Zoeken

De ikjes.

                                                                                                                  Ze waren er weer vandaag, de twee ikjes die vanop mijn schouder elke beweging evalueren. Sukkel, galmt het door mijn hoofd als ik voor de tweede keer struikel over een kabel, een tas of beter nog, mijn eigen voeten. Hoe graag ik ook in de belangstelling sta, wordt ik telkens een stukje kleiner als ik mijn collega,s hoor lachen. Niet gemeen, nee zij denken niet wat is dat kind toch onhandig en als ze het al denken is het met een vertederende lach op hun gezicht. Mijn bazin trakteert op lunch omdat ik en mijn collega als vrijwilligers medestrijders zijn om het theater te redden van de verdrinkingsnood. Leuk! Gezellig! We gaan aan de grote tafel zitten in een gezellige zaak gelegen achter het theater. Praat toch niet zoveel, jij weet ook echt elk gesprek naar jezelf te draaien, luister nu maar gewoon, wat jij te zeggen hebt daar zit niemand op te wachten, wie wil nou weten dat je zoon op sportklassen is.........Ik voel hoe mijn schouders langzaam naar voren hellen en me meteen tien centimeter kleiner maakt. Op de fiets naar huis voel ik hoe de tranen branden, inwendig huil ik, niemand die het zal zien.   Ik ben een mensen mens. Ja ik houdt van mensen, hoe ze denken, wat ze zeggen, hoe ze kijken, het lieftst kruip ik in hun hoofd. Maar die ikjes op mijn schouder zorgen ervoor dat ik nog liever tussen vier muren kruip, alleen. Natuurlijk is dat eenzaam, maar dan houden die trutten tenminste hun kop. Niemand die getuige is van mijn stommiteiten, niemand die me misschien pijn kan doen met een kwetsende blik. De ikjes maken me paranoia, een blik is hoe dan ook afkeurend, een lach bespottend en een gesprek zorgt voor uren evalueren. Wat zei ik? Mijn god heb ik dat echt gezegd, nu denkt hij vast......ik heb mezelf volslagen belachelijk gemaakt. En dan neem ik me voor om alleen nog te luisteren, als een vlieg op de muur, onzichtbaar. Maar dat is me nog niet één keer gelukt.   Ik ben een mensen mens, te enthousiast spring ik in de conversatie, maak grapjes die met veel hand gewapper niet enkel de lucht verschuift. Zo heb ik al eens een beker soep die mijn zoontje vasthad uit zijn handen gewappert. Soep niet enkel op hem maar ook over mijn gesprekspartner. Hahahaha, sukkel, lachen de ikjes. Nog geen week later wapper ik de bril van mijn dochtertje haar gezicht. Hilariteit allom vanop mijn schouder, demonisch gelach en de boodschap dat buitenkomen de mensheid enkel kan schaden.   Die ikjes zitten er al zo lang ik me kan heugen, elk op een schouder. Natuurlijk heb ik ze proberen te verjagen. Zo ben ik naar de psychiater gegaan, ‘ik denk dat ik toch een beetje gek ben’. Gek ben ik niet, hoogstens wat perfectionistisch. Jammer genoeg niet met pillen op te lossen die ikjes. Luisteren dan, wat willen jullie nu eigenlijk van me, zeg het maar ik luister....en dan zijn ze stil de lafaards. Mediteren, mindfulness, eenzame opsluiting, een slaappil mischien, ja dat helpt een paar uur. Die ikjes dat ben ik, zoveel wijzer ben ik ondertussen wel. Maar waarom heeft de natuur me zo gemaakt dat ik mezelf wil vernietigen? Dat ik zo streng ben voor ik, dat ik zo negatief ben over ik, dat ik mezelf niet kan uitstaan als ik s’ochtends die kop weer zie in de spiegel? Ja nu kan ik natuurlijk gaan wijzen, het zijn mijn ouders zij hebben naast bij ook die ikjes gecreeerd...lekker makkelijk. Kan ik tenminste blijven rollen in zelfmedelijde maar daarmee zijn ze niet weg, ik en ik. En waarom zijn ze met twee? Zodat ik in evenwicht blijf met op elke schouder een ikje? Soms neemt het ene ikje het voor me op, ach zo erg is dat toch niet, waarop de ander een aanloop neemt en de bal alsnog recht het doel inschopt. Hoopvol pols ik bij mijn lief of hij ook twee van die coaches op zijn schouders heeft. ‘Ja’ antwoorde hij glunderd, ‘fijn he, dat je zo aangemoedigd wordt’. Voorzichtig vraag ik of hij niet ontmoedigen bedoeld. Nee joh, ze zijn mijn grootste fan zegt hij terwijl hij zijn schouders recht. Zuchtend besef ik dat ik de grootste vijhand ben van ik. Het veeleisende ikje wil dat ik niet middelmatig ben, nee nee de top is nog niet hoog genoeg. Terwijl ik balanceer daar boven om toch maar zo goed mogenlijk te presteren probeert de andere me bij elke stap te voorzien van het niet nodige ontmoedigende commentaar. En ja het gebeurd dat iemand me zegt hoe geweldig ik iets gedaan heb, jihaaa gilt de veeleisende ik, well done. Maar dan donder ik met een pijnlijke vaart van de top naar beneden terwijl de ontmoedigende ik me giftige woorden in mijn oor fluisterd.   Moe, ontmoedigd moe wordt ik ervan. Bedankt ik en ik voor weer een opbouwende dag in het leven van IK.       (C) tekst en beeld hanneke

Miss Blue Sky.
13 0

het dorp

Ik schreef mijn eerste roman. Na twee pagina's was ik uitverteld. Ik ging naar buiten en wandelde in het rond. De buurvrouw stond de stoep te schrobben. Ik zei hallo, maar ze verstond mij niet. Ik was niet van hier, ik was een inwijkeling uit het noorden van Oost-Vlaanderen. Daar schrobben ze ook stoepen. Ook daar verstaan ze mij niet. Ik wilde mijn dorp beter leren kennen. Het koor had nog een plaatsje vrij. Ik bood mij aan. Vijftien huisvrouwen ontvingen mij met open armen. We zongen over Jezus, over God en over Maria. Daarna praatten we over koetjes en kalfjes. Letterlijk. Eén huisvrouw zag mij zuchten. Ze legde haar hand op mijn rechterdijbeen, fluisterde in mijn oor dat ze mij begreep. Dat ze ook liever over kippen en kuikentjes babbelde. Haar man had de grootste kippenkwekerij van het dorp. Waar vroeger de plaatselijke jeugd les kreeg, liepen nu vijftienduizend gevederde vrienden op een kluitje. Het was een mooie stiel. Die beesten stonken als de pest, maar liefde dat ze gaven, ge houdt het niet voor mogelijk. Ik knikte en bestudeerde haar ogen. Ze waren bruin met grijze spikkels. Haar wimpers fladderden onophoudelijk. Haar rimpels trilden van excitatie. Als ze lachte zag ik het achterste van haar tong. Ze kakelde maar door, luider en luider. Ik keek op mijn gsm en deed alsof ik een belangrijk telefoontje kreeg. Ik ging naar buiten, naar de regen, de heerlijke regen. De huizen blonken zoals steeds onder te felle straatlantaarns. Opritten barstten uit hun voegen. Dit was mijn dorp, hier was ik beland. Hier moest het gebeuren.

Maarten Verhelst
0 0

Zwijgende lippen

Het is alsof niets echt is wat het lijkt. Als je rondom je kijkt, lijkt alles prachtig, wonderbaarlijk en vol vreugde. De wereld is een kunstwerk, waarop iedere druppel verf zijn eigen functie heeft en zorgt voor een harmonieus geheel. Dat gevoel had ik altijd als kind. Toen dacht ik echter ook dat er een oude man bestond die 's nachts door je schoorsteen kroop en pakjes voor je achterliet of dat kinderen door ooievaars werden gebracht. Nu weet ik wel beter. De wereld is hard en dat wordt iedere dag opnieuw duidelijk… Wie had ooit gedacht dat ik hier zou eindigen? In een appartement waar zelf een kabouter een gevoel van claustrofobie zou krijgen. Als je mijn appartement binnenstapt, krijg je het gevoel alsof iemand, die te veel gedronken had, zijn braaksel niet in zijn mond kon houden tot aan de toilette en daarom zich naar hartenlust had uitgeleefd tegen de muren. De muren  die daarbovenop dezelfde kleur hadden als de schimmel op het bord lasagne van vorige maand  dat op de keukentafel stond. Verder stonden de kamers vol met meubels die ik geërfd had van mijn overleden grootvader, hij die heel zijn leven lang gerookt had. Ik heb me altijd afgevraagd hoe mijn grootvader gestorven was, maar het zou mij niet verbazen mocht zijn lijk nog weken lang op de zetel hebben gelegen. Daaraan deed de stank in de woonkamer mij in ieder geval denken. Het was het enige appartement dat ik kon huren zonder te moeten bedelen bij mijn ouders voor geld. Erg zouden ze het niet vinden, maar ik wou hen niet teleurstellen. Mijn zus heeft het nooit ver gebracht in het leven en ze hadden hun laatste hoop op mij gezet. Ik zou de blik in mijn moeders ogen niet kunnen verdragen als ze zou zien in welke erbarmelijke omstandigheden ik leefde. Iedere maand was ik blij en tegelijkertijd teleurgesteld als ik mijn loonbrief van mij baas ontving. Ik had natuurlijk wel iets van geld verdiend, maar lang niet genoeg om het leven te leiden waar ik stiekem op bleef hopen. Het gewone leven van een alleenstaande, slecht betaalde vrouw zou je zo denken, niet? Daar heb je het echter fout. Al twee jaar, twaalf dagen en dertien uur word ik bespioneerd. Je vermoedt waarschijnlijk dat ik een geheim leven heb of nog beter dat ik beroemd ben, maar dat niemand het mag weten. Dan moet ik je echter teleurstellen. Ik word bespioneerd door een man om de hoek die al ruim tien jaar verliefd op mij is. Ik zeg altijd bespioneren omdat dat leuker is om te zeggen, stalken zou echter een betere beschrijving zijn. Nog steeds kan ik niet wennen aan het feit dat iemand echt voor mij gevallen is. Ik zie er uit als een vrouw die nog nooit van een kapper, fitness of slaap heeft gehoord. Ik heb natuurlijk niet gezegd dat het een eer is dat die man voor mij gevallen is, maar dat laat ik even ter zijde. Ik heb nogal een uitgesproken smaak wat mannen betreft. Johannes is zijn naam. Dat vond hij echter te lang om uit te spreken dus iedereen noemt hem Jo. De eerste keer dat ik mijn appartement bezocht zag ik hem. Een lange man met donker bruin haar. Perfect witte, rechte tanden en stralende ogen. Een baard die twee dagen niet geschoren was, maar die wel behoorlijk sexy stond bij zijn perfect gevormde kaaklijn. Je zag dat hij de fitness vaak bezocht door zijn gespierde lijf dat je kon waarnemen door zijn spannende T-shirt. Toen die knappe loodgieter de deur uit stapte, stond ik voor de eerste keer oog in oog met Jo. Een 60-jarige man, hoogstens groot genoeg om met een stoel aan de bovenste plank in keuken te komen. Een witte kleur hadden de paar haren die achter zijn rechter oor stonden en zijn snor had een gelige kleur gekregen door zijn veelvoudig gebruik van sigaretten.  Hij was zonnebankbruin en had het figuur van een zak aardappelen. Het zou een belediging zijn om hem te vergelijken met eender wie op deze planeet. Die jongen vroeger op school die net wat dikker was en die een iets meer uitgesproken lichaamsgeur had,  dat was Jo. Bij het bespioneren had ik me inmiddels neergelegd, maar vorige week vertelde hij iets dat al dagen in mijn hoofd rondspookt. Iets wat ik niet kan vatten. Iets wat ik koste wat kost geheim moest houden omdat het anders voor ons beiden slecht zal aflopen. Ik moest zwijgen. 

S.
0 0

niet lachen

Ik ging naar mijn kamer en legde me op bed. Ik pakte mijn computer en ging naar mijn facebook. Ik had enkele meldingen en scrolde wat door mijn berichten. Opeens zag ik een grappig filmpje en klikte erop. Na het filmpje, keek ik naar de reacties, tot mijn blik bleef hangen op een reactie, waarin een foto stond. Ik las de foto en had door dat het een kettingbrief was. Ik geloofde niet in die onzin, maar je kon nooit weten. Ik wou stoppen met lezen, maar mijn nieuwsgierigheid won en ik las verder. Mijn ogen bleven hangen bij enkele zinnen.Zet dit bericht binnen 2 minuten in twintig reacties, anders zal je sterven. Wanneer je dit niet doet, zal er om 23u59 een meisje in je kamer staan, die je zal vermoorden. Ik geloofde het niet en sloot mijn facebook af. Ik kon de gedachte echter niet uit mijn hoofd bannen. Ik besloot op wattpad nog wat verhalen te lezen, om het uit mijn hoofd te krijgen. Terwijl ik las, kwam de gedachte steeds terug dat het meisje mijn kamer zou inkomen. Waarom had ik het nu niet gewoon in twintig reacties gezet? Oké, rustig Lexi. Je hebt al eerder kettingbrieven gelezen en er is nooit iets gebeurd. Zet het uit je hoofd. Nu zal er weer niets gebeuren.Die gedachte herhaalde ik steeds opnieuw en opnieuw in mijn hoofd, maar de angst bleef. Ik wou slapen, maar ik wou ook wakker blijven om te kijken of het meisje echt zou komen of niet. Ik draaide me om naar de wekker op mijn nachtkastje en bleef het uur in het oog houden. 23u57Naarmate de seconden verder verstreken, nam mijn angst toe en voelde ik mijn hart sneller kloppen. Het zweet brak me uit van de angst en mijn ogen speurden de kamer rond. Mijn ogen dwaalde weer naar de wekker. Nog twee seconden en dan zal ik weten of ze verschijnt of niet. Niets te zien in mijn kamer. Ik keek weer naar de wekker en zag dat ze normaal al vijf seconden geleden moest verschenen zijn. Ik slaakte een opgeluchte zucht. Het was misschien belachelijk, maar ik was echt bang dat ik mijn ouders niet meer kon zien. Dat ik nu zou sterven en zij niet zouden weten hoe het kwam. Er zouden geen sporen van inbraak of misdadigers zijn. De angst was al afgenomen, maar opeens stond mijn haartjes op mijn huid overeind. Daarom keek ik weer op en zag dat in de hoek van mijn kamer een meisje stond. Mijn hartslag versnelde weer. Ze was toch verschenen! Het meisje zweefde op me af. Haar lange zwarte haren hingen voor haar gezicht, maar ik kon een glimp opvangen van haar ogen, die volledig wit waren en waaruit bloed droop als tranen. Haar huid was lijkbleek en haar mond was vertrokken tot een wrede grijns. In haar linkerhand had ze een bruine, versleten teddybeer, waaruit vulling kwam, vast en in haar rechterhand hield ze een mes vast. Ze zweefde naar me toe en hief het mes op. Ik wou gillen, maar was verstijfd van angst en kon niets uitbrengen, behalve een zachte piep. Ik wou me verzetten, maar bleef verstijfd van angst liggen, tot het meisje me bereikt had en het mes in mijn hart stak. Het laatste wat ik zag was dat het het meisje meteen verdween, nadat ze het mes in mijn hart had gestoken en er terug uit had getrokken. Daarna werd alles zwart en stopte ik met ademen en bezweek mijn hart.Nu ben ik ook een geest, die mensen vermoord, als ze hetzelfde doen wat ik toen gedaan had. Wanneer je dat bericht niet deelt, zal je mij ontmoeten en meteen daarna net zoals mij eindigen.

kaydee staes
6 0

verboden liefde

's Morgens werd Anna gewekt door een van haar bedienden dat op de deur klopte. Ja, het klopt ze was rijk en had dus veel bedienden maar niet alles was mooi aan het rijke leven. Het waren de jaren 70, maar haar ouders waren nog ouderwets. Ze moest van haar ouders met een rijke jongeman trouwen, maar daar had zij geen zin in. Alle jongens van haar leeftijd en die rijk waren, waren echte snobs. Ze werden te veel verwend, dachten dat ze alles kregen wat ze wilden, waren arrogant en egoïstisch. Met zo'n jongen zou ze nooit trouwen. Telkens als ze tegen haar ouders inging en zei dat ze niet met een rijke jongen wou trouwen, hoorde ze steeds hetzelfde: 'Je moet blij zijn dat we je nog laten kiezen met welke jongen je trouwt. Het enige waar je rekening mee moet houden is dat hij rijk moet zijn.'   Kiezen noemden ze het. Als ze echt mocht kiezen was ze dit leventje al lang geleden ontvlucht, maar ze zat opgesloten in dit leven dankzij haar ouders. Opnieuw werd er op haar deur geklopt en zei Marian: 'Opstaan, Anna. Het is vandaag een belangrijke dag en je moet je nog klaarmaken.'   Marian was haar lievelings bediende om een simpele reden: Marian behandelde haar beter dan haar eigen moeder. 'Ja, Marian. Ik kom er zo aan,' zei Anna met een zucht. Je vraagt je misschien af wat iedereen de belangrijke dag noemt. Nou eigenlijk is er niet belangrijks voor haar aan. Ze moet vandaag gewoon naar een feest ter ere van valentijn. Alleen de rijke mensen van de elite zijn er en dus vinden haar ouders het de geschikte plaats om een kandidaat om mee te trouwen te vinden. Ze kroop uit haar bed en liet Marian binnen. Ze gingen meteen aan de slag. Ze deed een rode jurk met bolletjes aan en Marian deed haar haar.  Daarna werd haar make-up gedaan en was ze klaar. Ze ging naar beneden en ontbeet. Daarna moest ze nog een paar minuutjes wachten tot haar chauffeur kwam. Ze kon zelf met de auto rijden, want ze was achttien en werd bijna negentien, maar haar ouders lieten het haar niet toe. Ze vonden dat rijke mensen niet met de auto moesten rijden en een chauffeur nodig hadden. Even later hoorden ze het toeteren van de auto en ging naar buiten. Voor haar deur stond een witte rolls royce silver shadow, de typische auto waar de rijkste mensen mee werden vervoerd door hun chauffeur.  Ze stapte in en ging naar het feest. Haar ouders zouden later op het feest toekomen dan zij, maar ze had er geen probleem mee. Ze stapte uit de auto en ging de feestzaal binnen. Er kwamen jongens naar haar toe en vroegen of ze met hen wou dansen, maar ze wees ze af. Ze ging aan de kant op een bankje zitten en keek toe, terwijl de rest dansten of praatten. Opeens werd haar aandacht getrokken door een jongen. Hij zag er anders uit dan de rest. Alle jongens droegen een pak, maar hij had een zwarte jeansbroek, met een wit T-shirt en een zwarte leren jas aan. Hij keek haar kant uit en kwam naar haar toe. Ze ging rechtstaan en hij kwam voor haar tot stilstand.   'Ik heb je hier nog nooit gezien,' zei ze.  'Dat komt omdat ik voor het eerst op een feestje zoals dit kom,' zei hij.  'Dat is aan je te zien. Alle jongens hier dragen een pak en jij valt duidelijk uit de toon.'  'Jij valt ook uit de toon. Alle meisjes hier zijn aan het dansen en jij zit hier gewoon.'   'Ik hou niet van dansen.'  'Iedereen houd van dansen.'   'Ik niet.'  'Waarom niet?'  'Ik haat deze feestjes.'  'Dat verklaart een hoop. Wat is je naam?'  'Anne.'  'Ik ben Tom. Aangenaam kennis te maken.'  'Insgelijks.'  'Aangezien je deze feestjes haat, zullen we dan maar ergens anders naartoe gaan?'  'Ik ken je niet eens.'  'Blijf je dan liever op dit feestje?'  'Nee, alles is beter dan hier, maar mijn ouders vermoorden me als ze er achter komen dat ik niet op dit feestje ben.'  'Hoe kunnen ze je vermoorden als ze niet weten waar je bent?'  'Klopt, laten we gaan.'  Hij pakte haar hand en ze gingen er vandoor.   'Ik weet nog een ander feestje zijn en ik kan je verzekeren dat je dan wel wilt dansen,' zei hij.  Ze wandelden verder en gingen een steegje in.   'Is het feest in een steeg?' vroeg ze.  'Nee, in een kelder van het café. De ingang van de kelder bevindt zich in dit steegje,' antwoordde hij.  Ze kwamen bij luiken aan en hij opende de luiken, waarna hij haar voorliet om naar binnen te gaan. Ze gingen een donkere trap af en ze struikelde, maar hij ving haar op. Ze gingen weer verder en ze bleef steeds maar twijfelen of ze een goede beslissing had genomen door naar hier te komen of niet. Ze kwamen bij een deur en hij deed die open terwijl hij zei: 'Welkom in het paradijs.'   Ze gingen naar binnen en kwamen in een massa mensen, die aan het dansen waren, terecht. Het ging er hier heel anders aan toe dan de feestjes die ze gewoon was. Hier was veel betere muziek en ze begon te dansen. Ze danste de massa in en Tom kwam lachend achter haar aan.  'Ik zei toch dat het hier beter was?' vroeg hij.  Ze knikte en lachte verder. Er gingen maanden voorbij en ze sprak in het geheim met Tom af. Soms praatten ze gewoon met elkaar, maar ze gingen ook vaak naar dansclubs, zoals die op de dag dat ze elkaar hebben leren kennen. Ze kreeg het gevoel dat ze op hem verliefd werd, maar verzweeg het. Op een dag waren ze in een café en praatten ze met elkaar, toen hij opeens zei: 'Ik moet je iet opbiechten, Anna.'  'Wat?'  'Ik ben geen rijke jongen. Ik kwam toen op dat feestje, omdat ik was binnengeglipt. Ik wou het wel eerder zeggen, maar was bang dat ik je dan weg zou jagen.'  'Waarom zou je me wegjagen? Ik ben juist blij dat ik weg kan vluchtten van mijn rijke leven dat ik zo haat. En ik had wel al iets in de gaten, want je gedroeg je naders dan alle rijke jongens die ik ken.'  Hij pakte haar handen en zei: 'Dan kan ik eindelijk mijn gevoelens voor jou vertellen.'  Ze trok haar handen los en zei: 'Nee.'  'Waarom niet?' Hij keek gekwetst.  'Ik moet van mijn ouders trouwen met een rijke jongen en daar kan ik niet onderuit.'  'Vlucht dan.'  'Waar naartoe?'   'Een ander land.'  'Alleen?'  'Nee, samen met mij.'  'Oké, ik ga naar huis, pak mijn spullen en dan vluchtten we vanavond. Ik kom je ophalen met mijn auto.'   'Oké, we spreken af aan dit café.'  Ze betaalden hun drankjes en Anna vertrok naar huis. Thuis liep ze te piekeren over hoe ze hier moest wegkomen. Ze begon haar spullen in te pakken en besloot zich daar later zorgen om te maken. Tegen de avond was ze klaar met inpakken en ging ze naar de garage. Ze liep naar haar rode Maserati en laadde haar spullen in. Ze ging in de auto zitten en startte hem op.  'Waar ga je naartoe?' vroeg haar vader, die binnenkwam.  'Ik heb op dat feest een jongen leren kennen en heb een afspraakje met hem.'  'Oké, ik ben blij dat je eindelijk een rijke jongen hebt gekozen.'  Ze knikte en verliet de garage. Ze reed naar het café en zag Tom daar op haar wachten. Hij laadde ook zijn spullen in en ging naast haar zitten.  'Ben je er klaar voor, om dit alles achter te laten?' vroeg hij.  'Ja, ik wil hier heel graag weg.'  Hij knikte en ze gaf gas. Ze lieten België achter zich en gingen op weg naar Schotland. Daar zouden haar ouders haar nooit zoeken. Ze staken de Franse grens over, want ze zouden vanuit Spanje de boot nemen naar Engeland en zo naar Schotland gaan. Maar het liep verkeerd af. In Spanje hadden ze een auto ongeluk en Tom had het niet overleefd. Toen ze uit het ziekenhuis kwam, besloot ze om Tom nooit te vergeten. Een jaar ging voorbij en het was weer Valentijn. Anna woonde ondertussen in Schotland, omdat ze de reis doorgezet had. Ze had er voor gezorgd dat Tom begraven werd in Schotland en zat nu bij zijn graf. Op de markt had ze een raap gekocht, waarin ze een gezicht maakte en een kaars inzette. Daarna legde ze de raap op zijn graf en zat er in stilte bij. Na vier uur, toen het kaarsje uit was gegaan, ging ze weer naar huis. En zo herdacht ze Tom elke dag op Valentijn door een raap met een gezicht en een kaarsje erin op zijn graf te leggen en pas naar huis te gaan als het kaarsje was gedoofd.

kaydee staes
0 0

Gelukkig

Gelukkig. Er is niets gebeurd. Het voelt alsof ik door een trein ben platgewalst. Het begon nochtans als een doodgewone ochtend op een doordeweekse dag.   6u30. De wekker gaat. Vermanend schakel ik over op snooze. Laat me nog even soezen, dat gelukzalige ogenblik tussen slapen en waken, waarin de minuten uren lijken en de dingen zoveel milder gestemd zijn.   6u40. Onherroepelijk tijd om op te staan. Het licht in de badkamer schijnt ongemeen hard in mijn slaperige ogen. Wanneer ik een blik in de spiegel waag, besef ik met tegenzin dat er opnieuw heel wat opsmukwerk aan te pas zal komen. Hoe ouder ik word, des te meer zalfjes, eyeliner en mascara er in mijn kast staan. Ik kan me haast niet meer inbeelden dat ik – toen Lara pas geboren was – zomaar zonder make-up het huis uit durfde komen. Ik begreep gewoon niet waar andere jonge moeders de energie vandaan haalden om er zo piekfijn en fris uit te zien. Ik herinner me de eerste keer dat ik het over mijn hart kreeg om Lara onder de hoede van mijn moeder achter te laten en naar de kapster te gaan, na zes maanden onafgebroken borstvoeding geven, luiers verversen en nachtenlang “Beertje Knuffeltje” zingen. De confrontatie met de bleke zombie, die me vanuit de kappersspiegel hologig aanstaarde, drukte me met mijn neus op de feiten. Niet elke kersverse moeder ziet er zonder het nodige plamuurwerk even stralend uit.   7u05. Ik sluip op mijn tenen de trap af om het slapende huis niet te wekken. Dat halfuurtje ochtendlijke eenzaamheid is me heilig. Het authentieke geknars als de koffiemachine de bonen maalt, het aroma van warmte en gezelligheid, het nonchalant bladeren doorheen mijn favoriete tijdschrift… Niets moet en alles kan, althans gedurende het kwartier dat ik mijn ontbijt naar binnen werk.   7u20. Ik hoor gestommel in de kamer van kleine Lou. Duimen maar dat hij het nog even rekt en ik niet gedwongen word om mijn vaste ochtendroutine te doorbreken. Ik snijd een appel in vier gelijke stukken en verdeel ze over het Cars- en het Prinsessendoosje. Vergoeilijkend schud ik mijn hoofd omwille van mijn geconditioneerde kroost. Ongemerkt is het ons leven binnen geslopen, ook al hadden we ons voorgenomen immuun te zijn voor stereotiepen. Misschien heeft het zich na al die jaren vertoeven in de consumptiemaatschappij wel stiekem vastgehecht in onze genen en is de jeugd van tegenwoordig sowieso gedoemd om zich te laten hersenspoelen door genderspecifieke merchandising.   7u30. Ik luister of ik het knarsende rolluik van onze slaapkamer hoor. Zo niet, weet ik dat Wouter zich nog maar eens heeft overslapen of ‘onbewust’ zijn wekker heeft afgeduwd. Ik zucht, maar net op dat ogenblik klinkt het verlossende geratel van een tegensputterend rolluik. Het zal niet het enige in huis zijn wat tegenstribbelt deze ochtend, weet ik uit ervaring.   7u50. Lara en Lou zitten aangekleed aan tafel. Ze smikkelen van hun stukje chocolade en Lou werkt in spoedtempo zijn dubbele portie toast, peperkoek en sojayoghurt naar binnen. Ik sta er dagelijks van versteld hoeveel eten er in zo’n klein buikje kan verdwijnen. Lara verorbert haar geroosterde boterham op de gebruikelijke manier. Langzaam knabbelend, terwijl ze alle potten en attributen op de keukentafel één voor één bepotelt en er torens of trappen mee bouwt. “Lara, doe eens een beetje voort”, hoor ik mezelf voor de tiende keer vragen. Haar wijsvinger schrijdt net statig de trap af, van de bokaal met speculoospasta op de blikken doos met peperkoek, en blijft verstoord in de lucht hangen. Ik krijg een portie dodelijke blik toegediend maar ze doet wat ik vraag.   8u20. Televisie uit, schoenen aan, plassen, jassen… Elke dag hetzelfde liedje, elke keer dezelfde protesten. Vreemd genoeg heeft zelfs vervelende routine iets vertrouwds, als een oude teddybeer waar je geen afscheid van kunt nemen, ondanks dat je er te groot voor geworden bent. Inwendig glimlach ik wanneer Lou van onder zijn lange wimpers vernietigend naar de kapstok kijkt, alsof zijn jas en muts de vijand zijn en hij ze met één van zijn gewapende blikken liquideren kan. Lara wipt aan de achterdeur ongeduldig van haar ene been op het andere. “Gaan we met de fiets, mama?” Ik werp een snelle blik op de klok. “Ja, goed. Doe maar.”   8u35. “Tot aan de paaltjes, niet verder”, instrueer ik, terwijl Lara alvast voorop fietst. Lou heeft het te druk met om zich heen kijken en botst bijna tegen een geparkeerde wagen op. “Lou, kijk toch eens uit, jongen. Als je fietst, moet je voor je kijken en op de baan letten.” Het lijkt zo’n zin die ik beter als standaardringtone van mijn gsm zou instellen. Lara staat ons achter de hoek bij de paaltjes braafjes op te wachten. Wat is ze toch een verstandige meid. En wat wordt ze al groot. Het overkomt me soms, dat ik opeens in één oogopslag opmerk hoe ze veranderd is. Dan lijkt ze zoveel wijzer dan haar jaren en knijpt er een vuist rond mijn hart om toch maar vat te kunnen krijgen op de tijd en hoe vlug hij ons ontglipt. Intussen hebben we haar bijgebeend – of liever gefietst. In de verte achter ons hoor ik een auto naderbij komen. Ik vermaan Lou om rechts naast me te komen rijden, tegen de stoeprand aan. Lara gebaar ik voor me te komen rijden. We zijn bijna aan de afslag naar school. Net wanneer de auto ons voorbij wil steken, bereiken we de hoek. “Naar links”, zeg ik, verstrooid met mijn arm naar de rechterkant wijzend. Lara, die voor me rijdt en dus mijn uitgestoken arm niet ziet, aarzelt even en draait dan haar stuur naar links. Ik gil, mijn fout te laat beseffend. De banden van de auto piepen, net als Lara’s remmen, wanneer ze net op tijd haar fiets omgooit in de juiste richting. De auto blijft nog even staan, met draaiende motor. Door het zijraampje zie ik hoe de bestuurder, een vrouw van middelbare leeftijd, me een afkeurende blik toewerpt en met haar wijsvinger tegen haar bril tikt. Met bloedrood hoofd steek ik verontschuldigend mijn hand op en gebaar Lara en Lou verder te fietsen op het voetpad.     8u40. De bel gaat. Ik plant een snelle zoen op Lara’s wang en druk haar net iets langer dan op andere ochtenden tegen me aan. Lou krijgt ook een kus en slentert op zijn gebruikelijke ‘ik-heb-alle-tijd-van-de-wereld’-tempo naar de rij achteraan de speelplaats. Lara werpt me nog snel een kushandje toe en verdwijnt in het klaslokaal.   8u45. Gelukkig. Er is niets gebeurd. Het voelt alsof ik door een trein ben platgewalst.

Elfi Vandenabeele
21 0

diep geplooid

Ik ben in Canada geweest. In Thailand. In Guinée-Conakry. In Noorwegen en de Faeröer Eilanden. In de Stationsstraat in Peer ben ik nooit geraakt, dat moet ik toegeven. Toch heeft de wereld geen geheimen meer voor mij. Ik ken haar door en door. Ik geloof haar tot in haar diepste plooien. Elke rimpeling, elke oneffenheid, elke ademtocht: ik weet wat ik eraan heb en wat ik kan verwachten. Een windvlaag zal over zeventien seconden die zilverberk doen sidderen, let op mijn woorden. Bladeren zullen straatstenen bedekken, buren zullen vloeken. Ik vergeef je je kwetsbaarheid. Je tranen. Die keer dat je mij betrapte met dat andere meisje. Je bent zo mooi, ik zweer het je. Je bent de enige die mij kent. Die ik toelaat mij te kennen. Je bent mijn eeuwige rotonde, mijn verkeersdrempel, mijn verkeerd geplaatste wegomlegging. Ze mogen zeggen wat ze willen, maar zonder jou zou ik hier niet zijn. Neen, ik zou een garagebox huren in de Stationsstraat in Peer. Ik zou er onze wagen parkeren en wassen met zeep. Het vuile water zou ik in het rioolputje gieten, daar zijn rioolputjes voor. Ik heb je nooit een rozentuin beloofd, maar kijk, onze tuin staat er prachtig bij. We hebben meidoorn, esdoorn, schietwilg en knotwilg. Ons gras is wild en ontembaar. Drie grasmachines hebben we al kapot gemaaid. Onze leverancier wrijft in zijn vettige handen. Zijn ogen blinken als we zijn kiezelparking oprijden. Hij maakt een Senseo en grijpt blindelings naar een bestelbon. Hij kent jouw naam, niet de mijne. Zijn balpen doet het werk terwijl hij naar je borsten staart. Zijn neus verraadt een onfortuinlijke bokscarrière. Mijn vuisten jeuken. Ik sla hem finaal naar de diepste plooien van ons vlakke land. In de toonzaal hangt een bosmaaier van Stihl. Dat bakje zal de klus wel klaren. We tekenen voor ontvangst en rijden de avond in. De wind zal ons leiden.

Maarten Verhelst
0 1

De eekhoorn die een beer wilde worden

"Later wil ik een beer worden", zei een kleine eekhoorn op een dag tegen zijn moeder. Ze keek verschrikt op: "Geen sprake van! Generaties lang zijn wij al eekhoorns. Jij zult dezelfde weg bewandelen als je voorvaderen."De eekhoorn draaide zich om en pikte een traantje weg. Sinds hij in het bos die beer ontmoette, had hij van niets anders meer durven dromen. Hij weigerde om zijn droom zomaar op te geven. "Dan maar zonder steun van mijn ouders", dacht hij, "Als ik het hard genoeg wil dan kom ik er wel!"Toen de tijd rijp was, zocht de eekhoorn een berenkolonie op. Aanvankelijk was het met bibberende handjes en schuifelende voetjes, maar hij deed zijn uiterste best om erbij te horen.De beren zagen dat en namen hem op alsof hij altijd al een van hen was geweest. Ze hadden het niet anders gewild, want de liefde en toewijding van die kleine eekhoorn hadden ze geen seconde willen missen.Hij begon zonder morren aan de vele opdrachten die je moet vervullen om een beer te kunnen worden. Zijn moed, toewijding en doorzettingsvermogen riepen verwondering op in berenmiddens.Zijn proeftijd rondde hij succesvol af en al snel mocht onze kleine vriend mee op jacht. Al doende leert men. Die eerste vissen waren een zware bevalling. De eekhoorn klampte zich vast aan hun vinnen en werd door het water geschud en geslingerd. "Amai... dit zijn precies wilde stieren", dacht hij bij zichzelf.De beren die hem aan de kant van de oever nauwgezet in het oog hielden, kwamen niet meer bij van het lachen. Maar ze zagen dat die kleine eekhoorn het niet ging opgeven. Daarom leerden ze hem de kneepjes van het vak en stilaan spieste hij steeds meer vissen aan zijn tak.Hij leerde nauwgezet zijn klauwen veilen, draaien met zijn staartje, wiegen met zijn heupen en schudden met zijn kop zoals die kolossen verderop.Bruine beren, grijze beren, ijsberen en hun familie uit alle hoeken van de wereld, kwamen samen om het te vieren toen hij glansrijk slaagde. Je zal het wellicht niet geloven, maar toch was deze eekhoorn stilaan in een echte beer veranderd. "Een beer van een eekhoorn", giechelden zijn broeders.Hij was vervuld van trots toen hij na al die tijd terug voor zijn geboortehuisje stond. Moeder eekhoorn viel achterover toen ze hem zag. Ze trok grote ogen. "Jij? Een beer? Ik had het nooit gedacht", zei ze met haar mond wagenwijd open.Hoewel ze het stiekem moeilijk had met het feit dat hij geen eekhoorn meer wilde zijn, was ze toch trots op haar kleine kereltje. "Als beer kan je vast en zeker de wereld aan!", zei ze.Intussen lijkt het wel alsof ze die woorden al lang vergeten is. Het is nochtans niet meer dan enkele maanden geleden.De beer voelt zich kleiner dan ooit. Helemaal alleen zit hij omhoog te kijken vanuit een diep gat. Maandenlang heeft hij gezocht naar een leuke taak om te vervullen. Een doel. Maar in plaats van zich te amuseren, sukkelde hij tijdens een van zijn omzwervingen in dit gat. Hij kan geen kant op. Met zijn scherpe berenklauwen zoekt hij naar een houwvast, maar de losse kiezels doen hem terug naar beneden glijden.Het landschap buiten wordt elke dag nog mooier. Vrolijke lentekleuren wekken de wereld uit zijn winterslaap. De beer kijkt omhoog en ziet het tafereel deels voor zich afspelen. Deelnemen kan hij niet. Treurig zit hij in de put die hij zelf niet meer kan uitgraven.   Flashbacks uit zijn kindertijd spelen zich voor zijn ogen af. Toen was hij nog een eekhoorn, een wezen in wording. Hij heeft heimwee, maar beseft dat heimwee niet meer dan een vals gevoel is dat hem alleen maar deprimeert. Toch voelt hij heimwee.De andere eekhoorns spelen vrolijk zonder hem verder. Hij is hen letterlijk ontgroeid. Niet dat hij ze mist, die andere eekhoorns. Ze waren tof om mee te spelen, maar daar bleef het dan bij. Het was een onschuldig leven in een prachtig bos vol jonge twijgjes. Hier en daar sneuvelden er een paar, dat komt er altijd bij kijken.Het zijn de beren. Hartverscheurende taferelen maakte hij mee toen hij daar vertrok. Hij is er nog steeds niet helemaal over. Hij is ze nog niet ontwend. Dat maakt het net pijnlijker. "Zouden de beren er ook zo over denken", vraagt hij zich soms af. "Zouden zij mij zo sterk missen als ik hen?"Als hij in een plas water kijkt, ziet hij het evenbeeld van zijn vrienden en lijkt alles even oké. Maar een antwoord krijgt hij niet.

S. Gielis
0 0

Daan, de man van honderdvijftig jaar.

  Daan was een man van 150 jaar. Daan woonde in een bejaardenhuis. Daan stond voor de andere bejaarden nu, en klikte zijn gebit klaar om te gaan spreken. Suzy, de verpleegster met rijke boezem, had in zijn oor gebruld: ‘Daan vertel jij eens een herinnering. Je mooiste herinnering Daan! De mooiste herinnering van hééél je leven! Wat was jou mooiste moment Daan?! Kom vertel maar op!’ En zo was Daan naar voren geschoven, schilfertjes en haar verloren.   Daan nam een grote hap adem en vertelde zijn lelijkste herinnering. Zijn stem was warm en aangenaam en was samen met zijn oren als enige niet verouderd.   Daan vertelde over hoe het allemaal begon met ijs en kleine geheimpjes. Hij had Margareta meegenomen naar de foor. Lang geleden. Dat mocht toen niet, maar hij had het toch gedaan. En Margareta moest lachen. Och ze was zo blij. Daan probeerde ook te lachen maar Daan had een rare mond en een vreemd gebit. Dus elke keer als hij moest grinniken, giechelen of bulderen, floot er een fluittoon in een bepaalde toonaard van tussen zijn tanden, hop de wereld in. Ik ben niet zeker, maar volgens mij was het een Fa kruis. Nu, had Daan geen tanden meer want hij was een man van 150 jaar.   Daan was pas de tweede man aan de toog geweest, maar het had niet lang geduurd voor Margareta aan zijn arm hing. Daan was vroeger trouwens heel gespierd. Hij kon al zijn spieren orchestreren zoals hij wou. Margareta had dat graag. Vooral als hij zijn bicepsen opspande. Als hij zijn best deed, dan kon Daan er zelfs een bepaalde toon uit knijpen. Ik ben niet zeker, maar volgens mij was het een Fa kruis. Nu, had Daan geen forsballen meer want hij was een man van 150 jaar.   Daan schoot een beer, en toonde zijn lid hoog boven in het reuzenrad. Allemaal voor Margareta. En Margareta moest lachen. Och ze was zo blij. Maar eens beneden, stonden er van die zwevers. Gladjanussen met goedbedoelde snorren. En allemaal keken ze naar Dirk. Dirk had een stevige kaaklijn en zong: ‘Daar liep laatst een meisje loos’, en hij verslond Margareta met zijn kleine kutkraaloogjes. En wat zong hij mooi. En eerlijk. En mooi. En weg was Margareta. Daan bleef helemaal alleen op de foor. En Daan, die was heel boos. En als Daan boos werd, dan floot er een fluittoon in een bepaalde toonaard van tussen zijn tanden, hop de wereld in. Ik ben niet zeker, maar volgens mij was het een Fa kruis.

Kapitein Wolventand
0 1

Reisgenoot in eigen stad

Verbazing vermengd met gêne zijn op Brams gezicht te lezen. “Dit pleintje heb ik nog nooit gezien,” roept hij uit. “En ik woon al heel mijn leven in Brussel!” Hij laat de letter r in Brussel gretig rollen, op z'n Frans, zoals zoveel rasechte Brusselaars dat doen.   “Toch ben ik daar al enkele keren naar een receptie geweest,” zegt hij verbouwereerd terwijl hij wijst naar het terras van het Hilton Hotel dat uitkijkt over het Spanje-plein.   Don Quijote en zijn sidekick Sancho Panza staan trots op hun sokkel en lijken enig misprijzen te hebben voor Brams onwetendheid. Het duurt even voor hij de hoofdrolspelers uit de wereldberoemde roman van Miguel de Cervantes herkent.   Hij haalt verontschuldigend de schouders op. “Ik kan je helaas niet vertellen hoe deze boekenpersonages in mijn stad verzeild zijn geraakt.” Hij glimlacht een beetje onzeker, maar hij blijft strijdvaardig. “Ik zoek het straks wel even voor je op!”   De sculpturen blijken een cadeau te zijn geweest van de Spaanse overheid in 1989, toen hun EU-voorzitterschap afliep.   Aan zijn schuchtere blik merk ik dat Bram ontgoocheld is in zichzelf, maar ik bespeur ook een glimp van opwinding die hoort bij een nieuwe ontdekking.   “Zo zie je maar,” zegt hij, alsof hij mijn gedachten kan lezen, “dat je in Brussel elke dag iets nieuws kan bijleren.” Er weerklinkt zelfs enige fierheid in zijn stem.   We maken rechtsomkeer om verder door Brussel te trekken en stuiten op het standbeeld van de Hongaarse componist Béla Bartók. “Euh...,” Bram kijkt beteuterd in mijn richting en wrijft zenuwachtig door z'n haar. “Ook hem had ik nog nooit gezien en veel weet ik er echt niet over te vertellen.”   “Dat geeft niet,” lach ik hem toe, “Brussel zit duidelijk vol verrassingen, ook voor rasechte Brusselaars!”   Opdracht Creatief Schrijven-cursus 'Reisverhalen schrijven'  

Larissa Wickx
0 0

Koningsblauw

Ik kijk hem strak aan. Ik omhels hem. Mijn ogen spijkeren zijn blik vast. Zodat hij gefixeerd is op mijn gezicht dat een reflectie biedt van zijn macht. Niet achter mij, waar de vogels zingen. Waar de anderen zijn.   Mijn kamer is koningsblauw. Slechts enkele meters lang en breed. Ontdaan van enig franje buiten de oranje gordijntjes van batist. Mijn lichaam vult de ruimte. Versiert de muren en zijn kieren. Mijn dijen zijn meubels.   Hij raakt me aan als de regen. Met zachte tikjes op mijn huid. Prikkeltjes die mijn voeten doen vergroeien met het warme hout. Zijn aanwezigheid neemt alle zuurstof weg. Zoals altijd in zijn blauw fluwelen pak. Alsof hij en de kamer een Siamese tweeling zijn. Mijn lichaam zuigt zich naar hem toe. De planken kraken onder mijn voeten als ik me op mijn tippen richt. Zijn geur zet de haren in mijn neus recht. Ik koester deze momenten net zo hevig als ik ernaar verlang. Het wachten op hem is eindeloos. Elke nieuwe dag duurt langer.   In eenzame dagen streel ik met mijn vingertoppen langs het koningsblauwe behang. Voel het verstrijken van de tijd door het papier. De putjes en bultjes van mijn bestaan. Er zijn geluiden in alle hoeken. Het oude huis kreunt in zijn voegen. Stofdeeltjes dansen viriel in de lucht. De symbiose van mijn bestaan is blauw. Soms glip ik door het raam, waar een briesje aangeeft dat ik buiten ben. Ik slik het in. Mijn handen aaien langs het hoge gras. Ik zie de anderen. Schimmen net zoals ik. We vloeien langs elkaar heen en kennen geen woorden. Mijn korte wandeling eindigt steeds bij de sloot. Blauw dat ik niet vertrouw. Slierten gifgroen trekken een tralies door het water.   Ik vlucht niet. Nu niet, nooit.   Hij glipt niet door het raam. Er is in de linkerhoek een deur in de kamer waaruit hij opduikt, het is wit met een sierlijk gouden handvat. Het heeft dezelfde zwierige krul als mijn roze strik. Het enige object dat ik bezit. Het ruikt naar mij en hem en bevat een knoop. Zijn verschijnen is steeds onaangekondigd. Hij opent en sluit de deur snel. Alsof achter de deur een gevaar schuilt. Ik zie alleen een vage schemering. Nu en dan komt hij ’s nachts, als ik uitgestrekt in het midden van de kamer lig op het donkerbruin generfde hout. Met mijn ogen toe en een wereld vol dromen. Hij verwijdert als een streling op de huid mijn strik en eigent de kamer naar zich toe. Als ik wakker word is het vergeelde en gescheurde plafond mijn gebroken eierschaal. Eenzaam in de wereld. Tot de deur op een moment weer opengaat.

Tim Berghman
0 0

Hij dacht dat hij dood was

Hij voelde een lichaam dat het zijne niet was. Vreemde materie die hij wilde afstoten. De houding waarin het lag baarde hem zorgen. Het gloeide ook. Het was gewoeld in lakens van beige. Een straaltje kwijl bengelde uit de mondhoek. Door zijn wimpers zag hij een lichtomgeven kamer met een groen bloemetjesbehang. Hij strekte langzaam zijn stramme vingers. Hoorde ze kraken. Voelde langzaam met de tippen van die vingers aan zijn andere hand die er slap bijlag. Voelde de rauwe structuur van de huid. De geharde nerven in de handpalm. Liet zijn tippen naar de pols glijden. Hij voelde een stevig kloppende hartslag. Hij dacht dat hij dood was geweest. Zo maar eventjes. Zo voelde het toch. Was er leven gisteren? Hij draaide zich langzaam om in de klamme lakens, zodat hij op zijn rug lag. Draaide zijn hoofd in één beweging mee. Een scherpe snelle pijn langs zijn slapen overviel hem. Hij sloot krampachtig de ogen en kreunde. Hij leefde, duidelijk. Dat was één. Maar hoe? Hij opende zachtjes opnieuw zijn ogen en zag een witte plafond met een oranje luster die die hem bekend leek. Iets zij hem dat hij die altijd al lelijk had gevonden. Zijn hoofd bonkte verder en drukte alsof er een baksteen op zijn wenkbrauwen lag. Breed denken ging niet. Hij kon het hier en nu niet thuisbrengen. Zijn lichaam snakte naar een vegetatieve toestand. Een slangetje dat hem kracht gaf. Een rolstoel voor dit lichaam dat niet meer bewegen wou. Een nat koud doekje voor dit hoofd dat wou openbarsten als een te hard gekookt ei. Water. Hij smakte met zijn lippen. Door de vale smaak in zijn mond kwam hem een beeld voor zijn ogen. Hoe hij met zijn neefje om het langst over de keukenvloer likte. Hij won. Het was goed dat hij zich zo’n dingen herinnerde. Ook al waren ze dertig jaar geleden gebeurd. Dan zou hij toch ook moeten weten wat hij gisteren had gedaan. Hoe hij had geleefd. Had hij wel had geleefd?   Uit het niets klotste een plas water over hem. Hij klakte met zijn kaken als een vis op het droge. Snakte naar adem. Een schel tumult bereikte zijn oren. Hij kon het niet plaatsen. Snapte niet wat de aangeregen woorden inhielden. Hij keek opzij, nam de pijnscheut in zijn hoofd voor lief, en nam de contouren waar van een vrouw. Een hysterische vrouw. Bliksem en donder zonder één seconde van tussenpauze. Als bij heldere hemel kwam het tot hem. Zijn vrouw stond aan het bed. Ze maakte groteske dramatische bewegingen met haar armen. Het continue geraas dat uit haar mond kwam kon hij niet volgen. Een correlatie tussen zijn toestand en de toestand van zijn vrouw was overduidelijk. Maar hij zag de brug niet.   Langzaamaan friemelt een duizendpoot gedachten door zijn hoofd. De bazin van café Sportvrienden die hem zoals altijd begroette met een klapzoen. De schuimende bierglazen die als een stoet mieren voorbij kwamen. Waarbij elkeen de laatste was. Het gebral met de stamgasten. De tocht naar huis langs de vele gevels van het dorp. De voordeur die met een ruk openging en hem met licht overspoelde terwijl hij op handen en knieën de sleutel onder de stenen egel zocht. Zijn vrouw die hem met enkele gerichte petsen op zijn hoofd begeleidde naar hier. Het bed, in de logeerkamer. En de belofte die hij twee dagen geleden had uitgesproken op haar verjaardag. Om eindelijk het drinken voorgoed vaarwel te zeggen.

Tim Berghman
12 0

Appartje

De klok slaat tien uur. Mijn hamer slaat een spijker. Het peertje van 40 watt geeft een warme gele gloed aan de kale kamer. Een oase van rust. De andere kamers staan reeds vol met gehamsterde meubels, verfspullen en andere werkmaterialen. In de gang hoopt het afval zich op. Als je het appartje binnenkomt, lijkt het wel een mini-containerpark. Maar de tijd dringt. Over een week ben ik jarig. Dan heb ik de gezegende leeftijd van zesentwintig jaar. Volgens mijn moeder opgestelde huisregels een reden tot een onmiddellijk uitzettingsbevel. Dus werk ik noest door van zonsopgang tot maanondergang.   Met de hamer in de hand en een glimlach bekijk ik de nieuwe plinten in de kamer, die zorgvuldig zijn gestut met allerlei houten latten. De vloer is een raderwerk van plankjes. Toch zie ik nog een plint in de hoek lichtjes buigen. Met een paar spijkers sla ik de boel recht zodat ze alle stevig tegen de muur worden gedrukt als bakstenen op zand. Klaar. Nu nog een laatste laagje verf in de keuken aanbrengen. Terwijl ik er naar toe slenter wordt er luid gebonsd op de voordeur. Ik schrik, sta stil en luister. Terwijl Eels uit het krakkemikkige oranje radiootje zijn smeekbede aanheft om eenzelfde blik te krijgen van dat meisje, hoor ik voor de tweede maal geklop. Vreemd. Normaal bellen mensen beneden aan de inkom en kloppen ze niet meteen driehoog op de deur. Ik zal maar gaan kijken, en stap de gang in met de hamer in mijn hand. Het oog van de deur ligt nog achteloos ingepakt op de grond. Dus trek ik blindelings met een ruk de deur open. Pudding.   Het flitst door mijn hoofd. Voor mij staat Johan. Man van twee meter. Beveiligingsagent bij Securitas, vertelde hij vorige week trots. Gehaaide taaie vent. Ruw en bonkig. Tot ik zijn ouders ook in diezelfde week ontmoette. En meer kwam te weten over Johannetje. Watje. Wedden dat zijn moeder nog lacteert. Nu staat hij hier. In enkel een nietige boxershort en honderdtwintig kilo onverpakt vlees. Een tapijt van korte gekrulde haren over borst en schouders. Waarschijnlijk ook over de rug doorlopend naar de bilspleet. Dat zie ik straks waarschijnlijk wel. Walgelijk. Een gouden kettinkje hangt ostentatief tussen zijn borsten. Het prijskaartje van een stuk ham. Het meest markante zijn de vetlagen die elkaar schragen en de indruk geven dat hij er in kleren gegoten gespierd uitziet. De gigantische vleesmassa bezaaid met rode schemerzones en struiken haar negeert mijn verbouwereerde blik en dramt door over het aanhoudende geklop, dat het al na tien uur is, het recht op rust, respect voor de buren en vooral dat hij morgenvroeg op moet om zijn met status doordrongen beveiligingsjob uit te oefenen. Om vier uur, snoeft hij er nog eens bij. Lul. Ik knik bevestigend en mompel een paar excuses. Ik wens hem ten slotte nog een goede nachtrust toe en sluit de deur zachtjes. Als ik me omdraai zie ik het oog op de grond liggen. Het eerste werkje voor morgenvroeg, denk ik. Het oog wil ook wat.

Tim Berghman
0 0

Oceaanbries

De frisse oceaanbries waart rond mijn hoofd. Het nevelige zwart omhult me als een schoorsteen. Ik heb geen flauw idee hoe laat het is. Vermoeid staar ik voor me uit. Gezien de verveling me prikkelt als een distel, zal het aanbreken van de dag niet lang meer duren.   En ja hoor. In de verte hoor ik gestommel. Onregelmatige voetstappen die dichterbij komen. Al snel spoelt het licht over mijn wereld. Het is Jan. Dat weet ik onmiddellijk, gezien de kracht van de waterval die neerstort. De ochtend is aangebroken. Jan kreunt van genot. Ik hul me in stilzwijgen. Die kracht valt ’s avonds ook wel eens voor, maar dan staat hij gestrekt met zijn arm tegen de muur. En soms ook met zijn hoofd.   Hij knijpt de tube af zoals elke rechtstaande mens. Enkel de staanders die niet boven de lichtschakelaar komen doen het anders. Zij beginnen driftig te rammelen alsof de tube een kapotte aansteker is. Nadat de draaikolk is gepasseerd en ik mijn geur als golven voortduw, blijft het licht. Dat gebeurt wel vaker bij Jan of de andere staanders.   Zoals de routine het betaamt is niet veel later Marieke aan de beurt. Zij sakkert altijd als het niet donker is. Zij hoort bij de steeds zittende mensen. Een roze maan trekt over mijn wereld. Voor de modderstroom die volgt en zijn witte lelies dient de draaikolk twee keer te komen. En ik bries mijn geur zo hard uit als ik kan in het walmende donkerte.   Dankzij de modderstromen ben ik de hele wereld rond geweest. Ik laat me meedrijven naar waar de dag me brengt. China, Griekenland, Turkije, Laos, Mexico (dat nooit meer), Italië en zoveel ander verre bestemmingen. Smaken van zuur, zout, zoet, bitter en umami. Ja, mijn leven is eenzaam. Buiten die momenten met eend. Samen stralen we. Ik hou ervan als ik me kan spiegelen. Ik denk dat Jan en Marieke dat ook weten, aangezien we regelmatig samen mogen zijn.   De glanzende muur is mijn weerspiegeling. Mijn voeding, mijn variatie, mijn spel. De manen zijn het gloren. Eens glad als een biljartlaken, eens pokdalig als een Vlaamse steenweg. De watervallen mijn glorie. De eenzaamheid sterkt me in wie ik ben. Een karakter geslepen uit wit porselein is hard.   Ik geur me met lavendel, citroen, dennenappel en mijn favoriet oceaanbries. Als verschillende kleuren in een regenboog. Geen zwart, grijs of wit.   Verzonken in mijn mijmering, flitst het licht opeens aan. Kleine Rik moet ook. Dringend. Marieke zet hem snel op de juiste positie. Een kleine witte maan verschijnt en geeft vloeiende wolken van modder. Eend zal snel weer langskomen.

Tim Berghman
0 0

JE SUIS EDEGEM

Op de bus, vanuit Antwerpen richting Edegem, heerste een aangename drukte. De regen kletterde tegen de ramen en de ruitenwissers zwiepten op snel tempo heen en weer. Nu en dan rinkelde een telefoon. Verschillende mensen kwetterden in hun mobieltje. Ik had geen idee waarover er uren, al rijdend,  gepraat kon worden maar, tandpis, tijden veranderen. Anderen raadpleegden facebook of luisterden naar muziek. In ieder geval, de jongelui waren allemaal, stuk voor stuk, druk bezig met dat toestelletje in hun handen. Alle zitplaatsen waren bijna bezet en in de middengang was het drummen geblazen. Kinderen stapten, na een schooldag, luid babbelend en lachend op.  Een sompige regenwarmte deed de ramen aandampen en een school- zweetgeur zweefde over onze hoofden.  Op het middenpad stond een kinderwagen met een kraaiende baby, die met mij kiekeboe deed. Aan het station van Antwerpen kwamen er plots twee mannen de bus op. Geen van beiden betaalde een buskaartje. Dit wees erop dat de integratie in Vlaanderen praktisch helemaal geslaagd was. Alleen de brave, meestal oudere generatie burgers hielpen de omzet, van de Lijn, niet verder in het rood zakken. Dus ‘het zwartrijden’ was regel nummer één, die moeiteloos overgenomen werd door alle blanke en anders getinte Antwerpenaren. Een eerste man droeg een djellaba met daarover een colbert. Een jasje dat waarschijnlijk voordien reeds door drie generaties Vlamingen of Marokkanen afgedragen was. Op zijn hoofd een gehaakte pet zonder klep. Zijn kroezelige schaamhaarbaard wiegde van links naar rechts. De tweede dikke man zat diep in een donker trainingspak weggestoken, de kap volledig over zijn hoofd getrokken. Zijn baard stond alle kanten uit, alsof hij door de bliksem getroffen was. Twee indringende zwarte koologen bekeken alle medereizigers terwijl zijn groezelige handen de busstang omklemden.  Op hun rug hingen er twee identieke rugzakken. Het duo leek op een stelletje angstaanjagende figuren, het type dat op Borgerhoutse pleintjes rondhangt en hoopt naïeve, werkloze,  nieuwe Belgjes te radicaliseren.  Plots sloeg de sfeer in de autobus om. De gesprekken verstomden en reizigers probeerden oogcontact met elkaar de leggen. De beslagen ruiten kristalliseerden onmiddellijk de geur van 50 angstzwetende passagiers. De mensen schoven ongemakkelijk heen en weer op de klevende buszetels.  Ik bedacht dat de rugzakken wel wat klein waren om kalashnikovs te verbergen maar een terreurgordeltje kon ook best modieus onder een djellaba of een ruim trainingspak verstopt zitten.  De bus reed slopend traag van halte naar halte. Auto’s bumperden als slakken de stad uit en aan elk rood verkeerslicht moest er eindeloos gewacht worden.  Bij de eerstvolgende halte liep de bus al half leeg. De kinderwagen werd in alle haasten naar de uitgang gereden. Toeval of angstreactie, wie zal het zeggen. De beide mannen schoven door het gangpad richting achterkant van de bus.  Ik kon alleen maar denken, dat als die twee nu volledig in de ban van een zelfmoordideetje waren, aan een bommengordeltje dachten en aan een touwtje onder hun djellaba of trainingspak zouden trekken,  men wel van een heel slechte timing zou kunnen spreken. Manlief lag na een longoperatie in het ziekenhuis en verwachtte van deze Florence Nightingale elke dag een bezoekje en nog minstens een maand revaliderende thuisziekenzorg. Dus als die Islamietenhandjes nog maar richting heup of  rugzakje gingen, begonnen mijn voetzolen al te zweten. We hadden nog maar net, “Je suis Charlie” en “Je suis Paris” verteerd, dus “Je suis Edegem” stond nu niet direct op mijn verlanglijstje. Misschien wachtten ze wel met hun terreurvuurwerk totdat we met de bus door een drukke winkelstraat zouden rijden. Veel ongelovige vliegen in één klap. Doemscenario’s stuiterden tegen de gesloten busdeuren. Wat zou er gebeuren als straks dat tuig de lucht in ging?  Werd het een getorpedeerde, uitgebrande karkas van een lijnbus vol met verschroeide handen die hun mobiel omklemden? Zouden wij er uitzien als blokjes stoofvlees met klodders bloedworsthersens? Zouden die mannen onmiddellijk naar die 72 maagden gekatapulteerd worden? Zou men ons nog herkennen. Ik omklemde mijn schoudertas wat steviger. Men zou al met een koevoet mijn handtas, met identiteitskaart,  uit mijn nijpende hand moeten loswringen.  Het traject scheen eindeloos te duren. Antwerpen had weer, voor de zoveelste keer op een regenachtige dag, een volledig verkeersinfarct. Een paar schoolkinderen duwden met hun boekentassen tegen de rug van de twee mannen toen ze naar de uitgang ploeterden. De twee mannen draaiden zich geërgerd om. Man, man.. uitlokking..”Jezus”, hoorde ik een medepassagier zeggen. Ja, dit was nu, op dit moment, totaal niet de juiste man om in deze situatie aan te roepen. Normaal zitten er op dit bustraject steeds een aantal moslima’s. Nu waren er echter in einde en verre geen hoofddoekvrouwtjes te bekennen die zalvende onderhandelingen konden opstarten.  Een mobieltjes schetterde plots Arabische muziek door de bus. De twee mannen keken elkaar aan en overlegden in het Marokkaans of ze zouden opnemen. Dan drukte de dikke man op het knopje en wriemelde zijn mobiel zijn trainingskap in.. Griezelig stil werd het op de bus! 30 paar oren luistervinkten mee naar de mogelijke opdracht.  “Hallo, joa Mohamed”,”Joa zeg joeng, ik moest ierst wachtte totdat dien train van Brussel aankwam oem Mohammed af ‘t haole hé! Wai staan hier al een halfuur op die bus te geeloege hé. Da verkier zit potdicht in Antwaarpe. Ik zweer et gast, wai zen oep tijd vertrokke. En ja, wij emme dat kadoke veur die kleine bij! Joa joeng wai kome direct naar de kroamafdeling. We stoan in de file gelak iederien hé. Joa doar kunne wai toch niks aandoeng da gij der in de regen stoat , hé gast. Binne vijf minute zen we doar, tot sebiet.” De trainingsman lachte naar de froesbaard: “Jao Mo, da slimmeke staot daar in de gietende regen oep ons te wachtte, in pleuts van nor binne te goan!” Hun gezichten lichtten op ze grinnikten tegen elkaar.  De bus stopte aan het Middelheim Ziekenhuis en de djellabaman en zijn kompaan stapten af. De businhoud zuchtte, ademde terug normaal en het kakelen in de mobieltjes begon opnieuw. Mogelijke terreur doet wat met een normaal vredelievende mens.. “Je suis Edegem” was nog niet voor vandaag!   Sim, 8 december 2016

Sim
0 0

ONAFHANKELIJKHEIDSDAG 2

Mevrouw ‘B’, Ik neem aan dat je enigszins verbaasd bent over deze korte aanhef. ‘Geachte’ zou echter duiden op enige vorm van respect, ‘Beste’ op een teken van genegenheid en ‘Liefste’ lijkt me onder de gegeven omstandigheden compleet van de pot gerukt. Dus heb ik maar besloten om met een kort, doch krachtig begin aan te vangen. Daar het me eindelijk is gelukt enkele weken geleden afscheid te nemen van je overleden echtgenoot, lijkt het me niet meer dan billijk nu ook jou deze twijfelachtige eer te bewijzen. ‘Waarom ?’, zal je je wel afvragen. ‘Waarom nu…20 jaar na onze laatste ontmoeting ?’. Wel, omdat jij ons allemaal zal overleven, zelfs met een voorsprong van een kleine 30 jaar op mij. Maar dan wel zoals een vampier, niet levend op bloed, maar op heel mijn jeugdigheid die je dag na dag uit mij gezogen hebt. En die, mevrouw ‘B’, leveren je minstens 17 additionele jaren op. Natuurlijk vragen je giftige lippen zich momenteel af wat ik met jouw man besproken heb. Laat ik het simpel houden : het was voornamelijk een éénrichtingsgesprek over zijn vaderschap…of misschien beter en eerlijker : het complete gebrek eraan ! Over alles wat een ouder moet doen om zijn kind te beschermen tegen ‘Het Kwaad’. Ja, inderdaad…’Het Kwaad’ dat jij in alle opzichten, gedurende mijn ganse jeugd…en later, hebt belichaamd.  Jouw Jos heeft nooit de vereiste ballen gehad om ertegen in te gaan…bij mij zijn ze helaas te laat ingezakt… en toen kreeg jij ze in je klauwen !  En toch, mevrouw ‘B’…toch blijf ik het vreemd vinden. Want wanneer een vader één van zijn kinderen misbruikt, gaat hij – zelfs in dit land – terecht nog steeds naar de gevangenis. Echter, wanneer een vrouw – uit gelukkigere monden een ‘moeder’ genoemd – haar eigen puberale zoon aan dezelfde terreur onderwerpt, zowel mentaal als fysiek, gaat ieders leven in volledige rust en stilte verder…in ieder geval wat de verantwoordelijken betreft. Zij mogen meteen door naar ‘Start’ en “het geld” incasseren. En dat terwijl het in veel gevallen met de slachtoffers, na een tijd van bezinning, recht naar de ondergang gaat. Ik vermoed dan ook dat het spel daarom ‘MONOpoly’ heet. Maar wat zit ik alweer te zeuren ? Misschien ligt de fout gewoon bij mij. Heb ik eenvoudig de pech gehad om jouw bepaalde planning (verpleegster blijven, één zoon en een manslaaf) op de mij zo eigen manier in het honderd te schoppen. Het was natuurlijk ook een tijd van een totaal  gebrek aan interesse van ongewenste buitenstaanders. Wat ik me soms wel afvraag, de enkele keren dat mijn zwaar beschadigd brein me de tijd terug induwt, is of je wraak op een kind dat er niet eens wilde zijn, of, wat dat betreft, ‘mocht’ zijn, nu echt zoet heeft gesmaakt ? Was het allemaal de moeite waard ? Leef je nu, op je 85e levensjaar, nog steeds verder met de haatdragende glimlach die niemand beter kent dan ik ? Of blijft er toch nog iets over van enige angst, dat de waarheid ooit aan het licht gebracht zal worden ? Weet je wat ik nog steeds het vreemdste van alles vind ? Dat ik tijdens ons onderhoud, 2 jaar na zijn overlijden, nog steeds niet de moed had om alles aan jouw Jos te vertellen ! Ik troost me enigszins met het feit dat de enkele mensen die het nog steeds goed met me voorhebben, het ganse verhaal evenmin kennen. Want eerlijk…hoe krijg je de verschrikkingen uit je jeugd, volledig uitgevoerd door hun eigen ‘oma’, ‘tante’, of – in dit specifieke geval – andere ‘familieleden’, uitgelegd aan die mensen ? Aan je kinderen ? Je kleinkinderen ? Of aan je beide ex-vrouwen ? Aan vrienden, die je me zo veel mogelijk probeerde te ontzeggen ? Of, wat dat betreft, aan godverdomme wie dan ook ? Dus, om even terug te komen op mijn initiële vraag : “Waarom heb ik Jos niet meteen alles verteld ?”. Heel eerlijk : omdat ikzelf het weinige eergevoel dat je me hebt gelaten, nog dagelijks probeer te koesteren ! Helaas, veel is het niet ! Maar mag ik daar zo meteen op terugkomen ? Want – ja hoor, zelfs dàt is je gelukt – soms red ik mezelf met de gedachte dat veel mensen het nog moeilijker hebben gehad : hoe laag kan je godverdomme vallen ? Goh, ik ben zelfs in een inrichting terecht gekomen…maar voor je een doodspolonaise in gang zet : dat was helaas niet enkel door jou toedoen ! Maar je had daar wel de grootste invloed op mij : 6 maanden heb ik door jou opnieuw in angst leren leven ! Niet de schrik dat het afkicken van drank en drugs een onmogelijke zaak zou blijken, want dat heb ik – cum laude – behaald ! Ook niet de geweldige medepatiënten of de dagelijkse sessies met psychiaters en psychologen… Neen, mevrouw ‘B’, het was de onmiskenbare geur van ether…de geur van angst die ik dagelijks mocht opsnuiven als je thuis kwam van je werk in het hospitaal. Een geur, opgeslagen in elke vezel van mijn lichaam, iedere gram die mijn ziel weegt, alle nog werkende bestanddelen in mijn zwaar beschadigd brein. En waar ik pas echt misselijk van werd : je steeds voorgewende ziektes met slechts één enkel doel : de oh zo belangrijke aandacht ! Je hebt nooit geleden aan enige ziekte… je wàs de ziekte, steeds kwaadaardige bacillen verspreidend over de zwakkeren, waar echter niet één medicijn tegenop kon !  Want weet je, mevrouw ‘B’ : een kind mag thuis geen angst kennen : hun ‘thuis’ moet ten allen tijde een beschermde burcht zijn, waar liefde en geborgenheid geen loze woorden zijn, geen opvangcentrum voor zwakkere zielen ! En daar is zelfs je echtgenoot het slachtoffer van geworden : hij mocht zijn eigen laatste maanden doorbrengen in een OCMW hospitaal, terwijl hij thuis nog makkelijk op te vangen was. Was het je vrijheid ? De buurman waar je schijnbaar zo goed mee overweg kan ? Je laatste wraakzuchtige stuiptrekkingen ? Of gewoon de vulgariteit die je altijd in je zieke geest hebt mee gedragen ?   Goh, wat hield ik vroeger veel van sprookjes ! Wat kunnen ze mooi zijn, indien geschreven door Andersen, Perrault, Burton,… Waarom werd het mijne nu precies geschreven door Jacob en Wilhelm Grimm, hun hand geleid door de jouwe, bekeken met je kille blik ! Helaas…mijn spoken en demonen zijn echt, ingegeven door teveel sterke drank, teveel zware drugs en één zieke geest ! Of laat ik dat even terugnemen : het zou je – met veel plezier – té veel eer aandoen ! En hoewel ik enorm mijn best heb gedaan, blijkt dat té veel liefde geven en krijgen ook niet de oplossing is. Ik heb je andere zoon, omringd door zijn engelen, ten onder zien gaan. Trouwens, aan een teveel medelijden kan je ook ten onder gaan. Nee, dan liever mijn lot…Oké, wel in alle eenzaamheid maar wel nog steeds vechtend tegen alle mogelijke infiltranten. En ook al zijn jouw kille, meedogenloze ogen voor eeuwig gebrand op mijn netvlies…Ik heb het geluk gehad om jaren later te mogen kijken in mooie, liefdevolle blikken, waarvan ik nog steeds hoop dat deze het uiteindelijke gevecht  zullen winnen, ook al staan ze inmiddels niet meer aan mijn zijde. Een ‘gebed voor jouw kut’ zal ik nooit kunnen uitspreken. Dat kunnen anderen veel beter en overtuigender ! Je was een kutvrouw, een kutmoeder… en toch…toch zal ik nooit kunnen neerschrijven aan welke onbeschrijfelijke vernederingen je me hebt bloot gesteld… Maar ik wil je laatste gil horen wanneer je verneemt dat ik nog steeds “Alive and Kicking” ben… Weet je, toen jouw Jos een tweetal weken geleden verdween van het terras, opgelost in de menigte, heb ik er nog één gedronken op zijn korte aanwezigheid ! Ditmaal, mevrouw ’B’, drink ik er één op de mijne ! Moge de komende jaren medelijden hebben met jou…Ik heb het niet ! Ik zal vanzelfsprekend niet aanwezig zijn op je naderende begrafenis : mijn uiteindelijke vrijheid zal me daar vertegenwoordigen  ! En tenslotte, mevrouw ‘B’, laat in hemelsnaam uw schamele bezittingen over aan uw andere zoon… Wat ik ooit heb gemist, kan met niks meer goed gemaakt worden ! Vanzelfsprekend is deze brief niet af… Hij zal nooit afgemaakt worden. Eindelijk een besluit dat ik zelf heb genomen. Laat het misschien mijn laatste glimp van medelijden zijn voor je vermoeide ogen, die meer hebben gezien dan ieder weldenkende ouder zich kan voorstellen. Ik verwacht wel één kleine wederdienst : sluit ze…voor eeuwig !

Paul Smeyers
6 0

Excuseer meneer (3)

Het was een hete zomer geweest, een voor hem onuitstaanbaar seizoen. De ondraaglijke hitte, het overdreven enthousiasme van de mensen, de lompe toeristen en de zatte tienerkoppen die hun zattigheid ’s nachts onder zijn venster uitbraakten. Hij kon er niet meer tegen. Hij kon niet meer tegen zoveel oppervlakkigheid die de zomer altijd bloot legde. De zomer haalde het slechtste uit de mensen. Iedereen moest op vakantie geweest zijn, iedereen moest dat orange-bruin kleurtje hebben, iedereen moest België uitgegaan zijn. Hij deed er niet aan mee. Brussel was voor hem een vakantie die al die anderen nooit zouden kunnen hebben. Hij kende de geheimen van de stad, geheimen die hij nooit met zijn vrienden zou delen. Ze moesten eens weten…   Maar vandaag was het anders. Het was 26 augustus en het regende. Het regende alsof het november was, of maart. Hij was blij. Vanuit zijn venster zag hij ze lopen, de mensen, verdreven door regendruppels die uit een witte hemel met miljoenen aantal op de Brusselse kinderkoppen neervielen. Tijd om naar buiten te gaan.   Aan zijn deur stonden drie mensen in blauwe plastieken zakken gehuld te schuilen voor de regen. Ook dat nog. Ze schrokken toen hij met opzet het hekken nogal fel opendeed. Ze stonden als een barrière voor hem en een licht excuus zijnentwege deed hen ietwat opzij schuiven. ‘Voorouait, fraach het aan dese meneehr’ zei een ietwat oudere dame tegen een jongeman. ‘Dach meneehr, we sijn op soek naahr de Grawnd Plees’. Naast hem stond een jong meisje verveeld in het rond te kijken. ‘De wat?’ vroeg hij geamuseerd. ‘De Grawnd Plees. Het sou hierh in de buurht moeten sijn maahr ve finden het nerghens’. Sad, oh so sad…   ‘U gaat neemt deze straat naar boven, tot aan het kruispunt. Daar gaat u naar rechts. U neemt de metro richting Erasmus of Weststation, maakt niet uit. U stapt af in Graaf van Vlaanderen. Daar is een grote markt’ zei hij met een glimlach op het gezicht. ‘Nou, dat is heel fijn van u, meneehr!’ joelde de oudere vrouw. ‘Ja,’ vervolgde de jongeman, ‘hartsikke bedankt hoorh’. Het meisje liep in de pletsende regen de straat al naar boven.   Zo, dacht hij, weer een goede daad vandaag en liep langs het straatje naar beneden, de Grote Markt over tot aan zijn namiddagcafé achter het Stadhuis.   http://erwinabbeloos.over-blog.com/

Erwin Abbeloos
0 0