Mijn Verhaal
Hallo, jongen.
Lang geleden... Je komt niet meer op bezoek, jongen, ik denk dat het wel al vier maanden geleden is... Dat begrijp ik wel, hoor – al mis ik je natuurlijk wel. Je hebt het natuurlijk druk met vrienden en school en zo op jouw leeftijd. En je oma zegt dat je steeds meer nadenkt en vragen stelt. Dat je haar uitleg steeds minder gelooft – ik hoop dat je het haar niet kwalijk neemt, jongen. Oma heeft de waarheid soms wat verdraaid, wat verbloemd, maar dat was enkel om jou zo lang mogelijk zorgeloos te laten opgroeien en genieten van je jeugd. Dat vond ze belangrijk, en ik ook. Het is niet haar schuld.
Maar ik begrijp wel dat je niet meer wil langskomen, ik begrijp dat wel. Dat je niet meer weet wat je van me moet denken. Dat je misschien wel erg kwaad op me bent. Maar – nu je steeds meer de volledige waarheid zult achterhalen, vind ik het belangrijk om het je te kunnen uitleggen – of toch te proberen. Niet om het goed te praten of – om mezelf vrij te pleiten of zo. Het valt niet goed te praten, het is zoals het is. Maar omdat – omdat ik ergens toch hoop dat je het dan misschien beter zult kunnen begrijpen. Daarom maak ik deze opname – ik hoop dat je toch deze ene keer nog naar me zult willen luisteren.
Je moet weten, jongen, dat niets van wat er gebeurd is, met jou te maken heeft. Het schijnt dat kinderen zichzelf vaak de schuld geven, dat heb ik tenminste gehoord – dat mag je echt niet doen. Je moet weten dat we allebei altijd zielsveel van je gehouden hebben. Wat er gebeurd is komt niet door jou jongen, maar door ons. Of door mij in ieder geval – het is niet mijn bedoeling om je vader zwart te maken. Dat zou niet eerlijk zijn, hij kan zich niet meer verdedigen.
Je moet begrijpen – later als je zelf een vriendin hebt, ik bedoel, als je gaat samenwonen en samen een leven uitbouwen en zo – dan zal je het misschien een beetje begrijpen – dat het niet altijd zo gemakkelijk is om samen te leven. Ik – misschien mag ik je dit niet vertellen, ik wil je niet bang maken – ik hoop dat ik je niet bang maak zodat je zelf geen vriendin meer zal willen... Dat is niet de bedoeling. Kijk maar naar tante Christine en nonkel Jef, of naar oma en opa – het kan allemaal heel mooi zijn, daar moet je in blijven geloven, maar—
En in het begin was dat ook zo natuurlijk, ook bij ons. Toen ik je vader leerde kennen was het allemaal prachtig. Dat waren nog eens tijden, jongen. Ik was twintig, hij zesentwintig, hij was echt zo’n knappe, nette man met mooi gekamd pikzwart haar en een verfijnd gezicht – je lijkt op hem, weet je dat? Hij kon zo prachtig lachen, en hij was een echte gentleman. Ik was direct smoorverliefd.
Je vader was een denker – een filosoof. Hij wist over alles iets en had over alles een mening. Overal waar we kwamen wist hij iets interessants te vertellen, en altijd met evenveel enthousiasme – ook als hij zijn mening verkondigde, altijd met vurig enthousiasme, alsof de wereld zou vergaan als hij je niet kon overtuigen. Prachtig vond ik dat.
Ik hield van hem. Echt wel. En hij van mij. Hij zou niet meer zonder mij kunnen, zei hij. Het was zo’n charmeur – hij zei dat hij nog nooit iemand had gezien die zo’n mooi blond haar had als ik, van die dingen zei hij altijd. Weet je dat nog, jongen, hoe mijn haar er vroeger uitzag? Kijk hoe het er nu bijligt, ik zou er eens iets aan moeten doen...
En hij had een Mercedes met een open dak, zo’n chic zwart model van wel vijf, zes meter lang— Sommige mensen zeggen dat ik met hem getrouwd ben omwille van zijn geld – dat mag je nooit geloven, jongen, nooit. Dat is helemaal niet waar. Ik hield van hem omdat hij knap en charmant en grappig en sterk was, en toegegeven, die Mercedes vond ik ook wel leuk – maar niet voor zijn geld.
Nu is het jouw geld, jongen, later, als je achttien wordt, dan wordt het allemaal jouw geld. Dat heb je dan toch. Nu is het niemands geld, ik mag er niets mee doen, al zou ik er enkel dingen voor jou mee willen kopen. Mijn geld is het in elk geval niet, en daar was het me ook nooit om te doen. Geloof je dat, jongen? Probeer me alsjeblief te geloven – waarom zou ik liegen, er is toch allemaal niets meer aan te doen...
En met die Mercedes kwam hij dan aangereden, stopte hij voor het huisje van oma en opa om me te komen ophalen – het huis waar jij nu woont, jongen. Ik heb gehoord dat je de kamer van tante Christine hebt, die is natuurlijk veel groter dan de mijne. Ik hoop dat je het een leuke kamer vindt.
Maar later— Hij was – weet je, hij was het soort man dat alles voor je doet, zorgt dat alles in orde komt, dat je je nergens zorgen over hoeft te maken. In het begin vond ik dat geweldig – als ik met hem afsprak moest ik me nergens iets van aantrekken, gewoon alles over me heen laten komen, gewoon genieten – in het begin was het heerlijk.
En dan nam hij me mee, gezellig een eindje rijden met die cabrio van hem. Nergens naartoe, gewoon rijden. En dan stopten we soms op een romantische plek met gras en bloemen en bomen om te picknicken – stiekem denk ik dat hij die plekken op voorhand uitzocht en er bewust naartoe reed, maar dat wou hij nooit toegeven.
Maar later – ik weet niet goed hoe ik dit moet zeggen, ik wil nog steeds geen kwaad spreken over hem, maar— Later bleek dat ik niets mocht regelen, dat ik me nergens zorgen over mocht maken. Hij had een goedbetaalde job, en als ik geld nodig had dan was er geld. Maar ik wist niet wat hij precies deed – hij was advocaat, maar waar hij precies mee bezig was, dat wist ik niet. Ik wist niet hoeveel geld we hadden en waarin hij het allemaal investeerde. Hij vond dat ik niet hoefde te werken omdat we geld genoeg hadden – maar ik wilde werken. Daar had hij geen oren naar. Ik moest maar thuis blijven, eten maken, het huis op orde houden – dat zei hij niet hoor, maar daar kwam het wel op neer.
We hadden een prachtig huis, dat wel. Dat had hij gevonden, natuurlijk, in z’n eentje, maar ik hield wel van dat huis. Het was groot en wit en licht en het had een enorme tuin – weet je dat nog, jongen, ons huis van vroeger? In de Oranjebloesemlaan?
Maar hij luisterde niet naar mij, jongen, nooit. Als ik iets anders wilde doen dan hij, dan was hij teleurgesteld, beledigd. Soms zei hij dat ik maar beter een andere man kon zoeken als ik vond dat hij niet goed voor me zorgde. Soms dacht ik dat ik dat inderdaad maar moest doen, dat ik hem beter kon verlaten, maar dat deed ik niet. Ik wou het jou niet aandoen jongen, dat klinkt nu misschien nogal ironisch, maar het is de waarheid. Ik wou niet dat jij zou moeten opgroeien met gescheiden ouders. Dat zou ik egoïstisch vinden van mezelf. Ik zou het wel volhouden, zo slecht was het toch niet – aan elk huwelijk schort wel iets. Uiteindelijk werd er goed voor ons gezorgd, jij kwam niets te kort. Zonder hem zou ik je dat allemaal niet kunnen bieden.
En ik had schrik, jongen, schrik dat hij jou zou afpakken. Zijn broer was ook advocaat, al zijn vrienden waren advocaten. Als hij een rechtszaak aanspande zou ik het nooit van hem kunnen halen. Ik durfde niet bij hem weggaan, jongen, ik hoop dat je dat kunt begrijpen. Ik zou mijn lot wel ondergaan zodat jij gelukkig kon zijn. En zodat ik bij jou kon blijven.
Maar toen hij naar Californië wou verhuizen – weet je dat nog jongen, toen hij zei dat we naar Amerika gingen? – toen heb ik gezegd dat ik niet mee wilde. Er was niets meer aan te doen, zei hij – hij had al een koper voor het huis, en het contract voor zijn nieuwe job was al getekend. Maar ik moest me geen zorgen maken, zei hij, hij zou meer verdienen en het zou altijd mooi weer zijn. Hij had zelfs al een school gevonden voor jou. Maar ik wilde niet. Ik wilde het huis niet kwijt, ik wilde niet weggaan van mijn familie – jouw familie.
Ik ga niet mee, zei ik. Weer die teleurgestelde blik. Maar toen zag hij dat ik het meende. Dan moest ik maar blijven, zei hij plots. Hij zou het huis dan maar niet verkopen, maar híj zou wel verhuizen, en jij moest wel naar die chique Amerikaanse school. Hij meende het, jongen, hij zou je meenemen duizenden kilometers bij me vandaan. Ik zou je amper nog zien – nog minder dan nu waarschijnlijk. Toen sloegen de stoppen door, jongen. Het was verkeerd en het spijt me verschrikkelijk, maar ik kon niet anders— Op dat moment voelde het alsof het echt niet anders kon. Ik hoop dat je dat ooit kunt begrijpen, jongen.