Zoeken

Tip

Florence en de feeks (een modern sprookske)

  De feeks vroeg aan de spiegel aan de wand Spiegel o spiegel wie is de schoonste van ’t land De spiegel zei ’t is dat ge ’t nu vraagt aan mij Maar d’er is eigenlijk iemand anders dan gij Haar naam is Florence , z’is vurig en gewoon En daarom zo echt en door en door schoon De feeks werd zot en trok haar haar uit hare kop Ze dacht : dat zal wel zijn; dat geluk dat moet op   Ik heb hier nog nen agenda degelijk verstopt ‘k Zorg dat dat contentement stillekes aan flopt ik vermeng heimelijk wat gif met venijn Ik doe er wat nijd bij en massa’s chagrijn En toen de wereld draaide gelijk de Sinksenfoor Had die Florence nog altijd niks door Alles werd zwart en haar lijf trilde gelijk zot Ze viel omlaag en haar hart scheurde kapot   Een knaagdier vrat haar van binnenuit op Er zat een slang in hare nek, een schroef op hare kop 100 kilo lood duwde op haar middenrif De dokter zei : maar ge zit gij vol gif En de feeks die danste een Polonaise alleen Hip hip hoera ze ligt in frennen vaneen Pardon, zei de spiegel, ‘t is wat ambetant Maar ze blijft toch nog de schoonste van ‘t land   Haar hart is gebroken maar ‘t vuur is nie weg Ik kan er nie aandoen,’ t is gelijk ik het u zeg De feeks werd koleirig van de weeromstuit En zei als’ t zo zit, awel, dan ruk ik haar hart eruit Florence sliep en plengde ondanks het cliché Zoute tranen in haar eigenste zee Om haar hart dat brutaal leeg werd geroofd Om het vuur in haar dat bijna werd gedoofd   Toen de feeks graaide met haar gelakte nagels in't zwart greep Florence naar haar nasmeulend hart Ze was bang maar tufte in de feeks haar gezicht Zei : als gij denkt dat ge mij hebt ontwricht Denkt dan maar rap iets anders, serpent Ik heb nog nooit iemand zo zielig gekend Daarop ontblootte Florence haren decolleté Haar hart vatte vuur en trof de feeks. O nee!   Het serpent dook krijsend in Florence haar zee Bij nader inzien was dat een vrij fout idee Het zout vrat zo waanzinnig diep in haar huid Dat ze niet meer wist wat ze deed en naar verluidt Is zij daarna gestruikeld en gevallen van nen berg Ze verdween onrustwekkend. O ja dat is…erg ;-) En Florence ? Awel, haar hart is terug vol En 't vuur in haar brandt gelijk de costa del sol   Florence floreert,  ze staat parmantig weer recht Misschien komt u haar wel ns tegen in ‘ t echt.      

DqM
42 1

Het verband tussen Bernard en sir Cliff Richard

Bernard was een half jaar ouder dan ik en willens nillens mijn buurjongen maar hij is nooit mijn beste vriend geweest en daar had ik wel enkele redenen voor. Ten eerste stond zijn woordenschat mij niet aan. Zo gebruikte hij woorden als “nieverans” als hij “nergens” bedoelde. Vele jaren later reisde ik zogezegd naar “Niverance-les-Bains” als ik, in tegenstelling tot enkele welstellende schoolkameraadjes, niet op vakantie ging maar het met deze fantasiebestemming anders liet doorschemeren. Maar dat verfoeide woord “nieverans” was vanzelfsprekend nog geen reden om mijn buurjongen niet graag tot vriend te hebben natuurlijk.   Twee jaar later was het anders als we met andere buurjongetjes gingen voetballen op een weide achter “ons” bosje, onze natuurlijke habitat tijdens de woensdagnamiddagen, de weekends en het lange en zonnige zomerverlof. Elke grote eik of beuk had van ons een naam toebedeeld gekregen. De laagste takken van “de Witte” of “de Sinterklaas” bevonden zich hoog boven de begane grond en elkeen hielp een ander door elkaars opstap te zijn. De laatste werd dan met een dikke koord omhoog gehesen.   Dit wat kleinere bos was niet te verwarren met het iets verderop gelegen grote bos - met daarin enkel naamloze bomen - dat dienst deed als fietscrossbaan of als slagveld, waar de éne dag de “goede” cowboys en de “slechte” indianen (of was het andersom?) slaags geraakten en de speelgoedrevolvers met roze klappertjes het moesten opnemen tegen de zelfgefabriceerde - mits het bezigen van vaders werkbank - pijlen en bogen; en waar de andere dag het een strijdtoneel betrof tussen heldhaftige kruisvaarders en plunderende Saracenen waarbij de weer zelfgemaakte - mits alweer het bezigen van vaders werkbank - houten zwaarden kletterden tegen de plastic kromsabels van de zwartgeschminkte Moren.   Maar waar was ik gebleven? ‘Nieverans!’ zou Bernard gezegd hebben. Bij de voetbalmatch, juist ja. Bernard was zoals steeds keeper (“kipper” noteerde ik op ons wedstrijdblad) bij de tegenstanders en ik fungeerde als spits (“sentervoor” volgens ons wedstrijdblad) en daar begon al direct de ellende. Bij de eerste aanval van onze ploeg draaide de uit zijn goal gelopen doelverdediger zich valselijk om waardoor ik in volle vaart tegen Bernards uitgestoken achterste belandde. Ik kreeg geen lucht meer en lag kronkelend van de pijn op de voetbalweide. Ik vervloekte hem vanaf het moment dat ik weer naar adem kon happen.   Het zal nog eens een jaar later geweest zijn dat we slaags geraakten toen hij mij in ons geliefde bosje weer begon te pesten en uit te dagen. Want zo was hij, mij intimideren in het bijzijn van anderen met in zijn achterhoofd ‘hij durft toch niks te doen’. Maar daar had hij het toch even niet bij het juiste eind. Na menige leugen en het zoveelste verwijt, kookte mijn keteltje over en stormde ik op hem af terwijl de andere “bosjesmensen” met verbaasde gezichten toekeken. De klap die hij kreeg was enorm en deed hem in een ondiepe put ploffen waar niet thuishorende glasscherven zijn knie openreten. Bloed, geschreeuw en vele tranen waren het gevolg en even later ook een ziekenhuisbezoek. Rinus, onze wat introverte buurman en Bernards vader, kon er die avond niet om lachen toen hij het wedervaren van zijn zoon aan mijn ouders kwam vertellen. Maar toen ik van de eerste schrik bekomen was, lachte ik ’s anderendaags toch maar in mijn (vechters)vuist. “Boontje komt om zijn loontje” dacht ik. Sindsdien had ik veel minder last van Bernards slinkse manier van aanpak.   Ik zette het hem trouwens dubbel betaald en nog wel tijdens zijn communiefeestje waarbij hij een tiental buurkinderen had uitgenodigd, waaronder ook de mooie Duitse Cornelia. Misschien had hij gedacht de ganse namiddag met haar te kunnen dansen maar dat was buiten mij gerekend. “When the girl in your arms is the girl in your heart” galmde Cliff Richards zoetgevooisde stem, idool van Bernards zus Marian, door de luidspreker en dus voegde ik de daad bij het woord en danste ik op één tegel met Cornelia. Ter info: de tegels in de betreffende woonkamer waren erg klein; eerlijkheidshalve moet ik er wel aan toevoegen dat onze voeten, annex onze schoenen, nog niet helemaal volgroeid waren. Gevolg: Bernard jaloers, ik trots als een pauw (“as proud as a peacock” zou Cliff gezongen hebben). Sindsdien belandde mijn relatie met mijn buurjongen onder het vriespunt. “Below zero degrees centigrade or 32 degrees Fahrenheit” zou waarschijnlijk een te moeilijke titel geweest zijn voor een nieuwe hit van sir Cliff.

Marc M. Aerts
0 0

Heimwee naar het paradijs

een reisverhaal Mizmizy ‘Mag ik hier roken?’ vraagt een klant.‘Roken is ongezond,’ antwoordt ze dan. Ze staat achter de toog en trekt even aan haar sigaret. Ze glimlacht naar hem. De klant kijkt verbaasd. Hij schudt zijn hoofd en licht een sigaret op terwijl zij een asbak onder zijn neus schuift. Ik leerde Thamina kennen in een taverne te Brussel, waar ze werkte om haar studies te kunnen betalen. Ze zuipt als een koe en rookt als een schoorsteen. Haar ouders denken dat ze een keurig moslimleven leidt en ijverig studeert voor dokter, dit onder toezicht van haar oudere broer, Iqbal. Hij volgt politieke studies aan de internationale school om erna de politieke carrière van vader in Bangladesh voort te zetten. Iqbal heeft zich echter bij een hippiegemeenschap aangesloten, dweept met zen en softdrugs en wil een roman schrijven waarin hij Oost en West verenigt, een wijs man met idiote doelen. Thamina maakt zich zorgen om hem. Hij maakt zich geen zorgen. Haar ouders willen dat zij gaat trouwen, nu ze nog jong is en een goede familie kunnen vinden voor haar, er is namelijk interesse. Maar dat ligt nogal complex. Zowel zij als ik hebben zo onze eigen voorkeuren en zijn uiterst koppig als het gaat om keuzes maken.We kennen elkaar al sinds onze job in de taverne, nu drie jaar geleden. Ik als keukenhulp en zij als notoire en beruchte toogverantwoordelijke – zoals ze dat zeggen. Dat er hier, in deze oubollig ogende taverne, zoveel volk komt, heeft vooral te maken met haar eigenzinnige kijk op de dingen en haar vlotte sociale babbel. Sinds de eerste avond dat we samenwerkten, een heel chaotische avond, zijn we beste maatjes en helpen elkaar waar het kan.En zo komt het dat ik hier met haar in een provinciaal stadje ben aanbeland met de charmante naam Mizmizy. Ik mocht mee met haar. Dat haar ouders dat vertrouwden heeft wellicht te maken met het feit dat ze mij niet echt kennen. Ze ontvingen me de eerste avond meteen heel gastvrij en hadden een apart kamertje voor mij voorzien. Ik ben hier nu voor de tweede dag en heb net een hele rij familie van haar ontmoet. Volgepropt met oosters lekkers zit ik rond de tafel met haar en haar ouders in de woonkamer en net als mijn maag voelt de sfeer momenteel erg gespannen aan. Thamina zit met haar handen voor de ogen en ellebogen op de tafel. De hele familie om haar heen. Ze huilt. En zij praten, veel. ‘Als je nu niet trouwt wil niemand nog met je trouwen!’ zegt haar moeder dwingend.‘Maar ik ben nog maar zevenentwintig!’‘Je had al zeven kinderen moeten hebben, ja. Kijk naar je zus. Die heeft alles wat ze moet hebben.’En ze knipoogt even naar Thamina’s zus die net met een schoteltje hapjes komt aangelopen. ‘Jong trouwen en baren. Zo hoort het ook,’ vult haar vader verder aan.‘Niet waar ik leef, daar ben ik nog jong.’ Haar vader probeert de partijen te sussen: ‘Je bent jong, prinses, maar je weet dat geen Bengaalse man je nog wil zodra je de dertig bent gepasseerd. Nu kan je nog een deftige partij vinden. En de man die wij hebben gevonden komt uit een echt goede familie.’ ‘Wie zegt dat ik een Bengaalse man wil?’Haar ouders kijken haar geschrokken aan.‘We hadden haar nooit naar Europa mogen sturen,’ reageert haar moeder verwijtend.‘Dat was het beste voor haar en Iqbal,’ zegt de vader beslist. ‘Maar ze moet een Bengaalse man trouwen, denk aan jouw positie...’ Thamina kijkt treurig op. Ze weet wat haar moeder bedoelt. Haar vader is burgemeester van het dorp en ambieert een carrière in de politiek. Een man met aanzien, waarvoor tradities – zeker naar de buitenwereld toe – erg belangrijk zijn. Dat is toch wat ze mij ooit eens vertelde, de reden waarom ze liever niet terugging. Het aanpassen aan onze cultuur ging haar redelijk vlot af, maar het weer aanpassen aan haar eigen wereld ligt voor haar veel moeilijker. Ze staat op en kijkt naar mij. ‘Heb je ooit de Baai van Bangladesh in het echt gezien?’Ik schud van niet.Haar moeder zucht.‘Nu nog niet,’ besluit ze. ‘Nu wil ik nog niet trouwen.’ ‘Maak je studies dan eerst af!’ roept haar vader haar nog na, wanneer ze opstaat en de kamer verlaat. Alsof hij zo zijn bronnen heeft en weet dat zij nog niet echt veel aan haar studies heeft gedaan. Cox's Bazar De volgende ochtend staan we vroeg op. Het is de bedoeling dat we in Cox's Bazar terechtkomen, tegen de avond. Het is een klein kuststadje aan de Bengaalse baai, waarvan men ooit het Saint-Tropez van het Oosten wil maken.‘Ik wil nog een jaar uitstel,’ vertelt ze haar ouders vlak voor we vertrekken. Haar moeder houdt haar handen voor haar ogen. Ze stapt in het busje dat ze voor haar en mij regelden en kijkt niet om. Voor ik het goed en wel besef, rij ik samen met Thamina dwars door Bangladesh, door het meer bergzame gedeelte van de Chittagong Hill Tracts, de grens met India en Birma. Ik mag haar graag. Ze heeft een heel eigen lichte kijk op de dingen, een mix tussen Oost en West, het beste uit beide werelden zeg maar, daar is geen boek voor nodig; zij is het levende bewijs dat het kan. Zo zie ik haar althans. Er is verder niets tussen ons.   Ik voel me wereldburger en ben blij een vrij man te zijn, dus zoek ik ook niet verder. Ik heb al teveel gezien dat kapot ging en heb enkele jaren geleden besloten dat relaties, laat staan de liefde, niets voor mij is. Zij vindt dat ik te veel nadenk over die dingen en daarom van die domme principes heb die me niet toelaten echt te leven. En zo hebben we ‘s nachts na het werk vaak diepe discussies waarvan één plus één uiteindelijk leidt tot nul. Op een fijne manier. ‘Misschien lukt het wel om iemand te ontmoeten, zonder te moeten, gewoon iemand die mij en mijn afkomst zou kunnen respecteren, een man die mij niet gebruikt als huismeid maar die me zal liefhebben om wie ik ben.’Dat zegt ze terwijl de wagen al meer dan twee uur door het landschap raast en ik dringend ergens zou willen stoppen. ‘Gelijk heb je,’ bevestig ik zacht. Een naïeve gedachte, maar ik geef haar graag gelijk.De zon komt op en we stoppen eindelijk even met het minibusje in een dorpje langs de hoofdweg Dhaka-Chittagong. Een kopje thee zal smaken, besluit onze chauffeur, Salim. Hij verstaat gelukkig geen Nederlands en zelf kan ik met veel moeite zijn gebroken Engels verstaan als ik hem een vraag stel. Hij is een grote, slanke, netgeklede man in een kostuum met donkerblauwe blazer, wit hemd en blinkende, zwarte lederen schoenen. Voorts is hij erg hoffelijk naar ons toe en zijn diepe donkere ogen maken indruk wanneer hij je recht in de ogen aankijkt, een Bengaalse James Bond als het ware. Hij zou veel succes hebben bij de vrouwtjes en de mannetjes in Europa, bedenk ik. Thee is hier de nationale drank, het smaakt romig zoet en heeft de kleur van koffie verkeerd.Het is een mooie streek en hoe dieper we het land inrijden, hoe anders alles wordt: minder rijstvelden, meer heuvels en bebossingen, meubelwinkeltjes, mannen in witte 'panjabi's' die hand in hand lopen in de stad. Nog verder weg, koeien die magerder worden op de weg, mensen die afdunnen op het land en meer en meer kinderen met bamboestokken op hun rug, zeulend langs wegen die slechter worden dan ze al waren. Soms mogen we niet doorrijden en moeten dan een heuse omweg maken. Er leven hier volksstammen in de bergen die hun tradities wensen te bewaren en een bloedhekel hebben aan pottenkijkers. Ze hebben  gelijk. Na enkele hobbelige omwegen naderen we de zee. Salim is een ongelooflijk goede chauffeur die steeds voor het middengedeelte van de weg kiest om zo toeterende tegenliggers sneller te kunnen ontwijken. Totdat hij de zee ruikt, dan slaakt hij een kreet en duwt het gaspedaal volledig naar beneden, waarna we ons als een bende krijsende lemmingen richting de afgrond storten, door het laatste dorpje, over een koppeltje aan elkaar snuffelende honden, tot het einde van de weg, waar de zee de wielen nat likt. Hij stapt uit, zijn ogen tranen van geluk. Ik vraag hem voorzichtig of zijn familie hier woont? Hij schudt van niet en beantwoordt in enkele zinnen: ‘No Family… my family… is the sea. I worked for years on a ship. I still feel the sea inside.’ Hij werpt zijn sandalen uit en laat zijn voeten de zee proeven. Het is nacht, we zijn er en ik kan er niet echt van genieten. Ik zit met mijn gedachten bij die twee honden, zomaar omver gereden, want ze liepen in de weg. Het leven is hard hier en dus ook voor honden. Thamina, Salim en ik checken in bij het eerste hotel dat we tegenkomen. We laten onze reispas zien terwijl een tweede bediende zoekt naar een pen om ons bestaan te kunnen bevestigen. Salim kijkt streng toe dat we een eigen kamer nemen. Hij is niet alleen onze chauffeur, maar ook opzichter en bodyguard van de familie en dus ook van ons. We eten eerst nog iets. Een bhat-schotel, witte gepelde rijst, illich, de plaatselijke vis en een pikante groentesaus met linzen. Er wordt met de handen gegeten. De bhat wordt samen met een stukje vis tot een balletje gekneed en met de duim in de mond geschoven. Met de handen eten smaakt anders, voller, een onmiddellijk soort contact met de smaakpapillen. Het eet alleen minder prettig, of ik ben gewoon te onhandig, want voor ik het goed en wel besef lacht Thamina me recht in het gezicht uit. ‘Zelfs de honden eten hier beschaafder dan jij,’ lacht ze.‘Ik leef tenminste nog,’ zeg ik bits.‘Oh, is het dat wat je dwarszit?’ Ze heeft duidelijk door dat ik niet blij ben met de manier waarop het laatste stuk van de rit verliep.‘Honden zijn geen huisdieren bij ons, dus ...’‘Dus, moet je ze daarom maar...’‘Nee, dat moet niet...’‘Net zo min als men je kan dwingen om te trouwen?!’Ze kijkt me ontdaan aan.‘Je kunt dit moeilijk vergelijken,’ zegt ze gebeten terug, ‘het is een traditie hier en ik begrijp wel die traditie, voor velen werkt het, als de keuze goed gemaakt is door de ouders.’Ik knik en prop nog wat in m’n mond zodat ik haar daar niet op hoef te antwoorden.‘Het is net als in Europa.’Ik kijk haar vragend aan.‘Ook daar weet je niet op voorhand of de keuze goed is...’‘Nee... maar je kiest wel zelf...’Stilte. Ook mijn keuzes waren tot hier allesbehalve goed en dat waren vrije keuzes, maar daar was ik zelf verantwoordelijk voor en daarbij had ik ook zelf de keuze om het stop te zetten. Thamina denkt er verder over na, ze fronst haar wenkbrauwen, alsof ze nog een nieuw argument gevonden heeft.‘En toch, je schoonouders kies je ook niet, en bij ons komen ze vanaf het begin al overeen...’‘Soms...’‘Ja, soms.’Ze kijkt mijmerend naar een affiche van een Bollywoodfilm met voorop de cover een wel heel rondborstige danseres en daarachter een hongerig kijkende man.Ik kuch even. ‘Wil je zeggen dat je over het voorstel van je ouders nu echt nadenkt?’‘Wat moet ik anders...’ zegt ze bijna alsof ze een keuze heeft gemaakt, alsof de reis door het landschap haar meer en meer begint te verbinden met haar wortels. Trekkend aan haar lijf en leden, fluisterend in de oren, jij bent een vrouw van hier, jij doet wat er hier al eeuwen gedaan wordt. Ik doorbreek de stilte: ‘Met je hart kiezen moet je doen.’‘Mijn hart is al lang in de war, misschien moet ik hen inderdaad wel laten kiezen voor ik als oude vrijster na m’n werk op straat sta te paffen in de hoop een beurt te kunnen scoren.’ Ik kijk haar aan. Ik wil haar zeggen hoe mooi ze is, dat ze zeker iemand zal vinden die haar waard is. Dat ik haar zielsgraag mag en... Maar daar blokkeren mijn gedachten. Ik wil niets, enkel warmte zonder teveel nadenken. Op lange termijn is dat niet voldoende. We besluiten onder zachte dwang terug te keren naar het hotel. ‘So late, it’s not safe for tourists here, not yet,’ komt Salim ons zeggen, vlak nadat hij een gesprek op zijn smartphone van wel zeker een uur heeft beëindigd. Grote grijze plekken die als boosaardige ogen naar je staren sieren de muren, vet en bloed kleeft op de lakens. Ik besluit om de matras buiten op het balkon te leggen, zonder lakens. Thamina’s kamer is vlak naast de mijne. Ook zij staat op het balkon. Ze draagt een paars nachthemd, mooi en doorschijnend door het invallende maanlicht. Ik kan haar golvingen zien zonder dat je de details ziet, enkel de puntjes van haar tepels door de koude nachtwind. Niet alleen de hemel is beloftevol.‘Kun je niet slapen?’‘Mwah, te warm en te vuil daar binnen, dan maar liever buiten.’ Ze glimlacht en klimt over de reling van het balkon, haar nachtjapon licht opheffend tot aan haar knieën, mooie slanke benen. Voor ik het goed en wel besef, staat ze vlak naast me op een manier zoals ik haar nog nooit zag.‘Zullen we samen slapen?’‘Euh... en wat als Salim...’‘Oh, die slaapt naast mijn kamer en ik hoorde hem al snurken tot in m’n eigen kamer. Trouwens, ik zei dat we samen gingen slapen, daar doen we niets verkeerds mee.’ Ze knipoogt.We nestelen ons zwaar vermoeid op de matras. Alsof de nacht ons alleen nog maar een klein zetje hoeft te geven voor we als een blok in slaap zullen vallen. Zij duwt zich dicht tegen mij aan met haar zij, armen tegen elkaar, de blik gericht op de sterrenhemel. Ze legt haar hand zachtjes op mijn boxershort. Ik leg mijn arm om haar schouders, mijn hand zachtjes vallend op haar nachtkleed. En trek haar dichter tegen mij aan. Ik voel haar tepels vanonder het stof. Zij voelt mij steviger worden, langzaam hard. Ze streelt hem zacht, zonder meer. Strelen alsof ze een puppy aait en zijn gehijg zachtjes kalmeert.Ik voel me zwaar worden, uitgeput van de rit. Ik word weer slap. Ze draait zich om, duwt haar kontje tegen mij aan en pakt mijn arm vast, die ze rond haar middel slaat. Ik geniet van haar warmte en haar zo bevreemdende zachte geur. Ze neemt mijn hand vast en streelt zacht mijn vingers. Als een schommel bewegen we tegen elkaar aan, lepeltje in lepeltje bereiken we als twee oude zielen op het ritme van de geluiden van de zee het land van duizend en één nachten.Everest water Rond zes uur 's morgens wekken bussen met reuzenluidsprekers ons. Ik voel me ziek, erg ziek en misselijk. Dit wordt een dag om te mediteren en ansichtkaartjes te schrijven in bed. Salim gaat ondertussen op zoek naar een beter hotel. Na een half uurtje komt hij terug en voert ons naar een recent gebouwd hotel, waar ik op nette lakens mijn dag verder mag uitzieken. Salim gaat enkele vrienden van hem bezoeken en Thamina besluit om bij me te blijven.Ze houdt mijn hand vast als ik op bed lig. Mijn gezicht vertrekt van de buikkrampen om erna enkele seconden te ontspannen. Een tweetal uur strijden tegen een zware misselijkheid en toiletgeluiden die de rust van de buurt verstoren. Zij blijft in de buurt, helpt waar ze kan en dept mijn bezwete voorhoofd telkens na een van die weerkerende stuiptrekkingen. Na een tijdje word ik rustiger. Ook zij is moe. De reis, de korte nachten, de vele gedachten, de keuzes en het wilde van het land putten een mens uit. Zij valt naast me in slaap. Ik kijk naar haar kleine fijne lippen, haar ogen die rusten, haar smalle wenkbrauwen die onrustig liggen, haar zachte mokkaroomkleurige huid. Ik val in slaap, tegen haar aan. Thamina wordt huilend wakker, ik houd haar vast en troost haar. Ze droomde dat ze te laat zou komen op het sterfbed van haar vader. Het witzouten zakje in de fles water Everest, do not drink without protection seal smaakt slecht. Thamina doucht zich, ze voelt zich vuil en radeloos. Ze houdt van haar ouders maar wil een eigen leven, vertelt ze, en toch lijkt het alsof ze hen verraad als ze niet volgens hun verwachtingen vrouw wordt. Uit de vele huwelijksfoto’s die ik van haar familie zag belooft dat niet veel goeds. Terwijl de man zijn bolle wangen in een glimlach naar boven krullen zie je haar jonge felrode lippen angstig naar beneden hangen, als een vogel die ieder moment zal neerdalen en beseft dat ze nooit meer zal vliegen. Mooie meisjes die zich gedragen als giechelende tieners tot ze weggeplukt worden. Vrouwen die je zou willen weghalen om hun dit duizenden kilometers verder te besparen. Of hetzelfde te laten gebeuren in een 'strakker' kleedje, hoewel je dan zou kunnen beweren dat ze toch een keuze hebben gehad. Kaartjes naar mijn vrienden. Ik mis hen, het zijn fijne vrienden. Enkel hoorde ik toen nog te veel verhalen die op elkaar leken, zoals een flauwe grap die al twintig keer verteld werd en toch steeds leuker wordt omdat ze zo flauw is en je zo dronken bent. Misschien komt dit doordat er zo weinig gebeurde vlakbij de toog van nooitgedachtenland of wilde ik gewoon niet praten over wat ik echt dacht en voelde en wenste, te vermoeiend. Misschien was ik te vaak bij hen en te weinig bij haar, mijn Vlaamse vlam. Zij die mij voor het eerst wist mee te nemen naar onbekende werelden en me daarna telkens weer de deur tegen het gezicht aansmeet. Zij wilde veel, te veel en ze was grillig; dan weer wel, dan weer niet, dan vrolijk, dan woedend, zelfs geweld was haar niet vreemd. Ze had pijn. Ergens diep vanbinnen en niet alleen zij zou dat voelen, ook hij die te dicht bij haar kwam. Zo hard, dat ik wegliep.‘We stoppen ermee.’ Hoe kon ik dat zeggen tegen iemand van wie ik nog hield… en toch. Ze schokte in mijn armen terwijl ze hard met haar vuisten tegen me aan sloeg. ‘Moet ik je nu wurgen of omarmen?!’‘Wurg me maar.’ Zij voelde warm aan en ik voelde me kouder worden. Het afschuwelijke besef dat dit niet voor mij was weggelegd deed me sindsdien hyperventileren wanneer een vrouw nog maar aanstalten deed om me beter te leren kennen. Geen 'normaal' leven of, misschien, als de kippen niet meer kakelen maar praten. Ik vertrok. Haar naam was enkel nog een kleur in een dagboek. Tot ik Thamina tegenkwam. Voor het eerst sinds jaren was dit anders. Alsof ik me bij haar wel veilig voel. Ik ga op het balkon zitten en neem een paar foto’s. Overal loopt men rond, hard werkend, kriskras door elkaar, een mooi en druk volk, dat steeds weer opbouwt. Van hieruit kan ik beter de videofunctie nemen. Normaal geef ik de voorkeur aan foto's, zeker op locatie, omdat je voor foto's de tijd moet nemen om te kijken en te plaatsen, die tijd neem je meestal niet wanneer je filmt. De camera registreert en jij beweegt met spastische neigingen om zoveel mogelijk tegelijk te zien. Beelden in een vast kader die even snel zouden moeten zijn als de ogen, duizenden frames die uiteindelijk het hoofd doen duizelen, de oren tuiten en de ogen sluiten voor het geweld aan beelden. De zon gaat hier snel onder en ik voel me al wat beter, maar van het eten in het plaatselijk restaurantje, met zijn toilet dat er nog gruwelijker uitzag dan deze in de film Trainspotting, blijf ik voorlopig af. Thamina en Salim zijn er een rijke Bengaal tegengekomen die graag kindjes wegschopt als ze voor zijn voeten lopen en zijn nu met hem mee. Hij beloofde hen een ritje met de speedboot en een beerparty. Ik wilde liever in het hotel blijven.   Asalaam aylekoumIk besluit om mijn stoute schoenen aan te trekken en alleen op pad te gaan, misschien kan ik naar één van de rieten dorpjes wandelen die ik in de duinen zag liggen, waarom niet. De zee ruist. Even alleen. Heerlijk. ‘My name is Ruby.’ Een meisje van ongeveer tien in zwart Ajax-shirtje en roodgebloemd broekje groet me. Een ander meisje, iets ouder, staat naast haar en prevelt iets. Haar armen zien eruit als schuurpapier en op haar lippen kleeft dik, rood doorlopen lippenstift. Haar ogen zijn grotesk blauw geschminkt. Ze kijkt me wazig aan en wil me iets vertellen. Ik vraag aan Ruby wat er mis is met haar. Ze vertelt dat ze geen vader, geen moeder, geen zuster meer heeft; iedereen weg sinds de vloed kwam. Ze wijst naar een klein rieten hutje dat lijkt op zo'n Indiaanse zweethut. Daar woont zij alleen. Ruby zelf neemt me bij de hand en trekt me mee naar een iets grotere bamboehut. ‘Here lives my family.’ Een oude, breedglimlachende man komt naar buiten. Hij verwelkomt me en nodigt me uit even mee binnen te komen. Het hutje bestaat uit twee kleine vertrekken en één halfopen, blijkbaar de keuken, in de andere twee staan verharde rieten bedden. Ik tel een hele familie kinderen en grootouders, pal voor mijn neus. Ze kijken me verbaasd aan, een blanke westerse man is hier een rariteit. Ik glimlach wat en speel handjeklap met Ruby. Even later zitten de andere kinderen naast mij op het grote bed. De grootouders brengen een kom in zon gerijpte kleine vruchtjes. Ze lijken op appeltjes. Ik waag het erop, al is het maar uit beleefdheid. Ze smaken naar een super geconcentreerde Granny Smith. Het valt best mee en mijn maag lijkt het te verdragen. Ik dank hen en neem afscheid, ze stralen. De kinderen wuiven me enthousiast uit. Even verder draai ik me nog eens om en zie het meisje met de blauwe ogen. Ze kijkt me na met een blik die dwars door me heen gaat. Dit is geen toeristisch land. Wat doe ik hier eigenlijk? In de winkelstraat met schelpen- en stoffenkraampjes hoor ik enkele mannenstemmen me iets toeroepen en lachen, ik reageer niet en loopt verdwaasd verder, te ver weg van huis. Ik wilde graag weg van huis, van haar, van alles, maar wist niet waarnaartoe en belandde met een Bengaalse schone ergens waar ik niet thuishoorde. Vanaf het balkon van mijn hotelkamer kijk ik naar de mensen op het dak van een versleten bus die druk in de weer praten en op het dak lijken te barbecueën. Mooi, zo onder het licht van een straatlamp. Ik denk aan mijn vrienden. Ik denk aan het ouderloze meisje. Verder denken wil ik niet, de verschillen zijn hier te groot; ik voel me er ongemakkelijk bij en zelf ben ik moeder Theresa niet. Ik luister naar de zee, de krekels, het gezang, protesterende megafoons en luid klappende mensen. Die nacht krijg ik bezoek van een horde muggen die als wilde prairiehonden op zoek zijn naar bloed. Tegen de ochtend val ik pas in slaap en droom van haar. De wind maakt me wakker, ik open mijn ogen en Thamina staat voor het vensterraam, ze rekt zich uit als een jonge wolvin. De zon valt binnen.‘as-salāmoe `alaykoem.’‘wa alaykoem as-salām’‘En hoe voel je je?’‘Beter, veel beter.’ Ze glimlacht, ze kan zo lief glimlachen achter dat masker van haar; de meid die alles aankan, die alles weet en nooit verveelt. ‘Hoe was de beerparty?’‘'t was een aansteller.’ Ze zucht even, heft haar hoofd op, strekt de armen en laat haar ogen schitteren. ‘Als we vandaag eens gaan zwemmen?’‘Mag dat?’‘Wel als we lange badkleding dragen.’‘Dat heb ik niet.’Ze glimlacht en kijkt me ondeugend aan. ‘We zullen zien.’ Salim heeft haar verteld dat er vandaag noch gereden noch gewerkt mag worden, zelfs de riksja’s worden tegengehouden. Het is staking en hij weet niet hoelang het zal blijven duren. Nog meer bussen zijn deze nacht aangekomen en de luidsprekers staan niet stil.  On-rustOp de gang ontmoet ik voor het eerst mijn buurman, een in net pak geklede Pakistaan, waarschijnlijk een zakenman. Hij knikt me relaxt toe en vraagt me naar mijn business hier. Ik ben het beu om me als toerist voor te stellen en vertel hem dat ik hier ben om een roman te schrijven over Bangladesh. Hij glimlacht alsof hij er niets van gelooft en stelt zichzelf voor als Hassan, journalist van de Khalied Times. Hij vertelt dat ik hier waarschijnlijk nog wel een tijdje zal vastzitten, dat de bevolking op scherp staat momenteel en diegene die niet participeert in de staking zal gestraft worden. De bussen hier zijn volgeladen met studenten  die hun onvrede uiten tegenover de regering. Er rijden patrouillewagens van het leger rond en er heerst een onrustige stilte. Snel wandelen we door naar het strand, waar de zon schijnt en de zee alles wegspoelt. Er is veel volk aan het strand. Zwemmen gaat nu niet, nee, we zijn nog net niet gek. Enkel de voeten raken de Bengaalse baai. De volgende dag. De staking woedt voort, de bergen mogen we niet in, want die zijn te gevaarlijk, zodat wat ik vreesde waar blijkt te worden: vastzitten aan het langste zilverstrand ter wereld, samen met een chauffeur die zich meer en meer als een overspannen bodyguard begint te gedragen en dorpsbewoners die je angstvallig aansporen om terug naar het hotel te keren: ‘Blijf in uw kamer en kijk maar wat naar de zee.’ Net zoals de vakanties in Blankenberge met mijn ouders. Help. De journalist hangt over de reling en staart naar beneden. Ik groet hem en vraag of er in de omgeving iets te zien is dat te voet haalbaar is en niet verboden. Hij stelt voor om vandaag onze gids te zijn. Eerst moet ik nog aan geld zien te komen, voor als ik straks nog iets wil drinken of eten, met de dollars die ik nog heb zal ik niet ver geraken. Banken en postkantoren zijn gesloten, dus vraag ik om het te wisselen in taka's aan de receptie. De receptionist vertelt me dat dat niet mogelijk is. Terwijl ik teleurgesteld in een van de hotelstoeltjes ga zitten en wacht op de rest, komt er een tiener op me af die geïnteresseerd vraagt waar ik vandaan kom. ‘Belgium.’‘Ooh Nilis, you know Nilis, and euhm, Scifo, great players.’Een oom van hem heeft in België gewoond. De Engelse uitspraak van de jongen is ook veel beter dan dat van de meeste Bengalen hier, wat een hele verademing is. Hij zou later graag naar de universiteit willen en met veel respect praat hij over zijn leermeester die hem hierbij helpt. Ik vraag hem of hij misschien weet waar ik geld kan wisselen. De receptionist is een vriend van hem en speelt in hetzelfde cricketteam. Mijn geld wordt gewisseld. Ondertussen komen Thamina, Salim en Hassan keurig opgefrist in de hal aan. Ik wil hen voorstellen aan de student. Hij wordt echter op een brute manier door Salim weggejaagd. Het wantrouwen is groot en de bezorgdheid nog groter. We volgen enkele weggetjes richting de heuvels en ik voel mijn bloed stromen, warm en opgewonden. We komen in straten terecht waar de varkens in het vuil wroeten en naar zwavelzuur geurende dampen uit de open riolen stijgen langs de houten winkeltjes met schreeuwerige Pepsi- en Coca Cola-reclameborden. Het is warm en stofwolken weken zich los. We stoppen voor een groot grijs-wit betonnen gebouw. Even later bevinden we ons binnen. Geen receptie, gewoon een lange donkere gang met grijze zuilen die via een platte kronkelweg naar twee verschillende verdiepingen leidt. Een ziekenhuis. De eerste verdieping is voor de minder zware gevallen, de tweede verdieping lijkt meer op een oorlogscentrum. Hier liggen vooral mensen met leveraandoeningen, ‘opvallend veel leveraandoeningen,’ benadrukt Thamina. ‘M’n ouders willen dat ik ook in zo’n ziekenhuis ga werken, ooit, als arts, en als dat niet wil lukken, als verpleegster.’‘Het is een nobel beroep.’‘Ja, maar hier... het is hier echt werken met de middelen die er zijn en veel is er niet.’‘Liefst niet hier... ’ zeg ik zachtjes en ik neem haar hand vast. Ze knijpt zacht terug. Dan laat ze snel los. Ik zie haar nadenken, twijfelen, alsof ze echt nadenkt om eventueel haar leven om te gooien, om alles vanaf nu anders aan te pakken. Het is een grote witte zaal vol kleine bedden waar veel kinderen rondlopen, met hier en daar een netgeklede zuster die naar het laboratorium snelt, een rommelig lab in een ruimte dat weg heeft van een schuilkelder. Zelfs dat van mijn middelbare school zag er beter uitgerust uit. En dan zijn er de zieken, mensen die hardop hallucineren en creperen van de pijn; een pijnverdovend middel zou hier goud waard zijn. Zoveel pijn dat ik snel naar buiten vlucht, hier kan ik geen foto's van nemen.  "Als er een hel is op aarde   is het een derde wereld hospitaal   Waar geboorte en dood   beide huilen voor hulp   samen met dezelfde adem "                                     Nadeem Rahman De staking eindigt even plots als die begon. Het is acht uur ‘s avonds, we vertrekken onmiddellijk. Het is genoeg geweest en Thamina heeft een besluit genomen; ze wil zo snel mogelijk weer naar België. In Chittagong City verdwalen we en verliezen zo een paar uur. Thamina knikkebolt in slaap, ik neem haar in mijn armen. Slaap maar, rust nu uit. Het is nacht en de maan voelt jong.Afscheid De laatste dag, we moeten gaan eten bij twee families. Zij heeft een fijne familie, niet te vergelijken met dat van mij, dat in stukken is gescheurd. Daarna gaan we met z'n allen naar de kermis. Allemaal kleurrijke kraampjes met lekker geurende zoetigheden en foto's van Indiase en Bengaalse cricketvedetten. Er is ook een rad, uit hout gemaakt, met twee stoelen die elk om beurten worden voortgeduwd. Het is een mooie avond. Thamina blijft de hele nacht nog bij haar ouders. Ik wacht op het dak. Laat in de nacht, als het bijna ochtend wordt, komt ze naar boven. Haar donkere wangen blinken zacht. Ik omarm haar troostend. We besluiten om nog een wandeling te maken. Bij een bruggetje gaan we zitten en legen de laatste fles taxfree paper bag whisky. De lege fles droppen we in het riviertje en terwijl we kijken hoe het in een dunne duisternis verdwijnt, streel ik zacht haar haren en vertelt zij dat ze mijn hart hoort kloppen. Dat kan alleen in Bangladesh. ‘Dat hart doet nog steeds pijn,’ zeg ik met een oprechte blik en een je-weet-wel-vanwaar-het-komt zucht.‘Goed, dan zijn we met z’n tweeën en zeker niet alleen.’ Afscheid en tranen en hen die we achterlaten. De luchthaven. Duty free shoppen. Laat de dollars maar rollen, we zitten hier tien uur vast, it's a Dubai material world, we komen dollars tekort. We slapen op de grond. Zij is mooier geworden, ze is veranderd, 'amio', ik ook. Brussel. Sneeuw en sneeuwwitte zelfbewuste vrouwen die dromerig kijken naar newage-etalages. Olifantjes en een domme wazige sluier overvallen mijn ogen. Mijn handen voelen koud en mijn vingers, met fluo-orange hennanagels, versierd bij mijn vertrek door Thamina’s nichtjes, zoeken warmte bij het vasthouden van een zak friet met mayonaise. Het aanpassen duurt niet zo lang. Thamina heeft zich opnieuw ingeschreven op de universiteit, ze wil dokter worden. Ik doe verder waar ik goed in ben: zoeken. Ik voel me terug. Afwezig.                                      Voor Iqbal, Bengaalse wijze vriend, het ga je goed en licht.    

Bart Vermeer
36 0

De infiltrant

Ik ben niet bang. Nooit gedacht dat ik dat op een moment als dit nog helder in m’n hoofd zou kunnen prenten. Ik ben niet bang, hoewel ik meer reden heb om bang te zijn dan ooit tevoren. Terwijl mijn hoofd een zelden geziene, filosofische kant van zichzelf lijkt te hebben gevonden, duwt de zwaar behaarde vent me wat verder de container in. De geur van kleverig gedroogd fruit in combinatie met de muffe containerlucht doet m’n lege maag krimpen. Na 3 dagen lijk ik voedsel niet eens meer te missen. Een soort permanente waas van high, of hoe vasten je heel wat geld aan drugs zou kunnen besparen. De filosoof in mijn hoofd is vast een neveneffect van het acuut gebrek aan eten. Jammer, mijn vriendin had die diepzinnige ik vast interessanter gevonden de het kille lief dat ik de afgelopen maanden was geweest. Zonder veel finesse strompel ik voorover wanneer de man me met de achterkant van z’n geweer in de rug port. Hoe hard, koud en stoffig de containervloer ook mag zijn, liggen voelt als een wollige deken na een winterwandeling, dicht mijn hoofdfilosoof. Veel te gelukkig om me in deze allerminst aangename situatie te bevinden, nestel ik m’n hoofd op mijn samengevouwen handen en heel even waan ik me thuis. Thuis in ons Ikea-bed op een van onze doelloze zondagochtenden, die we vulden met croissants en seks. Amber toch, wat heb ik je aangedaan? Waarom was ik niet de man die ik eigenlijk voor je wilde zijn? Waarom moest net ik me aanbieden om deze zaak op te lossen, net nu we eindelijk weer samen gelukkig konden worden? “De aard van ’t beestje. Eens thrillseeker, altijd een thrillseeker”, had mijn moeder wel eens –trots op haar nieuwe, Engelse vocabulaire-verkondigd. Voor Amber was dit allesbehalve een troost geweest, meer een soort reden om me in al haar liefde nog meer te haten dan ze voordien al deed. God, wat zie ik haar graag. Drie dagen geleden zou ik me doodgeschaamd hebben voor de zielig onderdanige positie waarin ik me nu bevond- gelukzalig glimlachend, in foetushouding voor een gewapend strijder die me liefst zo snel mogelijk wilde afmaken. De trots is samen met mijn levenslust vertrokken. Doodgaan, hoe egoïstisch ik het van mezelf ook vind, is het mooiste wat me nu nog te wachten kan staan. De strijder roefelt wat in z’n achterzak en ik ben ervan overtuigd dat hij iets zal bovenhalen wat m’n dood alleen maar pijnlijker zal maken. Met verraad van Het Verbond, wordt bij die mannen niet gelachen. Even denk ik dat de vastenwaas me nu ook al hallucinaties bezorgt, als ik zie dat het voorwerp dat uit de zak van z’n lelijke groen-katoenen broek komt een eenvoudige iPhone is. Ik hoor mijn broer nog steeds monologen afsteken over de miserabele prijs-kwaliteitverhouding van die dingen en bedenk me dat geen broers zo verschillend konden zijn dan wij twee. Hij de econoom, ik de nuchtere infiltrant, de miseriezoeker die zo nu en dan al eens wat bendes wist op te rollen.  Met zijn vette vingers, die typen op zo’n touchscreen er waarschijnlijk niet makkelijker op maken, vormt hij aarzelend het nummer dat op de achterkant van een rekeningetje gekrabbeld staat. Een rekeningetje van Mc Donalds, merk ik verdacht helder op. Niet dat ik iets anders van deze obese, woesteling verwacht had, maar het blijft me storen dat niemand zich ook maar iets van de nutritionele waarde van voeding lijkt aan te trekken. Mijn afgedwaalde gedachten landen prompt terug op de containerbodem wanneer de vent me zijn iPhone aanreikt. Ik verwachtte de Leider te horen, die me een laatst mogelijke keer zou inwrijven dat mijn missie naar de knoppen is. Hij zou dan beschrijven hoe ze mijn dood zouden filmen, op Youtube posten en iedereen er zo van overtuigd zou zijn dat met Het Verbond niet te sollen valt. De stem die uit de speaker van de smartphone komt, lijkt in geen jaren op de hese gekir van de Leider. Ze weten wat psychologische oorlogsvoering is, die gasten, want deze stem is inderdaad dé manier om mijn laatste levensminuten pijnlijker dan mogelijk te maken. Het is haar stem, haar zachte volle stem. Lager dan de meeste mannen gepast zouden vinden voor een vrouw, maar zo vertrouwd, zo zoet. Haar stem is gezwollen van woede. Zonder ook maar iets aan mij te vragen begint ze me uit te schelden. Dingen over foto’s van een brunette op stiletto’s, scheidingspapieren en teleurstelling. Zonder dat ik ook maar een woord kan uitbrengen- in de veronderstelling dat ik daar op dit moment toe in staat zou zijn- schreeuwt ze dat ze dat ze nooit van me had mogen houden en begint schortend naar adem te happen terwijl haar uithalen afvlakt naar vermoeidheid en verdriet. Ik hoor iets te zeggen, niet? De filosoof in m’n hoofd weet het even ook niet meer. Het enige wat ik weet is dat ik verdomme zo graag zou willen dat dit een film was en er me nu op miraculeuze wijze iemand de kracht gaf die dikke vent knock-out te slaan, te ontsnappen en terug te gaan. Terug naar Amber. Ik zou haar ten huwelijk vragen, er zouden een paar wilde jaren verstrijken en dan zouden we kinderen hebben en nog lang en gelukkig leven. Einde verhaal. Aftiteling en opgewekte muziek. Amber snikt nog steeds en tegen alle regels der mannelijkheid in merk ik dat machteloosheid ook tranen uit mijn ogen heeft weten te wringen. De mollige strijder lijkt het sentimenteel schouwspel niet langer te kunnen verwerken, rukt de iPhone uit m’n magere, beverige handen en duwt Amber met 1 welgemikte por op het scherm weg uit mijn leven. Mijn leven, waarvan over enkele luttele seconden niet veel meer dan wat herinneringen zullen overschieten. Met zijn hoofd al bij de Big Macs  van straks maakt hij zijn pistool klaar om de routineklus af te handelen. Ik ben niet bang. De filosoof in mijn hoofd heeft het bij het rechte eind, ik bén niet bang. Ik ben klaar. Klaar om de zoveelste, gefaalde infiltrant te zijn. Ze zullen mijn naam na deze oorlog in een muur krassen en elk jaar zullen oude vrouwen wat bloemen bij de steen leggen. Iedereen zal ons prijzen voor onze moed en onze heldendaden. Ze moesten eens weten, hoe graag wij dappere helden op het einde net als iedereen ook gewoon naar de dood snakken. De dood, het einde van die tijdsverdoenerij hier op aarde. Tijdsverdoenerij die de één vult met hoofdbrekende economische theorieën over Apple, de ander met het idealistisch bestrijden van het kwaad. Keuzes, zijn het de ware schatten van het leven, denkt de filosoof nog in m’n hoofd. Een klik, een welgemikt schot. Zalige leegte die men de dood noemt.    

Anne-Sophie
0 0
Tip

Duivenpaleizen ten val

Als ge geluk hebt, wordt ge geboren in een tijd die bij u past. Een tijd als een soepel extra velletje, eentje zonder plaats te veel. Een tijd die u in uw waarde laat, u u laat zijn.   //   Gij, gij paste perfect in uwen tijd. Gewoon doen wat opgedragen, volgen, geen existentiële vragen of roekeloos gedrag, geen verre reizen of ontdekken van nieuwigheden.  Gij, uw constante huppelen achter de bazen, zoals uw kefferke thuis.  Geen ambitie, 45 jaar en hoogstens 5 dagen ziek, achter de band versleten. Moeder de vrouw had het eten ’s avonds gereed. Uw kinderen, noodzakelijk kwaad door God bepaald. Eén passie: uw duiven. Voor hen week alles. Uw grote geluk, uw goeroeloze meditatie, yoga, saunabeurt, enzomeer.   Gij, vervuld van liefde voor uw gevleugelde vrienden.   Uw vrouw, de kinderen, zij moesten het met elkaar beredderen. Zij hebben u nooit gekend, ge kende uzelf niet. Uw duiven, de enigen. De enigen die u steeds weer met groots enthousiasme verwelkomden.   Ge werd te oud, uw duiven moest ge laten gaan. Wat later waard gij zelf eraan.     //   In onze tuin kijken we recht op de ruïne, de stenen versie van uw stijlloos luxueus tuinhuis, de duivenrange, uw stille paleis, uw enige thuis. Het ligt er triestig bij. En toch, telkens we uw kleine paleis kruisen, komt er een warme gloed ons tegemoet.  Uw ziel bleef daar, uw liefde bleef steken. Onze kinderen bewonderen dat megalomane kasteel, plek van dierenverafgoding, zouden graag deelgenomen hebben aan de sport.  Te jong om te beseffen. Het vallen van de duiven.    De tijden zijn veranderd. Duiven in verval. Uw beste duif vloog zich te pletter tegen onze ruit. Het moet een voorteken geweest zijn. De blik in uw ogen toen ik ze verward terugbracht, was hartverscheurend. Ge wist het toen al, ik wist het, wij wisten dit toen al.   Duiven in verval. Niet alleen in onze achtertuin.   Kent gij nog jonge viriele mannen aan huis gekluisterd?   Mannen die het mountainbiken, skiën, snowboarden, hitchhiken, raften enzomeer laten staan voor hun tweevoetige vrienden thuis? Mannen die genieten van het stille oppervlakkige duivenleven, van het stront schrapen, de blauwe stofjas?  Mannen die de stilte claimen als hun duiven vallen, omdat zij zelf verlangen naar dat prikkelloze bestaan? Mannen die het gezinsleven zonder schaamte aan hun vrouw of man overlaten, wiens thuis een klein hok groot is, wiens grootste liefde minstens 10-koppig en 20-potig is?   Ik ken er geen een.   //   Wat doen dan al die mannen, voor het duivenmelken bestemd, vandaag?  

M A R T H E
86 8

DROOMTIJD

  Ik ben de slang, de kangoeroe, de hagedis, de dingo. Gedragen door de thermiek boven de gloeiend rode kiezel, Uluru genaamd, ontketen ik het eerste volk van dit continent. Ik vlieg. Ik droom. Hete wind raast in mijn oren. Schitterend licht lokt me hoger en hoger in het blauwe. Het rood is nu ver weg. Het blauw verdonkert, wordt indigo, wordt zwart. De Melkweg leidt me naar de diepste spelonken van de ruimte, waar de dromen ontstaan die de aarde hebben gevormd. In de ruimte ben ik niets, ik weeg niets, materie verdwijnt in het zwarte gat en ik zweef in het spoor van mijn droom. Lachvogels lokken me terug naar de aarde, naar de rode kiezel. Het zwart vervaagt, wordt weer indigo, de sterren vervagen, het licht keert terug en ik duik als een arend naar zijn prooi, naar Uluru. Rond de rots staan de stammen van Australië. Uit duizend didgeridoos klinkt de oertoon van Gaia, de diepe toon die je doet zinderen in harmonie met de aarde. Ik ben de slang, de kangoeroe, de hagedis, de dingo. Ik ben elk element van de droomtijd. Elke breuk, elke groef, elke holte in de heilige rots is een spoor van mijn verhaal. Ik wijs de weg terwijl ik droom. Ik word wakker in een houten hut op de camping nabij Ayers Rock. Ik ben een blanke westerling, een reiziger, een gast. Voor ik hierheen kwam voedden lectuur en films mijn nieuwsgierigheid naar het oervolk dat hier tot tweehonderd jaar geleden ongestoord heeft geleefd. De droom brengt me wel heel dicht bij de aboriginal, die me zal begeleiden tijdens een wandeling rond de rots. We ontmoeten mekaar aan de voet van Uluru, waar hordes toeristen zich verdringen aan 'The Climb', het spoor dat ze tekenen terwijl ze de top proberen te bereiken. Hun prestatie wordt beloond met een glas champagne en een T-shirt met 'I climbed Ayers Rock' erop. Renita is een Anangu, lid van de clan die enkele tientallen jaren geleden de rots heeft teruggekregen van de Australische overheid. Ze zal me meenemen in het traditionele leven van haar stam. Ze draagt het uniform van een park ranger, een toegeving aan de eisen van haar functie. Haar traditionele uiterlijk met de enorme donkere ogen in haar zacht, ronde gelaat, omkranst met een warrige bos blonde haren, haar brede glimlach, stellen me meteen op mijn gemak. We verwijderen ons van het hysterische circus bij 'The Climb' en stilaan nemen de geluiden van de woestijn bezit van Renita en mij. Ze zegt niets en ook ik zwijg. Als hoogpotige reigers proberen we de staalharde naalden van het spinifex gras te vermijden. De rode muur altijd dichtbij, overheersend maar niet bedreigend. Wat maakt dat schuifelend geluid? Een slang? Een hagedis? Een vogel lacht in een eenzame boom. Een koel briesje verzacht de hitte en kietelt mijn oren. Ik imiteer Renita als ik de opdringerige, alomtegenwoordige zoemende vliegen met een lome handbeweging voor mijn mond en ogen probeer te verjagen. We gaan zitten in het rulle, rode zand, in de schaduw, vlak bij de rots. De tjukurpa, de droomtijd, draagt me naar een oeroude herinnering. Ik ben Kuniya, de slang. De afdruk van mijn slingerend lijf staat in de rots gegrift en vertelt mijn verhaal. Ik leefde heel lang geleden in tjukurpa,. Op een dag werd ik aangevallen met speren door een groep Liru, mythische vijanden van de slang. Lang duurde mijn strijd terwijl ik kronkelend de scherpe punten probeerde te ontwijken. Mijn verhaal en de ontelbare pijnscheuten staan als diepe gaten in steen gebeiteld naast de slingerende lijn van mijn doodstrijd. Renita neuriet voor mij de gezangen van het landschap, het lied van de droomtijd, die haar de weg wijzen in de woestijn. Ik leg mijn vingertoppen op de heilige rots en voel de diepe trilling van dit oeroude continent. De vogel lacht en de wind zingt een lied in de groeven en spleten van dit magisch symbool.   Ik ben Japara, de kangoeroe. Ooit leefde ik in de zee tot een krachtige wervelwind me optilde en me over het land blies. Over wouden en bergketens werd ik gedragen naar de plaats die nu Uluru wordt genoemd. Daar kon ik met mijn staart en achterpoten houvast vinden aan een boom. De wind rukte en trok aan mijn lichaam en ik voelde mijn staart en poten uitrekken tot ze leken te scheuren. Plots loste de boom zijn greep op de aarde, zijn wortels openden de bodem en vormden een bron bij de rots. Ik lag uitgeput onder de boom: poten en staart verlengd en vervormd. Zo werd ik de kangoeroe die iedereen nu kent.   Zachtjes zingend, plukt Renita een besje hier, enkele blaadjes daar. Ik luister naar haar aangename, diepe stem en ik dompel mezelf onder in de restanten van de oeroude wereld die zij vertegenwoordigt. Wat ze plukt mag ik proeven: het zuur-zoete bushtomaatje, het eucalyptusblad met de citroensmaak, de pepersmaak van een wortel. In de schaduw van een boom houden we halt.   Ik ben Linga, de hagedis. Ooit maakte ik een boemerang, een perfecte boemerang, de beste die ik ooit had gemaakt. In die tijd was Uluru nog een zandige heuvel en toen ik mijn boemerang wierp, kwam hij niet terug, maar verdween hij in het zand. Ik moest en zou die boemerang terugvinden. Ik groef diepe holen in het zand, schraapte met mijn tenen aan de rand in mijn zoektocht naar het verloren kleinood. Ik kon het niet vinden. Mettertijd versteende het zand en bleven de gaten, holen en verticale kloven het zichtbare resultaat van mijn queeste.   Het water in de bron staat enkelhoog, maar we toch laten we ons met de kleren aan in het water vallen. In de hete middagzon gooien we lachend handenvol water naar mekaar toe, als kleine kinderen, tot we afgekoeld en uitgerust verder kunnen. Een nat spoor van de druipende kleren en voeten achtervolgt ons.   Ik ben Lungkata, de dingo. Bij aboriginals bestaat een wet die verbiedt dat ze vrouwtjes en pups van de dingo doden. Lang geleden doodde de jager, Kapiri, twee dingopups en at ze op. Die daad werd wreed gewroken door de dingo's zodra ze het gehuil van de moeder hoorden. De boosdoener zag de dingo's van alle kanten komen aanlopen en klom in de dichtstbijzijnde boom. Lungkata, uitzinnig van verdriet om haar pups, moedigde de dingo's aan om wraak te nemen. De hele meute begon aan de boom te schudden tot hij werd ontworteld. Met een smak viel hij op de grond en het lichaam van Kapiri viel in duizend stukken. De dingo-pups kwamen levend tevoorschijn en huppelden keffend naar hun moeder terug. In de grond gaapt nu een groot gat. De grond er rond ligt bezaaid met rode rotsblokken: het gestolde bloed van de jager die de wet had geschonden.     Mijn gids leidt me weg van Uluru, verder de woestijn in. Het is middag en de zon staat hoog aan een zinderende hemel. De hete lucht trilt en siddert voor mijn ogen, schildert de vormen en kleuren in een waas van oranjerood en grijsgroen. Zonder dat ik het heb gemerkt, hebben we een schuilhut, een wiltja, bereikt. Die zal ons enige bescherming bieden tegen de vurige zon. Handig draait Renita een puntig stokje in een houten plank. Al vlug ontsnapt door de wrijving een rookwolkje. Enkele pluisjes op de rokende plank, een zuchtje adem erbij en er brandt een vuur. Uit het niets, lijkt het wel, komen een man en een vrouw naar ons toe. De vrouw draagt een houten schaal met eten, de man heeft enkele gietijzeren potten bij zich. Renita legt haar oogst van bessen en bladeren op de schaal. Ze geven kruiding met het aroma van peper of citroen aan het gerecht. Terwijl de man en de vrouw boven het vuur het eten klaarmaken, laat mijn gids me proeven van geroosterde stukjes boomlarve. Die zijn een heerlijk nootachtig aperitiefhapje in afwachting van de stoofpot van slang. Door de ongewone maar samen passende smaken waan ik me in een westers gastronomisch restaurant. Een brede glimlach tovert zich op het gelaat van de koks als Renita mijn opmerking vertaalt. Net zo mysterieus als ze gekomen zijn, verdwijnen ze terug in de woestijn.   Door een koele bries en een schaduw voor de zon komen we uit de wiltja. Een donkere wolk bolt op boven Uluru. Achter onze schuilplaats wordt het zonlicht verduisterd door een tweede wolk. Een derde wolk verschijnt achter de eenzame boom. De lachvogel zwijgt. De hagedis kruipt weg onder de versteende resten van de dingo. De ogen van de kangoeroe lichten op in één van de holen in de rots. Stilte voor de storm.   Een strakke wind steekt op en drijft de dreigende luchtmassa's samen boven Uluru. Van wit en lichtgrijs, verdonkeren ze naar een groenig donkergrijs. De rots verkleurt van gelig oranje naar een vuil-paarse tint. De lucht knettert van een ingehouden energie die toch nog onverwacht uitbarst in een veelarmige flits, meteen gevolgd door de knal van de eerste donder. Wij schuilen onder de takkenbossen van de wiltja, die amper boven de vlakte opbolt. De eenzame boom splijt onder de kracht van het natuurgeweld. De hevige windvlagen borstelen over de woestijnbodem en spuiten het rode zand in mini tornado's hoog in de lucht, terwijl alle losse takken en bladeren over de grond worden meegesleurd in de woeste dans der elementen. Ook in mijn lijf knettert een tomeloze energie, de kick, de opwinding bij het ondergaan van dit natuurfenomeen. Na het vuur komt het water: onstuitbaar, met de kracht van een waterval. Bliksem en donder laten mekaar los en verdwijnen in de verte. Het water blijft de dorstige woestijn laven.   Als een Siamese tweeling komen Renita en ik uit de schuilplaats, we kijken elkaar aan, staan onder dezelfde spanning, en beginnen te dansen in de nog altijd gutsende regen. De armen hoog in de lucht, de benen wijd, het bekken schommelend in een aloude ode aan de vruchtbaarheid. Onze kleren doorweekt, het hoofd in de nek, geven we ons over aan de elementen. Wij zijn Anangu, de mens. De levenbrengende stortvloed dondert door de groeven en spleten van de rots, schuurt zich dieper in de steen en schrijft opnieuw geschiedenis. De sporen van champagne slurpende blanke kolonisators worden weggewassen. Uluru wordt herboren en morgen is de woestijn een bloemenzee.  

Lin Jansen
20 0

Onbeschrijfbaar, maar toch

Onbeschrijfbaar. Ik zou het zo kunnen noemen maar het is wel perfect uit te leggen dus slechte woordkeuze. Ik kan er zo veel over vertellen en maar blijven doorratelen. Miljoenen woorden zullen over mijn tong rollen maar dan nog zal je er niks van begrijpen. Daarom is onbeschrijfbaar dan toch nog toepasselijk. In mijn hoofd klopt het allemaal maar in een ander zijn hoofd zal het eeuwen duren tegen zoiets een plaatsje heeft verdiend en dan nog mogen we niet op zekerheid hopen. Juist zoals nu; een hele uitleg maar niemand die weet waarover ik het in godsnaam heb. Ik zal het proberen vertellen maar ik waarschuw nu al dat het ingewikkeld, onbegrijpelijk, afschuwelijk en ongelofelijk zal zijn. Je zal het gewoon niet willen geloven. Maar ik moet eerlijk zijn. Voor één keer moet ik volledig eerlijk zijn, ook tegen mezelf.  En dat laatste zal de moeilijkste klus worden hoogstwaarschijnlijk.   Misschien kan ik beginnen met een opbiechting. En door dit nu te zeggen – nu jullie nog onwetend zijn – zal het nog niet zo choquerend zijn. Ik wou dat het nooit was uitgekomen. Dat alles nu nog aan de gang zou zijn. Maar dat is het niet. Acht februari kan je noteren als toch wel één van de slechtste dagen die ik tot nu toe meegemaakt heb in mijn bijna negentienjarig bestaan. Dit gezegd zijnde zal ik maar eens beginnen aan mijn verhaal want ik kan me goed inbeelden dat het tot nu al behoorlijk chaotisch en onverstaanbaar was.   Ik weet niet meer de exacte begindatum maar laten we zeggen dat het toch wel meer dan een goed jaar geleden is dat het allemaal begonnen is. Ik was enig opzoekwerk aan het verrichten omtrent persoonlijke zaken – geen vulgaire situaties inbeelden – toen ik botste op een toch wel aantrekkelijke blonde jongen.  Ik kwam hem tegen op die welgekende fotosite ‘Instagram’. Ik klikte zijn profiel even aan en scrollde eens snel doorheen zijn nog knappere foto’s. Dat moet je enigszins wel verstaan toch? Wie zou nu niet het profiel checken van iemand die je aantrekkelijk vindt. Ik weet niet wat er precies gebeurde maar iets veranderde bij het zien van dit profiel, ik veranderde. Ik begon hem te volgen en per foto die er bijkwam, was ik toch voor een miniscule seconde even gelukkiger dan die seconde daarvoor. Oh ik was het bijna vergeten melden! Hij volgde mij dus weldegelijk terug! Nog gelukkiger gewoon! Sorry dit moest ik even kwijt. Misschien dat ik nu iets minder vreemd overkom of juist nog meer? Gohja, niet dat de mens zo gemaakt is om perfect te zijn.  Maar het bleef niet enkel bij het leuk vinden van zijn nieuwe foto’s. Zoals ik eerder al zei, veranderde er iets.   Ik kan dit onderwerp op geen enkele manier inleiden dus smijt ik het maar direct in de groep: ik gebruikte deze knappe jongen zijn foto’s en creërde er een nieuw Facebookaccount mee. Nu had FB er weer een nieuwe klant bij. Deze blonde knapperd maar achter de schermen een minder aantrekkelijk dingetje, zowat het heel tegenovergestelde van het account.   Velen zullen hier al afhaken van dit verhaal met verbijstering. Verafschuwing zal ook wel bij een aantal naar boven komen. Maar nieuwsgierigheid zal ook wel parten spelen. De mens is dan ook het nieuwsgierigste wezen ter wereld. En uit die nieuwsgierigheid zullen er toch wel nog enkele verder willen lezen – hopelijk – anders is dit voor niks.         Dus laten we anderhalf jaar geleden zeggen dat alles begonnen is. Het account is actief en aliasnaam Harold voegt mensen toe. Jongens, meisjes, jongeren, ouderen, echte vrienden van mij, onbekenden, met andere woorden een goed gevarieerde vriendengroep. En tussen die verschillende menselijke wezens zat dus ook die ene. ‘Die ene’ onbeschoft gezegd, nene, zij. Zij zat er ook tussen, laten we haar Camille noemen. Harold voegde Camille ook toe. In mijn echte leventje een totaal onbekend persoon. Hij begon op zijn beurt naar haar te sturen, zo de basisgesprekken, een hallo, hoe gaat het en salut. Maar ik heb het er al over gehad: mensen zijn nieuwsgierig. Camille is niet anders. Nieuwsgierig naar wat die jongen nog meer te bieden heeft dan zijn simpele hallo. Zij ging dus in op zijn kort maar krachtige en toch mysterieuze gedag. Natuurlijk gaf ze niet van eerste keer alles prijs en soms werd het haar ook wat te veel waardoor Harold behoorlijk stalkerig overkwam. Maar de doorzetter die hij is, bleef hij haar lastigvallen. Hij had zijn zinnen op Camille gezet en hij zal kost wat kost ook die aandacht krijgen die hij wenste. En daar was het, het moment van de waarheid, de vis hapte toe! Camille begon meer in te gaan op Harold. De simpele hallo-salut gesprekken veranderde in conversaties met interessante vragen langs beide kanten. Anders gezegd, ze leerden elkaar beter kennen, ze stelde zich open voor een nieuwigheidje in hun leven. Ik spreek hier wel over al maanden die gepasseerd zijn hoor! Stel dat Harold is ontstaan rond september dan zitten we nu rond de paasvakantie die daar maanden nadien op volgt. Vanaf dat moment begon Camille meer en meer geinteresseerd te worden in Harold.   Ondertussen zijn er al heel wat gesprekken uitgewisseld. Ze kennen elkaar al een pak beter. En de conversaties beginnen ook meer om plezier te draaien. Beiden kunnen toch wel al eens lachen met elkaar. Doordat de gesprekken vorderen, gaat het vertrouwen er ook op vooruit. En elke realtie is gebouwd op vertrouwen toch? Dus laten we concluderen dat deze twee op de goede weg zijn voor iets moois. Althans moest alles zich afspelen in de gewone wereld.   Eenmaal de maandelijkse conversaties dagelijks werden, duurde het niet snel dat de twee meer verwachtten. Ik spreek niet over liefde maar het werd toch ingewikkelder. Harold wou niet dat Camille iets deed met een jongen maar Camille wou ook niet dat Harold iets deed met een ander meisje. Hoe kunnen we zo een relatie dan noemen? Juist, niks anders dan ingewikkeld. Ingewikkeld omdat de twee elkaar nog nooit gezien hebben. Wat er tussen hun gaande is, draait puur om wat er tot nu toe gezegd geweest is. We kunnen er dus van uitgaan dat beiden zich duidelijk op hun gemak voelen bij de ander.  Maar niet alles bleef rozengeur en maneschijn. Niets in het leven verloopt altijd de volle honderd procent zoals men zou willen. Ook niet hier. De zomervakantie is in het zicht. We zitten volop in de examens. Harold maakt zijn laatste jaar af terwijl Camille hard moet blokken om in haar laatste jaar te geraken. Ik kan momenteel enkel in naam van Harold spreken maar deze periode was zwaar met momenten. Voor sommige vakken zou hij er volledig voor moeten gaan of hij mocht zijn 100-dagen nog eens vieren. Maar ondanks de wat hardere periode moest en zou hij Camille blijven horen. Om de twee seconde zie je hem wel naar zijn GSM staren om te zien of er nog geen smsje is binnengekomen van haar. Maar ook zij moet studeren. Al ging hij er wel vanuit dat ze dit jaar met gemak zou afronden omdat ze in zijn ogen haar vorige richting, wetenschappen ASO, wel zou aankunnen. Maar dat zijn slechts details. Tijdens deze periode kwam ook de vraag om te bellen aan bod. Iets uitleggen over geschiedenis. Als ik het mij goed herinner, zou het dan over de wereldoorlogen moeten gaan, voornamelijk de eerste. Er waren slechts twee problemen. Probleem één: geschiedenis is allesbehalve zijn sterkste vak; en probleem twee: Harold bestaat helemaal niet, enkel mogelijk gemaakt door dat minder aantrekkelijke ding, ik. Tot nu toe had ik nog nooit stilgestaan bij het feit om te bellen. Ik moest dus een uitvlucht zoeken. Redelijk aarzelend en teleurgesteld had Camille geen andere keuze dan er haar bij neer te leggen. Ik weet niet meer wat ik als excuus heb gebruikt maar blijkbaar goed genoeg om dat even uit de weg te leggen. We hebben het dan ook een tijdje daar niet meer over gehad. Ons contact bleef gewoon zijn weg vinden door de duizenden smsen. De Harold in mij kwam meer in de zone terecht waar hij haar moest horen. Het voelde gewoon goed aan. Niks was geforceerd, het liep allemaal zo vlot. Te mooi om waar te zijn inderdaad.   Daar was ze dan, de langverwachte zomervakantie! Met een mooi diploma op zak en nog mooiere plannen voor na de vakantie kon ik gerust aan mijn drie maanden niks doen beginnen. Wel dat niks doen, is nu ook niet helemaal waar… Juni zou lekker een maandje werken worden. Gohja geld verdienen om enkele dagen later het dan weer uit te geven, waarom niet? Dat werk was maar een saaie bedoening en aangezien Camille en ik al toch van kennissen gevorderd waren naar vrij goede vrienden, hoopte ik dat mijn saaie dagen wat kon opfleuren door met haar te sturen. Mijn werk kwam op de tweede plaats. Vanaf ik een antwoord kreeg van haar liet ik alles vallen en stuurde meteen terug. Maar na twee weken liet ze me al in de steek. Zij ging van het leven gaan genieten in Spanje terwijl ik nog een halve maand mocht doorbrengen op het werk.   De situatie verandere al snel. Ze was misschien nog geen dag in Spanje toen ik iets ontdekte. Mij was er tot nu toe verteld dat ze single was. De relatie met haar ex was volledig gedaan. We hadden ook de afspraak gemaakt om beiden niemand anders te doen tijdens de vakantie maar zoals juist gezegd: situaties kunnen snel veranderen. Ik kwam per toeval te weten dat ze helemaal niet zo single was als ze beweerde. Haar zogezegde ex was toch gewoon haar vriendje. Mooi voorgelogen wel. Ik had niks door. (Ik ben niet degene die hier iemand op de vingers mag tikken als die liegt maar laten we er nu vanuit gaan dat dit nog niet geweten is en dat Harold echt is.) Niet alleen kwam ik te weten dat ze wel een relatie heeft maar eerder deze vakantie had ze toch eens lekker wat speeksel uitgewisseld met een jongen op een festival. Waarvoor moet ik nu het viest worden op haar? Om het feit dat ze gelogen heeft over die ene muiling of over die relatie? Eerlijk gezegd, ik was er echt door geraakt. Het vertrouwen waarop een relatie, vriendschappelijk of iets anders, is gebouwd, is volledig weg. Dus eigenlijk is er helemaal niks meer. Maar het straffe moet nog komen. In de normale gang van zaken zou ik redenen hebben om vies te zijn op haar maar de rollen zijn hier omgedraaid. Zij doet vies tegen mij. Vies omdat ik haar lief heb gestuurd omdat ik meer wou weten. Dus nu moest ik sorry zeggen voor iets dat zij eigenlijk achtergehouden heeft? Dat deed ik ook. Na enkele dagen wel. We hebben even geen contact gehad, ook doordat zij amper kon sturen vanuit Spanje. Maar uiteindelijk heb ik sorry gezegd. Ik had hem ook niet mogen sturen maar soms verlies ik mijzelf eens en dan doe ik dingen waar ik later spijt van heb. Dat zal wel nog veel terug keren hierin.  Alles is nu terug bijgelegd en we waren terug vriendjes. Het heeft wel nog even in mijn hoofd rondgedwaald maar ik probeerde er mij zo snel mogelijk over te zetten. Ik wou die losse gesprekken terug met haar dus ik had ook geen andere keuze. Het duurde niet echt lang vooraleer we weer konden lachen met elkaar en die problemen achter ons konden laten. De eerste maand was over. Mijn werk zat er op. Rechstreeks naar een festival. Een mijlpaal in de band die we hadden. De eerste dag op het festival. Mijn vrienden waren er al vroeger en waren zo vriendelijk geweest om mijn tent op te zetten, minder of geen  werk voor mij meer. Zo een maandje werken, ja, het is toch wel nog vermoeiend. Maar een echte feester laat zich niet doen door een kantoorjobke. “Ge ga hard of ge ga nie”. Het was prachtig weer dus nog eens extra genieten van de vakantie. Rond 2 uur begon ik toch wel mijn klop te krijgen en ging ik naar mijn tentje. Stiekem was het niet enkel om te gaan slapen. Ik had eindelijk die denkbeeldige ballen gevonden aan mijn lijf om die verdomde telefoon te pakken en Camille te bellen. Ok, kleine balletjes dan want direct zo bellen, was toch niet echt weggelegd voor mij. Het werd een voicemailberichtje. Toch wel al een behoorlijke stap want dit zal de eerste keer zijn dat ze mijn stem zal horen. Het was dus wel angstaanjagend wat haar reactie zou zijn. We zijn er nog niet helemaal uit maar laten we er nu vanuit gaan dat zij gelijk heeft en ik dus zat genoeg was. Ik weet dan ook niet meer wat ik gezegd heb maar aangezien ik toch wel meer dan licht aangeschoten was, zal het vrij genant zijn. Toen ik het berichtje ingesproken had, kroop ik mijn slaapzak in en begon ik aan mijn dutje. Een slaapje dat niet lang duurde want drie uur later lag ik daar al weer, wakker. Nog steeds geen bericht van haar, shit. Nog wat proberen slapen dan. Tien uur. Het was deze keer 10 uur toen ik wakker werd. Wacht, wat?! Ik zie Camille haar naam verschijnen op mijn scherm met een gemiste oproep en dan nog een berihcht dat mij vertelt dat ik een voicemailbericht heb, spannend! Ik denk dat ik nog nooit zo snel in mijn leven mijn gsm geopend heb en in mijn voicemail zat. Haar bericht. Ik moet het wel duizend keer opnieuw beluisterd hebben. Dat Antwerps toch. Het heeft nog zijn charmes. ik heb op haar voicemail geantwoord met een andere voicemail uiteraard en daarop had zij ook nog ééntje geantwoord maar zo kon het niet verder gaan. Ik moest die ballen bij elkaar rapen die ik gisteren ontdekt heb en haar echt bellen. Op het gemak. Niet nu. Vanavond misschien. Eerst genieten van het mooie weer en al die drank dat hier ligt te staren naar mij, wachtende tot iemand ze opdrinkt. Nog een dagje genieten van de muziek en alles er rond. De avond viel al snel. Ik had haar gedurende de dag af en toe gehoord maar nu was het tijd om te bellen. Het was rond elf uur in de avond geloof ik. Ik ben weggeglipt bij mijn vrienden met een excuus dat ik naar het toilet ging en dan naar een andere tent. Maar wat zij nie weten, is dat ik eigelijk gewoon wil bellen met haar. ik liep helemaal naar de ingang van het festival en stelde mij daar in een hoekje. Daar is het minste lawaai dus daar kan ik dat Antwerps het beste horen. Ik kan u garanderen dat je nog nooit zo een awkward telefoongesprek gehad hebt. Ik wist helemaal niet wat zeggen. Gek genoeg hebben we wel een uur staan bellen. Ik was echt gelukkig op dat moment.   Dit veranderde dus alles! Logisch ook. Eindelijk heeft zij een stem bij ‘haar’ Harold. En ik een mooie, licht Antwerps getinte stem bij ‘mijn’ Camille. Vanaf nu is alles een pak serieuzer. Geen tijd voor bullshit meer. En dat enkel door een telefoontje. Moet je kunnen he?

Harold Vdp
0 0

De muur

Hij staat bij de muur. Hij heeft er nooit overheen kunnen kijken, de muur is te hoog. Wel vijf meter en daarboven nog prikkeldraad. Hij zou graag eens zien wat er zich aan de andere kant bevindt. Maar het mag niet. Hij kent de regels. Hij mag dichtbij komen, maar niets meer dan dat. Om de zoveel meter staan wachters met geweren. Wie de muur ook maar aanraakt, wordt meedogenloos neergeschoten. De wachters kijken toe vanuit hun torens. ’s Avonds komt de dagploeg naar beneden en nemen nachtwachters hun plaatsen in. Dan gaan ook de grote lichten aan. Zijn wereld is maar half. Hij vraagt zich af hoe het aan de andere kant is. Niemand heeft het hem ooit verteld, niemand is ooit aan de overkant geraakt. Achter hem is het stil. Het is een heel eind wandelen tot de flatgebouwen. En zelfs die hebben van hieruit bekeken alleen maar blinde gevels. Zouden er ook mensen zijn achter de muur? Hoe zien ze eruit? Soms, als de wind uit de juiste richting komt, hoort hij iets wat op spelende kinderen lijkt. Maar het kan ook iets anders zijn, een grammofoonplaat of zo. Misschien is dat het wel, misschien woont er aan de andere kant van de muur maar één persoon, een man die niet gestoord wil worden en die nu en dan, als de wind juist zit, een oude grammofoonplaat draait waarop kinderen te horen zijn. Hij haat die man. Zouden er ook dieren zijn? Hij kan zich voorstellen dat de dieren in het land waar de zon ondergaat niet dezelfde zijn als de dieren in het land waar ze opkomt. Door de muur zijn de dagen hier korter. Overdag schijnt de zon, maar zodra ze achter de muur verdwenen is, wordt het hier koud en donker. Hoe vroeger dat gebeurt, hoe vroeger de lichten aangaan. Hij haat de muur. Hij haat de muur en de man erachter. Ooit zal hij een manier vinden om over de muur te komen. Maar nu nog niet. Het is te gevaarlijk. Ooit, denkt hij, ooit zal ik weten hoe het ginder is. Er komt een duif overgevlogen. Het is een zwarte duif, zwart alsof ze uit een koolmijn is ontsnapt. Misschien valt het wel tegen, denkt hij. Misschien bestaat het leven ginds alleen uit hard labeur en hebben wij het hier best goed. Hij kijkt achterom. In de verte verdwijnt de duif achter een van de hoge gebouwen. Rond hem bloeien bloemen in het gras. Vlinders zijn op zoek naar nectar. Opnieuw kijkt hij naar de muur. Neen, de man aan de overkant is niet te benijden. Boven hem strekt de blauwe voorjaarslucht zich uit. Er staat nauwelijks wind. Hij hoort geen spelende kinderen. Een tweede duif komt aanvliegen, ook zij komt van de overkant. Deze keer is het een witte duif. Ze glanst in het licht van de zon. Hij voelt het bloed door zijn aderen stromen, dit zijn de dingen waar hij van houdt. Met elke seconde groeit zijn hoop.

Lode Demetter
0 0

ENQUÊTEFORMULIER

Vorige week kreeg ik een enquêteformuliertje in mijn mailbox. Men vroeg me of ik eventjes tijd had om een vragenlijstje in te vullen. Het zou maar een luttele vijf minuutjes duren. Men zou mij een aantal vragen voorleggen over toerisme, politiek, reclame en wereldse zaken. Ach jullie kennen ze wel, dit soort idiote enquêtelijstjes, maar manlief zat op zondagochtend naar het programma De zevende dag op één te staren, dus die vijf minuutjes van mijn vrije tijd zou de zaak niet maken. Dus ik klikte vol goede moed de eerste vraag aan : 2016 is nog maar pas begonnen, hebt U al aan vakantie gedacht? Wat dacht U van een supergoedkoop weekje all in Turkije, Marokko, Tunesië of Egypte? De Turkse toeristische sector speculeert sinds kort op wereldreizigers met een overvol bravoure- en avonturenhoofd. De Turken bieden sinds kort Expeditie Robinson- waardige eilandhoppen- cruises aan, van het Turkse vasteland naar de Griekse eilanden. Er zijn alleen enige zwemvereisten aan verbonden en een eigen reddingsvest in je bagage meebrengen is een pluspunt. Het is tevens te verstaan dat de tour- operatoren met ‘knalaanbiedingen’ de toeristische moslimsector opnieuw de markt in willen prijzen. Wij echter, zoals zo velen, willen niet meer om half vier ’s ochtends, bij het krieken van de dag door luidsprekergeroep uit ons warme vakantiebed gejengeld worden en thee slurpend en alcoholloos onze vakantiedagen doorbrengen. Ik begrijp ook dat de eens zo ‘bomvolle’ hotels er nu toeristloos bijstaan. Als wij echter couscous, tagines en baklava willen eten, aan een waterpijp willen lurken en hoofddoekjes in de plaatselijke kasbahs willen zien rond schuifelen, kunnen we evengoed ineens in Antwerpen blijven. Wat voor ons vroeger oosters exotisch was, krijgt sinds een paar jaar een ‘explosief’ nasmaakje. Onze vakantieagenda zit voor de rest van het jaar ‘bomvol’ caravanideeën en om daar nog een eventueel, door een touroperator gesoldeerd voorgekauwd,  reisarrangement naar een Islamitisch land aan toe te voegen, zit er voor ons duidelijk niet meer in. Veel liever zitten wij nu op Tenerife, het eiland van de eeuwige lente in plaats van in één of ander moslimland in de nasleep van de mislukte Arabische lente.  Ik heb het woordje Tenerife nog niet ingetikt of plots ploppen er allerlei Canarische aanbiedingen mijn PC binnen. Het zal weer maanden duren alvorens deze irriterende, te koop of te huur, aanbiedingen van mijn computer verdwijnen.   Dus op naar de volgende vraag. Beschrijf in een paar woorden wat U vindt van de Turteltaks. Na mijn antwoord op de vorige vraag zullen de enquêtehouders zich nu al beklaagd hebben, dat ze mij wijsgemaakt hebben dat de vragenlijst maar een luttele vijf minuten zou duren. Denken ze nu werkelijk dat er ook maar één iemand is, die nu dijenkletsend en vrolijk dansend deze taks gaat betalen? Zoals de rest van Vlaanderen willen wij geen belastingen betalen voor de gesubsidieerde zonnepanelen van onze buurman. Maar wacht eens even! Is de Turteltaks eigenlijk niet de socialistische Freya- factuur die wij nu met zijn allen moeten afbetalen? Hoe zat dat dan juist? Lag Freya Van den Bossche na een copieuze barbecue, in de tuin wat te mijmeren? Liet ze toen een knallende wind en dacht ze toen: “Eureka, windenergie, dat is de toekomst!” Toen de socialistisch babe wat verder nadacht, ontdekte zij al vlug dat al een ander kopstuk van de Spa langs de steekpenningenkassa gepasseerd was, toen er een bos windturbines in zee geplaatst werden. Dus die vondst werd afgevoerd. De zon brandde op haar gezicht en daar kreeg zij plots een nieuwe ingeving. Zonne-energie. Alle bewoners, die in het bezit waren van een riante bankrekening konden hun daken van zonnepanelen laten voorzien. Hier bovenop kregen zij dan nog een royale staatssubsidie en jaarlijks groene stroomcertificaten zodat zij de volgende jaren de elektriciteit aan sterk verminderde prijs konden binnentrekken. Pech voor de armoedzaaiers wier spaarrekening ontoereikend was en die lijdzaam moesten toezien hoe mooie daken plots in ingewikkelde puzzelstukken veranderden. La Freya stond duidelijk niet op de eerste rang toen de lange termijn visies uitgedeeld werden. Zij had dan ook geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat een paar maanden later alle magazijnen van havenbedrijven, alle serres, boerenschuren en alle industrie- en fabrieksdaken vrolijk gesubsidieerd naar de zon reflecteerden en dat de big business ceo’s massaal de groene stroom certificaatjes schaamteloos binnenreven. In plaats van geld in het laatje te brengen, werd het subsidieputje een gigantische niet meer betaalbare begrotingskrater! De uitdrukkingen “het verdwijnt als sneeuw voor de zon” en “voor niets gaat de zon op” kregen ineens wel een heel specifiekere betekenis. Als deze knoeiboel minister ergens in de private sector aan het werk geweest was, zou ze na zo’n debacle met een nazinderende trap tegen haar achterste en een ontslagbrief onder de arm onmiddellijk richting werklozenopvolging getorpedeerd zijn! Maar onze nieuwe lichting politici komen blijkbaar de laatste tijd, via vader op zoon of dochter, onvoorbereid de politiek ingeschoven. Na elk nieuw fiasco, belangenvermenging en na elke regeringsmiskleun worden ze dan later met een riant loon en dito bonussen aan het hoofd of in de beheerraad van één of andere staatsfirma geparachuteerd of opteren ze voor een Europees zeteltje. Na de nieuwe verkiezingen kon de derderangs politica niet snel genoeg en zonder één woord van sorry aan de bevolking, de portefeuille met de gebakken peren aan de volgende regering doorschuiven. Annemie Turtelboom, de nieuwe minister van energie,  kreeg samen met haar overgangsvet ineens het hete hangijzer- dossier in de maag gesplitst. Het was zonneklaar, zij zou het varkentje wel eens heel snel wassen. Zij zou deze bodemloze zonnepanelen subsidieput als de bliksem terug laten opvullen. Door wie? Door ons, het gepeupel. Wij, die niet in het bezit zijn van zonnepanelen, moeten nu de gesubsidieerde investering van onze buurman mee ophoesten. Nu zouden wij toch verwachten dat ministers die hogere studies gedaan hebben minstens iets over breuken en pro rata geleerd zouden hebben. Deze stof heeft Turtelboom blijkbaar nooit onder de knie gekregen. Of er nu achter de elektriciteitsaansluiting één persoon leeft, die dagelijks één Nespresso koffietje laat doorlopen en ’s avonds slechts één uurtje televisie kijkt, of er woont achter een aansluiting een elektriciteitsverslindend gezin van tien man, met elk zijn eigen televisie en computer en een wasmachine en droogkast die constant staan te draaien, Turtelboom belast elk elektriciteitsaansluiting die in huis komt met één en de zelfde afbetalingstaks. Als je dan nog de pech hebt om in een appartementsgebouw te wonen met een speciale meter voor het licht in de hall, de gang en de werking van de lift, dan ben je werkelijk helemaal gechareld. Dan mag je nog eens hetzelfde zonnepaneeltaksje in het aantal appartementen opdelen en betalen. Dan ineens kan Turtelboom zonder blikken of blozen, de regel van drie uitleggen. Het consumentenblad Test Aankoop gaat met deze onrechtvaardige taks naar de Raad van Staten. Ik hoop dat ze al de krullen uit Turtelboom’s haarcoupe weg procederen. Vervolgens kijk ik naar de volgende vragen en zakt de moed mij bijna in de schoenen: “Hebt U al uitgeprobeerd of vloeibare Dreft inderdaad drie keer langer meegaat dan elk gewoon ander afwasmiddel? Blijken Uw tanden twee tinten witter na het poetsen met Colgate Max White? Hebt U er al eens over nagedacht om een asielzoeker in huis te nemen? Ten eerste, is onze tuin niet lang genoeg om er zulke lange tafels in te zetten, zodat schoolkinderen, er alle met Dreft afgewassen borden op kunnen plaatsen en dan juichend naar de minitafel wijzen met de borden afgewassen met het goedkopere middel. Ten tweede, hebben wij trouwens niet zoveel borden. Ten derde, als ik mijn zoontje, tekens weer, zoals dat jongetje in de reclame tegen zijn vader, zou horen zeuren, dat hij nu reeds maanden op die lege fles van Dreft wacht om een ruimteschip te kunnen maken, dan hadden bij mij de stoppen al lang doorgeslagen. Ik had de groene Dreft smurrie terstond in de afwasbak leeggespoten en mijn kind ondertussen al drie lege flessen van het is eender welk goedkopere afwasmiddel cadeau gedaan om mee te spelen. En nee, enquêtestellers, ik hoef geen staaltjes van vloeibare Dreft of van Colgate Max white, tenzij U er ineens een zonnebril bij insluit.  Ik moet er niet aan denken om op een morgen op te staan met een wit fluoriserende eetkamer zoals Maurice Engelen van Praga Khan of een Dana Winner veel te groot oogverblindend knalwit pianoklavier in mijn mond. Inderdaad heeft manlief al eens het idee geopperd om een mooie 18 jarige asielzoekster in huis te nemen ( een Thaise zou ook nog wel voldoen) , maar toen ik aan hem haar toekomstige taken opsomde, leek manlief totaal iets anders in gedachten te hebben. Om een mannelijk islamitische jeugdige testosteronbom in huis te halen, zijn we beiden ondertussen al veel te oud geworden. Wij vieren onze oudejaarsavondnacht nog het liefst met onze vrienden en niet in één of ander politiebureau tussen proces verbalen van aanranding en verkrachting. Voilà, beste enquêteurs, ik ga nu onze caravanreis verder plannen, mijn buren hun zonnepanelen verder afbetalen, mijn afwas in de afwasmachine zetten, mijn tandjes poetsen met Prodent en me verder opboeien over de laksheid van de Europese gemeenschap betreffende de vluchtelingenstroom.   Sim, met een brede pepsodent smile       Edegem 18 maart 2016               

Sim
57 0

H van Haven

(uit "verhalen van A tot Z ")   Straffe Havenverhalen   Waterklerk, een boeiend beroep, maar je mag het niet al te lang uitoefenen wegens het permanente nachtwerk en de vele verleidingen, althans in mijn tijd.   Anno 1970 is mijn actieterrein de Gentse haven die uit zee enkel toegankelijk is via de zeesluis en het kanaal van Terneuzen. Vermits de kapiteins van de zeereuzen, afkomstig uit alle werelddelen, dit kanaal niet kennen, komen loodsen aan boord. Zo kan het gros van de bemanning na een maandenlang verblijf op zee, vanaf Terneuzen eindelijk uitrusten of wat botvieren tot de aankomst in Gent.   Zodra het schip is aangemeerd komt, naast de havenpolitie en de douane, de waterklerk aan boord als vertegenwoordiger van het scheepsagentuur, dat alle mogelijke formaliteiten regelt voor de rederij waartoe het schip en zijn vracht behoort. Hij is een graag geziene gast die meestal uitbundig welkom wordt geheten door de inmiddels lichtelijk beschonken kapitein en bemanning, niet in het minst omdat hij de correspondentie van familieleden of geliefden aan boord brengt samen met het geld om de gages van de scheepslui uit te betalen.   Zoals aan alle landsgrenzen, maakt tevens aan de watergrenzen het smokkelen deel uit van de dagelijkse geplogenheden. Tot de meest voor de hand liggende smokkelwaar behoren onder meer sigaretten en alcohol. Voor deze producten knijpt de havenpolitie en douane graag een oogje dicht, zolang aan hun eigen behoeften voldaan wordt, Scandinavische pornoblaadjes incluis. Enkel de echte drugstrafiek wordt zwaar aangepakt met alles erop en eraan: blauwe zwaailichten, raids, getrokken wapens… toen onvervalst… later nagespeeld in talloze krimi’s op TV.   Buiten de met boomstammen volgeladen Russische mastodonten, Zweedse cargoschepen voor de Gentse Volvofabriek, mega container- en mineraalschepen, meren ook kleine bootjes aan. Meer nog dan op de grote schepen deelt ook hier de waterklerk in de gulheid van de kapitein: een slofje sigaretten, een flesje whisky?   De omvang van deze minuscule bootjes en de miserie en armoede aan boord maken mij veelal terughoudend om iets te aanvaarden. Tot op de dag dat de kapitein van een van de kleinste schuiten me meetroont naar zijn kajuit. Via het ijzeren staaftrapje in de muur van het dok, heb ik net zijn bejaarde moeder letterlijk over mijn schouder aan wal gehesen.   Bij het opheffen van zijn matras in de kapiteinskajuit zijn over de hele breedte en lengte van het bed gesmokkelde flessen “Four Roses Bourbon” whisky gestapeld.  De man slaapt voorwaar op rozen!   Of de schepen nu door de dag of in het holst van de nacht toekomen: van zodra ze aanmeren wordt de waterklerk verwacht, want er moet direct met lossen of laden gestart worden. Dit kan op gelijk welk uur van de dag of de nacht zijn. Soms doen schepen maar één enkele keer een haven aan.  Dat gebeurt meestal wanneer ze door omstandigheden niet in de geplande haven terecht kunnen.   Zo komt, onvoorzien, op een vrijdagavond een machtig mineraalschip toe uit Afrika. Het vaart onder Italiaanse vlag. Deze oceaanreus is op alle manieren een prachtschip, niet alleen op technisch vlak. De kajuiten van de kapitein en officieren zijn kamers in een vijfsterrenhotel waardig. In de eetzaal en de ontvangstruimten waant men zich op een luxe cruiseschip. De al even indrukwekkende kapitein vraagt mij na het vervullen van de formaliteiten of ik al een vriendin heb en morgen vrij ben?  Ik beantwoord beide vragen bevestigend en krijg een uitnodiging om met haar op zijn schip te komen dineren.    Geladen schepen hangen diep in het water en de loopbrug waarlangs men op het schip geraakt, hangt derhalve vast aan touwen met katrollen, die maken dat de trap steeds op de kade rust, terwijl het schip bij het lossen telkens hoger en hoger op het water ligt.    Bij een schip van dit kaliber moet men al enkele huizen hoog klimmen om boven te raken. Mijn vriendin, die zich mooi heeft gemaakt voor het diner met de kapitein, is danig onder de indruk bij het bestijgen van de gangway.  Halfweg doet ze een Marilyn Monroe-tje als haar jurk opbolt met de wind. Gelukkig staan de bemanningsleden aan dek en niet beneden op de kade. De kapitein, in groot ornaat, wacht ons op en glundert wanneer hij merkt hoe ook wij ons voor de gelegenheid hebben uitgedost. Hij is in de wolken met de fles typische Gentse jenever die wij hem als cadeau overhandigen. Weer eens wat anders dan zijn collectie Grappa’s.   De kwaliteit van de producten die in de kombuis gebruikt worden zijn van een al even hoge kwaliteit als deze die bij de bouw en afwerking van dit schip zijn te pas gekomen. In Gent was ik als student kind aan huis geweest in een Italiaans restaurantje om de hoek.  Maar wat deze “cuochi della nave”, zeg maar scheeps-“chef”-kok, ons voorschotelt tart alle verbeelding. In ons zakwoordenboekje Italiaans vinden wij woorden als “delizioso” en “sublime” om onze waardering uit te drukken.    Ons “Arrivederci” bij het afscheid is welgemeend, al twijfelen wij er aan of wij deze beide reuzen, de kapitein en zijn schip, ooit nog zullen weerzien.   De daaropvolgende maandag is het heel andere kost.   Over kost gesproken, wat men op deze schuit blijkbaar te (vr)eten krijgt is niet voor verdere commentaar vatbaar. Dat merkt men aan alles. Al bij het betreden van het dek voel je de grimmige sfeer aan boord. De bemanning brabbelt een onverstaanbaar taaltje en met het Engels van de gezagvoerder heb ik de grootste moeite.   Het schip moet ogenblikkelijk worden geledigd bij aankomst en meteen daarna weer vertrekken. In het holst van de nacht is het lossen al begonnen. Het regelen van de formaliteiten met de norse kapitein duurt uren, eerst de havenpolitie, dan de douane en ik kom als laatste aan bod. De gezagvoerder wil een aantal zaken op het kantoor regelen maar  weigert op een taxi te wachten en eist dat ik hem persoonlijk ter plaatse breng.   Als wij al halfweg de loopbrug zijn, ziet de man dat de touwen niet zijn losgeknoopt waardoor de onderste trede anderhalve meter boven de kade bengelt. De kapitein staat voor mij. Hij brult naar een van de matrozen dat hij de trap moet laten zakken. In een flits zie ik de grijns op het gelaat van de zeebonk die het touw losknoopt maar uit handen laat schieten. Ik kan mij nog net vastklampen en zie hoe de kapitein voor mij van de trap dondert en zijn voet verzwikt op de rails van de havenkranen. Zelf kom ik er met de schrik af en voer snel de vloekende en tierende kapitein naar een polykliniek. Ik wacht liever niet en vraag de receptioniste een taxi te bellen van zodra men met hem klaar is.   Als hij later het maritiem agentschap binnen stuikt met een ingebonden voet, blijf ik op veilige afstand Zijn vlammende rood doorlopen ogen staren mij aan. Ik sidder. In het kantoor van de dienstoverste begint het vloeken en tieren opnieuw als de bruut te horen krijgt dat zijn schip aan de ketting moet want er zijn niet alleen problemen met zijn bemanning maar ook met de lading en de rederij. Hij zal dus niet meteen kunnen vertrekken.   Ik wou niet in de schoenen staan van de matroos die de touwen van de trap vierde en weet niet hoe het hem nadien is vergaan. Aan zijn grijnslach had ik genoeg om te beseffen dat hij de kans schoon zag om de dwingeland eindelijk een lesje te leren. Zijn lot kan mij weinig deren, want dat ook ik op de loopbrug stond kon hem duidelijk geen moer schelen.   Een tijd later moet ik aan boord van een Grieks schip, of wat er moet voor doorgaan. Hoe dit wrak nog door een maatschappij verzekerd wordt gaat mijn petje te boven. Hier en daar hangen stalen buizen en staven vast met ijzerdraad die ik voor mijn tuinafsluiting nog te min zou vinden. Het schip ligt in het midden van een dok en is omringd door aken waarin de lading wordt overgeheveld. Ik moet dus over enkele aken klauteren voor ik op de boot kan.   Het schip vaart onder een goedkope vlag en heeft vroeger waarschijnlijk toebehoord aan een of andere gefortuneerde Griekse reder. Deze scheepsmagnaten staan er voor bekend dat ze hun vaartuigen, die rijp zijn voor de schroot, doorverkopen aan louche bedrijven die er al even bedenkelijke transporten mee uitvoeren.   De bemanning is een samenraapsel van nationaliteiten met tronies die zo uit een piratenfilm stammen.  Maar het zijn vriendelijke zeerovers, net als hun Griekse kapitein. Van zodra ik een stap aan boord zet word ik omringd door een stel uitzonderlijk jonge matrozen. Hun ogen spreken boekdelen.  “Letters, Sir, letters from home?” vraagt de ene “money for present?”  vraagt een andere. “Yes, I bring it to the captain” lach ik hen toe en toon een stapeltje brieven. Ze glunderen. Stiekem hoop ik dat er voor hen iets bij zit. Hoe groot moet hun teleurstelling zijn als dat niet zo is en hoe overweldigend de blijdschap voor wie wel een bericht krijgt.   Bij het verlaten van het schip krijg ik een enorme klomp Fetakaas mee, die ik met alle moeite op mijn terugweg over de aangemeerde aken veilig in mijn autokoffer deponeer. Gelukkig heb ik een grote familie en zijn mijn collega’s tuk op Fetakaas. De klomp raakt snel op.   De dag nadien is er hommeles aan de kade van de graansilo’s. Op een uitzonderlijk groot schip afkomstig uit Zuid-Amerika zijn blinde passagiers betrapt. Van een collega waterklerk van een concurrerend maritiem agentuur hoor ik dat er ook grote hoeveelheden drugs ontdekt zijn. Hij raadt mij aan uit de buurt te blijven want er staat een en ander te gebeuren.   Als ik na een nachtelijke oproep toch voorbij de beruchte kade moet zie ik een rits combiwagens met blauwe zwaailichten naast het schip staan. De toegang tot het schip wordt belemmerd door enkele zwaar bewapende politiemannen. s’ Anderendaags verneem ik van de collega dat er ook een lijk aan boord werd gevonden en dat zowat een kwart van de bemanning in hechtenis is genomen.   Een bijzondere plaats in de Gentse haven is een dok waar Russische boten toekomen. Hun cargo bestaat uit enorme boomstammen die naast het schip in het water worden gedeponeerd. Om op het schip te geraken moet men tientallen meters over planken lopen die op de boomstammen zijn bevestigd, een riskante onderneming.   Net als ik aan mijn evenwichtsoefening wil beginnen merk ik dat de havenpolitie langs een touwladder het schip verlaat. Het spraakprobleem met de Russische kapiteins en bemanning wordt meestal opgelost met het aanrukken van de nodige hoeveelheid wodka. Alhoewel de glaasjes niet groot zijn heeft een van beide agenten er toch te diep in gekeken en ik zie hoe hij met één been naast de loopplank beland. Mijn gegrinnik wordt niet in dank afgenomen als de man der wet letterlijk afdruipt.  Dan is het mijn beurt en ik raak vlot aan boord.   Meteen valt de onaangename reuk op. Aan de zweetlucht van de zeelui ben ik inmiddels gewend geraakt, maar hier is die reuk vermengd met de doordringende geur - zeg maar stank - van Russische sigaretten. De glaasjes en de fles wodka staan mij al op te wachten, samen met een bord  “Ljubitelskaya” of boterhamworst. Om hun Wodka nog meer smaak te geven hebben de Russen kleine flesjes met een brouwsel van haast pure alcohol waarvan ze telkens enkele druppels bij hun glas voegen. Na de “vashe zdoróvje” en het eerste glaasje biedt men mij een plak worst aan, die ik weiger omdat het er alles behalve smakelijk uit ziet.   Hoe kan men geharde zeelui imponeren of hun sympathie opwekken? Mijn trucje is hen een typische Belgische “Groene Michel” sigaret aan te bieden. Een van de Russen steekt er eentje op en kucht de longen uit zijn lijf. Hij biedt mij dadelijk een tweede glas wodka aan, maar ik merk niet dat hij mijn glas vult met de inhoud van het flesje pure alcohol. Mijn reputatie staat op het spel en dus doe ik de obligate ad fundum. Eerst wordt alles zwart voor mijn ogen en dan zie ik alle kleuren van de regenboog. De Russen gieren van het lachen maar geven mij toch een glas water en bieden mij opnieuw worst aan. Ik stop drie plakken in mijn mond. Later verklappen ze mij hun geheim : als je wodka drinkt, kameraad, moet je tussen elk glaasje iets eten. Hoe ik over de planken terug thuis ben geraakt weet ik niet meer, maar wel dat ik géén natte voeten had.       Zoals hoger beschreven laveren tussen de zeereuzen ook kleine kustvaarders. Zij komen vaak uit buurlanden Duitsland, Nederland en Frankrijk. Een aantal steken het Kanaal over en komen uit Engeland waar ze de Thames op- en afvaren. Een van de Engelse bootjes legt tweewekelijks aan in Gent. Er zijn slechts vijf zeelieden aan boord. Na een aantal keren leert men de kapitein en stuurman beter kennen en wordt er al eens door geboomd over één of ander onderwerp; niet enkel een fantastische leerschool voor Engelse dialecten maar vooral voor de vele “dingen des levens”.      Het zijn stuk voor stuk geharde zeelui die moeten zwoegen om letterlijk en figuurlijk het hoofd boven water te houden. Hun schuiten worden zo goed als mogelijk onderhouden maar dikwijls ontbreken de middelen om noodzakelijke herstellingen uit te voeren. Bij elke afreis laten ze hun geliefden achter, die op hun beurt met angst in het hart wachten op de thuiskomst.   Op een dag is er slechts nieuws. Het Engelse bootje is de nacht voordien met man en muis vergaan op de Thames.   Ik ben geen harde zeeman, pink een traan weg en denk aan de laatste strofe van het liedje van Bobbejaan Schoepen “Zie ik de lichtjes van de Schelde” :   En heeft soms de zee iets verkeerds met me voor En krijg ik voorgoed averij Denk dan aan de kind'ren en sla je er door Maar spreek ze dan dikwijls van mij  

Vic de Bourg
5 0

OVER OREN EN POTEN EN VAN HAND EN TAND

Ieder jaar opnieuw gaan we met 3 bevriende echtparen overwinteren op Tenerife. Eerst vertrekken wij en twee weekjes later komt het eerste echtpaar, Rien en Nicky, ons achterna. Het zijn twee krasse tachtigers, die qua uiterlijk en innerlijk nog veel jongelui achter zich kunnen laten. Je zou er prompt voor willen tekenen om op deze manier oud te kunnen worden. Ze huren, net als wij, een appartement aan de zuidkust van Tenerife, zij met zicht op zee en een verwarmd zoutwater zwembad voor de deur en wij met zicht op één van de drie zwembaden in een ander condominium. Wij overwinteren aan de Costa del Silencio, die helemaal niet overal verloederd is, zoals de truttenbol ‘would be’ journaliste Annemie Struyf de Vlaamse televisiekijkers wou doen geloven. Wij betalen tevens geen woeker huurprijzen en Belgische menuprijzen zoals bij het door haar getoonde Westhaven Bay, maar proberen alle gezellige terrasjes en restaurantjes in de ganse omgeving uit. Veertien dagen later arriveren Klaas en Laurentien. Zij prefereren om zich een maandje in een hotel in Playa de Las Americas te laten verwennen. Met de auto is het juist een tiental minuutjes rijden naar elkaar. We komen dan ook geregeld samen om te wandelen, te lunchen of voor gezamenlijke tochtjes met de auto te maken. Maar ons groepje veroudert en er is zo’n spreekwoord dat ‘een ezel eerst aan oren en poten verslijt’. De drie vriendinnen zijn het er ondertussen dik over eens dat wij met drie ezels op reis zijn. Onze mannen zijn alle drie hardhorend en dat brengt natuurlijk de nodige spanningen met zich mee. Klaas draagt zijn hoorapparaten alle dagen van ’s morgens tot ’s avonds, maar presteert nog steeds de helft van de conversatie niet mee te hebben. Manlief  zou zijn hoorapparaten ook elke dag moeten dragen, maar zegt dat hij zulke kriebel in zijn oren krijgt, zodat hij ze niet in kan houden. Tevens beweert hij, dat hij alles moeiteloos verstaat, maar dat niet alleen ik, maar ook alle vrienden en kennissen binnensmonds praten of fezelen. Zijn hoorapparaten gaan dus alleen ’s avonds in om de nieuwslezer op de televisie te verstaan. Sommige programma’s moeten dan, zelfs met de hoorapparaten in, met 888 teletekst ondertiteld worden. Hoe kan je manlief dan mogelijkerwijs au serieus nemen als hij blijft beweren dat hij alles klankklaar en haarscherp verstaat?? Oeverloze discussies bracht dit al met zich mee, manlief hoort dingen, die ik niet zeg, antwoordt op totaal niet gestelde vragen en hoort dingen niet, die ik wel zeg. Rien is nog een soort apart, die hoort volgens eigen zeggen blijkbaar alles nog zonder hulpstukken, maar geeft gewoon geen aandacht meer en reageert alleen nog op dingen die hij wil horen. We zijn er echter van overtuigd dat zijn hamertje ook al lang niet meer tegen zijn aambeeld trilt. Gelukkig zien de drie vriendinnen elkaar geregeld en kunnen wij bij elkaar stoom afblazen alvorens de damesergernis te hoge toppen scheert. Ik geef toe dat wij, de drie vriendinnen, misschien ook minder leuke kantjes hebben, maar je kan nu toch moeilijk van mij verwachten dat ik ons trio een hoofdrol in dit verhaaltje ga toebedelen. Onze mannen zorgen hier voor de meest hilarische toestanden maar tevens voor momenten waarbij we hen naar het diepst van de aarde zouden verwensen. Soms overstijgt de realiteit de fictie en de fantasie van deze schrijfster. Zo kreeg Rien een smsje van zijn vriend “de Walter: “Ben in Los Cristianos, kunnen we elkaar ergens ontmoeten?”.Vermits we met zijn allen juist op de wandeldijk van Los Cristianos stonden, zei Rien :”Weet je wat, ik bel hem gewoon even.” Hij kijkt op zijn mobieltje en vindt ‘Walter’. “Hallo Walter, hier Rien, waar ben je nu juist?” “Heuhh, thuis in Berchem.” “Raar, hotel Berchem, nog nooit van gehoord, waar is dat ergens”?” Thuis??In de Roest d’Alkemadelaan!” Rien kijkt ons aan en lacht:“Walter is nooit verlegen voor een grapje uit te halen. Ja ja ik speel het spelletje mee hoor.” En terug in de hoorn :”Hoe is het weer daar?” Even is het stil aan de andere kant van de gsm. “Awel Rien, het strontregent hier en het is verdomme koud!” “Hahaha dat zal wel, we staan hier in de brandende zon, met een knalblauwe hemel. Gaan we nog afspreken of niet?””Zeg hedde gij ze nog allemaal op een rij?” De telefoon wordt uitgeschakeld. Rien is eventjes van de kaart, kijkt ons aan en zegt: “Die Walter toch, altijd de plezantste thuis”, zoekt het binnengekomen smsje op en beantwoordt dit.”Zijn momenteel op de dijk van Los Cristianos, staan voor de Dienst voor Toerisme, blijven hier nog 15 minuutjes op jullie wachten”. Na tien minuten komt er inderdaad een taxi aangereden die pal voor de Dienst voor Toerisme stopt. Achteraan zitten twee mensen, waarvan één druk begint te wuiven. Dat is de Walter, maar een andere Walter dan die van Berchem. Wij gieren het uit als we de verslagenheid op het gezicht van Rien zien. De Antwerpse Walter van Berchem, staart nu thuis verontrust door de verregende ruiten naar buiten terwijl hij zich afvraagt of het nog allemaal goed komt met Rien. Manlief, die bij hoog en bij laag blijft beweren dat hij zijn hoorapparaten niet gedurende de dag wil aandoen, omdat hij ze volgens hem niet nodig heeft en omdat hij gek wordt van de jeuk in zijn oren, kwam op een avond naar bed en had gewoon vergeten zijn attributen uit te doen. Gek, plots kriebelden ze niet meer als duizend mieren of honderd wriemelende wormen. Zijn hoofd lag al op het donzige hoofdkussen, toen hij zich plots realiseerde dat hij zijn hulpstukken nog in had. Na wat gestuntel legde hij de hoorapparaten op de terrastafel, die wij in de slaapkamer gezet hadden, omdat ik daar ’s avonds met de computer zit. De volgende dag was hij het geklungel met de Hans Anders- oorbellen volledig vergeten. Met een zwier werd de tafel op het zonneterras gezet en hoorde ik ergens een ‘pok’. Hij dus niet. Eén hoorapparaat was met een ferme zwaai op de rand van het balkon terechtgekomen. Nummer twee was en bleef zoek..Miserie. Verdomme zulke dure spullen, ’t was altijd hetzelfde. Het ‘verlorendingenscenario’ herhaalde zich weer! En nu was dat hoorapparaat weer verdwenen. Ik was al naar beneden gelopen om onder het balkon, tussen de struiken aan de overkant en op het opritje van de marginale Duitser* te gaan zoeken. Gans het terras werd afgespeurd. Ook de slaapkamer werd centimeter per centimeter uitgekamd. Niets! Ik was het chaotische gezoek naar alle sleutels, petten,  mobieltjes, autosleutels,  zonnebrillen,  shampoos en uurwerken zo beu! Op dat moment zou ik manlief het liefst aan de hoogste palmboom van Tenerife willen hangen!  Ach alle ergernis was tevergeefs geweest, want de enige plek waar we allebei niet goed gekeken hadden, was op de terrastafel zelf. Daar had het hoorapparaatje zich tussen de tekeningen van het tafelkleedje verstopt. Gisteren woei, woei, woeide de wind rond ons huisje. Het was een loeiend gehuil dat over de Teide naar de kust voortgestuwd werd. Het was de eerste keer na een maand dat de temperatuur onder de twintig graden zakte. Vermits Tenerife na 5 maanden zonder een druppel regen of sneeuw stilaan een tekort aan water kreeg, stonden er nu vermoedelijk een paar Canaries ergens een regendans te doen. Toen we met zijn vieren richting Klaas en Laurentien aan het hele toeristische Playa de Las America reden, werd de lucht donkerder en onheilspellender en binnen de kortste keren zou het gaan regenen. Vlug zochten we met zijn zessen onderdak in een cafeetje. Daar werd de plaatselijke vrij zware en zoete Tenerifse lekkernij “barraquito” gedronken: In laagjes geschonken gesuikerde melk, hete koffie, zoete Spaanse quaranta tres (43) likeur en opgestoomde melk. De palmbomen zwiepten heen en weer en de felle windstoten dreven ons in een restaurantje. We bestelden een liter sangria om de tijd tot de lunch wat te kunnen rekken. Klaas zag al een beetje bleekjes rond de neus maar at netjes de uiensoep met gegrilde kaas op. Toen het hoofdgerecht geserveerd werd, schoof hij het eten van de ene kant van het bord naar de andere kant, zonder er echter veel van te eten. Toen we vroegen of hij geen honger had, antwoordde hij dat hij die ochtend eigenlijk al een ietsje te veel gegeten had, namelijk; twee boterhammen met platte kaas en confituur, twee belegde broodjes met kippenwit, een stuk salami, een koek, een croissant, een kiwi, een sinaasappel en een portie churros met suiker. Aan de overvloed van de buffetten was moeilijk te weerstaan!  Klaas werd nog wat groener en zocht naar het toilet. Daar kwam de volledige ontbijtprut, de barraquito, de sangria, de uiensoep, de helft van de hoofdplat en zijn bovengebit eruit. Klaas spoelde het toilet door, waste zijn handen en keek in de spiegel. Welke tandeloze man staarde hem daar aan. Miljaar..hij had zijn bovengebit doorgespoeld, wat zou Laurentien daar van zeggen? De man met de ingevallen bovenlip naderde onze tafel en probeerde het verhaal achter zijn hand te lispelen. Klaas zat met een mond vol tanden! Verdomme, in deze context een uiterst slechte beeldspraak! Klaas zat, vol ongeloof, zo vol schuld, Laurentien te bekijken. Voor de dupe van het verhaal was het inderdaad heel triest maar voor ons zo ongelofelijk grappig! Dit is een verhaal, dat je in het café, aan de toog, met een pint in de hand, als mop tegen elkaar vertelt. Wij staarden met pretlichtjes in onze ogen naar ons dessert en probeerden onze mondhoeken naar beneden te houden en de borrelende lach binnen te houden.  Stiekem keken wij elkaar aan en durfden niet beginnen te lachen maar één hik en het hek was van de dam. Laurentien kreeg de slappe lach en vertelde dat dit niet de eerste keer was dat Klaas zo iets voor had. Enkele jaren geleden liep hij op vakantie, luid babbelend frontaal tegen een verlichtingspaal, wat hem toen één tand kostte. Alle verhalen van verloren tanden en gebitten bij familie, vrienden en kennissen passeerden nu onze revue. Voor het tandeloze slachtoffer was het eigenlijk een beetje triest, maar ja zulke dingen gebeuren nu eenmaal overal…Neen, hahaha nog bijlange niet bij iedereen, alleen bij Klaas. Ja, nu waren Klaas en Laurentien nog maar drie dagen op Tenerife en hadden dus nog meer dan drie weekjes te gaan, er moest dus actie ondernomen worden. Met hand en zonder tand zouden zij het verhaal van het verdwenen gebit aan de reishostess moeten vertellen en hopen op een snelle interventie. Vanaf nu tot aan het nieuwe gebit, zou het voor dit mieke zonder tanden alleen, havermoutpap, soep, sapjes, puree en spinazie zijn. Dit zouden weer verhalen worden die op alle gezellige feestjes bij ons thuis telkens weer de ronde zouden doen. Met de lippen over de tanden naar binnen getrokken en met een soort tandeloze bekjes aan elkaar vragen; “Walter, welke Walter?”en dan zou manlief antwoorden, met een hand achter een oor :“Wat zegt je, komt de Walter ook?” Alle mogelijke verwijzing naar bestaande personen is louter toevallig.   *Lees op mijn blog “ Paradijs”.   Sim,    Tenerife 21 februari 2016  

Sim
187 0

DE TELOORGANG VAN TENBEL EN VAN ANNEMIE STRUYF

Dit is een verhaal voor de weinige mensen, die maandagavond liever naar het geestdodend programma ‘Via Annemie’ keken op één, in plaats van naar een spannende aflevering van een of andere thriller op een andere Vlaamse zender. Annemie Struyf, de koningin van het saaie geleuter bracht wel een heel beroerde impressie van de Costa del Silencio en zijn overwinteraars. Omdat we nu ook hier aan de Costa del Silencio twee maandjes de Belgische winter ontvluchten, voelden het een beetje als onze plicht om dit programma te bekijken. Gewoon een kwestie van ’s anderdaags de Vlaamse gesprekstof op de terrasjes te kunnen volgen. En stof deed haar deprimerend programma inderdaad opwaaien. De gezellige terrasjes gonsden van algemene verontwaardiging. Zoals zij het liet uitschijnen leek het alsof TenBel en omstreken een open inrichting, met een speciale afdeling, gehandicapte en licht dementerende Belgische senioren was. De meeste zendtijd werd dan ook besteed aan het verloederde TenBel. Zij vertelde dat TenBel aan de crisis ten onder gegaan is. Er is misschien wel iets van waar, maar de crisis op Tenerife duurde vooralsnog geen 40 jaar lang. Dat jongelui destijds hun twee weekjes zomervakantie op Tenerife kwamen doorbrengen en jaar na jaar verder en verder over de wereld wilden reizen, is misschien wel één van de oorzaken dat TenBel stilaan in de vergeethoek geraakt is. Maar neem van mij aan dat corruptie, het wegsluizen van centen en ruzie tussen de erfgenamen aan de basis van het verval lag. Ook had zij, als journaliste, wat dieper kunnen graven. Misschien had Annemie wel eens bij het gemeentebestuur van Las Galletas kunnen aankloppen met de vraag of dit domein nog steeds privébezit is, of de gemeente nu niet moet instaan voor de opkuis van de bouwval of minstens de verantwoordelijke moet opsporen om de boel op zijn kosten te laten uitmesten. Struyf had ten minste, als goede documentairemaker,  de neus van de autoriteiten er eventjes op kunnen drukken en hen vertellen dat er jaarlijks miljoenen vakantiegangers naar de Costa del Silencio en Las Galletas afzakken, maar dat zij hun toeristen met een zeker misprijzen behandelen. De gemeente doet niets om al het gajes dat overal in de lavarotsen en TenBel ruines neergestreken is op te ruimen. Het enige wat Las Galletas blijkbaar interessant vindt, zijn de megalomane projecten met subsidies van de Europese Gemeenschap. Een park, de berg op, waar geen mens, hond of kat doorheen wandelt, maar waar om de 10 meter een prachtige lantaarnpaal staat. Iemand zal zich hier wel lichtbron- omkoopbaar verrijkt hebben.  Zij bouwden een gigantisch groot sportcomplex waar wij nog nooit enige beweging gezien hebben. Nu weer gaat er een bouw van start om een Europees gesubsidieerd congrescentrum in het midden van het stadje neer te poten . Al wat Annemie laat zien, zijn deprimerende beelden van ineengestorte tribunes, daklozen en zielige oude van dagen. Eventjes kwam er een groepje Nordic Walkende gepensioneerde in beeld die klakkeloos achter een gewezen tachtigjarige scout door een honden- en kattenkerkhof stapten. Op zijn commando moesten zij twee per twee, achter elkaar, door het lavazand  stiefelen. Zelfs al zou ik zelf niets meer alleen durven ondernemen, dan nog zou ik pertinent weigeren om met zo’n groepje schuifelaars rond te marcheren. Maar begrijp me niet verkeerd ergens hoedje af voor deze senioren die ervoor kiezen om hier in de zon hun oude dag door te brengen in plaats van zielig en eenzaam te zitten verkommeren, voor de televisie, in één of ander Belgisch bejaardentehuis. We staarden in haar programma naar een gehandicapte man en zijn zwaar aangedane echtgenote, die na meer dan 30 jaar, om gezondheidsredenen, de Costa del Silencio moesten verlaten. Ik begrijp heel goed dat dit voor deze mensen een heel zware beslissing was, maar om nu televisiekijkend Vlaanderen hier een volle tien minuten van te laten meegenieten, kan er bij mij niet in. Annemie stond bij deze emo-tv bijna mee met tranen in de ogen wat te prevelen. Wat meerwaarde geef je aan je programma door een dakloze rolstoel- Engelsman op te voeren, die niet alleen zijn tanden maar blijkbaar ook zijn been kwijtgeraakt was. Hij overleefde onder de tribune van de verwaarloosde tennisvelden van TenBel. Hier snabbelde hij enkele euro’s bij elkaar door de tennisnetten bij te houden. Ik weet niet wanneer het programma opgenomen werd, maar ondertussen zijn de paaltjes van de netten en de groene bodembedekking van de tennisplein volledig verdwenen en veranderd in een gebombardeerd oorlogsgebied, waar je zonder je benen te breken geen enkel balletje meer kan slaan.  Misschien heeft die dakloze de groene bodembedekking wel ergens voor een paar euros als kunstgras verkocht? Terwijl Annemie de pantomime van de Engelsman op ons losliet, kwam er aan de achterkant een vrouw roepen, dat er ook op Tenerife arme mensen waren. Dit vrouwmens heeft, één van de vorige jaren, in een supermarkt manlief zijn portefeuille gestolen. Bewijzen konden we het toen niet maar wij houden haar doen en laten sindsdien goed in het oog want regelmatig draait ze nog steeds bij de supermarkt rondjes in de hoop een slag te slaan. Als een petanque spelende overwinteraar tegen je zegt, dat het leven hier supergoedkoop is en dat er fantastische restaurantjes zijn, dan moet je niet alleen de tristesse van de Costa del Silencio filmen, maar dan moet je ook die terrasjes en de Belgische, Engelse, Duitse en Spaanse bruisende eettentjes laten zien. En ja, ze had gelijk,  de toren van TenBel staat er een beetje verkommerd bij maar is, net als de toren van Pisa en de Eiffeltoren, het herkenningspunt van de Costa del Silencio. Ook de winkel- en caféruimte onder de toren, die de Vlamingen de put noemen ligt er door de week en vooral ‘s avonds verlaten bij. De put is dood. Zo dood als een pier. Dit komt niet door de zogenaamde Annemie-crisis, maar door de komst van de satelliet- televisie. Sinds de schotelantennes overal opdoemden, zitten de overwinteraars- toeristen tussen 18 en 19 uur voor hun TV Vlaanderen, hun BBC en Duitse Astra satellietzenders naar het nieuws in hun thuisland te staren.  Alleen op zondag kent de put een renaissance en brengt men hier busladingen gepensioneerde Vlamingen uit de omgeving naar toe, die in de luwte van de passaatwinden in het café komen dansen op de muziek van één of andere ‘would be’ artiest. Schlagerzangers die zich niet via “komen eten” hebben kunnen profileren maar die hier met een hammondorgeltje en een microfoon furore maken. Zondagnamiddag hoor je hier Viva Espana, Marina en de klanken van de vogeltjesdans uit de put omhoogstijgen. Ik ben er totaal niet voor te vinden, maar elke diertje zijn pleziertje. En om nu te verkondigen dat in het nabijgelegen El Fraille alleen wat illegalen bij elkaar hokken is wederom heel kort door de bocht. Inderdaad de meeste zwarte handtassen- en zonnebrilleurders wonen in El Fraille maar ook de meeste gezinnen die daar huren zijn gewoon hard werkende Canaries. In het tentenkamp achter Las Galletas wonen helemaal geen illegalen, zoals Struyf doet uitschijnen, maar de marginalen van de maatschappij. Hier voert ze een tandeloze Marokkaanse vuilnisbakkenschuimer op. Het verhaal over het nietsnuttenkampeerterrein konden  jullie al lezen in mijn verhaaltje “de jungle van Las Galletas. Als kers op de taart voerde ze dan nog een oude eenzame Spaanse vrouw op, die haar zoon veel te jong verloren had en die nu hoopte haar uitgeleefde TenBel-huisje voor 140.000 euro te verkopen. Enfin voor 100.000 mochten ze het ook al hebben. Ondertussen werden de meeste van de TenBel appartementjes gekocht en gerenoveerd door Belgen, Engelsen,Duitsers, Italianen en nu strijken er zelfs Oostbloklanders neer. Alleen het recreatiegedeelte van het voormalige TenBel werd tot op dit moment nog steeds door niemand onder handen genomen. Als de teloorgang van TenBel je hoofdthema is, dan moet je ook geen gratis reclame maken voor het Westhaven Bay complex van Rita. Ik veronderstel dat Struyf  hier dan ook gratis mocht logeren. Annemie voerde een alleenstaande boekhouder op, die in het recreatief- dansgedeelte van Westhaven Bay ’s avonds op zijn eentje hyperkinetisch stond rond te dansen. Toen die doorgeslagen accountant haar op het balkon van Westhaven Bay, bij de ondergaande zon, dan ook kwam vertellen dat hij niet alleen in België maar ook hier op Tenerife evengoed alleen en eenzaam was, maar dat hier de zon tenminste scheen, jeukten mijn handen om de knop van de televisie uit te drukken. De enige positieve noot kwam van een gepensioneerde man die hier al jaren woonde en  die vertelde, alleen naar België te willen terugkeren, als hij euthanasie zou willen plegen, omdat dit hier nog steeds bij de wet verboden is. Waarom laat Struyf de gezelligheid van het vissersdorpje Las Galletas, met zijn authentiek haventje, visserstalletjes, zijn winkelstraat en zijn wandel-  restaurantjes- en terrasjesdijk niet zien? Waar liet zij de duizend gebronsde , glunderende senioren, die hier sociale contacten opgebouwd hebben en die zoals wij, hier in de Costa del Silencio,van het zonnetje, de blauwe lucht, de indigoblauwe oceaan en van de dolce fare niente komen genieten. Zalig rustig, zonder zoals op de wandeldijken van de toeristische playas onder de voet te worden gelopen. Rond de bouwval van TenBel zijn er prachtige nieuwe bouwprojecten en villawijken herrezen. Leuke witte huisjes rond azuurblauwe zwembaden omzoomd door bloeiende boungainvillia, hibiscusstruiken en palmbomen. Mooie appartementen met zicht op zee. De omgeving van de Teide en de omliggende lavavelden nodigen uit tot wandelen en de mega toeristische badplaatsen Los Cristianos, Playa de las Americas en Costa Adeje zijn op 10 minuten bereikbaar. Maar ja, spijtig, dit liet Annemie ons allemaal niet zien alleen een triestig stukje Tenerife met wat zielige mensen, waar ze meelijwekkend,  fronsend kon naar luisteren. Ik vermoed dat, na deze aflevering, onze familie en vrienden op het thuisfront zich zullen afvragen waarom wij elke winter opnieuw naar de Costa del Silencio willen gaan. Wat heeft een krijsende dievegge, een wegrottende Britse dakloze, een zielig oud Spaans bommaatje, een tandeloze marginale vuilnisbakkenschuimer en een hyperkinetische dansende boekhouder met de bouwval van het eens zo glorieuze TenBel en zijn overwinterende senioren te maken? Welke nieuwe gepensioneerde gaat er na dit bedroevend programma nog naar Tenerife willen afreizen? Bedankt Struyfke…. Hoeveel sukkelaars, gehandicapten, zielige dronkaards, half seniele clubjes kan je nog opvoeren zonder zelf als programmamaker afgevoerd te worden? Misschien dat Annemie geen pastoors, tante nonnetjes, zusters van liefde,   zwijgende nonnen, missionarissen, monniken als Giel, sektes en bruine paters meer in voorraad had, om als zuster overste te becommentariëren!   Sim, verontwaardigd Costa del Silencio, Tenerife, 10/2/2016        

Sim
3446 1

DE JUNGLE VAN LAS GALLETAS

Elk jaar opnieuw maken wij de wandeling van Las Galletas, door de lavavelden, langs de oceaan en de bananenplantages tot aan de vuurtoren, il Faro. Verschillende paden lopen kriskras door het vulkaanlandschap en vormen een licht glooiende wandeling die niet al te zwaar is. Als we over het eerste heuveltje geklommen zijn, zien we onder ons een baai met een klein strandje. We bemerken onmiddellijk dat de vreemdelingenjungle van Calais zich naar het Nationale Park van Las Galletas verplaatst heeft. Waar er vorig jaar nog maar twee tentjes stonden, staan er nu in de luwte van de passaatwind,  minimum een vijftiental nieuwe zeildoeken optrekjes. De daklozenkrant en de hippie-junky tamtam heeft duidelijk reclame gemaakt om het nietsnutten- natuurtoerisme in het natuurreservaat, richting Faro, wat aan te zwengelen. Hier geen oorlogsvluchtelingen maar een gamma aan Europese daklozen en meertalige leeglopers die zich hier gratis komen vestigen zijn. Je kan ze natuurlijk geen ongelijk geven, want het is toch stukken aangenamer om in de Tenerifse zon te liggen niksen, dan onder een kartonnen doos of een plastiek zak in één of andere Berlijnse of Parijse metro te liggen stinken. Er is geen gas, elektriciteit of lopend water. Zoet water moet in grote bidon flessen aangevoerd worden. Eens die leeg zijn worden ze achteloos rond het tent- erf opgestapeld. Het enige badkamergebeuren is de plons in het zoute zeewater.  Een tent die volledig door golfplaten omgeven is, staat bijna op het strandje. De golven in de branding laten de stenen rondrollen. Voor de bouwval zit een jongere versie van Mick Jagger. Zijn tabaksbruine vingers tokkelen op zijn gitaar. Hij mankeert een paar voortanden en zingt lispelend mee. Voor hem zit een vrouw, met vuurtorenrode haren, die hem vol adoratie aankijkt. Naast hem draait een gepierced meisje, met een knalblauw kapsel, met de armen volledig uitgespreid, rondjes alsof ze zich in trance wil draaien. De vier toeristen die deze baai en het strandje al jaren als hun privé paradijsje beschouwden om te zonnen en te zwemmen, kijken vol ongeloof naar de kamperende nieuwelingen. Enfin, ik zou vanaf nu tweemaal nadenken alvorens mij in de zee te storten. Wie weet wat daar nu allemaal in ronddobbert? Ook Anton aus Tirol is, met zijn Quechua tent onder de arm, het vliegtuig ingestapt en zit nu, in zwembroek, met een boek in de hand te genieten van het kosteloos campingaanbod. Zijn tentje staat naast ma en pa rasta, die zoals alle andere bewoners, rond hun zelf gefabriceerde tentenvilla hun territorium met opeengestapelde lavablokken afgebakend hebben. Afgedankt huisvuil, dat wij toeristen achteloos wegsmijten, krijgt bij deze populatie een tweede leven. Witte kapotte terraszeteltjes staan broederlijk naast de niet meer functionerende ijskast, die als voorraadkast dienstdoet. Een oud verroest bed met spiraalbodem, omgeven door gescheurde handdoeken en flapperende tafelkleden staat op zijn kant om de wind tegen te houden. Afgevallen palmboombladeren en grote vodderige zakken moeten de aftandse tent tegen de hitte beschermen. Een parasol die nog half geopend kan worden, terwijl zijn geknakte baleinen alle kanten uitsteken, zorgt voor wat schaduw. Midden in deze woestenij zit een smoezelig naakt peutertje in de brandende middagzon. Hij graaft met zijn handjes en gooit het zwarte lavazand op de wieltjes van zijn opzij gevallen buggy. Pa rasta beukt wat ritmisch op een rasta trommeltje en ma rasta oefent met drie ballen op een circusact, waarmee ze straks hoopt de toeristen op de drukke wandeldijk in Los Cristianos van hun sokken te blazen. Het ouderlijk rastahaar hangt zeezoutstijf opgedraaid tot op hun gat. Voor hun tentje hangt een bordje met de tekst “we make dreadlocks”. Erg lucratief zal hun handeltje niet zijn want tijdens dit seizoen zijn het alleen grijze en kalende overwinteringsenioren die voorbij wandelen.  Iets verder staat er een volledig uitgebouwde zeilconstructie. Naast de tent zijn twee honden aan een touw vastgebonden. Zij houden luid blaffend de wacht bij de aftandse rotzooi, terwijl hun baasje op steel- bedel- of vuilnisbakkentocht is. Iets verder verwijderd van het tentenkamp, staat een halfopgezette tent, die vrolijk flappert in de wind. Een melkwitte Britse hippie, met een stupide glimlach en een glazige blik, zit in de hevige tropenzon en staart roerloos over de indigoblauwe oceaan. Zijn Amy Winehouse- achtige partner ligt op een verroest ligbed te zonnen. De zoete wietgeur vermengt zich met de zilte zeelucht. Morgen zal het voor hen waarschijnlijk vijftig tinten rood zijn. De dakloze, die ook vorig jaar al aanwezig was op het campinggebeuren, ligt voor zijn volledig verschenen en ineen gestuikte minitent. Hij ligt tussen een aantal gebroken glazen flessen en een berg ineen gedeukte bierblikjes zijn roes uit te slapen. Zijn voetzolen zijn inktzwart en zijn teennagels groeien tot in de hemel. Zich wassen is een werkwoord dat vermoedelijk niet in zijn woordenboek staat.  In plaats van te werken liggen al deze slampampers hier in de tropische warmte hun tijd te ‘verschijten’. Excuseer me mijn woordenschat, maar in dit aspect is deze woordkeuze wel degelijk van toepassing. Al deze nietsnutten moeten, schijten, poepen, kakken en pissen en dit gebeurt meestal ergens tussen de struiken en de lavarotsen op enige afstand van hun villawijk. Vermits het op Tenerife nauwelijks regent, verdwijnen deze stronten niet in de lava aarde, maar drogen langzaam op van diep warm glanzend sepia bruin tot grijsgroene witte brokkelige worsten. Als je als argeloze wandelaar dan ook maar iets van het bewandelde pad afwijkt, heb je meteen kans om van de ene kakkewiet onmiddellijk in de volgende jackpot de schuiven. We kunnen ook de afweging maken wie nu eigenlijk het slimste bezig is. Wij die heel ons leven hard gewerkt hebben om een karig pensioentje op te bouwen of deze nitwits die waarschijnlijk nog van ergens een uitkering of een leefloon ontvangen. Later, als dank voor het werkloos lanterfanten, bedelen en pikken, worden zij meestal nog beloond met een minimum pensioen, dat uiteindelijk niet veel minder dan het onze zal zijn. Vadertje Staat roomt van ons pensioen nog een gedeelte af om dit soort mensen te onderhouden. Dat noemt men dan solidair zijn, met onze centen. Als we door het wildkampeerders tentenkamp gewandeld zijn, haalt een Canarische senior ons in. Hij zucht en wijst naar de negorij beneden. Hij ratelt zo snel, dat we alleen door de weinige woorden Spaans die we kennen en zijn armzwaaien, de context min of meer begrijpen. Zijn ergernispeil stoot onmiddellijk de hoogte in. Als we niet direct antwoorden, gaat hij in een Engels/Spaanse versie verder. “Escandalose, schandalig. Escandalo in een parque national! Ciutad Las Galletas do nothing, nada, nada!!” Hij wijst naar het tentendorp. “Horribile!”. Met zijn hand maakt hij graaibewegingen. “E roba en la casa!”. Vervolgens houdt hij zijn hand voor zijn gezicht en opent zijn vingers: “Policia do nada. La cuidad van Las Galletas stampt solamente alleen megalomane projecten uit de grond con subsidies van la Comunidad  Europea. No hay necesidad! Voor de rest, teee seee an doee nada. The people of tie town maake monni, they let alle casas abandonata go to ruines en let thies osiosos en bedelaars camp hier and make thiese beoetiful site derti. Escandalose!!” De Canarie stapt zuchtend en kopschuddend verder. We wandelen verder richting de vuurtoren en komen al snel aan de wandeldijk voor de bananenplantages. We staren wat over de oceaan en hopen dat we net zoals vorig jaar dolfijnen zullen zien. Dit jaar staat er echter voor ons geen National Geografic documentaire op het programma. Nadat we wat uitgerust zijn, hervatten wij onze terugweg richting Las Galletas. We moeten zonder het te weten toch ergens een verkeerd paadje ingeslagen zijn, want we staan plots te midden van een Spaans bedoeïenenkamp. Een dikke groezelige man, twee Spaanse, halve zigeunervrouwen en twee, volgens ons reeds schoolgaande kinderen zitten rond een uitgebrand kampvuur. De twee meisjes springen op, wuiven met hun handjes en juichen hola, hola. Ze dansen achter ons aan. Zij hopen misschien op een snoepje of een cent, maar wij hebben niets meer dan een hola, hola terug en een glimlach bij ons. Ook hebben wij al jaren afgesproken om alle bedelende individuen niet meer financieel te sponseren. Als je als Antwerpenaar, op een zonnige namiddag, vanaf het station, via de Keyserlei, de Meir richting de Groenplaats wandelt, kan je probleemloos je halve pensioen aan het bedelend volkje uitdelen. Eerst spreken een paar jonge zigeunerinnen, elke nietsvermoedende oudere man aan, met een verhaal dat ze geen geld genoeg hebben om de trein naar huis te nemen. Enkele meters verder zit daar de jonge man met zijn twee grote honden en zijn smartphone in de hand met een bedelbekertje voor zich. Daarna word je gegarandeerd aangeklampt door de vrijwilligers van allerlei goede doel- verenigingen, zoals Artsen zonder grenzen, het Rode Kruis en Amnesty International, die als enige goede doel het uitbetalen van de enorme lonen van hun CEO’s hebben. Tegen de ingang van de metro zit de zigeunervrouw met het slapende kind op haar schoot. Zij voert half huilend een toneeltje op, dat haar kind ziek is en dat  er thuis nog zes andere wachten die ze moet eten geven. Eventjes later wordt ze door de dikke Mercedes op de hoek van de straat afgehaald. Op de Meir word je overspoeld met Chiro- kinderen die wafels verkopen en Universiteitsstudenten die je een petitie tegen drank en drugs laten tekenen en waarbij een donatie in dank afgenomen zou worden. Wat verder zit een mannelijke zigeuner wat op een handharmonica te tokkelen en aan de overkant staat een vrouw, helemaal verkleed, de ganse namiddag stokstijf standbeeld te spelen. Als je iets in haar mandje gooit, buigt ze plots als een marionet op en neer. Aan de rode lichten ligt een Oostblokvrouw met haar handen in bidvorm en haar hoofd bijna tegen de grond, volledig uitgestrekt naast haar bedelkom zodat je bijna over haar heen struikelt.  Op haar plakkaatje staat :”ik hep geen gelt, helpen mij.” Ook de dieren mogen we niet vergeten, want de schooiers van het World Wide Fund bespringen je bijna als je ongeïnteresseerd  probeert voorbij te glippen en duwen hun, met pandabeer bedrukte, informatie onder je neus. Dus tegen dat je aan de Groenplaats aangekomen bent, ben je ofwel volledig gepluimd, ofwel komt het ganse gamma van de niet- of wel gesubsidieerde bedelaars je wel degelijk de strot uit. Dit eventjes terzijde. We zijn zonder veel kak- uitschuivers terug op het rechte pad geraakt en zonder problemen door de Jungle van Las Galletas gewandeld.  ’s Avonds voelen wij ons een koning te rijk als we het wandelzweet en onze zwarte lava zandvoeten onder de hete douche kunnen afspoelen, de ijskast kunnen openen om een koel pintje te nemen en we ons lekker onderuit kunnen laten zakken voor onze televisie.   Sim, Tenerife, Costa del Silencio, Las Galletas 4 februari 2016  

Sim
47 0

IN GOD WE TRUST

Gisteren hoorden wij op de televisie dat de Paus de Iraanse president in het Vaticaan ontvangen heeft. Uit respect voor deze islamiet liet de paus alle naakte beelden bedekken! Hiervan krullen dus mijn tenen en krijg ik spontaan zure oprispingen.  Als die uitgenodigde moslim aanstoot neemt aan onze kunst en cultuur, waarom gaf de paus hem dan geen audiëntie in één of ander Romeins congrescentrum of desnoods in de lobby van het hotel waar die islamietenkliek neergestreken was? Neen, weer zijn wij het die rekening gaan houden met het middeleeuwse gedachtegoed van andere religieuze jandoedels! Moeten wij nu straks in Antwerpen ook alle naaktbeelden in het openluchtmuseum Middelheim of  het blote Manneke Pis in Brussel met doeken gaan omzwachtelen omdat de islamietjes daar dan zonder ergernis en aanstoot zouden kunnen gaan rondwandelen? Waar is die hypocriete Rooms Katholieke homo- en heilige pedofielenbende eigenlijk mee bezig? Zij ontvangen met alle egards een man uit een pseudo- schurkenstaat, die er al decennialang van dagdroomt, om straks als hij in de Allah- hemel komt, 72 meisjes te ontmaagden. Vermits Mohammed destijds ook al met een achtjarig kindbruidje in ’t zand zat, bespeur ik hier evenzeer enige tekenen van pedofilie… Het is misschien goed dat wij ons niet kunnen inbeelden hoe die Roomse pauselijke encycliek zijn eigen hemel voorstelt! Dromen zij misschien van een hiernamaals waar zacht vrouwelijk gevoosde, handjesvasthoudende welwillende pastoors- en blozende kinderzieltjes rondzweven. Waar is de tijd toen de papenbende nog mocht huwen? Er waren zelfs pausen die er een aantal minnaressen op nahielden, overal vrolijk rond neukten en links en rechts onechte kinderen achterlieten! Wanneer liep het in de geschiedenis ergens mis voor de christelijke heteroseksuele mannelijke  achterban en besliste God de Vader dat zij hun wiwi alleen nog maar mochten gebruiken om te plassen?  Niet moeilijk dat de Roomse kerk meer en meer de lange jurken- homobrigade aantrok. Het liep maar eerst volledig uit de hand toen een paus zich in Avignon vestigde. In het Palais des Papes liet hij het plafond en de muren van zijn slaapkamer niet vol schilderen met putas* maar met puttis, kleine vlezige, rozige mannelijk engeltjes met haarloze piemeltjes die vrolijk alle kanten opzwiepten.. Zo kon hij ’s avonds als hij in de pauselijk bedstee lag zijn eigen pedofiele pornohemel bekijken terwijl hij zich lag af te rukken. Telkens er een religie opduikt, raakt de mensheid geestelijk verward. De grijze hersenmassa wordt door vanillepudding vervangen en rationeel denken is er dan plotsklaps niet meer bij. Als atheïst begrijp ik helemaal niet, dat mensen, die zonder geloof opgevoed werden, zich plots, door een partner of door een kronkel in hun leven een religie laten aanpraten. Ze storten zich op de leer van de Thora om met een jood te mogen huwen, laten zich dopen en anderen bedekken hun haren met hoofddoeken omdat de toekomstige moslimschoonouders het zo leuk vinden. Nog anderen lopen in familieverband langs de straten en verkondigen, nu al jaar na jaar, het einde van de wereld. Als deze laatste onheilsbodes het maar lang genoeg volhouden, zullen ze op een dag wel degelijk gelijk krijgen. De manier waarop wij onze aarde behandelen zal vroeg of laat toch catastrofaal eindigen. Al vanaf het moment dat de peutertjes van de gelovigen de eerste woordjes stamelen, indoctrineren de ouders hun kindjes met allerlei religieuze sprookjesverhalen. Ze sturen ze naar Cheider onderwijs, richten Koranscholen op en bedenken Bijbel universiteiten om ze toch maar in het religieuze gareel te houden. Met een beetje geluk zetten de pubers zich later af tegen het gelovig gewauwel van hun ouders. De balans kan ook de andere kant uitzwaaien als ze vinden dat hun godsdienst de enige juiste religie is en zij zich aansluiten bij één of andere sekte of lid worden van een terreurzaaiend islamitisch Jihadisten- clubje. Na de nodige indoctrinatie zitten de Rooms Katholieken, de Protestanten en de Evangelisten vervolgens hun ganse verdere leven, op de terugkeer van Jezus te wachten. Ach, ik weet wel zeker, dat indien Jezus misschien werkelijk bestaan heeft, hij niet zou zitten springen om al die bullshit op aarde nog eens te moeten doormaken. Hij had voorzeker al dat geruzie met zijn vriendin nog niet helemaal verteerd. Die werd het zo beu dat hij steeds meer met zijn twaalf vriendjes optrok dan dat hij quality tijd met haar doorbracht. Avond na avond schoven deze kameraad- profiteurs mee aan, aan het buffet, zodat Maria Magdalena hem, Jezus, op een avond voor een ultimatum zette. Ze riep: “Dit is godverdomme jullie laatste avondmaal, ik heb het gehad met je vriendjes Jezus. Nog voor de haan drie keer zal kraaien, heb je hier je boel gepakt en verdwijn je uit mijn huis en neem die twaalf tafelschuimers en de op jou verliefde Judas met je mee. Denk je dat ik niet zie hoe Judas je overal stiekem tracht te kussen. Vergeet vooral je mirre, je os en je ezel niet. Dat geldt ook voor jou Thomas, je moet me niet zo ongelovig aanstaren!” Zelfs het rondje slepen met dat grote kruis en dat geïmproviseerd stekelige kroontje in Jeruzalem vond hij niet meer voor herhaling vatbaar. Dan had hij het nog niet over die dagen dat zijn vader hem aan dat kruis liet hangen om zogezegd voor alle zonden van de mensheid te sterven!! Elke dag opnieuw vloekte hij dat ze het hier beneden maar zelf moesten uitzoeken en smeekte hij God de Vader om hem terug naar het paradijs te laten opstijgen. Tevergeefs want volgens zijn leuke pa waren er door zijn lijden nog niet genoeg menselijke overtredingen der goddelijke wetten verzameld. Drie dagen hing hij daar bloedend aan dat kruis alvorens papa hem terug tot hem liet komen met de woorden:  “Ach zoon, we zullen het binnen een paar eeuwen nog eens opnieuw proberen.” Ook kan Jezus het nog steeds niet hebben als atheïsten hem uitlachen als ze voorbij zijn gekruisigde beeltenis stappen. “Met de spijkers van Van Leeuwen hangt Christus hier al eeuwen” en als ze voorbij een leeg kruisbeeld wandelen, scanderen zij: “Jezus is van het kruis gepleurd, met de spijkers van Van Leeuwen, was dit nooit gebeurd.” Ik denk wel dat Jezus zich heel gedeinsd zal houden en vriendelijk zal bedanken alvorens opnieuw aan zo’n avontuur te willen beginnen. Nog nooit werd er op de wereld zoveel oorlog gevoerd in de naam van één of ander geloof. Heel der volkeren hebben elkaar in de naam van God of Allah, de duivel aangedaan, elkaar de kop ingeslagen of hem er ineens afgehakt. Een journalist van VTM-NIEUWS interviewde in Syrië twee mannen met een Arrafat handdoek op hun hoofd, die tussen het puin van de volledig plat geschoten en gebombardeerde stad Kobani zaten. “Met de hulp van Allah gaan we de boel hier opnieuw opbouwen. Als Allah het belieft kunnen we terug naar onze stad! Van IS mochten we niet meer lachen, zingen of dansen. Televisie kijken en radio luisteren werd met steniging of onthoofding bestraft, want in de tijd van Mohammed waren deze luxe artikelen er volgens de IS- terreur- gelovigen ook allemaal niet!” Eventjes nadenken of ik het begrijp; waren er in die tijd wel kalasjnikovs, bommengordels met semtex, mobieltjes, smartphones, internet, wifi, facebook, whatsapp, Youtube- terreurmeldingen en Toyota auto’s om in rond te rijden?? Vijf keer per dag zat de bevolking met hun gat omhoog, hun hoofd richting Mekka en maar bidden dat IS hun zou sparen. Waarom heeft nog geen enkele Moslim gelovige zich afgevraagd, waarom hun Allah niets ondernam toen het barbaarse IS crapuul, in naam van diezelfde Allah als een pletwals over hen heen raasde, alles leegroofde en hun vrouwen en kinderen verkrachtte. Waarom keek hun god toen toevallig eventjes de andere kant op? Waarom lopen voetballertjes, kruisjesmakend, kettinkjeskussend  en naar de hemelwijzend het veld op, om dan daarna het spel glansrijk te verliezen?? Waarom supporterde hun god juist toen voor de tegenspelende ploeg? Waarom werden soldaten, die met kruistekens en wijwater besprenkeld waren voor ze ten oorlog trokken, toch in de pan gehakt.  Waarom grijpen die almachtige schepsels niet in als er Aids, kanker, ebola- of een zikavirus losbreekt?  Hebben die er soms een sadistisch genoegen in om de mensheid wat te zien lijden? Ik begrijp het al lang niet meer hoor. Waar zijn dan die goden als je ze het meest nodig hebt??? In God we trust, Gott ist mit uns. Dieu et mon droit. Als Allah het belieft. Ach,  ieder voor zich en God voor ons allen. *hoeren Sim,     in het Tenerifse Paradijs,    28 januari 2016        

Sim
0 0

HET PARADIJS

Het vliegtuig maakte een bocht langs de Teide, de hoogste vulkaanberg en zette de landing naar de luchthaven van Tenerife in. Het vloog uiterst langzaam over het lappendeken van zwarte aarde, bananenplantages en huisjes die rond azuurblauwe zwembaden gebouwd waren. Overal zag je satellietschoteltjes, als sproeten uitgezaaid, op de daken van de witgekalkte Spaanse huisjes staan. In de verte zag je Gomera haarscherp tegen de blauwe lucht afgetekend. De oceaan schuimde zijn golven tegen de zwarte lavarotsen. We vlogen zo laag, dat het leek alsof we de palmbomen konden aanraken. Nog voor het vliegtuig volledig tot stilstand kwam en de deuren opengingen, voelden we reeds de Canarische warmte binnendringen. Het was tien uur en meer dan 24 graden. Het was bijna ondenkbaar dat wij deze ochtend met de eerste echte winterprik in België, met vertraging door vrieskou en sneeuw, vertrokken waren. Toen we onze koffers in onze huurauto geladen hadden, reden wij in de flikkerende zon richting ons Tenerifs huisadresje. Het voelde jaarlijks een beetje als thuiskomen. Groene papegaaitjes scheerden luid kwebbelend van de ene naar de andere palmboom. Tortelduifjes roekedekoerden boven op de zonweerkaatsende dakpannen. De subtropische bloemen staken bloedrood en knaloranje af tegen de bijna indigo blauwe hemel. Dit zou het paradijs kunnen zijn. Maar zoals elke hemel op aarde, werd het paradijselijke gevoel verstoord toen we merkten dat de Duitse invalide man nog steeds aan de overkant van ons huisje resideerde. Net zoals vorig jaar zette hij keer op keer ramen en vensters open om de tabaksrook te laten ontsnappen en keek hij televisie alsof hij met surround modis in Kinepolis zat. Ach manlief is zelf hardhorend dus ik kon nog juist een beetje begrip opbrengen. Vermits manlief, na zijn longoperatie, nog een beetje revaliderend is, zaten we dus nu meer dan vroeger  op ons zonnig terrasje te genieten. Enfin dat was de bedoeling toch, want buurman had de gewoonte nog steeds niet afgeleerd om op zo’n luide manier muziek te spelen, zodat alle doven in het Chayofita complex verschrikt wakker werden. In de loop van de dag kwamen allerlei vol getatoeëerde Duitse crapuulmannen bij de rolstoelbuurman op bezoek. Uitgezakte seniorenlijven met zwarte verschenen T-shirts van AC-DC, Nirvana of Harley Davidson op bilspleetlage uitgerafelde jeansbroeken, bellen in de oren en gouden kettingen met kruisen rond de hals. Grijze kroezige paardenstaarten piepten onder cowboyhoeden of vuile gevlekte petten. Het begon telkens met gezapig gezellig gewauwel, dat naarmate de dag en de alcohol vorderde, tegen middernacht hard afgekapt Duits geroep werd. Van respect voor andere mensen had dit tuig nog nooit gehoord.  Maar ik bleef nog steeds vriendelijk een praatje met buurman aanknopen. Mijn geveinsde interesse zou later, als mijn ergernis als een vulkaan zou ontploffen, nog wel eens goed van pas kunnen komen. Het voordeel was, dat buurman nu ook regelmatig op verplaatsing ging. Zijn Deutsche Freunden duwden de rolstoel voor zich uit en vermoedelijk ondernamen zij gezamenlijk de Costa del Silencio kroegentocht. Als we dan op ons terrasje zaten, een koel rosé wijntje binnen handbereik, onze e-reader in aanslag of op de ligbedden lagen te zonnen was het enige dat je hoorde het zoeven van de wind en het kwinkelieren van de kanarie vogeltjes. We genoten van de stilte en de warme rust die nu en dan enkel verstoord werd door het overvliegen van vliegtuigen die elke dag opnieuw duizenden toeristen naar het vakantieparadijs brachten.   Sim,    Costa del Silencio, 24 januari 2016                           

Sim
0 0

I. De Reünie

Vanuit mijn wereld stappen in die van het verleden. Onmogelijk? Nochtans staat het me vandaag te gebeuren. Helemaal gepakt en gezakt gaat mijn hedendaagse leventje met het vliegtuig een 20-tal jaren terug. “Taxi!” Ik kijk nog één maal achterom: mijn huisje, mijn voortuin, mijn moto… Ik laat alles tijdelijk aan zijn levenloze lot over. Ik stap in, groet de chauffeur en bedenk me hoe belachelijk tradities eigenlijk wel zijn, maar tevens peins ik hoe suf het zou zijn moest ik als enige niet komen opdagen. De gehele rit zit ik uit de autoruit te staren, kijkend naar wat had kunnen zijn.   Om eerlijk te zijn had ik hier niet erg veel, maar het was genoeg. Zeker voldoende om het verre verleden uit mijn gedachten te bannen. Echter, toen kwam de brief of beter de uitnodiging van Sarah. Nooit gedacht dat ook maar iemand, behalve de harde kern van vrienden uit mijn geboortedorp, mijn nieuwste adres zou kennen. Zou Hij het gezegd hebben? Misschien. Volledig naast de kwestie piekerend stapte ik uit het witgele vervoermiddel. En na het onnoemelijk veel-te-veel-betalen, snel ik met mijn bagage bij de hand naar de ingang van het vliegveld. Ik nader de automatische schuifdeuren en begin hevig te zweten. Het gevoel dat een afstand van tien meter meer dan een volledig uur in beslag neemt – IJskoud is het hier in Barcelona. – De deuren openen niet, ze openen niet, “Yes!” Ze openen niet! Maar met mijn neus tegen de beglazing aangedrukt openen ze uiteindelijk dan toch.   Ik vind mijn kalmte terug en zorg ervoor dat ik mentaal klaar ben voor de periode van aanschuiven en wachten. Ik schakel mijn bewustzijn uit en reboot mezelf pas weer wanneer ik in het vliegtuig zit. Een nieuw model? Men kan bijna volledig door de zijkant en het uiterste deel van de onderkant kijken. Eindelijk lijkt het vliegen écht. Niet langer zit ik in een machinaal monster dat vervuiling als uitwerpselen creëert, maar wel in iets moois. Vliegen is nu het letterlijke beeld waarvan iedereen ooit eens heeft gedroomd. Dat is, als ik richting de zijkanten tuur, want kijk ik recht voor me uit dan zie ik nog steeds één of andere irritante kleuter in zijn toch voortdurend bewegend zitje dat periodiek tegen mijn knieën botst. Weg magie, daarom droom ik maar weg.   Ik ben nog niet wakker, neen, dat duurt nog een kwartiertje. Toch ben ik genoeg ontwaakt om het einde van mijn droom te beleven. Ik sta op een verlaagd platform, alleen en in het midden. Ik kijk om me heen en zie honderden roltrappen waarvan de bewegende band slechts naar me toe komt. Ontsnappen kan dus niet, de band beweegt immers razendsnel naar beneden toe. Desondanks staan er mensen aan de bovenkant en minstens tientallen begonnen te midden van de trap en geraakten zonder problemen boven. Verward word ik wakker en merk ik dat we aan het landingsmanoeuvre begonnen zijn.   Ik ben een vaste slaper.

LAC
0 0
Tip

Opportunist

Een terugblik.   Het is Aswoensdag en op de autoradio speelt Tourist LeMC. Hij zingt over de liefde en hoe daar niet mee hoort gesjacherd te worden. Vandaag begint Dagen Zonder Vlees en voor de vierde keer neem ik deel. Het lijkt routine geworden – kaas en veggiesmeersels op de boterham, quorn in de hutsepot – maar dit jaar is er iets verschoven, als een beeld dat door de cameralens eindelijk scherp wordt gesteld.   De voorbije jaren had ik een dubbele missie: niet alleen minderen in vlees en vis, maar ook nog eens in alcohol. Een bijna katholieke invulling: spijs en drank derven. Ik had een welomlijnd doel: als ik op het einde van de Dagen Zonder Vlees, met Pasen dus, aan vijftig dagen ‘zonder iets’ zou komen, dan was ik geslaagd. Een dag zonder vlees of vis was evenveel waard als een dag zonder alcohol. Een dag zonder beide telde dubbel. Op het prikbord hing een papier met twee kolommen: ‘vlees/vis’ en ‘alcohol’. Op elke dag zonder mocht ik een kruisje zetten. Soms dus twee.   Om dat doel te bereiken had ik een eigen telling. Twee dagen met alleen maar vis en geen vlees was toch goed voor één kruisje in de vlees/vis-kolom. Schaaldieren rekende ik niet mee, want die zijn vis noch vlees, toch? Dat maakte het handig om ‘s middags in de bedrijfskantine de dagschotel te omzeilen met een tomate-crevette. En een glaasje wijn na middernacht: ach kom, dat mocht wel op het conto van de volgende dag. Alles om de vijftig kruisjes te halen – wat op die manier ook gemakkelijk lukte.   U merkt het: arithmétique hollandaise. Ik maakte mijn eigen versie van Tourist LeMC zijn lied. Maar dit jaar reed ik op de eerste Dag Zonder Vlees naar de redactie en neuriede ik in mijn hoofd mee:   ik heb zitten marchanderen opportunist moar met ons eten onderhandelde ni   Gedaan dus. Geen rekensommetjes meer. Geen vlees-vis-garnaalgesjacher meer. Oké, ook geen grote alcoholdervingsplannen meer, maar je moet niet meer hooi – no pun intended – op de vork nemen dan je kunt dragen. Ik zou cold turkey gaan met vlees en vis. Die middag was er in de bedrijfskantine een vegetarisch alternatief voorzien. Het universum knipoogde naar mij.   Vijf weken later.   Cold turkey gaan bleek gemakkelijker dan verwacht. En het is nog gemakkelijker als je het met anderen deelt. Ik heb gemerkt: men is (doorgaans aangenaam) verrast, je krijgt tips, je wordt aangemoedigd… Ik heb ondertussen mijn weg naar de biowinkel gevonden, daar zijn meer alternatieven voorhanden en de veggiesmeersels zijn er smakelijker dan in de supermarkt – om van die mieters lekkere spinazieburgers nog te zwijgen.   Heb ik niet gezondigd in die vijf weken? Jawel. Ik heb op bezoek bij mijn moeder één keer vis gegeten. En op een quizavond zaten er plots enkele balletjes in de verse soep. En na het voetballen taste ik onnadenkend toe wanneer er een portie bitterballen op tafel verscheen. Waarmee nog maar eens bewezen is: bij een maaltijd denk je na, snacks werk je achteloos naar binnen. Soit. Vijf weken dus. En nog steeds geen afkickverschijnselen. Daar gaan we een glas op drinken.  

Peter Mangel Schots
24 0

Neer

Wat is zo’n huwelijksfeest meer dan de walmende lijfgeur van de liefde, bedacht Lennert zich. Hij wendde zijn blik vol minachting af van de feestzaal waar alle genodigden aan hun tafels hadden plaatsgenomen. Hij wachtte buiten op Lina, stak snel nog een sigaret op. Zo meteen zouden ze de zaal binnen paraderen, onder luid gejuich en applaus, want zo ging dat. Hij werd misselijk van al dat uiterlijk vertoon. Zweetvlekken op wat hij en Lina in alle rust en intimiteit jarenlang hadden opgebouwd. Maar Lina wou een groot feest, dus kreeg ze een groot feest. Een dag als een boodschappenlijstje, waarop elk uur iets geschrapt kon worden (stadhuis, kerkelijke plechtigheid, fotomoment, receptie). Zo voelde hij het aan, zo had hij het Lina ook gezegd. Maar kennelijk vond zij de echo van haar ‘ja’ belangrijker dan haar ‘ja’ zelf – zijn woorden, in een van de heftige disputen in aanloop naar deze dag. Vandaag onderging hij de bijverschijnselen van de liefde, zoals aan het einde van zijn vorige relatie.   Maar toen waren het bloedvlekken geweest. En Lina had hem genezen. Ze was een jarenlange therapie geweest. Hij moest de liefde weer leren, als iemand die opnieuw moest leren lopen na een zwaar ongeluk. Tot hij zich realiseerde dat Lina dan wel de vrouw van zijn leven moest zijn, als ze daarin geslaagd was. Op de dag van dat besef was hij genezen verklaard. Hij had, ergens in het niemandsland tussen pathetiek en romantiek, altijd in ‘die ene’ geloofd. Als een linker- bij een rechterarm. Een linker- bij een rechterlong. Benen, ogen, oren, nieren. De linker- en rechterkamer in het hart. Neem een van beide weg, en wat rest, is verminking.  En hij was verminkt sinds Kataline uit zijn leven was gestapt. Ze was op een avond thuisgekomen en had zes kogels op hem afgevuurd: “Ik wil dit nog niet, Lennert.” Beiden 24, hij toe aan zekerheid, zij aan ongedwongenheid. Het lag aan haar, niet aan hem. Dat soort algemeenheden, die hij nooit van haar had verwacht. Alsof hij haar nooit echt had gekend. “Je moet niet op me wachten”, had ze halverwege dat gesprek gezegd. “Ik wacht op je”, had hij aan het einde van het gesprek gezegd. Dat was vandaag exact acht jaar geleden. De huwelijksdatum was het enige wat hij zelf had gekozen. Het had een overwinning moeten zijn, een laatste dans op zijn ziekbed. Maar zo voelde het niet. En hij had aanvankelijk gewacht op Kataline. Tot hij met zijn beste vriend Joris in een kroeg beland was, en hij Lina’s naam had horen roepen. Hij was verliefd geworden op die naam, die als een echo van ‘Kataline’ klonk. Het was een klant die haar naam had geroepen om nog twee glazen bier. Ze antwoordde door stilzwijgend twee glazen in de spoelbak te duwen. Hij was naar haar blijven kijken. Haar glimlach naar hem was zijn eerste stap naar herstel geweest. Haar eerste woorden – “Jij drinkt hier het laatste glas vanavond” –  de eerste katheter in zijn lijf. Daar kwam Lina aangelopen. Haar opgestoken blonde haar gaf geen krimp. Ze hief haar brede witte jurk op zodat ze niet struikelde. Een mooie jurk, vond hij trouwens. Sober, zonder teveel bloemen of linten. Gewoon enkele pareltjes op de uitdijende lagen. Ze had een etalagepop gekocht waarop de jurk voortaan zou hangen thuis. “Ben je klaar voor ons moment, lieverd?” Ze haakte haar arm in de zijne en drukte een kus op zijn wang. Hij wilde zeggen dat geen enkel moment die dag “hun” moment zou zijn. Dat zelfs de vrijpartij tijdens de huwelijksnacht straks zou aanvoelen alsof alle gasten meekeken. Hij glimlachte maar. “Druk die sigaret uit. Wacht, je das hangt wat slordig. Lopen we arm in arm of hand in hand binnen?” Ze veegde wat roos weg van zijn schouders, trok zijn pak recht. Lina was vandaag niet langer zijn vriendin, maar zijn vrouw. Lennert hoopte dat dat verschil alleen vandaag zo groot zou zijn. De lucht kleurde valavondblauw. De lantaarns in de tuin lichtten zachtjes op. Lennert keek uit over het weliswaar prachtige domein van de feestzaal, met heggen die vanochtend nog zorgvuldig bijgeknipt leken. Het water van de fontein klaterde behoedzaam in de koi-vijver, de flamingo’s in het aanpalende park monsterden alles apathisch. “Deze wordt het!” had Lina gekird wanneer ze de flamingo’s had opgemerkt tijdens hun eerste verkenningsbezoek aan de zaal. De maître had naar Lennert geknipoogd met een air van: die doen het ’m altijd. Diezelfde man wenkte hen nu. “Als jullie klaar zijn…”, zei hij terwijl hij met een overdreven plechtig armgebaar het koppel aanmaande de zaal binnen te stappen. Hij deed teken naar de dj, die de muziek startte. Anonieme dancebeats opgeleukt met sambaritmes, ook door Lina gekozen. Niet bepaald Lennerts meug. Hij had de regie van die dag compleet uit handen gegeven, dacht hij. Misschien wel van zijn leven.   Ze stapten binnen in de zaal, verlicht door groene lampen aan de bakstenen muren en kandelaars op de tafels. Zijn mondhoeken kraakten bij het glimlachen. Hij waande zich op een praalwagen in een carnavalsstoet. Hij wuifde, speelde het rolletje dat Lina zelf geen rolletje vond. Hij zag nonkels en tantes met servetten zwaaien, zag anderen foto’s nemen, hoorde vrienden onverstaanbare dingen roepen, zag Joris vertwijfeld meeklappen op de maat. En dan zag hij haar. Achter de bar. Ze keek naar hem en Lina, maar wendde meteen haar blik af en ging verder met het ontkurken van flessen wijn. Alsof ze betrapt was. Lennert verstijfde, gejuich verstomde. Ze was hier. Werkte hier.   “Speech! Speech! Speech!” werd hem toegeroepen. Hij bleef naar de bar staren. Ze keek niet meer op. Lina trok zachtjes aan zijn arm. “Gaat het, lieverd?” Hij keek vluchtig opzij, mompelde “jaja”. Probeerde zich te herpakken. Faalde. De maître reikte Lennert een microfoon aan, wat hij negeerde. Het gejoel doofde zachtjes uit. Lina nam de microfoon aan. Hij hoorde niet wat ze zei. “De stress van zo’n dag”, suste Lennerts moeder. “Wat je zegt”, antwoordde Lina’s moeder.   Hij hoorde ook niks van wat er gezegd werd aan de bruidstafel. Hij waande zich in een sneeuwbol die zonet hevig door elkaar geschud was. Want dit was geen toeval. En indien wel: dan was het zijn lot. Hij volgde elke beweging die Kataline maakte. Hoe ze in colonne met de andere obers uit de keuken geraasd kwam, de borden op tafel zette en simultaan de deksels van de borden optilde. Hoe ze elk halfleeg glas wijn al snel bijschonk. En vooral: hoe ze hem negeerde. Ook wanneer ze de bruidstafel bediende, knikte of glimlachte ze met een professionalisme dat voor hem niet meer dan een eufemistische kilte was. Dat begreep hij niet. Wachtte ze op een ongedwongen moment waarop ze alleen waren? Had ze dit gepland of was ze even verrast als hij? Strafte ze hem omdat hij niet op haar gewacht had? Lennert voelde hoe hij neerging en zijn val niet kon stoppen. Dat niemand haar herkende, dacht hij. Zijn ouders, zijn vrienden, Joris vooral. Ze was niet hard veranderd, ook niet tegenover de foto’s waarop Lina haar had gezien, voor hij ze allemaal had versnipperd en in de rivier geworpen, op de plek waar ze elkaar voor het eerst gekust hadden tijdens een fietstocht. Dat was een idee van Lina geweest. Kataline droeg haar zwarte haar niet meer tot op haar schouders. Het stond haar wel. Maar haar houding en de blik in haar ogen die de vlakte tussen rationeel en onpeilbaar bescheen, waren nog steeds dezelfde. Hij kroop weer in zijn ziekbed en trok het laken over zich heen. Hij lag in foetushouding en bewoog niet. Lina kon hem niet helpen.   Lennert zag het dessert voor hem staan. Framboos, aardbei, witte chocolade, amandel. Hij zag Kataline Joris koffie uitschenken. Daar had je het. Hij zei iets tegen haar. Ze lachte, en zei iets terug. Dan keken ze naar hem en lachten weer. Hij liet zijn dessert onaangeroerd en beende naar het toilet. Hij gooide de deur open. Ging voor de spiegel staan, leunde met zijn armen op de wasbak. Hij wou de tijd de opgeflakkerde strijd met zijn verleden laten blussen. Maar die strijd zou hij altijd verliezen. Het maakte van zijn huwelijk tot zijn afgrijzen nu al een mislukking. Lina was niet alleen vandaag de persoon niet die hij acht jaar had gekend. Dat was ze simpelweg nooit geweest. Ze bleek een placebo die hem beter maakte zolang hij geloofde dat ze hem Kataline deed vergeten. Maar vergeten is een zinsbegoocheling. Herinneringen zijn als bloed dat gestelpt kan worden maar nooit kan stollen.   Hij wou hier weg. Hij duwde zich van de wasbak af en liep naar de deur. Die zwaaide net open. Hij botste op Joris. “Wat is er man?” “Dat ze hier is, Joris. Hoe kan dat? Zij! Net vandaag. Jij kunt erom lachen, blijkbaar. De lul, dat ben ik.” “Wat wauwel je?” Lennert stormde de deur uit. “Lennert!” Hij zag twee ooms uit Lina’s familie met een glas bier in de hand aan de rand van de dansvloer staan. Oom Dirk lalde iets tegen hem en begon te schaterlachen. Daarbij viel zijn glas uit zijn hand. Het spatte uit elkaar op de dansvloer. Lennert zag Kataline aankomen met een stofblik en een borstel. “Nee, laat mij, laat mij”, stamelde Lennert. Ze hurkten beiden neer. “Niet nodig, meneer,” zei ze. Lennert keek haar strak aan. “Meneer? Stop ermee, Kataline. Stop ermee. Ik heb me vergist, ik weet het. Maar ik heb op je gewacht. Ik zweer het je, ik heb gewacht.” Lennert graaide naar zijn portefeuille in zijn achterzak. Hij haalde achter zijn rijbewijs een foto van haar tevoorschijn. “Ik heb gewacht, Kataline.” Hij stond op en trok haar mee recht. “Dag op dag acht jaar geleden vandaag”, zei hij bijna stotterend. “Zie je het? Begrijp je? Dit moest gebeuren.” De dienster keek om zich heen met een blik die om hulp vroeg. “Kom, laten we dansen. Dit wordt onze dans, Kataline. Onze openingsdans.” Hij had geen oog voor Lina die op hem toestapte. Hij trok het meisje mee op de dansvloer. “Wacht hier. Ik vraag ons nummer aan.” Hij glimlachte naar haar. “Zie je wel, ik heb op je gewacht, Kataline”, zei hij zacht. “Echt.”

Philippe Nuyts
15 0