Zoeken

Water

Vrijdagochtend, 6u22.                                                                                                                 Net als op alle andere weekdagen werkte Lea 60 lengtes af. Met haar een handvol andere fanatiekelingen. Ze zwom 25 meter heen en 25 meter terug in een soepele crawl met tussendoor een goed ingeoefend keerpunt. Ze voelde zich als een muis in zo’n loopwiel dat doet denken aan het reuzenrad op de kermis, maar dan zonder pretparkvibe. Zouden muizen zichzelf die monotone beweging opleggen net als zij? Zouden ook zij die routine nodig hebben om niet gek te worden?  Dat ze eigenlijk veel verder wilde dan die 25 meter, vertelde ze aan niemand. Ze verlangde naar eindeloos zwemmen, slag na slag, met om de drie slagen een gecontroleerde ademhaling. Ze hoopte zichzelf zo langzaam uit te wissen. Ze wilde verdwijnen uit het hier en nu, overgaan in een parallel universum zonder gedachten. Er zou enkel water zijn met happende, stille monden en langzame, zwemmende bewegingen.   60. Lea tikte de rand van het bad aan. Ze duwde zichzelf op haalde haar spullen uit de locker. Bijna vergat ze haar eurostuk.  Zwijgend droogde ze zich af. Op de grond van het kleine hokje lagen een klit lange, zwarte haren en een verdwaalde pleister met nog wat bloed. Ze walgde. De chloorgeur en de warme, vochtige lucht maakten haar draaierig. Ze haastte zich naar buiten en hapte naar adem. Ze voelde de frisse ochtendlucht in haar longen.   Ze bedacht dat ze morgen naar zee zou rijden. Ze wilde het open water in. 

Melanie Huyghe
6 1

Storm en liefde

Om verder te vertellen, zodat het opschiet voor Meeke, die graag wil weten hoe het afloopt, voordat Sturm der Liebe begint. "Haasten? Stolz der Liebe?" Dat was niet de afspraak. De jonge Laïs kijkt ons teleurgesteld aan. "Opschieten? Snelsisnel? Nee toch.." denkt ze. "Kan ik dan nooit rustig van de dingen mogen genieten? Tiktok moet al snelsnelsnel. Alles moet op een-twee-drie." Haar blik slaat naar de grond neer. Zij wil niet te snel gaan. Halt, jongens, wees kalmmm. Zij houdt van een mooi verhaal.. "Boeie die Streich der Liebe. VerdAmmt de Schmerz der Liebe. Wat een saaie soapsie.. Welk een saaie Duitsers." "Meeke heeft iets met die Duitsers," vermoedt ze. "In de middelste schuif van Mee, bovenop TeVe-BLAD, ligt een zwarte dolk met Germaanse runen. Staat volgekrast met îhaz en sôwilô's.." Tegen de dieven, zegt Mee. --- Laïs laat het hoofd zakken. Tegen Mee valt toch niks te beginnen. Het is wat het is, denkt ze. Que sera, sera. Het is haar dag al niet. Tranen wellen op. Ze denkt verslagen aan vanmorgen terug, aan het whatsappje dat ze had gekregen. Ze veegt een traan weg met de mouw. Meeke mag niks merken. Het liefst wil ze nu tegen haar grote zus aankruipen. Liefst wil ze opgaan in rook. Liefst wil ze verdwijnen in een van de verhalen die ze thuis met haar grote neef verzint, ook een beetje een dromer. Zij houdt van een mooi verhaal. Maar Meeke houdt van Sturm. Zucht. "Gaat er nu echt niemand voor mij opkomen? Gaat iedereen weer naar Mee luisteren?" --- Uit de Technics-platenspeler op de achtergrond klinkt ouderwetse elektrische blues. Muziek verzacht de zeden. "Tiens.." mijmert Laïs. Zoiets ouds en bijzonders heeft ze nog nooit gehoord.. De rauwe woorden raken haar. Nog iemand met smart. Een forse sterke man, aan de robuuste stem te horen. Hebben die ook zoveel verdriet, soms? Oh, I asked her for waterOh, she brought me gasolineThat's the troublingest womanThat I ever seen --- "Soaps zijn rommel," oordeelt Cato, het nichtje van Laïs. Ze knikken mekaar aan. Laïs is dankbaar wanneer ze steun krijgt van Cato, die vastberaden en wilskrachtig is. "Het is allemaal onzin," wuift Cato weg. "Schnickschnack. Propaganda van Nyarlat. Geklasseerd. Ziezo." Cato probeert alles in het hoofd netjes te organiseren. Zin hoort aan de rechterkant / onzin aan de linker. "Dat lukt maar half hoor," glimlacht ze geruststellend. Een mens zou van haar ratio een paar stappen terugdeinzen. Soms is dat net goed, vindt ze. Het geeft haar de ruimte om rijen en kolommen vol oplossingen te bedenken voor andermans problemen. --- Hannah fronst, controleert haar nagels, plukt de pluisjes van haar t-shirt af. "Straks praten ze weer allemaal door elkaar," vreest ze. Haar familie is druk, druk samen. Het zijn er, hier alleen al, een slordige 23. Het leven is vol prikkels en sensaties. Er is geen tijd om alles ordentelijk te verwerken, gewoon geen tijd. Och toch, Yog-Sothoth! "Tuurlijk heeft Zus gelijk," zegt ze tegen Celia, "Meeke en de tantes zouden beter naar een docu kijken over de voedingsindustrie, over alle seksisme en corruptie op de wereld, over de onwil van zoveel schijtleiders en f*cking boomers om er gezamenlijk nog iets moois van te maken voor ons, voor onze generatie." "Ssshh," sust Celia, "Je moet altijd een balans willen bewaren, Hannah, tussen de zienswijze van de ene en de zegswijzen van een ander. Ik probeer er dan steeds met een verenigende mening tussenin te gaan staan." Meeke fronst. "Courage, mijn engelke." --- Mee zet haar flegmatieke striplezertje Isaak weer veilig aan de grond. Hij is de allerjongste maar kijkt al prentjes in De Rode Ridder. Dat wordt een hoofse knaap, zodra hij op z'n eentje uit de maxicosi geraakt tenminste, een dwangbuis toch voor kleine avonturiers. Isaak maatje, leg uit protest maar gewoon een dikke kaka neer. Weg met dat weinig-maxi, weinig-cosy kraam. Een groot avonturenpark moeten ze rond Isaak bouwen, met overal draken en gevaarlijke attracties, om Willem en Cleo en Rémi uit te nodigen. Tot slot een mooie geluidsdichte stolp erbovenop, plop, en klaar. Meeke neemt de frêle Alix op schoot, een Mini-Me van d'r tante Helen, met helderblauwe ogen en engelenhaar. Alix stelt veel Waaromvragen. Ze stelt vragen bij zowat alles, die kleine. Waarom zitten er twee Twixen samen opgesloten in zo'n smal zakje, terwijl die vuile Bifiworst een verpakking voor zich alleen krijgt? Waarom de wolken niet groen zijn terwijl het gras mooi blauw was geweest, wel, het is voor Alix soms een domper op een vergezicht. "Tsjaka!" lacht Beyoncé. Bé probeert immer vrolijk te blijven, ze draagt al teveel mee om de moed nog te verliezen, maar ook zij kan zich enorm om de wereld lopen vermalen. "Mooi gesproken lieve Hannah. Waar houden die boomers zich in gOdsnaam mee bezig? Met heelder dagen soaps kijken. Met bodyshaming.." "Met voze anonieme commentaartjes op de socials," springt Marijke bij. "Terwijl ik," danst de guitige kleine Mila huppelend tussendoor: "Terwijl ik al direct zou zeggen: ik probeer iemand anders te behandelen zoals ikzelf gejespecteerd wil worden. Neh. Dansen dansen dansen!" --- Svens forse gestalte werpt een verkoelende schaduw over de spelende en duttende kleintjes neer. "Dank Svenneke," wrijft Kaartje hem dierbaar over de hand, "Ge zijn een schattenbeer." "Enfin.. meer een zilverruggorilla," denkt ze toegenegen. Van ver, mocht het donker zijn, lijkt hij op Mike Tyson. Buffelschouders, de brede kop, het korte zwarte haar. Een toeval. Het is Tyson met wie Sven langs de tv opgroeide. Ze delen een nietig teer hartje, de twee verschoppelingen, maar ook een temperament dat in beestachtige knokpartijen uitbreekt. Op café, op de voetbal, op café en laatst nog op de barbecue van de voetbal. (Daar liep hij een infectie aan de vuist op omdat zijn opponent, Benno Barnard, een pedante ploertige Noord-Hollander, alweer vijf weken de tanden niet had gepoetst. "Zelfs waar ik sta, kan ik uit zijn bek ruiken!" had ons Ilanootje geroepen, niet de beleefdste, vindt Mee.) Gelukkig voor de brute southpaw-bokser Sven gaat het er dikwijls aan toe zoals Tyson vs. Ratliff of smijt hij soms het meubilair door alle vensters om duidelijk te maken dat het stoeien beter stopt. Er wordt veel na Sven opgekuist maar ook door Sven, om schoorvoetend iets proberen goed te maken. "Wiedergutmachung," hoest Mee. "T.R.E.-oefeningen Sven," dringt Katy almaar aan, "Tension Release, ventje." Naar zijn familie toe is hij een lam, een zorgzame herder, een trouwe herdershond. --- Meeke knikt haar kloekende Sven weer goedkeurend aan. Zij beseft hoeveel waarde hij de familie toebrengt, hoeveel kolossale energie er in hem schuilgaat die hij meestal aanwendt om er Goeds voor anderen mee te doen. Svens favoriete docu, enfin: het is niet echt een docu, maar hij beweert van wel, is de verfilming van Jesus Christ Superstar, een excentrieke maar prachtige evocatie -vindt zelfs Mee- van Christus' lastige Passiedagen. De muziek, in elk geval, is magnifiek. En de rest ook. Traantjes van beroering.. Jaarlijks met Pasen kijkt heel de familie samen rond Mee vergaard naar de documentaire. Listen Jesus I don't like what I see.All I ask is that you listen to me.And remember, I've been your right hand man all along.You have set them all on fire.They think they've found the new Messiah.And they'll hurt you when they find they're wrong. --- Vinnie draait het volume dan naar een vreedzaam niveau zodat ook de nieuwe gereformeerde buren kunnen meeluisteren die verstopt achter hun sobere, voorbeeldige gevel behoorlijk wat kabaal maken met huiselijk dronkemansgeweld. Meeke slaat een kruisje om Ted Neely, gewoon een hele aardige vent. En om Maria Magdalena, "dat beschimpte arme schaap, dat allicht niks dan Goeds wou doen, maar onder de vroegste Christenen weer klof tegen een patriarchaat aanliep. Waarom halen ze dat niet als een boodschap uit de Bijbel, de Ouderlingen, die ouwe mannen? Het staat letterlijk in de Apocriefen." --- Maxime ondertussen sleutelt aan de tuintafel in een notaboekje aan de oplossing voor het torsieprobleem op de nokaskoppeling van zijn matzwarte Damon Hypersport HS Premier. Trekt 200pk, voor een moto! Een prachtmachine. Dat machtige geluid op kruissnelheid.. als van een McLaren. Max draagt soms visies uit zijn dromen mee de baan op waar de ingenieurs van motorfabrikanten nog niet in kunnen volgen -en dat frustreert hem. --- "Ik bezet en ik betoog!" Willem, schelms en guitig, is langs de regenpijp in de dakgoot geklauterd. Katy & Marie zijn gegêneerd. Elise keuvelt met Cleo en Odile over de Belgische stoet raspaarden. Ze kijkt op en giechelt om de klimmende belhamel Wimpie, de Jean Genet van de familie. "Ik lees De Standaard van mijn vier jaar. Maar er is al lang geen standaard meer. Ik verwerp de wereld die mij verworpen heeft!" roept de boef daarboven, "En ik bezet daarom het dak."  Kleine Cleo wijst kirrend omhoog en port Odile aan, die weinig interesse toont. Er bestaan blinkender dingen dan muurklimmers en bezettingspolitiek, denkt ze. --- Als zij om jongens lacht, Odile, dan is het op ondoorgrondelijke wijze. Het is nooit duidelijk of ze met of jegens jongens lacht. De gulden Mona Lisa noemen ze haar op school in Latem, op de Latemse school. Jongens langs de schoolpoort staan voor haar soms gevaarlijk onnozel te doen. Maar Odile glimlacht pas om zoveel dwaasheid nadat ze hen geruisloos in een wolk van wasverzachter is voorbijgeschreden. "Aanstellers," denkt ze keer op keer. "Hoe kan een meisje nu onder de indruk geraken van apenstreken?" Ze doet soms denken aan De Roos uit dat prachtige jeugdboek van Anne Provoost. De Roos en Het Zwijn, geloof ik, is de titel. "Odile kan dan een roos zijn," zegt Simon, "Maar zwijnen zijn er genoeg." --- Ook om Odiles dolle moeder Vinnie worden er door dolverliefde Vlaamse zangers sibillijnse liedjes als Domino gecomponeerd. Zij houdt van verre landen, Vinnie, van godverlaten stranden. Wachten op Godot, daar heeft ze geen geduld voor, Koen. Ze heeft soms in haar ogen het rood van regenbogen na een nachtje Cava Mirgin met haar klinkende vriendinnen. Giechelend, snaterend en schaterend galmen de prettige dames tot een holst in de nacht over de Leie. Er wordt soms over venten gesproken. Dan klimt het schateren omhoog. --- Willem verliest bijna het evenwicht, daarboven in de goot, maar wil er nog geen kwaad in zien. "Zulke fratsen gebeuren toch voornamelijk met de jongens," sakkert Katy, roodgeworden als een klaproos. "Elaba!" zegt Mee eindelijk, "Geen drukke bedoeningen hé, daarboven. Willem! Doe maar kalm gij kleine boef. D'r valt hier nietnie te bezetten dan een plekske tussen ons op mijne schoot. Klim naar beneden, kom hier bij mij, manneke, waar ge veiligstaat." "Och Mee," bromt Sven, "Laat Wimpie daarboven toch smurfen. Otis & Ilano klimmen d'r ook maar bij. Hupatee. Ze kunnen thans straks minimaal wat lappen krijgen, de drie musketiers. Een goeie stevige peutering, hoort ge mij daarboven!" "Jamaar manneke," wuift Meeke meteen weg, "Ons kiendjes moeten altijd veilig met de voeten op de grond weerkeren, verstaan?" "Dikken beuzak!" roept Ilano zwierend rond de parasol. "Ge geeft uw familie natuurlijk geen rammeling," denkt Helen, een ware Ondine Bosmans. "Maar de rest soms van de mensen?" Er zijn dingen die Helen door de vingers wil zien. --- Simon, de trouwhartige jonge kickboxer, hoort alles lijdzaam aan. Legt de telefoon neer waarop hij net de kranten overliep. Onrecht, hij kan er moeilijk mee om, met de ellende uit onrecht. Nu en dan betrekt zijn gemoed. Denkt geregeld aan later. Hij vreest soms om later op grotere schaal in mensen ontgoocheld te zullen geraken. Maar, soit, "we zullen wel zien." Hij schudt de bedenkingen af en gaat sporten -dat helpt. Hij probeert in de vakanties met het hoofd in de natuur te leven, waar er ook wreedheid bestaat, jazeker, maar dan als offer, als een dienst aan het algemeen belang. "Bijna alle dieren doden uit noodzaak," weet Simon. "Ze martelen en folteren niet. Alleen de dieren die het meest op de mens lijken vertonen soms nijdige, sadistische neigingen." Waar in de evolutie is dat uitgesplitst? Waarom? Waarom is dat laakbare gedrag niet uitgeroeid maar dominant geworden? Waarom laten wij zo vaak de wreedste regeren in plaats van 'm samen gewoon plat te leggen? "Ik moet Yuval Harari herlezen," besluit Simon. Zijn favoriete docu is die over een grote getergde wolvenfamilie uit het park van Yellowstone. De edele dieren huilen vaak, zoeken 's nachts contact. Mostly wolves depend on getting along. --- Kwinten staat uit de sofa op met Rémi onder de arm en de kleine smiecht Otis als een tasmanian devil rond de benen. Karen probeert Otis' teugeltjes te grijpen. Ze lokt met appelsiensap. Van dat truttige woord 'fruitsap' wenst Otis niet te weten, het boeit hem niet, dat flauwe fruitsap. Nee. Hij heeft zelf een woord bedacht. "Zuipsap," vordert hij, "Grote fles. Zuipsap." Kwinten wacht -zoals altijd- geduldig zijn moment af. "Een student," begint Kwinten aan enkele verwarden te doceren, "Een clevere student onderbrak mij in de nabespreking van een college. We waren afgedwaald, ons thema reikte al bijna tot de kwantumfysica, toen de student plots onderbrak met een wel zeer boude stelling omtrent de paradoxen van het tijdreizen. Ik wou graag weten hoe jullie erover denken -mocht het iemand interesseren, tenminste." Rémi bijt papa plots keihard in het oor. Hij lacht, onze Rémi. Gilt soms met plezier een trommelvlies aan flarden. Het is Maarten die vervolgt: "Er bestaat nochtans met onze kennis nog geen logica van het tijdreizen. Ze loopt spaak. Zelfs op de eenvoudigste gedachte-experimenten vinden we voorlopig geen uitkomst. Een illustratie: Stel je koopt hier bij het Paard van Troje een kopie van The Tragedy of MacBeth, je reist in de tijd terug naar het jaar 1600 en overhandigt het boek aan een verbaasde Shakespeare, waarna je terugflitst naar het jaar 2024, de boekhandel binnenstapt en een kopie ziet van Macbeth. De vraag rijst dan: wie heeft het stuk eigenlijk geschreven?" --- "Dinges.." beweert Mee. --- "Kak die Duitse liefde," licht Laïs aan de besnaarde Laure toe, een elf, een fee, die met een hoofd vol biotech en dansballet aandachtig naar haar jongere nicht probeert te luisteren. "Goethe is wel wijs met zijn Werther. Ik wist niet dat jongens zo zielig konden doen. Maar de Kabale van Schiller ben ik niet doorheen geraakt hoor, Laure. Precies een roddelblad! Lijkt wel een soap. Een dwaze soap enfin. Een beetje zoals Sturm." Laure lacht en vertelt haar nichtje dat er vele klassieke soapverhalen bestaan die op een prachtige manier herwerkt zijn tot balletstukken. Anna Karenina. Lady Chatterley. Coppélia. Don Quichot. "Gaan we samen naar Quichot kijken, Laïs?" Laïs aanvaardt in dank. Ook zij houdt veel van dans. Maar haar gedachten dwalen weer af naar de rare boeken die ze het voorbije jaar doorbladerde en waarvan ze gokt dat ook Laure er een paar heeft gelezen. "Een ander slag schrijver is Kafka, Laure, die schijnbaar nooit over de liefde rept. Schreef alleen maar over de zotste dagelijkse Zazieaanse toestanden. Dat was precies nogal een leutigaard." "Misschien, Laïs, lag zijn missie hoger dan het persoonlijke leed uit liefde," spreekt Laure zacht en vast. "Misschien vond hij dat anderen dat beter konden beschrijven en voelde hij meer affiniteit met mensen die verdwalen in hun geest of in de gangen en de kelders van de maatschappij." "Mmmm.. Da's mooi, Laure. Dat zou veel verklaren, ja." --- "Okee. Maar wie doet er zich nu ombouwen tot een kever?" zegt Beyoncé. "Zonder op voorhand een plan klaar te hebben," zucht Cato. "Tssss. Kafka toch. Ik had graag een handje toegestoken." "Maar dat kan toch gebeuren, zonder plan vallen?" vecht Hannah tegen, "Er kan zoveel gebeuren. Dat wou K. bedoelen." Vinnie knikt. Herkenbaar. Er kan veel gebeuren. Zeer veel. "Niet moeilijk," bedenkt Maarten, "Het universum draait op chaos en entropie. Althans, het schijnt dat te doen. We kunnen de Simulatiehypothese eigenlijk nooit diskwalificeren." "Ja-a dat kan zeker," beaamt Katy, "Het overkomt mij elke keer: proberen om een situatie vooruit te plannen en ommekeer, hups, de situatie verandert. Merde! Dan vloek ik de pannen van het dak. Ik heb al hele daken kaalgevloekt." --- "Excuseer, m'n lieve dames, die kritisch zijn op Kafka," probeert Marie op het gebeuren vat te krijgen, "Maar wij moeten zijn proces niet maken, want ons verhaaltje is toch ook volledig uit het slot gerukt?" "Hoezo?" kapt Laïs af, "Ge kan Kafka niet met ons verhaal vergelijken. Een Landelijke Arts is peanuts." Oei. Ze voelt schuld zodra ze dat zegt en herneemt: "De Landelijke Arts, bedoel ik, is ver ver van ons bed vandaan. Dit verhaal hier is van ons, Marijke, ons allemaal. Het is ons sprookje, maar ook horror." Cato denkt er het hare van maar zwijgt als een kluis. "Mijn meningen dienen niet om er mensen mee tegen te werken," is haar principe. "Kinders," tikt Mee op haar versleten koper horloge, "Over een halfuur begint Storm. Zet teevee maar al gereed. Oh! Ich freue mich.." --- Laïs kijkt rond. Niemand anders freut sich momenteel aan televisie, ziet ze. Simon schenkt een glas Chablis voor Helen en voor Vinnie. "Tchin-tchin," lacht H'tje stralend en werpt haar neven kusjes toe. Stefano, in het hart getroffen, laat zich kermend uit de stoel vallen. Mila schaterlacht. Hij acteert als een artiest. Cleo, kleine Alix, Elise, Bé, Helen, Hannah, hij brengt ze allemaal aan het lachen. De grote Alix zet een verse kan koffie op tafel. Dim brengt thee. Ilano tracht vuur te stichten met een vergrootglas op een gordijn. Oei, denkt Celia. Laat maar doen, denkt Vinnie. Het is jammer om te moeten zeggen, denkt Dim, maar die jongen hoort eigenlijk achter de tralies. Iemand, in het dak gezeten, steekt je-m'en-fous een joint op. Sven trekt uit de vuist een Duvel open. "Ons verhaal," opent Laïs, "Is zwart als het leven, maar ook vol van kleur en licht. Het zijn verschillende sferen dooreen. Er gaat veel liefde in verscholen. Maar ook pijn. En wanhoop. En verraad. O, en zeemansliedjes! Die ken ik uit de zeescouts. Dus Maarten, Laure, Dim, wat moet een verhaal feitelijk nog meer hebben? Leg mij dat eens uit, dan, slimpies?" Kaartje, een hartveroverende Zorgzaamheid, met voelsensoren overal, capteert zeer goed hoeveel de kaduuke familievertelling voor haar nichtje betekent. Ook Karen vindt het gezellig om als familie rond het flikkerende vuur van een verhaaltje te verzamelen. De lijm in een kleine gemeenschap bestaat tenslotte uit verhalen, weet ze, uit een mengsel van deernis, roddels en verhalen. Karen gaat achter Laïs staan, strijkt haar door de haren en kust haar op het hoofd. Vinnie fluistert Laïs iets aan het oor. --- Ze beslaat een beetje rood, de mooisie Laïs, en aarzelt. Kijkt licht bevreesd naar Helen om, die schijnbaar op elk ogenblik in een kille wraakengel kan veranderen. Ze durft veel, zeer veel, een moedige jonge vrouw is ze, Laïs. (Heleen Debruyne, met een sierlijke wondermooie pen, vlijmscherp als het moet, is een van haar favoriete columnisten.) Maar ze durft niet te herhalen wat de plichtvergeten Vinnie daarzo zegt. Niet tegen Meeke.. En zeker niet met een statige Helen op de wacht. Ai.. Haar jonge innige ogen zoeken schroomvallig naar die van haar peter, haar eenzelvige neef, haar beschermengel, die gemesmeriseerd op afstand toekijkt, tegen de muur aangeleund, met naast hem zijn broer, een gelaten geleerde reus. Hij glimlacht het meisje vertederd terug en spoort haar met een knikje aan om het toch maar te proberen. "Wat is het ergste dat nu zou kunnen gebeuren liefje," stelt hij haar dikwijls gerust. "En zou het dan onvermaakbaar zijn?" --- Ze haalt diep adem. "Ge moogt ons niet afyakken, m-Meetje," zegt Laïs, "Wij gaan hem rustig laten vertellen. Hij doet zijn best." Er valt een stilte. Het geroezemoes valt stil. Haar peter gebaart naar Helen dat het niet nodig is, nee, om tussen te komen alvorens Meeke heeft gesproken. Laat die kleine maar moedigzijn, gebaart hij. Ze knipoogt en knikt hem begrijpend toe. Ze hebben het immers allemaal een keer moeten doen. Meeke ondertussen kijkt op. Haar strenge stalen grijsblauwe ogen zoeken naar het tegenlaweit. Ze pint de blik op Laïs vast en fronst. "Mmm," denkt ze, de wakkere krokodil, "Wa mee die kleine te doen.." Vroeger zou ze die kleine onmiddellijk de mantel hebben uitgeveegd. Tegenspreken? Sebiet een kakesmete. Maar diep vanbinnen peist ze in haar eigen, minzamer geworden, doodvermoeid van lastig te hebben geleefd, van negen kinders op haar eigen te hebben grootgebracht, van met de riem te zijn geslaan en van venten bespuwd en vernederd geweest (maar luctor et emergo), wel, na een hele Eeuw te hebben moeten overleven, na al die vele worsteling, denkt ze tegenwoordig diep vanbinnen, de oermoeder: "Mmmm.. Ik heb misschiens al genoeg van mijn gelijk gekregen. Het grote gelijk moet nu van langsom aan de kiendjes toekomen." Ze ziet, op die kleine Laïs, een vlindertje landen. "Moh! Tuurlijk," denkt Mee magisch, "het moest een vlinderke wezen of een dunne gulden zonnedraad. 't Kan pertan ook een bloemblaadje zijn, als ik die kleine goed bezie.." Ze smelt, Meeke, een heel klein beetje wegens het lef van haar dappere achterkleindochter. Ze plooit, om al haar kinderen ter wereld, en zegt: "d'Akkoord, mijn kind, speciaal voor U, me schuun wijveke", en knipoogt Laïs met een warme glimlach toe, die onmiddellijk komt te stralen, in liefde weer ontsteekt. --- Laïs' mama, Zazie, ontsteekt tevreden mee. Ze draagt haar dochter op een wolk. Zij, die dolgraag Franse literatuurles geeft, ze mijmert: "On est toujours trop bon avec les femmes" en glimlacht om de deugniet Queneau. Het was absoluut Le dimanche de la vie -wat anders- dat haar de ogen opende rond de oersimpele ingeving om het zondagse genotsgevoel ook langs dinsdag zo naar vrijdag door te trekken. Sindsdien is ze gelukkiger. --- Meeke verstaat amper Engels maar komt in gedachten gaarne bij Ted Neely terecht. Who are you to criticise her?Who are you to despise her? Leave her, leave her, let her be now.Leave her, leave her, she's with me now. --- "Dat is gesproken." Meeke draait het hoofd, de glimlach verdwijnt. "Celia? Sieleke? Zeg eens rap tegen uw tante Juul, lieveke, dat ze voor Sturm en Liebe de videorecorder programmeert. En dat hij van deze keer moet marcheren. Zeg het maar twee-drie keren. Zeg maar dat het rechtstreeks van mij afkomt. En géén reclames wil ik zien. Neh." Odile, een Amazone, altijd fier op Mee, ze lacht om zoveel lef. Ook Vinnie doet dat steeds, al krijgt ze soms nog van grootmoeder op haar donder. Maarten, dromerig, tikt Laïs op de schouder en reikt haar een kop verse chocomelk met een scheef torentje slagroom. Ze bedankt hem en knipoogt. Hij bloost en denkt: "Ik heb toch weer iemand gelukkig gemaakt." Kwinten, met een plakker op het oor, schuift geamuseerd bij en fezelt Laïs een nieuw vers raadsel toe. "Pss-psss.. Een vrouw sprong van een hoog gebouw maar kreeg spijt kort voor ze neerkwam. Wat zou er gebeurd kunnen zijn, Laïs?" "Wow," denkt ze gelijk, "Waanzinnig wijs raadsel! En macaber. Dat moet in het Verhaal, peetje." "Danku Kwinten," zegt ze, "Danku iedereen.." Blozend werpt ze een kusje in de lucht. Meeke, zij glimlacht alweer om zoveel mooie oprechte beleefdheid. "Een dankbaar kind," kijkt ze vervuld naar de vogeltjes in de lucht. Dankbaarheid de schoonste deugd --- Alix peilt de gemoederen. Zij adviseert de verteller. Zijn hoofd is te klein, denkt ze, om onze vertelling ook maar in de buurt van een goed einde te brengen. Hij is impulsief, meent ze, en veel te gevoelig. Voer voor spychologen. De hele Mythos, vreest ze, is hem te machtig. Ze staat op wacht, Alix, om te helpen mocht het nodig zijn. Tenslotte wordt ook zij door hem geholpen en, met hem naast haar, versterkt. Het schijnt een eeuwige beurtrol. Maar het is fair, rechtvaardig. Ze kan erin berusten. Om hem geeft ze wel ergens, ja. (Toen ze klein was en niet slapen wou kwam hij traag en dramatisch de krakende houten trap opgekropen -zij giechelde- om voor te lezen uit Het herdersleven van James Rebanks. Hij liet overal veelzeggende stiltes. Het werden haar eerste verre reizen. Later kregen zij en Laïs voorgelezen uit de boeken van Daniel Wallace en uit de raadselachtige avonturen van Hercule Poirot. "Zodat ge mettertijd een beetje voor uzelf leert denken," zei hij tot slot, en knipte met die boodschap het licht uit, waarna ze slaapwekkend wat lag na te tobben.) Hij probeert nog altijd om regelmatig attent te zijn en mooie dingen in haar te sommeren. Het lukt soms (maar nooit op een maandag: een van haar bijnaams is Garfield). Dan gaat ze op in de schoonheid van de verhalen die ze uit de vingers tovert en tot werkelijkheid brengt. Anderzijds kan ze zeer aandachtig luisteren, Alix. Om de zoveel tijd, bijvoorbeeld, vergezeld van haar neef, luistert ze gekluisterd naar Isis van Bob Dylan, een parel van een avonturenlied. De platenspeler gaat aan, de terrasdeuren zwaaien open, een spliffke wordt er gedraaid, ze gaan betoverd zitten luisteren, die twee, en houden de wereld een paar ogenblikken voor bekeken. --- "Seg vriend," zegt ze, "Om de vertelling spannender en sappiger te maken: kunnen we hier en daar een dooie mus uit de dakgoot laten vallen? Een lijk dat van het dak afdondert?" Ze wijst omhoog. Ik kijk haar gepuzzeld aan, de gewiekste Alix, speur onwillekeurig naar onraad omdat ze weer een grijns onderdrukt. Ze zijgt melodramatisch neer en slaakt een jammerlijke kreet. "Oh my God! Oei! Erbarmen. Dat dooi vogeltje hier. Wiene, o wien heeft het vermoord!?" acteert ze heel slecht (maar echt heel slecht). "Ik start een afleidingsmaneuver," verklaart ze, "Om de wankele structuur van uw verhaal met een extra steunbeer te ontlasten. Moord. Een whodunit. Waarom ook niet? Ook onze vertelling mag in de hoekjes versierd en verlucht worden, toch, zoals ze dat ooit deden met al die prachtige miniaturen?" We gaan zien, A'tje. We gaan zien of dat met mussen lukt. --- Piano piano. Geen zorgen importeren. Sachte bitte, Jungs. Niet teveel hooi op onze riek nemen. Meeke, in de eiken schommelstoel bij het haardvuur, met omzwachtelde benen en geruite pantoffeltjes, een geruit dekentje over de schoot, klapt blijmoedig in de handen. Ze is verzot op roodborstjes en mussen. Zot van dooie ratten. "Meikevers en rodododenrons, dr"..oomt ze even naar heel vroeger weg, toen zijzelf geducht was om vanalles, Meeke, en de Klereberg in Kerelbeke nog veels en veel steiler om met haar roze fietske tegenop te piepen. "Maar vroeger is van tel niet meer. En ook het nu is zo zo wreed belangrijk niet. Later.. Binnenkort kom ik bij Jezuske terecht," glimlacht ze verzaligd. "En quasi al mijn kiendjes schijnen gelukkig. Ze zorgen voor mekander. Gelijk ik het wens. Ze gaan ook goed veur mij zorgen.." A cruce salus "Ik hoop wel, aan de hemelpoort gekomen, dat Sinte-Pieter geen difficiele vragen meer stelt," heeft ze altijd gepeinsd, "Of ik zou het aan de meet nog zelf durven om zeep helpen." --- Meetje, nog steeds op Aarde, roept genegen om de beschermengel Helen, de liefste onder al haar Wienes, en om een tasje muntthee met honing, of rietsuiker is ook goed. "Merci me wijveke," fezelt Meeke enige momenten later al en streelt Helentje langs de rug, wrijft haar warm over de hand, en langs de lachende kaakjes van de kleine keizerin Maxine, Meekes fierste Moederschat. Meeke warmt zich liever aan Helen of aan Celia dan aan de open haard. Mijn gewassen engelkes, zegt ze. Helen smelt weg. Some people are worth melting for Daarom. We vertellen maar gewoon verder, lieve Laïs, zodat ons verhaal kan verderkachelen, opdat de warmte niet uit Mee vertrekt.   --- I guess it's the chain that binds me.I can't shake it loose, these chains and things.

Lucien Haentjens
1066 2

GOD HEEFT TWEE NEUZEN

Hij zag eruit als een gewone man van reeds gezegende leeftijd. Hij was gehuld in bruine en grijze tinten, droeg een geruite bompaklak en een blazer van hetzelfde motief. Zijn gezichtsbeharing was wit als sneeuw, uit zijn oren priemden enkele lange haren en zijn wenkbrauwen waren even weerbarstig als een afgeleefde tandenborstel. Maar hij had één zeer in het oog springend kenmerk, hij had een soort gezwel vlak naast zijn neus, waardoor het leek alsof hij over een reserve-exemplaar beschikte. De beleefdheid zorgt er natuurlijk voor dat mensen niet kijken naar dat ding, want zo leert onze moeder het ons. Niet staren en niet wijzen. Zie je een man met een jurk en hoge hakken, iemand die heel luid zingt in de tram met een blik in zijn hand, een vrouw die een hond heeft aangekleed als een baby of een kerel wiens gezicht er volledig is afgebrand, je doet alsof het de normaalste zaak is van de wereld. En dat is het ook. We zijn allemaal aberraties van God. Toch vond ik het een hele uitdaging om niet naar de man te kijken. Ook al omdat ik het gevoel had dat hij constant naar mij keek. Want daarover zeiden onze moeders ons niets: wat als die vreemde figuren wel naar ons keken? Ik richtte mijn blik voorzichtig op zijn neuzen. Hij staarde me ongestoord aan, terwijl hij kauwde op een broodje hesp dat er zeer droog uitzag. Hij bleef naar me kijken, nam een gulzige slok van zijn flesje Fanta en maalde het brood met behulp van de gifgele frisdrank tot een weke substantie die hij alsnog met moeite kreeg doorgeslikt. Dan glimlachte hij. Omdat ik wist dat ik mijn nieuwsgierigheid voor zijn aparte reukorgaan niet kon beteugelen en dus af en toe moest kijken, glimlachte ik terug. Opeens scheen het me toe dat niet hij maar ik de vreemde eend in de bijt was. Mijn tafelgenoten waren namelijk allen bejaard. Niet onlogisch, ik had plaatsgenomen in de cafetaria van een ontmoetingscentrum in Wijnegem omdat mijn zoon leert programmeren in het belendende gebouw. Meestal neemt dat een drietal uren in beslag, die ik dan gebruik om toetsen te corrigeren of om aan mijn roman te schrijven. Ik had veel bekijks van die oudjes, ze zien op hun conventies (deze stond in het teken van plantenverkoop) niet zo vaak hippe jonge vaders met een laptop die hun party komen crashen. Op een of andere manier paste hij ook niet hier. Al was het maar omdat hij helemaal alleen zat. Er zaten wel mensen naast en over hem, maar hij had niemand, hij praatte met niemand, terwijl alle anderen elkaar zelfs bij naam schenen te kennen, alsof zij wekelijks samenkwamen. Maar niemand maalde om deze man, hij zat er maar. Bij het eten en drinken maakte hij abnormaal veel geluid, alsof het de allereerste keer was dat hij voedsel en drank tot zich nam. Aan zijn linkerkant zat een keurige man die voor de gelegenheid zijn beste zondagskostuum had aangetrokken. Hij droeg een rechthoekige Lanoyebril en zijn haar lag in een zijstreep tegen zijn kalende schedel. Hij was in gesprek met zijn overbuurvrouw over de nakende verkiezingen. Aan de andere kan van de man zat een vrouw die er kwiek uitzag voor haar leeftijd. Ze was een knop in een krans van oude dames die lachten als schoolmeisjes. Ze was danig verdwaald in het gesprek dat ze haar speculoosje al voor de vierde keer in haar kop koffie had gesopt, waardoor het afbrokkelde. Toen ik na enige tijd opnieuw naar de man keek om nog maar eens een glimlach uit te wisselen en een zoveelste blik te krijgen op zijn fascinerende gezicht, was hij verdwenen. Vreemd, ik had hem niet zien of horen weggaan. Ik ruimde alles op om mijn zoon op te halen en merkte dat de man zijn pet had laten liggen op zijn stoel. Toen ik hem van de stoel wilde nemen om hem af te geven aan de bar, legde de heer met Lanoyebril zijn gerimpelde hand op de mijne en sprak me toe dat het zijn pet was. ‘Excuseert u me’, zei ik, maar ik wist bijna zeker dat het de bompaklak was die ik op het hoofd van de man met twee neuzen had zien staan. ‘Bent u daar wel zeker van? Volgens mij is die pet van de man die naast u zat’, probeerde ik zo voorzichtig mogelijk te suggereren. Ik wist niet hoeveel slachtoffers Alzheimer al had gemaakt aan deze tafel. De man kijkt me aan alsof ik degene ben met Alzheimer. ‘Hier zit niemand, daarom leg ik mijn pet altijd op deze stoel’. Zijn buurvrouw treedt hem bij: ‘Renaat zit altijd op deze plek en wil niet dat er iemand anders dan ik naast hem komt zitten, het is nooit anders geweest.’ Een beetje verward wandel ik naar de bar en ik moet terugdenken aan het tweede middelbaar, waar een jongen uit mijn klas niet gepest werd maar gewoon genegeerd, alsof hij niet eens bestond. Ik weet niet of dat erger is dan pesten. Omdat ik nog een kleine honger heb, besluit ik ter ere van de man die al dan niet in mijn hoofd bestaat een broodje hesp en een Fanta te bestellen. Ze serveren geen van beide.

Lennart Vanstaen
1 0

Keteldorp

Omdat niets in potjes zit. Met een dekseltje. Misschien wat kruid gevangen en gedroogd. De mengeling bepaald door hem die geniale kok. Eerst het vlees mooi dichtschroeien. Daarna een tijdje laten rusten. De aderen zij mogen nog wat bloed verliezen. Toch best niet te veel. Zo liep die kip daar en mijn vader lachte zich een breuk toen die vogel zonder kop de stam boenk tegenliep. Het was een perelaar die jefkes schonk aan alle wespen. Dat plattelandsleven betreft immers de gulheid der natuur. Daarom had die smeerlap toen die romantiek gekocht, een boerderijtje op den buiten en geluk lag er te rapen tussen rijen bieten. Enkel confituur geraakte in potjes. De rest bleef zweven. Geur van de vergane glorie  stank van rottend leed en de kadavertjes van veel illusies laatste hoop, zij liggen ginds begraven in een bos. Ik dacht te moeten blijven leven. Om postzegels te verzamelen. Omdat ik helpen moest, zo sprak de zot. Rapen trekken onkruid wieden op een dag het kot ingaan om daar te helpen bij het slachten van mijn pony. Alles wat kreupel wordt moet prompt geholpen worden en dat kan ook heel gewoon, thuis. Met dezelfde hamer die ook diende voor de varkenskop. Alles moet eerst omvervallen  om dan te kunnen snijden. Dat is de regel maar bij een kip kan men ook zo en olijkweg de kop afhakken. Voor de lol. De ogen van je kinderen. Echte vaders maken zonen stevig hard. Zo ging dat blijkbaar op zijn platteland temidden al die bloemen velden met hun kruiden. Eerst het vlees mooi dichtschroeven. Het lukt want nergens klinkt een SOS. Toch is Piet gekomen. Pietje Puk. Hij is de postbode van Keteldorp. Daar stak ik postzegels in mijn verzamelboeken, bijna niets in kleine potjes. Een ketel staat daar op het plein. Met daarin grote stukken pony. Het is voor de honden. Alle monsters van het dorp. Zij woonden in zijn hoofd.     uit de reeks 'Over eelt en zurkelteelt'

Bernd Vanderbilt
0 0

Annie en de tijd

Mijn oma hangt vast aan een zus die er niet meer is. Dat vertelt ze me aan de telefoon terwijlik wandel, in plassen en modder, met opzet want ik heb nieuwe laarzen en die moeten getestworden. ‘Je weet hoe we aan elkaar hingen’, zegt ze me en ze huilt aan de andere kant, in een andere stad, aan een andere telefoon, in een ander hand. ‘Ze was bijna 20 jaar ouder dan ik’, zegt ze. Er zijn veel plassen maar mijn laarzen doen wat ze moeten doen: mij drooghouden. ‘Zij was de oudste. Ik de jongste.’ Er zit een hele generatie geperst tussen de twee zussen. ‘Ze heeft mij eigenlijk opgevoed. We hingen aan elkaar’, zegt ze in de verleden tijd. Hoe ze zich voelt, vraag ik haar. Nu haar zus. Nu ze geen zus. ‘Ik heb het er moeilijk mee’, zegtze. ‘Je weet hoe graag ik haar zag’. Maar haar lichaam was uitgeput, gooi ik in gedachten op.Ze woog nog amper 46 kilo en lachte niet meer. Ze wou niet meer leven, denk ik in stilte. Zehad een doodswens. De papieren waren getekend. ‘Je weet hoe ik aan haar vasthing’, zegt mijn oma. De doodswens van de zus startte een paar jaar geleden maar het is niet waar ze uiteindelijkaan stierf. Annie wou al een tijdje dood en stopte met eten. Mijn oma had goede hoop enprobeerde haar om te praten met leven. Kleine flesjes wijn hield ze apart. ‘Hier zal ze wel voor willen leven’, zei mijn oma dan en glimlachte met een beetje pijn. Maar Annie was oud en ook op. Geen vet en nog amper vocht, haar handen zwart van de transfers donorbloed. Elke dag dronk ze een glas rode wijn op doktersvoorschrift, om haar bloedtekort tegen te gaan. Aldus mijn oma. Maar glimlachen deed ze nog amper, aldus de zus. Ze wou niet leven dus ondertekende ze papieren zodat ze kon stoppen wanneer ze wou. Einde contract. Een formele doodswens. Toch stierf ze een natuurlijke dood. Toen de dokters haar in de laatste uren vroegen ‘Annie, zullen we je laten inslapen?’ weigerde ze. Het werd een lange nacht, we weten niet hoe het exact stopte, dat leven. Wat we wel weten is dit: ze werd niet omringd door dierbaren. Als een oudere in een rusthuis ‘s nachts sterft bellen ze de familieleden niet meteen. Ze wachten tot de ochtend nadien, tot de nabestaanden die nog niet weten dat ze nabestaanden zijn rustig zijn opgestaan, zich hebben gewassen, hebben gegeten, ze wachten tot na hun ontbijt want dit hoor je niet op een lege maag te horen. ‘Het gaat al beter’, vertelt mijn oma me de dag nadien wanneer ik haar bel. Buiten is het koud, de temperaturen zakken onder het vriespunt. ‘Ik heb wel hard gehuild. Ze was als een moeder voor me. Je mama heeft ook moeten huilen. Iedereen hing aan Annie’. ‘Huilen is goed’, zeg ik, de dertiger die online artikels leest over kwetsbaarheid en tranen en die het allemaal beter weet dan wie dat niet doet. ‘Laat maar stromen’, zeg ik, die minder dan de helft levenservaring heeft dan mijn oma maar dat goedmaakt met praktische tips en goede raad. Ik weet dat je soms vooral moet luisteren en knikken en zeggen ‘ik begrijp het’, maar toch heb ik vooral woorden en advies. ‘Huilen is goed’, bevestig ik mezelf nog eens en ‘ja’ zegt mijn oma nu ook. Ze schakelt over op de praktische afhandeling van sterven. Hoe de kransen nu gewoon online te kiezen zijn, hoe de prijzen er ook gewoon bijstaan. Ze is onder de indruk, je kan het gewoon zo bestellen en ook helemaal niet zo duur als ze dacht! Enkel over de tekst moet ze nadenken, maar dan heeft ze iets te doen, zegt ze. Ik knik maar dat hoort ze niet. Iemand zei me ooit dat hardlopen de hele tijd een soort van bijna-vallen is. En dat je net voor je echt valt een volgende stap zet. Voor Annie was het leven de laatste jaren de hele tijd bijna sterven. Dat ze net voor elk bijna-einde nog een volgende hap lucht inademde. Tot ze dat niet meer deed. Het is koud. Al dagenlang. De plassen en modder van een paar dagen geleden hebben zichgehard tot ijspoelen en krokante stukjes grond. De laarzen, getest en welbevonden, blijf ik voor de zekerheid dragen wanneer ik me een weg glijd naar werk. Er is veel werk. Elke dag. Op heel veel plekken, voor heel veel mensen. Tijdens de middagpauze bel ik mijn oma. ‘Het gaat’, zegt ze. ‘Gelukkig heb ik genoeg te doen.’ Morgen is de uitvaart van Annie. ‘Geen dienst, gewoon uitstrooien’, zegt mijn oma aan de telefoon. ‘Ik weet niet of ik kom’, zeg ik. Midden in de dertig zijn is een balanceren tussen je brongezin en een nieuw gezin, dat je misschien probeert op te bouwen. Je neemt afscheid van je eigen kind-zijn en stelt een huishouden op orde. Je maakt takenlijsten en afspraken, moet je gevel nog zandstralen, de serre nog uitspoelen, de bedden opmaken. En er zijn maar zoveel minuten in een dag. En dan moet je ook nog eens werken. En misschien zorgen voor een ander. ‘Ik weet niet of ik kom’, herhaal ik nog eens en twijfel tegelijkertijd. Mijn oma antwoordt niet. Het blijft stil. Ergens in de verte hoor ik ijs zachtjes kraken, breken misschien.

Storm Stoorik
10 1

Gaartijd - De Windmolen

“Achter de muur van de oude verkoolde fabriek pronkte een enorme metallieken wiek op een steel. ‘Windmolen’ zei bijna niemand hier. ‘Gedrocht’ en ‘lawaaimaker’, hoorde ik meer. Het was veel groter dan ze in de gemeenteraad gezegd hadden, zei Jacky, en ik geloofde hem, want hij was daar veel mee bezig en mij interesseerde dat niet. ‘Het brengt op’, zei mijn vrouw vaak, ‘als ge er een aandeel van hebt, ten minste. Louise haar man heeft er een paar gekocht.’ Het was duidelijk dat ik niet de man van Louise was, noch zijn vernuft had. ‘Om wat mee te doen, uw life coach mee betalen, zeker?’ had ik gezegd.” “Op een rare manier leek die molen groter als ge verder af waart en werd die kleiner als ge dichterbij kwam. Hij was even majestueus als die grote gouden Christus ergens op een berg in Brazilië, die over de sloppenwijken waakt. Ik ging op een bank zitten en zag de wieken op ‘t gemak zakken en dan weer naar boven draaien, gelijk de wijzers van een kalm op hol geslagen horloge. Mijn ogen vielen toe van die rondjes en ik moet even gelukzalig geslapen hebben op die bank. Toen ik weer wakker werd, maalde de turbine trouw verder. Ik kreeg honger van zoveel arbeid en keerde terug naar huis.” “Ik hielp de sla zwieren, tot mijn vrouw en ik door dat ratelend geluid van de slazwierder onze bel hoorden. We schrokken allebei omdat we niemand verwachtten. Mijn vrouw veegde rap haar handen af aan haar schort en liep de gang in. ’t Is voor u!, riep ze nog geen seconde later.” “Het was Jacky, met Erwin van de gemeenteraad. Erwin kwam op voor een nieuwe partij, Lijst de Stad of zo. In zijn kostuum met zijn zwarte leren schoenen zag hij eruit alsof hij nu al de burgemeester was. Hoewel ik de zon op mijn kale schedel voelde branden, hield hij zijn kostuumvest aan.” ‘Meneer Coorevits’, zei hij, en ik probeerde mij te herinneren hoe lang het geleden was dat iemand mij nog met meneer had aangesproken. ‘Uw vriend Jacky vertelde mij dat u het ook moeilijk heeft met de veranderingen hier.’ ‘Wie? Ik?’, zei ik. ‘Ja Fernand, gij vindt het toch ook erg dat onze winkels toe gaan.’, zei Jacky. In tegenstelling tot Erwin droeg hij een te korte T-shirt waar zijn dikke buik van onder kwam. Zijn haar was gegroeid en hij bond het in een dunne staart. De bleke grijze haren leken op riviertjes tussen de donkerdere slierten. ‘Ja, ik kwam graag naar uw krantenwinkel, Jacky.’, zei ik, ‘maar gij hebt zelf beslist om ermee te stoppen, meen ik.’ ‘Omdat hier geen kat meer het dagblad koopt.’ ‘Ik wel.’, zei ik. Erwin zag dat hij moest tussenkomen omdat de show niet de goede kant op ging. ‘Als wij hier iets nieuws krijgen, dan zijn het vreemdelingen, of een grote windmolen die ze in de grootstad niet naast hun deur willen. Wij zijn de vuilnisbak’, zei hij. Hij in zijn sjiek kostuum en ik op mijn sloffen en Jacky in zijn vuile t-shirt. ‘Ze pakken ons werk af’, zei Jacky, ‘ze zijn met weinig content. Of ze zitten op de dop.’ ‘Wie?’, vroeg ik. ‘Wel, die vreemde die hele dagen op een bank zitten te niksen en bloempitten eten en op de grond gooien, en wij mogen het allemaal opkuisen, terwijl hun vijf kinderen buiten roepen en tieren en hun vrouw binnen kookt.’, zei Jacky. Er vloog wat speeksel uit zijn mond op mijn hemd. ‘Met haar hoofddoek op. En lange mouwen’, voegde Erwin toe, ‘Zeg nu zelf Fernand, met zo een weer, dat ze niet smelt!’ Er stonden zweetdruppels op zijn voorhoofd, ze liepen langs zijn slapen en nek op de zwarte kraag van zijn kostuumvest. ‘En wat wilt ge dat ik daaraan doe?’, zei ik. ‘Stemmen op ons’, zeiden ze, ‘dat het hier weer van ons wordt. Dat wij hier terug de baas zijn. Gelijk vroeger. Dat we kunnen eten wat we willen. Stoofvlees met frieten, niet van die pitta en couscous.’ Ik dacht aan Mammoetje en de Bifi’s die hij mij zo welwillend toeschoof. En eten wat ik wou, deed ik toch nog amper. ‘Is dat niet overdreven?’, zei ik. ‘Allez, in de oude viswinkel zit nu een pittazaak. En Jacky zijn krantenwinkel, hebt ge gezien hoe verloederd die nu is?’ ‘’t Is meer bier en brol dan gazetten.’, zei Jacky. ‘En die rijstkakker denkt dat hij een mooie zaak heeft. Gelijk die altijd staat te lachen.’, zei Erwin in zijn zwart pak, ‘Nu ja, in vergelijking met ginder is zijn winkel de grote luxe, verzekerst.’ Zijn haar. Naar achteren gekamd. Een echte fafoule. ‘’t Is Mammoet’, zei ik. ‘Hoe wat?’, zei Jacky. ‘Uw opvolger, zijn naam is Mammoet. Niet rijstkakker. En als ge me nu wilt excuseren, mijn frieten worden koud.’ “Ik deed de deur dicht. Jacky zou ik niet meer zien en de gang naar mijn moderne vrouw scheen mij eindeloos lang. Ze had gelijk, veel gelukkiger zou ik niet meer worden.” “Ik ging terug voor mijn bord zitten, mijn vrouw had dat van haar bijna leeg gegeten. Vroeger wachtte ze op mij. De frieten werden stekels in mijn keel, ik dronk zoveel water dat mijn vrouw vroeg of ik het te warm had. Ik trok mijn schouders op. ‘Niks om over te zagen’, mompelde ik. Ik dacht aan die windmolen, hoe die rustig verder draaide hoewel zoveel mensen tegen hem waren. In gedachten volgde ik de molen. Op zijn dooie gemakken vees hij mijn beklemde borstkas weer open. De witloofsla van mijn vrouw met haar verse mayonaise gleed al makkelijker naar binnen. Ze at met haar schort nog aan, veegde wat vleessaus samen met een friet. Ik vroeg haar: ‘Wat kost dat misschien, een aandeel van die molen?’ Ze stopte met kauwen en leunde achterover. ‘’t Is misschien een goede investering.’, zei ik. Ze trok haar wenkbrauwen op en keek wat troebel, wat misschien aan haar cataract gelegen was. Ik dacht dat ze het geen goed idee meer vond, dat ze weeral over nieuwe informatie beschikte of een moderner systeem ontdekt had waar ik nog niks van af wist. Windmolens zonder wiek of zo. Ik boog mijn hoofd en richtte mij op de laatste frieten die doordrenkt waren van de vleesjus. Ze waren hun stevigheid verloren, lauw en verwelkt. Ik beet er nog ééntje middendoor voor ik mijn couvert als een werkloos zwaard op mijn bord legde. Mijn vrouw schoof haar stoel naar achteren en stond recht om af te ruimen. Maar ze nam geen bord van tafel, kwam achter mij staan en gaf mij voor het eerst in maanden een kus. ‘Ge zijt geen slechte mens, Fernand’, zei ze. En ik legde mijn gevlekte hand op haar arm en voelde haar boezem tegen mijn hoofd. ‘Als gij het zegt’.” In dit fragment uit ‘Gaartijd’ spreekt Fernand, de buur van een fabriek die in brand is gestoken. Zijn vrouw zit op Instagram, kookt dingen die hij niet kent en gaat naar de lifecoach. Zijn boezemvriend Jacky stopte met de buurtwinkel.

Pons
6 0