Zoeken

Bier drinken op café is te duur

Een halve fles sterke de man is ontoereikend. Donderdagavond is de beurs leeg, teveel pinten genuttigd op café. Het is balanceren op een slappe koord. Een fles sterke de man is hoogmoed. De black-out slaat toe voor de cafégang begint. Soms trap je in die val. Het lichaam trekt naar het feest. De geest geborgen in bed, het lichaam treffend de volgende dag met een harde knal.   Maandagavond, café De Reisduif is zo goed als leeg. Opluchting. Vrije krukken aan de toog, niet teveel geroezemoes, geen zweterige lijven en je bestelling snel voor je neus. De Reisduif kan twee kanten op. Flesjes bier zijn er goedkoop en in de hoek staat er een klein rond tafeltje. De uitdaging ligt voor de hand: vul de tafel met lege bierflesjes. De avond vordert, de tafel groeit. De Reisduif heeft dikwijls een zwaar bier van de maand. Snugger als de cafébaas is, koppelt hij er een competitie aan. Per consumptie krijg je een stempel. Bij tien stempels krijg je een grote fles van datzelfde zware bier gratis. Die mag je wel niet in het café opdrinken, zonde.   Duvelavond in de Verlichte Geest valt samen met happy hour in de Kerfstok. De twee kroegen maakten geen afspraken over de waarborg bij Duvelglazen. De geboorte van een perfecte dinsdagavond. Café de Verlichte Geest baarde ook Duvelman. Deze legendarische figuur was te laat om zich in te schrijven voor één of andere zaak waarvoor hij zich graag wou inschrijven. Vijf Duvels ad fundum in een half uur zouden de inschrijving toch nog mogelijk maken. Het was twaalf uur ’s middags. Om half een werd de inschrijving genoteerd.   Bar De Zeven Eiken, woensdagavond, net Gold Strike ontdekt. De gouden snippers in de likeur zouden sneetjes maken in je maag waardoor de alcohol sneller wordt opgenomen. Muziek in de oren. Bestelling aan de toog. Het is cruciaal dat niemand zonder drinken in zijn handen moet staan, de sukkelaar. Iemand verspert de weg en weigert de doorgang. Een vuist zegt dat hij aan de kant moet. De deurwachters accepteren zulk gedrag niet. De donkere buitenlucht omhult een groot silhouet die beweert dat zijn neef een slag heeft gekregen en hij er nu één terug mag geven. Twee ogen en wat tanden. Een onderbouwde argumentatie om zijn redenering te ontwrichten werkt niet. alles wordt zwart.   Donderdag. Een verfrommeld pv in je broekzak. Blijkbaar klacht tegen onbekenden ingediend gisteren. De beurs is leeg. Minder op café gaan, meer sterke drinken.

Exegeet
0 0

COSTA DI FLAMINGHI

Nadat wij nu al een aantal jaren op Tenerife aan de zuidelijk gelegen Costa del Silencio overwinteren, lijkt het voor ons een beetje op een jaarlijks thuiskomen. Het hotel dat al sinds zeven jaar, na een faillissement, nog steeds in de eerste bouwfase staat, lijkt jaarlijks meer en meer op een open, skeletachtige ruïne. De Canaries mikken nog steeds hun sigarettenpeuken in de bloemperken, zodat er tussen de lavakorrels en de zorgeloos bloeiende bougainvillea, de hibiscusstruiken, de yucca’s en de palmbomen al een hele filterasbak ontstaan is. Ja, wat maakt een beetje meer of minder as uit op dit vulkaaneiland… Overal in ons vakantiecomplex hangen er grote viertalige aanplakborden waarop staat, dat op straffe van een flinke geldboete,  men de hond alleen aan de lijn mag uitlaten en de uitwerpselen door de eigenaars moeten opgeruimd worden. Zulke regelgeving wordt door de ‘locals’ finaal genegeerd. Overal zie je onaangelijnde kleine keffermormels, liefst in het midden van het witte betegelde voetpad , vrolijk hun stinkende drollen leggen. De urbanisatie is en blijft nog steeds het loslopende kattenwalhalla.  Ook de Duitse rolstoel invalide woont nog steeds aan de overkant van ons vakantiehuisje. Elk jaar wordt zijn voorhoofd groter, zijn vieze miezerige paardenstaartje langer en ziet zijn huid er meer en meer verschrompeld en grauw uit. Soms krijgt hij bezoek van een andere leegloper en denkt hij plots dat hij een diskjockey is.  Terwijl we zelf op ons terras, in de zon trachten een siësta te houden, vergast hij ons minstens één maal per week op een Woodstock- achtige plaatjesdraaierij. Nu valt de keuze van zijn muziek, die het midden houdt tussen Duitse schlagers en Englebert Humperdink,  nog min of meer mee, maar toch... Naargelang de namiddag vordert en het bier waarschijnlijk alle hersenactiviteit uitveegt, gaat het geluidsniveau stilaan over in festivalmodus. Ik denk dat de afname van zijn gehoor in evenredigheid is met zijn alcoholinname.  Ik veronderstel dat daarentegen zijn reukzin en intuïtie meer ontwikkelen, want blijkbaar ruikt hij mijn toenemende ergernis. Juist als ik vind, dat het genoeg is geweest en bijna als een Vlaamse furie wil opveren, lijkt het alsof  Tom Jones van het festivalpodium afdondert, zich in zijn “Green, green grass of home” verslikt en er volgt opeens een aangename stilte. De Costa del Silencio is het vakantiegebied naast het oorspronkelijke Tenbel (Tenerife-België) complex. De Vlamingen hebben hier vermoedelijk, in het verleden, massaal met zwart geld, witte huisjes en appartementjes, als tweede verblijf aangekocht. In het vakantiecomplex waar vroeger alleen Vlaamse, Engelse en Duitse toeristen overwinterden, wonen nu sinds de crisis meer en meer de Canaries zelf. Overal op de daken staan nu antennes naar TV Canaria en Spanje gericht en zijn wij hier de allochtonen die met vlaaien van schotelantennes TV Vlaanderen binnenhalen. Er is een Belgische bakker, een Vlaamse dokter en een Nederlandstalige tandarts. Verschillende Vlamingen hebben het druilerige België achter zich gelaten en begonnen hier een café of restaurant. In Las Galletas, het vissersdorpje op wandelafstand, staan verschillende menuborden broederlijk naast elkaar. De Engelsman kan hier voor 2.5 Euro zijn gigantisch English breakfast eten waarna hij waarschijnlijk voor de rest van de dag geen ‘porridge’ meer kan zeggen. Iedere  nieuw aangevlogen toerist kan hier, zonder problemen, zijn eigen landsdieet voortzetten. Er worden English Roast, of lambchops with mintsauce aangeprezen.  Het konijn met pruimen, frieten met stoofvlees, witlof met hesp en kaas, trekt de doorsnee ‘dagelijkse kost etende’ Belgische reiziger over de streep. Alles is voor een prikje voorhanden: een China town buffet, Wiener Schnitzel, verse Hollandse stroopwafels, pizza, paella, papas canarias con mojo, tapas, schelpdieren ,of vers gevangen en gegrilde vis, gambas en inktvissoorten.  Een kilometer voorbij Las Galletas heb je de nederzetting El Fraila. In de goedkopere huizen wonen hier alle bevolkingsgroepen die eindigen op ‘alen’ en ‘anen’. Zwarte Afrikanen, Zuid Amerikanen, Illegalen, marginalen en sinds een paar jaar, omdat wij, Vlamingen ons nog meer zouden thuis voelen, Marokkanen. Om ons geen heimwee te laten krijgen, heeft El Fraila sinds een paar weken na het ‘Charlie Hebdo’ drama, nu ook zijn eigen ‘M.terrorist’.  We mogen het kind niet meer bij de naam noemen, want dan worden wij als racistische stoorzenders aangeduid. Wij hebben ze samen mee in bad genomen, hun alle onderwijsmogelijkheden aangereikt, hen mee van onze sociale pot laten snoepen en ze langs alle kanten gepamperd. Het enige dat wij van hen verwachtten, was dat ze zouden integreren. Dat ze een zekere verdraagzaamheid zouden opbrengen voor onze westerse waarden en normen, tolerant zouden zijn voor onze vrije meningsuiting en onze soms bizarre uitdagende vorm van humor. Maar lange Arabische tenen hebben niet veel nodig. Als dan, zoals hier een dolgedraaide godsdienstwaanzinnige “Allah Akbar” roepend een medemens neersteekt, hebben ze nog het lef, om met hun gefrustreerde vinger, ons als schuldige aan te duiden. . De Tenerifse politie, kon de messentrekker na een klopjacht inrekenen en vroeg prompt hun autoriteiten om kogelvrije vesten, uit vrees dat ook hier de terreurboel zou escaleren. Op de wandeldijk van Las Galletas, zitten de meeste overwinteraars en toeristen van hun Barraquito,Sangria, Mojito of pint Duvel te genieten.  Als we op de promenade een tafeltje bemachtigd hebben en van onze ‘jarra’ een halve liter bier voor 1 Euro, zitten te genieten, kunnen we aan het becommentariëren van de stroom wandelaars  beginnen. Het is niet raadzaam deze opmerkingen te luid te verkondigen, want de Vlaamse spionkop luistert mee. Er is duidelijk verschil te bemerken tussen de half naakte zonnende Europese toeristen en de oorspronkelijke inwoners. Voor de Canaries is het nog duidelijk winter. Ze dragen laarzen, lange broeken, dikke truien en hebben meestal nog een anorak over de arm gedrapeerd. We zien ineens de hoofden van de Antwerpenaars van het terrastafeltje naast ons, dezelfde richting uitgaan. Aan het begin van de dijk komt een oudere moslima, met een hoofddoek en djellaba in een hevige grasgroene kleur aangeslenterd. “Zie naa, Marie, tis greun en twaggelt, hahaha ne Marokkaanse Kermit de Kikker!” Achter de seniorenversie,  loopt pa-Mo met een paar koters aan de hand, in een mouwloos T-shirtje van de zon te genieten. Een paar passen achter hem, drentelt ma-Fatima, met dikke buik. Ze is gesjaald en volledig omwikkeld met de overgordijnen,  zodat ze zonder veel problemen de ergste Tenerifse zandstorm zou kunnen trotseren. “Hiersè, Louisa” fezelt de Antwerpenaar: “Een poar vanachter onzenoek, hoe zouwe die hier kome?” “Assevan ’t Kiel of Borgerhout zen, mè tram 24 hé, Eugène, of mè den 12 asse van sintjansplain komennée” Miljaarde godverdoeme, Marie, hier zitte zoekkal” Deze Spaans- Marokkaanse mensen kunnen misschien de allerliefste, vriendelijkste en misschien super tolerante toekomstige buren zijn, maar van enige westerse geboortebeperking of kledingintegratie is er tot op heden nog niet veel te bespeuren. De overwinteraars beseffen maar al te goed dat de ‘grotemensenspeeltuin’, onder de lappen stof, sneller kweekt dan het babyuniversum en het pamperparadijs aankunnen. De Antwerpenaren en Brusselaars weten uit ondervinding, dat eens de theelokalen en de waterpijpcafés zich tussen de Belgische bakker en de Engelse pub in wringen en de lokale tapas bar vervangen wordt door een ‘pita-shoarma take away’ het vijf voor twaalf is. De Costa del Silencio, hun Costa di Flamingi zal binnen de kortste keren veranderen in het Hallal- paradijs. Wij laten de sakkerende Vlamingen achter ons en slenteren door de winkelstraat. In de etalage staat, onder de plakkaat ‘Rabajas’ een paspop met een prachtig, met papegaaien en palmbomen versierd, exotisch, veelkleurig afgeprijsd haltertopje. Het doet aan passionele nachten vol seks denken. Manlief blijft afwachtend voor de ingang van de boetiek rondhangen terwijl ik met een rotvaart het pashokje induik. Terwijl ik het Spaanse ‘taille unique’ bloesje over mijn hoofd wurm, verander ik terstond in een ‘jungle- bookachtige’ salami. Het niemendalletje verhult amper mijn kokosnoten en accentueert overdreven mijn Rubens spekrollen. De twee bandjes camoufleren nauwelijks de twee beginnende kippenfilets, die sinds een paar jaar onderaan mijn bovenarmen heen en weer wiebelen. Zuchtend hang ik het kleine Spaanse maatje terug in het rek. Als ik zonder aankoop buitenstap, schudt manlief vragend: “Nee?” Ik knik instemmend: “Nee de kleur stond me niet!”  Terug thuis zal ik mijn overwinteringgarderobe voor volgend jaar wel wat aanpassen en opnieuw aankopen bij mijn hofleverancier ‘Le Marinier’. Als ik bij ‘De Zeeman’ dan niets op de kop kan tikken, dan weet ik in Antwerpen nog een heleboel winkels waar ze djellaba’s, boerka’s en overgordijnen verkopen.   Sim, Costa del Silencio  29/1/2015  

Sim
130 0

WRAK OP DE SNELWEG

Als ik eerlijk tegenover mezelf ben en, als immer tegen jullie, kan ik niet anders dan het toegeven : de vent kon het gewoonweg niet weten ! Ik vertoon geen enkel teken van het Downsyndroom of zit niet de ganse tijd hardop te vloeken of schelden. Ik trek ook geen gekke bekken naar de mensen of praat niet de ganse tijd hardop tegen mezelf. En eraan toevoegen dat het niet op mijn voorhoofd staat geschreven, lijkt me helemaal overbodig. Ik had natuurlijk, net als de stoere flikken op televisie hun badge, mijn invaliditeitskaart voor zijn ogen kunnen laten flitsen en iets zeggen in de trant van : “Do you feel lucky today, punk ?”. Maar met de volledig verkeerde kaart in mijn hand en – vooral – het ontbreken van een .357 Magnum, had deze reactie tot een enigszins lachwekkende situatie geleid. En de Magnums die worden verkocht in de winkel naast mijn stamkroeg, hadden dit geenszins een ernstigere ‘touch’ gegeven. Dus toen ik mijn laptop opende bij Mady (ja, inderdaad : die Mady !), leek alles mij te verlopen als elke gewone  andere dag. Wachtend op alle shortcuts die mijn laptop rijk is, in beeld zouden verschijnen, keek mijn verder mij volledig onbekende buurman mij aan en zei met een perfect Antwerpse – en tekenen van een beschonken – tongval : “Gij zou al beter bij die andere onnozelaars in het Parlement gaan zitten !”. Kijk, als je, net als ik, reeds in het bezit bent van een kort lontje (steek het mijne aan en mijn ballen zijn al ontploft voor ik ‘Auh’ kan zeggen) en tevens de ongelukkige bezitter bent van de zwaarste vorm van ‘Borderline’, waar dan ook verkrijgbaar, dan weet je het wel. Zo’n even simpele als domme opmerking, die ieder ander weldenkend mens zou laten voor wat hij is, triggert bij mij meteen de hele reutemeteut, bestaande uit duivels en demonen, die normaal op medicinale wijze zoveel mogelijk in staat van rust worden gehouden. Laat ik voor het gemak dit even voorschotelen in beeldspraak, hierbij gebruik makend van wagens. Goed, je rijdt in een comfortabele en van alle slimme snufjes voorziene  Mercedes GLC en wordt op de snelweg, op weg naar alweer een nieuwe bestemming in je leven, onverwacht de weg afgesneden door een camion, waarvan de chauffeur de dichtstbijzijnde afrit duidelijk te laat in het vizier had gekregen. Misschien is een fel geroepen ‘klootzak !’ zijn deel en je vervolgt je weg naar het onbekende. Indien je een Seat Ibiza onder je kont hebt met bouwjaar 2004 en bij één van de hopeloze werken je wagen tot een halt moet brengen, omdat andere chauffeurs bij het woord ritsen enkel denken aan hun broek, word je misschien erg kwaad…en terecht. Een resem bekende en onbekende scheldwoorden en de onmisbare middelvinger achtervolgen de daders, die inmiddels al zowat 3 kilometer verder zijn…tot je met enige doodsverachting dan toch beslist dat het nu jouw beurt is. Wanneer je echter met (of als) een wrak je diezelfde snelweg op gaat, ben jij het niet, maar de andere chauffeurs die vloeken en tieren, woedend worden of – in sommige gevallen (jullie lezen er vast ook wel over in de plaatselijke kranten) – erger. Laten we ons terug begeven naar het café van Mady. Ik ben helaas niet de bezitter van een Mercedes GLC…zelfs niet van een 11 jaar oude Seat Ibiza. Nee, ik ben nu eenmaal dat wrak op de snelweg. En dat maakt, zoals de gebroeders Willy en Jos van ‘Vermaelen Projects’ ongetwijfeld zouden beamen, een wereld van verschil. Ik vervolg dus mijn weg niet vlotjes zoemend verder, zelfs niet met een welgemeende ‘klootzak’ uitend aan het adres van de aanwezige Antwerpenaar. Ik stop ook niet om de vent uit te schelden en hem mijn – nochtans prima onderhouden – middenvinger te tonen. Neen, dit wrak wil bewijzen dat hij, net als iedereen, nog steeds het recht heeft zich te begeven op deze snelweg die ‘leven’ heet. Dus, in plaats van de situatie even in te schatten om dan wijselijk te besluiten dat het raadzaam is de opmerking van “De lallende lul” (interesse, Studio Vandersteen ?) te laten voor de nietigheid die hij voorstelt, wordt mijn motor meteen getriggerd…om vanzelfsprekend meteen in “overdrive” te gaan. “Wat was dat ?” is – toegegeven – een overbodige vraag als je de opmerking meteen van de eerste keer hebt begrepen. En voor de man, mij wat verbaasd aankijkend, nog steeds hopend op een staande ovatie voor zijn geweldige grap (zelfs zijn ongetwijfeld Antwerpse tafelgenoten hadden hem in de steek gelaten, wegens niet één glimlach), sta ik gevaarlijk dicht, zijn comfortzone met de voeten tredend, over hem gebogen, kijk hem recht in de ogen en spreek de volgende historische woorden uit : “Dat moet je eens herhalen. Dat moet je écht nog eens een keer herhalen en deze onnozelaar geeft je een iets minder onnozele klop op je verbazend onnozele bakkes !”, dit vanzelfsprekend in nuchter, maar volledig perfect uitgesproken Antwerps dialect, dat mij nog steeds rijk is. Zijn 2 vrienden bekijken het café, alsof ze zich plots op een onbekende plaats bevinden en hun nieuwe omgeving in zich willen opnemen. En toch lijkt dat vreemd, daar de aangesproken vent het – gelukkig voor hem – niet in zijn hoofd lijkt te halen zijn eerder uitgesproken (on)zin opnieuw uit te braken en zich met een geheel ander onderwerp tot zijn niet-toehoorders keert. Mady serveert gewoon verder (zoals reeds vermeld in een vorig verhaal : ze kent mij) en de andere gesprekken komen terug op gang. Inmiddels geeft mijn ‘Asus’ al zijn geheimen prijs en kan ik aan de slag. Na enkele aanslagen, die het toetsenbord niet heeft verdiend, neemt de motor gas terug en kan dit wrak opnieuw zijn aanwezigheid op de veilige snelweg opeisen.  Eén dag later : zelfde plaats, ongeveer zelfde uur. Ik werk aan de voorbereiding van wat ooit op jullie scherm zal verschijnen als “Onafhankelijkheidsdag 2”. Wie deel 1 heeft gelezen, zal begrijpen dat hierbij elke letter, elk woord dient gewikt en gewogen te worden. Elke zin is een herinnering…elke herinnering meer dan ongewenst. Maar ik weet dat ik het moet doen…voor mezelf en duizenden andere kinderen en pubers, overlevend in dezelfde situatie in dit ‘voorbeeldige’ land. Met andere woorden : ik ben even van de wereld. Tot een vrouw van middelbare leeftijd, 2 tafels verder, mij aankijkt en ik nog nèt het woord “Paljas” hoor vallen. Ze blijft me verwachtingsvol aankijken, zonder natuurlijk te beseffen dat het sleuteltje van het wrak wordt omgedraaid en de inwoners van de slecht onderhouden cellen in mijn hoofd, zich beginnen te roeren. Maar hoe dan ook, het is een vrouw dus, weliswaar zonder zelfs maar een spoor van een glimlach, kijk ik haar aan en vraag : “Wat zei u juist, mevrouw ?”. “Oh sorry, ik wou enkel vragen of u al eens een “Paljas” hebt gedronken”, herhaalt ze (voor de leken onder jullie : een Belgisch bier van hoge gisting). Onmiddellijk springt de motor opnieuw af, de krakers van mijn hoofd begeven zich terug in hun comateuze slaap en ik antwoord met de vriendelijkste glimlach die ik op dat moment tevoorschijn kan toveren : “Nee sorry, nog nooit geprobeerd, mevrouw. Ik hou het bij pils”. Ze glimlacht even terug en keert zich opnieuw naar haar tafelgenoot…haar echtgenoot, neem ik aan. Zal ik het dan misschien toch maar op mijn voorhoofd laten tatoeëren ?

Paul Smeyers
12 1

DUIMZUIG#2 // M. Brouckaert //

Dossiers op tafel, sigaretten ernaast. Nog achtentwintig minuten en hij komt op. Zijn vijf seconden roem. Hij wacht tot zijn naam wordt afgeroepen. Tot plots,  het is weer aan hem. “Dit alles onder het toeziend oog  van gerechtsdeurwaarder Brouckaert.  Ah daar bent u al! Alles goed verlopen, meester Brouckaert?” Hij komt op: een vlotte wuif naar het publiek, handgeschud met de homofiele presentator van dienst en een beamende knik richting camera drie. De resultaten afgevend in een – meestal – gouden enveloppe. Af en toe wordt hem een bijkomstige vraag gesteld. De verplichte mediatraining leerde hem hier steevast kort en bonding – indien mogelijk liefst met ja en nee – op te antwoorden. Hoe sneller hij uit beeld is, hoe beter. Taak volbracht.   Tot op dat moment was hij telkens de enigste die de uitkomst van het spel, show of loterij kende. Die tijdelijk macht deed hem, vlak voor hij op kwam, altijd iets harder aan die laatste sigaret lurken. Het gaf hem een kick. Indien hij het wenste kon hij de resultaten vroegtijdig aan de pers lekken;  de enveloppe terplekke als een zot met zijn aansteker verbranden of de resultaten vervalsen. Enkele keren had hij overwogen zoiets radicaals te doen. Een scene te maken. Het publiek dat per bussen was afgezakt om het ‘gekolder’ live mee te maken, eindelijk eens waar voor hun geld te geven. Ook al lonkte het avontuur verschrikkelijk, het geld en de mogelijks negatieve publiciteit hielden hem tegen. Hij had het rustiger aan kunnen doen, iemand extra in de praktijk in dienst genomen en duurdere whisky kunnen kopen.     Op weg naar huis gaf hij in zijn auto steeds op dezelfde plek aardig wat plankgas. Deed hij zijn stropdas met een ruk uit, smeet die op de passagierszetel naast hem en draaide het raampje open en stak zijn hoofd helemaal door het venstertje uit. Vijf seconden lang deed hij zin ogen dicht en gaf gas bij. Hij voelde de wind langs alles en iedereen voorbij gaan en hoorde niets meer. Hij kickte van dat wakker worden. Het was een kortstondige gloed aan onverzadigbare energie. Wanneer hij de autostrade richting zijn woonst benaderde, was de stropdas allang terug aan.   Het leven ging verder in het dorp waar hij al heel zijn leven woonde en de praktijk van zijn vader had geërfd. Voor de mensen uit het gat was hij als gerechtsdeurwaarder een BA – een bekende Avergemenaar:  de bakker sprak hem de volgende ochtend altijd aan over de show, dat hij hem gezien had en dat hij dat goed deed. De postbode vroeg hem steeds over de werking van het spel. “Beroepsgeheim, Roger.” was keer op keer het antwoord. De slagersvrouw complimenteerde hem met zijn voortreffelijk voorkomen, gaf hem een extra salamietje en een vette knipoog. Hij genoot niet van de aandacht die hij kreeg. Een verplicht nummertje zonder einde. Enkel de attentie van de slagersvrouw kon hij smaken. ‘s Avonds laat, wanneer hij naast zijn eigen vrouw lag, fantaseerde hij over haar. Raakte zichzelf stiekem aan en kwam, dromend over haar slanke benen, stil naast zijn eega klaar. Daarna viel hij in slaap.   © Sam Sterckx aka AllesBehalveHaiku's

AllesBehalveHaiku's
10 0

DUIMZUIG#1 // Ohne Titel //

Ochtend. Iets voor negen. Mandarijnen worden gepeld, koffie geschonken. In het gekookte water ziet de man zijn eigen troebele zelf. Schever en ongezouten. Hij heeft nog geen tijd gehad alles van zich onder de douche af te spoelen. De avondshift kleeft aan alles wat ie vastpakt.  De feiten herhalen zich elke avond, elke ochtend.  Zonder er een woord aan vuil te maken geeft de ploegdienst hem een leven die geen enkele vrouw hem ooit schenken kon: rust en structuur troef. Groot leeft ie niet. Over de jaren heen verzamelde hij wat geld om een klein studiootje te kopen. Een bed, keuken, slaapkamer en balkonnetje.  Meer was niet nodig. Alles in het wit, hij had geen nood aan rood schreeuwerig geschilderde muren of decorelementen die verder geen enkel nut hadden dan vierkante meters op te slokken. Alles moest functioneel en  praktisch zijn.  Werkte je niet meer, dan werd je opgeknapt of vervangen. Had je geen nut, dan kwam je niet binnen. Of toch. Er was een ding dat al deze regels zou doorstaan, dat op een dag door het oog van de naald was gekropen en wel de boel mocht opfleuren. Bestaansrecht had zonder hier verder verantwoording voor af te leggen.   Op een vrije dag had hij zijn fiets genomen en de stad ingetrokken. De benen strekkend op het ritme van zijn mp3-speler die de laatste nieuwe cd van een af andere folkgroep in zijn oren fluisterde. Een genre met hoge vrouwenstemmen die zijn onbestaand seksueel  leven voor even deden vergeten. Hij kwam de stad binnen, het water aan zijn rechterkant en de drukte aan zijn linker. In de verte viel hem een rommelmarkt op. Enkele kraampjes en veel volk. Niet echt zijn combinatie – om dan nog over de rommel te zwijgen – maar de stemmen in zijn hoofd lieten hem verleiden zijn geluk voor een keer wel te beproeven. Fiets aan het slot en de drukte trotserend. “Mensen roepen altijd zo hard op markten.” Had hij bij zichzelf gedacht. Alsof het testosterongehalte hen zo opfokte om over elkander heen te bulken en als brulkikkers zoveel mogelijk volk rond zich heen te scharen. Hij voelde zich onwel worden. Geen uitweg meer vindend in een plek waar hij nooit naartoe had moeten komen. Zweetparels kregen van de huidporiën hardhandig instructies om uit te rukken. Tot plots dat ene ding zijn oogveld binnenschoot. Het lag wat verloren op de hoek van die oude tafel met schragen. Het zoog hem naar zich toe. Zijn hyperventilatie vergeten, stapte hij ernaar toe. Zijn smetvrees vergeten, pakte hij het vast. Draaide het een kwartslag naar onder, naar boven en vroeg de kraamster met valse wimpers en een boezem die nergens thuishoorde: “hoeveel vraag je ervoor?” ‘Een tientje wierp ze hem toe.” De dame met de valse wimpers en de geschminkte tache de beauté had niet verwacht het geld enkele seconden later op haar tafel met schragen terug te vinden.  Onderhandelen was hem vreemd en hij wou zo snel als ie kon met de ruwe parel de berg stront verlaten.   Thuisgekomen blonk hij het op en gaf het zijn eigen vierkantenmeter muur. Als iemand in trance, keek ie er voor de rest van de namiddag naar. De volgende weken verliep alles hetzelfde, buiten een ding: telkens als hij zijn studio verliet, raakte ie het aan. Alsof hij het leek te zeggen: “Niet wanhopen. Ik ben zo terug.” Thuis teruggekomen werd de aanraking een lieve verwelkomingsgroet. De man zonder vrienden, zonder echte vorm van sociaal leven, geraakte langzaamaan meer en meer in de ban van zijn nieuwe vriend. De parel die aan de muur voor zich uit staarde. Het leek zelfs met hem te praten, hem als de beste te verstaan. De buurman vertelde later – in een interview aan de plaatselijke krant –  dat hij van de ene dag op de andere meer gelach en stemmen bij zijn anders zo stille buur vandaan hoorde komen. Op het eerste zicht niets bijzonder, maar de goede man hoorde geen ene keer de deur in en uit het slot gaan. Hij had willen aankloppen, maar vond dat niet gepast. “Een mens hoort zich niet met iemands zaken te moeien.” stond als quote naast het artikel.   © Sam Sterckx aka AllesBehalveHaiku's  

AllesBehalveHaiku's
0 0

MEEDOGENLOZER DAN NERO, CALIGULA EN DE BORGIA'S SAMEN!

Het is niet omdat wij twee maanden de Belgische winter ontvluchten, dat wij dan ook automatisch afgesneden worden van alle Vlaamse berichtgeving. Zoals elke allochtoon, die zijn geluk of zijn weersvoorspellingen in een vreemd land gaat zoeken, zijn wij afhankelijk van de gigantische satelliet- antennes die overal in het gastland op de daken prijken. Rond het nieuws van zeven op Eén of op VTM, laten wij ons, net zoals thuis, in de sofa vallen en brengen wij de rest van de avond televisiekijkend door. Misschien is het echter beter om niet te veel informatie en allerlei doemscenario’s doorgestraald te krijgen. Beter is het om onbekommerd te genieten van het, in onze ogen, gevaarloze vakantiewereldje. Soms echter word je, of je het wilt of niet, met je bruine neus op de actuele feiten gedrukt. Ook hier in Zuid Tenerife lopen er inmiddels enkele ‘islamitische’ angstkwekers, messentrekkend rond. Dus echt ontsnappen aan alle heisa doe je niet echt. Wij hebben ook onze laptop meegenomen en lezen dagelijks De Gazet van Antwerpen en Het Laatste Nieuw in beknopte vorm. Via internet houden wij, moderne globetrotter- grootouders, contact met onze kinderen, kleinkinderen en vrienden. Op Facebook volgen wij foto per foto het verjaardagsfeestje van onze achtjarige kleinzoon en het rond dribbelen van onze anderhalf- jarige baby kleindochter. We bekijken foto’s van ons schoondochtertje met haar armen rond haar twee grootste schatten en een afbeelding van onze kaalhoofdige zoon met een zwarte ‘terreurbaard’. Dit baart (mooie woordspeling hé?) ons wel wat zorgen. Terwijl hij ons verklaart dat dit zijn winterpels is, vragen wij ons in stilte af, of zijn Facebook- achterban zich nu ondertussen al niet afvraagt of de indoctrinatie al tot aan de grenzen van Brasschaat en Maria-ter-Heide doorgedrongen is. Wij moeten ons echt geen zorgen maken, want zoonlief loopt thuis niet in een djelaba rond en heeft zijn zoon en dochter niet Mohammed en Fatima genoemd. Bovendien is zoonlief totaal niet gevoelig voor eender welk gelovige gedachtegoed ook. Maar die baardgroei vinden wij een griezelig winterfenomeen.   Stel je voor dat de doorsnee geradicaliseerde en terreur bereidwillige islamiet bij het zien van deze weelderige begroeide Facebook- foto bedenkingen krijgt en onmiddellijk denkt aan verhuizen! Waar er één is, willen er meestal meer zijn…Wij geloven echter niet dat deze bevolkingsgroep staat te springen om zijn tenten op te slaan in een gehucht met een zo’n christelijke naam, maar je weet maar nooit. Zo zie je maar dat je onvermijdelijk toch – al was dan met het zien van een foto met zo’n baard - met de ‘wereldterreur’ bezig bent. Interessanter is het feit dat er zich hier, rond de Canarische Eilanden, door de onderzeese vulkanische activiteit enkele nieuwe eilanden aan het vormen zijn. Spanje claimt deze nieuwe grondoppervlaktes al, nog voor ze boven water gekomen zijn. Ik heb echter een fantastisch Europees idee. Ik geef het toe, het is wel een beetje afgekeken van de Engelsen die vroeger alle criminelen naar het nieuw ontdekte eiland Australië afvoerden, maar volgens mij is het grandioos en probleemloos en praktisch uitvoerbaar. Eens de nieuwe eilanden hier boven water komen, reserveren wij het eiland dat het verst in de Atlantische oceaan opduikt. Het moet het meest van de westerse beschaving verwijderd zijn. Hier droppen wij per helikopter, alle terugkomende Syrië- strijders, mogelijke terreurverdachten en gevangen genomen aanslagcriminelen. Ik vermoed, dat er op een nieuw ontstaan eiland nog niet veel groeit en leeft, dus gaan we deze lieverdjes bevoorraden. Ik stel voor dat wij daar containers gevuld met alcohol stationeren. Neen, geen water en geen thee..’t moet plezant blijven hé.  Om hen ook iets te eten te geven, laten wij er een beer (mannelijk varken) en wat zeugen met biggetjes los. Die kunnen dan voor de etensvoortplanting zorgen. Zie hier min of meer het scenario van de recent uitgebrachte sciencefiction film “The Hunger Games” naar een boek van Suzanne Collins. Voor diegenen die de film niet kennen: Voor de minste vorm van overleving moet tot de dood gevochten worden. Voor wat ’binnen- eilandvertier’ laten we ook nog wat vlijmscherpe zwaarden achter, zodat ze hun hobby nog wat verder kunnen perfectioneren! Voor eventueel namiddag vertier en mogelijke randanimatie,  krijgen zij van ons ook nog een doos met lucifers en wat petroleum. Voor de paar aangevoerde, vroeger meevechtende terreur- moslima’s , moeten ze dan maar eens op de vuist gaan. Niet dat vechten zo in hun aard ligt, maar voor wat hoort wat. Wie wint kan deze dames een cursus ‘seksslavin’ aanbieden. Als dit beroep hen niet zo direct ligt, zal hun mede- crapuul wel een spelletje stenigen uitvinden. Lavastenen genoeg op deze eilanden. Voor het kermisspel “holibi’s van de flatgebouwen gooien” zullen ze een alternatief moeten uitvinden, noch homo’s, noch wolkenkrabbers zijn aanwezig op het vernieuwde sharia- eiland. Wat zeggen jullie, dat wat ik voorstel barbaars en wreed is? Ja ik ben zonder enige twijfel meedogenlozer dan de tirannen Nero, Caligula en de gifmengende familie de Borgia’s samen.  Ik verkracht echter geen vrouwen en stenig ze niet. Ik moord geen kinderen uit en sleep geen lijken achter mijn auto aan. Ik gooi geen homo’s van hoge flatgebouwen, ik hak van niemand het hoofd af en steek geen medemens in brand. Ik reik ze zelfs een tropisch eiland, eten, drinken en plezier aan… Met een beetje geloof in Allah en Mohammed moeten ze daar toch nog iets van hun leven kunnen maken niet?   Sim,    Costa del Silencio 8 februari 2015

Sim
31 0

Raadsels

    Gisteren, het was al laat toen de telefoon rinkelde, een onbekende man deelde mee dat mijn tante Geertrui heen gegaan was. Tante Geertrui, ik dwaalde een rondje door mijn hoofd, groef in de diepe krochten van mijn geheugen. Veel contact had ik niet meer gehad met mijn familie nadat ik het beklemmende dorp verlaten had. Mijn jeugd, ik kijk niet graag om, vrienden zijn mijn nieuwe familie geworden.   Mijn hand beeft als ik het slot omdraai en de voordeur open. Het briefje met de woorden, de inhoud van de koelkast is voor jou, in mijn andere hand. Was dit een flauwe grap? Wat beschimmelde kaas en zure melk, is dat wat mijn onbekende tante me na laat? De koelkast staat in de woonkamer. Een deur met een hangslotje erop, geen sleuteltje wel een briefje op de deur geplakt. Zoek de sleutel op de plek waarom je vader vertrok en besloot geen voordeur meer te willen hebben. Raadsels, maar deze weet ik meteen. Een stoffige fles Wodka op de salontafel staat dramatisch in een streep licht van de zon die door de nog open voordeur naar binnen schijnt. Een grote stap en ik heb de fles vast, leeg, geen sleuteltje te zien. Een ingehouden zucht ontsnapt tussen mijn gespannen lippen. Een vettige kring blijft op het tafeltje achter, daar ligt een klein zilverkleurig sleuteltje in het midden van de cirkel. Hebbes, snel, draai ik het slotje open ik schrik van het lawaai als de ketting op de grond valt.   Boeken? De koelkast ligt vol met boeken. Ik pak de bovenste die net onder het vriesvak ligt en sla het op een willekeurige pagina open. Een mooi handschrift in donkerblauwe inkt, mijn hart staat even stil. Ik laat me op de grond zakken en begin gulzig te lezen. 22 Februari 1943, ik moet hem achterlaten......tranen rollen over mijn wangen.     (C) tekst en beeld Hanneke van de Kerkhof

Miss Blue Sky.
3 0

IK SCHARRELDE HAAR OP

Ik heb haar opgescharreld op de parking van een snelwegrestaurant. Zij was bang, ik overtuigend. Ik pakte haar hand en nam haar vastberaden mee.   Ze beklimt de drie treden van mijn ijzeren reuzin en kruipt weg in de warmte van de passagierszetel. Ik neem plaats achter het stuur en zoek het vertrouwde donker van het asfalt opnieuw op. De Franse chansons op de radio  vullen de ongemakkelijke stilte tussen ons.  Nieuwsgierigheid onttrekt mijn blik aan de weg. Hij dwaalt over haar voetjes – maatje 30 schat ik – gehuld in velcro sportschoenen die ooit eens fel roze moeten zijn geweest. Haar nauwsluitende jeans zit vol vuile plekken.   Ik vraag of ze het koud heeft maar ik krijg geen reactie. ‘Froid?’ probeer ik. Ze staart voor zich uit.   Ik zet de verwarming een graadje hoger. De fluo oranje eentonigheid van haar mouwloze vest wordt doorbroken door twee brede zwarte linten die vooraan samen komen in een grote gesp. Onder verschillende lagen gerafelde truien, schreeuwt haar tengere lijf me iets vertrouwds toe.   ‘Waarom ben je alleen?’ vraag ik. Geen antwoord. ‘You alone?’ Mijn ooghoek vangt een vage hoofdknik op. Haar zoute geur penetreert de cabine. ‘Where are your parents?’ Haar gitzwarte lange lokken wiegen heen en weer. ‘Mother? Father?’ informeer ik. Ze smoort haar eerste snik in de kiem.   Het langdradige asfalt van de E40 slokt mijn gedachten op en zuigt het laatste restje energie uit mijn vrouwelijke passagier. Ze knikkebolt.   Ik wijs naar achter en zeg  ‘bed, sleep.’ Ze opent haar mond maar het blijft stil. In de milliseconde waarin onze blikken elkaar kruisen, verdwaal ik in haar diepe bruine ogen.   Ze klimt achter me op mijn bed, doet haar velcro’s uit  en trekt het deken over haar hoofd. Ik voel haar dankbare fluistering in mijn nek.   Ik fixeer mijn blik op de 88 kilometers die mij resten tot thuis. De radio kraakt chansons die de verbinding met hun roots verliezen. Ik zoek de mijne onder de draaiknop en mijn vingers vinden pas rust bij de Lage Landen van de vertrouwde zender.   Ik kijk over mijn rechterschouder en haar blote voeten vol blaren staren me aan. Hoeveel kilometers vocht houden zij vast? Waar is de moeder die deze pijn verzachten kan?     Voor de tiende keer vandaag brengt de radio me de hoogtepunten. 1,1 miljoen leerlingen zijn aan een nieuw schooljaar begonnen, het schapengekibbel tussen Bart en de Moslims kabbelt verder en de vluchtelingenstroom stokt aan het station van Boedapest. Voor sommigen dan toch.   Wat moeten wij Belgen met die stroom? Stromen stromen waarheen ze willen.  Ze vertragen bij wegversperringen om er massaal overheen te stromen. Ze monden uit in laadruimtes en eindigen in eentonigheid,  in een asielcentrum, waar ze opdrogen tot alweer een verkwiste generatie.     Achter mij stijgt een zacht snurkend geluid op en ik zucht. Waar moet ik met haar heen? Bestaat er voor dit gewonde piepkuiken een natuurhulpcentrum? Eentje dat werkt? Eentje zonder wachtrij? Eentje met een bed en echte warmte? Eentje met een zorgend hart?      Haar zweetgeur, wekenlang gerijpt, doet mijn hoofd duizelen. Ik draai mijn raampje open en vang nog net de laatste glimp van het blauwe bord waarop ring staat.  Of neem ik centrum? Zet ik haar gewoon af, als een lading zonder bestelbon? De laatste weerman van vandaag voorspelt regen.   Mijn ijzeren reuzin schudt het donker van zich af als ik haar huiswaarts duw langs de verlichte cirkel van onze hoofdstad.  Naar een vertrouwd huis, waar niemand op me wacht. Een warm huis vol ongedefinieerde tijd die schreeuwt om nuttigheid. Ik loer over mijn schouder en haar kleine tenen reiken naar mijn hulp.

Ellen Bastiaensens
30 0
Tip

Geo caching

Geocaching.   1. Verzopen.   De eerste vond ze in de kast boven het aanrecht. Ze was de boodschappen aan het uitpakken en toen ze de pot choco in het hoge kastje wou zetten, sprong ze zo bruusk achteruit dat de hele caravan daverde.  ‘Eric!’ schreeuwde ze, ‘Kom onmiddellijk!’ Even bleef ze stokstijf kijken, alsof ze hem wou hypnotiseren. Toen stak ze, zonder haar blik af te wenden, haar hand uit naar de bezemkast en opende die voorzichtig. Ze tastte naar de bezemsteel, vond hem niet meteen en keek dan toch snel in de kast. Haar hand stokte. Op de omgekeerde emmer in de bezemkast keek een tweede exemplaar met verbaasd glimmende oogjes naar haar op. Toen hield ze het niet meer. Gillend rende ze de caravan uit, onderweg struikelend over de slippers en waterpistolen die verspreid lagen in de voortent.   Robbe, Bas en Noah lagen iets verder op hun buik in het gras. Bas en Noach proestten met hun handen voor hun mond terwijl Robbe foto’s nam. Mama stoof in de richting van het sanitair gebouw, waar papa zich aan het wassen was. Ze had hen niet gezien. ‘Zullen we er ook eentje in hun bed leggen?’ hikte Robbe. ‘Te goed!’ zei Noah, ‘Heb je haar gezicht gezien? Ze krabbelden overeind en keken naar de foto’s op Robbe’s telefoon. ‘Machtig’ zei Bas, ‘Kom, die arme beestjes worden veel te droog in de caravan. We gaan ze halen.’   Noah pakte voorzichtig de kleine wrattige pad uit het voorraadkastje en zette haar in de emmer van Robbe. Bas nam de grote ruwe pad van de omgekeerde emmer en deed hem erbij. Ze liepen naar het beekje en lieten de padden weer vrij tussen het hoge gras. ‘Eén – nul voor de musketiers,’ zei Noah, ‘Wat doen we nu?’ ‘We gaan zwemmen en dan ijs eten,’ zei Bas. ‘Strak plan,’ zei Noah, ‘zullen we ons hier omkleden?’ De iglotent waar ze met z’n drieën in sliepen lag vol strips, snoep, slaapzakken en vuile sokken. Aan een kleine wasdraad, gespannen tussen de tent en de caravan, hingen hun zwembroeken te drogen. Bas en Robbe hadden blitse shorts van een hip surfmerk. Noah had een grauw zwembroekje dat net iets te klein was, maar hij deed alsof hij dat niet merkte. Ze kleedden zich om in de tent en liepen op slippers naar het zwembad. Daar waren drie glijbanen en een hutje waar je ijsjes kon kopen. Noah vond de hoogste groene glijbaan waanzinnig eng. Ze ging bijna verticaal naar beneden van vijf meter hoog, maar het ergste was het landen in het diepste water dat hij ooit had gezien. Robbe en Bas noemden de glijbaan “de deathride”. De jongens legden hun handdoeken op enkele stoelen en liepen onder de douche door.   Aan de rand van het zwembad hingen drie oudere Nederlandse jongens rond. Ze maakten luide grappen, gooiden naar elkaar met een voetbal en riepen dingen naar de meisjes die een ijsje aten aan het hutje. Emma was er ook bij. Noah kende haar nog van vorig jaar, maar hij durfde niet goed zwaaien. Bas en Robbe liepen recht naar de glijbanen, dus volgde Noah.   Opgelucht zag Noah dat Robbe naar de laagste gele glijbaan liep. Ze gingen er alle drie een keer gewoon af, een keer omgekeerd en een paar keer op hun knieën, alsof ze surften. Robbe viel telkens in de eerst bocht en wou blijven proberen, maar Bas had er genoeg van. ‘Kom,’ zei hij, ‘we gaan op de deathride.’ Noah aarzelde. Ondertussen waren de Nederlandse jongens een soort van waterpolo aan het spelen. Ze zwommen rond en gooiden de zware voetbal over de hele breedte van het zwembad naar elkaar. De oudste was zeker vijftien en zag er beresterk uit.   Bas stond al onderaan de trap van de deathride en zei, ‘Noah, jij eerst.’ Heel langzaam beklom Noah de treden. In zijn maag zat een draaikolk. ‘Gewoon springen,’ mompelde hij bij zichzelf, ’Niet naar beneden kijken, vooral niet naar beneden kijken.’ Met zijn ogen dicht liet Noah zich in de halfopen verticale pijp vallen. Zijn darmen schoten in zijn keel terwijl hij naar beneden viel. Met een botte pats knalden zijn voeten tegen iets hards in plaats van in het water. Hij was recht in de nek van één van de Nederlandse jongens terechtgekomen. Die verdween onder water. Noah werd meegezogen en getrokken door de jongen die zich had omgedraaid en houvast zocht. Happend en klauwend probeerde Noah boven water te blijven, maar dat lukte maar half. De Nederlandse jongen kwam weer boven water. Hij haalde diep adem en riep, ‘Idioot!’ naar Noah, die hoestend probeerde boven te komen. Van bovenaan op de glijbaan zag Bas dat de Nederlander met een paar krachtige slagen naar de voetbal zwom. Hij greep de bal, draaide zich met een krachtige slag om en liet de zware leren bal met een mokersmash neerkomen op het naar adem happende hoofd van Noah. Daarna zwom hij rustig naar de kant. Noah bleef onder.   In paniek sprong Bas op de deathride. Hij landde als een speer in het water. Toen hij bovenkwam, zag hij Noah vlakbij drijven, bewusteloos van de klap op zijn hoofd. Bas greep hem zo goed hij kon onder zijn armen en zwom op zijn rug naar de kant. Ondertussen kwam het groepje meisjes hem tegemoet gelopen. Samen trokken ze Noah op het droge. Emma draaide hem vakkundig op zijn rug. Ze zorgde ervoor dat hij ruimte had en klapte een paar keer luid in haar handen boven zijn hoofd, zoals ze geleerd had bij het Rode Kruis. ‘Noah?’ riep ze. Noah keek recht in haar fonkelende groene ogen, begon hard reutelend te hoesten, rolde op zijn zij en gaf over.     2. Ongewenst bezoek.   Die avond waaide de geur van BBQ al over de camping toen de jongens Risk speelden aan tafel. Mama bleef maar om hen heen lopen. Ze vroeg voortdurend aan Noah of het ging, of hij nog iets wilde drinken, of hij geen hoofdpijn had? Ze was meteen na het incident aan het zwembad met Noah naar het ziekenhuis gereden. Hoewel de dokters zeiden dat hij helemaal weer de oude was, gedroeg zij zich alsof hij elk moment weer bewusteloos kon vallen. ‘Schatje toch, hoe is dat nu kunnen gebeuren?’ vroeg ze. Bas rolde met zijn ogen en lipte ‘schatje’ naar Robbe. Noah hield de lippen op elkaar. Hij vond het vreselijk dat Emma hem had zien overgeven.   ‘Zullen we onze gedachten ergens anders op zetten?’ vroeg mama, ’Ik heb een verrassing. Ik ben deze ochtend in de winkel aan de praat geraakt met een heel leuk gezin. Ik heb hen uitgenodigd voor een BBQ, dan kunnen jullie wat vrienden maken.’ ‘Mam,’ zei Bas, ‘dat willen wij toch helemaal niet.’ Mama bliksemende naar Bas, die snel weer naar het Riskbord keek.   Het spelletje was nog maar net gedaan toen het bezoek toekwam. ‘Hoi hoi! Dag Barbara!’ Een hoogblonde vrouw met een zonnebankbruin gezicht hield een fles witte wijn omhoog, ’Zo, daar zijn we dan. Ik dacht, ik neem iets lekkers mee,’ kirde ze. Achter haar stond een beer van een man. ‘Ellen, Ruud, zo leuk, dank je’ zei mama, ‘ga zitten.’ Ze zoende hen op de wang.   Noah’s hart sloeg een tel over toen hij zag wie er achter de brede rug van Ruud tevoorschijn kwamen. De drie Nederlandse jongens van het zwembad sloften een beetje bedeesd achter hun vader aan. ‘Hoi,’ zeiden ze. Robbe, Bas en Noah wisselden een blik. Het was duidelijk dat die Nederlanders ook geen details aan hun ouders hadden verteld, want de moeders gedroegen zich alsof ze al jaren beste vriendinnen waren.   ‘Zo,’ zei mama, ‘Dit zijn onze jongens, Bas, Robbe en Noah. Jongens, zeggen jullie iets tegen Lars, Niels en Rick?’ ‘Hallo’, zei Bas. Lars en Niels bleken een tweeling van dertien te zijn, hun broer Rick was veertien. Het was Rick die de zware voetbal op Noah ’s hoofd had gekegeld. Tijdens het eten zwegen alle jongens. De moeder van de Nederlanders deed haar best om gezellig te doen. ‘Rick,’ zei ze, ‘Vertel eens over die wedstrijd waar jullie morgen aan meedoen.’ ‘Mam,’ mopperde Rick. ‘Doe wat je moeder zegt,’ zei zijn vader. ‘Dit jaar is er voor het eerst een geocaching wedstrijd op deze camping,’ zei Rick, ‘ Elk team moet een cache, of dus een schat, zoeken met een kompas en een brief vol aanwijzingen. Vaak gebruiken we bij geocaching een gps, maar hier is het op de ouderwetse manier, met een echt kompas. Er zijn drie rondes waarin elk team zijn schat zoekt. De schat is een kistje met een gsm. Je moet met die gsm naar de spelleider bellen, zodat hij je tijd kan noteren. Wie op het einde het minste tijd nodig had om alle caches te vinden, is gewonnen.’ ‘En wij, ’zei Lars glunderend, ’zijn in Nederland jeugdkampioen geocaching.’ ‘Ja,’ zei Rick, ’maar het is niet voor losers. We vertrekken pas als het donker wordt, soms moeten we in bomen klimmen of door een vijver zwemmen naar een eiland.’ ‘Eén keer,’ zei Niels, ‘lag de cache zelfs in een diepe grot.’ ‘Cool,’ fluisterde Bas tegen Robbe en Noah, ‘Dat is iets voor ons!’ Rick lachte luid, ‘Dat denk ik niet, losertjes. Je broertje kan niet eens zwemmen.’ ‘Hij is mijn broer niet,’ zei Bas fel. Bas kreeg een ijskoude blik van mama. De moeder van de Nederlanders keek haar fronsend aan. ‘Het zit zo,’ zei mama verontschuldigend, ’Noah komt iedere schoolvakantie bij ons, en het laatste jaar ook bijna elk weekend. We zijn zijn pleeggezin. Noah’s moeder is in het ziekenhuis voor een laatste kankerbehandeling, maar ze is aan de beterhand. En zijn vader, tja, die is uit beeld.’ Noah keek naar zijn bord. Alsof het nog niet erg genoeg was, maakte de vader van Robbe en Bas een drink gebaar. De Nederlandse jongens gniffelden.   3. Uitdaging aanvaard.   ’s Avonds laat was het stil in de tent. Noah lag met zijn gezicht naar het zeil aan de zijkant van de tent en Robbe staarde naar het plafond. Alleen Bas zat rechtop te piekeren. ‘We moeten hen een lesje leren,’ zei Bas plots. Noah draaide zich om, ‘Wie?’ ‘Die Nederlanders. Dat jij op Rick landde was een ongeluk, maar zij hebben je bijna laten verdrinken.’ ‘Wat maakt het jou uit, ik ben toch je broer niet.’ ‘Doe niet belachelijk. Natuurlijk wel. Sorry, ik had dat niet mogen zeggen.’ ‘Wat wil je dan doen? Meedoen aan de geocaching wedstrijd?’ ‘Niet zomaar meedoen,’ zei Bas, ‘Winnen.’ Robbe zuchtte, ‘We kunnen nooit van hen winnen, Bas. Jullie zijn twaalf en ik ben elf. Zij zijn veel ouder en sterker.’ ‘Het gaat niet om kracht,’ zei Bas, ‘Het gaat om slim zijn, durven en samenwerken. Dat kunnen wij beter.’ Noah knikte, ‘We laten die Hollanders een poepje ruiken.’ Stiekem hoopte hij toch dat hij niet zou moeten zwemmen.   Bij zonsondergang de volgende dag stonden alle deelnemers te luisteren naar briefing van de spelleider. Elk team had een zak gekregen met een kompas, drie verzegelde enveloppen en een brief met instructies. Emma was er ook. Leunend tegen de stam van een boom las ze de instructiebrief. Naast haar stond haar zus en een meisje dat Noah niet kende. Alsof Emma merkte dat hij loerde, keek ze op van haar brief en recht in zijn ogen. Ze glimlachte. Noah keek snel weer naar voren.   ‘…dus, sportief zijn,’ hoorde hij de spelleider nog zeggen, ‘Bewaar je materiaal goed, zonder kan je niet spelen. Iedere avond om stipt acht uur verwacht ik jullie hier. Op mijn teken mogen jullie dan de verzegelde envelop voor die avond openen en vertrekken om jullie cache voor die avond te zoeken. Opgelet, als je de cache gevonden hebt, bel je mij en daarna plaats je alles op precies dezelfde plaats terug zodat de volgende groep de schat de dag nadien kan zoeken. Je verplaatst de cache onder geen enkel beding. Wie zijn spullen kwijt is, is uitgesloten. Wie vals speelt, is uitgesloten. Duidelijk?” Rick stak zijn hand op. ‘Ja?’ zei de spelleider. ‘Mogen we nu eindelijk vertrekken?’ De spelleider keek op zijn horloge. ‘Teams, het is precies twee over acht. Open jullie eerste enveloppe en maak er een spannende tocht van!’   Bas scheurde de zegel aan flarden en nam de brief. Er stonden wel twintig instructies in. Eerst moesten ze veertig passen zetten in zuidoostelijke richting, dan vijfhonderd meter een pad volgen tot aan een gemarkeerde boom en daar een kruiswoordraadsel oplossen om de volgende tip te ontcijferen. Ze begonnen met goede moed, maar een uurtje later was het al erg schemerig, zeker in de dichte bossen. ‘…., negenentwintig, dertig. Hier zou het moeten zijn,’ zei Bas. Hij scheen met de zaklamp op de grond, maar er was niets bijzonders te zien. Noah en Robbe kwamen kijken. Verderop in het bos hoorden ze plots meisjes juichen. ‘Verdorie toch,’ zei Bas. Bas en Robbe schenen over de grond met hun zaklampen. Noah had geen eigen zaklamp, dus hij bleef vlakbij Robbe. ‘Wacht even,’ zei Noah, ‘Schijn eens omhoog? Misschien hangt er iets in die boom hierboven.’ Robbe scheen op stam en de kruin van de boom waar ze naast stonden. ‘Ja, daar!’ zei Noah. Midden in de boom hing een lege wijnfles aan een koord. Robbe gaf hem een zetje en Noah begon te klimmen terwijl Robbe hem licht gaf. Bas ging op zijn knieën zitten, legde de brief voor zich en las de laatste instructies nog eens door. Hij mompelde, ‘Dat klopt niet, hier staat ‘begin maar te graven.’ Hij voelde met zijn handen aan de grond om hem heen. Ondertussen kon Noah de fles grijpen. In de flessenhals stak een brief. ‘Jongens,’ riep hij naar beneden, naar Bas onderbrak hem enthousiast; ‘Hier! Ik heb het gevonden! Noah, Robbe, help mij graven.’ Robbe scheen onmiddellijk naar op de plek waar Bas stond. Tussen de wortels van de boom zag hij omgewoelde aarde. Als twee waanzinnigen begonnen Bas en Robbe te graven. Noah pakte de brief en stak hem in zijn broekzak. Hij liet zich in het donker uit de boom vallen en kwam met zijn enkel hard terecht op een boomwortel, maar hij verbeet de pijn. ‘Yes!’ riep Robbe. Hij hield een klein metalen doosje in zijn handen, klikte het open en nam de ouderwetse gsm. Toen hij het voorgeprogrammeerde nummer van de spelleider belde, zei die; ‘Proficiat, jullie zijn derde met een tijd van één uur en vierendertig minuten. De scores zullen straks uithangen aan het zwembad.’   Toen de jongens uit het bos kwamen, zagen ze dat Emma’s team de eerste plaats had, op de voet gevolgd door de Nederlanders.   4. Voor deze ene keer.   ‘Dat kan niet,’ zei Bas, ‘ik weet zeker dat…’ ‘Laat mij eens zoeken,’ zei Noah en hij trok de zak uit de handen van Bas. Maar de brief was weg. Het was drie over acht en alle teams hadden de zegels van hun enveloppen al verbroken. Iedereen las koortsachtig de instructies voor een nieuwe zoektocht, behalve de jongens. En Rick, die vanop een afstandje grijnzend naar het radeloze trio keek. ‘Weet je wat,’ zei Robbe, ‘ik vraag gewoon een kopie aan de spelleider.’ ‘Niet doen,’ zei Bas, ‘dan worden we misschien uitgesloten.’ Robbe haalde zijn schouders op, ’Wat wil je anders doen? Zonder geraken we geen meter vooruit.’ Hij liep naar het kantoortje. Gelukkig was de spelleider vriendelijk. Hij maakte een tweede print en gaf die aan Robbe die aan de deur stond te wachten. ‘Alsjeblieft,’ zei de spelleider, ‘maar laat het niet weer gebeuren.’ Plots dook Rick op achter Robbe. ‘Was je niet uitgesloten als je je spullen kwijtraakte?’ vroeg hij, ‘Of had ik dat verkeerd begrepen?’  ‘Voor deze ene keer is het goed,’ zei de spelleider, ‘En nu wegwezen.’ Hij sloot de deur van het kantoortje. Rick keek naar Robbe en herhaalde met een brede glimlach, ‘Voor deze éne keer.’ Hij rende naar het bos, achter Niels en Lars aan. Halverwege hij draaide zich nog eens keer om, tikte met zijn rechterwijsvinger en middenvinger twee keer onder zijn ogen en priemde die wijsvinger dan naar Robbe.   Noah en Bas liepen tot bij Robbe. ‘Wat had die?’ vroeg Noah. ‘Geen idee,’ zei Robbe, ‘Zullen we beginnen?’   De zoektocht ging vlot. Noah kon de meeste raadsels oplossen en Robbe was een natuurtalent met het kompas. Aangevuurd door Bas vonden ze de cache al na een uur achteraan in de Mariagrot. Hij lag in een holte onder een zware steen. Bas belde met de gsm uit het doosje, en vroeg meteen, ‘Zijn we eerst?’ ‘Ja, jongens, jullie zijn eerst, ‘antwoordde de spelleider, ‘Proficiat, dat was geen gemakkelijk parcours.’   Maar niet veel later moeten ook de Nederlanders gebeld hebben, want op het scorebord stonden Bas, Noah en Robbe nog altijd niet bovenaan. Ze hadden wel een knappe tweede plaats, met maar enkele minuten verschil op de Nederlanders. Noah checkte de tijd van Emma’s team. Die waren plots tot de op één na laatste plaats gezakt. Hij begreep er niets van.   Aan het kampvuurtje voor de tent gooide Robbe een stok op het vuur en zei, ‘Zou Rick de tweede enveloppe weggenomen hebben om ons te saboteren?’ ‘Waarom denk je dat?’ vroeg Bas. ‘Omdat hij zo stond te grijnzen en tegen mij zei, ‘Voor deze éne keer’. Alsof hij ervoor zou zorgen dat we uitgesloten worden als we nog eens iets kwijtraken.’ ‘Misschien wel,’ zei Noah, ‘Ons pakket lag gewoon in de voortent, dus hij zou de brief gepakt kunnen hebben.’ ‘We moeten vannacht het kompas en de laatste brief in onze slaapzak verstoppen,’ zei Robbe. ‘Ik weet nog iets beters,’ zei Bas,’ We houden een nachtwacht. Als we ze op heterdaad betrappen worden zij uitgesloten.’ ‘Ok,’ zei Noah, ‘Maar dan ga ik eerst. Ik zal om 2 uur Bas wakker maken, en die maakt op zijn beurt Robbe wakker.’   Een uurtje later wreef Noah in zijn ogen en ging nog eens rechtzitten. Naast hem lagen Robbe en Bas in diepe slaap. Hij hoorde zelfs zacht gesnurk. Het was vreemd om midden in de nacht alleen klaarwakker te zijn. Buiten hoorde hij nachtgeluiden en geritsel. Hij klikte Robbe’s zaklamp aan en groef in het binnenzakje van zijn slaapzak. Daar zat de brief die hi de dag voordien uit de wijnfles had gehaald. Hij las hem voor de zoveelste keer.   “Beste Noah,   We hebben elkaar al twee jaar niet gezien, maar ik mis je. Zeker nu ik pas gehoord heb dat mama zo ziek geweest is, dat moet heel moeilijk geweest zijn voor jou. Via pleegzorg ben ik te weten gekomen dat je hier al enkele jaren op vakantie komt met een pleeggezin. Ik houd je vanop een afstandje in het oog. Ik weet dat je dit briefje zal vinden tijdens de geocaching want je hebt gevoel voor avontuur en oog voor detail, net als je vader. Als je het goed vindt en als ik de locaties kan vinden, laat ik ook bij de volgende schatten weer een boodschap voor jou. Sorry dat ik niet gewoon durf langs te komen. Het is ook al zo lang geleden. Ik weet niet of jij en je pleegouders dat goed zouden vinden. Misschien ben je boos. Dat begrijp ik.    Je papa”   ‘Papa toch,’ dacht Noah. Leuk dat hij me wil zien, maar op die manier brengt hij mij in de problemen.’ Noah vond het echt vervelend dat papa de enveloppe met de instructies voor de tweede schat gestolen had. Hij had dat waarschijnlijk gedaan om te weten te komen waar die lag. En dan had hij de cache nog niet eens gevonden, want er lag vanavond geen briefje in de buurt. Noah zuchtte. Gelukkig dachten Robbe en Bas dat die Nederlanders de enveloppe hadden gestolen. Hij pakte de laatste brief en het kompas uit de voortent en legde ze veilig aan zijn voeten. Dan klikte hij Robbe’s zaklamp uit en kroop diep in zijn slaapzak.   5. Het kompas.   ‘Kieken. Idioot.’ De koude ochtendnevel drong de tent binnen door de openhangende flappen. Bas zat op handen en knieën te zoeken in de tent. ‘Kalf,’ foeterde hij. ‘Wat is er?’ vroeg Noah terwijl hij rechtkwam en de slaap uit zijn ogen wreef. Hij zag dat de slaapzak van Robbe leeg was. ‘Je hebt ons niet wakker gemaakt voor de nachtwacht. En nu is het kompas weg.’ ‘Neen, wacht, het ligt aan mijn voeten. Denk ik,’ zei Noah en hij grabbelde in de rommel aan zijn voeten, ‘Waar is Robbe?’ ‘Naar de w.c. En hier ligt geen kompas, alleen de brief. Verdorie Noah! Je hebt alles verpest. Nu worden we uitgesloten.’ ‘Wat? Ik heb alles verpest? Ik kan hier nooit iets goed doen.’ ‘Blijkbaar niet, neen.’ ‘Als het zo zit, doe het dan maar zonder mij, onder échte broertjes,’ riep Noah, ‘Ik ben toch maar een kalf. Hij stormde de tent uit. ‘We willen wel,’ schreeuwde Bas hem na, ‘maar dat is nogal moeilijk zonder kompas!’   Noah liep aan één stuk door, tot hij helemaal buiten adem was. De tranen prikten in zijn ogen en zijn blote voeten deden pijn van de steentjes en de takjes onderweg. Hij stopte aan een paal en inspecteerde zijn voetzool. Toen hij opkeek, zag hij dat hij leunde tegen het scorebord. Hij gaf er een harde knal tegen met zijn vlakke hand. ‘Auw,’ zei Emma. Noah keek op. ‘Ik zou er ook wel eens op willen meppen’, zei ze. ‘Waarom?’ stamelde Noah, die snel zijn tranen weg wreef met de rug van zijn hand. ‘We stonden eerst, maar omdat we de schat gisteren niet gevonden hebben, moesten we de maximumtijd van twee uur erbij tellen. Dus bengelen we nu onderaan. Ik ben nochtans zeker dat we op de juiste plek waren. Ik zag zelf omgewoelde aarde tussen de wortels van een boom. Erboven hing een lege wijnfles, maar geen schat.’ ‘Dat is de plek waar wij de eerste dag onze cache gevonden hebben. Zo raar, wij hebben het kistje echt terug gestopt.’ Emma haalde haar schouders op, ‘Ik geloof je wel. ’t Is ook maar een spelletje.’ Ze rolde een krulletje haar rond haar vinger en zei, ‘Zeg, Noah, er is eigenlijk iets dat ik je al even wil geven.’ Emma pakte haar rugzak, ritste hem open en rommelde tot ze er een splinternieuwe hippe zwemshort uithaalde. ‘Voor jou. Ik hoop dat hij past. Ik mocht hem van mijn ouders kopen op daguitstap, van mijn zakgeld.’ ‘Zot, zo tof, dank je,’ ‘Zullen we gaan zwemmen?’ Noah beet op zijn lip, ‘Ok,’ zei hij, ’maar ik ben niet echt een Olympisch recordhouder.’ ‘Ja, dat weet ik, maar dat geeft niks,’ lachte Emma, ‘Ik leer je wel een paar trucjes.’   In het zwembad leerde Emma Noah polocrawl en duiken. Ze zaten naast elkaar op de rand van het zwembad. ‘Je armen strekken,’ zei Emma en ze deed het voor, ‘en dan naar voren leunen.’ Noah kon de verleiding niet weerstaan en gaf haar een zetje. Emma plonsde in het water. Ze kwam lachend boven, greep zijn benen en trok hem ook het water in. Proestend hesen ze zich weer op de rand. Emma zette haar zwembrilletje af en pakte haar handdoek. Terwijl ze haar haren afdroogde vroeg ze, ‘Waar zijn je ouders eigenlijk?’ ‘Mijn mama is in het ziekenhuis, maar ze is eigenlijk genezen. Ze heeft bijna twee jaar geleden borstkanker gekregen. Deze zomer heeft ze zich laten opereren om een nieuwe borst te krijgen,’ zei Noah. ‘En je papa?’ ‘Dat weet ik niet heel zeker. Hij drinkt nogal veel denk ik. Hij was al een jaar bij ons weg voor mama ziek werd.’ ‘Wat rot van hem.’ ‘Ik weet het niet. Ik denk soms dat hij wel een goede vent is, maar dat de dingen hem voor de voeten lopen. Hij maakt alles moeilijker dan het is.’ Emma knikte, ‘Zullen we ons omkleden?’   Toen ze elk uit hun kleedhokje kwamen, viste Emma twee broodjes kaas uit haar rugzak en een fles water. Ze aten op de picknickbank. ‘Lekker,’ zei Noah, ‘Bedankt.’ ‘Zie ik je straks bij de zoektocht?’ ‘Ik denk het niet. Ons kompas is verdwenen.’ ‘Nog eens goed zoeken?’ ‘Neen, ik denk, euh, Bas en Noah denken dat die Nederlandse jongens het vannacht uit onze tent hebben gestolen. Ik moest de wacht houden, maar ik sliep.’ ‘Echt? Rick dus, de gemenerik.’ ‘Wie het gedaan heeft is niet belangrijk,’ zei Noah snel, ‘Wat erger is, is dat Bas mij niet meer in het team wil.’ ‘Daarom? Bas kan zo overdrijven.’ ‘Het was ook wel een beetje mijn fout. Ik heb niet gedaan wat we afgesproken hadden en daar kan hij niet tegen.’ ‘Denk je dat hij extra kwaad wordt omdat hij het er moeilijk mee heeft? Ik bedoel, dat je elke vakantie bij hen bent?’ ‘Ik weet het niet,’ zei Noah, ‘misschien soms wel. Vooral als hun moeder mij helemaal betuttelt, dat vind ik zelf ook vervelend. Maar het meeste van de tijd zijn we gewoon vrienden. Ik ken hen al jaren.’ Het was even stil. Ze kauwden op de laatste happen. Emma slikte door en nam een grote slok water.   ‘Maar, goed, het echte probleem dus,’ zei Emma, ‘Kan je geen nieuw kompas maken?’ ‘Ik zou ook niet weten hoe dat moet.’ ‘Daar kan ik je dan wel weer mee helpen, ik heb een survivalhandboek én een talent voor techniek.’ Ze glimlachte met een schattig kuiltje in haar wang.     5. De zoektocht die ertoe doet.   Om vijf voor acht ’s avonds stonden bijna alle teams klaar voor de laatste en beslissende zoektocht. Bas en Robbe keken vanop een afstandje toe. De Nederlanders waren geweldig in hun nopjes. Met vier minuten voorsprong konden ze er niet beter voorstaan en Bas, Robbe en Noah waren uitgeschakeld zonder kompas.   Toen de spelleider om klokslag acht uur het startsein gaf, kwam Emma’s team aangelopen, samen met Noah. ‘Bas, Robbe!’ riep Noah al van ver,’ Ik heb een kompas!’ ‘Noah, waar was jij?’ riep Bas, ‘We hebben je gezocht. Sorry voor vanmorgen, ik, euh,…’ ‘Laat maar,’ zei Noah, ‘we hebben hier een wedstrijd te winnen. Tik tak....’ ‘Vollen bak!’ riepen Bas en Robbe. Robbe scheurde de derde enveloppe open.   Ze volgende de aanwijzingen die hen door het bos leidden, over het touwenparcours en door een weide met stieren. Of toch hele dikke koeien. Ondertussen werd het donkerder en donkerder. Het kompas van Noah was gemaakt van een plastic bakje met water, een kurk en een gemagnetiseerde naald. Het was dus niet zo handig om telkens te verplaatsen, maar Noah had een kruik met water mee om het bakje telkens bij te vullen. ‘Ok,’ zei Bas, ‘Hier staat: Stikstof en zuurstof vormen samen de windrichting. Zet dertig passen in die richting.’ ‘Pfff,’ zuchte Robbe, ‘Dat is weer Chinees. Zuurstof zit in de lucht, maar waar halen we stikstof?’ ‘Neen,’ zei Noah, ‘We hebben die stoffen niet echt nodig, alleen hun letter. Elke stof heeft een lettercombinatie in het periodiek systeem van de elementen.’ ‘Ja, natuurlijk,’ zei Bas, ’Robbe, dat is zoals in de chemiedoos die we thuis hebben. Zuurstof is O.’ ‘En stikstof is N,’ zei Noah, ‘Dat maakt NO, of noordoosten.’ Hij plaatste het kompas op de grond, wreef de magnetische naald nog eens goed over zijn trui en legde hem voorzichtig op de kurk in het water. De naald wees in de richting van de paddenpoel. De dertig stappen waren niet eenvoudig om te doen. Er waren overal stekelige struiken en stenen. Robbe knipte zijn zaklamp aan, want het was intussen te donker geworden. Bij de dertigste stap kwamen ze op een smal pad met diepe moddersporen van een terreinwagen. ‘Kijk eens wat er nu staat,’ zei Noah tegen Bas. ‘Ik denk dat we vlak bij de paddenpoel zijn,’ zei Robbe. Bas nam de brief terwijl Robbe en Noah een kijkje gingen nemen in de richting van de poel. ‘Het is een kruiswoordraadsel,’ zei Bas, ’Dat moeten we misschien samen doen. Noah, heb jij een pen?’ Toen Bas opkeek, zag hij dat de andere twee in het donker verdwenen waren. Opeens voelde hij zich helemaal niet op zijn gemak. Achter hem klonk het gekraak van knappende takjes en een koude wind blies hem in de rug. Hij huiverde. Toen hij achter zich scheen dacht hij een gedaante te zien. ‘Noah, Robbe, wacht!’ riep hij, en stormde blind enkele meters in de richting van de poel. Met een stevige smak botste Bas op Noah, viel en rolde van de steile oever. Noah greep Robbe die naast hem stond nog bij zijn schouder, maar hij viel met zijn volle gewicht en trok Robbe mee. Samen struikelden ze over iets groot en zacht. Het voelde als een slapende hond. Ze rolden schreeuwend de berm af. Met een vettige plets landden ze in het koude poelwater.   ‘Jak,’ zei Bas en spuwde het vieze water uit zijn mond. Hij hoorde zompige passen en hijgen alsof iemand een hele zware inspanning deed, maar hij zag niks. Hij veegde de modder met zijn mouw uit zijn gezicht. Zijn bovenarmen brandden van de netels die hij onderweg was tegengekomen. ‘Robbe?’ riep hij. ‘Ja, hier!’ riep Robbe terwijl hij moeizaam overeind kroop, ‘Mijn rug doet pijn, ik ben op een steen gevallen, denk ik.’ Robbe probeerde recht te staan op de glibberende ondergrond. ‘Volgens mij zit het hier vol bloedzuigers en teken,’ gruwde hij. ‘Walgelijk.’ zei Bas, ’Hoe erg is je rug? Kan je stappen?’ ‘Het gaat wel denk ik. Het is niet zo erg. Waar is Noah? ‘Geen idee. Noah? Bas, heb je je zaklamp nog?’ ‘Neen, ze is gevallen. Noah!’ ‘Noah!’ Het bleef stil. ‘O shit, Robbe, straks ligt hij onder het water. Ik zie niets. Ga jij mama en papa halen, ik probeer jouw zaklamp te vinden.’ ‘Maar Bas, ik heb ijskoud,’ jammerde Robbe. ‘Jezus, loop dan, dan krijg je warm. Als Noah nog in het water ligt, hebben we niet veel tijd.’ Bas hoorde Robbe hijgend de berm opklimmen en op drassige sportschoenen weglopen. Zelf waadde hij door het ondiepe riet aan de kant van de vijver. Zijn doorweekte kleren plakten aan zijn ijskoude rug. ‘Noah! Waar ben je?’ riep hij met trillende stem.   Nog geen tien minuten later denderde de terreinwagen van de spelleider tot aan de vijverrand. De grote spotlichten op het dak verlichtten de hele vijver. Papa en de spelleider sprongen uit de auto. ‘Waar is hij?’ vroeg papa. ‘Ik weet het niet, ik zie hem nergens,’ bibberde Bas die uit het water geklauterd was. De spelleider sloeg een deken om de schouders van Bas en zei, ‘Hij zit in ieder geval niet meer in het water. Ik kan de hele poel zien en die is hier helemaal niet diep. En kijk daar.’ Hij wees naar sporen links van de plek waar ze erin getuimeld waren. ‘Zie je die sleepsporen bovenaan? Iemand heeft hem over het gras getrokken.’ ‘Wat doen we nu?’ vroeg papa. ‘Ik laat over de hele camping omroepen dat het geocaching spel stopt en dat iedereen Noah moet zoeken. Zelf kam ik voor de zekerheid de vijver nog eens uit.’ Hij haalde z’n walki-talki boven en terwijl hij instructies gaf, haalde hij zijn lieslaarzen uit de koffer.   6. Emma   De boxen piepten en kraakten; ‘Aandacht, aandacht. Het geocaching spel wordt voorlopig stopgezet. We vragen aan iedereen met aandrang om uit te kijken naar Noah Wolfs, een blonde jongen van 12 jaar die een kwartier geleden verdween aan de rand van de ondiepe vijver.’   Emma schrok. ‘Julie, dat is Noah,’ zei ze, ‘We moeten helpen.’ ‘Natuurlijk,’ zei haar zus, ‘Wil jij naar zijn tent gaan kijken? Of aan het zwembad?’ ‘Ik denk dat ik eerst eens ga kijken bij de caravan van zijn pleegouders. Kijken jullie aan de bootjes en de speeltuin?’ Emma spurtte over het zanderige bospad naar de caravanweide. Het licht van haar zaklamp danste op en neer over het pad en de struiken. Tot het plots op een stukje reflecterende strip in de bosrand viel, wat Emma’s aandacht trok. Ze stopte bruusk. Was dat Noah? Ze scheen vanaf het pad in het bos op de plaats waar ze de reflectie had gezien. En toen zag ze hen.    Rick en Lars stonden met een veldspade boven een grote kuil gebogen waarin Niels drie schatkistjes en een kompas had gelegd. Het reflecterende stukje was een band op de trui van Niels. ‘Wat doen jullie hier?’ vroeg Emma. De jongens keken verschrikt. ‘Laat maar, ik zie het al. Valsspelers,’ briesde ze, ‘Hebben jullie die schat die wij gisteren moesten vinden daar ook bij liggen? Kleuters. Jullie zouden beter helpen om Noah te zoeken.’ ‘Wegwezen,’ siste Rick naar zijn broers, die alles lieten vallen. Ze stoven alle drie het donkere bos in. Emma draaide zich boos om en rende verder naar de caravan.   Aan de caravan zag ze alleen Robbe zitten in een warm fleece dekentje. ‘Dag Emma,’ zei hij. ‘ Dag Robbe, waar is iedereen? Zijn jullie Noah kwijtgeraakt in het bos?’ ‘Neen, aan de paddenpoel. We waren bijna bij de schat toen Bas tegen ons is gebotst en we alle drie in de poel zijn gevallen.’ Robbe rilde, ‘Wie weet is hij wel verdronken.’ ‘In de paddenpoel?’ vroeg Emma, ‘Die is misschien dertig centimeter diep, dat kan niet. Volgens mij is er iets anders aan de hand. Ik ga kijken aan de poel.’ ‘Daar is niemand meer,’ riep Robbe haar na, ‘Alleen misschien de spelleider. De rest zoekt in het bos.’   Emma rende over het smalle pad naar de poel. De terreinwagen kwam in tegenrichting en verblindde haar met zijn felle lampen. De spelleider stopte en liet zijn raampje zakken. ‘Waar ga je naartoe?’ vroeg de hij, ‘Ik heb de hele poel uitgekamd, daar is hij niet.’ ‘Ik wil gewoon eens gaan kijken,’ zei Emma, ‘Ik heb een voorgevoel.’ ‘Zou je niet beter zoeken waar het zinvol is? Ach, je doet maar. Wel voorzichtig zijn!’ ‘Altijd,’ zei Emma. De terreinwagen trok op zodat de modder overal in het rond vloog. ‘Jak,’ dacht Emma. Ze veegde een spat modder van haar wang.   Bij de poel was het stil. Emma zette haar zaklamp uit, zodat haar ogen konden wennen aan het donker. Ze stond aan de kant van de afgrond, hield haar adem in en sloot even haar ogen. Ze luisterde. In het struikgewas rond haar hoorde ze het gebruikelijke geritsel. Er waren krekels en ergens in de verte hoorde ze een uil. Maar dan rook ze iets. Een vage brandlucht, als van een kampvuurtje. Ze opende haar ogen en speurde in het rond. Links van de poel zag ze in de verte achter het struikgewas een lichte gloed. Daar was een kampvuur!   Behoedzaam sloop Emma dichterbij. Ze zag twee gestalten zitten en toen ze dichter en dichter kwam hoorde ze stemmen zacht praten.   7. Wie redt wie?   Toen Noah in de poel landde, wist hij het al. Het was geen slapende hond waarover hij gestruikeld was, het was een mens. Omdat hij al een vermoeden had wie het kon zijn, was Noah zo stil en zo snel mogelijk uit de poel naar boven geklommen. Hij wou niet dat Bas en Robbe zijn vader zo zouden leren kennen. Noah huiverde van de kou en de ontzetting toen hij zag dat papa laveloos in het gras lag. Hij had een bijna lege fles wijn in zijn hand geklemd. Voorzichtig nam Noah hem vast onder zijn broodmagere armen en sleurde hem door het gras naar het pad. Daar was zijn vader mompelend bijgekomen en recht geklauterd. ‘Noah, ik… ik ging je net een briefje schrijven.’ ‘Kom maar,’ zei Noah, ‘We hebben ijskoud, we moeten een vuurtje maken.’ ‘Goed idee, goed idee,’ mompelde zijn vader en leunend op Noah strompelde hij verder.   Aan het warme vuur dat Noah’s papa had gemaakt waren ze allebei wat bijgekomen. Noah’s papa vertelde dat hij bij de laatste schat nog een brief in een fles wou achterlaten, maar dat de fles nog niet leeg was. ‘Ik moest hem dus eerst leegdrinken,’ zei hij. Noah knikte. ‘En toen moet ik in slaap gevallen zijn.’ ‘Papa, waarom ben je hier eigenlijk?’ ‘Omdat ik je mis. Ik mis ons. Jou, mama en ik. Ik heb mama al meer dan twee jaar niet gezien, ik had geen idee dat ze ziek was. Maar,… ik drink soms een beetje teveel denk ik.’ Noah zweeg. ‘Ik had gehoord dat je hier op vakantie was en… ik ben niet boos op je pleegouders of zo. Ze geven je een onbezorgde zomer, wat ik niet kan. Maar ik mis ons. Ik wou je zien.’ ‘Dat is leuk, papa. Ik mis je ook wel. Het gaat al veel beter met mama, maar… Ik begrijp niet waarom je mij wou tegenwerken.’ ‘Hoe bedoel je?’ ‘Ik begrijp dat je de tweede opdrachtbrief hebt gestolen om de plaats van de cache te kennen, maar waarom heb je het kompas gestolen?’ ‘Gestolen? Ik heb niets gestolen. Ik kende de plaatsen van de schatten omdat ik de map van de spelleider heb kunnen inkijken toen die even koffie gaan halen was. Hij doet zijn kantoortje nooit op slot.’ ‘O. Maar waarom heb je dan geen boodschap gelaten bij de tweede schat?’ ‘Tja, Noah, ik wou wel. Die avond was ik niet helemaal mezelf. Ik…’ ‘Juist ja. Je had teveel gedronken.’ Noah’s vader zweeg en keek naar het vuur. ‘Sorry papa, zo bedoelde ik het niet. Maar, wie heeft het kompas en de brieven dan wel gestolen?’ ‘Dat weet ik niet, jongen.’ ‘Maar ik wel,’ zei Emma.   Noah keek om. Het warme licht van het kampvuur fonkelde in Emma’s ogen. ‘Dat waren Rick, Lars en Niels. Ik heb ze daarnet betrapt terwijl ze verschillende schatten en een kompas aan het verstoppen waren. Als ik dat aan de spelleider vertel, liggen ze eruit.’ ‘Fantastisch,’ zei Noah en hij sprong recht, ‘Dan maken we nog een kans. Kan jij ons naar die plaats brengen?’ Emma knikte.   Emma, Noah en zijn vader liepen langs het pad naar de tent van de jongens. Daar pikten ze Robbe en Bas op, die daar intussen ook warme kleren was komen aandoen. Op de plek die Emma aanduidde vonden ze inderdaad het kompas en enkele schatten. Noah opende het kistje dat ze aan de poel hadden moeten vinden en belde de spelleider. ‘Hoi, het is Noah. Zijn we eerst?’ ‘Mijn god! Noah, ik ben zo blij dat je terecht bent,’ lachte hij, ‘En ja, jullie zijn eerst. Ik denk dat we een winnaar hebben.’     8. Marshmallows.   De jongens de hun ouders zaten dicht bij elkaar op de kampeerstoeltjes rond een vuurtje niet ver van de caravan. Op een laag tafeltje stond de blinkende geocaching wisselbeker tussen de kopjes warme chocolademelk. ‘Kijk papa,’ zei Bas, ‘Hier onderaan mogen we onze namen laten graveren, naast het jaartal.’  ‘Vanaf nu willen ze ieder jaar zo’n wedstrijd houden,’ zei mama, ‘De winnaar wordt er telkens bijgevoegd.’ ‘Een chocomelk toast op het team én op het bijzonder op mijn zoon!,’ zei Noah’s papa, ‘Noah, ondanks alle moeilijkheden, ben jij de dapperste jongen die ik ken.’ Hij aarzelde even, ‘Ik wou dat ik even dapper was. Maar daar werk ik aan, ik ga naar een ontwenningskliniek. Ik stop met drinken.’ ‘Een chocomelk toast op mijn papa!’ riep Noah. De ouders van Bas en Robbe applaudisseerden. Papa leunde wat dichter naar Noah toe, ‘Zou je het leuk vinden om vanaf nu af en toe eens af te spreken? Zonder druk, als je zin hebt? Ik wil niets meer missen van jouw avonturen.’ Noah knikte, ‘Ok, maar de volgende keer wel gewoon bellen, goed?’ Zijn papa knipoogde.   Toen alle chocomelk op was, brachten papa en mama Noah’s vader met de auto naar een hotel in de buurt. Robbe en Bas gingen de bekers afwassen terwijl Noah op het vuurtje lette. Emma plofte met twee stokjes en marshmallows naast hem neer. ‘Ik dacht wel dat je nog wakker was. Ook eentje smelten?’ vroeg ze, terwijl ze hem een stokje aanreikte. ‘Dank je,’ zei Noah. Hij dacht aan een hele melige repliek over smelten, maar slikte zijn woorden in. ‘Weet je wat ik een beetje jammer vond?,’ zei Emma. ‘Wat dan?’ ‘Weet je nog, die dag in het zwembad toen je die voetbal op je hoofd had gekregen?’ ‘Ja.’ ‘Jammer dat je toen meteen weer bij bewustzijn was.’ ‘O ja? Wou je liever dat ik dood was?’ ‘Neen, maar het was een gemiste kans’ Noah keek niet begrijpend. Emma lachte en kwam heel dichtbij. Haar neus raakte bijna de zijne. Ze fluisterde, ‘Een kans om je mond-op-mond beademing te geven, dommerd.        

Tine Tytgat
0 0

EAU DE PROVENCE

Dit jaar gaan we met de voorjaarsvakantie niet met onze krent in het warme Zuid Franse zand zitten, maar opteren we voor een “slankmakende”(hmm hmm) wandelvariatie in de Vercors, de Drôme-Provençal en de Alpen. Overal in Europa viert men het einde van de tweede wereldoorlog en de bevrijdingdagen. Hier in Frankrijk viert men dit op 8 mei en dit levert samen met de feestdag van 1 mei, de Fransmannen nu voor de tweede keer een verlengd weekeinde. Bij zoveel vrije tijd krijgen de Fransmannen onmiddellijk een opstoot van groepsactiviteiten, teambuilding en het daarbij horende kuddegevoel. Terwijl wij van de Vercors richting de Provence rijden, bromt ons een groep van een 25tigtal ouderlingen op zware moto’s voorbij.  Op een bepaalde mijlpaal in hun leven moesten zij een indringende keuze maken: een minnares of een moto. Vermits de meeste van deze grijze koppen het seksuele geile hoogtepunt al ruim voorbij zijn, hijsen ze zich liever in een lederen pakje,  met doodshoofden op de rug en steken ze een Harley Davidson of een zware BMW tussen de benen. Alvorens het enige vervoer op hun oude dag, een rollator of een volautomatische scootmobiel wordt en ze de rest van hun dagen gepamperd tussen bejaardengezeur moeten slijten, willen ze nog eenmaal in groep de macho uithangen en van een zweempje voorbije jeugd genieten. Vanuit de tegenovergestelde richting komt er een kudde hoogrode fietsers met veelkleurige helmen de berg opgezwoegd. Een vijftiental mannen dragen blauwe, gele, rode, roze en bolletjestruien met op de rug  de naam van de sponsors, ‘Le Bonbon,  Le meilleur nougat de Montelimar en Carrefour’. Hoe ouder de fietsers, hoe meer de pedaaltrappers over de weg zwijmelen en hoe groter de afstand tot het vooruit sprintende peloton wordt. Dit is nog maar een oefenwedstrijdje, morgen gaan ze met zijn allen de Mont Ventoux op. We stallen onze caravan in Buis-le-Baronnies, een toeristisch Provençaals stadje in de schaduw van de Mont Ventoux en het Mekka van de bergbeklimmers. Overal zie je ze tegen de steile berghellingen aan de touwen hangen. Voor de lila- blauwe lavendelvelden is het nog te vroeg op het seizoen, maar de Provence zorgt voor een explosie van allerlei andere geuren. Het aroma komt je tegemoet..als je het deurtje van de caravan opendoet..het is de lente! We wandelen in een Van Gogh schilderij tussen eeuwenoude knoestige olijfbomen tussen grote velden blauwe irissen, bloedrode papavers en purperrode valeriaan. Heel het wandeldecor, met zicht op de Mont Ventoux geurt naar moerbeibloemen en naar bloesems van acacia- en seringenbomen. De blaadjes aan de lindebomen komen frisgroen kijken en de fruitbomen vormen na hun roze bloesemknoppen hun eerste kleine groen- rode vruchtjes. Bloeiende tijm, rozemarijn en grote struiken gele brem trillen van de zoemende bijtjes die op de honinggeur afkomen. Geen enkele grote ‘neus’ van de parfumstad Grasse kan zo’n prachtig delicaat geurenpallet samenstellen. Als we van de wandeling terugkomen, zijn er op de camping een aantal weekeindtoeristen in de bungalows getrokken en staan er overal minitentjes van de jonge klimmers.  Schuin over ons is een familie grootouders, ouders en kleinkinderen gearriveerd. De opa, pappie, is een schriele vent die met een fotocamera en een ADHD- ritme non stop van de ene naar de andere kant van de camping spurt. Hij draagt een veel te ruime geruite short met daarboven een kleurrijke t- shirt met bloemen en dolfijnen. In zijn open sandalen draagt hij witte sokken. De oma is van een gans ander kaliber. Eerst zie je twee tepels en vijf minuten later komt daar de rest van mammie, gekleed in een zilverglanzende jurk, achteraan. Hoe kunnen zo’n kleine voetjes, magere beentjes en dunne billen, een tegengewicht bieden voor zo’n bombastische voorkant. Hoe komt het dat mammie, met zo’n bos hout voor de deur, niet alle twee passen frontaal tegen de vlakte gaat? Dit is wat wij in Antwerpen “veel volk in de statie’ noemen. Veel volk? Een gans Centraal station van Antwerpen of Amsterdam volgepakt met een massa drammende reizigers, roltrappen vol, hun neuzen gedrukt tegen de glazen inkomdeuren. Er kan geen passagier meer bij. Ik veronderstel dat zij een Lola Ferrari beha- model met ingebouwde katrollen draagt. Manlief spiedt vol ongeloof en angst naar dit natuurfenomeen. Hij vergelijkt mijn, sinds de overgang al flink toegenomen beha- maat met de voorbij deinende tietenmassa.  “Hoe kan een man daar aan beginnen zonder te verdwalen op deze Mount Everest? Je hebt minstens een pikhouweel, koorden en de nodige musquetons nodig om deze vleesberg te beklimmen! Niet moeilijk dat pappie als een ‘vliegende Fransman’ over de camping raast!” De 30 jarige zoon werd  waarschijnlijk tijdens zijn jeugd erg met de omvang van zijn moeder gepest en heeft zich uit frustratie volledig laten vol tatoeëren. Hij draagt een zwart ‘marcelleke’ en het kruis van zijn jeansbroek hangt tussen zijn knieën. Hij is kaalgeschoren en alleen een klein sikje haar siert zijn kin. Op een gezapig tempo verslijt hij de onderkant van de uitgerafelde jeanspijpen.  De twee- en vierjarige kleinzoontjes zijn langs de zijkant kaalgeschoren en hebben nog alleen een kaketoekuif  boven op hun hoofdjes. Ze lijken zo uit een indianen- Sioux- film weggelopen. Mama is een kleine magere grijze muis. Ze past helemaal niet in dit driedaags familie-uitje, maar wie weet staat ze bol van speciale slaapkamerwensen. Onze televisie- modegoeroe, Jani zou bij het zien van deze hotemetoten een spontane hartverzakking krijgen. Na twee brugnachtjes is de rust op de camping teruggekeerd. De tentjes en campers zijn verdwenen, de chalets terug onbewoond en de kuddes zijn terug naar huis afgezakt. De Provence geurt weer uitsluitend voor ons beidjes!   Sim, 10 mei 2015  

Sim
0 0

ONAFHANKELIJKHEIDSDAG

Laat ik meteen met de deur in huis vallen in het bezit van de vraag ter waarde van € 1.000.000 : “Kan een kind ongewenst zijn ?”. Het antwoord is echter niet ver te zoeken. De “Van Dale” omschrijft ‘ongewenst’ immers als volgt : ‘1 Waarop men geen prijs stelt, niet welkom Een ….. kind’ Laat mij nu denken dat de schijterij ‘ongewenst’ is, wanneer je net het startschot hoort voor de marathon waaraan je deelneemt. Of een bezoek van je schoonmoeder, precies op het moment dat je op het punt staat haar dochter de beurt van haar leven te geven. Een been breken, de dag voor je op safari naar Zuid-Afrika vertrekt. Een kaasschotel bestellen voor 12 personen, net op die ene dag dat de winkel onverwacht een uurtje vroeger sluit wegens ‘persoonlijke omstandigheden’. Of 2 weken moeten wachten op dat bestelde boek waar je zo naar uitkijkt, om het precies 10 minuten later te dopen met je eerste biertje van die dag ! Maar een kind ? Ongewenst ? Ikzelf, fiere vader van een zoon en een dochter, vind dit een volledig overbodige vraag ! En toch…toch… Bijvoorbeeld mijn eigen moeder houdt er een volledig andere mening op na en heeft mij dat op redelijk vaak voorkomende tijdstippen laten weten…en voelen. Ach, misschien was het wel mijn eigen schuld, weet ik veel. Want haar planning lag ten slotte al vast : één kind…en dan nog liefst een zoon. En indien er (in alle onwaarschijnlijkheid) toch een tweede zou komen, dan moest het een meisje zijn. Dus laat ik niets meer betekenen dan een speling van het noodlot : mijn 3-jarige broer was al op de wereld los gelaten en ik had dan ook nog eens de pretentie om alweer met een piemel dit aardse leven binnen te stappen in plaats van als fiere bezitter van de verhoopte vagina. En jammer, maar helaas : dan weet je het wel ! Je broer profiteert van zijn selectie in het team en je vader – niet eens een slecht man – heeft het toch steeds zo druk met zijn werk…enige vrees voor de woede van zijn eigen vrouw is daar natuurlijk niet vreemd aan ! En dan kan je als een leeuw in een kooi nog zo hard draaien of brullen als je wilt…je eigen, kleine wereld is en blijft stokdoof voor jouw geweeklaag ! Na het – bijna – vlekkeloos doorlopen van mijn middelbare schooltijd, zat verder studeren er echter niet in : “Je broer heeft het ook niet gedaan en kijk eens waar hij staat !”. Het juiste woord was echter ‘zit’ : of als nachtwaker zonder enig doel, uitgezonderd het openen en sluiten van de plaatselijke slagboom, of in het café. Mijn pleidooi dat hij niet eens het middelbaar had afgemaakt, werd – zoals meestal – weggewuifd. Ik begon mijn ‘carrière’ in een taverne op de Groenplaats en  wachtte op de maanden dat ik het leger in moest…of beter : in mocht ! En eens afgezwaaid : vrijheid…blijheid ! Mijn tweede vrouw zou echter jaren later de plooitjes wel even glad strijken. Buiten mijn medeweten, nodigde ze mijn ouders en mijn broer, eveneens vergezeld van zijn tweede exemplaar, uit om Nieuwjaarsdag 1996 bij ons door te brengen. We hebben het dessert niet gehaald : na de hoofdmaaltijd (een reerug, waarvan ik nu spijt heb dat het dier hier had voor moeten sterven), nam ik de telefoon, bestelde een taxi en kieperde de vier – lang voor het arriveren van het betreffende voertuig – de koude nacht in ! En dat was het laatste wat ik nog ooit gezien heb van het olijke viertal. Gezien…niet gehoord : mijn broer heeft nog eenmaal woedend gebeld om te zeggen dat mijn zoon opa’s auto had geleend (voor alle duidelijkheid : het was mijn auto die ik hem gegeven had, nadat ik mijn eerste bedrijfswagen onder de kont geschoven kreeg), maar nooit had teruggebracht…Het scheen te kloppen : hij had hem verkocht aan een vriend van hem. Helaas haalde de stuiplach het van mijn eventuele boosheid, wat het gesprek niet ten goede kwam. En dat was het dan…dacht ik ! Niets of niemand kan mijn verbazing beschrijven, toen ik hem 2 weken geleden, na mijn dagelijkse boodschappen, op het terras van mijn stamkroeg zag zitten. 86 jaar, mager en nog steeds drager van de veel te grote uilenbril. De plaats zelf – Wenduine dus – was niet eens zo vreemd : tenslotte had ik hen tot mijn 16e jaar ‘mogen’ vergezellen op hun jaarlijkse vakantie naar dezelfde badplaats. 3 helse weken, no less ! De hel van vroeger is inmiddels wel mijn hemel op aarde geworden, waar ik in alle stilte en eenzaamheid mijn oude dag slijt. Eerlijkheidshalve moet ik het toegeven : de drang om hem voorbij te lopen en een plaats aan de toog te nemen was groot…heel groot. Helaas : mijn nog steeds smeulende woede haalde het met gemak. Met een blik die duidelijk deed blijken : ’t is van moetens, nam ik plaats tegenover de man die ik al 20 jaar niet meer had gezien…maar geen dag had gemist. Geen kus, geen handdruk, geen ‘Hey, dag pa !’. Een simpele ‘hallo’ leek me al meer dan wat van mij verwacht kon worden. ‘Dag jongen, ben blij je eindelijk nog eens te zien.’ ‘Het genoegen is volledig aan jouw kant en trouwens : lijkt me nogal een overbodige opmerking. Ik denk dat ik inmiddels wel rechtmatig eigenaar van het woord ‘man’ ben geworden.” Op mijn vraag, bracht Mady 2 biertjes en zette ze neer met een wat vreemde blik. Mady houdt niet van vreemdelingen in haar café. Nog vreemder was de stilte tussen ons. Zou er dan niks zijn, buiten de geweldige temperatuur van de maand oktober, waar we konden over spreken ? “Hoe is het met je vrouw?”, vroeg ik, elk woord flink gedoopt in het vat cynisme dat ik steeds bij me draag. Het was het beste wat ik uit mijn bek kreeg, ook al was ze iemand die gelukkigere mensen ‘moeder’ noemen. “Oh, die redt zich wel. Ze heeft veel hulp van de buurman.” “Fuck, die zak”, antwoordde  ik, hoewel ik vanzelfsprekend de kerel nog nooit ontmoet had. Het feit dat zij werd bijgestaan door die lul, was al ruim voldoende. “Ben je na al die jaren nog steeds zo rancuneus ? Moet dat nu echt ?” “Nee”, loog ik, “alleen is elk greintje van enige belangstelling volledig vergaan, samen met jou zo te zien.” Met dezelfde vreemde blik kwam Mady buiten en zette de biertjes neer. “Het spijt me, Paul.” Woorden waar ik jaren op had gewacht en die me nu, eenmaal uitgesproken, niets meer deden. “Wat precies, Jos ? Haar woede, haar stampen, de vernederingen, het gebrek aan enige liefde of geborgenheid ? Alles waar een kind nood aan heeft ?  Of het feit dat je er nooit was voor mij ? Dat ik jarenlang ben onderworpen aan haar haat en zogenaamde depressies ? Je moet wel iets specifieker zijn, vrees ik : er zijn te veel redenen om je spijt nu te betuigen !” Mijn vader liet zijn hoofd zakken alsof hij in slaap zou vallen. Prima…kon ik hem daar laten zitten. Hij was echter druk bezig zijn verdediging voor te bereiden. “Denk je dat ik het makkelijk had ?” “Ha, ik dacht al : waar blijft het belangrijkste woord van de familie-slagzin : IK ! En nee, dat zal wel niet, maar neem godverdomme je verantwoordelijk mee op voor mijn kutjeugd ! Alles wat jij hebt gedaan, is je gedragen als haar goed getrainde aapje : horen, zien maar – vooral – zwijgen. Trouwens, wie heeft jou uit de stront geholpen toen je een proces aan je broek had wegens het begluren van mensen met een verrekijker ? Goed dat ik een hoofdcommissaris als vriend had, vind je niet ? “Dat is niet eerlijk. Ik had mijn werk ook.” “Daar hebben we het weer : het excuus dat ik jarenlang heb moeten aanhoren om je eigen zwakheid te verbergen. Zal ik eens iets zeggen, man ? De laatste 20 jaar waren – wat jullie 3 betreft – de beste van mijn leven ! Ik heb me door de 2e scheiding gewerkt, heb de kinderen groot gebracht, 6 maanden in een inrichting verbleven en nog veel meer. Maar niet één keer gedacht : hoe zou het nu met hen zijn ?” “Maar kijk, jongen….” “Stop godverdomme met mij ‘jongen’ te noemen ! Ik ben noch een jongen, noch ‘jullie’ jongen.” Om mijn woorden kracht bij te zetten, sloeg ik op de terrastafel, waardoor mijn inmiddels bijna leeg glas omviel. Geen probleem…drinken we gewoon verder het zijne op (hij had het glas nog niet eens vastgenomen, wat daarvoor wel een vereiste was !). “Trouwens, hoe gaat het met je andere zoon ?” Het is vreemd en nog steeds vreet het aan me dat je na 20 jaar geen kwetsender woorden kan vinden, dan degene die je gebruikt. “Bof, niet slecht, denk ik. Je kent hem hé : werken en het vrouwtje.” De welgemeende schaterlach was er zelfs sneller dan ik dacht ! “Over zijn werk weet ik niks, behalve dat hij nog steeds slagbomen behandelt, zeker ? En zwijg me alsjeblieft over zijn ‘vrouwtje’. Hij is nooit geïnteresseerd geweest in een van zijn vrouwen ! Enkel zijn maîtresse was van tel…maar die komt nu eenmaal enkel in glazen van 33cl. !” “Kan ik je nog iets brengen, Paul ?”, vroeg Mady, mijn vader volledig negerend. “Graag schoonheid (wat ze trouwens is !). Breng er nog maar twee, alsjeblieft.” En weg was ze… “Maar ja, drank zit in de familie, hé man ? Alleen ben ik eruit geraakt. En hoe zit het met de geheimen van de familie ? Nog steeds zo belangrijk ?” “Ik weet niet waarover je…” “Oh, bijvoorbeeld die ‘inbraak’ bij ons thuis, waar plots alle juwelen van je vrouw waren verdwenen. En dat zonder enig teken van braak ! En nu ik er even over terug denk : heb in dat verband nooit politie bij ons thuis gezien ! Of, nu we het net zo leuk hebben : misschien kunnen we ook even praten over de 3 brandmerken die de heer Peter Stuyvesant me heeft bezorgd, weliswaar daarbij flink geholpen door een vrouwelijke hand ? Ha, nu schiet het me weer plots te binnen wat je toen zei : “Ach een ongelukje…dat geneest wel.” 3 fucking ongelukken, vent…en genezen doen ze wel, maar de littekens zijn nog steeds zichtbaar. Wil je even kijken, misschien ? Kreeg afgelopen zomer nog de vraag waar ik die had opgelopen…en jij was verdomme niet eens geïnteresseerd hoe ze daar waren gekomen, hoewel je dat goed genoeg wist, klote lafaard ! Te laf om je eigen zoon – nou ja, denk ik toch – te beschermen tegen zijn moeder, rotzak !” Het was natuurlijk niet te vermijden dat ik in al mijn woede de blikken van andere klanten en voorbijgangers trok. Mady wist wel beter : ze wist dat ik aan ‘Borderline’ leed en had mij – op mindere momenten – al meegemaakt in haar ‘place to be’. “En waarom niet, Jos ? Omdat jij goed genoeg wist dat ik soms diende als vervanger van een niet te vinden asbak voor dat wijf van jou. Maar optreden ? Ho maar ! Want wat er gebeurt in de familie, blijft in de familie…toch ? En eerlijk waar : knap gedaan ! Nog steeds geen hond die ervan weet heeft ! Wel, dat noem ik pas klasse ! Weet je wanneer mijn ‘Hel der ongewenste kinderen’ pas echt begon ? Toen jij het zo druk kreeg met je werk, dat je een secretaresse nodig had. Maar moest dat echt ‘Vrouwe Verpleegster’ zijn ? Zij, die haar job met alle liefde van de wereld deed ? Ik was verdomme 12 jaar, lul…en jij zette mij te kakken in haar klauwen vol frustratie. En het feit dat er ‘plotseling’ veel minder medicijnen in huis waren, deed haar ook al geen goed, hé ? Man, ik herinner me nog als gisteren dat ik – tegen al haar wetten in – op een dag een tweede douche nam. Ik kreeg er meteen een derde bij : een koude douche…en dat mag je gerust letterlijk nemen !” “Ach, dan was je zeker die dag erg proper.”, mompelde hij. “Gaan we ermee lachen, klootzak ? Ik was verdomme 14 of 15 jaar. Niet echt een leeftijd waarop je jezelf met plezier moet uitkleden voor je eigen moeder ! En maar staren… Maar ik heb nog een zak vol verhalen hoor. Waarover zullen we het nu eens hebben ? Een ‘ongelukje’ met gloeiende koffie ? Geld dat uit mijn spaarpot bleef verdwenen ? Oh, deze is ook wel leuk : iets over verplicht in je blote piemel de afwas moeten doen ? Of over de dode goudvis, verdwenen in het toilet ? Dat klopt : door mijzelf uitgescheten de volgende dag, godverdomme ! Goh, moet even denken…er is nog zo veel !” De biertjes werden bezorgden even – heel even – voelde ik de rechterhand van Mady op mijn linkerschouder. Ik voelde zelfs het korte, bemoedigende kneepje. “Kan je je trouwens nog herinneren hoeveel angst ik had van haar grote broer ? Ik vreesde altijd dat hij een lepel van hetzelfde had binnengekregen, maar niks hoor…hij heeft wel 6 kinderen gelukkig groot gebracht ! Eén van hen is enkele maanden geleden overleden…vreemd hé : die mis ik wel enorm ! En het is verwarmend als je ziet hoe heel die familie aan elkaar kleeft…Onze lijm is jaren geleden al verdroogd ! Ach man, weet je, laat me de rest meenemen in de wind die me ooit over de Noordzee zal verspreiden. Ik heb genoeg verteld. Laat me sommige zaken in onverwerkte schande in mijn hart en ziel dragen. De koster is gestorven : er is niemand meer aanwezig om de klok terug te draaien. Ik slijt mijn levensdagen in eenzaamheid omdat niemand mijn levensverhaal kan horen…wil horen. Hoe zou ik dat ook kunnen verlangen ? Ik kan het zelf amper aan. Ik draag het met me mee tot ‘The End’ op het scherm verschijnt. Ha, medelijden is niet wat ik zoek…een beetje begrip was mij veel meer waard geweest. Maar dat lijkt wel de grote afwezige in mijn leven ! Ik zal mensen nalaten die het nooit zullen begrijpen…uitjouwen en vervloeken misschien wel. Omdat ze de waarheid nooit zagen en het nu niet meer aan zouden kunnen…net zoals jij het niet wou zien, kerel ! Godverdomme, ik mis mijn overleden nichtje…Zijn begreep me wel !” Ik dronk mijn bier in één teug leeg en schoof zijn onaangeraakte glas opnieuw naar mij toe. “Da’s straf ! En mij mis je niet ? Je bent niet eens gekomen !” Voor de eerste keer sinds ons gesprek verhief hij zelf zijn stem. “Ha ha, sorry hoor, maar da’s echt wel een grap ! Misschien moet je je weduwe ook eens een bezoekje brengen als ze niet bij haar buurman zit en vragen hoe dat verdomme komt ! Heb niet eens zo’n klote-doodsbrief gekregen. Och ja, een kopij via de zoon van mijn broer. En de fucking bitch had er niet eens de namen van mijn kinderen op laten vermelden ! En toch is mijn zoon gegaan, tegen beter weten in…En warm verwelkomd dat hij werd…so not ! Oh ja, heb ook via-via  een doodsprentje gekregen. Was wel leuk wat erin stond : ‘I did it my way…’. Nee serieus, had dan niemand de ballen om de waarheid erop te schrijven : ‘I did it her way…’ ? “Vind je het nu zelf geen tijd om 2 jaar na mijn dood te vergeten en vergeven ? De pijn een plek te geven ?” “Welke pijn, Jos ? Van wie, in hemelsnaam ? Mijn pijn is voorbij en de jouwe nu blijkbaar ook. En om die van haar geef ik geen reet ! Als jij tevreden bent met de 83 jaar dat je geleefd hebt, prima toch ? Maar laat nu één ding duidelijk zijn : dit gesprek komt jaren te laat ! Toen was je een geest die het huis ronddwaalde… breng daar nu geen verandering in. En doe nu wat je je hele leven hebt gedaan : laat me met rust !” En terwijl hij zijn stoel achteruit schoof om daarna te verdwijnen in de menigte, kwam Mady net opnieuw buiten. “Hey Polleke, doe je het een beetje rustig aan met die biertjes ? Telkens 2 bestellen is niet zo geweldig, vind ik zelf” en schonk me één van haar prachtige glimlachjes. “Oké, zal ik doen, Mady. En sorry voor het lawaai”, wat meteen weggewuifd werd. “Kan je me er nog ééntje brengen, alsjeblieft ?” En alweer stond 5 minuten later het gevraagde voor me. Ik nam het glas vast, bleef er even naar staren en bracht het tot net iets boven mijn ogen. “Schol pa… Op Onafhankelijkheidsdag !”

Paul Smeyers
26 2

Cupido en kamillethee

Ik word in mijn zij gepord. ‘Laat me slapen!’, schreeuw ik, en duw mijn belager met de kracht van mijn schreeuw weg. Net alsof ik tennis. Alexander trekt me recht. ‘Je zweet en huilt in slaap’, zegt hij. Ik kijk in zijn bezorgde ogen, in de schaduw van het nachtlampje. ‘Wat droomde je?’ Het zweet droogt op en ik begin te rillen. Ik ben blij dat ik alleen in mijn dromen word opgejaagd, want mijn adrenalinepeil heeft samen met mijn lichaamstemperatuur een dieptepunt bereikt. Rock bottom, nul graden Kelvin. ‘Ik … ik vluchtte weg van … Cupido.’ Alexander schudt zijn hoofd: ‘Lieverd, ik ga thee voor je zetten.’ Mijn lief vult geen ruimtes, maar nu ik hem de trap hoor aflopen, lijkt mijn zolderkamertje plots leeg. Hij laat me alleen, vrees ik. Ik sta op en open het raam. Er zijn sterren, dat besef ik, maar zien doe ik niet. Zonder bril is je blik net zo vaag als je dromen. Liep ik weg van Cupido? Wat niet veel mensen weten, is dat Cupido twee soorten pijlen heeft: gouden pijlen waarmee hij ons verliefd laat worden, en stompe pijlen waarmee hij ons elkaar laat verafschuwen. Dat vertel ik Alexander ook. ‘Ik vluchtte dus voor die laatste pijlen’, vertel ik. Ik kijk nog steeds naar buiten, want ik lieg niet wanneer ik zijn ogen kan zien. Ik hoop dat ik voor die laatste pijlen vluchtte. Cupido mag veel uitleggen … Thee werkt goed tegen verdriet: je gaat je er meteen een tasje beter door voelen. Kamillethee is mijn therapeut, mijn anestheticum. Ik val in slaap. Kamillevlinders zijn lelijke motten. Vlinders van het geslacht Cupido daarentegen, zijn prachtig. En toch is het Cupido waar ik voor vlucht, recht in de armen van mijn kamillethee. Je weet dat je bijna in slaap valt wanneer je jezelf betrapt op vage redeneringen. Net zo vaag als wanneer je zonder bril naar de sterren kijkt. Ik slaap.  Zachtjes open ik één oog. Ik slaap slecht wanneer Alexander in mijn bed ligt. Omdat hij zo veel plaats nodig heeft. Of ik? Ik ben een klein meisje, maar een tweepersoonsbed is nodig om comfortabel te slapen. Misschien heb ik een te egoïstische nachtrust. Ja, misschien – en ik sta op. Alexander de Grote slaapt nog diep. Dat mag ook, als je het hele Perzische rijk veroveren moet. Ik kus mijn veroveraar en sluip naar de keuken. Even thee zetten.

MDB
0 0

Sneeuw

‘De winters zijn niet meer wat ze geweest zijn’, zegt mijn overgrootvader, wanneer hij op januaridagen door de raampjes van zijn kleine, bruine huisje gluurt. ‘Maria’, fluistert hij, omdat hij duidelijk wil maken dat hij het tegen mij heeft, terwijl ik de enige in de kamer ben. Of omdat hij mijn overgrootmoeder nog even gedag kust? Moeizaam legt hij zijn bleke hand tegen het raam. Een wereldoorlog winnen is gemakkelijk, maar het leven is een oorlog die we allemaal verliezen. Grootva vindt het niet eens het vechten meer waard, hij laat het over zich heen waaien. En als hij morgen mee zou waaien, zou hij niet eens meer omkijken om afscheid te nemen. Hij verlangt naar de liefde van zijn leven, de vrouw die hem meer dan zestig jaar lang heeft doen geloven dat eenzaamheid niet bestaat. Maar toen grootmoe op een dag niet meer wilde opstaan, ontdekte hij dat hij een gehandicapte, moederloze baby was zonder zijn lief. Hij zou voor het eerst in zijn leven zelf moeten koken en wassen. De afspraken en pillen die hij steeds vergat, zouden zonder grootmoe’s ingebouwde klok in de eeuwigheid verdwijnen. ‘De pastoor zegt dat ik een liedje moet kiezen, maar daar heb ik toch geen gedacht van …’, murmelde hij. Zelfs dat kon hij niet. Zonder zijn Maria was hij een door zijn ouders in een berg hooi achtergelaten kinneke Jezus – niets meer. Het zijn de stormige januaridagen zoals vandaag, die me onwillekeurig doen denken aan de eenzaamheid van grootva. Wanneer ik naar de bruine bladeren kijk, die samen met dikke regendruppels op het schuine raam plenzen, dan bekruipt me het destructieve gevoel dat ik niet anders ben. Het besef van eenzaamheid komt als een bliksemschicht. Het is weg voor je het kan vatten, maar het blijft op je netvlies gebrand. En dat brandende gevoel is eens zo pijnlijk als het januari is, en de zachte sneeuw waar je zo op hoopte een herfststorm blijkt te zijn. De winters zijn niet meer wat ze geweest zijn.

MDB
1 0

De euh-dingen.

  Het geeft niet of het koud of warm is. Dag of nacht maakt ook geen verschil. Met een vingerknip krijg ik het gevraagde. Vijf bladen die op roeispanen lijken, zorgen ’s zomers voor een heerlijke bries zonder één raam te openen. Bij grote hitte draaien de wieken met de klok mee, waar decennia van windmolens enkel gevolg kunnen geven aan de windrichting, kan ik tijdens de winter door de draairichting te veranderen de warmte beter verdelen. Wordt de zon vervangen door de maan, trek ik simpelweg aan een messing koordje om verder te lezen. Vier gerichte lichtbundels die het verschil maken tussen dag en nacht. Onmisbaar om mijn schrijftalent tijdens de lange winteravonden aan te scherpen. Niets dan voordelen dacht ik. Was het niet dat moeder natuur er ook aanspraak op wou maken. Bij niet gebruik trok het blinkende koordje de aandacht van menig gevleugelde kleine wezens. Nu, ik heb niets tegen die vliegende schepsels, tenzij ze het onderwerp van hun aanbidding besmeuren met hun uitwerpselen. Hierdoor de koperen glans definitief fnuikend.Maar, dankzij het menselijk vernuft, stond ik niet weerloos tegenover deze hooligans. Een zowel effectieve als milieuvriendelijke oplossing waarvan onze grootouders dankbaar gebruik maakten. Toegegeven, het is niet altijd simpel de sierlijke krul te ontvouwen; zonder zelf het slachtoffer te worden van de kleverige substantie waarmee het is ingesmeerd. Het cilindervormige doosje wordt steeds vergezeld door een duimspijker die in dit geval geen enkel nut had. Er zat niets anders op dan het ophanglusje van de papieren kurkentrekker te verlengen met een koordje dat ik aan de messing trekker vastbond. Het was een succes. Al wat enigszins kon vliegen kwam op bezoek om aan hun einde te komen.Wel, veertig centimeter laag hangend pakkend en plakkend spul heeft, u raadt het al, nadelen.Elk moment van onoplettendheid wordt op dezelfde manier bestraft waarmee de tientallen vliegende boosdoeners aan hun einde komen. Stofdoeken, haren en reikende vingers blijven soms per ongeluk kleven in het kerkhof van lijm. Zeer vervelend en toch blijf ik hardnekkig volhouden tot de winter intreedt en me verlost van de kleine kwelduivels en hun stroperig graf.  

Fanny Vercammen
0 0

De Japanse draak

                                                                        Stella’s adem stokt terwijl ze dichterbij komt. De kelderruimte is ijzig koud en de kleine lamp aan het plafond zoemt en flikkert. De sterke geur van formaldehyde dringt langzaam haar neusgaten binnen. Bevend steekt ze haar hand uit naar de grote tafel in het midden en trekt voorzichtig het laken weg. Ze kijkt recht in de bruine amandelvormige ogen van een man. In zijn hals heeft hij een gapende steekwond. Stella wordt lijkbleek, de kamer begint te draaien en het zweet breekt haar uit, maar ze dwingt zichzelf te kijken. De tijd dringt. Ze kan elk moment betrapt worden. Zachtjes trekt ze het laken nog wat verder naar beneden tot aan zijn buik. Zijn borst is bedekt met een grote tatoeage van een bloeddorstige tijger in een veld van kersenbloesems. Op zijn rechterarm staat een vis afgebeeld, een rode koi en op zijn linkerarm spuwt een kronkelende draak vuur. Stella’s mond valt open van verbazing. Nog nooit heeft ze iemand met zoveel tatoeages gezien. Zijn huid is vaalbleek en hij heeft een verbeten blik, alsof hij zichzelf tot aan zijn laatste snik heeft verdedigd. Zijn handen zijn verkrampt en zijn vingernagels hangen vol zand. Wacht eens! Een, twee, drie, vier … slik … vier vingers? Hij heeft geen pink meer aan zijn linkerhand! Trillend op haar benen zet Stella een stap achteruit. ‘Doe niet flauw!’, zegt ze tegen zichzelf, terwijl ze zich probeert te vermannen. ‘Hij is dood.’   Een luide knal schrikt de kelderruimte op. Stella gooit zichzelf op de grond en duikt onder de tafel. Haar hart klopt in haar keel. Hij is dood, hij is dood, probeert ze zichzelf te overtuigen. Ze maakt zich klein en kijkt vanuit haar ooghoeken zenuwachtig heen en weer. Het magere straaltje zon dat door het kelderraam binnenschijnt, weerkaatst in de rijen bruine glazen flesjes met witte etiketten en werpt een schaduw op de witte betegelde muren. Behalve het tikken van de klok boven de kast is er geen beweging te bespeuren. Misschien heeft ze het zich gewoon ingebeeld.   Maar dan weerklinkt een tweede plof, deze keer minder hard. Stella kijkt op. Het is de metalen deur naar de koelkamer die klappert. Waarschijnlijk is iemand vergeten de deur achter zich dicht te trekken.   Opgelucht staat Stella op en stapt meteen naar het kleine tafeltje naast het lijk. Er liggen 2 hermetisch afgesloten plastic zakjes en een politieverslag. Ze begint te lezen: ‘Mitsuaki Kobayashi, man, 45 jaar oud, geboren in Kobe (Japan), vermoedelijke doodsoorzaak: steekwond in de halsslagader, vermoedelijk tijdstip van overlijden: vrijdag tussen 23.00 en 01.00 uur. Het slachtoffer werd zaterdag in de vroege ochtend opgegraven in het Schemerbos door de hond van een wandelaar. Enkele kilometers van de plaats waar hij begraven lag, werd een grijze Ford Fiesta aangetroffen met bloedsporen op de achterbank. De Ford Fiesta in kwestie is eigendom van Gustav Nilsson. De bloedsporen worden momenteel onderzocht door het labo.’   Stella bekijkt het eerste plastic zakje. Er zit een sleutel in van het Grand Hotel, kamer 14. In het andere plastic zakje zit een pak met bloemen versierde speelkaarten.   In de verte naderen voetstappen. Verdorie, geen tijd meer. Stella gooit haastig het laken over het lijk en frommelt het plastic zakje met de hotelsleutel in haar broekzak.   ‘Stella? Wat doe jij hier?’ Eva komt binnengewandeld in een groene operatiejas. Ze werpt een blik op het laken dat slordig over de tafel hangt en kijkt Stella vragend aan. Stella trekt haar schouders op en glimlacht onschuldig. ‘Ging jij niet naar het zwembad met je vrienden, Stella?’ vraagt Eva, terwijl ze een stel plastic handschoenen aantrekt. ‘Ja, maar iedereen heeft het erover dat meneer Nilsson iemand zou vermoord hebben en ik wilde weten… Is dit de man?’ De deur naar de koelkamer klappert, alsof het de aandacht wil afleiden van de dode man op de tafel. ‘Ja, dit is het slachtoffer, maar meer mag ik niet zeggen. De politie onderzoekt de zaak. Je mag hier trouwens niet komen, dat weet je.’ Eva stapt naar de klapperende deur en geeft er een stevige duw tegen. Stella draait zich om en volgt Eva met haar blik. ‘Ze verdenken meneer Nilsson toch niet? Dat kan toch niet!’ Stella kijkt Eva met haar grote donkere ogen aan, terwijl ze met haar hand op het kleine tafeltje tikt. ‘Ik weet het niet Stella, maar ik moet meneer ….’, Eva zoekt zijn naam in het politieverslag op de tafel, ‘…Kobayashi … nu echt onderzoeken. Maak je maar geen zorgen. De politie zal meneer Nilsson niet zonder reden beschuldigen.’ Stella kijkt bedenkelijk. Als er nu iets is wat ik wel doe, dan is het mij zorgen maken over meneer Nilsson, denkt ze in zichzelf. Eva legt haar arm over Stella’s schouder en geeft haar een kus in haar lange donkere haar. ‘Ik heb nog veel werk hier, Stella. Ga nu maar, je vrienden zullen zich afvragen waar je blijft.’ Stella knikt, loopt de trap op en rent naar buiten. Eva is de nieuwe vriendin van Stella’s papa. Hij heeft haar twee jaar na de scheiding van haar mama leren kennen. Ze is patholoog-anatoom en Stella wil later net hetzelfde worden. Dat of sportvrouw.   Stella springt haar gele fiets op en rijdt naar het zwembad over de hobbelige zandweg langs het meer. In de verte torenen besneeuwde bergtoppen hoog boven het dorp uit. De lucht voelt koud aan. De winter is op komst en dan blijft het hier in dit deel van de wereld de hele dag door donker. Luid krijsend cirkelt een groepje meeuwen hongerig boven het water op zoek naar vis. Onderweg blijft de moord door haar hoofd spoken. Wat een vreemde figuur, die Mitsuaki. Hij vindt het vast niet erg dat ik hem met zijn voornaam aanspreek, denkt Stella. Maar wat deed hij hier eigenlijk? Er komen niet veel buitenlanders in Styrre, het dorp waar Stella woont. Veel valt er ook niet te beleven. Er is één hotel en één kruidenierswinkel. De grootste gebeurtenis in jaren was de deelname van de bakker aan een zangwedstrijd op de nationale televisiezender. Hij eindigde voorlaatste. En waarom zou meneer Nilsson hem hebben vermoord? Stella volgt aikidoles bij hem. Hij doet geen vlieg kwaad. Maar wat deed hij zo laat in het bos met zijn auto? Vragen waarop ze een antwoord zal zoeken, neemt ze zich voor.   De volgende ochtend is Stella al vroeg op weg naar de atletiekles. Stella loopt de 100 m in 13,25 seconden. Ze is de snelste van haar groep. Ze traint dan ook elke  week en mist nooit een training. Halverwege gooit ze echter haar fietsstuur om en maakt rechtsomkeer naar het Grand Hotel. Er hangt een dikke mist als een sluier over het dorp. Gelukkig kent ze haar weg in het dorp met haar ogen dicht. Aan de achterkant van het hotel houdt ze halt. Ze legt haar fiets tegen het houten hek en wandelt door de tuin naar binnen. Het Grand Hotel werd gebouwd in 1965 en is sindsdien geen haar veranderd. Het is volledig uit hout opgetrokken en telt 30 kamers. In het salon zit een oude man zijn krant te lezen. Bloedige moord schrikt Styrre op, leest Stella op de voorpagina boven een onheilspellende foto. Cay zit aan de receptie. Cay is de zoon van de eigenaar. Hij zit bij Stella op school, een jaar hoger dan haar. Hij is groot en fors en alle kinderen zijn bang van hem, want tijdens de middagpauze steelt hij de boterhammen van de kleuters en regelmatig sluit hij iemand op in het toilet. Stella heeft zich voorgenomen Cay ooit lik op stuk te geven, ze weet alleen nog niet hoe. De telefoon rinkelt. Cay knikt, mompelt iets, staat op en loopt naar de keuken. Stella ziet haar kans schoon, sluipt ongemerkt voorbij de receptie en rent de trap op naar boven.   Kamer 14 ligt helemaal op het einde van de gang. Ze kijkt voorzichtig om de hoek. Er is niemand. Ze spurt tot aan de deur, verbreekt het politiezegel, haalt snel de sleutel uit haar zak en glipt naar binnen. Op de tippen van haar tenen glijdt Stella over het dikke rode afgebleekte tapijt. Hier en daar zijn oude kauwgomresten te zien. De gordijnen zijn vaalgroen met bruine brandvlekken en het raam geeft uit op het meer en de zalmkwekerij, als er geen mist hangt tenminste. Stella kijkt rond. Ze gaat op haar buik liggen en kijkt onder het bed. Haar neus kriebelt, ze hapt naar adem en knijpt haar neus dicht, maar moet dan toch niezen, waarbij ze met haar hoofd tegen het bed botst. Ze vloekt. Hier moet dringend eens gepoetst worden, denkt ze. Stella is allergisch aan huisstof. In het nachtkastje ligt alleen een bijbel. De vuilbak is leeggemaakt en in de kleerkast ligt een extra kussen en een deken. Veel meer dan stof is er niet te vinden in de kamer. Stella zucht, de politie is haar voor geweest en heeft alle bewijzen meegenomen.   Stella stommelt langzaam de trap af. Cay zit opnieuw aan de receptie. Hij kijkt op van achter zijn computerscherm. ‘Stella? Wat doe jij hier?’ Cay fronst zijn wenkbrauwen en staat dreigend recht. ‘Ik, euh, ik kwam op bezoek bij … ik zie dat hij er niet is.’ Cay kijkt Stella vol ongeloof aan. Stella doet alsof ze op haar horloge kijkt, maar ze heeft er geen aan. ‘Goh, al zo laat. Ik zou gezellig kunnen blijven staan kletsen, maar ik moet er vandoor. Atletiektraining.’   Stella rent naar buiten door de tuin. Cay kijkt haar grommend na.   Een oude man staat gebukt de bloemen in het bloembed te verzorgen.  ‘Dag, Mattis! Hoe gaat het met jou?’, roept Stella. Mattis kijkt op en glimlacht. Hij mist een paar tanden. ‘Dag Stella! Kijk nu eens. Vanmorgen is de politie langsgeweest om het hotel te doorzoeken. Een schande! Ze hebben alle bloemen vertrapt. Geen greintje respect voor de natuur.’ Hij wijst naar de bloemen. ‘Het hele hotel stond in rep en roer. Drie uur lang hebben ze alle klanten ondervraagd. En mijn arme zoon heeft de hele nacht op het politiekantoor doorgebracht. Die Japanner en zijn Amerikaans reisgezel hadden gisteravond een taxi bij hem besteld om naar De Kleine Draak te gaan. Nu is de ene dood en de andere vermist. Een vreselijke zaak.’ Hij barst in tranen uit. ‘Mijn zoon is toch geen moordenaar.’ Stella knikt meelevend en legt haar hand op zijn arm. Mattis snikt hevig. Stella haalt een zakdoek boven en kijkt op het horloge dat ze niet aanheeft. ‘Ik moet er nu eens vandoor. Atletiektraining’, zegt Stella, terwijl ze naar haar rode trainingspak en loopschoenen wijst. ‘Is uw zoon thuis of wordt hij nog steeds ondervraagd door de politie?’ ‘Ze hebben Axel moeten vrijlaten bij gebrek aan bewijzen. Hij is nu zijn moeder aan het helpen in haar winkel.’   Stella loopt naar het hek en springt op haar fiets. Ze hoort Mattis in de verte nog jammeren. Ze zwaait vriendelijk naar hem. De zoon van Mattis heeft Mitsuaki dus in levende lijve gezien. Dat is interessant, denkt ze. Misschien kan hij mij vertellen wat er gebeurd is. Stella besluit Axel te gaan opzoeken in de winkel van zijn moeder. Van het hotel naar ginder is het nog geen vijf minuten rijden. Als ze snel is, kan ze haar atletiekles misschien nog halen. De mist is ondertussen opgetrokken.   De deurbel gaat. Stella komt de winkel binnengewandeld. Ze groet Birgitta, de vrouw van Mattis. Birgitta zit in een rolstoel. Jaren geleden heeft ze een auto-ongeluk gehad. Sindsdien kan ze niet meer lopen. Birgitta zwaait uitnodigend met de snoepjesbokaal naar Stella. Stella gaat gretig in op de uitnodiging. ‘Dank je’, mompelt ze met haar mond halfvol. Ze kijkt rond. Axel staat tussen de rekken, hij sleurt af en aan met dozen. Stella loopt zijn richting uit en veinst een bijzondere interesse in het rek met hondenbrokken. Axel ziet haar staan en geeft haar een vriendelijke duw. Ze kent hem van in de aikidoles. Hij heeft een zwarte band. ‘Sinds wanneer hebben jullie een hond?’ Axel glimlacht zijn gele tanden bloot. ‘O euh, onze kat Rex heeft een identiteitscrisis.’ Er volgt een korte stilte. Axel fronst zijn wenkbrauwen voordat hij een van de dozen met blikken opensnijdt. Stella staart naar het litteken op zijn kin. Als kind is hij gevallen op een steen toen hij werd achterna gezeten door de politie, omdat hij geld had gestolen in het bejaardentehuis waar zijn oma woonde. Speciale kerel die Axel. Axel plaatst de blikken één voor één in het rek. Zijn ogen zijn bloeddoorlopen.    ‘Heb je het gehoord van die moord in het Schemerbos? Erg hé!’ Stella kijkt zo onschuldig mogelijk. ‘En een tweede persoon wordt nog vermist.’ Axel laat een blik vallen. Hij wordt vuurrood en het zweet parelt van zijn voorhoofd af. Hij bukt zich, raapt het blik op en verdwijnt dan in het magazijn zonder iets te zeggen. Stella grijpt een pak hondenbrokken en loopt naar de kassa. ‘Wel, nog een fijne dag, Axel’, roept ze hem na. Ze fronst haar wenkbrauwen. Waarom deed hij zo vreemd? Heeft hij iets te verbergen? Mevrouw Birgitta staat met de snoepjespot aan de kassa te zwaaien naar Stella. Stella neemt glimlachend een laatste snoepje, legt het geld op de toonbank en loopt de winkel uit. Ze bindt het pak hondenbrokken vast achter op haar fiets. De hond van de buren zal blij zijn.   Wanneer ze zich bukt om haar schoenveter vast te binden, ziet ze Axel staan aan de vuilbakken aan de achterkant van de winkel. Voor hem staat een ongure gespierde kerel in maatpak. Hij heeft Axel vast bij de arm. Het gesprek gaat er grimmig aan toe. Stella sluipt langzaam dichterbij en probeert te horen wat ze zeggen. ‘Je hebt tot volgende week om je schulden te betalen. Als je dat niet doet, dan weten we je te vinden.’ Axel trekt zenuwachtig aan zijn sigaret. Hij aarzelt en haalt iets uit zijn zak. Zijn handen trillen. Stella probeert dichter te kruipen om te zien wat het is. Een bundeltje geld. De man neemt het geld gretig aan, wijst dreigend met zijn vinger naar Axels gezicht en stapt dan in een zwarte Volvo en rijdt met gierende banden weg. Axel trekt nog eens diep aan zijn sigaret voor hij zijn peuk op de grond gooit en de winkel terug binnengaat.   Stella neemt haar fiets bij de hand en wandelt door de straat voorbij het politiekantoor. Het hele dorp is op de been, zondag is namelijk marktdag. Uit de hele streek komen mensen naar Styrre om zalm en schapenvlees te kopen. De schapen lopen hier vrij rond op de hellingen van de heuvels en hebben de zachtste smaak van de hele streek. Stella baant zich een weg door de mensenmassa. Ze is in gedachten verzonken en botst een aantal keer tegen marktgangers op, maar ze merkt hun boze blikken niet eens op. De zaak lijkt steeds ingewikkelder te worden. Een dode, een vermiste en een taxichauffeur die zaken verbergt, dat ontbrak er nog aan. Als ze meneer Nilssons onschuld wil bewijzen, dan moet ze iets doen. Maar wat? Ze besluit naar De Kleine Draak te gaan om uit te vissen of Mitsuaki daar vrijdagavond ooit is aangekomen. Dan maar geen atletiekles.   Onderweg rijdt ze langs de kleine veldweg die naar het huis van meneer Nilsson leidt. Hij woont in een alleenstaand huis aan het meer. Zijn vrouw is enkele jaren geleden gestorven en sindsdien staat het huis er vervallen bij, alsof het treurt om haar. Er staat een politiewagen voor de deur. Stella rijdt ernaartoe. Agent Westergard komt naar buiten met meneer Nilsson. Hij is geboeid en slaat zijn ogen neer. Westergard duwt hem hardhandig op de achterbank en gaat vooraan op de passagierszetel zitten. Inspecteur Lindberg zit achter het stuur. Hij opent zijn raampje en kijkt Stella onderzoekend aan. ‘Het gaat onweren, kind. Zorg maar dat je thuis bent voor het losbarst.’ Kind, kind, ik ben helemaal geen kind! Nog voor Stella haar mond kan opendoen om inspecteur Lindberg een vraag te stellen, stuift de wagen met loeiende sirenes weg, gevolgd door een grote stofwolk. Stella staat aan de grond genageld. Meneer Nilsson!   Ze maakt rechtsomkeer en slaat rechtsaf naar De Kleine Draak, het sushirestaurant net buiten het dorp. Er hangen dreigende wolken in de lucht en de wind wakkert aan. Er is onweer op komst, zoals inspecteur Lindberg had gezegd. Best eng, want Stella is bang van onweer. Ze zet een tandje bij en trapt uit alle macht de pedalen rond. Het grote houten gebouw met strooien doorzalend dak ligt in een grote tuin aan de rand van het bos. Op het dak ligt een rode draak. In zijn muil houdt hij een bordje vast: De Kleine Draak – Sushi. Stella gooit haar fiets neer bij de ingang en belt aan. Er doet niemand open. Ze besluit een kijkje te gaan nemen en wandelt over de met mos bedekte stapstenen rond het gebouw. Een klein mediterend boeddhabeeldje begroet haar. Hij kijkt uit over de hele tuin. Voor hem ligt een groepje zwerfstenen  heerlijk te verpozen op een fluwelen mostapijt onder een rode esdoorn. In de grote vijver zwemmen tientallen koikarpers, net zoals op Mitsuaki’s arm, en in het midden drijft een prachtige witte lotusbloem. Een kleine stenen lantaarn hangt elegant over het water zijn eigen weerspiegeling te bewonderen en aan de oever woekeren bosjes bamboe. Aan de overkant staat een statig theehuisje, omringd door dichte groene begroeiing. Het is enkel bereikbaar via het houten bruggetje over de vijver. Stella beklimt het gebogen bruggetje en staart naar de spartelende vissen. Van hieruit heeft ze zicht op de achterkant van het restaurant. Er brandt licht binnen. Het gesprek met Mattis in gedachten over platgetrapte bloemen navigeert ze voorzichtig tussen de planten door naar het raam. Binnen zit de gastvrouw, mevrouw Aiko Nakamura, op de grond. Plots draait Aiko zich om, alsof ze Stella’s aanwezigheid voelde. Schuifelend op haar houten geta stapt ze naar het raam en wuift ze Stella binnen. ‘Wil je thee?’ Haar stem is fluweelzacht, ze fluistert bijna. Ze heeft een prachtige kimono aan, rood met zwarte versiersels. ‘Graag, dank u.’ Stella doet haar schoenen uit en gaat naast haar op de rijstmat zitten. Heel geconcentreerd schenkt Aiko kokend water uit de metalen ketel over de thee in de kommetjes. Haar hand beeft een beetje wanneer ze Stella het kommetje aanreikt. Met een kwastje van bamboe klopt ze de thee op. Stella kijkt aandachtig naar het ritueel. Aiko maakt een kleine buiging en gaat dan in hurkzit op de mat zitten en drinkt langzaam van haar thee. Het is muisstil. Ze lijkt wel in trance. Stella is gefascineerd. Ze slurpt aan de hete groene thee. Aiko kijkt geërgerd op en verzinkt dan opnieuw in een meditatieve toestand. Stella probeert zich rustig te houden en sluit haar ogen. Ze probeert aan niets te denken, maar de moord op Mitsuaki blijft door haar hoofd spoken. Ze zit met zoveel vragen. Bovendien slaapt haar been. Stella probeert zo stil mogelijk haar been te strekken, maar elke beweging doet de rijstmat kraken. Aiko zucht en fronst haar wenkbrauwen. Stella zet haar theekopje op de grond en vraagt of ze Mitsuaki en zijn Amerikaanse reisgezel heeft gezien vrijdagavond. Aiko staart naar de metalen waterketel zonder iets te zeggen. Het lijkt wel een eeuwigheid te duren. ‘Vrijdagavond was het restaurant gesloten. Ik was ziek en heb de hele avond in bed gelegen. Hier is niemand geweest.’ Ze klinkt hard. Ze staat op,  loopt naar de deuropening en schuift het paneel achter zich dicht. Wat een hartelijke vrouw, denkt Stella ironisch. Mitsuaki is hier dus nooit geweest? Heeft Axel hem dan misschien vermoord voor zijn geld en naar het bos gesleept? En hoe zit het met die vermiste Amerikaan? Heeft hij die ook vermoord? En waarom werd Aiko boos toen ik erover begon? Sprak ze wel de waarheid?   Stella besluit nog eens langs te gaan bij Axel, maar keert eerst terug naar het Grand Hotel om de kamer te doorzoeken van die Amerikaanse man die volgens Mattis samen met Mitsuaki een taxi had genomen naar De Kleine Draak die avond. Cay zit nog steeds achter het computerscherm. Stella komt vrolijk neuriënd binnengewandeld. ‘Cay, ik denk dat iemand je banden heeft platgestoken.’ ‘Wat!’ Cay rent naar buiten. Ondertussen doorzoekt Stella vlug het  computersysteem op zoek naar het kamernummer van de vermiste Amerikaan. Vrijdag is op hetzelfde tijdstip als Mitsuaki een zekere John Rickman ingecheckt. John Rickman! Kamer 27. Ze grist de sleutel van achter de receptie, vliegt opnieuw de trap op en glipt de kamer binnen. Het decor is even troosteloos als in de kamer van Mitsuaki. De kamer van Rickman ligt er nog erger bij dan haar eigen kamer. De politie is hier dus nog niet geweest, besluit Stella. Overal hangen kleren. Hij houdt blijkbaar van hawaïhemden. Stella glimlacht. Smaken verschillen. Onder het bed ligt een verdwaalde vuile sok. Stella zoekt verder. Op het nachtkastje ligt een boek over vliegvissen, een vliegticket van Parijs naar Tokio en een kaartje van een sushirestaurant in Amsterdam. De man is precies verzot op sushi. Ze bladert door het boek. Halverwege steekt er iets tussen de bladzijden. Een speelkaart, versierd met bloemen. Hij ook al!   Plots gaat de deur open. Agent Lindberg staat in het deurgat. ‘Stella, wat ben jij hier aan het rondsnuffelen? Je vernietigt waardevol bewijsmateriaal. Kom, ga naar huis en houd je neus uit dit onderzoek. Dit is geen spelletje.’ Stella zucht. Moet dat nu echt, ik was hier nog niet klaar, denkt ze in zichzelf. ‘Ik wil gewoon bewijzen dat meneer Nilsson onschuldig is.’ Lindberg veegt enkele pluisjes van zijn jas. ‘Wij onderzoeken alle sporen. Als hij onschuldig is, zal dat blijken.’ Hij zwaait met zijn arm in de richting van de deur. Stella druipt teleurgesteld af. Ze kijkt naar Lindbergs schoenen, die blinken als een bowlingbal. Het zou me niet verbazen als hij in het leger heeft gezeten, denkt Stella. Voor ze uit het deurgat verdwijnt, mompelt ze nog vlug: ‘Misschien kan u nog iets van mij leren. U verdenkt de verkeerde.’ Lindberg glimlacht en trekt de deur achter haar dicht. Cay staat haar in de gang op te wachten met een brede glimlach en gekruiste armen. Stella steekt haar tong naar hem uit.   Buiten op de parking staat de taxi van Axel. Axel zelf is nergens te bespeuren. Stella kijkt om. Lindberg is haar niet gevolgd. Ze voelt aan het portier. De deur is niet op slot. Ze kijkt nog eens snel om zich heen en glipt in de taxi. Ze doorzoekt het handschoenkastje. Cd’s, zakdoekjes en een verzekeringsbewijs. Overal  liggen kruimels. Een echte vuilbak op wielen. Ze kruipt naar de achterbank en ziet iets liggen onder de bestuurderszetel … een speelkaartje. Het regent precies van die kaarten in het dorp, denkt Stella. Het portier gaat open. Stella krimpt weg op de achterbank. Het is Axel. Hij is aan het bellen en nestelt zich achter het stuur. Hij lijkt haar niet te zien.             ‘Ik heb geld nodig, veel geld. De Japanse maffia zit achter mij aan. Ik heb gokschulden.’ De persoon aan de andere kant van de lijn zegt iets wat Axel niet graag hoort, want hij haakt al gauw grommend in. Stella houdt haar adem in. Kijk niet om, kijk niet om! Axel klopt met zijn twee handen hevig op het stuur en vloekt. Hij kijkt in de achteruitkijkspiegel, legt zijn haar goed en stapt terug uit. Stella’s hart bonst in haar keel. Dit kan niet goed zijn voor mijn gezondheid, denkt ze. Ze wacht even, stapt dan uit en rent naar haar fiets.   Stella besluit naar huis te gaan. Ze installeert zich in de zetel met een bord spaghetti, restjes van gisteren, en de tablet van haar vader. Buiten barst het onweer los. De regen tikt hard op het raam en even later licht een bliksemschicht de kamer op. Stella krimpt in mekaar. Ze surft naar de website van de lokale krant en neemt het artikel door over de moord en de verdwijning. Niets wat ze nog niet wist. Maar dan denkt ze opeens aan het telefoongesprek van Axel en googelt ze ‘Japanse maffia’. Het eerste item dat verschijnt is een artikel op Wikipedia over ‘Yakuza’. Stella leest alles in één ruk door. ‘Mitsuaki is een Yakuza’, zegt ze luidop tegen zichzelf.   Ondertussen is het onweer opgeklaard. Alles ruikt heerlijk fris buiten. Stella trekt haar stoute schoenen aan en fietst naar het politiebureau. Ze is net te laat om een grote plas in het midden van de weg te ontwijken. Lap, haar broek is nat. Binnen vraagt ze aan de bediende aan het onthaal of ze meneer Nilsson mag spreken. ‘Ik vrees dat dat niet kan. Hij staat onder arrest op verdenking van moord.’ De agente is kordaat. ‘Maar ik kan misschien bewijzen dat hij het niet gedaan heeft. Toe, mag ik hem vijf minuten spreken?’ Stella haalt haar liefste glimlach boven. ‘Het spijt me. Het politiebureau is geen plaats voor kinderen’, zegt de vrouw nors voor ze terug achter haar stapel papieren verdwijnt. Stella wordt rood. Een kind, ik ben geen kind! Inspecteur Lindberg loopt door de gang. ‘Stella, wat doe jij hier nu weer? Ik had je toch gezegd je niet te moeien met het onderzoek.’ ‘Maar ik weet misschien wie het gedaan heeft. Meneer Nilsson is onschuldig. Ik wil hem gewoon even spreken, meer niet.’ Inspecteur Lindberg lacht. ‘Kijk, hij krijgt nu zijn eten. Jij mag het brengen. Maar ik verwacht je hier onmiddellijk terug. Goed?’ ‘Bedankt, inspecteur Lindberg.’ Stella vliegt hem om de hals, maar daar heeft ze al onmiddellijk spijt van.   Stella krijgt een bord in haar handen geduwd. Soep met brood. Het ruikt heerlijk. Vol concentratie probeert ze met haar tong uit haar mond het overvolle bord recht te houden en niet te morsen.             Meneer Nilsson bedankt haar wanneer ze het bord bij hem neerzet. Hij ziet er moe en oud uit.             ‘U bent onschuldig, ik weet het. Ik probeer u hier zo snel mogelijk uit te krijgen.’ Stella neemt zijn hand vast.             ‘Dat is heel lief, Stella, maar niets kan mij helpen.’ Stella balt haar vuisten. ‘U mag de moed niet opgeven!’             ‘Het lot schudt de kaarten en wij spelen, zei ooit een wijs filosoof. Ik heb gespeeld en verloren, Stella.’             ‘Maar … wat bedoelt u daarmee? Bedoelt u dat u die man hebt vermoord?’ Er volgt een lange stilte. Meneer Nilsson buigt zijn hoofd. Stella staart voor zich uit. ‘Kan ik iets voor u doen?’             ‘Nee … dank je.’ Meneer Nilsson slurpt kleine hapjes van de soep.             Heeft Axel het dan toch niet gedaan? Stella draait zich om en staat op het punt om weg te gaan. Ze heeft de tranen in de ogen. Heeft ze zich dan zo vergist in meneer Nilsson? ‘Weet u waar John Rickman is?’             ‘Stella...’ Meneer Nilsson aarzelt en de daaropvolgende stilte lijkt eindeloos te duren. ‘Bedankt voor de soep.’             Ze haalt haar schouders op en kijkt hem vragend aan. Zware voetstappen naderen. Het is inspecteur Lindberg. ‘Je tijd is om, Stella. Ga nu maar naar huis en laat het onderzoek aan ons over.’   et is inspecteur Stella is radeloos. Wat bedoelt meneer Nilsson nu? Heeft hij schuld bekend? Ze verlaat het politiekantoor en besluit een eindje te gaan rijden om alles op een rijtje te zetten. Misschien moet ze haar verontschuldigingen gaan aanbieden aan Aiko. Bovendien heeft ze dorst. Een kopje heerlijke groene thee zou haar wel smaken nu. Op naar De Kleine Draak! Stella rijdt de lange met naaldbomen omzoomde weg af. De Kleine Draak ligt er opnieuw verlaten bij. In de verte loopt Aiko door de tuin. Ze draagt nu een zwarte kimono en haar haar is opgestoken. Stella zwaait naar haar, maar Aiko ziet haar niet. Ze lijkt vastberaden en neemt grote passen met haar kleine voetjes. Ze heeft een theepot vast en loopt ermee door de tuin over het bruggetje naar het theehuis. Stella loopt Aiko achterna. Net voor het bruggetje struikelt Aiko over een boomwortel. De theepot valt uit haar handen en spat uiteen in duizenden stukjes. Aiko zelf valt neer in het natte zand. Haar kimono zit onder de modder en ze kermt. Even blijft ze liggen. Stella wil haar ter hulp snellen, maar Aiko staat al opnieuw recht en loopt verder naar het theehuisje, zonder theepot. Ze schreeuwt iets in het Japans. Ze klinkt boos.   Even later gaat Aiko het theehuisje binnen. Stella’s gevoel zegt haar dat Aiko niet gewoon gezellig thee gaat drinken daarbinnen. Stella sluipt dichterbij en gluurt door een spleet in het hout. Op de grond zit een man. Aiko schreeuwt hem iets toe in het Japans. Er zit een grote scheur in haar kimono, waarschijnlijk door haar val, en een stukje van haar arm is zichtbaar. Stella staat te trillen op haar benen. Aiko heeft een grote tatoeage op haar arm, een draak en een lotusbloem. Is zij dan ook van de maffia? Even later komt Aiko terug naar buiten en sluit de deur achter zich. Stella wacht even tot ze haar voetstappen hoort wegebben en loopt dan snel over de brug naar de deur van het theehuis, maar nog voor ze de kans krijgt de deur open te schuiven, staat Aiko achter haar en geeft ze haar een harde klap op haar hoofd met het boeddhabeeldje. Ze moet haar hebben zien aankomen. Stella valt voorover. Met een harde smak komt ze op de grond terecht. Ze kreunt. Haar hoofd bonst en ze voelt een stekende pijn in haar arm. Aiko sleurt Stella het theehuisje binnen en sluit haar op. Het is er halfdonker. Ze hoort iets aan haar rechterkant. ‘Wie is daar?’ roept Stella angstig. Ze voelt een hand op haar arm. ‘Niet bang zijn. Ik ben dokter. Je arm is gebroken’, zegt de stem. Hij heeft een vreemd accent. Stella rilt van de kou, het wordt zwart voor haar ogen en even later valt ze flauw. Wanneer Stella enkele uren later wakker wordt, zit haar arm stevig vastgesnoerd in een lap hawaïstof. Ze weet niet hoe lang ze buiten bewustzijn is geweest.  ‘Mijn naam is John. Aangenaam’ Stella schrikt op. John Rickman? Nog steeds een beetje groggy vraagt Stella wat hij hier doet. John vertelt hoe hij in Amsterdam gehoord had over een goktornooi in Styrre waar veel geld te verdienen valt, hoe hij op het vliegtuig een Japanner had ontmoet die ook op weg was naar Styrre en hoe hij vrijdagavond samen met de man een taxi had genomen naar De Kleine Draak om er te gaan gokken. Stella luistert met grote ogen. John zwijgt even en gaat dan verder. Hij vertelt hoe er een gevecht was ontstaan tussen Mitsuaki en Aiko waarbij hij werd neergeslagen. Van wat er daarna gebeurd is, herinnert hij zich niets. Hij weet alleen dat hij daarna wakker werd in het theehuisje en dat Aiko hem af en toe thee brengt.   Stella kijkt rond. Op verschillende tafeltjes liggen speelkaarten en dobbelstenen. Op een groot bord aan de muur staan allerlei namen en bedragen. Schulden, gokschulden. Onderaan staan ook de namen van meneer Nilsson en van Axel. Nilsson G – 350 €. Axel – 18 760 €. Meneer Nilsson gokt ook? Stella leest zijn naam opnieuw vol ongeloof. Meneer Nilsson!   Kort daarna schuift de deur open. Een imposante schaduw verschijnt in het deurgat. Het is Aiko. Haar ogen zijn onheilspellend donker. Ze haalt een mes tevoorschijn uit haar kimono. Het moordwapen, denkt Stella!             ‘Jij hebt Mitsuaki vermoord, jij, Aiko!’, roept Stella. Aiko wordt razend. Ze schreeuwt en werpt zich op Stella. Stella probeert zich los te wrikken, maar Aiko is sterk. Ze haalt uit met het mes en scheert rakelings langs Stella’s wang. John komt van achter de hoek aangelopen, springt op Aiko’s rug en bijt wild in haar schouder. Aiko kreunt en slaat razend om zich heen. Met een ongeziene kracht gooit ze John tegen de muur. Hij valt bewusteloos neer. Stella maakt gebruik van de verwarring en rent naar de deur. Aiko verbijt haar pijn, draait zich om en loopt achter haar aan. Stella spurt door de tuin naar het bos, de duisternis in. In de verte hoort ze Aiko’s houten schoenen door de bladeren. Aiko is snel. Maar Stella traint niet voor niets elke week in de atletiekclub. Ze rent zo hard ze kan. Na enkele minuten wordt het stil achter haar en stopt ze om om te kijken. Niets te zien. Stella gaat op de grond liggen. Ze duizelt en is misselijk.   Maar dan, uit het niets, hoort ze opnieuw voetstappen. Plots staat Aiko boven haar. Stella verbergt haar gezicht in het zand, in de hoop dat ze haar niet ziet, maar ze voelt hoe een hand haar stevig bij haar lange haar vastgrijpt. ‘Je had hier niet moeten komen. Dom kind!’ Stella sluit haar ogen en snikt zachtjes. ‘Op een dag, toen ik een klein meisje was en nog in Japan woonde, kwam ik thuis van school en zag ik hoe Mitsuaki mijn moeder vermoordde. Zijn clan en de clan van mijn vader zijn al eeuwen vijanden. Mijn vader was bang dat ze ook mij zouden vermoorden en heeft mij toen naar het buitenland gestuurd. Ik heb mijn vader daarna nooit meer gezien. Elke dag van mijn leven hoopte ik dat Mitsuaki zou komen, elke dag van mijn leven wilde ik mijn moeders dood wreken! Vrijdagavond stond hij hier om mij te vermoorden, maar hij vergat dat er Yakuza-bloed door mijn aderen stroomt. Ik heb hem afgemaakt zoals hij mijn moeder heeft afgemaakt. Gerechtigheid is geschied!’ Aiko schuimbekt van woede en steekt het mes in de lucht om haar woorden kracht bij te zetten. Stella huilt. Ze voelt hoe Aiko het koude mes tegen haar keel zet. Dit is het einde. Hier ga ik sterven, denkt Stella.   Plots wordt er een schot gelost. ‘Stop!’, wordt er geschreeuwd. Het is de stem van agent Westergard. Hij wordt gevolgd door nog drie agenten. Achter hen aan strompelt John. Hij heeft een grote hoofdwonde. ‘Leg dat mes neer, Aiko. Nu! Of ik schiet!’ Westergard houdt zijn wapen stevig voor zich uit. Aiko houdt het mes nog steviger tegen Stella’s keel. Stella snikt.     Net wanneer Aiko Stella de keel wil oversnijden, springt inspecteur Lindberg van achter een boom. Met een grote zwaai trapt hij het mes uit Aiko’s handen. Stella zakt door haar benen. Aiko springt op, trapt Lindberg in het gezicht en zet het op een lopen, dieper het bos in. Westergard en de drie agenten gaan achter haar aan. Lindberg ligt op de grond. Langzaam komt hij recht en voelt aan zijn kaak. Ze heeft hem goed pijn gedaan. Enkele minuten later wordt er in de verte een schot gelost. Aiko valt neer. Ze is geraakt in haar been. De agenten overmeesteren haar en slaan haar in de boeien. Ze stribbelt tegen en schreeuwt, maar Westergard houdt haar stevig in bedwang.             Stella ligt nog steeds op de grond. Ze is aan het einde van haar krachten. Ondertussen is John bij haar komen zitten. ‘Maak je geen zorgen. Het is allemaal voorbij.’    Agent Lindberg staat op en stapt naar Stella.             ‘Stella, we hadden je nog zo gezegd je niet te moeien. Je ziet wat er van komt. Gelukkig schaduwden we jou al een tijdje.’             Stella kijkt verbaasd op. Lindberg noteert iets in zijn boekje en maakt twee telefoontjes met zijn smartphone. Daarna draait hij zich opnieuw naar Stella. ‘Kom, we brengen jullie naar het ziekenhuis. Het is afgelopen.’   Onderweg naar het ziekenhuis blijft John naast haar zitten. Zijn hawaïhemd hangt nog steeds stevig rond haar arm.             ‘Hebt u kinderen?’, vraagt Stella.             ‘Ja, een dochtertje’, zegt John. ‘Hierna ga ik naar huis. Ik heb mijn familie al veel te lang moeten missen. Ik ben stom geweest.’             ‘Ik ben alleszins blij dat u in de buurt was’, glimlacht Stella.   In het ziekenhuis wordt Stella in een bed gehesen. De pijn wordt haar teveel. Ze valt flauw. De volgende ochtend wordt ze wakker. Haar arm zit stevig in het gips en ze heeft een stevige buil op haar hoofd. Een vieze ziekenhuisgeur hangt in de kamer. Eva en haar vader zitten liefdevol naast haar bed. Het was dan toch geen droom. Tegen de middag komt agent Lindberg langs. Hij heeft de krant bij en legt die naast haar op bed. ‘Je staat in de krant, Stella.’ Stella kijkt naar de krantenkop. Japans maffianetwerk opgerold in Styrre. Onderaan staat een foto van Stella. Stella Eirikson raakt gewond. Lindberg ijsbeert door de kamer. Hij wil iets zeggen, maar krijgt het niet over zijn lippen. Stella voelt de aarzeling. ‘Hoe moet het nu met meneer Nilsson?’ vraagt ze. ‘Die is ondertussen vrijgelaten. Hij heeft toegegeven dat hij die avond aanwezig was op het goktornooi in De Kleine Draak. Aiko had zijn auto gestolen om het slachtoffer naar het bos te vervoeren. Nilsson kon tijdens de verwarring ontsnappen, maar durfde niets te zeggen uit angst voor Aiko’s bedreigingen.’ Lindberg staart naar het gips om Stella’s arm. ‘En Axel?’ vraagt Stella. ‘Zijn moeder heeft haar winkel verkocht om zijn schulden af te betalen. Het is nu aan de procureur om te beslissen of Nilsson en Axel vervolgd worden voor illegaal gokken.’ Lindberg loopt naar de deur, blijft staan en draait zich dan om. ‘Bedankt voor je hulp, Stella. De politie kan knappe koppen zoals jou goed gebruiken. Maar laat dit de laatste keer zijn, ik wil niet nog meer doden. Laat het onderzoek volgende keer aan de politie over. Als je oud genoeg bent en je wilt bij de politie komen werken, geef me dan een seintje.’ Lindberg haalt zijn kaartje uit zijn jaszak en stopt het haar toe. Inspecteur Lindberg, leest Stella in grote letters. Hij geeft haar een zacht ongemakkelijk schouderklopje en vertrekt zonder iets te zeggen. Stella glimlacht. Hij heeft me bedankt. Ze neemt de krant vast en kijkt naar haar foto. Ze hadden wel een iets flatterendere foto kunnen kiezen, denkt ze. Het hoofd van de Japanse gokmaffia in Styrre werd gisteren aangehouden op beschuldiging van moord. Aiko Nakamura zou het lid van een rivaliserende bende om het leven hebben gebracht met een mes. Verschillende bewoners uit het dorp waren betrokken bij het gokschandaal. Stella Eirikson raakte gewond bij de arrestatie van de hoofdverdachte. Ze legt de krant neer en sluit haar ogen. Tijd voor een dutje.     (Illustratie: Roel Renmans) www.hikkies.be/hikkies/dejapansedraak

Ines
244 0

FAMILIEBIJEENKOMST MET KAFKAIAANSE TOESTANDEN

Vorig weekeinde trakteerde ik mijn neven en nichten bij mij thuis op een etentje. Toen de wijn al wat gevloeid had en de tongen wat losser werden, kwamen de meest uiteenlopende Kafka-verhalen los. Iedereen had sinds het computertijdperk al eens een aanvaring gehad  met de digitale televisie - en telefoon providers, met arrogante medewerkers van allerlei overheidsinstanties en het systeem paraplu. De beste ‘Kafka- verhalen’ wil ik jullie echt niet onthouden.   Mevrouw Kafka werkt bij de posterijen: Mijn neef, Guido had een tandartspraktijk met de naam G.Britolli BVBA. Guido stopte zijn activiteit en de firma werd, na een onoverzichtelijk kluwen van administratieve documenten, ontbonden. Na een paar maanden kreeg hij een briefje van de post in de brievenbus, waarop stond dat de BVBA G. Britolli een aangetekend schrijven moest afhalen. Guido ging naar het desbetreffende postkantoor. Vermits de firma niet meer bestond, nam hij de acte van stopzetting van de firma G.Britolli BVBA en zijn paspoort met zich mee. De postbediende bezag het briefje, keek naar de papieren en verklaarde: ”de G. Britolli BVBA is weliswaar op hetzelfde adres gevestigd, maar is volgens mij niet hetzelfde als de BVBA G. Britolli. U krijgt de aangetekende zending niet.” Toen Guido wat aandrong werd de postbediende  arrogant en zei ze met een zekere minachting: “Meneer wilt U alstublieft voor mijn loket weggaan. Ik blijf erbij G.Britolli BVBA is niet hetzelfde als BVBA G.Britolli!” Mijn neef probeerde met hand en tand uit te leggen dat de firma stopgezet was, maar dat hij de vroegere bestuurder was. Hij duwde zijn identiteitskaart onder de neus van de postbediende. Hij vroeg of ze hem dan eventueel kon vertellen wie de afzender van de brief was. Dit schrijven was vermoedelijk heel belangrijk anders had men dit niet aangetekend opgestuurd. Als hij de naam van de afzender wist, zou hij deze kunnen bellen om de juiste aanspreektitel te veranderen. De rood aangelopen, kortzichtige bediende weigerde de informatie te geven en zei alleen:“Meneer ik wens U niet verder te woord te staan. Ik blijf erbij G.Britolli BVBA is niet hetzelfde als BVBA G.Britolli, U houdt de achter U wachtende mensen op, verdwijn voor mijn loket!”  Gelukkig voor de postdame is Guido de zachtheid in persoon. Manlief had mevrouw Kafka waarschijnlijk door het doorgeefluikje van het loket naar buiten getrokken!   Kafka betaalt je rekeningen: Toen we na een maand vakantie terug thuis kwamen, lag er een onbetaalde rekening van Water-Link , de vroegere Waterwerken te wachten. Deze factuur werd binnen de week na factuurdatum gevolgd door een aanmaning met bijbehorende interesten en administratiekosten. Vermits wij regelmatig uithuizig zijn, laten wij alle doorlopende rekeningen met een domiciliëring bij de bank betalen. We contacteerden onmiddellijk Water-Link. De medewerkster verzekerde ons dat de bank de rekening geweigerd had. Zelf kon ze op de computer zien, dat onze domiciliëring al van 2003 dateerde en er voordien  nooit betalingsproblemen geweest waren. Zij was dan ook zo vriendelijk als we de rekening nog diezelfde dag betaalden, om de extra aangerekende kosten te annuleren. Wij namen contact op met de bank. De bankbediende hield vol dat Water-Link zelf de betalingsopdracht geannuleerd had, dat de bank nooit of te nimmer zelf een domiciliëring annuleerde. Een geïrriteerde bediende bij Water-link beweerde dan weer, dat zij ervan overtuigd was dat het hier om een fout van de bank ging. Om een lang verhaal wat korter te maken, na een maand gefrustreerd over en weer mailen en bellen met arrogante betweterige medewerkers, bleven zowel de bank als Water-link de bal naar elkaar doorspelen. Water-link bezorgde ons een status waarop men kon zien, dat bij hen de domiciliëring nog steeds lopende was. De bank mailde een computerfile waarop duidelijk de domiciliëring uitgevinkt was. Toen er na een maand weer een niet betaalde rekening in de bus viel, ontplofte manlief. Hij dreigde ermee van bank te veranderen als de boel niet binnen de 24 uur opgelost was. Wonder boven wonder ging er plots, ergens in het bankwezen, een licht branden. De volgende dag liet onze bankbediende weten dat op het hoofdhuis computer veranderingen doorgevoerd waren. Daar waren gedurende de vakantiemaanden ‘vermoedelijk’ verschillende fouten ingeslopen… Moraal van dit verhaal. Als je als klant niet op je strepen staat en van je afbijt, gaat het systeem ‘paraplu’ in werking en word je oeverloos van het kastje naar de muur gestuurd.     Kafka is Franstalig: Ook het voormalige Belgacom, nu Proximus ontsnapt niet aan de onafgebroken ergernis en frustratie van de doorsnee klant. Toen de moeder van nichtje Laurie overleed, bracht zij de acte van overlijden naar de klantendienst. Hier werd door een vriendelijke dame verteld, dat zij al het nodige zouden doen om het telefoon- en digitaal kijken- abonnement met onmiddellijke ingang te annuleren. De eerstvolgende factuur zou de allerlaatste zijn. Groot was de verwondering van Laurie, toen er nog zeker een viertal facturen in de brievenbus van het moederlijk huis bleven vallen. Alle rekeningen werden netjes teruggestuurd, maar steeds opnieuw kwamen ze als een boemerang terug naar het inmiddels verkochte appartement. Niet alleen moesten Laurie en haar man het rouwproces verwerken, het appartement leeghalen maar ook nog eens tegen een ‘Kafkaiaanse’ bureaucratie opboksen.  Dus wat doet een brave cliënt, hij of zij belt Belgacom/Proximus om uitleg : Indien U nieuwe klant wilt worden, druk 1:  om een verhuis te melden, druk 2:  om informatie over Uw facturen, druk 3 en zo voort”. Dus oké, 3 werd ingedrukt. “Al onze medewerkers zijn in gesprek, gelieve aan Uw toestel te blijven.” Nadat Laurie een volle tien minuten met een irriterend muziekje en de telefoon tegen het oor gedrukt wachtte, kwam de dame in kwestie nog eens zeggen:” Al onze medewerkers zijn nog steeds in gesprek, waarvoor onze excuses, gelieve aan Uw toestel te blijven”. Nog eens tien minuten verder, viel het muziekje weg en kreeg ons nichtje een bezettoon. Nadat Laurie op verschillende dagen en tijdstippen deze tijdrovende  handelingen steeds opnieuw zonder resultaat herhaalde, drukte zij op nummer 1. “Indien U een nieuwe klant wilt worden, druk 1”.  Binnen de 5 seconden had zij een medewerkster aan de lijn. Deze mevrouw was heel verwonderd maar nadat zij de gefrustreerde uitleg gehoord had, wilde zij onmiddellijk meewerken. “Ik zie hier, dat Uw moeder destijds het abonnement onderschreef in het Franstalige gedeelte van Brussel en zij verhuisde nadien naar Antwerpen, ja? Ik zal U doorverbinden met de desbetreffende klantendienst” Onmiddellijk kwam er een bediende aan de lijn. Madame Kafka verstond geen jota van de Nederlandstalige uitleg. Laurie, zelf half Franstalig opgevoed, legde het probleem in het Frans uit. “Ha, oui, je le comprend, ik begrijp het.  Je consulte l’ordinateur, ik zal eventjes in de computer kijken. Eh bien, bij het abonnement van Uw moeder ik zie staan een notation, maar je ne comprend pas le Néerlandais, ik versta keen Nederlangs.  Alors, voulez- vous, wilt U dit voor mij traduire, vertalen? Ik zal et miskien zeggen, mot par mot, ou bien vous le préférez  phonétiquement?”  De bediende hakkelt op zijn Di Rupo’s Nederlands “Ecoutez, er staat ‘on middel li jeke stop zet tinggg van l’abonnement oewegens over lijeiijden’.. et ça veut dire quoi???” ‘Onmiddellijke stopzetting van het abonnement wegens overlijden’, zo simple was het! “ Ha, comme ça!” De omgekeerde wereld, een medewerkster van een gigantisch bedrijf als Belgacom/Proximus die aan de klant een vertaling vraagt??! Geen haar op het hoofd van deze Belgische Franstalige medewerkster had eraan gedacht om ook maar iemand, uit haar omgeving, om een vertaling te vragen van de tekst die voor haar neus stond. “Oewat ikke niet verstaan, moet ik oek ni veroewerken, n’est-ce pas!” Bedankt Belgacom voor Uw competente medewerkers… Als kers op de taart, wil ik jullie zeker ‘The amazing story of the American Kafka’ niet onthouden. Mijn neef en nicht, Glendon en Marie-Louise kwamen samen met hun kinderen, na een vermoeiende vlucht, heel laat op de avond in Amerika aan. Het was elf uur ’s avonds. Het restaurant van het hotel was al gesloten en de room service niet meer voorhanden. Zij hadden nog geen huurauto en alle eetgelegenheden in de directe omgeving hadden hun rolluiken al geruime tijd neergelaten. Zelfs de fastfoodketen aan de overkant van de straat had alle lichten uitgedaan en zat niet meer te wachten op de legen magen van deze Belgische toeristen. Geen nood, de fastfoodketen bezat een drive in restaurant dat 24h/24h geopend was. Glendon en zijn zoon gingen te voet tussen de wachtende auto’s aanschuiven. Aan het kastje plaatsten ze hun order. So far so good! Toen ze aan het doorgeefluik van de drive in kwamen, hadden ze pech. Mister American Kafka was juist aan zijn nachttaak begonnen. “Sorry Sir, where is your car? Waar is jullie auto?” “We just arrived en wij hebben nog geen huurauto, what’is the problem?” “The problem is Sir, dat ik, volgens our insurance policy geen maels aan mensen zonder auto mag afleveren!”  Alle mogelijke argumenten van het naar eten snakkende duo werden van het menu gevaagd. Glendon babbelde zich blauw, maar de afhaalidioot was niet te vermurwen: “No car, no food!”. Met een gebaar van ‘please leave the area Sir’ zagen de twee Belgen, de voor hun ingepakte fastfood zak  in het hokje van de kassa verdwijnen. Ondertussen had er zich al een hele file auto’s gevormd met hongerige en op vettig eten verlekkerde mensen. De eerstvolgende wagen reed tot voor het loket. De bestuurder draaide de raampjes aan beide zijden van de auto open en riep mijn neef en zijn zoon terug. Zij moesten zich naast de auto, langs de kant van de medepassagier opstellen. Vervolgens vroeg de Amerikaan de bestelling van Glendon  aan de halfgare nachthulp. Deze schoof, zonder mopperen, het ingepakte nachtelijk diner door het raampje van de auto. De bestuurder gaf de zak aan zijn medepassagier, die vervolgens de waarschijnlijk ondertussen koud geworden hap aan Glendon en zijn zoon gaf. Op dezelfde manier werden de dollars ter betaling, door de beide autoraampjes, van Glendon opnieuw aan de medereiziger, vervolgens aan de bestuurder en dan aan de fastfood medewerker gegeven.  Het wisselgeld legde hetzelfde traject in omgekeerde richting af.  “Sorry Sir, rules are rules!”      .     “

Sim
21 0

DE RIVIER

Of ik me na de lunch meteen kon begeven naar het kantoor van onze psychologe. Als Diane je ontbood buiten de 2 dagelijkse groepssessies, had de stront ongetwijfeld de ventilator bereikt. Of zou het te maken hebben met het voorval van vanochtend ? Niet dat ik nu zo bevriend was met de 60-jarige Jos, maar hoop doet leven, nietwaar ? Het was einde juni en broeiend warm. Ik was hier nu 4,5 maanden patiënt, wat in onze volledige afdeling van 28 personen goed was voor brons. En zelfs  voor goud in onze 5-koppige groep ‘A’. Ik klopte aan, ging binnen met mijn onafscheidelijk blikje Cola Zero en op vraag zitten aan haar bureau. Wat ik nu weer fout had gedaan, was vanzelfsprekend een slecht begin, waarna een kleine, maar kordate preek mijn beloning was. Oh, wat kende ze me goed…heel goed…véél te goed ! Godverdomme, wat was nu weer de vraag die ze me zonet gesteld had ? Diane keek me nog steeds aan, terwijl mijn beschadigde korte-termijn geheugen in ‘overdrive’ ging. Of ik ‘iets’ vreemd vond ? Maar wat nu weer ? Ze bood hulp en herhaalde de vraag. Juist ja, Jos was vannacht overleden toen zijn hart rond 04.30 u. had besloten er de brui aan te geven. Jos en ikzelf waren, samen met punker Dave, de langst verblijvenden op haar afdeling van de inrichting. Goh, het zal wel vreemder voor hem zijn geweest, zeker ? Schrijf, schrijf… Waarover we gisterenavond, tijdens het eerste lange gesprek dat ik ooit met de man had gevoerd sinds mijn opname, hadden gesproken ? Goh, eh…niks speciaals. Had hij dan helemaal niks verteld over zijn verleden ? Sorry, laat mij nu net denken dat zoiets behoorde tot het takenpakket van de begeleiders en psychologen. Een wat uitdagende blik is mijn beloning voor deze ongepaste opmerking. Nu ik het toch zelf had opgegooid…dat ik de begeleidster verleden week, wachtend met ons zessen op de tram, had ‘bedreigd’ met het plegen van zelfmoord ? Is dat een ‘bedreiging’ ? En komaan, ze kennen me na al die maanden toch al wel een beetje ? Ik had gewoon gevraagd of ze tijdens de wekelijkse uitstap al ooit een patiënt was verloren en, na het ontkennend antwoord, had gezegd dat ze dan nu maar eens goed moest opletten met de tram reeds in zicht. Of ik zoiets grappig vond ?  Tsja, blijkbaar wel grappiger dan ‘dikke Mia’, onze groepsbegeleidster. Schrijf, schrijf… Maar hadden we het nu niet over de zopas overleden Jos ? Ik mocht mijn gang gaan. Prima, dat het belachelijk was geweest om de volledige afdeling af te sluiten en de patiënten te verbieden hun kamer te verlaten tot nader bericht. Ja, inderdaad…opgesloten als gangsters, terwijl niemand Jos zoiets zelfs maar had toegewenst ! Neen, voel me niet echt een gangster. Ha, terug naar de orde van de dag. Ja, natuurlijk is het enigszins vreemd dat een man, die je na enkele maanden pas de avond ervoor een beetje had leren kennen, de ochtend erna de ultieme en perfecte vlucht had uitgevoerd ! 60 jaar op deze klotebol en inmiddels niemand die om je treurt. Je komt alleen, werkt mooi je lijstje van ‘do’s and don’t’s’ af, die vallen onder de belachelijke noemer ‘Leven’, om dan opnieuw alleen heen te gaan in het bed van een inrichting. Hoe bedoelt U : ‘Er waren toch gevoelens’ ? Oh ja sorry, natuurlijk : het gejuich van de patiënten wegens het opschorten van alle verdere activiteiten van de dag en het gevloek van het personeel voor al dat additionele werk. Enige treurnis ? Mmm, zal ik gemist hebben wegens mijn ochtendgebed. Jep, sarcasme laat zijn lelijke kop nog eens zien. Schrijf, schrijf, scheur… Jos was wel getrouwd geweest, maar had 4 jaar geleden zijn vrouw moeten afstaan aan de heer Kanker. Ach, laten we nog maar eens voor de lever gaan ! Gaat lekker snel en borsten zijn tegenwoordig zelfs al te genezen ! Oh neen, het geluk van kinderen hadden ze nooit gekend. U zegt ? Vrienden ? Ah ja, juist…vriendschap ! Zoiets dat meteen kan verdwijnen na die laatste pint, die ene discussie, die fatale vrouw, juist ? Café-wijsheid van Jos, 30 jaar uitbater en mensenkenner ‘pur sang’. Maar daarom minder waar, denkt U ? Ach, jammer maar helaas : net zoals ik, enkel te weinig kennis over zichzelf ! Ineengestort voor zijn eigen café, ‘gelukkig’ gevonden door de arm van de wet – altijd op zoek naar de zware criminaliteit – en stante pede naar dit ‘hol’ gebracht. Zoef, dit was uw leven ! Hoe, nu al voorbij ? Ja, sorry…kunnen we meteen even afrekenen ? Schrijf, schrijf… Ach, Jos wist dat hij de inrichting nooit levend zou verlaten. Zijn eigen café werd zijn ‘dead man walking’. En laat nu net Mia, zijn overleden vrouw dus – had ik dat al gezegd ? Sorry dan ! – de enige zijn die zijn laatste wil kende en had kunnen uitvoeren, moest de heer Kanker ergens oponthoud hebben ervaren. Ah zo, oké : verstrooid worden in de rivier. Welke ? Hoeveel rivieren kent U zelf in Antwerpen ? Ah ja, U komt natuurlijk uit het Mechelse… Goh, zeker iemand die me dat heeft verteld…Waarom ? Staatsgeheim ? Oké, sorry… De bedoeling was dat het strand van St. Anneke de uitvalsbasis zou worden voor zijn laatste reis in poedervorm. Maar ach…een wei waar de koeien lekker kunnen schijten, zou hem ongetwijfeld eveneens zijn bevallen. Tenslotte : eigen schuld, wei gevuld ! Schrijf, schrijf, scheur… Sarcasme ? Mij volledig vreemd…Vroeg U niet om het op mijn eigen manier uit te leggen ? Hoe bedoelt U ? Wat er verleden week op mijn verjaardag precies is gebeurd in de refter ? Buiten dat feestje met drank, drugs en naakte, dansende vrouwen ? Oei, niet om te lachen dus.  Jammer… God nee, alsjeblieft…niet opnieuw over die appel, hoop ik ? Ik heb die gast toch gemist, niet ? En ik heb zelf de boel opgekuist ! Een verjaardag vieren in een inrichting waar je reeds meer dan 4 maanden verblijft, in gezelschap van een bende andere verloren zwijnen, is echt wel nefast voor de feestvreugde, geloof me ! Haha, nee…ik hoop ook dat ik mijn 53e verjaardag ergens  anders en onder andere omstandigheden kan vieren ! Zeg Diane, is dit een geldig verhoor ? Heb ik geen recht op een advocaat of zo ? Ja, bekend schuldig : heb inderdaad afgelopen week de sportzaal verlaten. Maar eerlijk…dat was echt ook wel het beste voor Freddie Krueger…anders had hij ongetwijfeld kennis gemaakt met de andere kant van mijn tennisracket, de lelijke klootzak ! Woedeaanvallen ? Ja, die komen nog voor. Neen, dank U, ik probeer ze zo wel onder controle te houden ! Ja, ik weet het wel : 2 weken geleden ook al tijdens ‘handenarbeid’. Godverdomme, omdat sommigen zich blijven storen over het feit dat ik nog steeds enkel donkere kleuren gebruik ! Weet dat ik het niet mag verscheuren, maar vond zelf – op dat moment – dat het de beste oplossing was voor iedereen ! Maar laat mij nu denken dat we het hier enkel over Jos zouden hebben. Neen Diane, ik verhef mijn stem niet…ik spreek altijd zo luid ! Schrijf, schrijf… Nee oké, maar is het dan zo onoverkomelijk om een 60-jarige man zijn laatste wens toe te staan ? Tegen de wet ? Tsja, als U het zegt… Hoe ik het dan zie ? Hij wou naar de rivier en jullie hebben ze droog gezet. Nee, dàt was sarcasme : ‘droog gezet’, ziet U ? Oei, alweer gemist ! Omdat ik al zo enorm veel heb moeten opgeven en nu ook nog mijn smaak voor humor ? Liever niet, maar toch bedankt ! Allé, het is dus niet enkel mijn smaak voor humor…Welke dan nog ? Vrouwen ? Zeker weten ! Ah, U bedoelde iets anders… Waarom ik de groep, tegen hun zin, heb verplicht mee te gaan kijken naar de nieuwste Lars von Trier, “Melancholia” ? Omdat het mijn week was om te kiezen en ik soms wél zin heb om mijn brein nog enigszins te bevoorraden. Trouwens, anders was er nog altijd Kirsten Dunst om naar te kijken, toch ? Onenigheid tijdens de kooksessie ? Ah, met de begeleiding…Ja, dat klopt. Had meer uitgegeven dan de voorziene € 2,5 per man. Misschien mijn zaken niet, maar kookt U dagelijks voor man en 2 kinderen aan  € 10,-, voor-, hoofd- en nagerecht inbegrepen ? Oké, zat er flink wat over, maar heb het toch uit eigen zak bijbetaald ? De bedoeling niet ? Alternatief…zal best ! Zakjes en blikjes, maar mag niet : alles moet vers zijn ! Komaan Diane, € 12,50 voor 5 volwassen personen ? Ben al lang blij dat er geen flesje wijn bij moet…oh sorry ja, ‘mag’ bedoelde ik natuurlijk ! Dikke Mia vreet godverdomme alleen al een hoofdgerecht voor dat bedrag ! Of ik het ‘dikke’ wil laten vallen ? Zal wel moeten…zou ze niet eens kunnen optillen… Ha ha…een glimlach ! Braaf, zit, lig : een beloning ! Dàt moet U toch echt even herhalen : mij bedanken voor verleden maand ! Diane, de heer Korsakov heeft me niet ontzien. Weet godverdomme niet eens meer wat ik gisterenavond heb gegeten ! Ja, sorry…nu roep ik ! Nee, niet kwaad op jou…op mezelf. Ja goed, eventjes terug : dus afgelopen maand. Ah, het komt terug : Tom was niet teruggekeerd uit verlof en niemand kon hem bereiken, dus ben ik hem thuis gaan overtuigen om mee met mij te komen. Nee, was niet makkelijk : hij was zo high als een garnaal. Dat heeft hij bij zijn terugkeer dan ook wel geweten, niet Diane ? Ach ja…slaan en zalven. Ha, dat doet me eraan denken : had mijn moeder vroeger beter ook gevraagd om eens aan een zalf te denken. Ja weet het, dat is een sessie-onderwerp ! Nog één ding ? Jennie van de 4e verdieping angst aangejaagd ? Oh man…dàt ! Sorry hoor, maar dat is écht niet mijn eigen schuld alleen ! Ten eerste kon ik niet weten dat boven mijn kamer de isolatiecel van het 4e lag…  en dat wijf was al een gat in de nacht aan het krijsen van “Ze komen me halen…ze komen me halen”… Ik probeer af en toe ook wat te slapen, weet U ? Hoe…wat zeggen ze dan op het vierde ? Oh ja oké, ben weer mee… Ik vreesde al dat ik die nacht geen oog meer toe zou doen. Dus toen het eindelijk rustig was, heb ik inderdaad op de verwarmingsbuizen geslagen met een schoen en geroepen : “We zijn er nu ! En we komen je nu halen, woehaa !!”. Natuurlijk heb ik daar spijt van…heb voor de rest van de nacht inderdaad geen oog meer toe gedaan… Konden ze die niet platspuiten of zo ? Mij ? Nu nog straffer…heb ik het weer gedaan ! Man man…slechts één moment van onoplettendheid en hop : ga meteen naar de gevangenis, ga niet langs start, U ontvangt geen geld ! Schrijf, schrijf, scheur… Mag ik U eens iets zeggen : verleden week, de dag van mijn verjaardag, is mijn dochter eindelijk voor de eerste keer meegekomen met haar moeder en mijn zoon, die me wel meer komen bezoeken. Heb gehuild als een klein kind ! Ik wist dat deze opname slachtoffers zou maken, maar niet zo veel indien ik gewoon was blijven drinken en drugs nemen. Wil enkel zeggen : ben gelukkig niet al mijn menselijke waarden kwijt ! Watte ? Dàt moet U toch nog eens één keer herhalen ! Ik ben diegene waar U het meest vertrouwen in heeft op een goede afloop van gans de afdeling ! Ah, zelfs van onze groep ! Man man…zou er toch niet te veel geld op inzetten (ha ha !). Ja, weet U : doet mij een beetje denken aan de sessie van eerder deze week. Wat zei U ook alweer : “Iedereen verdient een tweede kans !” ? Ben helemaal akkoord, maar het zijn nu net de andere mensen die je dat moeten toestaan ! Ha zo…het begint bij jezelf…ja ja. Zei zelf vroeger ook altijd: ‘no retreat, no surrender’… wat helaas niet ‘an sich’  leidt naar zo’n tweede kans ! Sommigen hier hebben het geluk te mogen terugkeren naar hun eerste kans, die nog steeds staat te wachten op de regenboog aan de hemel. Natuurlijk, dat weten wij ook, meestal ten onrechte. Heeft Uzelf niet gezegd dat zowat 85 % van alle verslaafden hervalt ? Misschien best allemaal meteen in de rivier gooien…zo ‘redden’ we het leven van onze geliefden tenminste toch nog ! Mmm, daar zou u liever een ander keertje op terugkomen ! Tijd voor de volgende sessie nu, zeker ? Ah nee, sorry…vergeten. Natuurlijk zijn er geen sessies meer vandaag ! Dus, wel vrij, maar niet buiten ? Ikke ? Wat lezen en muziek beluisteren, denk ik… Ja, bedankt voor het verplichte gesprek…schrijf, schrijf…scheur ! Even naar buiten…voor een nieuw verhoor van ‘The Fab Four’ én een sigaret ! Problemen ? Nee, natuurlijk niet…Alleen : ben hier nog niet weg, denk ik… We roken alle 5 en besluiten dan maar wat te gaan kaarten. Hartenjagen ? Ja prima hoor… Hoop dat ik win ! Kom sowieso al harten tekort ! Groep ‘A’ : 4 mannen en 1 vrouw, dagelijks vechtend tegen demonen, angsten, verslavingen, depressies, zichzelf…De hardst verslaafden, maar met hoop op een toekomst ! Eveneens het meest gemeden door de andere 23 patiënten. Wij zijn arrogant ! Staan boven de anderen ! Maar ook : vechters, volhouders… Een toekomst in zicht, eens vrijgelaten. Wij zouden ‘genezen’… Vreemd woord : van een verslaving genees je nooit ! Je vecht er dagelijks tegen ! Een thuismatch win je meestal nog wel, mits enige forse volhouding…Een uitmatch wordt al véél moeilijker ! Problemen ? Even Damocles bellen…niemand thuis natuurlijk ! Is alweer op weg met zijn zwaard : op zoek naar ons…ongewapend ! ‘Last people standing’…waarvan er inmiddels 2 zijn overleden (waaronder Tom) aan een overdosis en 2 opnieuw opgenomen…voor een derde kans ? Damocles houdt blijkbaar niet van de kust. Vindt Wenduine niet op de GPS van zijn paard ! Verstoppertje spelen ? Ik kom ! Tot nu toe heeft hij me niet gevonden ! Fier ? Natuurlijk niet : teveel schade  achter me gelaten ! Eén ervan heet ‘invaliditeit’ ! 56 jaar…nog 4 jaar te gaan, Jos ! Zal ik dan misschien wél de zee bereiken in poedervorm ? Misschien…Ik hoop het zo ! Maar inmiddels : schrijf, schrijf, punt…scheur ! 

Paul Smeyers
12 1