal hem moeten leiden. Ze laat haar handen zakken tot ze in zijn hals rusten. Ze trekt hem naar zich toe en drukt langzaam, heel langzaam, een diepe zoen op zijn lippen. Ans heeft weinig relaties maar veel minnaars gehad. Toch denkt ze soms nog steeds niets van het liefdesspel af te weten. Elke nieuwe partner is een soort Eldorado, een paradijs vol goud dat moet ontdekt worden met veel moeite, doorzettingsvermogen en opofferingen. Elke keer denkt ze te weten hoe ze zelf in elkaar zit, elke keer weer moet ze toegeven dat ze het mis had. Net zoals de ander een oneindig labyrint van schatten en mogelijkheden bevat, is ze zelf ook ondoorgrondelijk, een te ontwarren kluwen voor de ander en voor zichzelf. Het is meestal een uitputtend maar lonend avontuur dat nooit echt een einde kent. Partners komen en gaan, er is nooit werkelijk iemand geweest waarmee ze het avontuur eindeloos kon verlengen. Deze jongeman leert haar iets heel nieuws. Ze probeert hem zo goed en zo kwaad als het kan te leiden, tenminste daar lijkt het op. Eigenlijk leidt hij haar. Hij gidst haar langs haar eigen lichaam, als waren het haar eigen handen en lippen die op onderzoek uitgingen. Ze heeft geen idee waar ze heen gaat. Hij leert haar dat ze geen dagen of weken nodig heeft om het kluwen te ontwarren, enkel overgave. Ze lijkt hem blindelings te vertrouwen, deze jonge jongen. Hun ademhalingen vertellen een verhaal, elke zin wordt aangevuld door een zin van de ander, die er naadloos bij aansluit. Geen enkel lichaamsdeel wordt gespaard, er is geen schaamte, geen angst, geen twijfel. Er is enkel… vrijheid. Ans denkt in een flits – dit is eigenlijk de werkelijke kunst. De enige echte. De kunst om lichamelijke reacties en bewegingen te genereren, te creëren, als waren het golven in de zee. Even prachtig als ongrijpbaar. Zonder wetmatigheden en toch elke keer weer de perfecte, unieke creatie. Als ze de volgende ochtend wakker wordt duurt het even voor ze weet waar ze is, wié ze is. De jongeman naast haar ligt in een diepe slaap. Ze wil hem niet wakker maken, hij ligt daar zo hemels en onbevangen. Puur. Ze ligt een tijdje naar hem te kijken, drukt dan zacht een zoen op zijn haardos en staat op. Ze zoekt haar kleren bij elkaar, kleedt zich aan en kijkt even in de spiegel aan de muur. Ze kijkt niet naar haar lichaam, maar kijkt zichzelf diep in de ogen. Haar linkermondhoek krult omhoog in een triomfantelijke grimas. Ze zoekt de woonkamer af naar pen en papier maar kan niks vinden. Bedenkt zich dan dat ze eigenlijk niets te zeggen heeft. Woorden zouden de kunst enkel verkrachten. Ze laat het erbij en loopt de straat op, voorzichtig de deur achter zich dichttrekkend. Ze weet zeker dat ze hem nooit meer zal zien, niet als tekenaar van haar vormen of anderszins. Maar ze weet ook dat ze minstens deze nacht op volle toeren heeft geleefd.

LL Rigby
0 0

KUDDEGEESTSYNDROOM

Het was begin mei en stralend weer toen we in Colmar tussen de peperkoekenhuisjes, als in een Anton Pieck tekening, rondliepen. De terrasjes en restaurantjes waren overvol en iedereen genoot van het voorjaarszonnetje. Aan de brug over de Ill weerkaatste de zon op een eenzaam vastgeklonken hangslotje. Het verliefde paartje, dat dit slotje hier in Colmar opgehangen had, had vermoedelijk niet genoeg gespaard om tot aan de bruggen van Parijs, Rome of Praag te geraken. Dan vraag ik me af, wie was er als allereerste op het idee gekomen om hangsloten, als teken van eeuwige liefde, aan bruggen op te hangen? Was het de dochter van de slotenmaker die wel eens wat anders wou dan zo’n blinkende ring? Of wou zij gewoon kijken of de jongeman in kwestie bereid was de romanticus uit te hangen alvorens de beloofde wip erachter zou volgen? Was het de zoon van de ijzerhandelaar die vergeten was om voor zijn lief een bos bloemen te kopen en besloot om op het allerlaatste moment zo’n hangslot mee te graaien? Is hij erin geslaagd om zijn lief wijs te maken, dat een slot vastklinken op een brug over een rivier het summum van romantisch liefde was? Vertelde hij haar dan ook dat, wou de liefde eeuwig duren, zij de twee sleuteltjes in de rivier moesten gooien? Of hielden zij elk een sleuteltje bij zich, in geval van? Moesten, vanaf dat moment, alle vrijers in plaats van met ringen, bloemen en pralines met een hangslot over de brug..of nog beter aan de brug komen? Enkele jaren geleden nam het hangsloten kuddegevoel zo’n vaart dat men de idiote brugwildgroei in Parijs moest verwijderen. Daar dreigde de reling van de brug het te gaan begeven door het gewicht van de eeuwige liefdesijzerwinkel. Als dan zo’n hangslot, door een arbeider met een tang doorgeknipt werd, voelden de partners dan een soort elektrische schok? Ging de relatie vanaf dan bergafwaarts? Werd er dan bij een mogelijke breuk niet alleen over de verdeling van de inboedel, het huis, de bankrekening, de kinderen en de hond geruzied maar ook over wie van beiden nu die reis terug moest ondernemen om dat hangslotje terug te vinden en het opnieuw te openen, de vrijheid tegemoet? Dus beste verliefden, als jullie nog steeds de drang voelen, zoek geen plaatsje meer aan de bruggen in Parijs, Rome en Praag want die hangen al overvol, maar over de brug van de Ill in Colmar is er nog plek zat. Als er één van mijn lezers binnen afzienbare tijd richting Colmar moest reizen, laat mij dan vooral weten of de kuddegeest hier  al heeft toegeslagen en of de hangslotenverkoop ook hier in stijgende lijn gaat.   Het was het lange weekeinde van Hemelvaartsdag en de zon bleef nog steeds van de partij. Vermits wij op de camping te Colmar constant, aan de overkant van de rivier, het lawaai van de autostrade hoorden, besloten wij nog enkele dagen te blijven rondhangen in de overweldigende natuur van de Vogezen. De camping in Xonrupt-Longemer, lag lichtglooiend tegen de helling, direct aan het meer en beloofde volledige rust. Maar door het warme weer ontwaakten niet alleen de insecten, maar tevens de kudde motorrijders. Met honderden hadden deze midlifecrisismannetjes zich in lederen outfits gehesen. Het waren merendeel Duitse dikke mannen met stoere jassen met doodshoofden en bezweringstekens  op de rug. Op hun kale en grijze hoofden droegen ze een soort leger pothelmen.  Onder de helmen zwiepten niet alleen hun lange Vikingbaarden maar ook minuscule paardenstaartjes of lange vlechten heen en weer. Ze waren lekker met de mannen alleen de hort op.  Daar gingen ze dan. Niet alleen of met zijn tweeën, maar met minstens tien tot twintigen achter elkaar aan. Eerst hoorden wij ze achter de camping doorschetteren, vervolgens bromden ze met een hels lawaai langs de overkant van het meer, om dan al racend de berg op te gaan. Het lawaai van de ene groep motoren was nog niet volledig uitgestorven of je hoorde de volgende motorbende al als een gigantische hommel dichterbij zoemen en langs de camping denderen. Eventjes hoorden wij de vogeltjes fluiten en dan kwam daar weer zo’n troep penopauzers voorbij knetteren. Het ganse lange weekeinde leek het of we onze caravan op de weide van Francochamps gezet hadden.  De zware motorjongens hadden de tijd van hun leven, berg op, berg af  en natuurlijk de kick van hun helse motorgebrul. Leve de natuur! Zondag in de late namiddag werden de periodes van stilte langer en langer. Het lawaaizootje bromde terug richting heimat en moeder de vrouw. Nu heb ik zo’n paar dikke Duitse Schweinefleisch motards eens van wat dichterbij bekeken en ik vrees dat geen enkele normaal denkende vrouw zo’n soort man ook maar één blik zou gunnen. Dus is het best te begrijpen dat al hun affectie wel eens alleen naar hun zware blinkende motor uitgaat. En dan heb je nog die kudde bontgekleurde weekendfietsers. Rond het meer van Longemer, maakte men een fietspad dat qua breedte niets moest onderdoen met een volwaardig auto rijvak. Als jullie nu denken dat die opgefokte peletonfietsers hiervan gebruik maakten, heeft het duidelijk niet begrepen. Met zijn vijven op één rij, denkend dat ze in de Tour de France of in de Giro d’Italia reden, trapten ze zich zigzaggend een ongeluk op de rijbaan. Ze lieten een trein van sputterend wachtende auto’s achter zich aanschuiven. Als er dan een auto of  een vrachtwagen luid toeterend wou voorbijsteken en hun teken deed dat er voor hen een speciaal fietspad aangelegd was, joelden ze van verontwaardiging, waaierden nog breder uit en gaven de automobilisten het vingertje. Een kudde koeien is blijkbaar nog intelligenter dan een roedel wielerterroristen. Maandag hadden wij eindelijk het fluiten van de vogeltjes, het kabbelen van het meertje en de immens mooie natuur terug voor ons alleen. Maandagavond, beau temp pour les canards, het regende pijpenstelen. Tijd om zuidelijker te trekken, de kudde gepensioneerde voorjaarvakantiegangers achterna.   Sim, 13 mei Sahune Drôme Provençale

Sim
31 0

WHY WHY WHY DELILAH

Vanmorgen liet ik op Kapaza, Marktplaats.be/nl en Tweedehands.be/nl volgende advertentie zetten: Te huur of te leen, voor minstens drie weken, chaotische (oude) grijze Tom Jones. Voor al diegenen die nu hun wenkbrauwen lichtjes optrekken, ik heb manlief echt niet ingeruild om met Tom Jones Frankrijk te doorkruisen hoor.  Ik zal jullie vlug eventjes het laatste deel van mijn advertentie , ‘Tom Jones’, verklaren. Toen we hier op 1 mei aan de camping te Strasbourg aankwamen, bleek het beheer van de kampeerplaats weer in handen te zijn van een troep stadsambtenaren. Deze hadden blijkbaar geen van allen ooit met een tent, caravan of een camper rondgereden, want dan zouden ze wel geweten hebben dat kamperende mensen, die uit alle uithoeken van Europa via allerlei filegevoelige snelwegen kwamen, nooit getimed op een bepaald uur op een camping konden aankomen. De receptie bleek gesloten van 12 tot 14 uur, de ambtenaar moest opgestoord zijn boterhammetje kunnen opeten. Wij stonden dus als eerste voor de gesloten slagboom met achter ons een Nederlandse caravan en een lange rij met een tiental Duitse, Zwitserse en Franse campers. Om beurten zag je de echtparen aan de gesloten deuren van de receptie duwen, op hun uurwerk kijken en mompelen dat dit niet meer van deze tijd was. Soit, wij hielden dan maar een parkinglunch in de caravan, drentelden wat op de camping rond tot het tijd was om ons aan te melden. Een breed glimlachend Nederlands echtpaar stapte op ons toe. Zei Mijnheer Noorderbuur: “Weet U, wat wij zojuist tegen elkaar zeiden?” Nee, dat wisten wij niet..maar wij hadden de indruk, aan Mevrouw’s  lachende ja- knikkende aangezicht te zien, dat we dit snel te weten zouden komen. “Mijnheer, U gelijkt als twee druppels water op Tom Jones!” Nu hadden ze manlief zijn stemgeluid als eens met de vibrato van Urbanus vergeleken, maar deze vergelijking was nog nooit eerder gemaakt. Ik bekeek manlief en vond dat hij net zo veel op Tom Jones geleek als mijn gat op een peperkoek en zingen kon hij ook al niet. Het echtpaar glunderde, het leken zo’n twee oprechte lieve vakantie- Hollanders te zijn.  U herkent ze wel, die rondreizende identieke tweelingen, allebei met hetzelfde lekker makkelijk kort grijs kapseltje, met identiek dezelfde regenjack, identiek dezelfde rugzakjes, identiek dezelfde wandelschoenen en blijkbaar een identiek ver gevorderde vorm van cataract. “Ach”, zei ik, “altijd die aandacht in Las Vegas gaat ook ons tegensteken, altijd die hordes vrouwen achter mijn man aan gaat vervelen, dus we dachten, laat ons maar eens lekker gewoon doen en met de caravan in Frankrijk gaan rondtoeren. Zingen kan altijd nog!” Nou, dat was nou hartstikke leuk gezegd. Ik wou onze lieve noorderburen echter niet laten gaan zonder nog een goede raad mee te geven. Zo snel mogelijk in Nederland eventjes beiden een bezoekje aan Hans Anders of  Pearl  inplannen.  Om twee uur stipt gingen de lichten in het receptiegebouw aan, de deuren werden ontgrendeld en twee bediendejuffrouwtjes kropen achter de computer. Wij waren als eerste aan de beurt. Toen de receptioniste ons inschreef, zei manlief ineens: “Wat prettig, dat U wat eender aan het werk ging, toen U zag dat er zoveel mensen voor de gesloten deur stonden.” “Hoezo?, antwoordde het onthaaldametje terwijl de mondhoeken van haar geforceerde klantvriendelijke glimlach al iets omlaag gingen: “Twee uur is twee uur, stipt,  pil!” Ik dacht eventjes: “wat staat mijn Tom Jones daar nu allemaal te bazelen?” Vermits ik gewoon ben aan zijn soms sarcastische opmerkingen, duwde ik de ‘It’s not unusual’ neuriënde Tiger de deur uit vooraleer de zaak kon escaleren. Ik begreep er niets meer van. De roem was hem nu al naar het hoofd gestegen? Toen onze rijdende villa wat later op de ‘green green grass of the camping stond,  leverde manlief plots een gevecht met het wc- blok van de caravan. Het sanitair onderdeel wou er plots niet meer in. De godverdommes en miljaardes begeleiden het in- en uitgeschuif van het pipi- opvangelement. Dit zijn nu juist de dingen die je uittest vooraleer je met je caravan vertrekt, niet? Mijn adrenaline stress piekte op een gegeven moment zo erg, dat ik Tom Jones met alle plezier een ‘sex bomb’ onder zijn gat wou verkopen! Manlief had gewoon constant een knop verkeerd gedraaid!! Nadat hij zelfs een dutje van een drie kwartier gedaan had, stelde hij tevreden vast, dat het amper kwart voor twee was en we wel heel snel met alles klaar waren. Het was dus helemaal geen schimpscheut naar het receptiejuffrouwtje geweest. Zijn uurwerk was gewoon stilgevallen en zijn herseninhoud die de tijd bijhield vermoedelijk ook, want ieder normaaldenkend mens zou zich afvragen… Tot daar het verhaal over Tom Jones. Om het verslag over het begin van de advertentie : Te huur of te leen ‘chaotisch (oude) grijze…te vertellen, moeten we eventjes een paar dagen terug in de tijd gaan, met name naar de donderdag, vrijdag en zaterdag voor 1 mei. We schrijven donderdagavond toen ik plots, zonder verdere aanwijsbare verwittigingsymptomen, 38 graden koorts bleek te hebben. Hete golven sloegen uit mijn oren en mijn neus en tenen leken om beurten hete worstjes om dan na een paar minuten rillend in ijsblokjes te veranderen. In mijn hersenpan ramden nu en dan, 100 kleine mannetjes gelijktijdig op een trommel. Mijn hoofd voelde aan als een voetbal die balanceerde op een luciferstokje. Volledig gedrogeerd kroop ik in bed, zweette een nachtje overdadig en vrijdagochtend leek het koortsduiveltje verslagen. Wat niet wou zeggen dat ik al helemaal normaal reageerde. Het was zo’n beetje een slow motion action movie. Zouden we dan toch de caravan maar uit de stalling halen? Eens met de caravan voor onze deur, duwde manlief de mover tegen de wielen om ons rijdend huis op onze oprit te plaatsen. Voor al diegenen die geen caravan met mover hebben zal het volgende verslag compleet idioot klinken, maar geloof me, diegene die wel met zo’n gemoverde sleurhut rondtrekken, zullen onmiddellijk met dit verhaal mee zijn. Voor ons huis bleek het kastje waarmee we de mover van de caravan telegeleid konden besturen niet te functioneren. Het rode lichtje brandde niet, dus geen contact. Nieuwe batterij werd in het kastje gestoken. Dan ging het lichtje in het mover- kastje plots aan, snok, manlief had de handrem van de caravan vergeten af te zetten. Mover terug af de wielen gehaald. Misschien de boel geblokkeerd. Mover terug op de wielen geplaatst. Contactlichtje terug uit. Opnieuw andere nieuwe batterij in het kastje, lichtje eventjes aan, lichtje uit. Lichtje aan, lichtje uit. Om gek van te worden maar het kon mij allemaal niet veel schelen want de koorts kroop letterlijk sneller bij mij binnen dan dat de caravan ooit op de oprit zou komen te staan. Na veel chaotisch geknoei stond de caravan dan toch na een uur eindelijk op zijn plaats. En toen is manlief eventjes in de handleiding van het mover- kastje gaan lezen. Bleek dat je, identiek zoals vorig jaar en alle  jaren daarvoor het geval geweest was, tweemaal kort op het moverkast-knopje diende te drukken om contact te maken. Poepsimpel, alleen had Vercauteren het eventjes vergeten…grrr. Als jullie nu denken dat dit het enige verwarde voorval was, waarom ik manlief nu eventjes op een tweedehands- site aanbood, heeft het volgende nog niet gelezen! Op zondag 1 mei reden wij dus richting Strasbourg. Wat denken jullie van een man die zelfs zijn GPS dame niet verstond. Als ze zei: “Opgepast versmalde rijstroken”, hoorde hij “opgepast maalderijspoken”, alsof dit de normale GPS- taal zou zijn.  Bij het betalen aan het benzinestation in Luxemburg vond hij plots bij het ingeven van onze creditcode aan de terminal, de nul niet meer op het pin- betaalkastje staan. “Ou est le zero?” De kassierster riep vanachter haar glazen stulpje waar de nul zich bevond, maar na driemaal wablief? en wat zegt U? (in het Frans natuurlijk) geroepen te hebben, kwam de kassadame uit haar hok gevlogen en duidde, met een zucht, de nul aan. De inktaanduiding was inderdaad weggeveegd, maar volgens mij staat die nul al jaren op zo’n pinautomaat nog steeds op dezelfde plaats. Na alle wabliefs, wattes en wat zeg je, is het leuk om weten dat je man hoorapparaten bij zich had, alleen staken ze niet in zijn oren maar lagen die in het kastje van de caravan. Ach dit is nog steeds niet de enige echte rede waarom ik manlief in de aanbieding zette, luister en huiver! Zoals steeds schoven wij bij de tolstations steeds aan de verkeerde rij aan. Alle auto’s bumperden door het tolstation, alleen onze rij draaide weer een hele tijd stationair. Reden te meer om manlief te horen sakkeren: “Verdomme, dat duurt nogal! Weer nen ouwe sassa daar van voor zeker, die niet weet hoe hij met een bankkaart moet betalen?” Dus toen wij voor de bareel van de péage kwamen,ging het zoals al duizend keer daarvoor, kaartje erin, bankkaart erin, betaald, poortje open en hop erdoor. Zo’n tien kilometer verder, juist na de affiche “Welkom in Strasbourg, het centrum van Europa, opnieuw een tolstation. Kaartje erin, bankkaart erin, bankkaart bleef erin, bankkaart kwam niet meer terug te voorschijn. Vervolgens, manlief uit de auto en met een schuldige blik begon hij op alle knoppen te duwen.. Mijn superchaoot had de creditkaart in het gleufje gestoken waar normaal de cash euro biljetten moesten ingestoken worden en het ‘tolbetalingsmechanisme’ had het lekker doorgeslikt. Inderdaad weer zo’n oude sassa, die niet wist hoe hij met een creditkaart moest betalen…Gelukkig is er bij al die onbemande tolgeld- inslikkers een hulpknop aanwezig. Aan het lief mevrouwtje dat ons ter hulp kwam, bekende manlief schaapachtig grinnikend dat hij een stommiteit gedaan had. De betaalunit werd geopend en de tol- hulpdame moest  bijna de ganse binnenkant afbreken om aan onze creditkaart te geraken. Na een minuut of tien was mijn stresslimiet volledig bereikt toen manlief smalend en lachend met zijn bankkaart in de hand  zei: “Voilà geen paniek,  alles was weeral opgelost.” Het was niet zijn stomme fout, maar gewoon omdat ik hem zenuwachtig maakte,  had hij de kaart in het verkeerde gaatje gestoken. Wat een onrecht! Why, why, why Delilah…Ik had nota bene, met mijn gedrogeerde koortskop, nog nooit zo stil geweest en zo weinig commentaar gegeven! En toen zei mijn verstrooide professor nog als glunderend hoogtepunt: “Wij beleven nogal avonturen hé!” Ik kon alleen maar reageren met: “Hoe noem je dit, een avontuur? Een aflevering van Falty towers zeker, met als titel : Onder mijn man zijn grijze haardos wordt het één verwarde chaos! Ik hoor jullie al denken, hou toch eens rekening met manlief zijn leeftijd! Wel manlief is als een chaoot geboren vermoed ik, het kan dus alleen maar erger worden.  En toen moest het verwarrende campinggebeuren er nog bovenop. Dus bij deze, al wie mijn Tom Jones wil huren of lenen en hem voor een tijdje uit mijn atmosfeer wil komen halen, tot mijn koorts en mijn adrenaline opnieuw tot nulpunt gezakt zijn,  be my guest! Ook moet ik jullie van manlief zeker laten weten dat ook ik wel eens volledig de mist in ga. Toen we eind september de caravan in de stalling achterlieten, vergat ik het knopje van onze ijskast uit te zetten. Om de mover- batterij op te laden blijft de elektriciteit van de caravan in de stalling aangesloten en deed ons ijskastje dus overuren.  Nog voor ik alles in onze rijdende villa kon inladen, mocht ik dus met mijn Neurofen- hoofd, mijn verschuivende mayonaisehersens en mijn verkrampte nek en schouders, met de haardroger op maximum warmte, eerst de iglo in onze ijskast ontdooien. Ach nobody is perfect en we zijn elkaar waard. Eventjes denken, welke man kleurt de haren van zijn echtgenote zoals een volleerde kapper? Wie raspt het eelt van haar voetjes? Wie kneedde met Voltaren het griepvirusje uit de verharde schouders? Ja zeker! Jullie zijn nu allemaal stikjaloers zeker? Hopelijk is het nog niet te laat? Onmiddellijk mijn advertentie op Kapaza, Marktplaats en Tweedehands annuleren. Niemand krijgt mijn blunderende grijze Las Vegas- ster! Toen we ’s anderdaags hand in hand door het zonovergoten gezellige Strasbourg wandelden, kwam er plots een mooie jongedame, met een papier en pen in de hand, onze kant op. De vrijwilligster van Artsen zonder grenzen  bekeek ons met een vragende glimlach. Ze begreep helemaal niet waarom wij beiden ineens als twee idioten begonnen te schaterden. Zij had natuurlijk niet verstaan wat ik juist tegen manlief gezegd had: “Kijk uit Tom Jones, watch out Pussycat, hou je foto gereed, ze komen om je handtekening!”   Sim,  Strasbourg, 4 mei 2016  

Sim
0 0

1. Huisnummer 3 - Thuis

Ik zit zat op mijn gat. Mijn zicht staat nog op krek dezelfde plek als waar ik het gisteren heb achtergelaten. Op de muur boven de nepmarmeren schouw, boven de al even fake oplichtende ‘houtblokken’ die een haardvuur moeten veronderstellen. Zij vormen – buiten een niet ontstoken kroonluchter - de enige lichtbron in deze hoog opgetrokken ruimte. Door de weerspiegeling ervan in de matte, gebrandschilderde ramen van een tussendeur, lijkt het alsof dat de toegangspoort richting hel is. Door de gesloten gordijnen schijnt het het holst van de nacht. Hoewel al overdag. De waas die over mijn ogen sluiert, maakt het moeilijk de woorden te ontwarren die ik er gisteren aanbracht met het bloed van een valpartij. Elleboogbloed. Gück mal, Ich bin wieder abwesend. Het had erger gekund.   Dit pand buiten beschouwen gelaten is het best mooi wonen in dit niet onooglijk dorpje. Een pittoresk vissersdorpje dat grenst aan zee. Eens zo handig voor vissers. Het dorp heeft één kerk, één vishandel, één taverne, één café, één slagerij en twee warme bakkers. Voor het overige zijn de inwoners aangewezen op omliggende gemeentes. Er wordt tussen de handelaars van aangrenzende dorpen gratis vervoer geregeld in de hoop op die wijze meer klandizie te kunnen slijten. Niet concurrerende middenstand vrijt elkander op.   Zo’n jaar en een half geleden heb ik deze woning betrokken, uit noodzaak. Voor mezelf, voor mijn gezondheid, voor mijn omgeving. Waar ik zou belanden was van weinig belang. Zolang het maar ergens anders was. Van tijd tot stond is het nodig om andere oorden op te zoeken. Nieuwe omgevingen. Dus hier zitten we dan. In het hol van Satan.   Als je de voorzijde van dit gebouw aanschouwt, merk je meteen dat het geen hoogvlieger is in vergelijking met de andere huizen in de straat. Er is zelfs niet getracht de vaalgrijze, betonnen muur te verbergen. De betonkorrel die erop hangt steekt je bijna de ogen uit als je er te lang op durft staren. Om de structuur van dichtbij te bewonderen draag je best een veiligheidsbril.   Om de hoek vreet de zwarte aarde het huis langs achteren op. Met een oerwoud van onkruid op zijn kruin. De natuur heeft zich hier de vrijheid toegeëigend, heeft zijn lot in eigen handen genomen. En consumeert zonder weerga. Brokken land, kluiten aarde, vierkante meters grond. Tot juist daar waar het eerste cement gegoten is. Want daar durft het niet aan boord te gaan. Daar trekt het zijn schouders voor op. Het weet wat het kan, het kent zijn zwaktes.   De straat zelf is niet zo heel lang en biedt ruimte aan zes huizen en het enige dorpscafé. Ieder huis is behoorlijk verschillend van zijn buur. Statig wordt afgewisseld met rustiek. Modern met klassiek. Kleurschakeringen volop. Mijn straat is een kleurpotlodendoos van een chaotisch kind. Want daar heeft dit fictieve kind absoluut geen boodschap aan: sorteren van kleurpotloden. Het zal wel weten welke kleur het nodig heeft. Daar hoeft geen structuur in. Ook het slijpen van de potloden gebeurt in dienst van gebruik, waardoor ze onderling verschillen in lengte. Hier en daar zonder punt erop. En ook dat zijn de huizen in deze straat.   Wandel vanuit mijn voordeur naar het midden van de straat, draai een kwartslag naar links, en je ziet in de verte de zee. Wat je vanaf daar niet ziet, is dat ze afgebakend is door een rotsstrand. Ook niet zichtbaar in het midden van mijn straat is de moederklif waartegen het rotsstrand is geboren. Je ziet de straat overgaan in de blauwe zee. Als één rechte lijn. Een streep naar niets.   Enige tijd terug heb ik het huis gekocht. Stellen dat er zich toen een minimiem aantal kopers opdrong, is een understatement. Ik zat - samen met mijn ouders - als enige kandidaat koper in het dorpscafé. De rest van de aanwezigen kwam om zich te verkneukelen aan de loser die een som geld voor dit pand overhad. Maar ooit in het leven moét een mens iets. Et voila. We zitten ermee.   Het wordt nu toch stilaan tijd om de gordijnen open te trekken. De lichtstraal die zich daarbij een weg doorheen de muur lijkt te branden, bewijst dat het al ergens overdag is. Mijn besef van tijd is volledig verdwenen. Nu eerst de opgedane hoeveelheid alcohol uit dit tengere lijf verwijderen. Beneveld hijs ik mezelf op aan het boekenrek boven me en zwalp richting pispot. Hellepoort open.   De lichtschakelaar staat aan de zijkant van de lavabo in de badkamer. Ze klikt aan. De lamp heeft enkele schijnbewegingen in petto. Geflikker, een keer of vijf. LICHT. De spiegel boven de lavabo hangt vol met uitgespuwde tandpastavlekken en tandvleesbloed. Ik staar mezelf aan: uitgemergeld en lijkbleek. Ik merk dat ik geen kleren aanheb. Ach ja, het is ook geen zondag. Denk ik. De pompbak ligt bezaaid met baardhaar. De afgeschoren angels die mijn gezicht bedekten, verspreid over het witte porselein.   Het deksel van de toiletpot slaat open. De achterrand van de pot hangt vol. Door het absorberen van de lauwe zeikstraal weekt de vastgekoekte stront en kots gedeeltelijk los. Het schuift zachtjes naar benee om één te kunnen worden met het wc-water en de goudgele, onwelriekende urine. Het geeft me al bij al geen onaardig gevoel. Een gevoel dat ik toch nog in staat ben iéts op te lossen.   En geloof het of niet, maar daarmee slaat de euforie ook toe. Als ik ergens aanleg voor heb, is het in het vieren van nutteloze verwezenlijkingen. Veel heb ik al mogen vieren in mijn leven. En het wordt tijd voor de volgende uitspatting: er is iets opgelost. Niet het levensraadsel, maar toch … Ik verheug me er zo hard op dat ik te snel beslis dat ik uitgeplast ben. Een vlek verkleurt de tegels van de badkamervloer en sijpelt tergend langzaam tussen mijn tenen.   Een vochtspoor nalatend wandel ik terug naar de woonkamer. De drankkast naast de schouw is vervaardigd uit een oude, disfunctionele platenspeler met daaronder een kastje. Het is - naast de stoel - het enige meubelstuk in deze kamer. Teveel meubels scheppen verwarring. Verwarring en valse verwachtingen. De televisie plakt tegen de grond, stereo eveneens. De drankkast gaat open en ik kies de eerste de beste fles die zich aanbiedt. Absint, niet mis. Lieve Heer, laat deze vredevolle dag aanvangen!  

Bluyke
3 0

Als het ons overkomt

“Intussen zagen ze dat telkens men eruit schepte, het wijnvat zichzelf opvulde en de wijn steeg.” Uit Ovidius’ Metamorphoses; Philemoon en Baukis, vers 679-680 Via IV Novembre, Rome “Mille domos adiere locum requiemque petentes, mille domos clausere serae.”Hij zei het op een elegante manier. Een specifieke combinatie van korte en lange klinkers die hij golvend uitsprak.Jelle vond dat de man een prachtige manier van spreken had, nochtans was de rest van hem niet even vleiend.De storm was verschrikkelijk; heel zijn planning was in de war. Normaal stond hij nu in de supermarkt, de tweede gang van links. Het goedkoopste pak melk stond op de onderste plank en kostte 55 cent, dus veel meer geld had hij dan ook nooit op zak. Hij vond de melk van 55 cent niet te drinken, maar hij moest het kopen, van Eline. Zij was de dominante van het koppel. Te dominant.Nu zat Jelle in een of ander café dat hij nog nooit gezien had. In de ene hand had hij een glas water en in de andere zijn fietssleutel, zodat hij op het moment dat de storm ging liggen, kon ontsnappen.Gezellige muurlampjes verlichtten de kleine ruimte. Alles was van hout: de vloer, plafond, toog. Soms had hij het idee dat de mensen ook van hout waren. Ze mochten geen vuur bezitten, geen gloeiende levenslust, geen brandend verlangen naar vrijheid; want anders zouden ze opbranden en hun warmte zou gebruikt, misbruikt worden door andere mensen. Links van de voordeur van het café was een breed raam. Op de achtergrond was het geroezemoes van pratende mensen te horen. Dat werd telkens verstoord door regendruppels die op het raam kletterden.De barkruk waarop Jelle zat leek het elk moment te kunnen begeven. Maar hij maakte zich meer zorgen om de kruk waarop de andere man zat. Zijn kruk kon elk moment imploderen met dat gewicht. De vetbol heette Pietro, dat had hij gezegd.“Wat betekent die zin?” vroeg Jelle. Meer uit verplichting dan interesse.Hij kon gewoonweg niet opstaan en wegstappen. Dat was de regel.“Ze gingen naar wel duizend huizen om een rustplaats te vragen, maar de huizen bleven vergrendeld.” vertaalde Pietro de Latijnse zin.De man had een nonchalant voorkomen; kroezige baard, gescheurde jeans, rond de veertig. Hij leek het type dat een familiepak frieten in zijn eentje zou opvreten terwijl hij een dieet van Weightwatchers op z’n computer opzoekt. Kwestie van gezond te blijven. “Die tekst, vanwaar komt die?” vroeg Jelle met een ongeïnteresseerde ondertoon.“Metamorphoses, van Ovidius.” Jelle was verbaasd door het feit dat de man meer wist dan het aantal sigaretten dat hij sowieso op zak had.“Jupiter en Mercurius hadden zich veranderd in arme mensen die een slaapplaats zochten. Niemand deed open, behalve het oude koppeltje: Philemoon en zijn echtgenote Baukis. Ze gaven alles wat ze hadden om het de goden zo comfortabel mogelijk te maken. Zoals hun wijn die ze al jaren bewaard hadden.Telkens men ervan dronk, lieten de goden de wijn weer stijgen.Ze mochten een wens doen en beiden wilden ze op hetzelfde moment sterven. Toen hun tijd kwam, veranderden ze beiden tegelijk in bomen. Dat was de metamorfose.”Er viel een stilte waardoor hun gesprek werd gevuld met dat van andere mensen.Buiten waren er nog enkelingen die doorweekt en uitgewaaid vluchtten. Hij beeldde zich in dat hij één van die mensen was, vluchtend van de storm. Die storm had zacht, blond haar dat ruikt naar munt, een schoonheidsvlekje net boven de lippen en stijlvolle schoenen. De storm overrompelde hem, blies hem overhoop, bliksemde hem dood. Daarvoor had hij weinig inbeeldingsvermogen nodig.Hij dacht aan Eline, ze zou zich vast zorgen makenom de melk.Jelles hand zweefde door de lucht naar zijn gsm. Hij moest haar bellen. Plots joeg de wind regen naar binnen tot de voordeur weer dichtsloeg. De vrouw die net binnenstrompelde was helemaal weggespoeld, verloren. Afwezig liet ze een spoor van water achter op de vloer terwijl ze naar een leeg tafeltje slenterde. Haar kap bedekte haar gezicht als een gordijn. Ze staarde met gebogen hoofd naar een zwarte plek in de houten tafel.Telkens ze haar ogen knipperde, zakte ze zachtjes dieper weg. Zweven. Dat was het beste woord om te beschrijven wat ze deed.   Maar zij wist dat ze in die zwarte vlek duikelde; ze werd in de zwarte vlek gezogen en viel steeds naar beneden en staarde versuft naar een bodemloze leegte terwijl ze tolde in een wind gemaakt van niets.   Jelle was ook zo. Hij verstopte het gewoon met blauwe plekken en lichte kneuzingen bedekt door kleren die Eline voor hem kocht.Jelle keek naar Pietro die een babbeltje sloeg met de barvrouw. Gehuld in dat vet en die tabak geur bevond zich toch een gelukkig man. Op een of andere manier was Pietro heel zichtbaar. Niet enkel door zijn buik, maar ook door het geluk dat op zijn gezicht te lezen stond. Jelles gsm trilde, maar hij pakte het niet op. Terwijl hij haar oproep negeerde, beende hij vertwijfeld de storm in. De regen hagelde harder op hem neer bij elke stap die hij zette. Het was een waarschuwing die zijn kleren doorweekte.Er kwam een bus aan die voortgestuwd leek door de wind. De deuren kwamen krakend tot leven en lieten Jelle binnen. Alle stoelen waren leeg, maar hij nam bewust een plaatsje dicht tegen de deur. Dan kon hij nog beslissen of hij zou uitstappen om melk te kopen. Haar melk.Een schim glipte nog tussen de sluitende deuren van de bus en nam plaats tegenover hem.Misschien moest ze ook verplicht melk kopen, misschien was zij ook een gevangene.De bus begon te rijden, zijn fiets stond nog bij het café. Dat wist hij.De bus was onmiddellijk in een andere straat. Via del Plebiscito “Ik zou me omkleden als je thuis bent. Straks vat je kou.” Een vrouwenstem recht tegenover hem klonk in de lucht.Ze deed haar kap uit en liet haar gezicht zien. Rimpelige huid als boomschors. Kastanjebruin haar dat leek te gloeien.“Oh, ik ga niet naar huis,” antwoordde Jelle met een dubbel gevoel. Hij was niet zeker. Ze keek verbaasd.“Ik ook niet. Niet meer.”“Waarom?”“Ik wil niet dat hij het weet,” zei ze verward.“Mijn man,” vulde ze aan.   Een druppel bungelde aan haar haar net boven haar voorhoofd, zonk in de lucht op haar wang, rolde net onder haar ogen, gaf de indruk dat ze huilde.   Ze antwoordde op een vraag die niet gesteld werd. “Mijn dochter…” Ze huilde niet. Er waren geen tranen meer om gehuild te worden. De storm deed dat nu voor haar. Ze had haar verlorenIemand niet te verliezenZe keek met angstHoe de schimmen kwamen   Ze verhulden haar dochterIn een donkere stofZe namen haar meeHaar alles naar niets Hij was sprakeloos geworden door haar verdriet. Jelle besefte dat hij moest ontsnappen uit de gevangenis die Eline had gecreëerd. Pietro, hij zou even gelukkig kunnen zijn als Pietro. De vrouw tegenover hem was al te ver meegezogen in het leed. Jelle kon nog ontkomen aan Eline's geweld.Corso Vittorio Emanuele II“Het spijt me.” Hij verontschuldigde zich voor het feit dat hij wel iets aan zijn pijn kon doen, en zij niets aan de hare.Hier was een halte, ongeveer tien meter van de supermarkt waar hij de melk altijd kocht. De vrouw deed haar kap terug over haar hoofd. Ze had te veel van haar leven blootgegeven. De bus remde af en stopte. Jelle stond intussen weer in de wind, nu recht voor de winkel.Zijn benen leidden hem naar binnen, tweede gang van links, onderste plank.Daar stond de melk. Hij pakte het vast en klemde zijn vingers om de dop. Philemoon liet zijn vuur vlammenZodat de boom langzaam verdampte De melk vloeide over de betonnen vloer. Zodat Baukis’ bladeren nooit inPhilemoons verfrissende schaduw zouden staan Het brik was nooit leeg, het vulde zichzelf op; net als Eline's woede. Zodat hun band via wortels-Verschroeid, verzengd, verbrand- ontbonden was. Jelle liet zijn vuur branden en Eline kon dat niet blussen.Alleen de storm kon dat.    

Etlir Xharra
0 0

Alle dagen, gisteren.

Haar hand trilt een beetje, voorzichtig gluurt ze over haar kopje thee om te zien of zij het ziet. Zij kijkt zwijgend uit het raam, verveeld, alsof ze de minuten weg kan zuchten. Bleke lippen krullen zich over het fragiele porselein. Wit met rode bloemen en gouden randje. Hij had het voor haar gekocht, ze glimlacht, zo sterk, krachtig als hij daar staat in de deuropening. Hij was lang weggebleven deze keer, ze moest nadenken wanneer hij haar voor het laatst in zijn armen genomen had.   Toch geen visser? had haar moeder gezegd, alsof ze de vis kon ruiken. Haar vader vond het prima, weer een dochter de deur uit, rust. Maar zij hield van de zilte geur in zijn haar, vermengt met het zoet rokerige van zijn eeuwige sigaar. Handen, groot, grof altijd geurend naar vis, die haar streelde alsof ze van breekbaar porselein gemaakt was.   ‘Henk’, ze probeert op te staan, zoekend met een hand naar houvast. ‘Henk, lieverd ik heb je zo gemist, kom kus me’. Haar magere hand slaat de theepot van het bijzettafeltje terwijl ze haar evenwicht verliest. ‘Ma, wat doe je nu? Ze was recht gesprongen en probeert haar moeder van het tapijt te graaien. ‘Ik moet naar Henk’, haar kromme vinger wijst richting de deur. Ze zucht diep en drukt op de rode knop. ‘Maar maar, mevrouw de Visser, bent u uit uw stoel gevallen? Een verpleegster op rode Crocs, die een kusgeluid maken bij elke stap die ze zet, pakt haar stevig onder haar oksels en hijst haar weer in haar stoel. Henk, ze fluistert zijn naam zachtjes, hij staat niet meer bij de deur. Zorgvuldig krabt ze de restjes rode nagellak van haar vinger, wanneer had ze hem voor het laatst gezien? Hij komt haar halen om te gaan dansen, dat weet ze zeker.   Zacht valt de deur in het slot, ze gaat naar huis; moeder is totaal niet aanspreekbaar vandaag, morgen beter.   (C) tekst/beeld Hanneke

Miss Blue Sky.
0 0

N van Not Done

(uit “verhalen van A tot Z”)   De lidwoord  (foto : Mantz Werner)   Van kindsbeen af , bij het inoefenen van de Nederlandse taal  leert men het juiste gebruik van het lidwoord. Is het “het” of “de” – gelukkig is er maar één “een” en geen “un” en “une” zoals in het Frans.  Hoe ouder men wordt hoe moeilijker men het aangeleerd kan krijgen.   Is het een modetrend ? Tegenwoordig komt men zelfs in gelauwerde teksten (o.m. op Azertyfactor)  een fout gebruik van het lidwoord tegen.   Voor degenen die met deze trend meedoen graag deze hersenspinsels om aan te tonen hoe “not done” het foute gebruik aanvoelt :   Vandaag is het het dag dat er witloof met hesp op de menu staat. De witloof kan in volle grond maar ook in water gekweekt worden.  Mensen uit het witloofstreek houden niet zo van hydro-witloof.  Zij zweren bij het echte grondsmaak.  Wat het hesp of voor Noord Nederlanders het ham betreft zijn er ook veel smaakverschillen. Wat het kaas aangaat heeft men de keuze tussen het Zwitserse Gruyère of het Franse  Emmenthal maar het Italiaanse kazen zijn tegenwoordig ook populair.  De witloof stoven, laten uitdruipen, in het hesp rollen en kaas erover.  In het voorverwarmde oven zetten en na twintig minuten is kees klaar.   Inmiddels is de witloof op en denken wij aan morgen.  Het dag zal druk worden.  Van zodra de ontbijt zal genuttigd zijn, moeten wij direct naar het stad vertrekken.  Vandaag beginnen immers het koopjes, in de volksmond het solden genoemd.  Het kleren, het schoenen, het witgoed apparaten, de behangpapier, het verf, alles zal weer aan het gekste prijzen verkocht worden.  Dat willen wij niet missen.     In het winkelstraat is het (ah, neen, dit is geen lidwoord !) inderdaad superdruk.  Vele mensen zijn met het wagen of met het trein of het metro naar de stadscentrum gekomen.  Het parkings staan vol en het duurt niet lang of alle winkels puilen uit van de volk.   Door de zachte weer in het winter is de aanbod groot.  En het kortingen zijn al van het eerste dag belangrijk.  Zowel voor het groten als voor het kleintjes is er wat te vinden.   Tussendoor wordt er tijd gemaakt voor een (dit is inderdaad een lidwoord maar er bestaat  geen foute versie van) drankje of hapje – een tussendoortje dus. Ook het restaurants, het snackbars en het koffiehuizen barsten van de volk. Het koffie is best lekker maar kan niet goedkoop genoemd worden.  Net voorbij het winkelstraat is er het bekende bakkerij waar het beste worstenbroodjes van het stad worden verkocht.  Daar moeten wij persé eens binnenspringen.   Voor hen die van de lezen van deze nonsens beginnen te genieten : gedaan ermee, dit is niet langer vol te houden.  Aan alle lidwoordverkrachters :  ahoe ! Dat zij mogen branden in het hel.

Vic de Bourg
0 0

X van Xeres

(uit “verhalen van A tot Z “)   HET DETAIL   Hij , groenblauwe ogen met lichtbruine weerspiegelingen, borstelige wenkbrauwen, halflang  asblond haar.  Zijn naakt gespierd en getaand bovenlichaam neigt zachtjes voorover.   Zij, fluwelen blik uit merendiepe kijkers, geen blauw is blauwer, fris heldere oogopslag, gebeeldhouwde lippen, kort  gitzwart  stomp lichtjes schuin lopend bobkapsel.  Haar beschaduwd hoofd draait even linksom.   Hij opent een boek en leest.   Zij beluistert Rachmaninov ’s derde klavierconcert op haar gedateerde MP3 speler.   Vanmorgen nog beiden in de fluisterstille tempel,  oosterse booglijnen en verbluffende mozaïeken die alle onheil weren, tuinen rondom, waar seringenaroma’s de lucht lichtjes benevelen.  In de hoogste hoogte van het minaret een lied dat neerdaalt en hun zielen verplettert in opperste gelukzaligheid.   Dan dwalen naar de zee die ruist en lokt achter de blanke zandduinen. Overweldigend hoe ze schuimt en toch blinkt onder wolken en zonnespel.  Fijne zandkorrels onder danshuppelende voeten en dan het gulzig slurpende en klotsende koele water.   Moe van spel en strand, neen, hongerig eerder, op weg naar het kleine eethuisje verderop. Heerlijke aroma’s van onverwachte kruiden en verre landen beloftes. Kleurenlichtjes weerkaatsen in gulzig geledigde cocktailglazen.  Subtiele gerechten, voor, hoofd en na.   Een fonkel in de koele Xereswijn.  Dan nagenieten. Sandalenvrije voeten in het mulle zand bij de laatste roodverdronken zonnestralen.     Plots sluit hij zijn boek, hij houdt niet zo van al te gedetailleerde beschrijvingen. Zij  heeft de ogen gesloten en stelt zich de lange vingers voor die het klavier beroeren en strelen.      

Vic de Bourg
28 0

Y van Yale

(uit ”verhalen van A tot Z”)     SURREALISME OF DE KUNST VAN HET ABSURDE   (“The Record Yale” was een publicatie uitgegeven door de studenten van de Yale University en bekend voor zijn absurdistische stijl)    Hij ging binnen maar zei niets.  Waarom zou hij ook ? Het duivenhok was dan ook niet meer zoals vroeger toen er nog meesjes in de perelaar huisden.  De appels daarentegen die werden ieder jaar dikker.  Dat kwam omdat hij ze individueel verpakte in zakjes die je daarvoor online kon kopen.   Dat is al maar meer in de mode dat online kopen en ook mode kan men online kopen. Wegversperringen vindt men nu ook in de commerce, dat heet dan sperperiode.  Ook dat heeft met mode te maken maar dan eerder mode voor jan modaal.   Modaliteiten worden meestal door instanties  bepaald. “Modaliteit drukt de verhouding uit tussen de beschrijving en de werkelijkheid, bijvoorbeeld het oordeel van de spreker ten opzichte van de waarschijnlijkheid.”  Dat is pas een surrealistische beschrijving door  Van Dale omdat …..   En toen wist hij plots niet meer waarom? Hij herinnerde zich ook niet meer het onderwerp dat hij voor oog had noch het ogenblik waarop hij deze woorden neerschreef.  “Ceci ne sont pas mes mots.”  “Une pipe?”  Simenon hield niet van kromme pijpen, hij wou ze recht.   Waar moet hij hem kwijt, zijn tekst.  Geen mens wil hem lezen.  Vuilbak is  geen optie.  Azertyfactor ? Goede ingeving!   In zijn taalles vroeg hij de blonde Deense:   “Wat is het tegengestelde woord of negatie voor iedereen?”  Zij antwoordde  “Niedereen”.  Hij vond het beter dan niemand en bedacht dat hij ooit een woordenboek moest samenstellen met de verzinsels van zijn cursisten.   Inmiddels zag hij rood van opwinding.  Dat kwam door die mooie zonsondergang.  Avondrood betekent dat het de volgende dag schoon weer wordt.  Alweer opwinding, door die aangekondigde hitte voor morgen. Zo heet als mosterd scherp kan zijn.   Waar kan men deze dagen kleine potjes mosterd kopen ?  Een tube ? Neen, kan verward worden met tandpasta en zijn tanden zien al zo geel.  Van het roken ? Neen, van teveel chocolade.   Toen hij vroeger in de chocoladefabriek werkte kwamen soms stukken naast de lopende band terecht.  Al wat op de grond viel werd opgehaald door de mannen van de zeepfabriek.  Daar werden de stukken door de zeep gedraaid wat resulteerde in mooie gemarmerde blokken.   Hij mocht er niet aan denken dat het omgekeerde zou gebeuren, gemarmerde zeepbellen na het eten van een reepje !   Bij het morgenkrieken eet hij gehaktbrood.  Bij het gehaktbrood eet hij morgen krieken. Bij het krieken van de morgen hakte hij het brood.   Hollanders kennen het woord kriek niet.  Nederlanders  wel , maar zij mogen niet verward worden met Hollanders.  Nederlanders wonen  dichter bij de Belgische grens, lekker warm en sympathiek. Zij trekken met volle bussen naar ons land en drinken sloten van het rode zurige zoete bier waarop de Kriek in al haar glorie prijkt.   Neen,  surrealisten zijn het niet , de NL-ers, daarvoor zijn ze iets te stijveharkelijk.  Nochtans hebben (vooral de donkeroranje) Nederlandse kanaries ook twee pootjes….twee gelijke pootjes…. vooral het linkse.      Stop het verhaal nu maar, het wordt  te realistisch.    

Vic de Bourg
0 0

R van Roulette

(uit “verhalen van A tot Z”) The winner takes it all   Ergens in de jaren zeventig is Frankrijk gastland voor de jaarlijkse internationale conferentie voor reisagenten en tour operators. Deze bijeenkomsten worden  in een bekende badplaats in het laag seizoen georganiseerd.  In feite is het een aantal dagen verwennerij van al wie betrokken is bij de organisatie van vakanties : van vliegtuigmaatschappijen tot hoteluitbaters, van reisagenten tot busexploitanten, kortom al degenen die het toerisme promoten. ’s Morgens wordt er vergaderd over uiteenlopende thema’s , ’s namiddags struinen de deelnemers allerhande attracties af en ’s avonds en tot diep in de nacht is er tijd voor recepties met veel bubbels,  dinerparty’s en reuze barbecues. De Fransen zijn dat jaar aan bod en hebben hun kroonjuweel Monte Carlo als “venue” gekozen. Onze ploeg die een internationale hotelketen vertegenwoordigt  logeert in een pas geopend hotel van een bevriende Amerikaanse hotelgroep. Mijn charmante Franse collega zegt dat ook zijn moeder in Monaco aanwezig is als chef van een bekend reisbureau  in Parijs.  Zij logeert in het mondaine Hôtel de Paris. Tijdens een van de vele recepties ontmoet ik de uiterst elegante Parisienne slash moeder slash reisagente.  Ze klaagt over haar hotelkamer.  Het is heel warm voor de tijd van het jaar en  het Hôtel de Paris mag dan wel “chique” zijn, er is geen airconditioning op haar kamer.  “Vous en avez de la chance dans votre boîte Americaine frigorifiée”  schertst zij.   De Monegasken hebben iets origineels bedacht om ons te verwennen.  Nu ja, origineel ? Alle congresdeelnemers worden gratis in de grote speelzaal van het Casino toegelaten , waar het minimum speelbedrag  voor de duur van het Congres, uitzonderlijk verlaagd wordt tot vijf Franse Franken, destijds het equivalent van 30 Belgische Franken, momenteel een luttele 75 eurocent. Wij hebben ons, zoals in de films, mooi uitgedost en lopen benieuwd tussen de speeltafels.  Door de zware overgordijnen en het dikke rode voltapijt is het er stil als in een tempel.  Het is dan ook een goktempel.  Naast het geluid is ook het  licht gedempt .  Enkel de typiische groene luchters werpen lichtbundels op de speeltafels.  Mijn Franse collega houdt het al snel voor bekeken.  Hij vindt het hele gedoe wansmakelijk.  Aan de tafel waar wij halt houden  wordt inderdaad met één haal van de croupier een veelvoud van zijn maandsalaris verspeeld. Met mijn vrouwelijke collega uit Duitsland heb ik besloten dat een terrasje of een nachtje uit in een of andere Club in Monaco al snel wat bankbiljetten kost. Wij besluiten te blijven en voor het equivalent bedrag  ons te amuseren en onze kansen te wagen in dit gokparadijs.  Wij vermaken ons niet zozeer met het spel dan wel met het ons voordoen als rijkeluiskinderen die het fortuin van Papa gaan verbrassen.  Vooral het mensjeskijkend gedeelte is daarbij uiterst boeiend. Rond de tafel ziet men lui van allerlei pluimage rondlopen of aanzitten.  Een man in onberispelijk maatpak loopt van de ene tafel naar de andere  en geeft telkens instructies aan een “handlanger” .  Deze man of vrouw respecteert nauwgezet de som en het nummer of de combinatie waarop moet  worden ingezet. Schril contrast met een andere tafel waar een knappe dertiger samen met een vriend nogal luidruchtig aan het spelen is.  Beiden zijn in hippiestijl gekleed in gerafelde jeans en (dure) jekkers over een t-shirt .  Als de fooien vet genoeg zijn knijpt het personeel voor haar vaste cliënteel graag een oogje dicht en in de zaal waartoe wij toegang hebben is geen strikte dresscode vereist. Plots is er rumoer aan een van de tafels.  Er zit een stokoude man.  Voor hem staan enkele torentjes van opeengestapelde speelfiches.  Onze 5 FF-fiches zijn mosterdgeel en rond.  De zijne hebben allerhande kleuren en de meeste zijn rechthoekig wat betekent dat hun stukwaarde  al snel in de duizenden FF loopt. Sommige stamgasten, vooral deze die in het geld zwemmen, hoeven niet steeds naar de kassa om hun geld in fiches te ruilen.  Zeer uitzonderlijk (en nogmaals  “moyennant un gros pourboire”) aanvaardt de croupier van een vaste klant dat er cash geld op de speeltafel wordt gelegd, uiteraard enkel briefjes, geen munten.  Aan de tafel van de oude gokker stijgt de spanning.  Hij wint het ene spel na het andere.  Zijn  stapels speelfiches beginnen te  lijken op de skyline van New York in miniatuur. Dan gebeurt iets merkwaardigs.  Met beide handen schuift de man heel zijn New Yorkse miniskyline naar voren.  Hij zet alles in op het rode nummer 7.  De fiches kunnen amper op het ene nummer staan maar met een oogwenk heeft de croupier begrepen wat de man wil en helpt hem met het opeenstapelen.  Geen andere speler waagt het op  hetzelfde nummer in te zetten. Na het “faites vos jeux “ en “rien ne va plus” gaat de roulette draaien.  Het witte balletje tolt rond en valt op het zwarte nummer 29, het nummer nààst de rode 7.  De man is alles kwijt maar blijft totaal onbewogen bij het gebeuren.  Een jonge dame wuift heftig met haar waaier, haar vriendin wankelt weg van de speeltafel naar de bar waar ze waarschijnlijk iets “sterks” bestelt om te bekomen. De man blijft zitten en stopt langzaam de linkerhand in zijn rechter binnenzak.   Hij haalt een bundel bankbiljetten boven.  Er zit nog een bandje om de spiksplinter-nieuwe flappen.  Zelf heb ik deze kleur van bankbriefjes nog nooit gezien. Het zijn biljetten van 500 Franse Frank.  Die hadden destijds een tegenwaarde van 3.000 Bef en zouden tegenwoordig  75 euro waard zijn.   Terwijl hij een tiental biljetten uit het bundeltje neemt fluistert iemand naast mij : “Il a la tremblote”.  De man bibbert inderdaad als hij de biljetten telt.  Niet omdat hij twijfelt maar van de ouderdom.  Hij zet het hele bundeltje geld opnieuw  in op één enkel getal.  Ooit werd  berekend dat er 2,7 kansen op 100 bestaan dat iemand wint met een “plein” (inzet op één getal).  Die dag zijn wij getuige van het feit dat het kan.  Het witte balletje komt terecht op het ene nummer waarop het geldbundeltje ligt.  De gokker wint 35 maal zijn inzet.  Een snelle rekensom leert ons dat hij op slag een slordige 175.000 FF of 1.050.000 BEF of 26.000 Euro gewonnen heeft. Morgen zal ik mijn Franse collega kunnen vertellen dat geen maandlonen  maar ettelijke jaarwedden verspeeld werden.  Ik krijg plots genoeg van dit decadente schouwspel  en  realiseer mij dat ik in mijn enthousiasme toch een duizendtal oude Belgische frankjes heb verspeeld.  Het is geweten : de Bank, en in dit geval , het Casino, wint altijd. Morgen keren wij terug huiswaarts en in het verlaten van de speelzaal zie ik een gang vol met de beruchte eenarmige bandieten . Ik wil weerwraak nemen op de uitbaters van deze goktent. Tot mijn grote verbazing  haal ik tot tweemaal toe Jackpot op verschillende gokautomaten.  In een mum van tijd (Toon Hermans zaliger zei vroeger dat hij er soms twee mummen voor nodig had)  win ik meer dan 700 BEF terug van mijn oorspronkelijke inleg. Voordat de verslaving toeslaat en ik mijn centen weer kwijt ben stop ik het spel.  Ik troost mij met de gedachte dat ik mij thuis in mijn eigen stamcafé nooit voor 300 BEF op één avond zo kostelijk zou geamuseerd hebben. Bij het verlaten van het Casino zie ik de twee vrolijke fils-à-papa hippies wegscheuren in een peperdure Porsche.    De volgende morgen heb ik nog tijd om enkele aankopen te doen.  Ik maak mezelf wijs dat ik de avond tevoren 700 BEF gewonnen heb en koop voor de helft van het bedrag in een kinderboetiek een snoezig bolerootje met blauwe bontkraag en fonkelende kleurenpailletten .  Dat is een cadeautje voor mijn anderhalf jarig dochterje.  Op haar Porsche gaat ze nog enkele jaartjes moeten wachten.  Papa moet daarvoor nog wat oefenen maar vreest dat het bij een Dinky Toy zal blijven.

Vic de Bourg
0 0

T van Taal

(uit “verhalen van A tot Z”)   "Het oog van Moskou"   Nadat hij een punt had gezet na zijn vorig puntloos schrijven vroeg hij zich af of een tweede poging nog ooit zou lukken, vooral omdat hij zich herinnerde dat hij destijds het hele verhaal in één trek had neergepend en dit nog eens overdoen een zware opgave kon worden, zo zwaar dat hij zich afvroeg of hij er überhaupt wel aan beginnen zou, wat dan in zijn ogen als laf overkwam want waarom zou het niet opnieuw lukken waardoor hij weer van de belangstelling kon genieten die zijn puntloos stukje had teweeggebracht toen hij het voor het eerst publiceerde op een webstek waarop creatievellingen van zijn soort hun ding kwijt konden, nu ja creatief mogen ze dan al zijn, hier en daar schort er toch wat in de hoofden van de bijdragers die in een vrije vertaling in het Frans als “contributeurs” en in het Engels als “contributors”  kunnen worden bestempeld maar bij nader toezien ook weer niet omdat bij de Fransen het woord betekent dat je meewerkt aan een groter geheel terwijl de Engelsen er meer een schenker in zien maar dat gebeurt wel vaker als men talen gaat vergelijken want als die Fransen zeggen dat zij “eventuellement” een tekst gaan schrijven bedoelen ze dat zij mogelijk, als het er ooit van komt eens wat op papier gaan zetten, de Engelsman of vrouw die daarentegen “eventually” wat gaat doen bedoelt hiermee dat hij of zij er uiteindelijk of tenslotte in geslaagd is iets te realiseren waardoor het alweer bewezen is hoe begrippen die in een ver verleden hetzelfde betekenden door de eeuwen heen een geheel andere betekenis kregen zoals een volwassen Engels varken een “pig” werd maar als big plots een klein zwijntje werd in het Nederlands waarop de Engelsen er het woord groot van maakten maar dat alles hoeft niet meteen in verschillende talen te zijn want ook binnen eenzelfde taal komt men dit tegen waardoor er noodgedwongen na ettelijke jaren artikels worden geschreven of boekjes worden uitgegeven waarin woorden of uitdrukkingen moeten worden uitgelegd aan personen die deze niet kennen maar weliswaar dezelfde taal spreken hetgeen dan soms leidt tot hilarische toestanden waarvan ondermeer “opstaande komedianten” dankbaar gebruik maken in hun “conferenties” en hun toehoorders schaterlachen ontlokken of ze met een rode kop en neergetrokken wenkbrauwen achterlaten omdat ze de “clou” niet gevat hebben wat dan ook weer geen ramp hoeft te zijn omdat het voor een aantal personen soms gewoon van de omgeving afhangt waarin ze opgroeien opdat ze bepaalde zaken wel of niet begrijpen, zo kan iemand die in een conversatie de uitdrukking “l’oeil de Moscou” opvangt nooit weten dat het hier gaat om een persoon die angstvallig de levenswandel van een ander in het oog houdt, alhoewel het ook de titel van een in 1961 verschenen boek is die op zijn beurt geïnspireerd was op de titel van de destijds reeds driehonderd jaar oude fabel van de heer de la Fontaine “l’oeil du maître” waarin een strenge meester zijn knechten in het oog houdt, ach zo zie je maar weer waartoe een simpel woordenspel leiden kan wat niet wil zeggen, voor wie niet meer mee kan, dat je een “loser” bent, ook al heb je de “pointe” van de grap niet begrepen want hoe puntlozer, hoe beter voor het opdoen van inspiratie.      

Vic de Bourg
250 0

L van Leger

(uit “verhalen van A tot Z”)   “My little castle”   In het zich onder klimop verschuilend gebouw (was dit camouflage?) duurde een verblijf in het Brusselse Klein Kasteeltje steeds drie dagen…   Niet voor mij … het werden twee maal drie plus twee maal zes dagen met een interval van enkele maanden : een oorlog die ik glansrijk zou winnen. Voorwaar, als morgen de vijand in ons landje binnenvalt zal ik als fregatkapitein de haven van Antwerpen blokkeren of tegen de windmolens aan de Belgische kust worden ingezet.   Na mijn studie bleek dat zonen uit kroostrijke gezinnen konden vrijgesteld worden van legerdienst. In tijd van oorlog of hoge nood konden deze vrijgestelden worden opgeroepen om het land te dienen. Afgekeurde miliciens daarentegen zouden voor de rest van hun leven gebrandmerkt blijven en pas worden ingezet als er in het land nog enkel vrouwen en kinderen overbleven.   In het KK werd uitgemaakt of men deugde voor de dienst – in het Frans luidde het : "être apte pour le service!". Eens "apte" zou ik mijn vrijstelling krijgen.   Vermits ik een jaar voordien een longontsteking had opgelopen en deze littekens had nagelaten, stonden de "medici militari" voor een zware opdracht. Terwijl zij zich beraadden, mocht ik intussen mijn wensen uiten over de keuze van mijn "wapen" en ligging van de kazerne waar ik mijn dienst wilde kloppen. Er was inderdaad keuzemogelijkheid, dank zij de toenmalige flower-power beweging die het leger humaner had gemaakt.   Door mijn uiteraard geringe wensen op dit vlak, verliep alles relatief vlot tot ik plots met andere twijfelgevallen werd afgevoerd naar het Militaire Ziekenhuis te Antwerpen! Hier werd ik de rest van de week vastgehouden en sliep als "longpatient" in een dicht berookte kamer samen met andere, mogelijk besmettelijke kameraden, die er alles aan deden om zich zo ziek mogelijk voor te doen, hen wachtte immers de dienstplicht indien zij niet werden "afgekeurd". Mij wachtte echter de VRIJ(HEID)stelling.   Na wijs beraad oordeelde de legerleiding dat zij de verantwoordelijkheid niet aankon om mij meteen vrij te stellen en verkoos mij later weer op te roepen. Vermits ik na schooltijd met het oog op die vrijstelling al mijn eerste job had aangenomen moest ik nog tijdens mijn proefperiode uitleg verschaffen over mijn weliswaar gewettigde afwezigheid. Hoe ik ook blaakte van gezondheid, ik werd na mijn ziekenhuisverblijf schuin bekeken op het werk, door collega's en later ook door de directie, vooral toen reeds na enkele maanden het tweede oproepingsbevel in de bus viel!   Het leger hardt onze jongens en gehard door de vorige ervaring, ging ik er met volle kracht tegenaan. Deze keer genoot ik warempel van de beruchte voettocht, begeleid door Brusselse flikken, die “onze jongens” (meisjes waren nog niet welkom) telkens in lange rijen van het Noordstation duidelijk met opzet via de hoerenbuurt omleidden naar het Klein Kasteeltje: de eerste (voor mij dus de tweede) kennismaking met de “naakte” waarheden van het bestaan.   Overmoedig onderging ik dit maal met de glimlach de psychische en fysische tests. Bij het interview stelde ik nieuwe eisen: bij een oproep onder de wapens wenste ik te dienen als officier bij de Marine. Voor rekruten waren daar slechts zeven plaatsen beschikbaar, dus gaf ik mijn akkoord om eventueel één van de maximum 23 onderofficieren te worden en tenslotte tekende ik zowaar om desnoods als gewoon matroos te worden ingezet. Ik was immers gek op de zee en op boten - het vorig verblijf in Havenstad Antwerpen had mij overtuigd!   In het K.K. dat ik intussen als mijn broekzak kende - ik voelde mij al een "ancien" - stoof ik van het ene kantoor naar het andere en zorgde ervoor dat mijn dossier overal  bovenaan kwam te liggen… ik zou snel genieten van mijn vrijstelling.   Toch volgde een tweede doorverwijzing naar het ziekenhuis, een litteken op een long verdwijnt nu eenmaal nooit.  Daar zette ik mijn strijd onversaagd verder om snel weer op mijn werk te kunnen verschijnen want ontslag dreigde!   Plots kreeg ik de stempel  “geschikt voor de dienst – apte pour le service”  en dit nog wel op basis van een dossier waarin ik voldeed aan de hoogste fysische kwalificaties want op dat vlak staan zeemachtofficieren nota bene net onder Paracommando's.   Het ABL (Armée Belge/Belgisch Leger) gaf zich gewonnen, zwaaide de witte vlag en waste de handen in onschuld. Mijn dienst zat erop.   Eindelijk terug op mijn werk heb ik na enkele maanden zelf mijn ontslag aangeboden, ik had een veel betere job gevonden….. logisch, want wie tijdens zijn legerdienst zulke prachtige resultaten neerzet, nietwaar..!?

Vic de Bourg
20 0

O van Ongelukkig

(uit “verhalen van A tot Z”)   Femmes fatales en vallende sterren   Aan de sterrenhemel van mijn geliefde zangeressen prijken haast enkel vrouwen met een ongelukkige liefde, rampzalig levenseinde, catastrofaal leven, rampspoedige ervaring,  desastreus voorval met noodlottige afloop. Ik noem ze “mes femmes fatales”.  Wat een onzaligheid, hoor ik je zeggen.   Toch is het zo.  Tijdens hun sterrendom oefende of nu nog steeds oefenen ze  een ondefinieerbare aantrekkingskracht op mij uit .  Zullen wij er enkele uit het lijstje lichte ?   Het begon op mijn vijftiende met de dood van Piaf.  Ik zag ze voor het eerst live in wit-zwart op de TV bij mijn bompa.  Hij was een van de eersten in het dorp die een televisie bezat. Haar laatste optreden in de Parijse  Olympia maakte een verpletterende indruk op mij.  Het gehavende dwergvrouwtje “la môme” -  amper begin in de veertig,  stelde er haar laatste verovering voor: een Griekse jonge God.  “A quoi ça sert l’amour” en de slotzin “Ca sert à ça l’amour” werd haar laatste ademtocht en voor mij een liefde voor het leven.  Ik heb ooit met het idee gespeeld een van mijn dochters Edith te noemen maar zover is het, allicht gelukkig voor hen,  nooit gekomen.   Piaf ontmoette tijdens haar trip naar de Verenigde Staten de uitgeweken Duitse Marlène Dietrich.  Zingen kon deze diva amper en buiten haar bijzonder lange en mooie benen kon ze bezwaarlijk een echte beauty genoemd worden.  Toch bezat zij het uitzonderlijk talent om zowel langs de Duitse als langs de kant van de geallieerden alle jonge soldaten te begeesteren.  Met haar onnavolgbare vertolking van Lili Marleen, het lied geschreven door “eines jungen Soldaten auf der Wacht” veroverde zij op haar eentje de wereld. Veel later volgde ondermeer haar meesterlijke interpretatie van de Duitse vertaling van het lied van Pete Seeger “Sag mir wo die Blumen sind”.   Toen la Dietrich reeds jaren niet meer op een podium was verschenen, ging zij plots terug optreden. Tickets vlogen aan onbetamelijk hoge prijzen de deur uit.  In Brussel was het enorme Vorst Nationaal volgelopen.  Het geroezemoes viel stil toen de lichten werden gedoofd en een spot werd gericht op een plaats achteraan het podium.  Plots hoorde men hier en daar een kreet van ongeloof en een langgerekt  ooooh als Marlène in een rolstoel werd opgereden tot vooraan het podium. Zij werd zachtjes uit de stoel geduwd en stond dan langgerekt  in een van haar beroemde glitterjurken met split en duizelingwekkende naaldhakken voor de microfoon.  Ze bracht welgeteld vijf van haar wereldsuccessen.  De zaal laaide van enthousiasme maar er volgden geen bisnummers.  Marlène werd in rolstoel afgevoerd.  Via de pers vernamen haar fans de dag later de reden van deze pantomime: “de bène van Marlène”  waren voor een fabelachtig bedrag verzekerd en de verzekerings-maatschappij wou het zekere voor het onzekere nemen, het stappen op haar stiletto’s tot vooraan het podium was véél te riskant.   Op hetzelfde moment dat Piaf en Dietrich elkaar ontmoetten verscheen een derde vrouw op het toneel :  Hildegarde Knef. Als vrijgevochten, zelfbewuste vrouw werd zij snel vergeleken met Marlène Dietrich. In het naoorlogse Duitsland was zij zonder meer een van de belangrijkste actrices.  Maar ook als schrijfster werd zij bekend onder meer door haar bestseller “Der Geschenkte Gaul” over hoe ze haar ganse leven tegen kanker streed. Met haar zwaar doorrookte stem was zij eerder een diseuse/ chanteuse maar bracht ze onnavolgbare interpretaties van haar veelal zelf geschreven liedjes. In vele opzichten volgde zij het pad van Dietrich.  Zo zou ook zij na jaren afwezigheid vanwege haar ziekte opnieuw de podia bestijgen. Als eeuwige fan was ik begeesterd toen haar komst in de Bozar in Brussel werd aangekondigd.  De grote Knef,  eindelijk in Brussel!   In de grote Henry Le Boeuf zaal zitten een vijftigtal fans op het parterre, op de verschillende andere niveau’s zitten her en der verspreid nog een honderdtal personen.  Tel daarbij een aantal genodigden uit Ambassades,  Knef was tenslotte een grote dame, en men kwam in totaal aan een maximum van 200 toehoorders. Op de grote scene staat enkel een vleugelpiano. De man die erachter plaats neemt is al levenslang haar vaste begeleider.   Dan verschijnt Hildegard, getekend, verouderd, draagt zij een pruik ?  De ouderen in de zaal herkennen meteen haar eeuwige lange witte jurk met gouden biezen. Het welkomsapplaus is spontaan maar klinkt pover in een zaal met tweeduizend zitplaatsen.  Weet Brussel niet dat dit een wereldster is die beter verdient?   Knef kijkt met haar brede bekoorlijke glimlach de zaal in en met beide handen nodigt ze het publiek boven op de balkons en in de nok van de zaal “Kommen Sie doch allen runter” . Dan wacht ze geduldig tot iedereen is afgedaald.  Geboeid vanaf de inzet van het eerste lied tot de laatste noot van het zoveelste bisnummer  is haar publiek in de ban van deze uitzonderlijke vrouw.  Voor mij zie ik een blonde twintiger met een heuse bandrecorder haar liedjes opnemen.  De jongen hangt aan haar lippen en lipt de meeste liedjes met haar mee.   Na afloop vindt de dame nog de kracht om handtekeningen uit te delen.  Bijna de halve zaal wacht haar op. Nu merk je aan haar hoofdband dat Hildegard inderdaad een pruik  droeg op het podium. Haar strijd tegen kanker heeft zijn tol geëist. Voor mij staat de blonde twintiger.  Ik hoor hem zeggen “Frau Knef, kommen sie bitte bald wieder nach Brüssel”.  Ze glimlacht.  Als ik voor haar sta lees ik in haar zieke ogen dat ooit nog naar Brussel terugkeren er niet meer inzit. Bij het spellen van mijn naam zegt ze gniffelend  “Ich weiss doch wie mann das schreibt, liebling” .  Mijn avond kan niet meer stuk.   Een bijna even rokerige stem, neen eerder een “bedroom voice” heeft de Franse actrice en zangeres Juliette Greco.  Net als haar voorgangsters op dit lijstje heeft ze beroemde mannen versleten of ontdekt.  Ze was gehuwd met Michel Piccolli.  Ze ontdekte grote namen als Serge Gainsbourg, Guy Béart en Léo Ferré.  Momenteel is ze gehuwd met de voormalige “pianiste du Grand Jacques”, Gérard Jouannest, componist van menige chansons van Brel.  Zij is de onvervalste femme fatale van de Parijse existentialisten. Maar ook één van de mijne.   Op een dag staat ze op het podium in Brussel. En dan gebeurt het. Het orkest zet in, zij begint een van haar chansons en plots niets meer.  Totale black-out.  De zaal is muisstil en houdt de adem in.  Dan zegt  Juliette op haar onnavolgbare manier : “Merde ! Je la connais pourtant  cette chanson ! – et puis qu’est ce que vous avez à me regarder tous? “  Applaus.  Even later laat ze het orkest weer starten en brengt ze haar volledig lied gevolgd door een minutenlange ovatie.   Nu de wapperende haren van de Duitse blondine werden gevolgd door de ravenzwarte pony van de Française,  is het de beurt aan een lichtroodharige.  Ook weer actrice op toneel en in films en ook weer een onweerstaanbare zangeres met een bijzondere stem, niet echt melodieus, maar diepgravend en soms stokkend ontroerend.  Haar “je te dirai des mots” , half in het Frans, half in het Grieks, breekt nog dagelijks harten van opgroeiende jongelingen en mannen. Palikari !  Socialiste in hart en nieren ontvlucht ze het Griekenland van de kolonels en brengt ze hartverscheurende teksten en liederen uit haar geboorteland.  Samen met velen die “on her side” stonden, wint ze de strijd en wordt ze minister van Cultuur in het van dictatuur bevrijde Griekenland.   Tijdens Europalia waar Griekenland aan de beurt is, ga ik naar een voorstelling in het beruchte Théâtre 140 op de Plaskylaan in Schaarbeek.  De zaal is volgelopen maar de voorstelling begint niet meteen. Vijftien minuten over tijd, de zaal wordt rumoerig. Wat is er aan de hand ?  En dan zie ik haar, mevrouw de Minister, mijn Melina Mercouri, een bos rode rozen in de hand. Zij was het wachten dubbel en dik waard, fataal vrouwtje toch!   Bij de blondines op mijn lijstje vind je nog  Dusty Springfield of de iets minder desastreuse Dolly Parton .  Bij de zwartharigen mag ik  de Franse Barbara niet vergeten of de Portugese Amalia Rodriguez en uiteraard de meest fatale van al mijn femmes fatales : de ongeëvenaarde Maria Calas.  Welk lot is er rampzaliger dan dit van deze diva der diva’s ? Ze scheerde de hoogste toppen en daalde af in de grootste ellende, niet  op materieel,  wel op emotioneel vlak.  Dat hoor je in iedere noot die ze aanheft,  in elke nuance die ze legt in haar diep doorleefde interpretaties.   Voor haar zijn alle superlatieven ontoereikend, zij staat eenzaam, verlaten en alleen aan de top van mijn lijstje : La Divina Diva Fatale !  

Vic de Bourg
0 2

HEMELEN

Als ik ’s avonds niet onmiddellijk de slaap kan pakken, lig ik zo soms in mijn bed allerlei dingen te bedenken. Leven wij inderdaad boven onze stand, als we straks weer als twee zigeuners met onze caravan door Europa gaan trekken? Leven wij boven onze stand als we elke winter naar het warme Tenerife trekken, zodat wij tijdens deze periode geen gepeperde rekening voor Belgisch gas- en elektriciteitsverbruik moeten betalen. We minimaliseren tegelijkertijd onze Vlaamse waterconsumptie door te douchen op Spaanse bodem. Wij eten en drinken daar aan de helft van de Vlaamse café- en restaurantprijzen en komen lekker vol apothekersloze vitamientjes terug. Soms gaan mijn overpeinzingen verder dan dat. Ik las gisteren in de regionale krant dat twee Edegemenaars beweren dat Edegem tijdens Wereldoorlog I van bombardementen gespaard bleef, omdat wij hier toch een Onze-Lieve-Vrouw van Lourdesgrotje hebben. Alle randgemeentes hebben kerken en kapelletjes afgeladen vol met Jezus- en Mariabeelden, maar die werden wel gebombardeerd. Welke kronkel moet je bezitten om zulke theorieën heden ten dage nog in de krant te laten verschijnen.   Hoe zien de gelovigen het hiernamaals en is er daarboven voor alle biddende medemensen één hemel? Kan het dat er maar één moslimhemel zou zijn waar de zelfmoordterroristen samen met hun islamitische,uit elkaar geblazen en geslachte offers (woordspeling!), gelijktijdig aankomen? Het lijkt me nogal onwaarschijnlijk dat de zielen van de ontplofte en vermoorde moslims in volledige harmonie met hun terreurzaaiers door één poort zouden kunnen. Heeft hun God dan misschien voor drie afzonderlijke halalhemels gezorgd? De eerste poort is vermoedelijk gereserveerd voor de martelaren die dan onbekommerd  ogenblikkelijk aan het ontmaagden kunnen slaan. De tweede poort is dan voorbehouden voor de echte brave mannelijke islamieten en ergens ver weg is er een achterpoortje voor de hoofddoekvrouwtjes. Ja alles lekker van elkaar gescheiden. Als je op aarde niet gezamenlijk mag bidden of zwemmen, dan veronderstel ik dat je er ook niet tezamen mag zweven, niet waar? En in de Joodse hemel, is daar nog plaats genoeg? Het zal na wereldoorlog II wel hevig drummen geweest zijn daarboven. Hun God zag al het onrecht dat hun aangedaan werd lijdzaam aan, zonder in te grijpen. Zou jij je doodadresje dan nog tot in der eeuwigheid in zijn residentie willen onderbrengen? Wapperen hun pijpenkrullen niet uit en vliegen hun plastiek zakken over hun hoeden, hun hoofddeksels en hun pruikjes niet af als ze ten hemel opstijgen? Zijn er een paar bevoorrechten die hun plaatsje daarboven al via briefjes in de Klaagmuur gereserveerd hebben? Dan vind ik persoonlijk de Boeddha hemel veel esthetischer, sorteren per soort, recycleren en terugsturen. Reincarneer nog maar een paar keer en als je ten langen leste van de allerlaagste kaste omhoog geklommen bent en eindelijk alles goed doet, dan misschien mag je er wel in. Zo kan die hemel nog onbezoedeld eeuwen meegaan. Nu nog die christelijke hemel, hoe zit dat daar? Mogen daar alle soorten christenen samen de dood vieren? Mogen zelfdoders, moordenaars en pedofiele pastoors en priesters samen met hun slachtoffers op dezelfde wolk rondscharrelen? Worden de protestanten en de evangelisten er angstvallig weggehouden van die andere geïndoctrineerde Lourdesgangers die Maria en al die andere heiligen er nog bijslepen? Is er een speciale verdieping voor gelovige homo’s, Scientology sekteleden of de getuigen van Jehova?  Is er ergens in een donker afgelegen steegje een restafval- hemeltje voor al diegenen die voor het Jezus- tijdperk  geleefd hebben. Wat gebeurde er met al die Neanderthalers, Egyptenaren, Hunnen, Grieken en Romeinen die dus niet in dit sprookje konden geloven? Ik vermoed dat de christelijke God er een eigen verborgen agenda op nahoudt. Heeft hij een afzonderlijk hoekje in de hemel waar alle creatieve zangers, ongeacht hun religie en soms liederlijk leven opgevangen worden? Het is tenslotte al van 1971 geleden dat hij de musical Jesus Christ Superstar op ons losliet. Misschien dat James Last een nieuw concept op poten aan het zetten is. Zou John Lennon daarboven nog welkom geweest zijn nadat hij, met zijn ‘Imagin’, het bestaan van religies en een hemel in vraag stelde? Mogen overdosis gedrogeerden zoals Michael Jackson en het zelfmoordnachtegaaltje Whitney Houston nog meezingen in zijn volgende hemelse compositieschepping? Heeft hij aan Demis Roussos, David Bowie en Thé Lau niet genoeg om als achtergrondkoor te zingen of laat hij nog snel wat halleluja- Afrikanen naar de eeuwige jachtvelden opstijgen?  Oefent La Esterella “Oh Lieve Vrouwetoren” als hoofdaria of wacht de vader nog op de komst van kabbala Madonna. Met zo’n naam verdien je minstens paradijselijke hitparaderoem in het nirwana.  Zitten de Voice of Europe, Eddy Wally en Zjef Van Uytsel nu op hun wolk te stampvoeten. Opeens zien ze de hoofdrol in de volgende goddelijke musical aan hun neus voorbij gaan, nu de Heer totaal onverwacht, de ‘Purple Rain’ Prince, voortijdig naar het walhalla riep als nieuwe zingende hoofdrolspeler .    Sim, zachtjes wegdoezelend                Edegem, 23 april 2016

Sim
0 0