Zoeken

United Cowboys (1)

    Als jakhalzen joegen ze op groei, in het Oostblok waar de nieuwe vestigingen als paddestoelen uit de grond rezen. Vele Polen, Tsjechen, Slovaken, Hongaren en Roemenen werkten er gedwee als mieren in twee, vaak drie shiften. Assemblage, componenten uit staal, aluminium, plastiek, voor de apparaten met de merken die u vast bekend in de oren klinken : Arsus, Insomnia, Lulding, Snotsushita, Syfilips...   “Het bedrijf is toonaangevend en in elke vestiging is er een ruimte die veel weg heeft van een mortuarium, met diep lades waarin men liggen kan, zeer comfortabel en ter ontspanning want het management staat onder grote druk. Bedieningsknopjes zijn er, voor het sfeerlicht, de muziek en de temperatuur. Er is ook een ruimte met een biljart, een pingpongtafel, er is een eigen restaurant met sojabonen, tofu, ecologisch geteeld fruit, met vele verse groentjes en er is een frivool vertrek met een vrouw, zoals Florence Nachtegaele, bij wie men steeds het hart kan luchten.”   Applejack was de nieuwe human resource manager op de hoofdzetel, waar afgebroken en gebouwd werd. Nieuwe bureaus en een extra wc, voor het coördinatiecentrum en Applejack was een man met flair, een kraaihaan met toekomstvisie. Hij zat samen met Benjamin in het oude labo dat tijdelijk als bureel fungeerde. Benjamin was ook nieuw maar lang niet zo breedsprakig, verdiepte zich dag na dag in dezelfde stapel papier en maakte regelmatig aantekeningen in een blauw Atoma schriftje.   Het was via mijn stiefvader, een Tsjech die ooit, na de Praagse Lente naar België gevlucht was en die voor Applejack en co. vertaalwerk deed, dat ik aan dit werk geraakt was en terwijl Applejack aan de telefoon met bravoure gesticuleerde, terwijl Benjamin vlijtig notuleerde, brak ik samen met twee andere gasten een anodisatielijn af in de ruimte ernaast.   Het stonk er en ik zag zwart als een gespierde aubergine, toen ze voorbijstapte op haar lederen zooltjes, Florence, van de personeelsadministratie, die me die eerste vrijdag éénenveertig uren uitbetaalde. “Hier, gij zwarte Guust, zevenduizend driehonderdtachtig frank voor éénenveertig uur”, had ze gezegd terwijl ze me de biljetten en de vier stukken van twintig toestopte.  “Roeland Deroover. Met twee o’s”, had ik gezegd terwijl ik in naar die rosse krullen keek. “Met drie o's”, sprak haar tong, die daarop het topje liet zien en weer verdween tussen die magnifieke lippen.   Het brein achter dit bedrijf was ene Florian F., kortweg FF, zoals gedrukt staat op de fast forwardknop van mijn Syfilips cassetterecorder. FF was groot van postuur en een man met een charisma waar men niet omheen kon.   Die vrijdagmiddag was Florian ook op de hoofdzetel aan de Expansielaan te Wetteren en Roeland had ze bezig gehoord in de aftandse kantine waar ze hun door een broodjeszaak geleverde baguetten aan het opeten waren, Bart en Leen van de boekhouding, samen met Florian, Florence, Appeljack en Benjamin.   FF had net een grote hap uit zijn broodje met filet américain préparé genomen en zat krachtig te kauwen, toen Applejack zijn relaas begon, jonglerend met Engelse termen. Over “creating spaces for work and play”, over futuristische ruimtes waar de jakhalzen zouden kunnen pauzeren, over pingpongtafels en de groenste salades. FF verslikte zich haast en was in een luid lachen uitgebarsten, tewijl de anderen grinnikten.   Ik heb Applejack daarna nooit meer terug gezien. Hij was door het gelach van Florian blijkbaar ferm in zijn gat gebeten. Hij had hoofdschuddend de kantine verlaten, was in zijn Renault Vel Satis gekropen en veel gas gevend weggereden, richting het rijk van Adonis en Aphrodite, langs de Leie en de Suikerrui naar het land met de boterbergen, bakbananen en de gratis marmelade.           Exit Applejack deel 1 van het documentaire kortverhaal ‘United Cowboys’ uit de reeks ‘Roeland Wittebolle'

Bernd Vanderbilt
0 0

Wij hadden onze namen nog [fragment]

Klasfoto. Ik ben al namen vergeten. Er zijn doden bij, dat weet ik. Wij blijven over. Daar sta ik, links. Ik lachte want dat hoorde zo. Ik droeg een afdragertje van een trui, van mijn vader godbetert. De kleuren van de sixties en hij prikte. En ik had het nog steeds koud.Afdragertjes moeten kunnen, vind ik nu, maar ook werken. Moest ik kinderen hebben, ik zou ze de kunst van het afdragen leren, als ze dat maar willen. Als ik mijn familiekleren vroeger zelf mocht kiezen, vond ik het nog wel leuk. Een voetbalbroek van mijn oom werd mijn paar nieuwe clownspijpen, met de oude handschoenen van oma was ik Michael Jackson en ik heb me nog maar zelden zo’n echte man gevoeld als toen ik voor het eerst de bretellen van mijn grootvader omdeed.Breed hadden ze het niet, mijn ouders, maar ze deden wat ze konden en ze deden het samen. Daar staat zij, bij het midden. Ook zij lachte, maar dan echt en soms naar mij. Daar moest ik het gaan zoeken, wist ik toen. Dat dacht ik wel vaker, maar dat was anders. Daar wilde ik het gaan zoeken, en durfde. En daar vond ik het ook. De ware liefde. Toen wist ik niet wat dat was.Verder dan af en toe een heel klein zoentje bestond niet, niet voor ons. En hand vasthouden zo lang we konden. En samen spelen, toen dat spelen nog een spel was voor iedereen en ook voor ons.Ik hield van haar. Dat durf ik nu wel zeggen. Toen was dat iets voor grote mensen en die geloofde ik niet. Wij wisten beter. Wij waren beter. Wij waren klein. Ik ben niet helemaal geworden wie ik toen dacht te willen zijn, maar als kind was ik ook wel eens mis.Groter nu, en zwaarder, en schouders die gedragen hebben en een hoofd dat voller zit, vanbinnen en vanbuiten. En een baard die er anders uitziet dan de baard die ik mezelf vroeger gaf met stift, penseel of potlood, maar waar ik best tevreden over ben zoals grote mensen tevreden kunnen zijn: genoegen nemen met een trapje lager dan geluk, want overdaad schaadt. Altijd.

Jürgen NaKielski
23 1

VOICEMAIL

Ik geraak stilaan verward van al die berichten over het geloof. Ik lees in kranten  en zie en hoor via de televisie allerlei idioterieën. Ik weet dat ik met mijn kruistochtverhaaltjes tegen de religies, kleine successen boek bij atheïsten en agnosten, maar ook dat ik tegen de schenen stamp van de meeste gelovige mensen. Toch ben ik er van overtuigd, dat de wereld door het geloof  volledig over de rooie gaat en dat de mensheid afstevent op totale vernietiging. Ik begrijp nu al lang niet meer hoe intelligente mensen achter zo’n Roomse lange jurkenmaffia blijven aanlopen. Hoe sommigen zich op korte tijd kunnen laten indoctrineren door religieuze fanatici, die in het bezit zijn van een lidkaart van het IS- tuig en de Taliban fanclub. Wat gaat er in de mensen hun geest om, om op bedevaart te gaan naar grotten en kathedralen en daar devoot neer te knielen en te bidden voor plaasteren en houten beelden. Het is onbegrijpelijk hoe miljoenen Joden nog steeds hun ganse leven in functie van het hiernamaals verkwanselen, voor een God, die zogezegd samen met hen geleden heeft tijdens de Tweede Wereldoorlog in de concentratie- en vernietigingskampen maar hen destijds toch schromelijk verlaten heeft. Hoe groot moet een geloof zijn, om arme mensen ertoe te brengen hun laatste geld uit te geven aan wierrook en bladgoud om op de Boeddhabeelden te kleven. Hoe sterk is een religie om mensen ervan te overtuigen dat ze minstens één keer in hun leven, zich rond een steen in trance te moeten cirkelen. Hoe diep geworteld moeten die sprookjes zijn, om ondanks al je religieuze pogingen en gebeden , nooit enig resultaat te zien en gewoon te blijven geloven? Denkt U niet, dat als ik nu, de dag van vandaag, met een verhaal op de proppen zou komen, dat ik zonder seks zwanger geraakte, dat ik na de bevalling nog steeds maagd gebleven was, dat mijn zoon over water kan lopen, dat hij brood vermenigvuldigt, water in wijn kan veranderen en de zieken en kreupelen kan genezen door handoplegging en een gebed, dat men mij dan onverwijld zou afvoeren naar één of andere psychiatrische kliniek? Of dat mijn zoon een podiumplaats zou krijgen tussen alle andere Nobelprijswinnaars?   Zo las ik in de krant, dat drie Marokkaanse jongens in Marrakech op het Djemaa el Fna plein aangehouden werden omdat ze tijdens de ramadan, met temperaturen boven de 40 graden in de schaduw, elk een glas vers geperst sinaasappelsap gedronken hadden. De tien kraampjes met het geperste sap staan er tijdens de ramadan klaarblijkelijk alleen maar voor de verkoop aan de ongelovige toeristen. In plaats van de Islamietjes te wijzen op het verbod,( zoiets zoals bij ons; onder de 18 jaar schenken wij geen alcohol)  had de sinaasappelsapverkoper eerst aan de ramadammers drie glazen sap verkocht, ze die laten uitdrinken en vervolgens de politie opgebeld.  Leuke laffe achterbakse daad. De drie moslims riskeren nu een gevangenisstraf van 3 maanden! Vroeger had men bij de Rooms katholieken ook een vastenmaand. Op vrijdag mocht er geen vlees, alleen vis gegeten worden. Ongedoopte baby’s die stierven gingen zonder pardon naar het voorgeborchte en geraakten nooit bij onze “Lieve” Heer die hen vroegtijdig tot zich geroepen had. De pastoor predikte, nacht en ontij van op de kansel als er gezondigd werd. Jaren heeft men de mensen met al deze onzin onderdrukt. Is de kerk of de mensheid dan geëvolueerd? En cours de route werden ineens een aantal christelijke zekerheden afgeschaft. Vasten was ineens niet meer nodig en we mogen nu alle dagen vlees of vis eten. Plots is dit geen zonde meer?? Voor elke gedoopte baby kreeg en krijgt nu nog, de katholieke kerk subsidie. Het was en is in hun eigen belang dat de kindjes allemaal, zo vlug mogelijk een drens doopwater over zich kregen en de namen in de gelovige analen werden opgeschreven, alvorens ze ongesubsidieerd  het tijdelijke voor het eeuwige verwisselden. Dus om de ouders wat aan te sporen om zo snel mogelijk te dopen,creëerde men het babyvoorgeborchte.  Vermits er minder kindersterfte was en de moderne mens problemen had met het idee dat die kleine schatten eeuwig voor de hemelpoort zouden moeten rondzwalpen, heeft men onder druk, het voorgeborchte maar ineens afgeschaft. Hoe kan dat dan? Als je ziet hoe hypocriet dat katholicisme was en is. Als je rijk was, kon je de zonden afkopen met aflaten. Hopen kaarsen worden gebrand, heel der bergen en markten worden op de knieën op- over- en afgekropen om er zeker van te zijn dat die ene heel grote zonde toch maar vergeven wordt, alvorens je jezelf aan de hemelpoort aanbiedt. Nu mag je overspel plegen, fraude plegen, liegen, corrupt zijn, moorden, de ene zonde op de andere opstapelen en vloeken à volonté, als je maar regelmatig gaat biechten. Tien minuten in de biechtstoel bij mijnheer pastoor, en na het stamelen van drie ‘weesgegroetjes’ en vijf ‘onze vaders, die in de hemelen zijt’, is je religieus curriculum vitae weer stralend Dash wit! Je volledige zondige gedrag wordt door God vergeven en je kan er weer opnieuw tegenaan. Geloven die religiepredikers, nadat ze alle miserie in de wereld zien, nog zelf in hun verhaaltjes, of blijven ze dit gewoon stug volhouden alleen voor de macht? Kunnen zo’n katholieke pausen, die al deze veranderingen en tegemoetkomingen, in het geloof doorgevoerd hebben, dan niet eens gaan onderhandelen met andere godsdienstpredikers? De Roomse Paus heeft echter andere prioriteiten. Op de televisie zag ik dat hij in Zuid Amerika als een rockster binnengehaald werd. Mensen sparen daar het eten uit hun mond om toch maar genoeg centen bij elkaar te krijgen om de tocht naar het geloofsfestival te kunnen maken. Dagen kamperen zij in kleine gammele tentjes en slapen in of zonder een slaapzak onder de blote hemel om vooral niets van die religieuze poppenkast te moeten missen. Zij luisteren ademloos naar die, met goudbrokaat opgedirkte jurkenman, die toevallig in het rijkste staatje van de wereld resideert. Hij oreert, dat alhoewel zij arm zijn, zij troost moeten blijven vinden in hun geloof, dat ze vooral moeten blijven bidden tot de Heer. Hij spelt hun het sprookje van de zoon Jezus op de mouw, die naar de aarde gestuurd werd om al de menselijke zonden af te kopen. Dat de zoon ook arm was, maar toch met een simpele truc de hongerige van brood voorzag en de dorstige wijn aanbood. Als de gelovigen zich dan, later op de avond als schapen vol geloofsadrenaline maar met lege geldbeugels en knorrende magen, biddend terug naar de sloppenwijk begeven, hopen zij alleen maar dat de goudgetooide herder gelijk heeft en dat God zijn zoon ook eens bij hen zal laten langskomen. Maar ik begrijp het niet helemaal!  Krijgt God soms katarakt en ziet hij sommige delen van de wereld niet meer duidelijk? Merkt hij niet dat in India en Bangladesh, mensen onder kartonnen dozen wonen en onder plastiek zakken sterven? Of moet Ganesha en Shiva daar maar hun plan mee trekken?  Wordt God doof en moet hij misschien langs Audionova om zich een hoorapparaat aan te schaffen. Hoort hij al die biddende en van honger creperende Afrikanen niet? Is dit werelddeel voor hem één zwart gat? Waarom stuurt hij zijn zoon niet eens die richting uit om wat brood te vermenigvuldigen en wat vervuild rioolwater tot een Saint Petrus of een Chateauneuf du Paapje om te toveren? Misschien dat een vrouw het beter zou aangepakt hebben, dan zo’n halfgare predikkende hippie, die zich constant door zo’n twaalfkoppige nichtgenbrigade liet omringen. Zo’n gigantische problemen los je niet op met een vrouw als Maria in een grot aan een verhongerde, menstruerende puber te laten verschijnen. Misschien heeft God nog ergens een dochter rondzweven, die eventjes orde op zaken kan komen stellen. Een vrouw die de broek draagt, een vrouw met ballen, die van wanten weet.  Die onmiddellijk de regen op aarde eerlijk verdeelt, die de rijst- en de graanoogsten laat lukken, die het water drinkbaar maakt en het eventueel wijzigt in melk. Een dochter, die en passant de kindersterfte, het kastenverschil en de vrouwenbesnijdenis uitroeit. Dat zou maar eerst het juiste gebaar van God zijn! Wat ik ook niet helemaal kan bevatten, is waarom de Goden, hier op aarde, zich allemaal door zo’n carnavaleske randdebielen moeten laten vertegenwoordigen. Kunnen zij zich, in het digitale tijdperk niet via Facebook manifesteren of ons allemaal gewoon hun rechtstreeks telefoonnummer doormailen. Poepsimpel, je toetst 7 (van de zevende hemel) en vervolgens 001. Tuut, tuut..   U spreekt met de voice mail van de goddelijke familie.  Indien U Joods bent en het is toevallig sabbat, dan bent U nu al in de fout door op deze knoppen te drukken Indien U meer informatie wenst over godsdiensten - druk 1 Om op de hoogte te blijven over eventuele Maria verschijningen – druk 2 Wenst U informatie over creationisme of evolutieleer – druk 3 Had U een vraag over besnijdenissen, vrouwenverminking, files en spoorstakingen - druk 4 Wilt U een mirakel meemaken- druk 5 Wenst U informatie over de vastenperiode, de ramadan en laffe sinaasappelsapverkopers – druk 6 Wilt U aan eender welke kerk, moskee, tempel of synagoge een donatie doen, of Uw zonden financieel afkopen, houdt Uw bankkaart klaar - druk 7 Wilt U weten hoe en in welke hemel U opgevangen wordt na Uw zelfdoding, Uw zelfmoordterroristische aanslag of als martelaar- druk 8 Wenst U informatie over condoomgebruik, abortus of euthanasie, gelieve U tot een andere dienst te wenden. Hebt U last van klokkengelui, Allah geroep, bedelmonniken, wierookstank, het krijsen van schapen voor het offerfeest, getuigen van Jehova en Scientology-bekeerlingen - druk 87 Had U graag een digitaal kaarsje gebrand in een kerk naar keuze, houdt Uw creditkaart bij de hand en - druk 88 Wordt U graag geïnformeerd over door de Goden geplande rampen, vulkaanuitbarstingen, overstromingen, tsunami’s of aardbevingen – druk 89 Indien U meer dan 80 jaar oud bent en in het bezit van een slapjanus en U wilt weten wat U nu nog met die 70 maagden in de hemel kan aanvangen – druk 90 Als U informatie wenst over doop, communie, Bar Mitswa, Jom Kippoer, Pasen, Ons Heer Hemelvaart,  Loy Krathong, Kerstmis, het Suikerfeest of allerlei heilige feestdagen- druk 91 Wenst U klacht neer te leggen over homofiele en pedofiele geloofsvertegenwoordigers – druk 92 Hebt U last van flatulentie tijdens de gebedsdienst en wenst U dat een andere houding bespreekbaar wordt – druk 93 Wilt U meer informatie over de voortgang van Uw wensbriefjes, die U in de Klaagmuur stopte – druk 94 Denkt U dat U per toeval één van Uw voorouders, die als insect op de wereld teruggekeerd was, hebt ingeslikt of doodgemept – druk 95 Wenst U op de hoogte gehouden worden van de nieuwe modekleuren voor kazuifels, nonnenoutfits, pastoorskostuums, priesterboorden, bisschopkleden, djellaba’s, burka’s, hoofddoeken, tulbanden, pruiken en keppels - druk 96 Hebt U opmerkingen over de onverstaanbare teksten in de Bijbel, de Koran of de Thora en wenst U ons hiervan op de hoogte stellen – druk 97 Wilt U informatie over bevruchting door de Heilige Geest, seks voor het huwelijk of na het huwelijk, verkrachting of pedofilie – druk 98 Hebt U vragen over de hemel, de hel, het vagevuur, genocide, terreurindoctrinatie, of geloofsfanatisme – druk 99 Indien voor U geen enkele vraag in onze bovenstaande lijst van toepassing is en U één van de Goden persoonlijk wilt spreken – druk 100     Tok, tok tok…1OO  klik   Al onze lijnen zijn bezet, gelieve aan Uw toestel te blijven. Muziekje ; Halelulia, halelulia halelulia haleluuuu uuu lia…Al onze lijnen zijn bezet, gelieve aan Uw toestel te blijven. Muziekje; wie heb ik aan de lijn, halo, halo… Al onze lijnen zijn nog steeds bezet, gelieve aan Uw toestel te blijven. Arabische muziek weerklinkt. Er zijn nog 75 miljoen wachtende voor U en de wachttijd kan oplopen tot 9 jaar, 5 maanden, drie weken, twee dagen en 7 uren.. Indische sitarmuziek jengelt door de hoorn.  Probeert U het later nog eens. Al onze lijnen zijn bezet… Wij danken U alvast voor het vertrouwen dat U, ondanks alles, in het geloof blijft hebben…piep, piep, piep bezettoon….

Sim
3 0

DE REUZEKENS VAN BORGERHOUT

Ik weet zeker dat jullie dit al eens allemaal meegemaakt hebben. Je staat in je potten te roeren of je wast de auto en je neuriet mee met de radio en dan is er plots dat liedje, dat niet meer uit je hoofd weg te branden is. Eerst heb je het nog niet volledig door maar als je ’s avonds naar bed gaat, dreunt het nog steeds door je hersenpan. Zo liep ik vorige week, ganse dagen van; “Wie heb ik aan de lijn, halo, halo”, te zingen. Niet dat ik zo’n fan van K3 ben, maar het pinnetje van de platendraaier in mijn bovenkamer bleef constant op de Télé Romeo hangen. Gek werd ik van dat gekweel in mijn hoofd! Net toen ik dacht dat ik overnacht het deuntje kwijtgeraakt was, hoorde ik het ’s morgens opnieuw op de radio en wat dachten jullie…De oorworm had zich in mijn hersenen gedraaid. Het K3 trio fietste met me mee naar de markt en zelfs winkelen ging op het tempo van een geneuriede of luidop zingende: “ Halo, halo!” Soms keken de mensen mij een beetje vragend aan, met zo’n blik van: “Wie is die vrouw die mij goedendag zegt, ik ken haar helemaal niet!” Een enkeling zei wat aarzelend een halo terug, een beetje beschaamd, dat hij mijn naam vergeten was en mijn gezicht bij hem totaal geen herkenning opriep. Als ik het wandeltempo op polonaise niveau bracht, keek manlief me soms een beetje geërgerd aan.  Ik deed nog juist niet de ingestudeerde showdanspasjes na. Tik, tik met de wandelstokken op “Halo, halo, mijn télé Romeo…” Ach, ik zat zelf een beetje verveeld met mijn repertoire. Ik probeerde allerlei andere liedjes te fluiten of hardop te zingen in de hoop de meidengroep voor eens en voor altijd uit te drijven. Zelfs “The show must go on” en de “Power of Love” twee van mijn lievelingsnummers, die normaal toch echt als een paardenmiddel zouden moeten werken, kregen het kindergezang van de Rosse, Blonde en de Zwarte niet uit mijn kop. K3 bleef maar in mijn schedel ronddreunen. Zodra ik ’s morgens de ogen opende, waren ze daar en lieten mij op een uptempo van: “Wie heb ik aan de lijn…” de traptreden naar beneden huppelen. Ze waren onuitroeibaar. Het was natuurlijk een ongelijke strijd, drie tegen één. …” Ze overleefden nu al bijna een ganse week in mijn schedeldak. Ik had een onvernietigbare muzikale kronkel in mijn hersens gekweekt. En dan, op het moment dat je denkt dat je kierewiet wordt en overweegt om hulp te zoeken of toe te treden tot de zelfhulpgroep “Hoe krijg ik dat lied eruit” verdwijnt het deuntje in je persoonlijke dampkring.  De vrijgekomen stilte in mijn hoofd was oorverdovend en plots waren daar weer alle geluiden van de dag. Wat mij het meeste opviel was opnieuw het zoemen van manlief. Als een vrolijke dikke hommel loopt hij zoemend naast mij. Toen ik dit fenomeen enkele jaren geleden voor het eerst waarnam, wist ik niet goed wat ik hoorde. Het begon op momenten van stress en onzekerheid. Als het klusje boven zijn pet groeide, zoemde hij een oplossing bij elkaar. Maar nu zoemt manlief op alle mogelijke onverwachte momenten vrolijk door het leven..Toen wij elkaar pas kenden zong hij nog uit volle borst, minstens één keer in de week zijn echte lijflied. Op de fanfaretonen van ‘Stars and Stripes forever’ zong hij: “Wij gaan naar het land van Hawaai. Naar het land van de wiegende wijven. Daar lopen ze bloot in de wei. En van a 1 en van a 2, ze kunnen me krijgen!” Met het ouder worden, verdwenen de zwoele buikdanseressen met de strooien rokjes uit zijn hoofd en kwamen er vier dikke reuzen voor in de plaats; De Reuzekes van Borgerhout. Op stressmomenten steekt de reus zijn kop boven water. Nu zingt manlief niet, hij neuriet niet, hij fluit niet, mijn echtgenoot zoemt het liedje. Ik weet het, jullie worden best jaloers want een knoopjesafdraaiende en gonzende partner, dat heeft niet iedereen. Ik wilde dus wel eens weten waar dit zoemverschijnsel plots vandaan kwam. Volgens manlief zat het al jaren in de familiestamboom rond te gonzen en had zijn grootvader dit zoemgedrag ook. Dus zonder meer met de genen meegekregen. Het spijtige van de zaak is dat manlief zijn zoemrepertoire nu al jaren uit één enkel liedje bestaat: “De reuzekes van Borgerhout”. Al wie daar zegt, de reus die komt, de reus die komt, ze liegen daarom, kere weer om, reuzeke, reuzeke, kereweerom reuzegom…”Maar dan  woordeloos,  alleen een neuzelig gezoem. Al meer dan 300 jaar, telkens in september worden de Reuzen van Borgerhout weer van stal gehaald en stappen en draaien ze in een optocht door de straten. Mijn grootouders, langs vaders kant woonden hun hele leven in Borgerhout. Dus kan ik mij nog levendig voorstellen hoe ik als klein kind met ma, pa, bompa en bomma naar deze optocht ging kijken. Borgerhout had een hele brede winkelstraat die vanuit de volkse levendige gemeente helemaal tot in het centrum van Antwerpen doorliep. Borgerhout had een eigen bioscoopzaal, een heel bekend ijssalon en er waren diverse stijlvolle tapijt- meubel- schoenen- en kledingwinkels. In de jaren zeventig verdwenen al deze chique handelszaken één voor één. Ze werden vervangen door pita/shoarma- restaurantjes, thee/drugshuizen, waterpijpcafés en multiculturele kasbahwinkeltjes. Ik zou niet weten waarom, maar Borgerhout werd vanaf toen in de Antwerpse volksmond Borgerocco genoemd. Ik heb me zelfs laten wijsmaken dat in één van de laatste optochten grote Fatima reuze poppen mee opstapten. Maar dit terzijde. Van zo lang wij samen zijn, gingen manlief en ik nog nooit samen naar deze Reuzenstoet kijken en behoort dit optochtmelodietje niet tot de klassiekers in onze CD verzameling . Ik vermoed dus dat dit Reuzenliedje nog een overblijfsel van een onverwerkt jeugdtrauma moet zijn dat ergens in de krochten van zijn brein gestockeerd bleef. Enfin, ik kan mij levendig voorstellen hoe tegemoet komende wandelaars, ons vorige week over straat zagen lopen: Zoem zoem, kere weer om reuzeke, reuzeke, halo, halo mijn télé Romeo, reuzeke, reuzeke…zoem zoem.. We waren met onze kleinzoon een weekje aan zee toen die plots aan manlief vroeg: “Bompa waarom doe je dat?” “Wat Matteo?” “Awel bompa, zo zoemen!” Manlief  lachte en keek mij eerst bestraffend aan omdat hij dacht dat ik kleinzoontje een hint gegeven had. Niet dus.”Heu, dat is zingen hé.” De kleine opdonder keek echter met een vragend engelengezichtje naar bompa op:  “Bompa, dat is toch niet zingen hé, het is net of Maya de Bij rond mijn hoofd zoemt! En bompa waarom brom jij steeds hetzelfde liedje? Altijd datzelfde melodietje is keivervelend hoor!” Ja, de waarheid komt uit een kindermond! Sindsdien probeert manlief van zijn reuzenlied af te kicken en komt er soms wel al eens een ander melodietje uitgezoemd maar van enige grote vooruitgang in het zoemrepertoire is tot op heden alsnog geen sprake. Vanmorgen zette ik de radio luid terwijl ik met stofvod en swiffer rondliep. Ramsey Shaffy zong vanuit het hiernamaals: “Laat me, laat me mijn eigen gang maar gaan..” En ik kweelde mee! Ik zong het de ganse dag. Bij het uitruimen van de afwasmachine, bij het tafeldekken, onder de douche en op weg naar bed. Misschien geeft Ramsey het al na één dag op maar ik vrees ervoor. Dus als straks de vrienden komen barbecueën, moeten ze niet schrikken als ik, bij het ronddelen van de sla, het vlees en het dessert luidop zing van “Laat me, laat me mijn eigen gang maar gaan.. laa aat me, laaaat me, ik heb het altijd zo gedaan!”  Dat betekent dan niet dat ik alle hulp weiger hoor, maar gewoon dat Ramsey, K3 eruit gewipt heeft en hij zich nu in mijn bovenkamer gesetteld heeft.   Sim,   laat me, laat me….

Sim
370 0

Een knikje en een glimlach.

Een knikje en een glimlach. Dat kreeg ik van haar op een ochtend enkele maanden geleden toen we elkaar kruisten op de weg naar school. Ze duwde een kinderwagen voort met erin een kind van enkele maanden oud. Ik pijnigde mijn hersens maar kon haar niet plaatsen in mijn brede kennissenkring. Moest ik deze jongedame kennen ? Ik zette mijn twee spruiten van negen en zes jaar af aan de schoolpoort en wandelde in gedachten verzonken terug huiswaarts. Weer kruisten we elkaar maar ditmaal was haar kinderwagen leeg. Een knikje en een glimlach en ik beantwoordde haar gebaar. En zo gaat het elke keer als ik haar tegenkom.  Als ik na de grote schoolvakantie van de schoolpoort terug naar huis wandel fietst ze me voorbij met het kleine kind achterop in een kinderstoeltje. Ze stopt bij het huis van de onthaalmoeder en zet het kindje op de stoep. Het verwondert me dat op twee maanden tijd het ukje rechtop kan zitten en aan de hand van de moeder zelfs kan stappen maar zo gaat dat met jong leven. En weer is daar die vriendelijke knik met glimlach. Ik ben ondertussen tot de conclusie gekomen dat ik haar van haar noch pluim ken en vraag me af waarom ze steeds vriendelijk is tegen me. Voor mijn uiterlijk zal het zeker niet zijn, ik was in mijn jonge jaren al geen adonis en de tijd heeft niet voor verbetering gezorgd, integendeel. Trouwens met mijn één en vijftig jaar ben ik oud genoeg om haar vader te kunnen zijn. Misschien is het dat wel, valt ze op oudere mannen, op zoek naar een vaderfiguur die ze zelf nooit heeft gehad. Deze  gedachte geeft me een oncomfortabel gevoel en telkens ik haar tegenkom ben ik alerter dan anders , speurend naar iets dat mijn vermoeden bevestigd. Maar met de beste wil van de wereld kan ik nooit iets bemerken dat in die richting wijst. Elke keer weer dat knikje en die glimlach, meer niet. Op een helder moment schiet er plots iets in mijn hoofd, iets dat het schaamrood tot achter mijn oren doet lopen. Hoe heb ik zulke lelijke dingen kunnen denken over haar! Ze is gewoon zo, welopgevoed, vriendelijk en positief van nature. Niet zoals vele van haar leeftijdgenoten die zich meer zorgen maken over wat er op hun smartphone gebeurd dan wie die mens is die ze juist zijn gepasseerd. Of die zich liever afvragen of hun handtas wel bij hun schoenen past dan iemand vriendelijk te begroeten. Maar zij niet, zij loopt rechtop en in het rond kijkend is ze vriendelijk tegen iedereen op straat. Mijn besluit staat vast, volgende keer ik ze tegenkom beperk ik me niet tot een lichte beweging van mijn hoofd en een grimas rond mijn lippen maar zeg ik goeie morgen, of beter nog, een goeie dag. Want dat wens ik haar, een goeie dag, met een knikje en een glimlach.

Hans Roofthooft
34 0

Volgende halte: Antwerpen-Berchem.

De trein doet alsof er niets aan de hand is. Hij rijdt, zoals treinen rijden, luid denderend over het spoor en net iets te laat. Het landschap schuift voorbij, de blikken van verveelde reizigers zijn gericht op boerderijen die ooit the middle of nowhere toebehoorden. Nu moeten ze het met de lijn Gent-Antwerpen in hun achtertuin stellen. De koeien grazen, alsof er niets gebeurde.   Ik zit in een rustige wagon, maar mijn hart klopt in mijn keel. Mensen praten amper. Zij laten hun pupillen over de huizen hoppen. Zij scrollen door hun Facebook-feed op veel te grote smartphoneschermen. Zij sluiten hun ogen, maar proberen niet in slaap te vallen. Zij lezen de krant of een boek. Mijn boek.   Ik stootte mijn voet tegen die van een medepassagier toen ik tegenover hem plaatsnam. Ik stamelde ‘excuseer’, maar de man bleef verdiept in zijn boek. Op de paperback cover staat een foto van de schrijfster. Verbaasd kijk ik mijn breed glimlachende zelf in de ogen. Deze man heeft in de boekhandel naar het coverontwerp gegrepen dat ik zorgvuldig heb uitgekozen, hij heeft de achterflap gelezen en besloten het boek een kans te geven. Misschien las hij enkele dagen eerder het onopvallende artikeltje in het regionale dagblad waarin m’n debuut kort werd besproken.   Hij heeft me niet herkend. Hij heeft me nog niet eens aangekeken. Zijn ogen glijden over de bladzijden, zuigen de woorden op. Ik ben verstijfd van een gevoel dat het midden houdt tussen angst en pure blijdschap. Hij leest mijn boek! Moet ik me voorstellen? Hem de hand schudden? Hem lachend in de armen vallen en bedanken? Zou hij vriendelijk mijn verhaal bejubelen of eerlijk en doordacht zijn mening geven? Hij is nog niet halfweg. Heeft hij zijn oordeel al klaar?   De trein stopt in het station Gent-Dampoort. De man staart enkele seconden naar buiten terwijl hij zijn wijsvinger tussen het boek houdt, op de juiste pagina. Hij werpt een blik op zijn polshorloge. Hij laat zijn kaken vollopen met lucht en laat die met een diepe puf ontsnappen. Zijn blik kruist grijnzend de mijne. Ik krimp ineen. Hij opent het boek en geeuwt bescheiden. Ik zie zijn ogen weer over de pagina’s gaan. Snel. Sneller en sneller. De ene bladzijde na de andere lijkt hij in een wip om te slaan. Ik wil opstaan en wegrennen. Op naar een andere wagon, maar mijnen benen zijn als spaghettislieren zo slap. Ik duik weg in mijn grote sjaal en zit maar wat naar mijn smartphone te staren.   Hij is m’n boek beu. Iets meer dan een derde heeft hij gelezen en de verveling slaat genadeloos toe. Hij leest niet meer. Hij scant. Hooguit nog op zoek naar een ontknoping. Dat ene ding over dat ene personage wilde hij toch nog te weten komen, alvorens het boek in de boekenkast te duwen, tussen andere werken van andere schrijvers, en het er nooit meer tussenuit te halen. Nooit aanraden of uitlenen. En op een dag, om plaats te maken, zal hij het wegschenken. Misschien wil iemand het wel hebben om te verkopen op de rommelmarkt of om de pagina’s te gebruiken voor een knutselwerk. In het beste geval maakt hij er op een dag het haardvuur mee aan. Krijgt hij het toch nog warm van mijn bloed, zweet en tranen.   We naderen Antwerpen-Berchem. Ik richt mijn blik op en mijn verbazing kan niet groter zijn. De man glimlacht. Hij glimlacht breed terwijl hij met zijn rechterwijsvinger de pagina’s van mijn boek streelt. Ik kan bedenken welke scene hij nu leest. Ik schreef ze op een herfstdag, toen de regen een hele zondag met bakken uit de lucht viel en mijn man bij vrienden naar het wielrennen keek. Ik had thee en gebak en rust. Het ruisen van de regen vertaalde zich naar een melancholische woordenstroom. Ik had aan deze passage later haast niets meer aangepast. Ik zag de man gretig woorden verslinden en een kwartseconde zenuwachtig naar buiten kijken. Ik zag hoe hij nu niet de trein wilde verlaten, het boek niet wilde dichtklappen. Niet wegvluchten uit die fictieve wereld waarin hij gevangen zat.   “Dames en heren, zo dadelijk komen wij aan in Antwerpen. Deze trein heeft haltes in Antwerpen-Berchem en Antwerpen-Centraal, tevens het eindstation van deze trein.” De bladwijzer wordt geplaatst, een reclameflyer, en haastig trekt de man zijn vest aan. Ik haal opgelucht adem. Het perron schuift in beeld. De trein houdt halt. Voor ik het weet is de man verdwenen. Ik zie hem nooit meer terug. Ik zal nooit weten wat hij er écht van denkt, maar vind dat best. Ik sla mijn ogen neer en zie mezelf, op de achterflap van een boek dat achteloos met de rug naar boven op de zetel is blijven liggen. Ik zie de man, mijn lezer, door het raam passeren. Gehaast.  

cielien
13 0

waar het niet kruipen kan

ze zegt dat ik veilig moet vrijen en het wordt stil in de kamer. ondanks alle rotzooi vind ik mijn leven beter dan het hare. getrouwd met de eerste man met wie ze gevreeën heeft. ik kan het mij niet eens voorstellen. dat soort dromen is al lang kapot. het is een cliché, maar ik benader iedereen met afstand. de laatste tijd is het moeilijk te vallen op mannen die het beste met me voor hebben. ik zoek bevestiging in seks, wat lukt. al die andere dingen blijken moeilijker te zijn. mijn platonische liefde is altijd te veel, te hebberig, te intens. ik vorm keer op keer een belemmering voor iemands persoonlijkheid.    vandaag zag ik iemand die op hem leek, ik viel bijna flauw. ik liep één keer voorbij en voelde dat hij keek. verder kwam ik niet. ik voelde me bitter, maar ook dankbaar voor zoveel schoonheid. als het kon, stopte ik die man in een kooi op mijn kamer om naar te kijken. nee dat zou ik waarschijnlijk nooit echt doen, maar het is een leuke fantasie. wie schoon is, verdient het te lijden. moest ik een oudere man zijn, zouden dat de woorden zijn van een verkrachter. gelukkig ben ik 24/V. het zijn woorden die me bang maken, die me naar de keel grijpen. ik ben bang dat ik ooit krijg wat ik verdien.   mama probeert me te waarschuwen voor het leven door mij de laatste verkrachtingsverhalen uit de krant door te spelen. inclusief gruwelijke details. ik word er kwaad van als ze dit doet, omdat ze lijkt te willen zeggen dat ik zoiets gemakkelijk kan voorkomen. en dat het dus aan het meisje zelf lag. en dat het aan mij zou liggen als zoiets zou gebeuren.   als ze daarna een pakje koekjes en een stuk fruit klaar legt op tafel om mee te nemen naar Antwerpen, word ik vertederd en verdrietig. 

Elke De Schacht
15 0

kleine ronde pleistertjes

ik ben bezorgd om de zoektermen die ik op Google moet gebruiken. ik moest beschaamd zijn. ik vergeet naar de wc te gaan tot ik druppels voel lopen in de binnenkanten van mijn enkels. gelig water mengt zich met bloed. ik weet niet wat het betekent maar het is niets goeds. gelukkig ligt de zwarte overtrek op, dan kan ik mijn onderbroek uit doen.    ik moet hem om hulp vragen. hij denkt altijd dat ik van hem profiteer, en hij heeft gelijk. hij helpt me desalnietemin. de psycholoog zou zeggen dat er nu eenmaal mensen zijn die het nodig hebben om andere mensen te helpen. zo heeft ze voor alles wel een uitleg, wat haar goed maakt in haar werk. de man die haar vervangt gaat te laconiek om met de papieren zakdoekjes van zijn patiënten. de wallen onder zijn ogen hebben die exacte zelfde bruinige tint als de wallen van D. om die reden stel ik me ook zijn penis met die walgelijke kleur voor, maar door mijn gedachten walg ik meer van mezelf dan van de man in kwestie.    ik gaf Betty (de vorige psycholoog) zonnebloemen die in actie waren. egoîstisch als ik ben zwichtte ik enkel voor 2 pakketten voor 5 euro, zodat ik voor mezelf ook zonnebloemen had. de bloemen waren verwelkt nog voor ik ze thuis in een vaas kon zetten. ik richtte hun zware hoofden naar het licht, maar het mocht niet baten. ik dacht aan Betty en de bloemen, en ik had het gevoel dat ik haar een zak stront cadeau gedaan had, die ze nu thuis open maakte. als ik haar nummer had zou ik me excuseren voor mijn gierigheid. maar ze was slimmer dan dat, ze maakte zich uit de voeten.    ik weet nog de eerste keer dat ik een psycholoog zag. ze gaf me machientjes om aan te voelen en het voelde vooral professioneel aan. ze gaf me haar nummer en zei dat ik altijd mocht bellen als ik in een crisis terecht kwam. toen ik haar belde toen ik in een crisis terecht kwam, mocht het echter niet. ik was haar patiënt niet meer. ik was slim genoeg om dit op een zielige, haast nederige manier op te vangen, in plaats van kwaad te worden. ik wist dat ik haar hierdoor meer kwaad berokkende. wie zou niet  zwichten voor de bieptonen die daarna achter bleven. zij waarschijnlijk. een onmens in de huid van een mens. 

Elke De Schacht
17 0
Tip

catatonisch (v.)

Na jaren stilte neukten we bij onze eerste ontmoeting. Ik werd geiler van de geluiden die hij maakte en de manier waarop hij keek, dan van de manier waarop hij me aanraakte. Het was ruw en hij maakte geen gebruik van de vele kleine plekjes die zo gevoelig zijn bij een vrouwenlichaam. Ik weet niet eens of ik het anders gewild had. Dit was precies wat ik van hem gewoon ben en daar lag ik toch weer, ontvouwd. Ik liet toe dat het pijn deed, maar niet dat hij me beneden zou gaan likken. Daarin schuilt de grootste intimiteit, en daar was hier zo weinig sprake van. Hij wou vuile woorden horen, maar toen hij vroeg wat ik wilde, kon ik enkel antwoorden met ‘seks’. Het klonk alsof een kind het zei.Wat gaan we meedogenloos met elkaar om. Ik ken de regels van het spel: ik doe niet meer dan hij, toon niet meer van mezelf dan hij, tenzij heel af en toe om de schijn hoog te houden dat ik toch mezelf blijf. Maar oh, bij hem blijft er zo weinig over van mezelf. Daarom vind ik het net zo leuk. Die nacht zelf nog wou hij niet dat ik hem vast pakte. Het was slaaptijd, spelen mocht niet meer. Ik stuurde nog, ‘s anderen daags, dat het lekker was geweest, terwijl ik eigenlijk wou zeggen: ‘ik wil bij u zijn’. Ik kreeg natuurlijk geen antwoord. PompoensaladeEen exvriend hebben in de stad waar je woont is een nachtmerrie, zeker als die stad zo klein is als Antwerpen. Nostalgie neemt vanzelf de bovenhand tijdens een busrit waarin het verleden letterlijk voorbij glijdt. Het is die steenweg waarop ge mij de weg wees naar de wilde konijnen, en dat park waar ge mij voor het eerst niet meer aanraakte.VerkoudenEr zit veel spanning en vermoeidheid in mijn lijf, wat leidt tot het gevoel dat er iets mis gaat gaan. Terug een angstaanval misschien. Ik reisde naar de hoofdstad voor verlossing. Ik zou gaan vrijen met een man die ik tegen wil en dank graag zie, zonder helemaal te begrijpen waar al die liefde vandaan kan blijven komen (een beetje zoals snot bij verkoudheid). De seks hielp, maar slechts kortstondig. Er was er ook niet genoeg van, nauwelijks 1,4 op 2, waarvan die 1 helemaal voor hem was. De psychologische machtstrijd die ik in mijn eentje met hem voer, maakt het er niet gemakkelijker op. Na zijn sms had ik er twee dagen problemen mee dat het bal in mijn kamp lag: wat moet ik met een bal in mijn kamp? Net stuurde ik dan eindelijk, eerder om het sturen dan om echt iets te zeggen. Mijn trots voor de misschien wel twintigste keer ingeslikt. Met mij en mijn angsten gaat het intussen bergafwaarts, en ik ben de remmen weer kwijt. Een vrijdagavond die nooit minder aanvoelde dan een vrijdagavondTerwijl ik ‘s avonds met het openbaar vervoer reis, kan ik niets bedenken dat deprimerender is dan ‘s avonds met het openbaar vervoer reizen. Het ene geluid na het andere penetreert ongevraagd mijn wereld, van goederentreinen tot klappende deuren tot zoemende automaten. Alles gaat veel trager en als je ergens vast zit, zit je voor lang ergens vast. Zoals nu dus. Hoe dichter ik bij Antwerpen en haar bittere bevolking kom, hoe bitterder ik zelf word. Het is vanavond dat ik besluit dat ik er niet zal blijven wonen.Het is niet de stad zelf, het is de indigine bevolking ervan. Mijn vrienden in Antwerpen zijn voornamelijk Nederlanders, Limburgers of mensen uit Kapellen (ik heb verder niets met Kapellen), en dat is geen toeval. Ook relatiemateriaal valt er hier niet te rapen. One-night stands bleven bij one-night stands, en die ene keer dat ik toch iets serieuzer begon met een Antwerpenaar, was het een man die zo vergroeid was met zijn arrogantie, dat het geen houding meer was, maar gewoon een manier van zijn. Hij herkende zijn eigen blaaskaakgehalte niet. Het spijt me voor de occasionele Nederlander of Gentenaar, maar mijn beste vriendjes waren en blijven Limburgers. Absynthe MindedEindelijk aangekomen in mijn met decoratie overladen kamer, zet ik een liedje op (Plane Song van Absynthe Minded). Pas in de helft van het nummer valt het mij op dat het geluid niet aan staat. 20 februari 2015Het is een grijze dag die niet vraagt om gelach of gehuil. De hond loopt te zuchten omdat het regent buiten. Het is gemakkelijk om bij de supermarkt te werken, omdat ik dan niet hoef na te denken over wat ik echt wil, of over wat ik kan. Een simplesse die gevaarlijk is om steeds weer naar terug te keren, want dan geraak je niet vooruit. W. Hij toonde me waar de vosjes waren. We lachten vaak, maar nooit om dezelfde dingen. Coffee & cigarettes (een filmtitel)In een niet erg kleine plastieken bak draagt ze haar sigarettenmateriaal met zich mee. Losse hulzen incluis. De drie volwassenen roken samen en ik zit ertussen met mijn laptop, de hond knaagt aan een kunstmatig bot. Straks moet ik door weer en wind naar het bittere Antwerpen. Een nieuwe vriend vertelt me te beginnen filmen en experimenteren, gewoon vrij, plezier maken met camera en montage. Ik besef des te meer dat mijn faalangst mij nu al bijna de helft van mijn leven tegenhoudt in allerlei verschillende categorieën. JorisDe benen en de poes mooi glad, honing en melk op alle plaatsen. Nooit zeg ik nee tegen u, en een minimum aan aandacht bestaat niet in onze relatie. Een avond als deze, opgewonden om u te gaan zien en in uw bed te liggen. Ge zegt eerst ja en dan weer nee. Ik heb het allemaal leren verbijten als een pijnlijke kramp. ik zal gewoon wachten, tot de volgende keer, als ja ook echt ja is. ThijsTerwijl ik niets doe, ontwikkelt hij een computerprogramma. Iets met vragen en antwoorden. We drinken icetea en bier, maar in mijn dromen is het champagne. We gingen samen naar zijn kapper, met wie ik honderduit praat terwijl Thijs in stilte wacht. Ik vind het geweldig hoe weinig het hem kan schelen. Voor mij is een kapbeurt het begin van een nieuw leven. Ik ben al ruim drie jaar niet meer naar de kapper geweest.Log en lompAls ik het gezicht van mijn mama zie, de manier waarop ze niet lacht, weet ik hoe ik niet wil worden. Na het nemen van haar medicatie loopt ze alsof ze dronken is. Log en lomp. Er komen weinig positieve prikkels mijn kant uit. Ik lijk weinig te kunnen doen tegen het noodlot dat geduldig op mij wacht. Hoeveel moeite zal het kosten om niet steeds alles te verliezen? Joris 2Ik vind het vooral fijn als een man blijft slapen, omdat ik dan even kan voorwenden dat het goed gaat met mij, en dat ik me normaal kan/moet gedragen. Ik word er ook beter van, al is het maar voor even. Hij zei dat ik er goed uit zag, maar ik denk niet dat dat echt zo was. Net zoals iedereen zegt hij dat ik enorm ben afgevallenDepressieIk voel me iedere dag een beetje kleiner. Bij het ouder worden lijken mijn mogelijkheden steeds meer te worden ingeperkt. Soms word ik geconfronteerd met wie ik geworden ben, en dat is geen meevaller. Ik zie mezelf niet functioneren binnen een fijne groep, of een goede relatie. Zie ik mezelf functioneren tout court? Liefst van al zou ik afzeggen. Alles maar gewoon afzeggen. Depressie komt niet plots tevoorschijn, maar sluipt dagen- misschien wel wekenlang achter je aan alvorens zijn intrede te doen. Ik merk dat de schaduw boven mijn hoofd groter wordt, en me naar beneden drukt. Het is vermoedelijk enkel de medicatie die me staande houdt. Er zijn wel lichtpunten. Mijn hond, en die vriend waartegen ik alles kan zeggen. Bij anderen wordt het te veel. Drie keer kun je negatief antwoorden op de vraag of alles in orde is, een vierde keer wordt er niet meer gevraagd wat er dan juist scheelt. 10 januari 2015Het is een beetje erg dat het zo geworden is, al kan het mij toch zo weinig schelen, maar vrijen was zowat het koudste dat we konden doen. Voor mij was het iets dat moest gebeuren om van mijn onderhuidse verlangen af te geraken. Om hem minder graag te zien, geloof ik zelfs (en het lijkt alsof het geholpen heeft). Hij verveelde zich, niet meer dan dat. Ik probeer, maar kan me niet voorstellen dat hij meer verlangen koestert dan ik. Net daarom voelde alles zo koud: mijn verlangen was bijna iets geworden dat ik van mezelf verwachtte, maar niet veel meer dan dat. Maar het was fijn, en ik wil nog wel eens. 2 februari 2015Door de bizarre slaapuren staat mijn hoofd weer op springen. Ik kan niet goed slapen met anderen erbij, zelfs al zijn het maar katten. Ik lig altijd maar te woelen, en wil daarbij niemand wakker maken. Toch vind ik het fijn als ik gezelschap heb. Ik probeerde mijn afspraak van vanmorgen af te bellen, door te zeggen dat ik mij overslapen had. Ze zeiden ‘kom toch maar gewoon’. Dat is de beste manier om met mij om te gaan. Ik kan niet zo goed met mezelf omgaan. Ik ga nog een beetje soezen. Zonder kat deze keer.H.Ik vind het heerlijk als de kat op mijn rug komt liggen.Vandaag ging ik naar een jobdag van de meest verderfelijke der supermarkten. Mijn vrienden zal ik hierover niets vertellen. Ik nam zelfs een bus om twee mannen in pakken, die best aantrekkelijk waren maar complete rotzakken, tegemoet te treden. Weer eens verloren moeite: zij wilden enkel investeren in een langetermijns-engagement. Om het met hun woorden te zeggen: ‘Er is geen match.’ Onderweg kwam ik langs het huis van H. Zoals altijd wanneer ik aan hem denk, dacht ik ook nu weer aan die verschrikkelijke keer dat hij me liet eten toen ik ziek was. Toen later mijn zus vertelde dat het onnatuurlijk is veel te eten als je ziek bent, omdat je lichaam die energie wilt gebruiken om beter te worden, voelde dat als een laattijdige overwinning. Ik wou enkel dat ik toen sterker in mijn schoenen had gestaan, misschien wel even sterk als hij. Hoe verschrikkelijk die situatie ook was, het blijft voor mij een daad van liefde die op momenten nog steeds aan me vreet. Het past niet bij het beeld van de verschrikkelijke klootzak waarin hij veranderde toen en nadat hij besloot dat hij me niet meer wilde zien, omdat hij ‘niet om kan gaan met mensen die zich slecht in hun vel voelen.’ Liefst zou ik hem nu zien lijden. Hij is één van de enige mensen, en sowieso de enige ex-vriend, die ik nu de rug zou kunnen toekeren als ik hem nog eens tegen kom. Niemand kon aubergine zo hemels klaarmaken als hij.27/01zwijgen is hetzelfde in alle talen. ik moet op zoek naar mezelf in een nieuw soort stilte. every time you close your eyesEven had ik het idee het leven te beginnen liegen, en een betere versie van mezelf voor te spiegelen. Een versie die ik dan achterna kon hollen. Maar het lijkt niet voor mij weggelegd; al enkele uren later deel ik mijn leed zelfs met mensen die er niet achter vragen.

Elke De Schacht
62 1

Daar ben je

De ochtend was te kort. Het was al na tienen toen je wakker werd. Je veranderde driemaal van outfit. Je hebt je haar in verschillende kapsels willen wrikken. Het hangt nu los, je wrijft de gebleekte lokken onhandig achter je oren. De middenscheiding die je als kind haatte, is vandaag je handelsmerk. Je lipstick, bordeauxrood, heb je in twee lagen aangebracht. Die gaat nergens heen. Niet naar de korst van een broodje, de rand van een glas. Niet naar mannenlippen.   Je proeft nog een mengeling van pompelmoes en tandpasta op je tong wanneer je de deur uitgaat. Je bijt met je kiezen op de binnenkant van je kaken, likt aan de gladde littekens van gisteren. Je blik komt stuurs over op de mensen die je ontmoet op de stoep. Je wangen naar binnen gezogen. Goed geslapen maar slecht wakker geworden.   Aangekomen in het restaurant dringt de dag zich aan je op. Collega’s vragen hoe je vrijdagavond was. Je vertelt over een avondje op café met een concert. Je haalt plezier uit het opvullen van de zoutvaten en servetbakjes. Je schikt de bloemenkleedjes tot de punten symmetrisch over de zijden van de tafels vallen. Je schrijft de specials op het krijtbord terwijl de eerste klanten een tafeltje uitkiezen.   Je zou willen dat ik binnenkwam, nonchalant mijn hand naar je opstak en lachte. Dat ik onhandig tussen de tafels door laveerde, ver weg van andere klanten ging zitten, een iced tea bestelde en op mijn smartphone begon te tokkelen. Dat je in je pauze bij me kon komen zitten met verse soep voor ons beiden. Je zou luisteren naar mijn verhalen en lachen om mijn grapjes. Je zou me vragen of ik wat spulletjes voor je kon verhuizen met m’n auto. Ik zou gespeeld zuchten en een geschikt moment afspreken.   Maar je ziet me niet binnenkomen en niemand brengt me iced tea. Je vangt in een vreemdeling een glimp van me op door het raam. Je hoort me in een flard van een gesprek. Je pauze is gewijd aan een boek terwijl je je soep behendig naar binnen lepelt, zonder je lipstick te schaden. Je leest jezelf een halfuur lang weg uit het restaurant, uit de stad. Met een servet dep je behendig je mondhoeken schoon voor je weer aan de slag gaat.

cielien
2 0

Het brouwsel

Daar heb je haar weer. Zoals elke maandagochtend komt het meisje weifelend ons winkeltje binnen, ze kijkt wat rond en treuzelt even bij de perziken. Maar mij houdt ze niet voor de gek. Ze komt hier maar voor één iets. Na de schijnvertoning schuifelt ze zoals altijd naar het meest linkse hoekje van onze winkel. Natuurlijk. Daar liggen de komkommers uitgestald. Donkergroen glanzen ze haar toe. Alsof ze een voor een met balsem ingewreven zijn. Loom glijdt haar wijsvinger van de ene komkommer naar de andere. Liefkozend, aftastend ook. Hun gladde rondingen zijn als de stenen torso’s van de oude helden. Er sluimert kracht in hun verstarring, maar diep, onbereikbaar. Ze neemt een komkommer vast en drukt hem tegen het gloeiende vel van haar wang. Zo koel. Ze rilt even. Dit wordt hem.   Hoe anders was ze vroeger. Ze was toen meer zoals mevrouw Haag en de andere stedelingen. Als ze binnenkwam, hoorde je alleen al aan het getinkel van de deurbel dat ze geen tijd had. Haren strak vastgesjord in een dotje. En dan die kurkdroge streepjeslippen: net twee stokjes stro. Tijdens het afrekenen had ze alleen oog voor haar mobieltje en het getal dat op het digitale betaalscherm verscheen. Wat heeft haar veranderd? Op die vraag zouden alleen de stenen me een bevredigend antwoord kunnen geven. Ze lijkt een nieuw persoon. De bruine lokken los nu. Ongewassen, maar dat geeft niet zo, vind ik. Haar lippen staan altijd op een kiertje en hebben iets vochtigs. Als een bedauwde kelk, maar ze worden steeds dorstiger. Ze gedraagt zich ook anders: dromerig, koortsig zelfs. Maar vol leven. En ze koopt alleen nog maar komkommers.   Mevrouw Haag moppert altijd dat ik niet deug. ‘Niet onintelligent, dat zeker niet. En behulpzaam natuurlijk, het is erg aardig wat je voor me doet in de winkel. Maar die eigenaardige gewoontes van je … En dat voor een meisje van bijna 19!’ Wat zij onder ‘eigenaardig’ verstaat: de spinnen die ik een onderkomen biedt in mijn broekzak. Soms mogen ze mee naar de winkel; zij neemt haar mopshondje toch ook mee? Gelukkig weet ze niets af van mijn stenen. Die liggen veilig thuis. In mijn kamer, onder mijn hoofdkussen. Als ik weet dat de kust veilig is (dat wil zeggen: als mijn ouders voor de tv gekropen zijn), spreid ik op m’n schrijftafeltje een oude schoteldoek uit waarop ik met veldstift drie concentrische cirkels getekend heb. Voor de zekerheid schuif ik nog vlug een stoel onder de deurklink. Dan haal ik de stenen tevoorschijn. Ik heb het geheim van mijn stenen eens aan een vriendin verteld. Ze schaterde het uit, de del. Wat kun je nu in godsnaam zien in een twintigtal vreemde, hoekige letters van uitgekerfde barnsteen? Heel veel. Je moet het alleen willen voelen. Dan komt het zien vanzelf. Als ik nu de stenen door mijn handen laat glijden, mezelf voorbereid om te werpen, voel ik in gedachten het meisje met de komkommers. Ik werp de stenen. Nu.   Geleidelijk pakt alles samen. De draden worden een kluwen. Vormen, kleuren, zelfs geuren. Alles wordt tastbaar.        Ik zie haar kamertje. De wanden die ze van de kotbaas niet mag behangen. Het bureautje, volgestouwd met buikige studieboeken. De muisgrijze schaal met komkommers. Het eenpersoonsbed. Ik zie het meisje. Ze doet me denken aan een prinses uit een oud verhaal. Opgesloten in een torenkamertje, alleen met haar verlangen. Ver voorbij de grenzen van wat men gezond noemt. Ze draagt elke dag hetzelfde: een jurk van grof linnen, beschilderd met woestijnbloemen. Daaronder niets, alleen haar dorst. Ze wast zich zoals een kat: lui, af en toe een likje. Maar stinken doet ze niet. Haar lichaamsgeur is versmolten met de lavendelolie waarmee ze zich drie keer per dag besprenkelt. Ze ligt graag en vaak. Soms gewoon op de koude tegelvloer, tussen stof en etensrestjes. Of ze drukt zich languit tegen een van de wanden. Dan bootst ze zo goed mogelijk de zuchten na die geliefden volgens haar slaken. Natuurlijk moet ze ook studeren. Gebogen over die eindeloze papieren, de tijd tikt gruwelijk traag. Ze kan er het hoofd niet bijhouden, haar gedachten zijn een aaneenrijging van geliefde, het is koud hier, geliefde, ik ril nu al weken tussen de kille grammatica’s, geliefde … Het woord geliefde voelt altijd pijnlijk wanneer je het aanwendt tot een afwezige. Maar nog pijnlijker is het wanneer de afwezige alleen in je verbeelding je geliefde is. Vaak zweeft zijn gladde, pezige lichaam als een altaar door de kamer. Ze is na al die tijd vergroeid met haar verlangen. Het doet haar overdag dromen. Het enige wat haar een beetje troost, zijn onze komkommers. Ze houdt ze de hele dag koel in de kast. Wanneer de avond valt, zet ze de komkommerschaal klaar op haar nachtkastje.  Dan voelt ze een gelaten opwinding. Wat ben ik het moe, toch heb ik het nodig. Elke avond die komkommer. Elke avond weer opnieuw.   Ik mag haar wel. In dit stadje waar iedereen slaapt, leeft zij alleen voor haar verlangen. Ze is een van die mensen die het alles of niets spelen. Daarom bied ik haar mijn diensten aan. Maandagochtend gebeurt het. Het meisje komt bij me aan de kassa. Zakje? Wanneer ze knikt, laat ik onopvallend een briefje in het plastiek glijden. Het wordt al snel bedolven onder komkommers. Dit staat er in het briefje:   IK KAN JE HELPEN KOM BIJ DE VOLGENDE WASSENDE MAAN OM MIDDERNACHT NAAR DE KROMME PADDENSTOEL OP HET VOETBALVELDJE   Natuurlijk is een boodschap als deze strikt geheim. Mysteries zijn broze dingen, je kunt ze niet genoeg beschermen. Daarom heb ik geen risico’s genomen: de letters staan in spiegelschrift. Maar dat ziet het kleinste kind. Dus heb ik de woorden geschreven in een zelfverzonnen codetaal. Het vraagt zo’n vier uur ontcijferingswerk (vijf uur voor tragere geesten). Ach wat, codes kraken kan iedereen. Dat besef ik goed genoeg. Daarom heb ik, gewoon om zeker te zijn, ook nog onzichtbare inkt gebruikt. Binnen drie dagen krijgen we een wassende maan. Ik ben er zeker van dat ze er zal zijn.   Het is woensdag. Boven me hangt de wassende maan. Binnen drie minuten is het middernacht. Het voetbalveldje: een graslapje dat elke maand keurig onderhouden wordt door gemeentewerkers. Vanwaar die ijver? denk ik vaak, het gras groeit toch altijd weer aan. Er is een hoekje, grenzend aan de muur van een parkeergarage, dat de ronkende gemeentemachines iedere keer weer over het hoofd zien. Daar staat een joekel van een vliegenzwam. Vermiljoenrood en een beetje krom. Nog anderhalve minuut voor twaalf. Wat zou mevrouw Haag er van zeggen als ze me hier zo zag zitten. In het donker en met weer een of ander krankzinnig plannetje. Bah. Nee, fatsoenlijke mensen (zoals zij) werken hun laatste restje strijk af voor de televisie, lijsten op facebook nog even alles op wat ze die dag gedaan hebben en gaan dan rond een deftig uur slapen. Twaalf. Ik wist het wel. Pientere meid. Daar is ze.   Ze glimlacht onwennig, terwijl ze op een effen plekje in het gras tegenover me gaat zitten. Haar bloemenjurk waait even op. Midden tussen ons staat de kromme paddenstoel. Het meisje vraagt me niet hoe of waarom. Ze voelt op de een of andere manier aan dat ik dingen zie. In plaats daarvan vraagt ze: ‘Hoe ga je me helpen?’ ‘Met een brouwsel.’ Aaaaaa. Wat kan ons geslacht genadeloos hoog gillen. Bevend wijst ze naar het achtbenige monster op mijn knie. Ontsnapt uit mijn broekzak, waarschijnlijk. ‘Het went,’ sus ik haar, ‘het went.’   Hoe brouw je een drank waarmee je het verlangen van een jongen opwekt? ‘Onmogelijk.’ zouden de meeste mensen in dit stadje met al hun dagelijkse wijsheid zeggen. Maar, hoe krampachtig we het ook proberen, we kunnen niet alles begrijpen.    Men neme een waterdichte ketel. Zij belt bij mevrouw Haag aan om een lofzang aan te heffen op haar buxus (doet het altijd). Ik sluip intussen via de achterdeur binnen in haar keuken. Men vulle de ketel met urine (twee liters) van de vrouw die voorwerp van het mannelijke verlangen wil worden. Ik zie dat het meisje fronst. Daar heb je het. De twijfel. ‘Luister, we hebben die urine nodig als bindmiddel voor de andere ingrediënten. Had je dan gedacht dat we een of andere godennectar gingen brouwen? Als het naar drek smaakt, is dat zijn probleem. Zolang het maar werkt.’ Zwijgend frunnikt ze aan een koordje van haar jurk. ‘Je begrijpt het nog niet helemaal, zie ik. Het is bij dit brouwsel van het grootste belang dat je niet begint te twijfelen. Anders verliest het zijn kracht.’ Ze zwijgt nog steeds, maar er vormen zich al kleine openingen in de rotsformatie van haar gezicht. ‘Er zijn altijd dagen dat je nergens moed voor hebt. Dat overkomt mij net zo goed als jou. Let goed op voor zo’n dag. Het kan alles doen mislukken. Als je moedeloosheid als een gas in alles probeert door te dringen, moet je ervoor zorgen dat ze van alle dingen niet bij het brouwsel kan.’  Ze knikt. Haar lokken wiegen lichtjes mee. ‘Wil je van die komkommers verlost zijn of niet?’ Ze knikt nogmaals. ‘Wel vooruit dan. Eens kijken of je nog wat in de tank hebt zitten.’   Men voege een dozijn verse aardbeien toe, fijngeplet met de blote voetzool. Men voege vier slijmklodders van een rochelende buurman toe. Men voege één kilogram ambergrijs toe. Men voege een levende duif toe en men warme het brouwsel op tot het kookt. Men voege twee eetlepels kaneelpoeder toe. Men voege vijf neuskeutels toe van de domste peuter in een omtrek van drie kilometer. Men voege een soeplepel verkruimelde hennepbloesem toe. Men voege een halve kilogram appelcake toe van de best bakkende oma in een omtrek van twee kilometer. Mijn spinnen blijken bijzonder veel sympathie voor het meisje te koesteren. Om de haverklap kruipen ze bij haar op schoot om gestreeld te worden. Eerst was die sympathie niet erg wederzijds. Toch merk ik dat ze meer en meer gecharmeerd raakt door hun zwarte kopjes. De spinnen laveren tegenwoordig ongestoord over haar gezicht. Een gunstig teken. Men voege een halve liter levertraan toe. Men voege zeven eetlepels vloeibare chocolade toe. Men stele de oudste wijn uit de dichtstbijzijnde wijnkelder en men voege een halve liter toe aan het brouwsel. Men voege vier steeltjes kruidnagel toe. Men voege zes regenwormen toe, in fijne stukjes gesneden. Men roere het brouwsel tot een dikke, goed kleverige vloeistof ontstaat. Wanneer het brouwsel klaar is, gaan we op zoek naar een proefpersoon. Voor die rol is niemand meer aangewezen dan Dikke Jacques. We sporen hem op, isoleren hem en persen een trechter in zijn bek. Glok glok glok. Het werkt! Trots kijken we toe hoe hij met weinig onschuldige intenties de voet van het meisje bespringt.   (Dikke Jacques is de prinselijke raskat van mevrouw Haag.)     Ik heb mijn doek uitgespreid en de stenen tevoorschijn gehaald. Het kan elk moment gaan gebeuren. Zo’n vijf kilometer verder in de stad. Nog een minuut en ze laat hem binnen via de voordeur. Leidt hem via de massieve betonnen trap naar haar kamertje op de eerste verdieping. Ik hou de stenen in de rozige schelp van mijn handen. Aarzel. Vanwaar die plotse spanning, vanwaar die onrust? Ik werp de stenen.   Geleidelijk pakt alles samen. Ik zie hoe ze binnengaan in haar kamertje. Zij houdt de deur voor hem open. ‘Ik hoop dat dit niet te lang gaat duren. Ik word nog ergens anders verwacht, weet je.’ Voor het eerst krijg ik hem te zien. Zijn huid is gemaakt van wolken, zijn kristalogen branden als toortsen. Nee, mijn vriendin heeft geen slechte smaak. Ze gaat op het eenpersoonsbed zitten. Wiebelt lichtjes op en neer. Hij slentert door het vertrek, handen in de zij, kijkt wat rond. Nu moet ze vragen: ‘Wil je misschien iets drinken?’. In plaats daarvan zegt ze: ‘Oh sorry, dat wist ik niet.’ Hulpeloos kijkt ze hem aan. Zijn blik dwaalt door de lege kamer en door zijn ogen ziet zij plotseling alles: de naakte wanden, de filmposters en de knusse meubeltjes die er niet zijn, haar kaalheid van de laatste jaren. Beschaamd hoopt ze dat hij de nog vochtige komkommer op haar nachtkastje niet opmerkt. Zijn gebeeldhouwde gezicht betrekt. De ogen staren naar de rand van haar bureau. Daar staat het glas met het blubberende snotgroene brouwsel.   Morgen breng ik de ketel terug bij mevrouw Haag.    

Paul Fuhrmann
3 0

Harmony Gold (slot)

    Toen ik op een dag Veuve Clicquot leverde had ze me in het kruis getast, was er geen loskomen meer aan, lag ze na zeven geuten van de warmste lava uit te hijgen die Sappige Siska, van alle ‘misère humaine‘ die ze uit me gekregen had. Zij was ingedommeld en ik was gaan lopen met een zak gouden boudewijns.   Als relikwieën verzamelde hij ze en het meeste kreeg ie van Didier D., die erachter gekomen was dat een Brugse gek de fameuze opname in handen gekregen had. Hij had veel. De zieke pentekeningen van Michel Nihoul, kreupel prinselijk zaad in potjes, opgedroogd maar de mankementen waren onder een microscoop nog altijd duidelijk zichtbaar. En kopijen van louche contracten, aangaande Eurosystems, Ghelamco, Blaton, een koffer met aandelen van Harmony Gold Mining, zwijggeld van De Pauw.   Ook het dagboek van Andras Pandy, de collectie sodomistische dia’s van Benoît de Bonvoisin, het touw van Paul Latinus, een mes van de beul van Berlare en het pistool waarmee hij omgelegd was André Cools. Een zootje was het bij Justitie en met goud, met aandelen aan toonder kon een verzamelaar er toen best veel kopen.   Ignace had de meest waanzinnige verzameling, in zijn appartement boven de Delhaize en hij was die middag met de Daf nog eens gestopt bij de Lunch Garden in Jabbeke, had er van Tuna een koffie gekregen die nog zwarter was dan de haaientanden die ze aan een koordje rond haar nek gedragen had, die eerste nacht toen zij de verse kuit gevangen had, Kiss weerklonk, Sehnsucht van Rammstein, zij hem van de meeste pijn verloste, hij met losse tong ging meezingen, gelikt had aan de weke poorten van de onderwereld.   Zijn gsm ging af. De ringtone 'Ground control to Major Tom' weerklonk in het restaurant. Het was Fraeyman die hem uitgerekend nu opbelde, net nu hij Tuna wilde uitnodigen om op zijn appartement ibbele gedichten, bizarre dagboeken te lezen, dia’s te bekijken, moordrekwisieten en andere zottigheden te bepotelen.   “Dat het deze keer goed fout gelopen was in de Harmonie, dat er een echte kogel in de trommel gezeten had, dat een Zweedse kok die door het hoofd gekregen had, zijn vrouw hysterisch en poedelnaakt thuisgekomen was, dat hij Ignace, de rex belgarum omnipotens, haar moest komen kalmeren,” klonk het door de oude Nokia.   “Die is helemaal zot geworden”, zei Ignace tegen Tuna, terwijl hij zijn hand op het toestel hield. Daarna sprak hij tot Fraeyman"die rex huppeldepup geen heiland was, dat ie maar moest voorlezen uit Macbeth, ze dan wel rustig zou worden en alles begrijpen zou.”   “Macbeth?”, glimlachte Tuna en ze trokken naar Igance’ appartement, die tweede septemberdinsdag in het tweede jaar van het nieuwe millenium. Een gloed bekroop hen daar, vanuit de onderste ledematen. Wereldvreemd, bovenaards was dat gevoel en het werkte allebehalve verlammend.    Intussen zaten ze muisstil, de andere stervelingen dezer planeet, gekluisterd aan hun schermpjes. Monotone helikopterbeelden. Ignace' hoofd lag na een tijdje op haar schoot in dartel zonlicht en straks kwam er nog een knal, deinden partikels uit. Greyish dust, and silence doomed.         'Staub und Sensucht', laatste deel van het kortverhaal 'Harmony Gold' uit de reeks 'Ignace Somers'

Bernd Vanderbilt
17 0

Harmony Gold (4)

    Didier D. dreef het liefst op Mort Subite en echt veel keuze was er niet in De Harmonie. Voor één ‘gouden boudewijn’ kreeg men ofwel één bak Tuborg, twaalf flesjes Mort Subite, acht flesjes Guinness, één fles Eristoff of één fles Veuve Clicquot.   Bellens was de goorste van allen met zijn mélange ‘Veuve Tuborg’. Later zou hij één van zijn patiënten, Leon Bosteels van de gelijknamige brouwerij te Buggenhout op het idee brengen om een soortgelijke snobbendrek te gaan verkopen onder de naam ‘Deus, Brut des Flanders', waarmee Bosteels allicht Bellens bedoelde, de peetvader van dit sprankelende kutbier.   Ook wat het vrouwendom betrof, was alles op twee handen te tellen. Fraeymans nymfomane vrouw, Marie Fiton, kwam regelmatig en ze bleef al die jaren het afkeurende gepalaver van haar man in de wind slaan. Dr. Bellens bracht soms Christaline mee, zijn vrouw, die tijdens haar jaren aan de unief ook niet vies geweest was van wat experimenten, en verder waren er de vaste dienstmeisjes, tien tietjes en evenveel gewillige billen afkomstig uit Patpong en Kinshasa.   Eén maal per jaar was er een Georgisch feestje, steevast de tweede dinsdagavond van september. We schrijven in het jaar 1997 en rond elven waren door drankenhandel Van Maele twee extra bakken Mort Subite en één doos Eristoff meer geleverd dan op ordinaire dinsdagen. Ignace zette alles achteraan in de berging en trok, toen ie naar de Daf terugstapte, een oogje naar één van die zwarte bronnen van genot, die prompt een middelvinger naar hem opstak.   Helaas, een levende fooi heb ik daar nooit mogen ontvangen. ‘Het betere vlees komt niet zomaar aangewaaid’. Woorden van nonkel Florimond, de noodslachter uit Loppem.   Zoals dat hoort, werd er rijkelijk getoast op de Georgische party. dEUS’ Ideal Crash weerklonk er niet want het was God’s Lonely Cock Combo die er live voor de gepaste sfeermuziek zorgde en Bellens zat aan de toog tegen Didier te stoefen dat ie het in een reeks love games afgemaakt had, enkele uren daarvoor in de Royal, daar in ’t Zoete.   Sandrina was zeventien, geboren op Cuba. Al bij de eerste slag was er een snaar gesprongen in haar Donnayraket maar het kwam goed. Ze hadden samen gedoucht, pickle chips gegeten in de chique kantine en waren na een wandelingetje op den dijk naar Oostkerke afgezakt.   “Dat ge zeker welkom zijt in de d’ Harmonie, gij vers pralientje”, had Didier haar in het oor gefluisterd, waarna ze in zijn ballen had geknepen en na wat gepaar en parelhoenderdoenerij was het tijd geworden voor de Russische roulette met die ene, zij het rubberen kogel. De revolver was van Didier, die toonde hoe men het ding tegen het wandbeen moest houden (niet tegen de slaap) en dat er dan niet veel kon gebeuren. Hoogstens een blauwe plek, of wat bloed als de huid scheurde. In het slechtste geval waren drie hechtingen nodig.   Het was Marie die geluk had, de rubberen kogel amper voelde en niemand die misselijk werd van het beetje bloed. Zij had hem gewonnen de fles. Eristoff, waar ze zo verzot op was en bracht een toast uit op haar man, die thuis op een ladder stond, in zijn Macbethtenu, het evenwicht verloor toen hij de Maagd ging afstoffen.         ‘A toast on God’s cock and Mary’s luck’, deel 4 van het kortverhaal ‘Harmony Gold’ uit de reeks ‘Ignace Somers’

Bernd Vanderbilt
4 0

Harmony Gold (3)

    Wat die fameuze geluidsopname betreft: Fraeyman mag blij zijn dat hij ze zelf niet meer heeft, dat ie nog leeft. Een geluk voor hem -ook voor mij- dat Didier D. in april '99 omgelegd was, tijdens een slecht afgelopen wapendeal, toen hij in beslag genomen spul had proberen te verkopen en bij de overdracht een kogel midden in het voorhoofd gekregen had, naar ik heb gehoord.   Deze zaak wordt ook in verband gebracht met Karel V., de beul van Berlare, en zijn rechtse kompanen. Wapenhandel, aandelenzwendel, het illegaal storten van asbest en nog meer kwaadaardigs; daar hielden die gasten zich mee bezig.   Op een bezopen nacht waren ze ook eens naar De Harmonie afgezakt en begonnen daar abonimabel veel kleverige sporen achter te laten, net zoals de Saksen-Coburgs dat in de negentiende eeuw deden, toen regelmatig in naburige hertogsdommen de slaapvertrekken van adellijke deernen binnendrongen. Het besef was meer en meer beginnen doorsijpelen dat hun geslacht dreigde uit te sterven wegens erfelijke impotentie en in dronken toestand waren ze niet meer te houden.    “Assez is genoeg! Gaat elders votre terrain afbakenen”, had ze gekeeld. Sappige Siska had één van die gasten bij zijn slappe loop gegrepen en gedreigd het vlezige kleinood nog verder te minimaliseren.    Wat verder geen geheim hoeft te blijven is dat er in De Harmonie enkel met gouden herdenkingsmunten betaald kon worden, meer precies die voor het vijfentwintigjarig jubileum van Boudewijn I als vorst onzer contreien. Vijfhonderdachttienduizend honderdzeventachtig waren er geslagen in 1976. Ze wegen 6,45 gr en zijn ooit verkocht geworden aan 2000 frank het stuk.   Sappige Siska accepteerde enkel dat, geen franken van het volk, ook geen Zwitserse, geen dollars en zeker geen cheques, ziet-da-van-ier. Het was dr. Bellens die steeds Tuborg met Veuve-Clicquot mengde en nadat hij enkele glazen van zijn gore mengsel achterover geslagen had, begon ie altijd weer te zagen.   Dat zijn gouden 20 franken voor ‘de 150ste verjaring der Belgische onafhankelijkheid‘ veel meer waard waren dan die van dat vijfentwintigjarig jubileum. De zijne mochten dan wel precies evenveel wegen, maar ze waren veel zeldzamer, bleef ie volhouden en hij probeerde altijd weer wat extra’s los te peuteren bij Siska, die nooit toegaf.   “Six virgul quarante cinq grams is zes komma vijfenveertig gram. Cette égalité est à respecter par tous les joueurs, par n’importe quel participant aux jeux érotiques et n’importe la couleur de ses couilles", waarmee ze de discussie afsloot.         ‘'Assez is genoeg’, deel 3 van het kortverhaal ‘Harmony Gold’ uit de reeks ‘Ignace Somers’

Bernd Vanderbilt
2 0

Harmony Gold (2)

    Begin september, in het tweede jaar van het nieuwe millenium, had ik weer een gewone afspraak. Er zou geen hartstochtelijke sessie plaatsvinden waarvan ik eens echt opkikkerde.   dr. Thomas Fraeyman – zenuwarts, vermeldden letters op zijn voordeur en sinds de dood van zijn yorkshire terrier had ie zich volledig op zijn werk gestort. Op het bord achter hem stonden spreuken:   'Mere goodness can achieve little against the power of nature' 'If you want to love you must serve, if you want freedom you must die'   Ignace was toegetakeld, probeerde met het oog dat opengebleven was, Fraeymans quatsch te lezen.  “Hegel, evenwicht, harmonie", begon Fraeyman, veel te luid en moeilijk te doen in Ignace’s ogen.   Het was een blauw dat al geler werd, en dar "hij toch een krak was in het incasseren", zo ging Fraeyman verder terwijl ie water inschonk, Ignace een aspirientje gaf. Tien dagen lang had ie yoghurt en overrijpe bananen zitten eten, na dat bezoek aan die Lunch Garden.   De donkere bessen waren van het meisje dat mijn vidée volgeschept had, over had doen lopen van glibberige saus en gezwollen champignons. Haar blik had me niet meer losgelaten en het was die pummel, die kok, verslaafd allicht, aan designer drugs, een Zweed wellicht, die zomaar geknepen had, in haar kont, als een cyclist die fier de Gandaham bepotelt die hij pas gewonnen heeft.   Ignace was op hem toegestapt, had de vidée met vol-au-vent op zijn kop uitgekieperd. Koekenbak! Die gast, hij droeg een joekel van een trouwring. Een echt die sporen naliet en het meisje glimlachte mild, wreef het bloed wat af; de schoteldoek was hard.   “Dank je, meistje”, had Ignace nog gezegd met het grimas als van een kind dat wat lambiek gedronken had. “Tuna”, zei ze, “met een ‘oe’ zoals een uil het zeggen zou”, en hij was buiten lang op het plankier blijven zitten, had haar naar huis gevoerd, waar het Jupilershirtje gescheurd was en zij een gillettemes had bovengehaald.   De Daf A1100 was ongelost voor Tuna’s kraakpand blijven staan en de bakken Tuborg, Guinness en Mort Subite voor d' Harmonie in Oostkerke bleven ongeleverd. Hij zou het wel kunnen uitleggen aan vader Van Maele.   Dat ie had moeten uitwijken voor een zotte roze zeug, dat ie daardoor urenlang vastgezeten had in een slijmerig moeras en dat de Daf er met de beste wil van de wereld niet uit te krijgen was, dat er niets te beginnen was tegen de zuigkracht van moeder natuur.         'Lunch Garden sucks', deel 2 van het kortverhaal 'Harmony Gold' uit de reeks 'Ignace Somers'

Bernd Vanderbilt
2 0

Si vis passum, para bellum

  Toen ik mijn ogen open kreeg, begon ik met een nieuwsgierige blik rond te kijken. Ik lag midden in de woestijn, omringd door kleine stukjes gras die het overleefd hadden tussen de overheersende droogte. Aan de verre horizon lag er een immens gebergte dat de rechterkant van de horizon volledig inpalmde, met hier en daar een rotsformatie die zo onnatuurlijk leek dat het te vergelijken was met een handgemaakt kunstwerk. Na een moment genoten te hebben van het prachtige uitzicht probeerde ik mijzelf weer overeind te krabbelen, wat mijn lichaam duidelijk niet wilde.Een paar hopeloze pogingen later stond ik weer iets of wat onstabiel maar recht. Ik had een enorme dorst en honger maar hier iets vinden zou een bijna onmogelijke prestatie zijn, mijn beste hoop was om de wegen te volgen die rond en naar de bergen liepen. De zonnen gloeiden ferm heet en ik voelde mijn lichaamstemperatuur met de minuut verhogen, gelukkig was er een van de zonnen bijna verdwenen achter de bergen. Ik besloot dus om te schuilen onder een half verwelkte boom tot dat de zon onder ging. Het zou veel gemakkelijker zijn om zo de weg op te gaan. De weg leek eindeloos kilometers, die zo te zien nergens naartoe leidden.Waar ik zou belanden was voor mij een raadsel maar het was mijn enige hoop. Toen de eerste zon onder ging en de temperatuur daalde, begon ik zo snel mogelijk te stappen richting de bergen. Ik had al snel door dat ik de nacht buiten zou doorbrengen zonder beschut of beschermd te zijn van de wilde dieren die dit dorre gebergte hun thuis noemden.Toen uiteindelijk de nacht viel leek deze plaats tot leven te komen langs alle kanten begon ik beweging te horen, wat niet alleen de wind was die het dorre gewas streelde maar een stampend geluid. Toen ik besefte dat ik niet alleen was besloot ik om op de dichtstbijzijnde rotsformatie te kruipen en proberen om wat slaap te vatten, ik zou de energie wel kunnen gebruiken en ik dacht dat ik wel hoog genoeg lag om eventuele roofdieren te kunnen ontwijken. De volgende dag ging ik weer op pad met een ferm verzwakt en uitgedroogd lichaam, mijn handen begonnen te trillen en mijn lippen begonnen te zweren. Deze keer had ik de kans niet om te wachten dat de eerste zon onderging dus bij het allereerste daglicht ben ik vertrokken. Ik moest kost wat het kost doen om door te gaan, opgeven was geen optie. Na een hete en verwoestende ochtend stappen zag ik in de verte wat leek op een mens en een paard. Ik vergat alle negatieve gedachten en begon te lopen en te schreeuwen zodat deze persoon me zou opmerken. Het baatte niet de schaduw verdween weer even snel als hij tevoorschijn gekomen was.Er was een enorme doorgang tussenin de bergen door, die uitmondde op een heuse marmeren poort. Op het eerste zicht kon ik er een wolven, vossen en leeuwen hoofd op zien die waren opgevuld met prachtige ornamenten en daaronder de tekst “SI vis passum, para bellum”Duidelijk met de hand gemaakt was dit nog eens het bewijs dat er leven was rondom mij, maar waar moest ik gaan zoeken?Ik probeerde rondom de poort de berg op te klimmen maar het had geen nut, de wanden waren te stijl en de ornamenten in de poort waren niet diep genoeg om de poort zelf te beklauteren. Teleurgesteld en met verminderde capaciteiten besloot ik om hier te wachten op iemand die door de poort moest gaan. Ik maakte een deftig plekje vrij tussen de rotsen en staarde naar de felblauwe hemel met af en toe een paar overheersende wolken die mij stilletjes in slaap wiegden.Na wat een goede droom was kwam ik weer bij in een niet al te aangenaam strooien bed dat bedekt was met een dun laken. De muren waren van steen en er was bijna geen decoratie, behalve dan het ene rek dat vol stond met boeken juist naast de deur. Naast het bed lag er een plateau met fruit op en ernaast een kom water met een glas.Waar was ik in godsnaam beland? Niet lang later kwam er een beeldschone vrouw in de kamer, ze was blond had een slanke vorm en prachtige bruine ogen met gele stippen erin. ”Ah je bent wakker” zij ze. “Je lag al een paar dagen te slapen, ik had bijna de hoop opgegeven dat je nog wakker werd, mijn broer heeft je gevonden naast de eeuwige poort en probeerde je wakker te maken.Toen dit niet lukte heeft hij je ingeladen in zijn kar en heeft je naar hier gebracht”. Ik bedankte de vrouw om mij te verzorgen nam mijn spullen bij de hand, maar op het moment dat ik wilde vertrekken vroeg ze mij aan tafel. ”kom” zei ze “ik heb juist het avondeten klaargemaakt ik zal er een bord bij zetten zodat je wat kan eten”. De heerlijke geur trok mij zo naar de keuken ze zette de borden op tafel en schonk mij een groot glas wijn in. Ik begon te eten alsof mijn leven ervan af hing, het eten was heerlijk.Na deze prachtige maaltijd stelde ze haar voor. “Ik ben Linwé wat is jouw naam?”, “surion” antwoordde ik volgend met “waar ben ik eigenlijk? Toen ik buiten liep was er geen kat te bespeuren en toch ben ik op een of andere manier hier geland?”. ”je bent hier in Highmere gelegen in Aelholt, we zijn een van de enige dorpen die de grote droogte overleefd hebben dat is ook de reden dat we je gevonden hebben. Mijn broer gaat altijd jagen in de woestijn sinds mijn vader zijn gezondheid zwakker aan het worden is. Tijdens de nacht komen de meeste dieren uit hun verstopplaats sinds het overdag veel te warm is. Tijdens zijn vorige jachtpartij was hij een wild hert naar de poort aan het leiden zo is hij jou tegengekomen en heeft hij je gered". Toen verlangde ze om te weten, “van waar ben je eigenlijk?". ”ik ben van Buschwyk in Aelwinn ik moest van de dorps oudste naar Sinai gaan, maar ik herinner mij dat ik uit het dorp vertrok en dan plots weer bewust werd in het midden van de woestijn”. “We zullen morgen eens naar Falco gaan mijn vader hij is onze dorps oudste die zal je misschien de juiste kant kunnen aanwijzen om in Sinai te raken”. "Ik heb wel een lange dag achter de rug dus ik ga nu lekker in mijn bedje gaan liggen.Ik zou je zeker aanraden om eens het dorp te gaan verkennen".Linwé haar huis lag volledig op de buiten omringd door prachtig vruchtbaar land, waarschijnlijk dat deze van haar familie waren. Ik kon een beetje verder licht zien dus ging op stap.In het dorp zelf was het prachtig overal was er groen en water. Met enorme irrigatiesystemen hadden ze het water van de weinige waterbronnen over het hele dorp verspreid. Je kon perfect zien waar het dorp eindigde, een paar meters verder was het land compleet uitgestorven. Er waren niet veel huizen maar elk huis was prachtig gebouwd met volle stenen die leken uit een rivier genomen te zijn, de ramen waren overdekt met witte houten panelen en de daken waren opvallend plat met speciale systemen ingebouwd voor de zo bijzondere regenbuien op te kunnen vangen. Na een deftige wandeling besloot ik om terug te gaan naar Linwé haar huis, nam een boek en begon te lezen tot ik weer in slaap viel. De volgende dag was ze al druk bezig in de weide om samen met haar broer het land te bewerken, ze had ontbijt klaargelegd met een klein briefje ernaast. “Neem wat krachten op en kom u dan bij mij vervoegen, ik heb nog iets wat ik je zou willen tonen.”Ik had geen tijd om alles deftig op te eten of Linwé kwam al binnen. “Kom ik zou je aan een speciaal familielid van mij willen voorstellen, pas wel op het is een speciaal geval.”Ik verliet het huis na Linwé en we gingen via de zijkant naar de achterkant van de woning. “Ik wil je aan Pegasus voorstellen.”Ze trok de deur van de stal open en daar was hij, een trots gevleugeld paard, met een perfect zwarte vacht en bloedrooie ogen. Het keek me aan met veel onrust, toen we dichter kwamen kon Linwé het paard op zijn gemak stellen.“Ik heb hem ooit gevonden niet ver buiten het dorp en sindsdien hebben we al heel wat meegemaakt samen. Hij heeft het niet zo voor vreemde personen”, zij ze tegen me. Ik keek het aan met deels bewondering en deels ongeloof, het hield elke beweging dat ik deed in de gaten. Pas toen linwé naar mij kwam om mijn hand te nemen begon hij zich op zijn gemak te voelen. Ik kwam voorzichtig dichter en dichter tot ik op armlengte was van het beest, en begon hem langzaam te strelen. Je zag dat hij ervan aan het genieten was, we klommen op zijn rug en waren klaar om de lucht in te gaan. Het was gelukkig een prachtige droge dag en de koele wind die om ons heen vlamde gaf een heerlijk gevoel. Beneden stond haar broer te wuiven naar ons met een brede glimlach tot we zo hoog kwamen dat we met moeite nog de grond zagen, we zaten in en boven de wolken het was ongelooflijk de snelheid en de hoogte gaven een perfect gevoel van vrijheid. Tot we ineens naar beneden tolden, ik werd van het paard gesmeten en dit gevoel van onsterfelijkheid werd heel snel vervangen door pure angst en adrenaline.Een opgekropte keel zorgden ervoor dat ik niets kon roepen. Na een paar honderden meters al slingerend door de lucht, zag ik ineens Linwé en pegasus in een duikvlucht langs mij om komen, je kon van Linwé haar gezicht aflezen dat ze aan het genieten was. Waarschijnlijk was ik niet de eerste persoon die dit meegemaakt had. Toen Pegasus een draaibeweging maakte en onder mij kwam te vliegen en Ik landde mooi op dezelfde plaats waar ik van gevallen was, de adrenaline begon stilaan weer weg te vloeien uit mijn verkrampte lichaam.Zo kon ik weer beginnen te genieten van deze unieke vlucht. We kwamen boven een dal terecht dat nog vulkanische activiteit bevatte, je kon de gassen uit de grond zien komen. In het midden van dit dal stond een klein huisje we begonnen te dalen en landden voor de deur. Redelijk opgelucht dat ik weer met beide voeten op de grond stond nam ik een diepe adem en het laatste beetje adrenaline verdween volledig uit mijn lichaam.“Dit is het huis van mijn vader, Falco, onze dorp's oudste."Zonder te wachten ging linwé naar binnen, we kwamen in een klein maar eigenaardig ingericht huisje terecht. Overal waren de rode muren gedecoreerd met schedels die met goud afgewerkt waren, in het midden was er een perfecte cirkel gemaakt uit kussens met daartussen een verwarmingsketel die eruitzag als een eeuwenoud roestende toestel dat al jaren buiten in de regen stond. Daar stond hij dan Falco op een kussen met zijn eigen te praten of het leek er sterk op, Linwé gebaarde mij direct om stil te blijven en te wachten tot hij uit zijn trance zou komen. Na een paar momenten kwam hij weer bij. “Dag Linwé eindelijk kom je eens langs, wie is deze jongeman?” Zei hij met een argwanende blik. ”Dit is Surion, we hebben hem gevonden in het midden van de woestijn, hij was op doortocht naar Sinai maar is onderweg volledig verloren geraakt." “ Sinai” mompelde hij en keek me aan alsof ik volledig zot was.“Wat zou je daar willen zoeken Surion?”, “ Ik ben gezonden door de dorps oudste van bushwyk hij zei dat ik dringend een bericht moest afleveren aan de koning, Maar toen ik het dorp verliet, raakte ik op een of andere manier bewusteloos en werd wakker in het midden van de woestijn op een plek die ik niet herkende”. Waarop linwé toevoegde “dat is de reden dat ik hem naar hier gebracht heb, in de hoop dat je ons wat verder zou kunnen helpen”. Falco; keek ons denkend aan tot hij ons aanwees om te gaan zitten op de kussens. We kregen elk wat te drinken en dan begon hij de conversatie weer “De oude stad van sinai is niet zo makkelijk bereikbaar, wat ik wel weet is dat er bepaalde ingangen zijn. De ene ingang is beter bereikbaar dan de andere maar ik heb geen idee hoe of waar deze te vinden zijn. Ik zal de geesten om hulp vragen." “De geesten?” vroeg ik.“Ja” zei falco, “ik zal jullie wel vragen om complete stilte en wat er ook gebeurt om niet tussenbeide te komen. Na dit gezegd te hebben nam Falco de kleermakerszit aan, spreidde zijn vingers en plaatste deze voor zijn lichaam ter hoogte van zijn schouders. Hij begon stil te neuriën en onverstaanbare woorden uit te brabbellen tot zijn ogen volledig wit werden. Hij begon met iemand te praten, Tot er ineens een druk kwam op zijn nek alsof iemand hem aan het wurgen was, je kon letterlijk de druk rond zijn keel zien. Hij begon te roepen en te schreeuwen, rollend over de vloer stampend tegen de kasten en hysterisch hijgend naar adem begon hij stilletjes de overhand te krijgen.Toen hij weer bij bewustzijn was keek hij me aan en zij met een angstige stem, “de geesten willen persoonlijk met jou in contact komen.” Hij begon een drank te brouwen, die mij zou helpen om de grens tussen de twee werelden te overschrijden.Ik hoopte gewoon dat de smaak beter zou zijn dan de walmende geur die het volledige huis aan het overnemen was, het leek of er vissen opgelegd waren in de zon en dat ze daar weken hadden gelegen, de geur was ongelooflijk degoutant. Toen het drankje af was kwam Falco naar mij “eerst en vooral leg je op je zij met een kussen onder je hoofd, moest je overgeven zou je anders stikken, en eens je tussen de werelden hangt kan elke aanraking een heus onbalans maken dat ervoor zou zorgen dat je niet terug zou kunnen komen, ben je zeker van je keuze?”, “we gaan ervoor” zij ik en ik dronk het drankje op. In eerste instantie voelde ik niks behalve die rotte smaak die door mijn keel liep, ik voelde hoe het zijn baan maakte naar mijn maag en daar ineens een stekend gevoel gaf als een zwaard recht in mijn maag, dit gevoel kwam stilletjes naar mijn hoofd en ik begon lichtjes te hallucineren. Na een paar minuten gingen alle lichten uit, ik was nog bewust maar kon niks meer bewegen of zien, ik was bijna volledig verlamd en schijnend blind. Toen ik het gevoel kreeg dat mijn voeten nat aan het worden waren begon ik weer stilletjes aan mijn zicht terug te krijgen. Ik zat midden in een moeras en was tot aan mijn enkels in het water, het was ijskoud je kon de dood zo horen langskomen toen de windvlagen opkwamen.Ik ging rechtdoor op iets wat leek als een pad, de volle maan verlichtte alles zo goed dat het nog angstaanjagender was, de verwelkte bomen en de kapotte struiken die met de wind mee een akelig geluid maakten.Ik voelde mij als een prooi in de gaten gehouden en elke stap die ik nam was dan ook harder en harder, mijn benen begonnen te trillen. Ik voelde mijn hart zo hard tekeer gaan dat ik dacht dat het gewoon uit mijn lichaam zou springen en weglopen. De weg die ik nam, kwam uit op een rechthoekig plein volgestrooid met oude beenderen die leken alsof ze afkomstig waren van dier als mens, de beenderen waren zo verspreid dat het natuurlijke aspect ervan bijna niet meer bestond. Ik was in het hol beland van een of ander beest dat kon niet anders.Ik had nog geen tijd om rechtsomkeer te maken dat er een zwarte schaduw rond mij begon te cirkelen sneller en sneller wat wel leek op een orkaan beweging plots wijkte het af nam een beetje hoogte en stortte zich in de grond juist voor mijn ogen. Verstijfd van de angst zag ik een gedaante groeien, een groene schijn omhulde een prachtig maar angstaanjagende vrouwenlichaam, de rode ogen keken me aan en hielden me in de gaten, haar lange haren vielen bijna tot aan de grond met haar rechterknie opgetrokken in een soort van vechtpositie hoorde ik haar fluisteren. “Eindelijk ontmoet ik de schepper van het equilibrium mijn naam is Ares”, in shock keek ik haar aan, de wind begon op te komen, ik kon het niet meer houden en werd omvergestoten, kwam oog in oog met een gouden schedel, zijn ogen begonnen te gloeien en de lichtstraal die uitkwam ging via mijn mond recht mijn lichaam in. Ik voelde een enorme energiestoot mijn lichaam overnemen en begon te zweven, volledig in paniek keek ik Ares aan en ze reikte haar hand uit naar mij. Toen ik haar hand vastnam begonnen al mijn aders op te zwellen, wat begon bij mijn hand kwam snel over mijn hele lichaam terecht, ik was volledig bedekt met donkerblauwe strepen waar mijn aders waren. Ineens spatte Ares uiteen in honderden kleinere schaduwen toen ik een hysterisch geschreeuw hoorde, “volg het licht, en je zal je duistere kant vervolledigen, het equilibrium moet hersteld worden voor het te laat is”. De schaduwen begonnen weer rondom mij te draaien als een wervelwind.Smeten mij in de lucht en …   "Hij is weer wakker” hoorde ik Linwé roepen, “wat heb je gezien heeft het je geholpen?” tot Falco tussenbeide kwam en verklaarde dat ik deze informatie beter voor mij hield, sommige dingen moeten niet geweten zijn.“Maar...” opperde Linwé, Falco keek haar aan en knikte afkeurend. “dan we gaan naar huis het begint laat te worden en pegasus zal ongeduldig worden als hij te lang vastgebonden blijft aan die boom”.Zo gingen we door maar ik kon niet genieten van de terugvlucht, wat bedoelde Ares met het licht volgen? En mijn duistere kant ontmoeten? Voor zover ik weet had ik nog nooit iemand bewust pijn doen leiden, na een deftig avondmaal konden we beide niet slapen. Toen Linwé vroeg of ik geen wandeling met haar wou maken, er was namens een plek dat ze absoluut wou dat ik bezocht.Het was de plek waar ze pegasus gevonden had. Onderweg begonnen we over alles en niks te praten, tot de conversatie een droevige draai aannam toen ze over haar ouders begon te praten. “Mijn ouders zijn omgekomen aan de eeuwig durende familie vloek, sinds meerdere generaties word mijn familie geteisterd door bizarre verdwijningen. Ze zijn op mijn tiende verjaardag gaan jagen en zijn nooit teruggekeerd. Ze zijn nooit teruggevonden en niemand weet waar ze naartoe zijn gegaan, en sinds dat deze vloek op de hele familie rust verwacht ik dat er ooit iets met mij zal gebeuren en ik zal verdwijnen. De meeste mensen in het dorp geven het niet toe maar zijn bang van mij, bang dat als ze te dicht bij mij komen dat ze ook zullen verdwijnen. Daarom zijn mijn broer en ik zo hecht omdat we hetzelfde lot moeten ondergaan, een eenzaam lot”. Nadat ik haar wat geruststelde kwamen we aan de rand van het dorp. Na haar gedachten weer in het positieve getrokken te hebben begonnen we weer rustig door te stappen, en gewoon te genieten van de wandeltocht tot ik ineens een zacht geluid van vallend water hoorde in de verte. “Dit is het” zei ze, met elke stap nam het geluid aan. Het begon alsmaar meer op een waterval te lijken. Toen we dicht genoeg waren kon ik zien dat ze me naar een kleine oase gebracht had midden in de woestijn er was een kleine vijver met stromend water dat van uit de rotsen kwam, met een paar bomen en omringd door wild begroei. “Hier heb ik pegasus gevonden, kort nadat mijn ouders verdwenen waren ben ik weggelopen uit het dorp, ik ben toen per ongeluk hier geland en zag hem gewond en uitgedroogd in het zand liggen net buiten bereik van de oase. Ik heb hem toen geholpen en meegenomen naar huis om te verzorgen.Nadat ik hem opgelapt had wou ik hem vrijlaten maar hij wilde niet meer weg. Pegasus heeft mij grotendeels geholpen in het verwerken wat er met mijn ouders gebeurd is, en is nu een van mijn belangrijkste vrienden na mijn broer. Zet je op je gemak ik heb in de loop van de jaren een paar stoelen gemaakt van de rotsen die hier lagen, een hoopje blaren en een steen is comfortabeler dan een stoel in mijn eigen huis.” Met een achtergrondgeluid naar de sterren kijken zonder enige haast of problemen was een ongelooflijke ervaring die ik nog nooit had meegemaakt.Op dat moment verdween alles het enige dat nog bestond was de oase en de inzittenden. We maakten er het beste van en het voelde alsof we elkaar al jaren kenden, ineens kwam er vanuit de bergen een lichtflits, maar even snel als hij tevoorschijn kwam, was hij dan ook weer verdwenen. ”Ik zie deze flits regelmatig” zei linwé, ik heb er in de tijd nog over gesproken met Mijn vader en hij heeft mij gezegd dat hij dit al eens onderzocht had maar er nooit een antwoord op heeft gevonden. Hij voegde er wel bij om nooit zelf te gaan kijken dat het een heel gevaarlijke plek was en toen bijna om het leven kwam. Toen we bijna in slaap vielen besloot ik dat het misschien beter was om weer naar huis te gaan, het was hier tenslotte onmogelijk om de hele nacht te blijven in de vriezende kou. Thuis wensten we elkaar een goede nacht en gingen gaan slapen. De volgende dag zat Linwé's broer ook aan tafel, hij reikte direct de hand uit en stelde zich voor als Amras, “Ik Hoop dat je je al beter voelt, toen ik je gevonden had, zag je er echt belabberd uit. Gelukkig heeft Linwé magische handen als het om verzorging gaat, zet je aan tafel het ontbijt staat al klaar. Ik heb een kaart meegenomen om je te helpen in je opdracht, Linwé heeft er mij daarnet alles over verteld”. En We komen mee, hoe meer zielen hoe meer vreugde en wie weet kan het nog interessant worden. Na een tijdje te twijfelen dacht ik wel dat dit nog een gouden kans was alleen zou het een heel lange tocht worden. Die avond begonnen de voorbereidingen er heerste een overheersende vreugde, het verlangen naar het onbekende maakte ons iets angstig, Maar de angst werd dan snel bedaard door nieuwsgierigheid. Nadat al onze spullen klaar stonden gingen we slapen, ik heb de hele nacht liggen woekeren in mijn bed misschien was het anticipatie of gewoon de slapeloosheid maar ik lag de hele nacht te piekeren over alles en niets. Al denkend viel ik in slaap en toen ik mijn ogen open deed was iedereen al druk in de weer. Amras liep rond als een kip zonder kop terwijl linwé alles aan het voorbereiden was op deze korte reis. Toen we vertrokken waren de zonnen op zijn hoogst. “Volgens deze kaart” sprak Amras “zouden we richting de grote poort moeten lopen, nu om deze open te krijgen zullen we op die plek moeten wachten tot een van de wachters er is en hopelijk zal deze ons door laten”. Met een rugzak die groter was dan hem had Amras moeite om ons te volgen. Het duurde niet lang of het zweet begon uit te breken, zijn gezicht werd zo rood als een tomaat en zijn enkels leken het te kunnen begeven op elk moment. Te trots om iets te zeggen besloten linwé en ik om een pauze te nemen om zo stiekem hem het leven wat lichter te maken. We vonden een kleine boom met wat schaduw om te kunnen rusten. Linwé begon direct weer over de droom die ik had. “Zeg nu wat heb je nu eindelijk gezien? Je zag er verslagen uit toen je terugkwam”. “Wel” vertelde ik, en vertelde toen de volledige droom in detail Amras en Linwé staarden naar mij met weide ogen, hangend aan elk woord dat uit mijn mond kwam. Na wat genoten te hebben van de rust moesten we stilaan weer op pad gaan, zo gezegd zo gedaan we namen onze spullen op en vertrokken weer. Amras was ongelooflijk opgelucht dat zijn zak wat lichter was en begon weer zijn enthousiasme terug te krijgen. Na nog een goede halve dag stappen, kwamen we aan aan de eeuwige poort. Daar zetten we kamp en hoopten dat we snel een manier zouden vinden om binnen te raken. Het weer draaide al snel om en de lucht begon overheersend grijs te worden. De wind begon op te komen en was stilletjes sterker en sterker aan het worden, er leek wel een oorlog aan de gang. De wind, de regen en de bliksem vochten om de lucht te kunnen overheersen. Met elke bliksemschicht die neerviel en elke windvlaag die ons aanviel voelden we ons minder en minder op ons gemak. Tot we besloten om in een grot te gaan schuilen niet zo ver van waar we zaten, de donder begon te galmen tussen de flitsende bliksem. Het regende zo hard dat het leek of we aangevallen werden door minuscule vallende stenen, we liepen zo snel mogelijk de grot in. Ik offerde mijzelf om wat dichtstbijzijnd hout bij te sprokkelen in de hoop dat het niet te nat was geworden om ons zo snel mogelijk op te warmen bij een heerlijk kampvuur. De donder kwam zo luid en hard aan dat het elke keer een kleine aardbeving veroorzaakte. Het meeste hout was al doordrenkt maar gelukkig lag er aan de binnenrand van de grot een groot gewas, volledig uitgedroogd hoopte ik er het vuur mee op te starten om zo het natte hout te drogen en op zijn toer aan te steken. De immense grot was prachtig in het vurige licht van het kampvuur, de wanden leken wel beschilderd met natuurlijke formaties die bijna een menselijke vorm aannamen. Een natuurlijke Picasso die ons bijna de hevige storm deden vergeten die buiten woedde. Amras was kapot en wou liever gewoon wat uitrusten, dus gingen Linwé en ik op onderzoek. We maakten een toorts elk en gingen dieper de grot in. De gang veranderde van vorm, van een kleine doorgang waar met moeite een mens doorkon, tot een immense poort waar een hele familie zonder probleem naast elkaar kon lopen. De hoogte veranderde nooit wat opmerkelijk was, het leek haast onnatuurlijk. Het leek of de grot diep in de berg ging, het onweer leek verder en verder te komen en “verdween” bijna volledig. Tot we opeens een harde klap hoorden, gevolgd door een hevige schreeuw van Amras, Linwé en ik keken elkaar aan en begonnen zo snel mogelijk terug naar de ingang van de grot te komen. De gang leek wel oneindig elke stap die ik zette, deed mijn hart sneller bonzen, de adrenaline helpte me om sneller te lopen dan ik ooit al had gelopen. Toen we aankwamen zagen we dat de ingang van de grot ingestort was. “De bliksem heeft mij bijna geraakt” Zij Amras hijgend, zijn been zat vast onder een enorme rots die door de inslag neergehaald werd uit het plafond.We renden naar hem toe en probeerden de steen te verplaatsen. Het plafond werd met de minuut instabieler en zou elk moment naar beneden kunnen vallen. Ik begon de wanhoop in Linwé haar ogen te zien, irrationeel,  deed ze wat ze kon om haar broer te redden toen het plafond naar beneden viel. Ik kon nog net op tijd springen en haar wegduwen. maar nu was Amras tot aan zijn hoofd bedolven onder de stenen, weer begonnen we steen per steen weg te halen maar het had geen nut. Amras was onherstelbaar verwond dus nam ik de beslissing om Linwé bij haar arm te nemen en tegen haar wil weg van haar broer te trekken. Ze klopte op mijn arm, begon te huilen, te roepen en te schoppen. Toen Amras uiteindelijk het leven gaf, werden zijn ogen volledig wit. Linwé stortte in en keek machteloos naar het levenloos lichaam van haar broer. Ze snakte naar adem tussen elke traan door. Haar laatste familielid was verloren gegaan. Ik wist niet wat te doen, ze moest daar weg voor haar eigen veiligheid! Ik nam haar weer vast gaf een harde ruk aan haar arm en stapte naar achter. Nam haar in mijn armen en liet haar uithuilen op mijn schouder. “We moeten hier weg” zij ik, “als we hier blijven volgt ons hetzelfde lot dat mag niet gebeuren. We zullen terugkeren en hem een deftige begrafenis geven”. “Maar nu moeten we weg!”. Ik raapte het beetje dat nog overgebleven was van onze spullen nam Linwé onder mijn schouder en we gingen dieper de berg in. Linwé was zo overstuur dat ze niet eens meer wist wie of waar ze was. Ik voelde mijn hart breken toen ik haar aankeek dit was niet de bedoeling, moest ik alleen gekomen zijn was dit niet gebeurd. Toen ik vond dat we veilig waren maakte ik een zo comfortabel bed mogelijk voor Linwé, legde haar neer en bleef naast haar zitten tot de tranen haar in slaap wiegde. Het hele voorval bleef maar terugkomen, wat was er nu gebeurd? Piekerend en als een film elk detail aan het bestuderen kon ik geen slaap vatten. Toen Linwé eindelijk wakker werd, stak ik de enige overgebleven toorts aan. We keken elkaar aan met een lege blik, de stilte was alleszeggend. Ze klauterde in mijn armen en bleef daar levenloos in liggen, tot het haar begon door te dringen dat we hier weg moesten. We zouden een uitweg vinden wat het ons ook zou kosten. We raapten ons op en liepen verder, maar het duurde niet lang of de toorts was opgebrand en we waren weer in de volledige donker. We konden geen haar meer zien en moesten op de tast afgaan, op een traag maar stabiel tempo kwamen we stap voor stap vooruit. We liepen hand in hand om elkaar zeker niet te verliezen. Ineens voelde ik Linwé stoppen, en dan zag ik het ook. Een dunne lichtstraal kaatste terug op de wand niet ver voor ons. We hadden de uitgang gevonden.We begonnen zo snel mogelijk naar het licht te lopen maar wat een lichtstraal bleek te zijn was een mineraal dat licht weerkaatste, er was een hevige draai en daar was het. In de verte een groot wit gat, het zicht waar ik op gehoopt had. We begonnen stilletje weer deftig te zien, het leek of we recht naar de zon liepen, het licht was zo fel dat we het niet direct aan konden kijken. We begonnen de warmte te voelen op onze huid, een lichte bries streelde onze haren het voelde heerlijk aan. Eens buiten kwam het besef dat we nog niet volledig buiten schot waren, we stonden op een richel een aantal meters boven de grond, er strekte een bos uit zo ver als we konden zien, maar we zaten nog altijd in de berg...Aan de rechterkant kon ik een heuse stad zien, met een toren die bijna tot aan het plafond van de grot kwam. Hetzelfde plafond dat door de jaren heen door de corrosie op een gatenkaas leek, de gaten waren groot genoeg om licht door te laten. En zo te zien genoeg licht om een volledig bos te laten groeien, het was prachtig. Na een kortstondig onderzoek zag ik dat er een kleine stenen trap was aan onze rechterkant. De trap kwam in een lage gang, die omgeven was door bomen. De vloer was aangelegd met grote kasseien, het was de perfecte mix tussen menselijke creatie en puur natuur. Linwé had het echt moeilijk en vroeg mij om door te gaan zonder haar, zodat ze wat kon uitrusten en eventueel wat later afkomen.Toen ik aan de uitgang kwam stond ik voor een immense poort omringd door een hoge muur. De wachters die de poort bewaakten merkten mij ineens op en kwamen mij tegemoet. Na een heerlijk glas water en een lang gesprek stelde een van de wachters voor om mee terug te komen en Linwé op te gaan halen.Na het hevige heen en weer stappen kregen we elk een kamer, ik zorgde ervoor dat Linwé goed geïnstalleerd was en bereidde mij voor om naar de koning te gaan om de brief af te geven.De koning zat op zijn hoge troon in een zaal waar Linwé haar volledige huis een paar keer in zou kunnen, en dit met het dak erbij. Het het dak was een volledig grit van driehoeken die steunden op pilaren aan de uiteindes, het gaf een gevoel van openheid en macht. Eens ik midden in de ruimte was begon ik al de wachters te zien rondom de koning. Ik begon een gevoel van ongemak te krijgen, ik voelde mij niet op mijn plaats, maar was wel blij dat de brief eindelijk aan zijn rechtvaardige eigenaar gegeven zou worden.Ik knielde een paar meters voor de troon en de koning deed teken dat ik de trap op mocht komen naar de troon toe.Maar toen ik de brief nam, kon ik mijn ogen niet geloven, het zegel was gebroken, de brief was geopend. Ik kon deze brief niet afgeven, maar de koning was al aan het wachten.“Is er een probleem?” vroeg hij me met een forse stem. Toen hij mij aankeek en weer naar de brief keek, kon je merken dat hij het door had. Ik begon te trillen op mijn benen, wat zich uitte op een hevige vecht of vlucht reactie. Maar ik besefte al even snel dat moest ik weg proberen lopen ik snel gestopt zou worden door het grote aantal wachters in de zaal. De enige oplossing die ik voor mogelijk hield was om de brief af te geven en hopen dat alles goed uitliep. Ik gaf de envelop aan de koning, je zag zijn hele gelaat rood worden van woede.Furieus gaf hij me een tweede kans om de brief af te geven en hij beloofde dat mijn straf dan veel lichter zou zijn. Maar ik had geen idee waar de brief lag, wie hem geopend had en waarom. Ik knikte nee en legde uit dat ik hem de hele tijd bij mij gedragen had dus dat het onmogelijk was dat de brief verdwenen was. Ik had hem effectief nooit uit het oog verloren en het enige moment dat ik hem niet bij mij had was toen ik mijn zak achtergelaten had bij Linwé om de wachters op te zoeken. Toen bedacht ik dat misschien Linwé hem voor een of andere reden gelezen had en vroeg de koning de toestemming om naar haar kamer te gaan.Hij deed teken naar twee wachters en ze vergezelden mij naar haar kamer waar Linwé voor de open haard stond. Toen ze me de kamer zag binnenlopen kreeg ze weer een glimlach op haar gezicht, diezelfde prachtige glimlach die ze had toen ik haar voor het eerst zag. Niet wetende dat het deze keer een heel prijzige glimlach was. “De brief ligt in de open haard, je bent net te laat” waren de enige woorden die ze uitsprak, ze kwam dichterbij en gaf me een kus op het voorhoofd.Toen ik begreep wat er effectief aan de hand was draaide ik mij om, ging naar de wachters en vroeg hen om mij weer naar de koning te brengen. Ik legde toen uit dat de brief verloren moest geraakt zijn in de grot, maar het eindvonnis zou met elke mogelijke verklaring hetzelfde geweest zijn.Hij smeet me zonder al te veel woorden in de cel.De vochtigheid was niet te houden zonder te beginnen over de geur...Na een tijdje begon ik de hoop op te geven, ik had zitten kloppen op de tralies, ik schreeuwde mijn longen uit, maakte zoveel geluid mogelijk maar niks had er baat bij. Niemand kwam naar beneden.Stilletjes aan begon ik mijn tijdsbesef te verliezen, elke minuut leek een eeuwigheid en elke seconde werd moeilijker en moeilijker om niet door te draaien. Tot ik uiteindelijk gewoon op de grond lag al rillend en wachten op wat dan ook voor mij gepland was. Het ergste was niet de cel of de vochtigheid noch de koele ruimte, maar niet weten wat er zou gebeuren, ik had geen controle meer en moest mij op alle mogelijke scenario's voorbereiden. De wachters kwamen uiteindelijk uit de kelder halen, ik werd naar boven gebracht en zo via het terras naar het grote buiten plein, het was volledig omringd door een hevige meute die al roepend en schreeuwend duidelijk maakten dat ik hier niet gewenst was. In het midden van het plein stond de gekapte man met zijn bijl, volledig voorbereid en klaar om gebruikt te worden. Al mijn spieren lieten los en ik stuikte in elkaar, de wachters raapten me op en droegen me naar de galg om mij zo op de bank te leggen. Toen ik nog snel links keek, merkte ik Linwé op die stond te kijken, ze had haar broer zijn pull in de hand en keek vol afschuw naar het ritueel dat voor haar ogen uitgevoerd werd. Toen de bijl uiteindelijk neerviel, rolde mijn hoofd tot aan haar voeten, ze raapte me, we keken elkaar oog in oog. Ik kon opmerken hoe haar prachtige ogen vol zwart opgevuld waren waren, het leek wel alsof haar ziel haar lichaam verlaten had. Na een paar seconden naar mij gekeken te hebben smeet ze mijn hoofd met haar volle macht in het kampvuur dat wat verder brandde en toen ging het licht uit.To be continued

Antek
64 0

Harmony Gold (1)

    oh bee oh bee  in me thou seest some beauty little beast   we prayed in spring loved summer sun found no decay twin halcions sang gospel tunes on happy days   now greyish dust and silence loom early evening shade has come it favours  all my darker colours faulty flowers fade cruel endings doom   oh bee oh bee whilst I'll hang shalt thou live shalt thou see black blossom thrive   whilst I'll die away shalt thou tiny bee try bitter nectar high up in this my deadman's tree       Dat in het appartement dat hij huurde boven de Delhaize naast een grote voorraad bier ook nog meer memorabele wapens lagen en hoe opwindend het wel kon zijn om aan dat moordgerief te ruiken, zou hij haar op een andere keer vertellen want nu ging het geweldig, verrukkelijk zelfs met die lossere tong en zonder pijn in de kaakgewrichten. Aan zijn vlaskop trok ze hem dichterbij, krulde zich bij de eerste aanraking de rug en heuvels van roze, stijve gelei verrezen uit een steppe van ribbelig vlees.   De originele opname bestaat nog steeds, een bandje dat de wreedste der slapende beesten zou wekken. Ik had scheefgeslagen bij dokter Fraeyman, die psychiater te Lapscheure met zijn rare remedies, helende groepsreizen naar Lissabon, fado die de ziel doorboorde, en kamers met doornloos rozenbehang, met zwartjes wier gaatjes alle miserie wel zouden verzwelgen.   'If she lives till doomsday, she'll burn a week longer than the whole world.'   Fraeyman had telkens voorgelezen, in kleermakerszit en bij elke sessie, uit zijn verzamelde frases, The Comedy of Errors en het liefst nog reciteerde hij de sonneten van The Black Lady, maar voor Ignace was het eender, was het worst, zolang hij die gevoelens maar begraven kon, als ze maar kwam de verlossing, die warme hagel uit de ijzige wolken, als hij maar deels zijn droevigheid verloor, de demonen van de nacht verdwenen, hij zijn zijn ware ik even vergeten kon.   In die tijd stond BOB nog gewoon voor Bee Oh Bee, en voor Guinness, gore parodieën op de romantiek, billen overgoten met de diepe kleur van gebrande mout, voor de erotiek van de betere zwijnen, kon men terecht in Oostkerke, aan de Stinker en de Blinker, in De Harmonie, het dubieuze etablissement van Sappige Siska. Fraeymans eigen vrouw was er niet weg te slaan, net als Didier D. van de opsporingsbrigade. Ook dr. Bellens kwam er vaak. Hij zou later in Algiers l' Amuse Gueule, een moleculair restaurant openen, samen met zijn vrouw Christaline, die jarenlang bij Union Carbide had gewerkt.   Licht werd het en het gillettemes lag op de grond. Lang had het niet gebloed. Ze had er verstand van, ik was uitgeput en ze gooide haar Jupilershirtje dat niet snel genoeg uitgegaan was en ik gescheurd had, in de openstaande vuilbak. Voor een driepunter stond ze niet ver genoeg en “of ik daar een propere douche had en dat ze voor de geur van dat moordgerief misschien wel eens naar mijn appartement boven de Delhaize zou komen”. Ik knikte toen ze vertrok, haar roze pull over die zwarte beha, naar de Lunch Garden in Jabbeke, waar ze werkte en de mensen zelf hun eigen gele zeik konden tappen.           'Dark ladies rule the world', deel 1 van het kortverhaal 'Harmony Gold' uit de reeks 'Ignace Somers'   (het gedicht is een in memoriam)

Bernd Vanderbilt
4 0

Alles voor Lena

(Vervolg op "Lena")   Steven had zonet zijn vriendin bedrogen, maar hij kon niet anders. Ze had hem gedwongen – dit geschifte meisje dat plots in zijn appartement verschenen was. Ze had hem proberen te verleiden, maar dat was niet ge­lukt, natuurlijk. Je kan toch niet zomaar in iemands leven ver­schij­nen, hem op­slui­ten in zijn eigen stu­dio, en dan verwachten dat hij met je naar bed gaat? Maar het moest, zei ze. “Anders kleed ik me aan en ga ik weg, maar wie weet wat er dan gebeurt met die Lena van je...” Hij had Lena bedrogen, maar het was om haar te beschermen. Hij had het amper gekund, hij kon zich niet aangetrokken voelen tot deze onbekende indringster die God weet wat met zijn Lena gedaan had, laat staan dat hij opgewonden zou geraken. Maar ze bleef aandringen, bleef Lena bedreigen. Uiteindelijk had hij het gedaan, aarzelend, ge­for­ceerd, haast emotieloos. Op handen en knieën op de matras, zoals hon­den – hij had gezegd dat dat zijn favoriete standje was, maar de waarheid was dat hij haar gezicht niet wou zien. Hij kon het niet zolang hij haar krank­zin­ni­ge ogen voor zich zag. Het was maar matig goed geweest, vond ze, maar voor een eerste keer viel het nog wel mee. Hij lag hijgend op zijn rug en staarde naar het plafond. Karen lag naast hem, op haar zij, en streelde zijn borstkas. Hij liet haar begaan – hij had belangrijker dingen aan zijn hoofd. Zijn kater was helemaal verdwenen en had plaats gemaakt voor een al­les­om­vat­ten­de angst, het gevoel dat hij dringend iets moest doen, hier en nu. Om Lena in veiligheid te brengen, en zichzelf. Maar hij wist niet wat. Plots werd er op de deur geklopt. “Sst,” fluisterde Karen. “Doe alsof er niemand is.” Hij gehoorzaamde. “Steven? Ik ben het! Ben je thuis?” Lena! Het was Lena’s stem! Was ze kunnen ontsnappen, van waar ze dan ook werd vastgehouden? Of werd ze helemaal niet vastgehouden – had Karen het allemaal maar verzonnen om hem in haar macht te hebben? Had hij zijn vriendin bedrogen met een of andere psychopate omwille van een verzinsel? Hij verdrong die gedachte naar de achtergrond – het deed er niet toe, niet op dit moment. Karen was ongewapend, haar enige wapen waren haar dreigementen over Lena geweest. Hij was veel groter, ongetwijfeld veel sterker dan zij. Hij kwam bliksemsnel recht, ging bovenop haar zitten en greep haar bij de keel. Ze gilde en spartelde met armen en benen, ze krabde zijn vel open met haar nagels, maar uiteindelijk kreeg hij haar in een positie waarin ze niet meer kon bewegen. “Lena!” schreeuwde hij zo luid als hij kon. “Ik kan niet opendoen, Lena, ik word hier gegijzeld! Je moet de politie bellen!” “Wat!?” Lena klonk verbijsterd. Karen had waarschijnlijk niets met haar gedaan. Godzijdank. “Bel de politie, Lena, nu!” Hij keek om zich heen, zocht iets waarmee hij Karen kon vast­bin­den. Hij mocht haar niet laten ontsnappen, wie weet waar ze nog al­le­maal toe in staat was. Maar hij was uitgeput – hij zou haar niet lang meer in bedwang kunnen houden. Zijn schoenveters. Het was het enige wat hij zag. Zijn schoenen ston­den een meter of twee van het bed. Even keek hij haar aan, dacht na. Toen kwam hij in actie. Hij knelde zijn arm stevig om haar nek, drukte haar tegen zich aan en dwong haar om op te staan. Ze sloeg en schopte om zich heen als een bezetene, maar hij slaagde erin haar tot bij zijn schoenen te sleuren. Pas toen hij haar met handen en voeten stevig aan het bed had vastgebonden, liet hij haar los en ging hijgend op het bed zitten. Een zwakke, pulserende pijn verspreidde zich rond de bloedende wondjes die haar na­gels op zijn armen en borstkas hadden achtergelaten. Karen keek hem aan met betraande ogen en schudde haar hoofd. “Het had zo mooi kunnen worden.” zei ze, diep teleurgesteld. Hoofdinspecteur Jacques De Groot vloog met een luide knal de kamer in – splinters hout en verf vlogen in het rond. Vóór hem lag de houten voordeur verslagen op de grond. Inspecteur Saskia Verlinden schoot hem pijlsnel voorbij, haar armen gestrekt voor zich uit, haar pistool naar binnen gericht. “Politie! Handen omhoog!” Een man van een jaar of vijfentwintig keek hen verdwaasd aan. Hij stond op van het bed en stak zijn handen in de lucht. Hij droeg een groene geruite pyjama met korte broek. Hij zag er ongewassen en on­ge­scho­ren uit en keek alsof hij van een andere planeet kwam. Terwijl Verlinden hem onder schot hield, scande De Groot de rest van de kamer. Op het bed lag een meisje van ongeveer dezelfde leef­tijd. Ze had lang bruin haar en een bleke huid. Ze was naakt en aan handen en voeten gekneveld en lag ontroostbaar te snikken. Verder was er niemand. Zoals het hem destijds was aangeleerd, liep De Groot met zijn rug naar de muur gekeerd op de enige deur af. De badkamer. Niemand. “Alles veilig!” riep hij. Hij nam een paar handboeien van zijn riem en bond de armen van de man op zijn rug. Hij gebaarde met een hoofdknik naar het meisje op het bed. “Ga haar maar helpen. Ik ken haar van ergens, denk ik.” Verlinden liep naar haar toe. “Het is oké,” zei ze. “Wij zijn van de politie.” Ze sneed de veters door en bevrijdde haar. Het meisje trok de deken over haar naakte lichaam en bleef huilend op het bed zitten. Verlinden legde haar arm over haar schouders. “Alles komt in orde nu, maak je maar geen zorgen. Hoe heet je?” “Karen. Karen Dewinter.” “Zijn dit jouw kleren?” Ze knikte. Saskia Verlinden stond op, raapte het hoopje kleren op van de grond en gaf ze aan het meisje. “Trek die maar aan en wacht dan even hier, wil je. We hebben zo met­een nog een paar vragen voor je.” Ze knikte opnieuw en droogde haar tranen met een mouw van haar blouse. De versterking was gearriveerd. De Groot gebood één van de agenten de jongeman mee te nemen voor verhoor. De man spartelde hevig tegen en schreeuwde dat het een vergissing was en dat hij onschuldig was, maar de agent luisterde niet. “Je mag alles rustig gaan uitleggen op het politiebureau,” zei hij kalm. Verlinden liep op De Groot af en leidde hem mee een paar meter van bij het meisje vandaan. “Jacques, ze heet Karen Dewinter,” zei ze met gedempte stem. “Is dat niet dat meisje dat al een week vermist is?” De Groot knikte. “Juist! Ik wist dat ik haar gezicht herkende. Maar op onze foto’s is ze blond, hij moet haar haar geverfd hebben.” “Kan zijn. Zijn vriendin, of wat ze ook is, heeft net zo’n haar...” “Het is toch niet te begrijpen wat sommige mensen allemaal doen,” mompelde De Groot. “Ik ga alvast naar het bureau om die man en zijn vriendin te on­der­vra­gen,” zei hij toen. “Kan jij hier afronden? Kalmeer haar een beetje en doe zo snel mogelijk een spermatest, ze is zo goed als zeker mis­bruikt. En check ook onder haar vingernagels – als ze zich verzet heeft vind je daar waarschijnlijk zijn DNA.” “Komt in orde, Jacques.”  

Jan August
3 0