Zoeken

Verloren hebben of verloren zijn

Ze heten Snoopy, Punch, Lady en Mirza. Anderen Tijger, Spoetnik, Garfield en Catherine. Overal in de stad hangen affiches van verloren huisdieren, veelal onze vrienden viervoeters hond en kat. Er worden beloningen uitgeschreven maar er wordt nooit bij verteld wat deze beloning inhoudt. Het kan 50 euro zijn, voor dezelfde moeite krijg je een doos pralines of een fles goedkope wijn. Of een simpel dank-je-wel-merci-beaucoup. Ach wat geeft het, als het diertje maar veilig terug naar huis keert.   De meest vreemde affiches die mensen op de straten hangen gaan niet over huisdieren. Een halskettinkje, een portefeuille, een boek. Noem het en de mensen zijn het kwijt. Ook wel eens gezien : een zetel, een computer, een staanlamp, een paraplu.   Ook in de categorie ‘verloren vreemde voorwerpen’ : een hart – zoals in : ik heb mijn hart aan haar verloren. De tijd zoals in : ik verlies mijn tijd. Zichzelf : ik heb mezelf verloren in deze relatie. Het weekend zoals in : ik heb dit weekend niets gedaan, het is een verloren weekend geweest. Een ontmoeting zoals in : what a waste of time this encounter. Een ziel zoals in : hij heeft zijn ziel aan de duivel verloren. Een oog zoals in : ik ben hem uit het oog verloren. Een job zoals in : ik ben ontslagen, ik heb mijn werk verloren. Een moeder zoals in : ik heb mijn moeder twee jaar geleden verloren. Punten zoals in : ik heb flink wat punten verloren door mijn onoplettendheid in de klas. Geld zoals in : ik ben heel wat geld verloren door deze weddenschap. Belkrediet zoals in : ik heb heel wat belkrediet verloren deze maand omdat ik zoveel naar het buitenland heb gebeld. Maagdelijkheid zoals in : gisteren heb ik voor het eerst seks gehad met de buurjongen en ben mijn maagdelijkheid verloren.   Waar hebben de mensen het hoofd? Zelfs het hoofd wordt verloren, zoals in : ik wist het niet meer, ik was compleet het hoofd verloren. Lopen die mensen dan verder in het leven zonder een hoofd op hun lichaam?   Als we altijd alles voortdurend verliezen, wat hebben we dan nog over? Betekent het dat we alles altijd en overal bij de anderen verliezen, domweg vergeten weer mee te nemen? Neem nu de maagdelijkheid van het meisje en de buurjongen. Gaat ze toch terug de volgende dag om haar maagdelijkheid weer op te halen?   Gelukkig kan je in de meeste gevallen datgene wat verloren is, weer terugvinden. In de meeste gevallen in een andere vorm zoals een job. Ook een hart kan je terugvinden door iemand anders te ontmoeten. Geld is een constante, een overleden moeder komt nooit meer terug. Verloren jaren is pure nostalgie naar een leven dat je misschien had willen leiden. De verloren jeugd is een hele generatie tieners waarmee de maatschappij niet omgaat.   Het is de vergetelheid van de mensen die hen vervolledigt. Het is het hernieuwen en herbronnen. Het is eens iets anders uitproberen. Het is ook ermee leren te leven, zoals het verliezen van maagdelijkheid.   Het mooie aan verliezen en verloren is dat je het kan vervoegen met hebben of zijn. Laten we dat niet vergeten!   http://erwinabbeloos.over-blog.com/  

Erwin Abbeloos
0 0

Twijfelen

Twijfelen, het overkomt iedereen, zelfs de meest eloquente persoon. Alles kan eensklaps in vertwijfeling vallen. Al de muren die je rondom jezelf, je bezittingen en je geliefden gebouwd hebt, kunnen 1, 2 en 3 in brokken uiteen vallen. Het leven is voor iedereen drijfzand en met de beste riemen kan je niet altijd roeien. Angst overkomt iedereen, zelfs de meest verzekerde persoon. Alles kan eensklaps paniek veroorzaken. Alle bescherming ten spijt, vallen die zekerheden weg. We lopen allemaal op drijfzand en in drijfzand kan je zelfs met de beste riemen ter wereld nooit roeien.   Iedereen is irritant. Alles en iedereen kan al eens op de zenuwen werken. Het hysterisch gegil van dronken jongeren die van kroeg naar kroeg naar huis slingeren. Reacties van lezers op artikels. Beste nieuwjaarswensen als lege en zinloze woorden voor een al even leeg jaar. Wat is een jaar… Waarom is die overgang van jaar naar jaar zo belangrijk? Waarom slachten we schapen, waarom knuppelen we nog steeds zeehondjes dood, hoe komt het dat jij zo maar, 1, 2 3 van mij weg kan gaan, waarom zijn alle biografieën van gekende mensen al geschreven terwijl ze nog niet dood zijn, waarom werken er zoveel Marokkanen bij de MIVB, waarom kan een Franstalige Belg van pakweg 40 jaar oud geen woord Nederlands? Waarom respecteren we de nood aan stilte van mensen rondom ons niet? Waarom drinken wij, waarom zuipen wij en verwoesten wij elkaar met woorden als vlijmscherpe messen? Hoe komt het dat het beeld van onze zorgeloze jeugd, met liefdevolle moeders, gespierde vaders en vervelende zussen en broers, waar onze kijk op de wereld en onze verwachtingen van het leven slechts de grootte van een Vlaams dorp hadden, vandaag herleid is tot een tafereel dat we slechts in mijmerij vasthouden?   Mijn hoofd doet zeer, zoals in dat ene liedje waar het lijf van Ann Christy pijn doet en waar ook de pijn mijn vragen versmoort. Handen beven, benen trillen. De slaap is niet meer te vatten. Hooguit drie uur. De peuken in de asbak liggen er in een verwoest landschap van as en afval bij. Puinhoop en stank kleuren de leegte. Het is tijd om te gaan, weg van dit Babylon zonder hoeren, tijd om terug te gaan naar mijn minnaar met zijn sterke schouders, zijn beschermende armen en zijn ziekelijke bezitterigheid. Niet dus.   Het is tijd om naar huis te gaan. Om veilig te zijn. Om er keuzes te maken, in stilte. Om er de wereld te schetsen, de wereld te hertekenen, om er met rust gelaten te worden. Om de wereld te schrijven. Om de wereld opnieuw leefbaar te maken. Om openingen te vinden en deuren te sluiten . Voorgoed. Om de kat eten te geven, om naar het doodsprentje van mijn moeder te staren, om door gebroken vensters de wereld zien voorbij te wandelen, om antwoorden te vinden op futiele vragen. Om oud te worden want oud worden is mooi worden.   http://erwinabbeloos.over-blog.com/

Erwin Abbeloos
24 0

Het mooie verval van een beschadigde ziel

Ik wist dat dit het einde was, zoals het bij iedereen ooit het einde zal zijn of al is geweest. Ik lag in de besloten armen van een onbekende vrouw, op zoek naar troost. Mijn verschrompeld, afgeleefd, uitgedroogd en afgepeigerd lichaam lag als een foetus een beetje stuntelig op haar dijen. Mijn huid droeg geen kleur meer en doorheen mijn breekbaar vel kon je mijn ribben tellen. Wat eens een gezonde bolle buik was, werd nu herleid tot een diepe holte waar al het goede leven leek uitgezogen te zijn. En hoewel ik nooit veel haar heb gehad en de laatste jaren van mijn bestaan door het leven ben gewandeld als een kaalgeschoren man, hingen aan mijn met bruine vlekken bezaaide schedel enkele ongekamde en uitgedunde slierten geelgrijs haar waar deze onbekende vrouw met een sussend geluid enige vorm in trachtte te aaien. De vrouw had iets weg van Kristien Hemmerechts, hoewel haar haren iets korter waren geknipt dan het stijlloze haar van de bekende schrijfster.   Waarom Kristien Hemmerechts? Ik weet het niet, misschien omdat ze onlangs op tv is komen praten over haar nieuw boek en ik ze ook regelmatig zie wegvluchten uit Brussel, tussen de Galerijen en de ingang van het Centraal Station, zoals zovele Vlamingen en andere landgenoten mijn stad snel uitwandelen onder het voorwendsel een trein naar hun dorpen te halen, omdat ze naar Brussel moeten komen, terwijl ze naar andere Belgische steden gewoon gaan.   Mijn ogen die altijd een scherpe en kritische kijk op de wereld hadden, waren nu één en al wazigheid. Net geen honderd jaar was ik en als een hulpeloos welpje lag ik totaal uitgeput van het leven, van het niet genoeg geleefd te hebben, van verdriet, van schaamte en van teveel gegeven hebben, vastgeklit aan de warmte van het lichaam van een vreemde vrouw. Haar zachte handen werkten helend, alsof ze me zeiden dat alles wel goed zou komen. Dat ik niet meer bang hoefde te zijn omdat het leven voor mij hier zijn eindpunt had bereikt. Maar ik was bang. Doodsbang. Ik trilde niet, ik snikte niet, ik braakte niet en doorheen het staar van mijn afdwalende ogen probeerde ik me dat leven te herinneren. Ik probeerde zo goed ik maar kon te kijken naar die hoge muur voor mij, zo hoog als de hemel ver van mij was. Een muur waar alle rood uit was. Deze mistroostige muur was gekleurd als mijn ziel, donker en met her en der zwartgrijze vlekken, met hoeken af, met schubben en met verval. Ik voelde me als deze levensloze muur.   Ik vroeg aan de vrouw of ik nog heel eventjes, echt, niet voor lang, dat leven nog eens mocht overdoen en als dat niet zou kunnen, of zij misschien fijne herinneringen in mijn ziel kon tekenen. Ze keek niet verbaasd op, ze hield me ook niet tegen. In stilzwijgen maakte ik me los van haar strelen en stond op. Ik was helemaal naakt, mijn oud mannenlijf was ronduit lelijk, een afschuw voor het oog en ik stonk naar de dood.   Opeens was ik 47. Opeens stond ik in een ruimte zo groot als een kathedraal, een ruimte die ingericht was als een professionele keuken, zo’n keuken die je in die vervelende TV-programma’s ziet waar een tiental kandidaten kok-in-spe dingen naar een titel, naar een bestaan en naar een belachelijk grote geldsom. Alle materiaal lag, stond en hing er, van het kleinste knoflooksnijdertje tot de grootste Magimix en de grootste fornuizen met wel acht gasvuren per stuk. Alles in blinkend spik-en-span metaal, geen vingerafdrukken, geen vetplekken, zelfs een half leeggedronken glaasje wijn dat iemand benuttigt tijdens het koken stond er niet. Alsof ik in een uitgezuiverde en saaie keuken stond van een modern presidentspaleis. Alles was er mooi opgepoetst en opgehemeld tot het uiterste. Geen spoor van afwas, alles netjes ordentelijk in de hoekjes en de kantjes opgeborgen. Ik merkte dat ik kleren droeg, ik voelde dat mijn vale huid glad was, ik had opnieuw de huid van toen ik 47 was. Overal zag je door de kasten heen. Potten, pannen, glazen en borden stonden netjes in hun rij. Nergens was eten te bespeuren, hoewel ik ook geen honger had. Alleen de donkere hoge muur stak fel af in contrast. De muur domineerde door haar statigheid, haar afbrokkeligheid, haar lelijkheid. Wat haar weer mooi maakte. Ik voelde dat ze hier thuis hoorde. Ze maakte het huis helemaal af ondanks haar verval. Althans ik dacht dat het een huis was. Ik zag nergens andere ruimtes en ik heb ook nooit in zo’n huis gewoond.   Achter mij stond diezelfde Kristien Hemmerechts lookalike. Ze noemde me lieverd of schat, dat weet ik me niet meer zo goed te herinneren. Ik leidde af dat we getrouwd waren. Ik die het altijd met mannen heb gedaan en nooit verder ben geraakt dan de forse borsten van Christine. Mijn vermoeden over onze relatie werd alleen maar sterker toen door diezelfde ruimte twee volwassen tieners gehaast rondliepen, een beetje in paniek om de bus te missen. Ze droegen kleding die deed denken aan strenge schooluniformen en ik vermoedde dat ze die ochtend naar school gingen. Ik begeleidde hen tot aan de enige deur die ergens in een verloren hoek stond afgetekend. Ik liet ze uit en mijn twee tienerdochters stapten in een nogal fel witgeel licht waar ze ingezogen werden en vervolgens veranderden in donkere en doelloze schimmen.   Ik keerde terug naar mijn vrouw maar ik werd onderweg tegengehouden door mijn oude vader die nu zo oud niet meer leek. We stonden in een oude vervallen Vlaamse hoeve zoals je die nog tegenkomt in de Vlaamse velden van Lebbeke ergens begin vorige eeuw. We stonden aan een afgebroken waterput en hoorden vanuit de diepte een wanhopige kreet van weer een andere vrouw. We konden haar heel duidelijk zien, ze droeg een doorzichtige witte jurk, haar lange haren waren iets gekruld en hadden een rode glans, zoals vrouwelijke popsterren dat weleens droegen in de jaren ’70. Met haar houding was zij als ‘De Schreeuw’ van Munch en haar blik wist ons niet echt te vinden. Ze gilde en krijste maar niemand kon haar helpen, zo diep zat zij onder de vochtige grond. Ze had letterlijk haar keel opgezet, zo groot als je ze soms in stripverhalen ziet wanneer een personage iets luids wil communiceren. In deze verhalen staan de kelen ook vaak wijd open getekend.   Ik had het gevoel dat iemand me een tweede kans wou geven om nog eens te leven. Ik wou niet doodgaan tussen de troostende armen van een onbekende vrouw, een echtgenote, een krijsende schone en mijn vader. Ik draaide me om, wilde wegvluchten maar ik werd tegengehouden door een vriend uit Vilvoorde die zich verkleed had in een angstaanjagende nar. Hij overhandigde mij een A4 blad waarop met uiterste zorg titels van elpees en cd’s op gedrukt waren. Ik moest iets kopen, drong hij aan. Maar ik had alles al. Uiteindelijk kocht ik een elpee met goedkope Hollandse discodeuntjes en weg was hij.   En dan werd ik wakker. Ik lag nog enkele minuten stil, de ogen wijd open, te bekomen van mijn avontuur. Toen ik me omdraaide, zag ik dat het tien over vier ’s nachts was, zo’n uur waar je bij denkt : het is te vroeg om nu al op te staan en het is te laat om te hervallen in een diepe slaap, uit angst het geluid van een vrolijke harp dat ik al jaren heb ingesteld om wakker te worden niet zou horen. Ik lag wat te peinzen. Zowat een uur geleden was ik 46 jaar geleden geboren. Ik zit nu al in mijn 47ste levensjaar. Ik peinsde dieper en dieper. In de rubriek ‘doodsberichten’ van de krant zal je lezen, geloof me, dat de meeste mensen net voor of net na hun verjaardag sterven. Zo is het ook met mijn moeder gegaan : gestorven op 5 april, geboren op 10 april.   Maar als die lelijke muur mijn ziel was, de onbekende vrouw mijn troostende moeder, mijn vader mijn eeuwige held, de twee tienermeisjes slechts droomfiguranten waarvan ik één die avond nog in een doktersprogramma over bedplassen op Vitaya had gezien en als de schreeuwende vrouw mijn bevrijding was, dan kon ik mezelf geruststellen : zeggen dat het leven me goed afgaat en ik wenste mezelf een mooie en gelukkige verjaardag.   http://erwinabbeloos.over-blog.com/

Erwin Abbeloos
49 0

De wildernis

Kilometers gleden voorbij – bijna was hij er, op één van de laatste plekjes ongerepte natuur in het land. Kilometerpaal 42, had de oude journalist geschreven. Daar vertrok het pad, niet meer dan een lijntje tussen de varens en de rotsblokken door, steeds steiler wordend. En aan het eind van dat pad moest het liggen: een stuk naaldwoud dat je nog zonder je te schamen ‘wild’ kon noemen, waar everzwijnen en vossen nog ongestoord hun gang konden gaan, waar de afgelopen eeuwen misschien vijf mensen geweest waren. Na kilometerpaal 41 werd de weg kronkelig en hobbelig, slecht onderhouden, vol afgewaaide takken. Gespannen in het stuur knijpend hield hij de rand van de baan in het oog, wachtend op dat verlossende getal 42. Op een door gure wind en zure regen aangetast, verroest plaatje prijkte nog net het getal 43. Onverstoord draaide hij de wagen. Hij moest onderweg een bordje over het hoofd gezien hebben. Kordaat reed hij terug tot de vorige kilometerpaal. Die met nummer 41. Met gefronste wenkbrauwen parkeerde hij de wagen even voor plaatje 41, waar net plaats was voor één auto, en wandelde een keer of drie van 41 naar 43 en terug. Geen paal 42. Dat was het probleem niet: ook geen pad naar het maagdelijke naaldwoud. Nergens was er een helling naar boven. Ongeveer tussen de twee bordjes ontdekte hij wel een smalle spleet tussen twee rotsblokken van zo’n twee meter hoog. Moeizaam wurmde hij zich door de opening en zigzagde tussen de bomen erachter. De helling ging omlaag en gaf uit op een grasveld waar twee koeien hem starend opwachtten. Dat er iets niet in de haak was met de schrijfsels van de oude journalist, was nu wel duidelijk. Vorige week was hij naar het veengebied in het oosten gereden om de waterval te vinden waar slechts een handvol mensen ooit in gebaad hadden. ‘Geen chocoladeverpakkingen, geen lege flesjes of blikjes energiedrank, geen gebruikte condooms,’ had de oude journalist daarover geschreven. ‘Een verademing, dit ongestoord ruisende wonder, één van de laatste overblijfselen van de natuur zoals ze was voor er zelfs maar mensen in ons land kwamen wonen.’ De stukjes van de oude journalist hadden zijn hersenen maandenlang op hol gebracht, tijdens de uren die hij sleet in de kroegen van de stad of op zijn studentenkamer met uitzicht op het keurig aangeharkte en met verpakkingen, lege flesjes, blikjes en gebruikte condooms bezaaide stadspark. Zielsveel hield hij van het gezoem en gebruis van de stad, maar de ruwe, wilde natuur is altijd nog iets anders. Nu was de zomer aangebroken, nu had hij alle tijd van de wereld – of toch tot de herexamens begonnen – om alle goed bewaarde geheimen die de oude journalist had beschreven in zijn column De laatste wildernis op te zoeken. De laatste wildernis was zelf een goed bewaard geheim. Duizenden mensen kochten de weekendkrant en lazen de stukjes over waar ze moesten eten, wat ze moesten kopen, hoe ze moesten vrijen en waarheen ze moesten vliegen. Slechts een handvol mensen las De laatste wildernis, en alleen hij deed moeite om naar die illustere plekjes, de laatste restjes en brokjes wilde, ongerepte natuur in eigen land, te speuren. Maar de waterval in het veengebied bestond niet – niet op de kaart, niet in werkelijkheid. En het zompige eiland in het meer in het heuvelland, waarop ‘dieren en planten voorkomen die in de rest van het land al lang verdrongen zijn door villawijken en dagjestoeristen’, bleken eveneens een verzinsel. ’s Avonds was hij aangekomen aan de oever van het meer, erop gebrand de warmste nacht van het jaar onder de blote hemel door te brengen op het eiland. Op een afgevallen boomstronk was hij over het inktzwarte meer gegleden, niet bang voor de afgrijselijk gillende watergeest die volgens eeuwenoude volksverhalen boven het water zou zweven. Het eiland bereikte hij echter niet. Overtuigd dat hij in het donker iets gemist moest hebben, overnachtte hij in het lange gras op de oever en waagde een nieuwe poging in de koelte van de ochtend. Maar ook onder het licht van de zon lag er geen eiland in het meer. En nu bleek ook het maagdelijke woud, dat onze verste voorouders niet durfden te betreden omdat het tot het jachtterrein van de nachtgodin behoorde, enkel te bestaan in de verbeelding van de oude journalist. Sneller dan hij ooit gelopen had, snelde hij naar de auto en scheurde weg, terug naar de autosnelweg, richting de hoofdstad. Daar, ergens in dat herenhuis met de ronde ramen en de engelenbeelden tegen de gevel, moest hij wonen. Op de tweede verdieping, volgens de namen op de deurbel. Verwonderd opende de oude journalist de deur. ‘Wat kan ik voor u betekenen?’ vroeg hij terwijl hij in zijn ogen wreef. ‘Waar is die wildernis van u?’ vroeg hij zonder zich voor te stellen. ‘De waterval. Het eiland. Het maagdelijke bos. Allemaal bedacht door u.’ De journalist zuchtte en keek naar de vloer. Hij opende de deur wat verder, zodat hij kon binnenkomen. ‘Weet u… Er zijn echt nog wel wilde stukjes natuur in ons land. Alleen… Als ik daarover zou schrijven… Er moet maar één gezinnetje op het idee komen om die plekjes op te zoeken en dat rond te bazuinen. Dan ligt het daar volgende week vol blikjes en condooms. En rijden er mensen met bakfietsen rond.’ ‘Bakfietsen,’ herhaalde hij. ‘Laat me daar niet aan denken.’ ‘Precies daarom heb ik een rookgordijn gecreëerd. Hoe weinig mensen mijn stukje ook lezen, zolang de krantenlezer denkt dat de wildernis in ons land op de plaatsen ligt die ik beschrijf, blijven ze tenminste weg van de echte ongerepte natuur.’ ‘En waar ligt die dan wel?’ De journalist stapte naar zijn bureau, toverde een kaart van het land tevoorschijn uit de tweede lade en bracht er zorgvuldig twee kruisjes op aan. ‘Hier.’ Hij nam de kaart aan en verliet het gebouw zonder afscheid te nemen. Terug in de wagen staarde hij enkele minuten naar de kruisjes, zette zijn aansteker tegen de kaart en gooide vervolgens de nog knisperende resten uit het raampje, voor hij de motor startte.

Felix Sandon
0 0

Mijn roman in Parijs schrijven

Ik was vergeten hoe zorgeloos Parijs kon zijn in de warmste zomermaand van het jaar. Ik herinnerde me alleen nog de pijn die de lichtstad kon geven. Mijn eerste indrukken zijn de sterksten van mijn trip to Memory Lane en staan in deze eerste tekst.   Ik kom twintig dagen schrijven in Parijs. Om het drama gehalte in mijn schrijven te accentueren. Om af te rekenen met Parijs zoals ik 23 jaar geleden afgerekend heb met Brussel.   Ons eerste weerzien gebeurde schuchter. We vibreerden allebei daar in het Gare du Nord. Het was een aangenaam maar ongemakkelijk en verrassend weerzien. Ik had niets gezegd over mijn terugkeer. Aan niemand. Alleen aan Parijs. Parijs, mijn oude vriend die me zoveel geboden heeft, zoveel afgenomen. Parijs die me geperverteerd heeft, Parijs die me getroost heeft. Waar ik de mooiste mensen heb ontmoet, waar… ach, het zal allemaal de komende dagen geschreven zijn.   Nog steeds wandelen Parijzenaren gehaast door de straten zonder iemand een blik te gunnen, nog steeds heerst er chaos, wanorde en ongeduld in de straten. La baguette française smaakt nog even heerlijk en boodschappen doen is een heuse culinaire wandeling langs afgemeten rekken gevuld met rillettes en terrines de campagne. Ik vind mijn sirop d’orgeat terug en vraag me af of de mayonaise hier ook onder bepaalde wetgeving staat. Zelfingenomenheid, attitude en drama sieren de gemiddelde Parijzenaar. La parisienne doordrenkt met de juiste dosis arrogantie. Het kleine kopje koffie aan de toog, het ritme van het spreken, oude vrouwen zien eruit als verloren kunstenaressen en het hipstergehalte is onrustwekkend hoog. De gemiddelde dertiger raast nog steeds krap en knap in kostuum op scootertjes door straten en op voetpaden. Mannen blijven hier mooi, al verandert de charme al snel door de flagrante arrogantie in hun spreken, in hun gestes, gewoon in hun manier van zijn. Seks hangt in de lucht, verleiden blijft een lokale sport.   Het worden twintig dagen van schrijven, herontdekken, ontdekken, kennismaken en mezelf voorgoed feliciteren met wat ik in Parijs ooit heb bereikt. Een ander heeft het nooit gedaan. Waar zou ik mijn standbeeld kunnen neerzetten? Of klinkt dat té Parijs?   En dan, Parijs ’s ochtends? Parijs overdag? Paris by night? Parijs in Summer Night City mood?   Ik weet nu nog niet waar het naartoe leidt. De omstandigheden zijn gunstig : mijn Spotify galmt door een Bose luidspreker, temperaturen gaan boven de 30 graden, het appartement dat ik twintig dagen mag hebben is rustig en heeft een mooi uitzicht. In ruil ben ik dog- en papegaaizitter. De frigo heeft eten en drinken. Er is geen uur. Het is exen terugzien, plaatsen een plaats geven, het is een leven terug glad strijken. Het is afsluiten. Het is een nieuw ander leven durven beginnen met een ander in mijn eigen stad. Het is opnieuw kunnen zeggen aan iemand : ik hou van jou. Het is opnieuw leren aanvaarden dat hij ooit hetzelfde zegt tegen mij. Het is van de warmte van de zomer van Parijs naar mijn eigen Zomer in Brussel gaan. Het is dit boek schrijven.   http://erwinabbeloos.over-blog.com/

Erwin Abbeloos
19 0

VIETNAMESE ZELFMOORDPOGING

Manlief en ik hebben in de jaren dat wij samen rondreizen al verschillende zelfmoordpogingen ondernomen.  Zoals jullie kunnen lezen, zijn ze gelukkig, voor ons, allemaal mislukt. In een ver en onderontwikkeld vakantieland wil je spanning en avontuur en aan  eventuele desastreuze gevolgen wil je op dat moment helemaal niet denken. Er hangt een aura van onsterfelijkheid rond je en je bent jong en roekeloos.  Enfin wij waren ondertussen al niet meer zo piepjong maar we waren wel overmoedige nieuwsgierige waaghalzen. In Vietnam ondernamen wij gezamenlijk onze allereerste zelfmoordpoging. Ons hotel bevond zich langs de ene kant van de drukke verkeersader, alle bezienswaardigheden van Hanoi  zaten aan de overkant. We stonden beiden langs de kant van de straat en bekeken de aanhoudende stroom vrachtauto’s, auto’s, moto’s, brommertjes en fietsen die langs alle kanten zigzaggend voorbij scheurden. De fietsen waren zo hoog en breed beladen met koopwaar en kwamen met slingerbewegingen nauwelijks vooruit. Op een brommertje zat niet één, zaten geen twee maar soms vier mensen helmloos maar breed lachend met de nodige bagage op elkaar geplakt.  De meeste bestuurders droegen een mondlapje om de uitlaatgassen tegen te houden. Daartussen toeterden de toeristenbussen en het openbaar vervoer. Claxonnerend, bellend en roepend koersten ze allen kriskras door de straat, reden frontaal op elkaar af en draaiden op het laatste moment het stuur om. Zebrapad of verkeerslichten geen enkele gemotoriseerde Vietnamees verleende voorrang. De doorsnee spleetoog stapte gewoon met een zekere doodsverachting zonder rondkijken de straat op en de brommertjeszee spleet als de Rode zee uit elkaar. Manlief nam me bij de hand en dwong mij het voetpad af. Ik volgde hem aarzelend, met één voet nog op de stoep, de andere schoen al tussen het moordende verkeer. Ik hield mijn ogen stijf gesloten en met een heel groot ei in mijn broek, sleurde manlief mij naar de overkant van de drukke straat. Niet terugdeinzen, niet twijfelen gewoon zoals de Vietnamees, onbevreesd doorstappen.  De kamikazechauffeurs hadden ons wonder boven wonder volledig ontweken. Na enkele dagen werden wij zelfs verkeersovermoedig en ondernamen wij onze volgende suïcideactie. Wij huurden een ‘fiets toek- toek’ richting museum. Wij lieten ons in de stoeltjes van een overdekte stootkar zakken.  Zonder enige beveiliging vooraan werden wij door de fietsende eigenaar achteraan, als levende projectielen in het verkeer en het kabaal gestoten.  Ik had de camera in aanslag en het zou een uiterst spannend filmpje worden. De man trapte alsof zijn leven ervan af hing, hij fietste zich bijna letterlijk een ongeluk. Hij slalomde tussen de fietsers. Hij sprintte met zijn fietstaxi alle brommers voorbij. Het werd een helse rit, een Disneyland Space Mountain attractie waardig. Onze stuntman probeerde een auto in te halen, bleef op de tegenovergestelde richting voort peddelen en reed pal een autobus van het openbaar vervoer tegemoet. De bus kwam angstaanjagend toeterend dichterbij.  Wij gilden en sloegen wild met onze armen in de hoop dat onze fietsbestuurder onze gebaren en waarschuwingen boven het zeteltje zou zien. De schrik sloeg ons om het hart. Mijn fototoestel bengelde al lang werkloos rond mijn arm. De film met het rampscenario ‘the final collision’ zou nooit in België bekeken worden.  Onze horrorchauffeur leek stekeblind en doof. We hotsten en botsten. We zochten een uitweg maar de snelheid waarmee we trappend in de verkeerschaos voortgestuwd werden, hield ons bang in het karretje geklemd. Ofwel hadden de remmen van onze toek-toek fiets het begeven ofwel hield onze fietsheld van spannende thrillers. Juist op het allerlaatste moment, op 10 centimeter voor de luid claxonerende bus, draaide de snelheidsduivel het stuur om en vloog onze ‘taxi-velo’ langs de tegengestelde richting, de stoep op. Onder luid protest sprongen de voetgangers alle kanten op. Krijsende verkopers veerden op en liepen met gebalde vuisten achter onze kamikazeheld aan. Hij ontweek op een haar na de gehurkte ‘straat-restaurant-eters’.  Iets verder stopte onze James Dean en met een brede glimlach, zich totaal van geen kwaad bewust, wees hij op het museum en zei: ”Xin vui lòng, viện bảo tang” wat zoveel betekende als “Alstublieft, zie hier het museum”.  We scharrelden bibberend  onze rugzak en fotocamera bij elkaar, betaalden onze superman en strompelden totaal van de kaart uit het fietskarretje. Met een ‘big smile’ zei hij:” I wait for you, go back to hotel,  good price!” Wij bedankten beleefd en zagen af van het gunstig retourprijsje naar het hotel.  Aziatisch geel en groenig bleek liepen we met knikkende knietjes in het museum rond. Hoever de terugweg naar het hotel ook zou zijn, ons kregen ze nooit meer in een Vietnamese ‘fiets toek-toek’. Wij gingen nog liever te voet zigzaggend de Vietnamese pijp uit.  

Sim
16 0

DROOG ONWEER

“Godverdomme, laat los rotbeest !”, ofwel : de eerste woorden die Eric Van Gool riep, toen hij de deur van het huis waar hij met zijn gezin woonde, nog maar net achter zich had dicht getrokken. Het was zaterdag en dus kwam hij net terug van de plaatselijke bibliotheek met zijn 2 vangsten voor deze week : “De sneeuwman” van Jo Nesbo en iets over kussen van de één of andere “Griet”. De cover zag er alvast vrolijk uit en dat viel mee, want Eric had wel eens zin om flink te lachen ! De aanwezige tafel met ‘erotische literatuur’ had hij dit maal links laten liggen. Het voorval na ’50 tinten grijs’ lag nog net iets te vers in zijn geheugen. Nadat hij het boek uitgelezen had op slechts 2 dagen (moest een record zijn !), schoof hij het vol lof – en hoop – door naar zijn echtgenote Brenda, die er blijkbaar ook niet vies van was. Dus hadden ze op een zaterdagavond, na het nuttigen van 2 flessen Cava, besloten om ook eens ‘zo’n spelletje’ te spelen. Het plots ingegeven ‘Bondage’ moment, bracht wel een probleem met zich mee : wegens het gebrek aan touwen of voldoende propere keukenhanddoeken, besloot Eric gebruik te maken van “Tesa”-verpakkingstape om Brenda’s armen en benen, beiden gespreid, vast te maken aan de 4 hoekstijlen van het bed. Maar toen Brenda haar gespeelde, maar oh zo geile woorden “Help me alsjeblieft ! Wat gaat u met mij doen ?” had uitgesproken, kwam onverwacht de 6-jarige Cocker Spaniël van het gezin, Rakker, die toch al een onverklaarbare hekel had aan het hoofd van het gezin, meteen in actie ter bescherming van zijn bazin in nood. Hij sprong op het bed en deelde meteen een goed gemikte en welgemeende beet uit in Eric’s linkerdij, wat deze meteen uit zijn evenwicht – en het bed – bracht, gevolgd door Rukker (zoals Eric het dier steevast noemde), die zijn aanval verlegde naar Eric’s edele delen. Vanop haar hopeloze positie, gilde Brenda : “Rakker af ! Af, verdomme !!”. Ze kon niet precies zien wat er zich afspeelde naast het bed, maar de kreten van Eric lieten niet meteen het beste verhopen. Tevens werd de Duitse grondigheid nog maar eens bewezen door de sterkte van hun tape. Plots zwaaide de deur van hun slaapkamer open en stormden beide zonen binnen om hun ouders – duidelijk in gevaar – bij te staan in hun ongelijke strijd. Bij het zien van hun naakte moeder, vastgebonden op bed, viel de 16-jarige Kenzo meteen in katzwijm. Tot daar zijn bijdrage aan het reddingsplan. De 2 jaar oudere Johnny nam een heel andere positie in, daar er duidelijk aan de andere kant van het bed – buiten zijn gezichtsveld – een ware veldslag aan de gang was ! Hij kroop stil over zijn naakte moeder (“Sorry, mama”), maar voor deze iets kon zeggen, deelde Johnny meteen een rake rechtse uit aan het eerste menselijk wezen dat hij onder ogen kreeg. Zelfs Rakker scheen nu tevreden met het resultaat, daar hij zijn eigen aanval staakte. Het hoeft geen betoog dat het de volgende ochtend aan de ontbijttafel – en dat op een zondag – erg stil bleef…uitgenomen de in Eric’s ogen gemene lachjes tussen hun beider zonen. En nu, nog steeds in het bezit van zijn 2 boeken (en 3  aperitief-gewijs tot zich genomen Duvels, die trouwens dringend moesten versproeid worden !), had Rakker hem flink te pakken in de rechterkuit. De hond was een verjaardagsgeschenk geweest voor Kenzo, toen hij 10 jaar werd. De meningen over Rakker in het gezin waren nogal verdeeld. Vanzelfsprekend haatte Eric het beest (hoe zou je zelf zijn als je om 02.00 u. ’s nachts werd gewekt door middel van een flinke en – vooral – onverwachte beet in je linkerhand die half uit bed hing ?) en hield Brenda minstens evenveel van het dier dan van haar echtgenoot (soms zelfs meer, vond Eric !). Johnny keek niet naar de hond om, terwijl ‘aanbidding’ een understatement was, wat Kenzo betrof. Hij liet hem telkens uit, zorgde voor de uitgebalanceerde maaltijden en veel van zijn vrije tijd ging naar het spelen met Rakker (volgens Johnny voornamelijk omdat Kenzo dan aan de piemel van de hond kon zitten, iets wat Rakker trouwens helemaal niet erg vond). De enige reden dat Rakker zijn nachten doorbracht, grommend, dromend en ruftend (en heel soms bijtend) in de ouderlijke slaapkamer, was dan ook enkel het feit dat Kenzo zelf iets teveel problemen had met de nachtelijke ‘uitingen’ van zijn verder zo lieve hond ! Nadat Eric eindelijk “Hallo !” had kunnen roepen en meteen naar het toilet was gerend om zijn Duvels de vrije loop te laten, moest hij nog even denken aan het voorval van de vorige week. Tijdens een wedstrijdje badminton in de tuin met Kenzo (gekleed in een gouden, aanspannend short met bijpassend topje !), had deze zonet met een verschroeiende smash een einde gemaakt aan het spel. Toen Eric de ‘shuttle’ wilde oprapen, was Rakker helaas net iets eerder bij het pluimpje en hield het fier in zijn bek. De vraag zou echter eeuwig blijven of het de hond werkelijk te doen was om het gewonnen speelgoed. Want op het moment dat Eric het wilde terugvorderen, liet Rakker het meteen los om in de plaats daarvan Eric 3 flinke knauwen in diens rechterarm toe te dienen. “Jaaa, ik heb gewonnen !”, schreeuwde Kenzo uit, meteen gevolgd door Eric’s aan Rakker geadresseerde  “Godverdommese rottige klootzak !”, iets wat de buren, die achter de 2 meter hoge haag net buiten hun lunch gebruikten, een toch wel erg felle reactie vonden van de zopas verloren vader tegen zijn zoon ! “Ik maak je verdomme zelf kapot, hopeloze zak !”, riep Eric verder, wat diezelfde buren meteen deed beslissen om nooit een spelletje badminton aan te gaan met buurman Van Gool ! Het verklaarde ook meteen Eric’s verbazing toen hij gisterenavond thuis kwam van zijn werk en buurvrouw Leysen ‘toevallig’ net buiten kwam om hem meteen te vragen : “En…hoe gaat het nog met uw jongste zoon de laatste tijd ?”. “Eh…vanochtend nog prima”, had hij gestameld. “Oh, dat doet mijn zo’n plezier om dat te horen ! Laten we maar hopen dat alles zo blijft, niet ?”, reageerde Liesbeth Leysen. Eric schonk haar een glimlach en liep hoofdschuddend naar zijn eigen voordeur. ”Vroege dementie”, mompelde hij, inmiddels de voordeur openend en meteen zijn tweede beet van de dag in ontvangst nemend. ’s Ochtends echter, was drie kwart van het gezin Van Gool het erover eens dat hij die eerste zelf had gezocht. Wie laat er tenslotte aan de ontbijttafel zijn arm naar beneden hangen ? Dat was vragen om moeilijkheden ! Want natuurlijk was Rakker even komen kijken of er iets lekkers in de hand zat en, bij duidelijk gebrek daaraan, meteen wraak had genomen op diezelfde hand ! Natuurlijk had Eric, net zoals ieder weldenkend mens, het woord ‘asiel’ al eens ten berde gebracht, maar het bleek al snel dat hem dat een levenslange boven het hoofd hangende vendetta zou opleveren. De sfeer op deze zaterdagmiddag tijdens de lunch zat er alweer flink in. Kenzo en Johnny spraken niet tegen elkaar, blijkbaar het gevolg van een 10 minuten durend spel (“Fifa 2015”) op hun Playstation. Inmiddels hield Brenda haar wekelijks betoog over de zoveelste ‘ziekte’ die hun Poolse poetsvrouw had ingeroepen om nog maar eens een keertje afwezig te blijven. Het bleef een raadsel of ook daar Rakker een rol in speelde : Romana Stoizynska sprak, noch begreep één woord Nederlands, behalve dan het flink ingestudeerde : “Ikke ziek…Ikke niet kom”, wat ze blijkbaar wel onder de flink gebouwde knie had ! Nu had, eerlijk gezegd, Eric niet echt een probleem met de heersende stilte of zijn klagende echtgenote. Hij wist immers dat elk woord, elke zin kon afdwalen naar dat andere hete hangijzer : het op zondag voorziene bezoek aan zijn 72-jarige en inmiddels flink dementerende vader in “Huize Levensgeluk”. Het “Huize” stond er wel…Het “Levensgeluk” werd echter volledig in bezit genomen door Eric’s moeder die, sinds  ze haar echtgenoot daar zowat 3 jaar geleden had gedropt, niet één dag in de week nog thuis te vinden was. Brenda haatte deze bezoekjes, daar de reactie van Karel Van Gool op het verstoren van zijn rust en privacy, onvoorspelbaar kon genoemd worden, variërend van ‘kinderlijk geluk’ tot enorme woedeaanvallen. Hier dient wel meteen aan toegevoegd te worden dat schoonvader en-dochter nooit ‘dik aan’ waren geweest. Twee maanden geleden, net voor zijn 72e verjaardag, was de apotheose bereikt. Brenda had de oude man al enkele malen gevraagd wat hij graag zou willen om dit te vieren. Daar ‘grommen’ en ‘scheten’ als antwoord onvoldoende bleken (vanwege niet verkrijgbaar in de winkels), besloot ze het over een andere boeg te gooien. Ze ging recht voor Karel staan en vroeg met een – toegegeven – erg lieve glimlach : “Pap, is er dan niets dat je hier mist en graag zou hebben ?”. En daar hoefde ‘Pap’ niet lang over na te denken. Plots, alsof zijn stembanden eindelijk toelating hadden gekregen zich te mengen in het gesprek, antwoordde de oude knar : “Ja, zenne !” en greep, voor iemand kon reageren, met beide handen schoondochter lief’s borsten stevig vast ! Sinds dat voorval hield Brenda zich steeds aan de minimum perimeter van zowat 3 meter van die andere “rakker” (gelukkig had deze weliswaar niet gebeten !) en werd er bij aankomst en vertrek niet langer gezoend ! “Hij heeft me gemolesteerd, Eric !”. “Hij kan er niets aan doen, Bren. Hij weet gewoon niet beter.”, reageerde Eric, die trouwens vond dat een vriendelijke, familiale aanraking door zijn eigen vader van een eerder kleine A-Cup, niet meteen onder de noemer ‘molesteren’ te klasseren viel. Vanzelfsprekend had deze gebeurtenis al snel de oren van hun jongens bereikt. Vooral Kenzo zag het grappige van het voorval volledig in, hoewel ‘borsten’ hem hoegenaamd slechts een weinig konden boeien. Kenzo was namelijk, niet tot ieders verbazing, eerder dat jaar ‘uit de kast gekomen’, wat hem meteen de bijnaam “Kenzomo” had opgeleverd (was getekend : Johnny Van Gool)...een bijnaam die hij trouwens met veel eer en genoegen droeg ! Zelf ging de oudste zoon als “Johnny Pony” door het leven, maar dàt had een gans andere reden ! Elk gezinslid had zijn eigen GSM binnen handbereik liggen op de keukentafel. Vreemd toch, dat 4 handen meteen grepen naar hun eigen toestel op het moment dat een luidruchtig “Tsjakka !” de stilte verstoorde, daar ze allen wisten dat enkel Johnny deze toon had, wanneer er een bericht binnen liep. Hij bekeek het bericht, stond op van de tafel en mompelde : “Sorry, moet eventjes bellen.”. Bij het rechtstaan trapte hij echter op de staart van Rakker, zoals steeds tijdens de maaltijden verborgen onder tafel, wachtend op eventueel voedsel dat iemand op een verstrooid moment liet vallen. Om zich af te reageren op de korte pijn, leek een flinke beet hem de uitgelezen wraak. En daar zijn kop meestal in de richting van Eric lag (die dan ook het meeste voedsel morste, waarbij er geen haar op zijn hoofd aan dacht om het terug op te rapen, gezien de dreigende aanwezigheid van de verborgen vijand), was hij dan ook het uitverkoren slachtoffer, wat hem een beet in zijn voet opleverde. “Verdomde klotehond !”, brulde hij uit. “Plaag hem dan niet steeds zo en trouwens, je moet niet op je blote voeten door het huis lopen.”, verdedigde Brenda het dier. “Dat kutbeest loopt toch ook rond op zijn blote poten…Heb ik daar al eens in gebeten ? Het wordt trouwens hoog tijd dat dat dier respect leert opbrengen voor zijn baasjes. Dit is nog steeds ons huis !”, viel Eric uit. “Schatje”, reageerde Brenda, “hij valt enkel jou lastig. Misschien ligt het probleem wel bij jou. Trouwens, Rakker is maar een hond die niet beter weet en hij grijpt tenminste niet naar mijn borsten !”. Daar had je het… Gelukkig werden ze net onderbroken door Johnny, die lachend opnieuw de kamer binnen kwam. “Ho ho, Naomi heeft gevraagd of ik vanmiddag met haar ga zwemmen. Ik ga meteen mijn sportzak pakken !”. “Bren”, vroeg Eric even later, “wie is Naomi nu weer ?” “Ach Eric, gewoon een collega van mij in de winkel. Ze vroeg naar foto’s van onze kinderen en heeft schijnbaar diezelfde dag nog vriendschap gesloten met Johnny op Facebook.” Eric wist wel dat Johnny viel op enigszins ‘oudere vrouwen’…Naomi bleek een 32-jarige vrijgezel te zijn. “En tsja…”, ging Brenda glimlachend verder, “waarom hij altijd het liefst afspreekt met vrouwen in het zwembad, hoef ik je zeker niet te vertellen, hé schat ?”. Terwijl Kenzo in lachen uitbarstte, keek Eric wat verveeld rond. Daar hij niet meteen reageerde, zag Kenzo zijn kans schoon. “Allez pa, daar komt onze ‘Johnny Pony’ wel het best tot zijn recht, hé !”. Eric zuchtte diep en begon inmiddels de tafel af te ruimen. Het ergste was dat hij het natuurlijk wel wist, maar welke vader wil daar nu in hemelsnaam steeds aan herinnerd worden ? Hij keek zijn jongste zoon even aan. “Hey Kenzo, mama gaat vanmiddag winkelen en je broer gaat dus zwemmen. Wat denk je ? Zelf popcorn maken en filmpje gaan huren ?” “Sorry paps, maar ik heb al afgesproken met Nicky !”. Eric liep naar de keuken, steeds meer uit zijn humeur. Verdomme, die gast heet Nick…Waarom dan altijd dat ‘Nicky’-gedoe ? En dan is hij nog een jaar ouder dan Kenzo ook ! “We gaan naar de cinema”, riep Kenzo hem achterna. Eric hoorde Brenda vragen welke film er op het menu stond. “Zijzelf”, reageerde Johnny die net opnieuw in de keuken kwam. Het juiste antwoord luidde echter SPECTRE, die nieuwe James Bond. “SPECTRE ?”, vroeg Johnny ? “SPICTRE-eens-in, dan schuift ‘em beter, zeker ?”, wat opnieuw een lachsalvo bij beide jongens veroorzaakte. “Trouwens Kenzomo, is ‘Wat mannen willen’ niet meer iets voor jullie ?”, waarop de jongste meteen reageerde op een ietwat denigrerende toon : “Broertje, ik weet al lang wat mannen willen !”. Eric vroeg zich af waarom hij de enige van het gezin was, die duidelijk de humor hier niet van in zag ! Inmiddels laadde Eric de afwasmachine in en bedacht hoe hijzelf zijn vrije middag zou doorbrengen. Het idee om alleen thuis te blijven met “De hond van de Baskervilles”, leek hem meteen onaanvaardbaar. En hoe dan ook : van het grijpen naar zijn eigen echtgenote’s borstjes, zou vanmiddag alvast ook niks in huis komen ! En daar Brenda de beide kinderen zou afzetten voor ze zich zelf zou begeven naar het centrum om te gaan winkelen met haar beste vriendin Joke, mocht hij het gebruik van de wagen ook al vergeten ! Ach, waren ze niet, tot hun aller blijdschap, 4 jaar geleden verhuisd naar de Belgische kust ? Eric liep de woonkamer in en keek naar buiten, waar dijk, strand en zee hem verwelkomden. De zon scheen wel, maar er stond een verdomd strakke wind. Het zand zwierf poëtisch over de dijk, samen met de iets minder poëtische inhoud van een vuilniszak, vanzelfsprekend door een toerist buiten gezet op een verkeerde dag, tot groot jolijt van de vele aanwezige meeuwen. Een wandeling, besloot hij… Ja, een fikse wandeling : dàt zou hem goed doen…dacht hij ! Toen Brenda en de kinderen waren vertrokken naar hun respectievelijke bestemmingen, kleedde Eric zich warm aan voor de geplande wandeling. Bij het verlaten van het huis, bleek al snel dat Sabine het de vorige avond na het nieuws bij het rechte eind had : droog, maar een wind die weinig medelijden had met hen die hem wilden trotseren ! De beloofde uithalen van 80 km/uur bleven inderdaad niet uit, wat Eric deed besluiten zijn wandeling te limiteren tot aan zijn vaste stamkroeg sinds 4 jaar, “Het zachte zwijntje”. Maar om daar te geraken, zou hij zowat de ganse dijk moeten aflopen en de wind, gevuld met los zand, maakten het hem niet erg makkelijk. Om zo weinig mogelijk last te hebben van zanderige ogen, keek hij inmiddels voor zich heen met halfgesloten oogleden. Vanzelfsprekend had hij eveneens gekozen voor een pad dat zo dicht mogelijk langs de verschillende huizen en appartementen liep. Wanneer de Noordzee koppig breekt aan hoge duinen  En witte vlokken schuim uiteenslaan op de kruinen  Wanneer de norse vloed beukt aan het zwart basalt  En over dijk en duin de grijze nevel valt  Wanneer bij eb het strand woest is als een woestijn  En natte westenwinden gieren van venijn  Dan vecht mijn land, mijn vlakke land ! Eric was tevreden dat hij het nummer opnieuw had opgezocht, daar dit de gelegenheid was om het een tweede leven in te zingen. Helaas was dat ‘vlakke land’ niet zo vlak als Brel wel beweerd had. Later zou Eric het nut – of beter : het gebrek eraan – van studio’s onder grondniveau nog vaak bespreken. Daar was echter op dat moment geen tijd voor ! Hij viel 6 trappen naar beneden om tenslotte op zijn beide knieën terecht te komen. En, als kers op de taart, sloeg zijn hoofd met een harde klap tegen de witgeschilderde voordeur. Eric bleef even zo zitten : hij moest terug tot zijn positieven komen en wachtte op de pijn die nu elk moment kon toeslaan ! Dit was natuurlijk wel gerekend buiten de erg onaardige weduwe Van Dievel, die, hoewel enigszins hardhorig,  de klop op haar deur duidelijk had gehoord en dan ook meteen deze opendeed. Tot haar grote schrik (of was het meer verbazing ?), viel een man, gezeten op zijn knieën haar hall binnen en bleef als uitgeteld met zijn hoofd op haar voetmat liggen. Even dacht de weduwe eraan om de politie of een ambulance te bellen, maar erg gevaarlijk zag de man er niet meteen uit. Dus besloot de niet zo met medelijden vervulde weduwe de man aan zijn voeten haar portiek uit te trekken om haar deur opnieuw te kunnen sluiten tegen de stevige wind. Daarbij kwam echter Eric’s haar klem te zitten onder de betreffende deur en kreeg, bij het sluiten ervan, zijn hoofd opnieuw een dreun te verwerken. Voor Eric helemaal het bewustzijn verloor (echter slechts voor een 5-tal minuten), bedacht hij nog dat zijn hele leven één groot onweer was ! Weliswaar droog…maar ongetwijfeld een onweer ! Was het precies die gedachte waar de weergoden zich druk hadden om gemaakt ? Want toen Eric zich dus een 5-tal minuten later opnieuw levendig voelde, was de zon volledig verdwenen en had ze plaats gemaakt voor enkele wel erg donkere wolken, die nu recht boven hem samenpakten. En voor hij opnieuw recht stond, vielen de eerste dikke druppels reeds neer op zijn pijnlijke hoofd.  Eric besloot opnieuw huiswaarts te keren, een warme douche te nemen om zich daarna met één van zijn nieuwe boeken en een flink glas oude malt neer te vlijen in zijn makkelijke zetel. Van zingen kwam er nu niets meer in huis…van een snelle tred des te meer. En met het huis reeds in zicht, viste hij de sleutels uit zijn zak. Zeiknat strompelde hij met pijnlijke (en bloedende) knieën en een hoofdpijn die je niemand toewenst, de living binnen, waar het zalig rustig was ! De stilte werd enkel verbroken door Rakker, die meteen de aanval inzette en pas terug deinsde na een 3-tal – alweer goed gemikte – beten, waarvan één in Eric’s toch al zo pijnlijke linkerknie. En vlak voor hij de hete stralen van de douche trotseerde, dacht hij nog éénmaal : “Een onweer…Mijn leven is één groot onweer !”   

Paul Smeyers
0 0

De overkant

Vanop het vijfde verdiep zie ik niet echt over Brussel maar ik klaag niet over het uitzicht dat mijn kantoorruimte me geeft. Tussen ons bedrijf en de enkele huizen aan de overkant ligt een brede laan die leidt naar het station. Om maar te zeggen dat ik nog wat ademruimte heb. De huizen aan de overkant ken ik zo goed als woonde ik er zelf. Er brandt ’s avonds niet veel licht bij de bewoners, alleen in dat ene huisje dat, naar ik vermoed, verdeeld is in twee appartementen. Op het bovenste verdiep is altijd wel iemand maar er is nooit echt beweging. Het appartement eronder trekt meer mijn aandacht. Het blijft er vrijwel lang donker maar ik kan wel zien dat een jongeman regelmatig in de keuken staat. Uit zijn bewegingen kan ik opmaken dat hij respectievelijk de afwas doet en dan aan het avondeten begint. Wat de man eet, weet ik niet maar één keer heb ik wel veel sla, tomaten en vis gezien, alsof Pascale Naessens herself er stond. Een man naar mijn hart. Ik noem hem Ryan. Zoals in Gosling. Hij heeft er iets van weg.   Vroeger woonde er nog iemand met hem maar ik denk dat ze uit elkaar zijn want ik heb die andere man al meer dan een half jaar niet meer gezien. Die man leek op de Amerikaanse zanger Moby. Ik heb ze niet veel samen gezien. Telkens ze thuis kwamen, ging Moby naar de achterkant van het appartement terwijl Ryan in de woonkamer televisie bleef kijken of op de computer werkte. Toch spreekt Ryan tegen iemand. Ik vermoed tegen een kat. Ik heb er al een kat voor het venster zien spinnen of die ene keer toen er een grote krabpaal voor het venster stond en de kat als een luie prins in een mandje lag op zweefhoogte, met oog op wat binnen en buiten gebeurt. Van een hond is niets te bespeuren, anders zou ik Ryan zeker af en toe op de brede laan tijdens een wandeling opmerken. En dan had ik een excuus om hem aan te spreken, om af te spreken. Het zou gebeuren, onze ontmoeting.   Mijn onbekende man heeft niet echt regelmatige uren. Twee keer in de week komt hij ’s avonds tegen tien uur thuis, terwijl hij al vertrokken was om acht uur. Arme kat, dan zie ik hoe de kat ’s morgens meestal wat probeert te slapen maar veelal door de drukte van buiten afgeleid is. Vooral bij optrekkende vrachtwagens met zwaailicht spitst hij zijn oren en volgt hij met de precisie van een jager het grote monster. Op de dagen waarop hij blijkbaar de hele dag alleen is, verdwijnt hij na een tijdje van het venster, vermoedelijk om ergens anders te gaan liggen, misschien om een bezoekje te brengen aan de kattenbak of gewoon om iets te eten. De namiddag slaapt hij helemaal door, wat uiteraard mijn eigen werktempo niet bevordert. Rond een uur of vijf is de kat opnieuw wakker en zie ik dat het beest wat rondspringt in het appartement. Als daar maar niets gebroken wordt. Ik vraag me af hoe mensen zo wreed kunnen zijn, huisdieren zo lang alleen laten. Waarom neem je dan een dier in huis? Maar Ryan is een lieve man. Als ik zie dat hij ’s avonds tegen tien uur thuiskomt, rolt de kat zich ettelijke malen over de vloer. ’t Zal wel zijn, zo blij zijn! Maar mijn man heeft gevoelens, hij buigt zich over de kat en aait over het buikje. Ze spelen nog een tijdje kat en muis en dan krijgt de kat een soort van kattensnoepje. Ryan steekt veelal een pizza in de oven.   Mijn man is blijkbaar moe. Hij verdwijnt even naar de achterkant van de woonst om zich om te kleden, hoewel hij dat al enkele keren in de woonkamer gedaan heeft. Dat kan ik allemaal zien vanwaar ik werk. Ik had al thuis moeten zijn maar thuis is niemand die op me wacht. Wanneer Ryan zich in comfortabelere kleren heeft gestoken en de pizza uit de oven heeft genomen, werpt hij zich in de zetel. De kat komt naast hem zitten. Hij kijkt al etend televisie. Net op tijd voor het Journaal op één, nadien zapt hij wat rond. Na het eten, brengt hij zijn leeg bord terug naar de keuken, dooft enkele lichten en legt zich languit neer in de sofa. Hij kijkt naar een film of een herhaling van “Komen eten”. De kat heeft zich teruggetrokken in het zwevend mandje voor de venster. Normaal gaat hij tegen half één ’s nachts naar de achterkant van het appartement waar allicht de slaapkamer is. Maar het gebeurt ook dat hij in de zetel in slaap valt tot het geen uur meer is.. Mijn man, mijn man met slaap in de ogen.   Ik weet niet echt wat hij van werk doet maar ik vermoed dat hij in het onderwijs staat. Ik zeg, vermoeden. Ik heb gemerkt dat hij ieder jaar tussen eind juni en begin oktober thuis is. Buiten die periode verlaat hij met regelmaat het huis en komt hij op vrijwel dezelfde uren terug thuis. Dat is buiten zijn uitgaan patroon gerekend. Met enige regelmaat, en dat is vrijwel iedere donderdag, vertrekt hij rond half één ’s middags en komt terug thuis tegen half zeven ’s avonds. Dan neemt hij een douche en gaat steevast tegen een uur of acht ’s avonds de deur weer uit. Dan wacht ik lang op hem, veel te lang.. Ik zou hem ooit eens willen volgen maar ik durf niet. Soms is het middernacht, soms is het vier uur ’s morgens wanneer de lichten weer aangaan. Ik weet niet of hij dan nog besef heeft van tijd en ruimte, hij drinkt een glas wijn of een of andere digestief maar na een sip valt hij meestal al in de zetel in slaap. Mooi zicht is dat, in de zetel liggen met alle kleren en alle lichten aan tot negen uur ’s morgens. Het kan de kat niet schelen, die blijft in het mandje. ‘Maar negen uur is wel een uur om op te staan en om me eten te geven!’ De kat kruipt dan geleidelijk aan over zijn lichaam en geeft hem likjes.   Wanneer Ryan zo uitgaat, komt hij altijd alleen thuis. Alleen de afgelopen maanden is er regelmatig iemand meegekomen die ik nog nooit gezien heb. Samen dronken ze een likeurtje en waarschijnlijk door de drank werd het allemaal nogal handtastelijk. Eén keer bijna pornografisch maar deze film werd onderbroken doordat ze allebei naar de achterkant van het appartement gingen. Het is de enige man die ik gezien heb sinds die andere weg is. Ryan lijkt me iemand die voorzichtig is in het omgaan met anderen. Misschien zoekt hij wel hetzelfde als mij. Iemand.   Hij nodigt niet veel mensen uit. Ik heb er nog nooit bezoekers gezien. Deze zomer is hij drie weken weggeweest, dan was het er allemaal rustig en donker. Vandaag is hij terug en ik ben blij. Sinds hij terug is gekomen, lijken er dingen veranderd te zijn. De kat ligt nu in een boekenrek en hij zit meer achter zijn computer dan dat hij in de zetel voor het tv- scherm ligt. Die man van voor de vakantie komt niet meer langs, ik zie geen lege pizza dozen meer, hij gaat nog wel uit maar valt niet meer in slaap in de sofa. Zou hij een schrijver zijn? Zo iemand die allerlei dingen meegemaakt heeft en die het dan allemaal van zich afschrijft zonder autobiografisch te zijn? Daar hou ik wel van.   Terwijl ik hier zit te mijmeren, zie ik dat hij thuis is. Hij werkt op de computer. Af en toe drinkt hij een slok rode wijn. De kat ligt opgerold in het mandje dat op een boekenrek staat. De televisie staat af en hij heeft enkele kaarsjes aangestoken. Mooi is dat. Zo rustig. Zo eenzaam. Zo alleen. Misschien luistert hij wel naar een bepaald soort schrijfmuziek wanneer hij daar zo zit te schrijven. Misschien is hij wel eenzaam. Misschien is hij triestig om verloren liefdes. Misschien is hij gewoon geconcentreerd aan het werken voor de komende dagen. Voor zijn baas of voor zijn leerlingen wanneer zou blijken dat hij in het onderwijs staat. Hoewel, hij lijkt me meer een schrijver. Hij wordt iedere dag iemand die ik graag zou leren kennen, iemand die ik graag zou willen beminnen, iemand met wie ik op avontuur wil, iemand met wie ik oud wil worden. Iemand die ik wil beschermen. Iemand tegen wie ik wil zeggen dat het allemaal goed komt. Iemand die ik graag in zijn eenzaamheid laat wanneer nodig. Iemand. Gewoon iemand.   http://erwinabbeloos.over-blog.com/

Erwin Abbeloos
0 1

Wat weert, deert.

Iedereen draagt geheimen in zich. Van kleine niemendalletjes tot dingen die het licht niet mogen zien. Daartussenin liggen de geheimen die branden, die pijn doen en die schreeuwen om uitgebracht te worden en het licht te zien. Geheimen die gesproken en uitgesproken willen worden maar die dat niet kunnen. Of liever, niet mogen.   Wat niet gezegd kan worden is het pijnlijkst wat iemand zijn hele leven meedraagt. En wordt het uiteindelijk wél gezegd omdat de drang naar bevrijding en verlichting groter is dan een leven lang te leven in een leugen, word je afgestraft. De ander slaat toe. De verwijten, de beschuldigingen wegen zwaarder dan de lichtheid van de verlossing. De afstraffing voor iets wat je nooit gedaan hebt maar je moest het verzwijgen. Toch? Je had moeten zwijgen, je had het me niet moeten zeggen, je had het achter de rug kunnen houden. In het donker. Uit het licht. In stilte. Discreet. Ergens waar ik niet ben, op een ander, niet bij mij.   Met evenveel gemak leggen mensen andere mensen het zwijgen op, zomaar, zonder het ook maar te beseffen. Iedereen heeft wel een reden om een geheim te hebben. Om iets niet te zeggen. Iedereen heeft wel een geheim dat zich wil outen maar dat zich niet mag outen. De vrouw die stiekem een minnaar heeft, de vrouw die alcohol verstopt in alle gleuven van het huis, de man die stiekem rookt, de echtgenoot die anderhalf jaar bedriegt, het kind op een ander, de enorme schuldenberg, de fraude, het ooit geschreven theaterstuk, de moslima die bier drinkt in de donkere hoeken van een homocafé, de huisvrouw die in de namiddag hoer is, de jonge homo die bij zijn vriendje gaat “studeren”, de home made pornofilm die ergens op internet een eigen leven leidt, de schaamte rond een lichaam, fan zijn van Lindsay en Laura Lynn, de onzichtbare ziekte waarmee je kan leven, huilen in de toiletten van de werkvloer, bevriend zijn met een gekend iemand, de lotto gewonnen hebben, de zogezegde overuren en ellenlange vergaderingen, de zwakke gezondheid, de one way love, het dagboek van Anne Frank, de geheime agenda, het louche hotel. Wat niet weet niet deert.   Niets mag ooit geweten worden. En toch moet alles gezegd worden, vroeg of laat. Laat het me zeggen, laat het uitgespuwd worden, daar, op jou, op de grond als in de lucht. En dan zal ik zwijgen, voorgoed.   Want wat weet, deert. En wat deert, heelt.   http://erwinabbeloos.over-blog.com/

Erwin Abbeloos
38 0

VAN EEN MUG EEN OLIFANT MAKEN

We zetten onze tenten op in Les Saintes Maries- de- la- Mer, in het midden van de Rhone Delta. De Camargues, het land van de witte paarden, de stiertjes, de manades, de flamingo’s en de muggen.  De enige twee vliegen die wij van Barcelonette, tegen hun zin geïmporteerd hebben, verlaten zoemend onze auto en caravan. Volledig gefrustreerd verkennen zij hun nieuwe leefgebied op zoek naar hun eigen identiteit. Zij voelen zich hier helemaal niet thuis. Het is duidelijk onze fout dat zij tegen hun wil naar deze warmere oorden versast werden. Geen moment komt het in hun op, dat zij eigenlijk niets, maar dan ook totaal niets in onze auto en onze caravan te zoeken hadden. Onmiddellijk beginnen ze aan de indoctrinatie van de plaatselijke insectenbevolking. Het is de ultieme kweekbodem om muggen tegen de plaatselijke toerist op te zetten. Deze laatste luisteren ademloos naar de opruiende taal van de twee oproerkraaiers. Terreur, zij willen terreur, bloed willen ze zien, veel bloed! Vooral die twee chocoladebruine globetrotters zullen het moeten ontgelden. De onderontwikkelde muskieten willen wel samen met die twee radicalen een plan ten uitvoer brengen. Zonder dat je ze ziet, zonder dat je ze hoort zullen ze terreur zaaien. Onder het aanroepen van hun ‘muggenallah’ worden zelfmoordcommando’s bij valavond naar de kleine caravan gestuurd. Daar zitten de twee naar citronella en Deet geurende vakantiegangers met een glaasje wijn van de laatste avondzon te genieten. Niets kan de terreurmuggen echter tegenhouden. Ze zijn intussen immuun voor al die rare geurtjes. Het gekke is dat je die mini Camargues- muggentjes inderdaad niet ziet, noch hoort, noch voelt.  Echte Vlaamse muggen hoor je al op afstand in de slaapkamer komen aanzoemen en vervolgens begint de muggenachtervolging. Als je het licht aansteekt, verschuilen zij zich snel achter kasten en tussen spleten.  Eens de jacht gestaakt wordt en je de eerste slaapsnurk geproduceerd hebt, komen zij met een hoge zoemfrequentie opnieuw je nachtrust verstoren. Vervolgens wachten zij tot het moment wanneer jij werkelijk in dromenland bent en storten zich dan op al je niet bedekte lichaamsdelen. De volgende morgen kan je die, met je eigen bloed volgezogen vrouwtjesmuskieten, loom op je behang zien zitten uitrusten. Beng, mep, rode plekken op je maagdelijk witte behang en rode bulten op je lichaam. Maar wel met de voldoening dat je het terrorisme de muggenkop ingedrukt hebt. Dat is wat een echte muggen zouden moeten doen, maar deze imitatie terroristen vallen laf aan, zonder waarschuwing. Ze storten zich, als kamikazepiloten, op het malse toeristenvlees. De muskietenartillerie heeft twee nieuwe doelwitten aangewezen gekregen. Een bloedtankstation voor de voortzetting van de irritante insectenbende en voortplanten zullen ze. Massaal.  Het is een ongelijke strijd, je kan niet met een kanon op een mug schieten. Zelfs de antimuggen- spray en de verdampende antimuggen tabletten kunnen ’s nachts geen terreuraanslag verijdelen. De twee Barcelonette vliegen wrijven in hun pootjes als ze ’s morgens de twee slaapdronken zongebruinde vakantiegangers, volledig onder de beten uit de caravan zien strompelen. De twee vliegenimams zitten achter een struik en lachen in hun vuistje als ze zien hoe de jeuk de twee overvalt. De bulten zitten overal, op de enkels, onder de armen en op de kaken. ’s Morgens is er op je rug en billen een stip naar stiptekening ontstaan.  Gelieve de kleine rode bolletjes te volgen en je zal een tekening van een terreurvlag kunnen zien! Bij manlief hebben ze op zijn hoofd in zijn kleine kale plekje een rood opzwellende graancirkel gestoken. Hoe harder je krabt, hoe meer de muggenbeten groeien. Het lijken net jeukende kerstomaten. Aanstippen met een insectenbeet- pen, inwrijven met zalf voor na de beet of gewoon de bulten keer op keer openkrabben, niets helpt tegen de branderige, stekende jeuk. Er zit niets anders op dan bij de plaatselijke apotheek een nieuw antimuggen- middel te kopen, eentje dat nog wel werkt tegen die Camargues krengen. Wij willen niet muggenziften, maar genoeg is genoeg! De volgende namiddag ontstaat er door de hitte een gigantisch onweer. Uren plenst het water uit de bliksemde en grollende lucht. Terwijl we voor de caravan, op het grondzeil, met onze voeten tot aan onze enkels in het water staan, kan ik maar aan één ding denken: “Ik hoop dat de musquito- terroristen allemaal verzopen zijn!”   Sim,      Les Saintes Maries- de- la- Mer              13 juni 2015  

Sim
31 0

PAISAJE LUNAR (HET MAANLANDSCHAP)

In de toeristische gids over Tenerife staat dat de wandeling naar het Paisaja Lunar, de mooiste wandeling van het eiland is, met kers op de taart een adembenemend natuurverschijnsel een maanlandschap. Wij beseffen na jaren rondreizen en gidsen lezen, dat iedereen de toerist wil lokken met een scheet in een fles en zijn bezienswaardigheden opklopt tot mirakelniveau,maar al sinds 2004 hebben wij toch deze wandeling in ons achterhoofd. De kleine huurautootjes en de weg er naar toe, lieten ons steeds weer afhaken.. Dit jaar echter hebben wij een grotere en wat solidere auto en trekken wij samen met onze stoute schoenen tevens ons wandelbottines aan. Wij rijden eerst naar het hoogste dorp van Tenerife en slaan vol moed de bosweg in.  Een 7 km lange onverharde weg, vol putten en stenen leidt naar de parkeerplaats waar de hoogte wandeling begint.  Manlief stuurt de auto tussen de kuilen, lavastenen en langs afgronden stapvoets tot aan de parking. Met onze wandelstokken duwen wij ons anderhalf uur door het lavagrind langs een pad met afwisselende vergezichten.  Dan komen wij aan een plek waar 5000 jaar geleden de vulkaanuitbarstingen een speciaal mooi fenomeen heeft doen ontstaan.  Mooi, de Canaries mogen er trots op zijn. Terwijl wij met het zicht op de puntige rotsen picknicken, bedenk ik hoeveel mensen ik al naar de maan heb willen schieten. Ik ben er rotsvast van overtuigd dat deze plek nog veel te mooi is voor alle terroristen, fundamentalisten en moordenaars. Als al onze gevangenissen overvol zitten en men beslist om hen toch richting maan te lanceren, dan stel ik vanaf nu mijn veto. Voor mijn part mogen ze rechtstreeks naar hun eigen beloofde hemel..recht naar hun eigen God. Ik kan me als atheïst moeilijk voorstellen hoe dat dan allemaal in het werk zou gaan, maar als je er in gelooft zal het helemaal niet onaangenaam zijn om ineens naar Allah, Mohammed, God de Vader, Jezus Christus, Jahweh, Boeddha of  Ganesh te gaan. Al eeuwen ontvangen deze “goden” uitgemoorde Moslims, Christenen of vergaste joden. Jaarlijks kloppen er duizenden aan met de vraag om in een betere kaste opnieuw naar de aarde te mogen. Zitten die goden dan ergens in het heelal rond  een ronde tafel, statistieken bij te houden of een soort om ter meeste te spelen ? Wat gebeurt er in de komkommertijd, als er geen grote oorlogen meer uitgevochten worden. Zitten ze zich dan op een wolk te vervelen, als er nu en dan nog maar alleen een verbrande heks, een vergiftigde paus, een paar vermoorde kinderen aankloppen ? Lachen zij  sarcastisch als er een van de laagste kaste verhongerde paria aanklopt met de vraag om als maharadja terug te kunnen ? Ja nu en dan komt er een grote vis, zoals een Bin Laden, maar geef nu toe, zonder het Amerikaanse duwtje in de rug, zat ook deze liever met zijn kont in het woestijnzand in plaats van in het Allah paradijs. Spreken deze goden dan een gezamenlijk strategie af om hun quota wat op te krikken ? Heuh wat zullen we weer eens  doen ? Een aardbeving links of rechts, of wat denken jullie van een vulkaanuitbarsting, of nog leuker een tsunami over een eiland sturen ook goed om wat zieltjes naar boven te krijgen. Een grote epidemie is ook niet slecht, of weten jullie wat, we kunnen de salafisten wat tegen de sjiieten en de soennieten uitspelen. Waar kunnen we nog een oorlogje uitlokken, in  Oekraïne misschien? Wat vinden jullie het plezants, als ze daar beneden denken dat het de natuur is of de mens zelf die elkaar uitroeit ? Wie beslist er dan daarboven, wie naar de hemel en wie naar de hel moet, want geef toe wij krijgen langs de gelovige hoek wel heel tegenstrijdige meningen. Als er bij de Christenen iemand zelfmoord pleegt, dan is dit een grote zonde en mag die niet aan de rijstpap beginnen. Als bij de moslims daarentegen, een zelfmoordterrorist zichzelf en een aantal spijtige slachtoffers opblaast, wordt hij direct als held, met open armen en benen door duizenden maagden in de Allah hemel ontvangen. Je moet het maar begrijpen ! Terwijl ik aan mijn sandwich knabbel en naar het besneeuwde topje van de Teide staar, bedenk ik dat wij onze hemel en hel hier op aarde krijgen en niet in een voor mij fictief hiernamaals. De hemel is als je gezond bent, als je een fantastisch lief hebt, je  kinderen en kleinkinderen zonder te grote problemen door het leven huppelen en als je soms het gevoel hebt dat je lichaam gaat openbarsten van geluk. Dat is de hemel. De hel krijg je, als je als homo of transgender levenslang tegen onverdraagzaamheid moet opboksen. Als je als atheïst of anders gelovige, probleemloos door medemensen als “niet gelovige honden” afgeslacht wordt. Als je partner van je wegglijdt door kanker, dementie of Alzheimer. Als geliefden door een ongeval of een operatie zonder afscheid van je weggerukt worden of als je je eigen kinderen moet overleven. Dat is de hel. Ja, ja  ik hoor jullie al denken, waar blijft nu dat plezante verhaal ? Wel het leuke is, dat wij eindelijk na al die jaren het Paisaje Lunar gezien hebben en na anderhalf uur dalen probleemloos onze geparkeerde auto terugvinden. Wij vervolgens zonder platte banden de hobbelige weg door het lavalandschap overleven. Ik voel me gloeien van geluk en ben  trots op manlief zijn rijkunst. Wat later zitten wij,in het stralende zonnetje, op een terrasje in het hoogste bergdorp van Tenerife, Vilaflor van een lekker koel pintje te genieten. Als we in ons huurhuisje aankomen en ik mijn laptop open, plopt er een prachtige foto van onze kleindochter en een mailtje van onze kleinzoon binnen.  Dat is geluk, dat is de hemel !                  

Sim
73 0

MEE-ETEN

‘Ik heb een pik! Ik heb een pik!’ Mijn moeder zwaait met de rookworst. Ze heeft de ziekte van Pick, fronto-temporale dementie. De geriater zegt ‘piek’, maar mijn moeder zegt ‘pik’, omdat ze heeft gemerkt dat ze daarmee de boel op stelten zet. Ze blijft het net zolang herhalen tot een verzorgster ingrijpt: ‘Ja, mevrouw, nu weten we het wel.’De zes andere vrouwen en de enige man op haar afdeling kijken gelaten toe hoe de verzorgster de worst voorzichtig uit mijn moeders hand bevrijdt en in stukken snijdt. Ik eet mee, dus de stukken zijn vandaag extra klein.Mijn moeder is niet veel ouder dan de verzorgster. Regelmatig denken de andere patiënten dat zij ook een verzorgster is, eentje die er altijd is. Mijn moeder gaat mee in haar rol. Ze rijdt de mensen naar het toilet, raapt hun gevallen tijdschrift van de vloer en prakt de aardappelen fijn. Soms gaat het zo goed dat ook ik denk: wat doet ze hier? Maar daarna zakt ze weer weg.Ze kijkt me aan, vanaf de overkant van de ronde tafel. Haar mond gaat onophoudelijk open en dicht, alsof ze op het punt staat om iets te zeggen en zich steeds weer bedenkt. Ik knik haar bemoedigend toe, maar haar ogen worden troebel van onmacht.‘Gezellig hè, dat uw zoon een hapje mee-eet?’ zegt de verzorgster. Ze kijkt me samenzweerderig aan. Alleen al daarom heb ik een hekel aan haar, maar ik knik toch, voor mijn moeder.‘Heel gezellig,’ zegt een vrouw met een verschrompeld gezicht en handen vol levervlekken. ‘Hij is een schat.’ Iedereen knikt en kijkt me liefdevol aan. God mag weten voor wie ze me aanzien.Mijn moeder zet iedereen weer met beide benen op de grond. ‘Mijn zoon,’ zegt ze plechtig, ‘heeft een heel grote pik.’Alleen wij tweeën moeten daar om lachen.

Grand Foulard
0 1

VERMIST

Het afscheid was onafwendbaar. In oktober van het jaar ervoor waren we nog 10 dagen op reis geweest naar Egypte. De plaats heette Sharm-el-Sheikh, maar ik voelde me armer met elke minuut die er verstreek. Deze reis zou het ultieme bewijs moeten vormen van de onware kronkels in mijn hoofd die al langer een geest in het huis van de liefde bespeurden. Het bewijs bleef uit. De aanklager had gewonnen. Toch zou het nog een maand duren eer ze me de waarheid vertelde. November, koud…een café in het Antwerpse : de eenrichtings-confrontatie…nog kouder. De nieuwe baan had haar meer opgeleverd dan maaltijdcheques, een laptop en een GSM. Hij werd niet vermeld in het bonuspakket. We zaten allen in dezelfde branche : een driehoek in de expeditie-wereld. Dat maakte dat ik hem ook toevallig kende, echter enkel via de telefoon. Joviaal, vriendelijk, behulpzaam…té behulpzaam. Stilaan verdween de driehoek en werd het een rechte lijn tussen twee punten. Het derde punt werd als overbodig erkend. Kerstmis in hel… Alleen in een café op Linkeroever. Zij vierde het elders. Nee, niet bij hem : hij was getrouwd. Vreemd, laat ik nu denken : zij ook. Ze trok naar het kerstfeest bij mijn eerste vrouw. Ha, leuke speling van het lot ! Hoewel…  Was zij ook niet aanwezig bij de bevalling van een nieuw zustertje voor onze twee kinderen ? Ik had vrouwen nummer één en twee afgezet aan het hospitaal om meteen terug te keren naar Wilrijk, waar mijn maat stond te wachten voor een potje snooker. Mooie tijden… Een boze verpleegster stond mij op te wachten in de gang buiten de kamer. Of ik het normaal vond om nu te gaan snookeren ? Sorry, ben slechts huisvriend van beide dames, die een koppel vormen. Verpleegster verlegen… Ik niet ! Nieuwjaar in stilte…Kinderen naar hun respectievelijke vriendin en vriend. Op het allerlaatste moment : uithaal-Chinees…weggooi-Chinees. Weggooi-echtgenoot. Televisie, muziek, lezen, vuurwerk : Oh en Ah ! Slapen : zij in wat ooit ‘onze’ kamer was, ik op mijn inmiddels vaste stek in de logeerkamer. Het begin van een nieuw jaar…het begin van de ultieme nachtmerrie. Op vrijdag bleef de dochter altijd slapen bij haar vriend. Inmiddels 23 jaar…wat knaagt er dan verdomme nog steeds zo ? Op 1 februari kon ze een studio betrekken in hartje Antwerpen. Kwam goed uit : afscheid nemen van ‘mijn’ dochter zou te moeilijk zijn. Goh, plots meteen weer ‘mijn’ dochter ! De zoon woonde samen : ‘missing in action’. Nog een probleem opgelost. Bezoekers winnen : 1-2 ! Vreemd hoe zo’n wedstrijd kan lopen…binnen enkele uren : 0-3 ! Ze wordt omstreeks 13.00 u opgepikt door de té behulpzame man met de bedrijfscamionette. Inmiddels : zowat 1000 cd’s en niet één nummer helpt haar een laatste, onverwachte twist aan het verhaal te geven. Wel tranen…véél tranen. Ze zei : “Van verdriet”. Verdriet…over 18 verloren jaren ? Ik zei : “Van geluk”…(Chicago : ‘If you leave me now’). En de klok zegt ‘tik…tik’. Koffietijd ! “Weet je nog…. ?” (Lionel Richie : ‘Three times a lady’). “Goh ja, da’s waar…was ik vergeten, ha ha !”. De amputatie van haar linker-middelvinger. Jaren later, de microchirurgische ingreep om de wijsvinger van dezelfde hand te redden. Zelfs kanker kon het niet van ons halen ! Onoverwinnelijk : samen oud worden. Haar grapje : “makkelijk voor jou : jij bent al oud !”. 6,5 jaar verschil… De té behulpzame man is jonger dan zij (Dionne Warwick : ‘I’ll never love this way again’). De ganse hall van het grote appartement staat vol…Geen probleem : binnen enkele uren is alles weg…klopt als een bloedend hart. “Zal ik alles al naar beneden…” “Nee, nog te vroeg, anders komen ze weer zeiken van de ‘bond der eigenaars”. Geen bond aanwezig voor mannen in nood ? Sorry, een vrouw is geen eigendom ! Geen koffie meer…tijd voor iets sterkers (Bruce Springsteen : ‘Man’s Job’). “Ik zal nooit meer naar een Springsteen-nummer kunnen luisteren zonder aan jou te denken !”. Nooit duurt precies 5 minuten : een wandeling van de voordeur tot de radio in de verlossende camionette. En de klok  zegt ‘tik…tik’. “Oh ja, mag ik dit ook meenemen ? Oh…en dit ?”. “Tuurlijk, neem maar…” Krijg ik in ruil mijn hart terug ? Of nee, laat maar…heb het toch niet meer nodig. Een fucking ingerichte studio om een té behulpzame man te ontvangen, indien tijd, vrijheid en zin. Afscheid nemen voor dummies : “Is hij beter ?” “Wat bedoel je, ‘beter’ ?” “Beter in bed…” Wil het weten…Wil het niet weten ! Speelt geen rol : antwoord blijft – gelukkig - uit. Die baan was wegens werkzaamheden toch al tijdje afgesloten (Barry Manilow : ‘Even now’). 18 jaar eerder kreeg ik telefoon van een man van het bedrijf waar ze werkte en waar ik werd aanzien als goede klant. “U kent mij niet, maar ik zou U graag uitnodigen op ons eindejaarsfeest. Eten, drinken en…Clouseau ! U kent wel mijn echtgenote…” GSM dicht…GSM open : “Je hebt nooit gezegd dat je getrouwd bent !”. “Jij hebt nooit gezegd dat jij 2 kinderen hebt !”. Hoe ? Verdomd straf… Zou dat interesse betekenen ? Speurwerk in die mate…En vooral : elkaar nog nooit gezien ! Dat was pas in februari 1990 (natuurlijk ben ik niet naar dat feest geweest !). Opnieuw in maart, april, mei…29 juni 1990 trok ze bij me in. Een wandeling door ‘Memory Lane’, blootvoets door losse kiezels : pijn ! “We hebben nog een goed uur te gaan. Zal ik de fles nu openen ?” Zo ben ik : afscheid in tranen en stijl ! Moët & Chandon : fris gekoeld. “Zullen we maar niet toasten ?”. Zo stom, natuurlijk wel. Altijd klaar om mij in scherpte te nemen : “Op 18 gelukkige en onvergetelijke jaren !”. Kan ik mee leven… (Bob Seger : ‘It’s you’). Ha ! Had in mei 1990 op haar bureau een boeket rozen laten bezorgen, met een kaartje : “Alle rozen zijn hopeloze gevallen als je ze mag geven aan de mooiste bloem van allen !”. Zonder naam… Heel het kantoor op zijn kop…echtgenoot op de eerste plaats : Wie, Waar, Wanneer ? Nu, 18 jaar later, zelf gepakt op snelheid, romantiek en… juist ja, dàt weet ik niet natuurlijk ! Zowat 9 jaar jonger dan ikzelf. “Nog een glaasje ?”. En de klok zegt ‘tik…tik’. 18 gelukkige en onvergetelijke jaren…maar zakelijk steeds bij de les. “Wil jij meteen scheiden ? Ik niet !”. Hoop strooit confetti rond in beschadigd brein. “Wat ga je doen met het appartement ? Houden of verkopen ?” Wil er godverdomme iemand die confetti opruimen daarboven ?! Ik heb nu nog steeds alle 17 Valentijnskaarten… Wie doet beter ? Zij heeft er maar 16 gekregen (heb er nog enkele kunnen redden voor de ‘grote opkuis’). De 17e verscheen op woensdag, 14 februari 1996 op de voorpagina van ‘De Morgen’ : “Je kwam terecht in een kant-en-klaar gezin “Het was niet altijd makkelijk “Maar alles kreeg weer zin “We zijn nu 5 jaar later “Nog altijd bij elkaar “En steeds meer van je houden “Dus is de tijd nu daar “om te vragen : “Wil je met me trouwen ?” Tranen van geluk…inleiding tot tranen van verdriet, gemis… Ze is vermist en niet één opsporingsbevel brengt haar terug. Een scheiding en een huwelijk verder…Ze straalt van geluk op haar site. De tijd heeft geen vat op haar. Net als de kanker : overwonnen. Ik word gewoon ouder en had gelijk in verband met dat hart : heb het niet meer nodig gehad sindsdien. Nog één keer geprobeerd : ze werd helaas onderworpen aan het verschrikkelijke, maar onontkoombare vergelijkingspatroon, dat ze nooit kon halen. Het ergste van alles : we wisten het beiden van bij het begin !  “Mag ik het laatste glas ?”, snikkend…alsof het er toch iets toe doet. Een onuitwisbare tijd… Het glas is uiteindelijk ook gesneuveld tijdens de ‘grote opkuis’, schitterend georganiseerd door mijn eerste echtgenote, terwijl ik met een trechter op mijn hoofd door lange gangen liep, niet wetend waarheen. Wat zei U ook alweer, geachte psychiater : iedereen verdient én krijgt die 2e kans… Bent U écht niet moeten terugkomen in september ? If I coulda woulda shoulda, that's what folks always say If I coulda woulda shoulda, and it’s always too late 12.30 u…en de klok zegt ‘tik…tik’. De laatste om het af te leren : ons ’guilty pleasure’ nummer (Guus Meeuwis : ‘Het is een nacht’). Gaat verloren in de voltooid verleden tijd… “Zullen we alles maar stilaan naar beneden brengen?” Wanneer alles beneden in de hall staat, klaar voor de camionette van de té behulpzame man, komt ze nog één keer mee naar boven. Ik krijg, wegens bewezen diensten, nog een laatste knuffel, die eindeloos lijkt te duren…Tranen vermengen tot een plas…een bad…een bloedbad ! “We hebben samen toch maar lekker ‘Mister Kanker’ verslagen”, snik ik, alsof dit irreële wonder een onbreekbare band had moeten vormen. Er wordt beneden aangebeld. Ze laat me los en zegt : “Ik ga dan maar.” Flink zijn… Even flink zijn… Ik had nog recht op 10 minuten liefde, verdomme ! Jammer, die was de té behulpzame man in een onbewaakt moment al komen ophalen enige maanden ervoor. Paste maar nét in zijn camionette ! Ik sluit de deur, ga terug aan tafel zitten en schenk mijn eerste whisky in…de eerste van een onafzienbare rij die nog zullen volgen en waarvan de allerlaatste gouden druppel pas 3 jaar later door mijn keelgat zal glijden. Ik blijf naar de deur staren. Hoewel haar sleutels op tafel liggen, hoop ik de verlossende klik toch te horen. Zelfs nadat beneden op de parking zowat 10 minuten later een camionette mijn hart uit mijn lijf sleurt, blijf ik kijken…blijf ik herhalen : “Ga niet weg. Ik goud van jou”, vanaf het begin in onze beider ogen de overtreffende trap van ‘houden van’. De laatste keer dat ik het tegen haar zelf had gezegd, kreeg ik het ergste antwoord  mogelijk : “Ik weet het” ! De muziek valt stil… En de klok zegt : ‘tik…tik’.

Paul Smeyers
6 0

Jolien & Jenna

De tweeling Jolien & Jenna liep iedere dag school in een witte broek ondanks hun schooluniform dat uit een blauwe rok bestond. Wij zijn een eeneiige tweeling zei Jenna en Jolien is lesbisch dus ik ook. Hun leraar Nederlands-Frans had Jenna's twijfelachtige geaardheid al verschillende keren aangekaart bij de directie maar die opperde een identiteitscrisis van voorbijgaande aard. De voorliefde voor witte broeken achtervolgde de tweeling tot in de turnles op woensdagmorgenden. Daar waar in het schoolreglement toch duidelijk rode broek te lezen staat. Wij zijn verslaafd aan strips had Jolien gelachen en Jenna is kleurenblind dus ik ook. De directeur was door verschillende leerkrachten gebriefd over Jenna's zucht naar Lucky Luke maar die was daar doof voor geweest temeer omdat hij op sommige dagen meende dat Jenna & Jolien twee leergierige meisjes waren en op andere opperde dat strips van Jommeke voornamelijk leerrijker waren omdat daar een professor inzat. Jenna vroeg zich op andere dagen dan die van de directeur af wat er in diens groene broek zat op woensdagmorgenden want ze had gemerkt dat hij geregeld door de leraarskamer liep met een Kuifje-album onder de arm. Jolien had hier ook zo haar bedenkingen bij aangezien haar zus kleurenblind was en bovendien rezen er twijfels omtrent haar eigen geaardheid. In Kuifje zit toch geen professor wierp ze lucide op ofschoon Zonnebloem er wel degelijk een was. Zie jij dan niet dat ik val voor onze directeur op woensdagmorgenden tijdens het turnen? Haar zus schrok hier zo hard van dat ze de bok met beide ogen raakte bij het missen van de plint. Ze zag op slag én voor het eerst in haar leven een gekleurde twinkel in de blik van Jolien toen de directeur uit de leraarskamer voorbij kwam gewandeld met in zijn broek Kuifje in Tibet. Mede door het voorval in de turnzaal maar ook om verschillende andere redenen veranderde de tweeling de woensdag erna van school. Jolien werd er smoorverliefd op de directrice die door de lerares Frans-Nederlands gebriefd werd omtrent haar lesbische twijfels. Haar zus Jenna zit er iedere dag behalve tijdens de turnles op maandagmiddagen in de leraarskamer strips te lezen op zoek naar een professor. Witte broeken dragen ze niet langer. Omwille van een identiteitscrisis van voorbijgaande aard.  

Sascha Beernaert
0 0

huiswaarts

Wat zou ik doen zonder mijn kinderen? Wie zou ik zijn? Waar zou ik wonen? Zou ik twee pakjes Tigra per dag roken? Zou ik de hele dag in wit ondergoed naar tv kijken? Zou ik andere kinderen maken bij een andere vrouw? Zou ze dikke borsten hebben? Zwart haar? Scheve tanden? Nee, natuurlijk niet. Ze zou blond zijn, haar lach zou ministers sprakeloos maken. De premier zou naar haar hand dingen en mij zijn portefeuille aanbieden. Maar ik zou er niet aan denken, ik zou zeggen: loop naar de maan. Want daar zou ze gaan. Zoveel schoonheid zou ik nooit verdiend hebben. Ik zou ze missen, mijn kinderen. Keihard. Tranen met tuiten zou ik huilen. Alles zou ik doen om hen terug te krijgen: vallen op mijn knieën, bidden tot God, smeken tot Fernand Huts. Ik zou zelfs een Facebookpagina aanmaken: IK WIL MIJN KINDEREN TERUG!!! Ik zou al snel vijfhonderd likes hebben. Wie weet zelfs zevenhonderdvijftig. Verbaasd zou ik naar het scherm van mijn chique telefoon kijken. Als ik de tranen ervan zou vegen, zou ik mezelf zien. De reflectie van een vader zoekend naar zijn verleden. Ik heb ze natuurlijk nog, mijn kinderen. Ze huilen, vallen op mijn knieën, hebben scheve tanden. Nee, dat is gelogen. Hun tandjes zijn perfect. Gelukkig maar. Stel je voor dat ze konijnentanden hadden. Wat zou ik dan doen? Wie zou ik zijn? De paashaas? Moehaha. Ondanks alle malaise in Midden-Brabant en omstreken blijft mijn humor de hoogste toppen scheren. Weergaloos en waterdicht: zo zou ik mijn humor omschrijven. Wezenlijk zou het derde kenmerk zijn. Daarna zou ik huiswaarts gaan.

Maarten Verhelst
0 0

Fuck de zwaluwen

Sproete, de kip, en Tiecelijn, de raaf, kuieren door het bos. Ze parlevinken over de zwaluwen, de onderkruipers. In de winter, wanneer er weinig voedsel voorradig is in deze contreien, vluchten ze naar betere oorden. Oorden vol voedsel en maagden. En wanneer het daar te warm wordt onder hun veren, vliegen ze terug naar hier, alwaar de voedselvoorraad en de temperatuur wederom stijgt.   “Elk nobel dier zou een plek moeten uitkiezen, dat het zijne noemen, en er blijven”, aldus Sproete. “Zo had mijn moeder, Roede, hier haar plek en haar moeder, die voor de gemakkelijkheid ook Roede werd genoemd, vertoefde hier ook haar leven lang. Als het wat minder ging, werd er wat harder gekakeld. Maar om dan zomaar betere oorden op te gaan zoeken en daar alle grondstoffen op te gaan souperen. Alsof die grondstoffen daar onbeperkter zouden zijn dan hier. Dat zouden wij niet over ons hart krijgen, al was het maar uit principe. En dan nog het lef hebben om terug te keren naar de plaats die je je rug hebt toegekeerd, wanneer het er weer wat opleeft”, tiert Sproete gezwind.   Tiecelijn knikt zo hard dat zijn bek bijna bleef steken in de grond. Daar hij zich weinig te poot voortbeweegt, is hij het niet gewoon te knikken en dan grond aan zijn kin te voelen. Maar hij kan Sproete toch niet blijven confronteren met zijn gebrek aan vliegkunsten. Op deze manier traint hij bovendien zijn beenspieren. En Sproete had verteld dat hij nog een voorraadje eten over had. Tiecelijn had al een paar dagen niet meer gegeten en deed er dus alles aan om de kip zijn gemoed gunstig te stemmen. Hij vond het wel jammer dat de plannen om Sproete zijn nek om te wringen in zijn hoofd concreter en concreter werden, onontkoombaar bijna. Het was de schuld van de zwaluwen. Zij zouden de kip haar nek zeker omgewrongen hebben vanaf ze wisten waar de voorraad zich bevond. Misschien moest hij eerst de ogen van de kip uitpikken? Dat zou het wellicht gemakkelijker maken om zijn nek om te wringen.   Sproete moest lachen met Tiecelijn die met zijn bek in de grond bleef steken. Het was eigenaardig, de raaf was nog nooit zo vriendelijk tegen haar geweest. Sproete had het nooit gemakkelijk gehad om vrienden te maken. Ze was dik en traag en geduld is een deugd die tegenwoordig niet meer uitgedeeld wordt, zelfs niet meer wordt geapprecieerd. Alles moet snel vooruitgaan en liefst zo snel mogelijk veranderen. Wat vanmorgen nieuw is, daar wordt ‘s avonds al mee gelachen. Maar gelukkig is er Tiecelijn. Die begrijpt immers dat de zwaluwen de oorzaak zijn van alle kwaad. Hopelijk worden ze goede vrienden.   Isegrim, de wolf, zat de kip en de raaf al een tijdje in het oog te houden. Alhoewel hij sympathie had voor hun standpunt omtrent de zwaluwen en hij gisteren nog een spelletje Rummikub had gespeeld met de vrouw van Tiecelijn, kon hij zich stilaan niet meer inhouden. De honger verdreef zijn ratio en maakte zo plaats voor zijn oeroude instinct. Een verre sprong en een harde beet later waren Sproete en Tiecelijn uitgepraat.

Exegeet
0 0

Ode aan de moeder van Simone Inzaghi

Peruzzi lanceert de bal richting Pessotto. Gianluca Pessotto met wat ruimte aan de linkerkant van de eigen speelhelft. Hij rukt op en vindt Di Livio. Angelo Di Livio op links, wordt onder druk gezet door Sagnol. Di Livio vindt toch Zinedine Zidane centraal. Zizou probeert zijn man af te troeven. Maar Djetou komt erin gevlogen als door waanzin gedreven en maait de Franse spelmaker onderuit. Zidane het grassprietje, Djetou de grasmachine. Edgar Davids kijkt vol bewondering toe.   Nikolay Levnikov aarzelt geen seconde, blaast op zijn fluitje en haalt de gele kaart boven. Godenkind Allessandro Del Piero is er als de kippen bij om de vrije trap op te eisen. Hij sprint sneller naar de plek van onheil dan dat hij enkele minuten geleden achter een dieptepass van Antonio Conte aanholde. Conte kijkt hem argwanend aan en fluistert een verwijtend woord. Del Piero couldn’t care less. Voetballers zoals Antonio, die geprezen worden om hun werklust en inzet, komen nog niet tot aan zijn enkels. Echte voetballegendes worden omschreven door andere bijvoeglijke naamwoorden. Allessandro concentreert zich, neemt een lange aanloop en borstelt de bal in de linkse winkelhaak. Barthez beroert het projectiel nog even, maar heeft geen verhaal tegen de snelheid en precisie van de trap. In de seconden voor Del Piero juichend wegloopt naar de cornervlag, knipoogt hij nog snel naar werkpaard Conte.   David Trezeguet heeft al enkele keren mogen centeren vandaag. Teveel eigenlijk. Het zou zwaar, zoniet onmogelijk worden om dit nog recht te zetten. Misschien kon hij beter van ploeg veranderen. Hij geeft de bal aan Ikpeba, die tovert altijd wel iets moois uit zijn sloffen. Ikpeba begint aan een solo. Vele hindernissen op de weg, maar Viktor paradeert er langs alsof het niets is. Tot het mes van Montevideo genadeloos toeslaat. Het is als een confrontatie tussen het goede en het kwade. Het kwade wint. De pitbull zit in een hoekje te gniffelen. Costinha ziet dat en roept naar de arbiter: “Zie daar Edgar zit Viktor uit te lachen!” Levnikov kan er niet mee lachen. Ex-sovjets hebben doorgaans weinig medelijden met klikspanen. Hij toont Costinha plotsklaps de gele kaart en geeft Montero een schouderklopje. “Jongens zoals jij kunnen we in Mother Russia altijd gebruiken”, gromt Levnikov in een taal die geen enkele speler op het veld begrijpt.   De arbiter fluit het eindsignaal. 4-1 voor de Italianen. Geen slechte uitslag, waarschijnlijk voor de derde keer op rij in de finale. Superpippo wordt voor de camera gehaald. Hij is blij. De ploeg heeft een goede prestatie geleverd. Hijzelf heeft evenwel geen bal geraakt. Dat maakt Inzaghi helemaal niets uit. De wedstrijd is gedaan en hij mag naar zijn mama. Want als er één ding is waarvan Pippo meer houdt dan van een beetje wandelen in zijn hof en af en toe een bal tegen de netten pissen, dan is het wel zijn moeder. Hij moest zich al drie uur voor de wedstrijd, melden op de club. Het is dus al vijf uur geleden dat hij zijn moeder nog zag. Maar nu kan hij terug naar huis. Veel beter gaat het niet worden vandaag.

Exegeet
0 0