Zoeken

Sandra's nagelstudio

Sandra’s nagelstudio bevond zich in de showroom van een Peugeotgarage. Als vrouw van de autoverkoper en garagist had Sandra zich een bezigheid voor zichzelf gezocht en zich bijgeschoold tot nagelstyliste. Petra had al verschillende nagelstylistes gehad, maar Sandra was gewoon de beste. Zoals zij gelnagels kon zetten, precies en egaal en dat voor het gangbare tarief, zo was er in de hele wijde omtrek volgens haar geen enkele die aan haar kon tippen.“Je moet gewoon rustig blijven en niet te overhaast te werk gaan, je tijd nemen. Dat en natuurlijk niet met goedkoop materiaal werken. Niet alle gellen zijn even kwalitatief. Ik werk het liefst met CCO voor gellak, maar er zijn nog andere goede merken. De gellamp die ik gebruik, en dat is nu zoiets simpels, is de beste die er is en die heeft echt wel meer gekost dan de vijftig euro van degene die je op internet vindt. Enfin, maar het belangrijkste is, dat je de tijd neemt. Rustig de nagelriempjes naar achter duwen, zorgvuldig vijlen en achteraf een fijn en aangenaam nagelriemolietje. Ik tel altijd twee uur per klant. Als ik het sneller wil, kan ik het ook onder het anderhalf uur, maar dat wil ik niet. Heb je al een kleurtje gekozen?”“Red Barones lijkt met wel wat.”“Dat is een mooie keuze, very classy ook. Het geeft een heel ander effect als de Toxic Love die er nu opzit. De wijsvinger met een glittereffectje zoals de vorige keer?”“Doe de pink maar. Dat lijkt me ook leuk.”“Oké, dan zullen we er eens aan beginnen. We zullen ons eerst eens ontdoen van die Toxic Love dan.”“Je gaat me trouwens voor een hele tijd moeten missen.”“O, ga je op reis?”“Ja, en voor behoorlijk lange tijd.”“Ga je je Vriend achterna?”“Zoiets. Ik weet niet eens waar Hij uithangt en wat Hij uitspookt, maar ik ga naar Noorwegen. Ik heb zelfs geen contact meer met Hem.”“Is Hij jouw Vriend dan nog wel, eigenlijk?”“Ik weet het niet.”“Maar je gaat Hem wel achterna.”“Soort van.”“En je weet niet waar Hij is?”“Nee.”“Noorwegen is een groot land om iemand te zoeken.”“Dat weet ik. Ik denk ook niet dat ik naar daar ga, persé om Hem te vinden. Ik weet het niet. Misschien begrijp ik het allemaal beter.”“Hoe lang blijf je weg?”“Dat weet ik ook nog niet. Misschien dat ik daarna doorreis, ergens anders naartoe. Ik heb het gevoel dat ik weg moet van hier.”“Dat begrijp ik. Dat begrijp ik maar al te goed. Zo ben ik ook hier beland, weet je. Ik kom van Tubbergen in Nederland. Daar woonde ik samen met een kerel en toen die wegging voor iemand anders, een schoolvriendin van mij nota bene, kon ik er ook niet blijven. Ik ben beginnen rondrijden met de auto. Ik heb heel Europa afgereden, maar toen ik een keertje hier in de buurt met autopech stond en ik niet verder kon, heb ik Carl leren kennen. En de rest weet je. Ik had nog geen slaapplaats en ik mocht bij hem op de zetel. Geen probleem. Hij woonde toen nog hier boven de garage in dat rommelige appartementje. En het zal wel zijn dat ik toen in een zetel ging slapen, ik wilde in een bed en tja van het ene kwam het andere. Carl lacht er nog altijd mee en hij zeg dan keer op keer dat hij er bewust een week over deed om die auto te maken. De wisselstukken waren al na een dag gearriveerd, maar dan kon ik natuurlijk niet weten, en ondertussen vond hij het best wel gezellig zo een vrouw bij hem in bed. En ik, ik had precies eindelijk mijn plekje gevonden. Ik weet dat ik in die week ook heel veel geslapen heb, echt veel geslapen. En als ik wakker was, dan wandelde ik van hier het dorp in. In die week heb ik ook zijn was en zijn strijk gedaan, inkopen gedaan, gekookt… Ik voelde me direct zijn vrouw. Ik mag hier ook helemaal mezelf zijn, dat had ik nog nooit meegemaakt. Carl heeft zijn zaak en zijn auto’s en ik moet helemaal niks van hem. Help ik hem, is het goed, dat vindt hij fijn, help ik hem niet, even goed, mag, dan trekt hij zijn plan. Ik wil hem voor geen geld meer kwijt. En ik hoef geen schrik te hebben dat hij naar een andere vrouw trekt, daar maakt hij gewoon geen tijd voor, hij is altijd met die auto’s bezig. Nu is hij weer een oude Peugeot 504 Coupe uit 1981 aan het opmaken, dus in zijn vrije tijd zit hij nog altijd met zijn handen in een motorblok. En ik, ik vind het goed zo. Ik heb mijn nagelstudiootje en onze Bernd. Ik ben gelukkig, Petra, echt gelukkig, en dat word jij ook wel weer, geloof me.”“Maar ik ben niet ongelukkig, ik wil er gewoon uit. Dingen zien, begrijpen, rondhangen. Hij heeft ervoor gezorgd dat ik genoeg geld heb om een hele periode niet meer te hoeven werken. Ik hoef me niet meer moe te maken in die stomme fabriek. Weet je, ik kan gewoon tijd nemen. En dat ben ik van plan om te doen. Daarna zien we wel weer.”“Dat is de spirit, meisje, dat hoor ik graag. Hetzelfde hier, ik hoef niet te werken, Carl verdient ruim genoeg om rond te komen, maar ik doe dit voor mezelf, het voelt niet aan als een job. Dit is gewoon iets dat ik graag doe, ik hou me op een prettige manier bezig en ondertussen kan ik praten met klanten. Ik neem er ook niet zomaar nog iemand bij. Als jij vertrekt, denk ik zelfs dat ik er niemand voor in de plaats neem. Het hoeft niet, begrijp je. Het hoeft niet. Zo lang dat ik het kan doen op mijn tempo, is het goed. Vandaag heb ik twee klanten gehad en dat is zowat het maximum dat ik doe op een dag, en mijn dagen zijn goed gevuld. Voormiddag heb ik Carl nog wat geholpen met het papierwerk en dat was ook fijn. En ondertussen ken ik meer van auto’s dan ik ooit had kunnen vermoeden. Ken je Mien van de apotheker, trouwens. Ja, denk ik, eh. Die kwam hier vanmorgen helemaal overstuur aan, want die had bij het parkeren aan het cultureel centrum, tussen die boompjes, die boompjes staan daar ook bijzonder mottig, ze hadden die beter op de grens tussen het voetpad en de parkeerplaatsen gezet in plaats van tussen de weg en de parkeerplaatsen, haar rechterspiegel eraf gereden. Hoe dom kon ze zijn, zei ze de hele tijd, dat ik op den duur zei, dat ze dan zeker niet de enige was die dom was want om half jaar komt er hier wel iemand aan die tegen zo’n boompje heeft gezeten. Als je daar uitdraait en je kijkt even niet of je let niet goed op, dan zit je er zo tegen. Al die boompjes hebben littekens, dus er hebben al echt veel mensen op gevloekt. Dat zijn hele dure boompjes, geloof mij.”“Ik zou het niet weten, ik heb geen auto?”“En die van je Vriend dan?”“Die heb ik verkocht.”“Die had een Volvo, zeker.”“Ja, een grote, zwarte.”“Ook goede auto’s, zegt Carl, maar nogal duur.”“Ik heb er nog een goede prijs voor gekregen.”“En hoe ga je dan reizen? Met het vliegtuig?”“Dat zou het goedkoopst zijn, echt waar, niet te geloven, maar ik heb tijd, dus ik denk dat ik met de trein ga, via Duitsland en Denemarken. Met het vliegtuig is het precies niet reizen, het is vertrekken en aankomen, maar niet reizen. Misschien dat ik daar nog op terugkom of dat ik uiteindelijk toch een autootje huur, of wie weet, koop.”“Als je nog iets zoekt, er staan hier nog een paar hele mooie tweedehandswagentjes. Je kan dadelijk eens rondkijken in de showroom. Ze zijn niet te duur. Met een auto ben je toch wat vrijer dan met het openbaar vervoer. En ik vond het destijds ook zo fijn om gewoon te stoppen waar ik wilde stoppen. Overal vond ik wel een slaapplaats. Soms waren het goedkope hotelletjes, meestal eigenlijk, want zo veel geld had ik nu ook weer niet, die goed waren voor één nacht, meer ook niet, maar ik had ook niet meer nodig. Ik heb maar een keer in mijn auto geslapen, op de parking van een supermarkt in Polen, in Warschau, omdat het te laat was geworden om nog ergens binnen te vallen, en omdat, geloof me, de steden het moeilijkst zijn om op korte tijd een slaapplaats te vinden, en dat was goed voor één keer, want ik heb toen echt wel kou gehad ’s nachts, dus daarna heb ik de grote steden zowat vermeden, of de slaapplaats toch maar goed op voorhand vastgelegd. Je leert dat wel hoor, hoe dat werkt, op je eentje roadtrips houden.”“Ik zal dadelijk eens kijken naar de auto’s.”“En wees maar gerust, ik zal Carl vragen om de auto zeker goed na te kijken als je er eentje koopt, zodat de kans dat je autopech krijgt zo goed als onbestaande is. Er staat nog een tweedehands Partner die zeker iets voor jou is. Het is een lichte vracht, je hebt maar twee zitplaatsen, maar zo’n grote kofferruimte is ideaal voor als je toch een keer in de auto moet of wilt overnachten, dan kan je daar een matras en een slaapzak in kwijt, superhandig, had ik destijds maar zoiets gehad, maar ik deed alles met mijn 206, daar kon ik niet in de koffer gaan liggen. Veel te klein. En niet duur. Voor 15 000 euro ben je gesteld, en hij heeft hoop en al 65 000 kilometer. Een nieuwe diesel met Adblue, de lucht die hij uitstoot is zuiverder dan degene die wij inademen, je kan er overal mee komen, in elke stad, die is properder dan een benzine. Ik zal Carl dadelijk eens halen, dan kan hij jou de uitleg geven. En het is een mooie kleur, rood, op elke parkeerplaats zie je hem onmiddellijk staan, je hoeft er niet naar te zoeken. Je ziet maar. Ik kan het je alleen maar aanraden om met de auto te reizen.”“Misschien.”“En weet je waar je zeker eens naartoe moet rijden. Naar Slovenië. Supermooi daar. En Albanië ook zwaar onderschat…”Petra luisterde niet echt meer en keek rond. De nagelstudio was sober ingericht. Alleen tegen de muur voor haar, net boven de grote spiegel op ooghoogte stond er in sierlijke letters ‘Sandra’ in schaduw geschreven op de muur. De spotjes aan het plafond waren zo gericht op een gebogen metalen draad dat dit het effect was, ook al kon je de tekst niet lezen in de metalen draad. Erg goed gemaakt, dacht ze, bijna kunst. Ze wist zeker dat Hij het prachtig gevonden zou hebben. Maar plotseling kon dat haar precies niet meer zo veel schelen.

Hans Van Ham
28 0

Bij de Rijkswacht (waargebeurd)

In 1977 begon ik mijn militaire dienst bij de luchtmacht in Melsbroek. Het was een tijd van lange dagen, strikte routines en veel discipline. Het was niet altijd makkelijk, maar het maakte me sterker. Na een tijdje werd ik bevorderd tot korporaal, een rang die voornamelijk aan de gestudeerden werd gegeven. Het was een erkenning voor mijn inzet, maar het bracht ook nieuwe verantwoordelijkheden met zich mee. Zo werd ik secretaris van de officier van veiligheid, een taak die in het begin simpel leek, maar die later mijn leven aanzienlijk zou beïnvloeden. Mijn functie als secretaris bestond vooral uit het overtypen van brieven van de kapitein en de reserve-officieren. Het leek een administratieve klus, maar achter die brieven ging meer schuil. Ik werkte vaak met kladversies, sommige geschreven in haast onleesbare handschriften. Het was een uitdaging om te achterhalen wat precies bedoeld werd. Op een dag, gedreven door frustratie, trok ik een dikke rode streep door een tekst die ik niet kon ontcijferen, ervan uitgaande dat deze van een reserve-officier was. Later bleek het om een kladversie van de kapitein zelf te gaan. Het was een blunder die ik nooit hardop zou toegeven, maar ik voelde diep van binnen dat mijn fout niet onopgemerkt was gebleven. Misschien was dit wel de reden waarom ik na mijn afzwaaien alsnog werd opgeroepen voor een extra kamp. Het was een vreemde wending, maar het zou uiteindelijk mijn ervaring in het leger alleen maar intenser maken. Het Kamp in Elsenborn De oproep voor het extra kamp kwam midden in de winter, toen de kou het hardst toesloeg. Ik moest deelnemen aan een militaire oefening in Elsenborn, een kamp dat berucht was om zijn ijskoude omstandigheden en zware fysieke trainingen. De temperatuur daalde ver onder nul, en de ijzige wind sneed door onze uniformen. Het programma was meedogenloos: schietoefeningen, zware fysieke trainingen en lange marsen door diepe sneeuw stonden op het menu. Elke ochtend begon met een harde roep en het geluid van laarzen die de koude grond raakten. De spanning in de lucht was te snijden, en elke stap leek een uitdaging op zich. Op een van de dagen kregen we de opdracht om van een hoge spoorwegbrug te rappellen. We moesten ons met een touw langs de zijkant van de brug laten zakken, terwijl we ons geweer strak tegen ons lichaam hielden. Het leek een simpele oefening, maar de hoogte was enorm en de omstandigheden waren allesbehalve ideaal. De koude wind raasde rond mijn oren, en de ijzige staalstructuur van de brug voelde als een waarschuwing: één fout en het kon misgaan. Mijn handen tintelden van de kou en mijn grip leek niet stevig genoeg. Terwijl ik afdaalde, probeerde ik niet naar de diepte te kijken. De geluiden van het rammelende geweer en de ijskoude lucht maakten de ervaring des te intensiever. Het voelde alsof de wereld om me heen stopte, terwijl ik langzaam naar beneden gleed. “Van Damme, je bent aan de beurt!” riep de instructeur. Mijn hart bonsde in mijn keel, maar ik wist dat ik geen keuze had. Ik greep het touw stevig vast en zette mijn eerste stappen achterwaarts over de rand van de brug. Mijn grip leek te verslappen, en het voelde alsof elke spier in mijn lichaam zich verzette tegen de spanning. Terwijl ik naar beneden daalde, gleed het geweer een stukje los uit mijn greep. Het geluid van het schuivende metaal leek wel te galmen in mijn oren. “Focus, Van Damme!” riep ik tegen mezelf. Uiteindelijk bereikte ik de grond. Mijn benen trilden van de spanning, maar de opluchting was enorm. Terwijl ik naar boven keek naar de volgende die naar beneden moest, besefte ik hoe belangrijk het was om dit soort ervaringen nooit meer te hoeven doorstaan. De fysieke uitputting en de mentale stress die ik had doorgemaakt, waren genoeg om me te doen twijfelen of dit allemaal wel de moeite waard was. ’s Nachts, wanneer we in de barakken lagen, was het niet veel beter. De kachels werkten nauwelijks, en ondanks dat ik meerdere lagen kleding droeg, voelde de kou als een constante metgezel. Het was een gevoel dat je niet snel vergeet: de kilte die door je botten trekt en je nergens warm kunt vinden. Terwijl ik in mijn smalle bed lag, dacht ik: “Nooit meer.” Maar toch, ergens diep van binnen, wist ik dat deze ervaring me had gevormd. Het had me sterker gemaakt, mentaal en fysiek. Een Onverwacht Bezoek Enkele weken later, toen ik dacht eindelijk klaar te zijn met mijn militaire verplichtingen, reed er een combi van de Rijkswacht Tremelo de oprit van onze tuin op. Vera keek me bezorgd aan. “Wat heb je nu weer uitgestoken?” vroeg ze, met die vertrouwde blik die ik goed kende. Zelf begon ik ook te twijfelen. De rijkswachters stapten uit, hun gezichten ernstig. Toen ze dichterbij kwamen, werd het duidelijk: ze waren niet gekomen om me te arresteren, maar om me een voorstel te doen. “Zou u interesse hebben om reservist te worden bij de Rijkswacht?” vroeg een van hen. “Als u dat doet, bent u vrijgesteld van verdere militaire kampen.” Mijn oren spitsen zich meteen. Geen kampen meer? Dat klonk als muziek in mijn oren. De rijkswachter legde uit dat ik in noodgevallen administratieve taken zou moeten uitvoeren bij hun bureau in Tremelo, maar dat de kans daarop uiterst klein was. “Wat houdt het verder in?” vroeg ik nieuwsgierig. “U krijgt een reservistenkaart, en daarmee bent u officieel deel van ons team. Maar eerlijk gezegd, u zult er waarschijnlijk nooit iets mee moeten doen.” De keuze was snel gemaakt. Ik tekende de papieren en kreeg mijn reservistenkaart. De gedachte aan zware militaire kampen in de ijskoude winter was nu voorgoed verleden tijd. Het was een slimme zet, die me niet alleen de kans gaf om vrijgesteld te worden van verdere plichten, maar me ook het gevoel gaf dat ik iets had bereikt. Ik was nu officieel deel van de Rijkswacht, al was het maar op papier. Een Slimme Zet Hoewel ik als reservist nooit werd opgeroepen, bleek mijn reservistenkaart onverwacht van pas te komen. Op een dag reed ik met mijn Motobecane naar de RMS in Putte. Zoals altijd zat ik ontspannen op mijn bromfiets, mijn voeten rustend op het frame in plaats van op de pedalen. Dit trok de aandacht van een patrouille van de Rijkswacht, die me prompt aan de kant zette. Een van de rijkswachters stapte uit, zijn blik streng. “Waarom rijd je zo?” vroeg hij, wijzend naar mijn voeten. Ik dacht even na en antwoordde met een knipoog: “Het zit wat comfortabeler zo.” Hij schudde zijn hoofd. “Weet je dat dit gevaarlijk is? Wat als je de controle verliest?” De spanning steeg, maar toen bedacht ik me: mijn reservistenkaart! Ik haalde de kaart uit mijn portefeuille en gaf hem aan hem. Hij bekeek de kaart aandachtig, zijn ogen gleden over mijn naam en geboortedatum. Toen glimlachte hij. “1953… Dat zijn de goeie.” Zijn houding veranderde meteen. Hij gaf de kaart terug en zei met een knikje: “Rij maar door, collega. Maar hou je voeten voortaan op de pedalen, hé.” Ik knikte, lachte en reed verder. In feite waren we collega’s, en dat ene zinnetje gaf me het gevoel dat ik erbij hoorde. Het was een klein moment, maar het gaf me een groot gevoel van voldoening. Mijn reservistenkaart was plots veel meer dan alleen een praktisch document; het was een symbool geworden van mijn ervaring en het gevoel van verbondenheid met de mensen om me heen. Slot Mijn militaire dienst en de periode als reservist bij de Rijkswacht blijven me bij als een bijzondere tijd. Het begon met administratieve taken en leidde tot een zwaar winterkamp in Elsenborn, waar ik leerde hoe ver ik kon gaan. Uiteindelijk bracht de keuze om reservist te worden een onverwachte wending die mijn leven makkelijker maakte. Dat moment met de Rijkswacht op weg naar Putte gaf me niet alleen een glimlach, maar ook het besef dat een slimme zet op het juiste moment het verschil kan maken. Mijn reservistenkaart was niet alleen een praktische oplossing, maar ook een symbolische herinnering aan hoe ver je kunt komen met een beetje vindingrijkheid.  

Guy Van Damme
70 2

Meegesleurd door de Tshopo (waargebeurd)

De zon stond hoog aan de hemel boven Stanleyville, het kloppende hart van de Belgische kolonie in de jaren '50. De stad, nu bekend als Kisangani, lag als een parel aan de oevers van de machtige Tshopo-rivier. Het was een stad vol leven en contrasten, waar de natuur en koloniale invloed met elkaar verweven waren. De rivier, die altijd zowel krachtig als kalm leek, was onze favoriete plek om te ontsnappen aan de drukte van de stad. Die dag leek op alle andere. Mijn moeder, mijn zus Ginette, mijn tante Roza en haar dochters Rita en May besloten opnieuw naar de rivier te gaan. Ik, Guy, was de jongste en genoot altijd van de omgeving. Terwijl de anderen vaak het water ingingen, bleef ik liever aan de kant, spelend met stenen of starend naar de kolkende stroming. Toen we de oever bereikten, renden Ginette, Rita en May al vooruit, de rotsen beklimmend en het water in duikend. De plek achter de waterkrachtcentrale was populair vanwege de rustige stukken langs de oever, waar kinderen veilig konden spelen. Het geluid van de rivier mengde zich met het gefluit van vogels en het geritsel van bladeren in de wind. Alles leek perfect. Mijn moeder en tante Roza gingen op een open plek zitten, genietend van het uitzicht en elkaars gezelschap. Ik zat op een rots en keek naar de meisjes die elkaar lachend nat spetterden in het ondiepe water. Alles was veilig en vertrouwd. Maar de rivier, die ogenschijnlijk kalm was, had een ander plan voor ons. Het onheil slaat toeHet begon met een dreunend geluid, diep en onheilspellend, dat door de lucht rolde. Eerst schenkte niemand er aandacht aan. Het leek op het gerommel van een verre onweersbui. Maar toen keek mijn moeder op. Haar gezicht veranderde van ontspanning naar bezorgdheid. "De sluizen," fluisterde ze. "Ze hebben de sluizen geopend!" De waterkrachtcentrale, die Stanleyville van stroom voorzag, liet soms plotseling grote hoeveelheden water door de dam stromen. Dit veroorzaakte een gevaarlijke, plotselinge stroming in de rivier. Ginette, Rita en May merkten het als eersten. Het water, dat eerst rustig over hun voeten spoelde, begon sneller te stromen. Ginette, die verder in het water stond, verloor haar evenwicht en werd meegesleurd. Haar gil sneed door de lucht. Mijn moeder en tante Roza sprongen overeind, geschrokken door het plotselinge gevaar. "Ginette!" schreeuwde mijn moeder. Ze rende naar de waterkant, maar de rivier was al veranderd in een kolkende massa. Ginette's kleine lichaam werd steeds verder de stroom in getrokken. Rita en May, dichter bij de oever, konden zich nog net vastklampen aan een uitstekende tak. Ik stond verstijfd. Mijn hart bonkte in mijn keel. "Blijf staan!" riep mijn moeder, haar stem doorbroken van paniek. Ze wist dat ik niets zou kunnen doen tegen de kracht van de rivier, maar haar zorgen over mij waren groter dan alles. Maar alles in mij wilde Ginette helpen. Ginette’s gevecht tegen de stroomIn het water was Ginette volledig overgeleverd aan de woeste rivier. Haar armen maaiden door de lucht, haar ogen wijd van angst terwijl ze wanhopig probeerde boven water te blijven. De stroming sleurde haar heen en weer, alsof de rivier met haar speelde. Iedere keer dat ze haar hoofd boven water kreeg, hapte ze naar adem, maar de golven duwden haar weer onder. “Ik kan dit niet,” dacht ze. Haar hart bonsde, haar longen brandden van het ingeslikte water. De kracht van de stroming trok aan haar lichaam, alsof onzichtbare handen haar steeds verder naar het midden van de rivier wilden duwen. Een scherpe pijn trok door haar schouder toen ze tegen een uitstekende rots werd geslagen. Ze greep er wanhopig naar, maar haar vingers gleden weg over het natte oppervlak. De stroom sleurde haar verder mee. “Help!” schreeuwde ze opnieuw, haar stem bijna verdrongen door het gebulder van het water. Haar spieren waren uitgeput, en haar kracht leek op te raken. Maar diep van binnen voelde ze een sprankje hoop. Ze dacht aan mijn moeder, aan Rita en May, en aan mij die aan de kant stond. Ze moest vechten. Ze mocht niet opgeven. Een glimp van reddingIn de verte zag Ginette een grote rots die boven het water uitstak. Haar ogen richtten zich daarheen. Met haar laatste beetje kracht begon ze in die richting te zwemmen, de stroming te slim af. Haar armen voelden zwaar, alsof ze lood wogen, maar ze dwong zichzelf door te gaan. Haar vingers bereikten de rand van de rots. Ze klampte zich eraan vast, haar nagels krassend over het ruwe oppervlak. Het water probeerde haar nog steeds mee te sleuren, maar ze hield zich vast met alles wat ze had. Haar borstkas ging hevig op en neer, terwijl ze naar adem hapte. "Help!" riep ze, deze keer zachter, bijna een fluistering. Ze keek om zich heen, maar er was niemand in de buurt. Ze was helemaal alleen in haar strijd tegen de natuur. De race tegen de klokAan de oever was mijn moeder in paniek. Ze stormde naar de technici bij de hut naast de waterkrachtcentrale. "Mijn dochter! Ze wordt meegesleurd door de stroom! Jullie moeten de sluizen sluiten!" De technici reageerden meteen. Terwijl een van hen telefonisch contact opnam met het hoofdkantoor van de centrale, stormde een ander naar buiten om de situatie in de rivier te bekijken. Ik stond intussen aan de oever, mijn ogen wanhopig op Ginette gericht. Ze was nauwelijks meer zichtbaar in de verte, slechts een stip die aan een rots hing. Mijn moeder kwam teruggerend, haar gezicht nat van tranen. "Ze sluiten de sluizen," zei ze, half tegen mij, half tegen zichzelf. "Ze doen hun best." Het metaalachtige gekraak van de dam bereikte ons, en langzaam begon de woest kolkende rivier weer tot rust te komen. De reddingZodra de stroom verzwakte, sprong een van de technici in een kano die vlakbij lag. Hij peddelde behendig naar Ginette toe, terwijl wij aan de kant ademloos toekeken. Mijn moeder kneep mijn hand fijn, haar ogen strak op de kano gericht. Toen de technicus Ginette bereikte, trok hij haar voorzichtig uit het water. Ze huilde, haar hele lichaam trilde van de kou en de schrik. Met een snelle beweging bracht hij haar naar de oever, waar mijn moeder haar onmiddellijk in haar armen sloot. Ginette klampte zich aan haar vast, haar natte haren kleefden aan haar gezicht. "Het spijt me," snikte ze. "Ik wilde niet zo ver gaan." Mijn moeder schudde haar hoofd, haar tranen vermengden zich met die van Ginette. "Je bent veilig nu. Dat is alles wat telt." Een les in nederigheidDie avond zaten we stil bij elkaar in ons huis. Niemand had veel behoefte om te praten. Ginette was uitgeput, maar veilig. Toch voelde de gebeurtenis als een waarschuwing. De natuur, hoe prachtig ook, was niet zonder gevaar. We gingen daarna nog steeds naar de Tshopo-rivier, maar altijd met een diep respect voor haar kracht. Het beeld van Ginette, vechtend tegen de stroom, bleef me altijd bij. Die dag leerde ik hoe dun de lijn is tussen plezier en gevaar, en hoe belangrijk het is om die lijn nooit te onderschatten.

Guy Van Damme
24 0

Het Geheim van de Keldervilla (waargebeurd)

Begin jaren zeventig was Keerbergen een rustige, bosrijke gemeente waar ik samen met mijn ouders woonde. Toch had het dorp een bijzondere reputatie. Onder de hoge bomen en langs de slingerende lanen hadden zich enkele bijzondere figuren gevestigd. Keerbergen stond in die tijd namelijk bekend als toevluchtsoord voor gangsters uit Brussel. In luxe villa’s verscholen ze zich voor de buitenwereld, ver van de politie. Voor ons, jonge jongens met een levendige fantasie, zorgde dat voor eindeloze verhalen over geheime schatten en verborgen wapens. In een nieuwe wijk, niet ver van ons huis, stond een grote villa. Het was een statig wit gebouw met hoge hekken en een oprijlaan die uitnodigde tot nieuwsgierigheid. Maar wat het echt spannend maakte, waren de geruchten die de ronde deden. Volgens sommigen was het huis eigendom van een gangster. En in de kelder, zo werd gefluisterd, lagen wapens verborgen. Dit mysterie kon ik onmogelijk laten liggen. Samen met een paar vrienden besloot ik op onderzoek uit te gaan. De villa binnensluipen Op een warme namiddag liepen we met kloppende harten richting de villa. Hoe dichter we kwamen, hoe stiller we werden. We keken voortdurend om ons heen, alsof iemand ons in de gaten hield. Het huis leek verlaten. De gordijnen waren gesloten, en nergens was een teken van leven te bespeuren. We slopen langs de muren, zoekend naar een manier om binnen te komen. De voordeur zat op slot, en ook de ramen aan de voorkant waren dicht. Maar aan de achterkant van het huis ontdekten we een kelderraam dat op een kier stond. Het was precies groot genoeg om doorheen te kruipen. Binnen in de kelder hing een vochtige geur, zoals die van een oude schuur na een regenbui. Het licht van onze zaklampen gleed langs stoffige planken, houten kisten en metalen rekken. Het was er stil, op het zachte geritsel van onze bewegingen na. Toen zag ik iets glinsteren in een open kast. Mijn adem stokte. De ontdekking In de kast lagen pistolen en revolvers, keurig gerangschikt, alsof ze op ons lagen te wachten. Voor even staarden we ademloos naar onze vondst. Dit was het bewijs dat de geruchten klopten. Onze fantasie sloeg op hol. Dit was een gangsterkelder. Hier werden misschien wel plannen gesmeed voor misdaden waarvan wij niets konden bevatten. We aarzelden geen moment. Met kloppende harten pakten we elk een revolver uit de kast. Het voelde zwaar en koud in mijn handen, alsof ik iets gevaarlijks en verboden vasthield. Onze angst maakte plaats voor trots. Dit was ons geheim, ons bewijs van moed. Met onze "buit" verlieten we de kelder dezelfde weg als we gekomen waren. We keken voortdurend om ons heen, bang dat iemand ons had gezien. Maar het huis bleef stil achter ons, alsof het onze aanwezigheid nooit had opgemerkt. De confrontatie thuis Thuis verstopte ik mijn revolver zorgvuldig in mijn kamer, tussen oude kleren in de kast. Ik dacht dat niemand er ooit achter zou komen. Maar mijn moeder was grondig tijdens het schoonmaken. De volgende ochtend kwam ze mijn kamer binnen met een vreemde uitdrukking op haar gezicht. Ze hield de revolver omhoog alsof ze niet wist wat ze in haar handen had. "Wat is dit?" vroeg ze scherp. Haar stem trilde, niet van boosheid, maar van angst. Ik stamelde een onsamenhangende uitleg, maar voor ik het goed en wel wist, was mijn vader erbij geroepen. Zijn gezicht betrok toen hij de revolver zag. Hij zei niets, maar zijn blik sprak boekdelen. "Stop dat ding in een tas," zei hij uiteindelijk streng. "We gaan naar de rijkswacht." Ik probeerde te protesteren, maar mijn vader was onverbiddelijk. Met de tas in mijn hand stapte ik in de auto. De rit naar Haacht duurde niet lang, maar het voelde als uren. Mijn vader zweeg, en ik wist dat hij ontzettend boos was. Bij de rijkswacht Bij het bureau aangekomen parkeerde mijn vader de auto. "Blijf in de auto," zei hij, alsof hij zich bedacht. Maar ik had inmiddels genoeg moed verzameld. Met de tas in mijn hand stapte ik uit en liep rechtstreeks naar binnen. De rijkswachter achter de balie keek me verrast aan. "Wat is er aan de hand, jongen?" vroeg hij. "Ik wil iets aangeven," zei ik, terwijl ik de tas op de balie zette. Mijn stem trilde, maar ik voelde een vreemde opluchting. De rijkswachter opende de tas en haalde de revolver eruit. Zijn gezicht veranderde nauwelijks, alsof hij dit soort dingen vaker zag. Hij keek op en wenkte mijn vader, die inmiddels aarzelend het bureau binnen was gekomen. Samen legden we ons verhaal uit. De rijkswachter luisterde aandachtig en stelde af en toe een korte vraag. Uiteindelijk keek hij me streng aan. "Dit is geen speelgoed," zei hij met een lage stem. "Wapens zijn gevaarlijk, ook als je denkt dat ze onschuldig zijn." Ik knikte beschaamd. De rijkswachter gaf me een officiële waarschuwing, maar liet ons verder gaan. Het verrassende einde Op weg naar huis zei mijn vader niets. Pas toen we bijna thuis waren, verbrak hij de stilte. "Gij zijt toch een onnozele," mompelde hij hoofdschuddend. "Waarom ging je naar binnen? Ik wilde je gewoon bang maken. Nu hebben we daar voor schut gestaan." Ik wist niet wat ik moest zeggen. Misschien had hij gelijk, maar ik voelde ook een zekere trots. Ik had verantwoordelijkheid genomen, hoe dom mijn actie ook was geweest. Enkele dagen later kwamen we erachter dat de villa helemaal niet van een gangster was. De eigenaren waren zeilers, en de "wapens" die we hadden gevonden, waren vuurpijlpistolen. Ze waren bedoeld om noodsignalen mee te geven op zee, niets meer. Mijn vrienden en ik konden er achteraf om lachen. Maar mijn vader herhaalde nog vaak: "Misschien leer je nu om je niet overal mee te bemoeien." Toch, zelfs nu, kijk ik met een glimlach terug op die middag. Het avontuur, de spanning, en het idee dat we een geheim hadden ontdekt—het waren momenten die ons maakten wie we waren. Jong en roekeloos, maar altijd op zoek naar het onbekende. 

Guy Van Damme
24 0

De Kleine Ontdekkingsreiziger van Stanleyville (waargebeurd)

Het avontuur dat ik me nog levendig herinner, gebeurde toen ik 4 of 5 jaar oud was. Het is de jaren vijftig, voor de 'dipenda' (de periode van politieke onrust en de strijd voor onafhankelijkheid die zou beginnen in de late jaren vijftig), en ik woon met mijn ouders en mijn zussen Ginette en Nicole in het verre Belgisch Congo, in een groot, charmant huis dat omringd is door een weelderige tuin vol exotische bloemen. Ons huis staat aan de rand van Stanleyville, de stad die nu Kisangani heet, diep in het hart van Congo. Hier, waar de drukte van markten en het geluid van Afrikaanse ritmes samenkomen met de rust van het omringende landschap, voelde het dagelijks leven als iets magisch. Als jonge jongen zag ik de wereld met een onbevangen blik en een nieuwsgierige geest. Nonkel Robert woonde vlak naast ons, samen met Tante Roza en mijn nichtjes May en Rita. Zijn huis was groot, net als het onze, en zijn tuin altijd keurig onderhouden, net als de man zelf. Nonkel Robert werkte voor de Belgische administratie in de stad en was een belangrijk figuur binnen de koloniale gemeenschap. Hij hield van een grap en had altijd een glimlach paraat, waardoor hij een warme aanwezigheid was in ons leven. Tante Roza was even zorgzaam als vrolijk, altijd druk in de weer voor haar gezin. Mijn nichtjes waren mijn speelkameraadjes, en samen brachten we uren door in de tuin, op ontdekkingstochten of bij onze eenvoudige spelletjes. Het was een hechte familie, en wij waren altijd samen. Het verhaal dat volgt gaat over een middag die begon als alle anderen, maar die veranderde in een avontuur dat niemand had verwacht. Het was een warme, zonovergoten middag. De lucht was gevuld met de geur van exotische bloemen – jasmijn, hibiscus en het frisse aroma van pas gemaaid gras. Ik reed rondjes op mijn driewieler over het zandpad dat naar de open poort leidde. Af en toe stopte ik om naar de kleurrijke vlinders te kijken of om naar mijn moeder te wuiven, die de was ophing in de tuin. Die middag voelde echter anders dan alle andere. Mijn ogen vielen op de open poort aan het einde van de oprit. Daarachter lag de grote weg, een stoffig zandpad dat de stad verbond met onze buitenwijk. Het trok aan me, als een uitnodiging naar het onbekende. Ik keek even naar huis. Mama was bezig in de tuin en had geen oog voor mij. Het leek het perfecte moment om op ontdekking te gaan. Vastbesloten trapte ik met mijn kleine voeten mijn driewieler de oprit af en het stoffige pad op. Het zand stoof op achter mijn banden terwijl ik langzaam vooruit ging, het avontuur tegemoet. De wereld om me heen voelde als een spannend toneel. Mannen op fietsen, beladen met marktwaren, passeerden me. Ze zwaaiden en riepen:"Mbote na yo!" Ik glimlachte breed en zwaaide terug. "Mbote, na te!" Het voelde alsof ik een echte ontdekkingsreiziger was in hun wereld. De vrouwen die ik zag droegen manden vol fruit of vlees op hun hoofden, alsof het niets woog. Hun kleren waren een explosie van kleuren, en hun vriendelijke glimlach gaf me het gevoel dat ik welkom was. De Afrikaanse dorpelingen, met hun donkere huid, keken vriendelijk op en glimlachten terug. Ik voelde me bijzonder – een kleine blanke jongen die met zijn driewieler door hun wereld reed. "Yango ezali malamu!" riep een vrouw.Ik zwaaide enthousiast terug. Het voelde alsof de wereld me toelachte. De mensen die ik tegenkwam, hadden altijd zulke vriendelijke ogen. Wanneer ze me zagen, glimlachten ze naar me en zeiden iets vrolijks, altijd blij om me te zien. Soms stopten ze even, en praatten ze met me, alsof we al vrienden waren. Het was alsof zij hun leven altijd met plezier leefden, alsof elke dag een feestje was. Soms hoorde ik ze zeggen: "Nzambe akeya", wat betekent ‘God is groot’. Het klonk zo mooi, net zoals de zon die warm op mijn gezicht schijnt. Ook al zag ik er anders uit dan zij, voelde ik me helemaal niet vreemd of alleen. Ik voelde me welkom, alsof ik gewoon deel uitmaakte van hun wereld. Langzaam veranderde de sfeer. De bomen aan weerszijden van de weg werden dichter, en het zand voelde zwaarder onder de wielen van mijn driewieler. De vertrouwde geuren van onze tuin maakten plaats voor de onbekende aroma’s van het bos. Mijn nieuwsgierigheid maakte langzaam plaats voor een lichte onrust. Waar was ik eigenlijk naartoe? Hoe ver was ik van huis? Het geluid van een naderende auto bracht me terug naar de werkelijkheid. Een zwarte sedan remde abrupt naast me. Het was Nonkel Robert, die vanuit de stad kwam. Zijn gezicht sprak boekdelen toen hij me zag, duidelijk geschrokken en bezorgd. "Wat doe jij hier, jonge man?" vroeg hij verbaasd, terwijl hij uit de auto stapte. Zijn blik gleed snel van mijn driewieler naar mijn rode gezicht."Ben jij helemaal alleen hierheen gekomen? Je bent al een heel eind van huis!" Ik voelde mijn wangen warm worden. "Ja," stamelde ik zachtjes. "Ik wilde gewoon... fietsen." Nonkel Robert knielde voor me neer en keek me met een mengeling van opluchting en bezorgdheid aan. "Je bent ver van huis, jongen. Weet je hoe gevaarlijk dit is? Wat als een auto je niet had gezien?" Ik haalde mijn schouders op, te jong om echt te begrijpen wat hij bedoelde. Maar zijn serieuze toon drong wel tot me door. "Kom," zei hij terwijl hij me optilde. "We gaan terug naar huis. Dit is geen plek voor kleine avonturiers zoals jij." Hij zette me in de auto en legde mijn driewieler achterin. De terugweg voelde anders. Ik keek uit het raam naar de bomen die we passeerden. Nonkel Robert probeerde de spanning te breken door grapjes te maken:"Ik denk dat jouw driewieler sneller is dan mijn auto! Misschien moet ik hem eens lenen." Ik glimlachte, opgelucht door zijn humor. Toen we eindelijk onze oprit opreden, zag ik mama in de tuin. Ze liet alles uit haar handen vallen en kwam ons tegemoet. "Wat is er gebeurd?" vroeg ze bezorgd. "Onze kleine avonturier hier vond het een goed idee om de wereld te gaan ontdekken," zei Nonkel Robert, met een knipoog naar mij. "Maar geen zorgen, ik heb hem veilig thuisgebracht." Mama knielde en nam me stevig in haar armen. "Jongen, doe dat nooit meer. Begrijp je wel hoe gevaarlijk dat is?" Ik knikte en voelde me klein, maar ook trots op mijn avontuur. Die middag leerde ik niet alleen over de wereld buiten onze poort, maar ook over de grenzen die me beschermden. En misschien, heel misschien, was dit pas het begin van mijn ontdekkingsreizen

Guy Van Damme
0 0

De verlanglijstjes

Het is november en dat is een drukke tijd voor Sinterklaas en de Kerstman.De meeste verlanglijstjes zijn binnen en nu is het de tijd om de cadeautjes te kopen, ze in te pakken en de namen erop te zetten.In het paleis van de Kerstman is alles in rep en roer. Want de verlanglijstjes zijn weg! Ze zijn nergens meer te vinden.  De hulpjes van de kerstman, de kerstelfen, hebben overal gezocht. Maar ze zijn weg. Wat nu! Opeens krijgt een kerstelf een prachtig idee.Hij zegt: ‘Weet je wat we moeten doen? Iemand moet naar het paleis van Sinterklaas gaan. Die heeft elk jaar een boek, waarin alle verlanglijstjes zitten. Want hij geeft net als wij cadeautjes. Ze hebben ze vast nog niet gekocht. Als we dat boek nu eens stelen, dan hebben we weer verlanglijstjes om iedereen blij te maken.’‘Dat is dan toch zielig voor Sinterklaas? Dan kan hij de kinderen en de grote mensen niet geven wat ze willen,’ zegt een klein kerstelfje verlegen.‘Nou, jammer dan. Dat is dan zijn probleem. Wie gaat naar Sinterklaas?’De Kerstman kijkt eens rond en kiest dan een kerstelf, die naar het paleis van Sinterklaas moet gaan. Maar eerst moet hij zich verkleden, zodat hij op een hulpje van Sinterklaas lijkt.  Hij moet er net zo uitzien als een Piet. De kerstelf verkleedt zich en gaat met zijn rendier op weg om het boek van Sinterklaas te stelen. Als hij bij het paleis aankomt, is het daar een drukte van belang. De Plakpiet plakt alle verlanglijstjes in het Grote Boek. De Schrijfpiet zet de namen erboven. De Kooppieten praten over de winkels,  waar ze alles gaan kopen. De Kopieerpiet heeft de lijstjes met namen gekopieerd. De voorbereidingen zijn in volle gang.De verklede kerstelf heeft de gekopieerde lijstjes gezien en het Grote Boek. Hij moet dus niet alleen het boek hebben, maar ook de gekopieerde verlanglijstjes.Als iedereen slaapt sluipt hij naar de kamer waar alles ligt, pakt het boek en de lijstjes en loopt zachtjes de kamer uit. Op de gang staat hij even stil, niets te zien en te horen, hij loopt de deur uit en rent naar zijn rendier, dat in het bos op hem wacht. Vliegensvlug vliegt hij naar het paleis van de Kerstman. Hij geeft de lijstjes en het boek aan de Kerstman, die nu met de hulp van de kerstelfen cadeautjes kan kopen en eind december bezorgen bij de kinderen en de mensen, die een lijstje hebben gestuurd. In het paleis van Sinterklaas zijn ze op dit moment niet vrolijk.  De pieten kunnen het Grote Boek en de gekopieerde verlanglijstjes nergens vinden. Ze hebben het hele paleis doorzocht, ze zijn weg. Sinterklaas zit met zijn handen in het haar. Hoe moet hij nu weten wat iedereen wil? Hij heeft al raad gevraagd aan de Goederaadpiet, maar die weet ook even niet wat ze moeten doen. Zonder verlanglijstjes en zonder namen kunnen ze niets. De Zoekpiet is nog steeds bezig te zoeken. Opeens ziet hij een witte envelop op de grond liggen, achter een stoel. Hij maakt de envelop open, het is een verlanglijstje! Deze envelop is zeker op de grond gevallen, toen ze alle verlanglijstjes uit de postzak haalden.Hij leest wat er op het lijstje staat. Mijn verlanglijstje Lieve Sint, In deze tijd van het jaar,heb ik mijn lijstje weer klaar. Ik hoef dit keer geen marsepein en koeken ook geen bon, cd of boek. Maar ik heb een grote wens,die geschikt is voor ieder mens. Dit jaar graag een zak met blijheiden een grote doos saamhorigheid. Zou u dat ons willen geven?Het is nodig voor een fijner leven. De Zoekpiet leest het nog eens en nog eens. En denkt heel goed na, want misschien is dit de oplossing om toch aan de mensen en de kinderen iets te kunnen geven. Hij zoekt de Ideeënpiet op en vertelt zijn plan. Die is enthousiast.Samen gaan ze met het verlanglijstje naar Sinterklaas.‘Misschien weten wij een oplossing voor het probleem,’ zegt de Ideeënpiet en hij laat Sinterklaas het lijstje zien.Sinterklaas leest het en zegt: ‘Dat is een mooie wens, maar hoe kunnen wij die vervullen?’ De Zoekpiet zegt: ‘In een dorp verderop woont een wijze man. De mensen gaan naar hem toe als ze problemen hebben. Bijvoorbeeld op hun werk of in hun relatie. Of met hun kinderen of een ruzie, die al zo lang duurt. De wijze man luistert naar ze en praat met ze en dan wordt er altijd een oplossing gevonden, zodat de mensen weer blij zijn en tevreden. Met die man moeten we eens gaan praten. Misschien kan die ons helpen.’‘We kunnen het proberen,’ zegt Sinterklaas, ‘Zoekpiet, ga maar vragen of die man hierheen willen komen, zodat we hem om raad kunnen vragen.’De wijze man is snel gevonden en hij wil graag helpen. Hij heeft een idee.‘Als u een grote advertentie plaatst in alle kranten en huis-aan-huisbladen in het land, dan kunt u iedereen bereiken. U legt uit waarom u dit jaar geen cadeautjes kan kopen, omdat de verlanglijstjes weg zijn. Maar dat u iedereen toch iets wil geven. Iets waar iedereen wat aan heeft. En dan schrijft u dat ene verlanglijstje erbij.’Sinterklaas denkt na. Dat is eigenlijk wel een goed idee. Met de hulp van de wijze man wordt er een advertentie opgesteld. Lieve allemaal, Tot mijn spijt kan ik jullie dit jaar geen cadeautjes geven, want alle verlanglijstjes zijn weggeraakt. Er is één verlanglijstje over. Daarin staat dat we allemaal wel wat blijdschap en saamhorigheid kunnen gebruiken. Als nu iedereen eens iets liefs doet voor een ander, als de ruzies nu eens uitgesproken worden en je weer goed bent op elkaar, dan wordt het vast nog een gezellige Sinterklaasavond. Met samen eten en spelletjes doen.Eind december komt de Kerstman, die deelt ook cadeautjes uit. Willen julie je verlanglijstjes dan nog een keer insturen, maar nu naar de Kerstman? Dan krijgen jullie toch nog waar je om gevraagd hebt.’ Veel liefs van de Sint De mensen lezen de boodschap van Sinterklaas en in veel gezinnen wordt het een avond om nooit te vergeten. Ze zijn aardig tegen elkaar, ruzies worden bijgelegd, kortom, het is overal gezellig. En de Kerstman? Daar gaat het niet goed mee. Hij had al de gestolen verlanglijstjes van Sinterklaas, maar nu krijgt hij postzakken vol met nieuwe verlanglijstjes. Het lijkt wel of nu iedereen in het land een lijstje stuurt. De kerstelfen moeten overwerken om alles te kopen en in te pakken. Als alle lijstjes zijn afgewerkt, heeft de Kerstman geen geld meer om zelf kerst te vieren, omdat hij failliet is. En dat is zijn eigen schuld, had hij maar geen lijstjes van Sinterklaas moeten stelen. Nu heeft hij spijt en hij besluit om nooit meer zoiets te doen. Als zijn lijstjes weer weg zijn volgend jaar, dan bedenkt hij net zo’n mooie oplossing als Sinterklaas dit jaar heeft gevonden.    

Ineke Dijkhuis
0 0

In het Donker: Hoe Angst de Stoerste Jongens Veranderde (waargebeurd)

In de jaren ’70, een tijd waarin jongeren in de regio Putte hun dagen vulden met het ronkende geluid van brommers en lange avonden in rokerige cafés, stond hen een avontuur te wachten dat hen uit hun vertrouwde wereld zou rukken. Het waren jongens van 18 en 19 jaar, leerlingen van de RMS Putte, stoer en onverschrokken. Ze waren gewend aan de vrijheid van de stad en het leven in de kroeg, maar van de natuur of kamperen hadden ze weinig kaas gegeten. Ik, een ervaren kampeerleider, besloot daar verandering in te brengen. Ik huurde een afgelegen weide aan de rand van een uitgestrekt bos in de Ardennen. Het plan was simpel: hen uit hun comfortzone halen, laten worstelen met tenten, kampvuren en eenvoudige maaltijden op een open vuur. Maar dat was niet alles. Ik wilde hen confronteren met iets groters – hun eigen angsten. Het hoogtepunt van het kamp zou een nachtspel zijn, een traditie die ik hen wilde laten beleven. Maar wat zij niet wisten, was dat dit nachtspel hen meer zou uitdagen dan ze ooit hadden durven dromen. De eerste dagen verliepen soepel. De jongens ploeterden met scheerlijnen, stookten rookwolken in plaats van vuur en maakten grapjes over mijn ‘oude’ technieken. Ondanks hun gestuntel genoten ze zichtbaar van de vrijheid van het kamp. Sommigen begonnen zelfs het koken onder de knie te krijgen en voelden zich trots toen ze een eetbare maaltijd wisten te bereiden. Toen de schemering op de derde avond inviel en de eerste sterren verschenen, stelde ik voor om een wandeling door het donkere bos te maken naar een nabijgelegen dorpscafé. "Een kans om het bos echt te ervaren," zei ik met een uitdagende ondertoon. De jongens lachten zelfverzekerd. Ze wisten zeker dat ze deze 'uitdaging' met gemak aankonden. Het bos leek in het begin bijna uitnodigend. De laatste restjes zonlicht priemden schuin door de bladeren, terwijl een zware geur van dennennaalden en vochtige aarde hen omsloot. De geluiden van het bos – een krakende tak, een ritselende struik – leken in eerste instantie slechts een achtergrondkoor. Maar net onder die serene oppervlakte lag een ongrijpbare spanning, alsof het woud hen argwanend observeerde. "Hé, dit is eigenlijk best te doen, zo in het donker," zei een van de jongens, terwijl hij zijn zaklamp speels tussen de bomen liet flitsen. Een ander grinnikte nerveus. "Als we hier verdwalen, wil ik geen horrorverhaal horen!" Na wat grappen en een paar drankjes in het café begon de terugtocht. Ze voelden zich gesterkt door hun stoere verhalen en het alcoholische drankje dat sommigen stiekem hadden geprobeerd. Maar hun zelfvertrouwen werd al snel op de proef gesteld. Toen we de rand van het bos bereikten, hield ik hen tegen. "Jongens, ik voel me niet zo lekker," zei ik, terwijl ik mijn hand tegen mijn hoofd hield. "Ik ga terug naar het kamp. Jullie vinden de weg wel, toch?" Ze knikten zelfverzekerd, niet wetend dat de veilige wandeling die ze verwachtten zou veranderen in een nacht vol angst. Wat ze niet wisten, was dat ik enkele vrienden had gevraagd zich diep in het bos te verschansen. Ze waren uitgerust met maskers, zaklampen en een plan dat hen zou confronteren met iets wat deze stoere jongens totaal niet gewend waren. De wandeling verliep in stilte, totdat plotseling een oorverdovende schreeuw de rust van het bos doorbrak. De jongens verstijfden. "Wat was dat?" fluisterde iemand, zijn stem trillend. Nog voordat iemand kon antwoorden, sprongen mijn vrienden uit de schaduwen. Hun stemmen bulderden door de bomen, dreigend en onverstaanbaar, alsof een groep vreemde, vijandige bosbewoners hen in de val had gelokt. "Wat... wat is dit?!" riep een van de jongens, zijn stem hoog van paniek. Zijn hart bonsde in zijn borst terwijl hij achteruit struikelde over een wortel, de zaklamp uit zijn hand glijdend. Hij durfde niet meer achterom te kijken, bang voor wat hij daar misschien zou zien. Anderen renden in paniek weg, struikelend over takken en struiken, terwijl de schreeuwen steeds dichterbij leken te komen. Sommigen probeerden elkaar moed in te praten, maar hun stemmen verrieden de pure angst die hen overmande. Een van de jongens, normaal de meest stoere van de groep, verstijfde volledig. "Wat willen jullie van ons?!" stamelde hij, terwijl hij met trillende handen een zaklamp omhoog hield alsof dat hem zou beschermen. De spanning was te snijden. Het leek alsof het bos zelf hen had opgeslokt en nu tegen hen samenspande. Het gegil, de duisternis en de mysterieuze bewegingen tussen de bomen dreven hen tot het uiterste. Na wat voor hen uren leek – maar in werkelijkheid misschien vijf minuten waren – bereikten de jongens uiteindelijk het kamp. Sommigen strompelden, anderen renden, hun adem zwaar en hun gezichten bleek van angst. Niemand sprak. De jongens, normaal trots op hun bravoure, keken elkaar met grote ogen aan. De stilte van het kamp voelde bijna surrealistisch na de chaos van het bos. Ik stond daar, alsof ik niets had gemerkt. "Wat is er gebeurd?" vroeg ik, mijn gezicht een masker van onschuld. De jongens hapten naar adem en begonnen over elkaar heen te praten, terwijl ze hun ervaringen vertelden. Het ene verhaal nog dramatischer dan het andere. "Ze kwamen uit het niets! We dachten dat ze ons zouden vermoorden!" Uiteindelijk leidde ik hen terug naar de plek van de ‘aanval’. Daar stonden mijn vrienden, nu zonder maskers, hun gezichten glunderend van plezier. "Het was een grap, jongens," zei ik, terwijl ik hen op hun schouders klopte. Een moment van stilte volgde, waarin de jongens van hen naar mij keken, hun emoties onduidelijk. Toen brak het. "Een grap?! Jullie zijn gek!" riep een van hen, zijn stem hoog van opluchting én woede. Maar nog voordat hij zijn zin had afgemaakt, begon een ander te lachen. Het was geen gewone lach, maar een opgeluchte, zenuwachtige lach die langzaam oversloeg op de rest. Binnen enkele seconden stonden ze daar allemaal te schateren, hun angst langzaam plaatsmakend voor humor. Die nacht zaten we rond het kampvuur. De jongens dronken warme chocolademelk, hun gezichten verlicht door de dansende vlammen. "Ik dacht echt dat ik eraan ging," bekende een van hen met een grijns. "Maar eerlijk? Dit vergeet ik nooit meer." "Dat was ook de bedoeling," zei ik, terwijl ik hen aankeek. "Dit was geen gemene grap, jongens. Het was een les. Soms moet je echt bang zijn om te leren wie je bent – en hoe sterk je eigenlijk bent." Er viel een korte stilte waarin iedereen naar de smeulende vlammen staarde. Toen verbrak een van hen de stilte. "Maar één ding," zei hij serieus, terwijl hij de anderen aankeek. "Dit blijft onder ons, oké? Niemand op school mag dit horen. Ze zouden ons uitlachen!" De anderen knikten heftig. "Ja, absoluut," zei een ander. "We hebben een reputatie hoog te houden. Niemand hoeft te weten dat we... nou ja, bijna in onze broek hebben gedaan." Hij lachte nerveus, en de rest viel hem bij. "Deal," zei ik, met een knipoog. "Dit blijft ons geheime avontuur." Toen de zon opkwam en de schaduwen van de bomen wegtrokken, waren ze veranderd – misschien nog steeds dezelfde jongens op hun brommers, maar met een nieuw, onverwoestbaar stukje zelfvertrouwen in hun rugzak. Hun imago van stoere jongens bleef intact, en het bos... het zou altijd een plek van onuitgesproken verhalen blijven.  

Guy Van Damme
23 0

Het Mosselboot-avontuur

Het was een zomerdag in Willebroek, ergens in de jaren ’60, toen ik nog in de Kloosterstraat 62 woonde. Het was een straat zoals je die nu bijna niet meer ziet, waar buurtkinderen samen op straat speelden en de wereld onze speeltuin was. Naast ons woonde de familie Farazijn. Jos Farazijn, de zoon des huizes, was een jongen met een onuitputtelijke fantasie. Hij had het talent om zijn verhalen zo overtuigend te vertellen dat wij er allemaal in meegingen, hoe ongeloofwaardig ze ook waren. Op een dag kwam Jos met een nieuwe onthulling: zijn familie had een mosselboot in Klein Willebroek. “Ze varen op het kanaal van Willebroek om mosselen en paling te verkopen,” zei hij met zijn gebruikelijke overtuiging. Het idee prikkelde onze nieuwsgierigheid. Klein Willebroek was toen nog een plek waar schepen aanlegden, niet de chique jachthaven die het nu is. Dat moesten we onderzoeken! Op naar Klein Willebroek Met een groepje buurtkinderen, Jos voorop, trokken we richting Klein Willebroek. Het voelde als een echte expeditie, alsof we een verborgen schat gingen ontdekken. Onderweg discussieerden we enthousiast. “Zou je daar ook krabben kunnen vinden?” vroeg iemand. “Krabben? Wie wil er nu krabben? Mosselen en paling, dat is waar we voor gaan!” zei Jos met een toon alsof hij al kapitein van de boot was. Toen we dichterbij kwamen, zagen we de contouren van de haven. Het was een plek die ons onmiddellijk in de ban hield. Geen glimmende boten of nette steigers: Klein Willebroek in de jaren ’60 was een ruige wereld. Houten aanlegsteigers hingen vol met mos en zeewier, terwijl kleine, roestige schuiten zacht tegen elkaar klotsten op het troebele water. De geur was onmiskenbaar: een zware mix van olie, vis en nat hout. Langs de kade lagen stapels touwen en verweerde tonnen, sommige met regenwater gevuld, andere omringd door krijsende meeuwen. “Daar is het!” fluisterde Jos en wees naar een lage schuit die stil aan de kade lag. De boot leek al jaren het kanaal te trotseren, met verweerde planken en een vrachtruim dat om ontdekking schreeuwde. “Dat is toch wel een oude boot, zeg,” zei iemand twijfelend. “Dat is gewoon karakter!” zei Jos vastbesloten. Het donkere vrachtruim Zonder aarzelen klauterden we aan boord. Het dek kraakte bij elke stap terwijl we nieuwsgierig rondkeken. Jos, altijd de leider, bracht ons naar een luik. “Hier beneden liggen de mosselen en paling,” zei hij fluisterend, zijn stem trillerig van opwinding. We kropen naar beneden, de duisternis in. De geur van zout en hout was overweldigend, en het schemerlicht liet onze verbeelding de vrije loop. Wat als we hier iets onverwachts tegenkwamen? Wat als we een schat zouden vinden? Het leek alsof de schaduwen in het ruim bewogen, alsof we niet alleen waren. Mijn hart klopte in mijn keel, maar tegelijk wilde ik blijven zoeken. “Daar! Ik zie een kist,” fluisterde een van de jongens. “Misschien zitten er paling in, of… goud!” voegde een ander opgewonden toe. We kropen dichterbij toen het gebeurde. Een stem uit de diepte “Wat doen jullie hier?!” De stem was diep, ruw en boos, alsof hij rechtstreeks uit de buik van de boot kwam. Geschrokken verstijfden we. Vanuit de duisternis verscheen de schipper: een man met een verweerd gezicht, een lange, onverzorgde witte baard en een schipperspet. Zijn ogen fonkelden boos onder de rand van de pet, en zijn stem leek de boot te laten trillen. “Wat moet dat hier?!” brulde hij opnieuw, terwijl hij dichterbij kwam. Zijn greep om een dikke touwlus in zijn hand maakte het alleen maar angstaanjagender. “W-wij… We dachten…” begon Jos, maar zijn stem sloeg over. Met lood in onze schoenen klommen we naar boven. Daar stonden we, een groep bange tieners tegenover een man die eruitzag alsof hij de zee zelf had getemd. Jos, altijd de durfal, haalde diep adem en nam het woord. “Dit is de boot van mijn familie,” zei hij. De schipper snoof luid. “Farazijn? Ik ken helemaal geen Farazijn,” gromde hij. Zijn blik gleed streng over ons heen, en het voelde alsof hij zo door ons heen kon kijken. De afloop Daar stonden we dan, met een rood hoofd en een klein hartje, gevangen in Jos zijn fantasie. Gelukkig bleek de schipper uiteindelijk niet zo kwaadaardig als hij eruitzag. Na een strenge vermaning – “En nu maken jullie dat je wegkomt!” – lieten we de boot achter ons en renden we terug naar de veilige straten van Willebroek. Onderweg probeerden we onze angst te verhullen met flauwe grapjes. “Jos, volgende keer zeg je dat je familie een ruimteschip heeft, dan kunnen we echt de lucht in!” riep iemand spottend. Jos lachte schaapachtig. “Oké, oké, misschien iets minder fantasie volgende keer,” zei hij, al was de pret alweer van zijn gezicht af te lezen. En zo werd een gewone zomerdag in Willebroek een herinnering om nooit te vergeten. Het avontuur bleef ons nog lang achtervolgen – niet uit angst, maar als een verhaal dat we telkens opnieuw met een lach konden vertellen, alsof de geur van olie, vis en avontuur er altijd bij hoorde.

Guy Van Damme
32 1

Eendjes vissen

Kleine Josefien was nog nooit op de kermis geweest. De flikkerende lichtjes en de schreeuwerige muziek overvielen haar. Ze werd er heel stil van.  Wat wil je eerst doen? vroeg papa. Josefien antwoordde niet. Nochtans wist ze dat ze eendjes kon vissen en dat er een schietkraam was. Papa had verteld over het lunapark met kleine en grote knuffelberen en over de machine met gratis lolly’s. Ze had zich de botsautootjes voorgesteld waar ze samen met papa in wilde. Thuis leek alles zo leuk. Nu verstijfde ze.  Wat is er, Josefien? Vind je het niet fijn hier?  Ze deed haar handen over haar oren en hurkte ineen, haar ogen kneep ze stijf dicht. Ze voelde zich angstig, overweldigd door al die flitsende kleuren en geluiden.  Papa streelde over haar rug. Rustig maar. Wil je eendjes vissen?  Hij tilde haar op en droeg haar naar het viskraam. Daar waren nog kinderen. Ze zag zelfs Lina, een vriendinnetje van school, maar bleef zwijgend in papa’s armen. Vijf keer tien eendjes, alsjeblieft. Papa kreeg een hengel en een mandje. Met haar handen nog steeds over haar oren keek Josefien naar de kleurrijke eendjes die in een rijtje voorbij dobberden en naar de overdaad aan speelgoed. Ze had gehoopt op een brandweerauto. Die zag ze niet, maar de clownspop op de tweede rij leek haar ook wel leuk. Ze wees ernaar, nog steeds zonder iets te zeggen, en legde daarna direct weer haar hand op haar oor. Papa knikte.  Voor die clown moet je 60 punten verzamelen. Probeer de blauwe eendjes te vissen, die tellen elk voor 10 punten mee.  Hij reikte haar de hengel aan. Eindelijk deed ze haar handen van haar oren. Met het puntje van haar tong uit haar mond deed Josefien haar uiterste best om eendjes te verzamelen. Heel geconcentreerd hengelde ze er tien bij elkaar. Ze stak haar volle mandje uit naar de foorkramer.    Rood is vijf maal drie is vijftien, geel is acht maal vijf is veertig, blauw is tien maal twee is twintig. Vijftien plus veertig plus twintig is vijfenzeventig. De eerste en de tweede rij, meneer.  Papa lachte naar haar. Josefien lachte terug. De vrolijke clown kon mee naar huis. Ze was haar angst vergeten.  

Melanie Huyghe
18 0

De Regenchallenge

Mijn carrière als turnleraar begon ooit in Putte, een dorp niet ver van Mechelen. Jong en vol energie was ik klaar om de wereld van het bewegingsonderwijs te veroveren. Mijn eerste opdracht was echter… eh, iets uitdagender dan ik had verwacht. In plaats van een sporthal of gymzaal, mocht ik lesgeven aan een groep stevige beroepsstudenten in, jawel, een overdekte speelplaats voor kleuters. Het was geen luxe sporthal met spiegels en airconditioning, maar een bescheiden, half-open ruimte met kleurrijke glijbanen en wipplanken voor kleuters. Het was ook typisch Belgisch weer, wat betekent dat de hemel grijs was en de regen gestaag uit de lucht viel. Ik wist dat deze leerlingen al weinig enthousiasme hadden voor turnen, dus deze regenachtige setting hielp niet bepaald om hen in beweging te krijgen. Toen ik de klas bij elkaar had, zag ik de gezichten vol weerstand en halfslachtige blikken: ik besefte meteen dat een beetje creatieve motivatie noodzakelijk zou zijn. Met een vleugje ironie en een flinke dosis humor kondigde ik aan: “Oké, luister goed! Degene die erin slaagt om tussen de regendruppels door te lopen en droog blijft, krijgt van mij een 10!” De klas barstte in lachen uit. De meeste leerlingen keken me met een mengeling van ongeloof en amusement aan. Ik had niet echt verwacht dat iemand de uitdaging serieus zou nemen. Het was duidelijk een grap, toch? Maar toen zag ik plots twee jongens die elkaar aankeken, hun wenkbrauwen fronsten, en besloten het erop te wagen. Het waren niet bepaald de meest snuggere jongens uit de klas, maar hun nieuwsgierigheid en hun gevoel voor competitie won het van hun logica. Voor ik het wist, stonden ze buiten op de speelplaats, klaar om hun “droog-bij-de-regen-challenge” te starten. De rest van de klas stond als versteend toe te kijken hoe hun klasgenoten zich een weg probeerden te banen door de regendruppels. Het was een geniale combinatie van sprongetjes, zijsprongetjes, en zelfs een paar halve pirouettes, alsof ze probeerden te dansen om de regen te ontwijken. Nu moet je je even voorstellen: deze twee jongens, echte grote sterke kerels, gehuld in hun korte turnbroek en gympjes, stuiteren met een brute kracht over de speelplaats. Hun gespierde lichamen, vol energie en vastberadenheid, maken een komisch contrast met hun verwoede pogingen om de regendruppels te ontwijken. Terwijl ze door de regen stampen, lijken ze wel lid van een straatcultuur, de zware jongens die overal een uitdaging in zien. Met hun brede schouders en gespierde armen bewegen ze zich als zware motoren die een pad proberen te banen door de storm, vastbesloten om niet één druppel te raken. Elke sprong is een mini-explosie van kracht, gevolgd door een draai die net iets te ver gaat, waardoor hun voeten onder hen vandaan glijden. Ze trappen in plassen zonder het te merken, maar met een grijns op hun gezicht gaan ze door, alsof het allemaal deel uitmaakt van hun "perfecte dans". Het lijkt wel een chaotische, maar vastberaden choreografie, waarbij hun armen wild zwaaien, niet in een elegant ritme, maar eerder als een overenthousiaste poging om de lucht te beheersen. Eén van hen probeert een soort sprongetje met een draai, maar zijn voet komt verkeerd neer en hij wankelt een paar stappen, voordat hij zichzelf herpakt en verder stuitert, vol zelfvertrouwen, ondanks zijn geklungel. De andere volgt zijn lead, springt in een onverwachte bocht en eindigt in een sprongetje dat meer lijkt op een duik in de regen dan een sierlijke beweging. Het is een absolute chaos, maar voor hun ogen is het een epische strijd tegen de regendruppels, en ze geven niet op, hoe klungelig het er ook uitziet. Hun gympjes ploften telkens op de natte ondergrond, spetterend in de plassen alsof het een natte dag op het strand was. De regen leek met elke sprong harder te vallen, en het water spatte om hen heen als een decor dat alleen zijzelf niet leken op te merken. De rest van de klas stond met open mond te kijken hoe deze twee dappere jongens zich doorweekt en vastberaden in hun droog-blijven-missie stortten. Het was een toneelstuk dat niemand had willen missen. De gezichten van de twee jongens spraken boekdelen: een mengeling van verbazing, teleurstelling en een snufje trots. Want tja, ze hadden het toch maar geprobeerd! Ze keken elkaar aan, schudden hun natte haren uit alsof ze echte atleten waren die net een zware wedstrijd hadden doorstaan, en kwamen naar me toe, met een blik die duidelijk vroeg: “En, meneer, krijgen we nu die 10?” Op dat moment besefte ik dat ik de jongens moest belonen voor hun motivatie. Het is niet elke dag dat je zulke inzet ziet, zelfs al was het voor iets zo dwaas. “Oké, jongens,” zei ik, terwijl ik een beetje moest grijnzen, “jullie krijgen geen 10, maar een dikke 9 voor de moeite.” De rest van de klas reageerde enthousiast, en ik zag dat die twee natte helden het applaus met trots in ontvangst namen. Vanaf dat moment was de toon gezet. Hoewel ik op een speelplaats lesgaf die eigenlijk voor kleuters bedoeld was en ik moest roeien met de riemen die ik had, werd het toch een succes. Door af en toe een grapje of een uitdaging toe te voegen, wist ik de leerlingen steeds weer te motiveren. En geloof me, in de regen lesgeven aan een stel pubers in een speelplaats vol glijbanen en wipplanken, dat is niet bepaald wat ze je leren op de sportopleiding! De rest van dat jaar was vol met soortgelijke momenten. Een keer probeerde ik de klas zover te krijgen om rondjes te rennen, en ik zei dat de eerste die vijf rondjes had gelopen zonder buiten adem te raken een zakje chips zou krijgen. Uiteraard was dat een grapje, maar sommige van hen geloofden het toch en renden de speelplaats rond als mariniers in een oefening. De vermoeidheid en het hijgen waren onmiskenbaar, maar hun doorzettingsvermogen ook, en dus haalde ik een paar appels boven om ze te belonen (veel gezonder dan chips, nietwaar?). Soms vroeg ik me af wat ik mezelf had aangedaan met deze baan, maar aan de andere kant bracht het ook veel voldoening. Op een dag, toen het wéér eens regende, vroeg een van de leerlingen: “Meneer, gaan we vandaag nog tussen de regendruppels lopen?” en ik besefte dat die eerste grap niet alleen als motivatie had gewerkt, maar ook voor een band had gezorgd. Ze leerden lachen, ze leerden bewegen, en ik, nou ja, ik leerde misschien nog wel het meest van allemaal: humor is een krachtig instrument, en soms is het belangrijkste gewoon dat leerlingen plezier hebben. En zo ging mijn carrière als turnleraar van start, vol onverwachte situaties, hilariteit en een beetje regen. Maar één ding is zeker: ik zou die eerste natte, enthousiaste poging van mijn leerlingen nooit vergeten. Wat het lesgeven betreft, vond ik een manier om het een beetje leuker te maken – en dat, denk ik, is uiteindelijk wat telt.  

Guy Van Damme
15 1

Oog in Oog met de Koningen van Bwindi

In het hart van Oeganda, verborgen tussen weelderige bossen en steile heuvels, ligt het Bwindi Impenetrable Forest National Park – een plek waar de natuur nog ongerept heerst. Voor ons was het bezoek aan dit park geen gewone excursie, maar een zeldzame kans om oog in oog te staan met enkele van de laatste wilde berggorilla’s op aarde. Onze bestemming was het Ruhija Gorilla Friends Resort & Campsite, een eenvoudige maar sfeervolle lodge die ons alvast een voorproefje gaf van wat ons te wachten stond. De Nacht in Ruhija De nacht in Ruhija was allesbehalve rustig. Terwijl we ons voorbereidden op de tocht van de volgende dag, werden we omringd door de geluiden van het woud – het gezang van onzichtbare vogels, het geroezemoes van insecten, en af en toe het mysterieuze geritsel van grotere dieren in het struikgewas. Het resort zelf voelde als een oase midden in de jungle, met primitieve hutjes en kampvuren die een warme gloed verspreidden. Toen de regen met bakken uit de hemel viel, werden de geluiden gedempt en voelde het bos haast mythisch aan, alsof het zijn geheimen voor ons verborg. We probeerden te slapen, maar de spanning over wat komen ging hield ons wakker. Elke keer dat we onze ogen sloten, zagen we voor ons hoe het zou zijn om de gorilla’s in hun natuurlijke habitat te zien. Tegen de ochtend begonnen we ons voor te bereiden, uitgerust met stevige schoenen, regenjassen, en een flinke dosis doorzettingsvermogen. Want het was duidelijk dat de tocht ons niet zomaar iets zou brengen – we zouden moeten werken voor ons avontuur. De Start van de Tocht De trekking begon bij de Ruhija Gorilla tracking trail-head, waar onze gids ons instructies gaf en ons waarschuwde voor de uitdagingen van de tocht. Hij vertelde ons over de paden, die door het dichte regenwoud kronkelden, steil en glad waren door de regen van de vorige nacht. "Het zal zwaar zijn," zei hij, terwijl hij naar de dikke begroeiing wees. "Maar ik verzeker jullie: het is het waard." De eerste uren gingen we gestaag omhoog. De vochtige aarde rook naar bladeren, mos en vochtige schors, terwijl felgroene planten en varens onze gezichten streelden wanneer we door het dichte kreupelhout stapten. De bomen waren gigantisch, hun wortels diep in de aarde verankerd en hun takken een levendige deken van groen. In de verte hoorden we de onmiskenbare geluiden van tropische vogels, hun kleurrijke vleugels flitsend tussen de takken. Onze ademhaling versnelde, terwijl onze schoenen ploeterden door modderige stukken en langs glibberige rotsen. Elke stap bracht ons dieper in de wereld van de gorilla’s, een wereld waarin de natuur de enige meester is. Ondanks de vermoeidheid voelden we de opwinding groeien – een beloning die we diep van binnen wisten dat de moeite waard zou zijn. Dichtbij de Gorillafamilie Na uren van klimmen en klauteren, verscheen de gids ineens met een brede glimlach en fluisterde: "We zijn dichtbij." We voelden onze ademhaling versnellen, en het was alsof elk geluid dat we maakten ineens zwaarder woog. Voorzichtig stapten we voetje voor voetje door het dichte kreupelhout, terwijl de gids ons gebaarde om stil te zijn. En daar, op amper twee meter afstand, verscheen een enorme zilverrug, de patriarch van een gorillafamilie. De wereld leek stil te staan. Het was alsof de tijd geen betekenis meer had, alsof we in een andere realiteit waren. Zijn donkere ogen, vol intelligentie en kracht, ontmoetten de onze. Hij zat daar rustig, onaangedaan door onze aanwezigheid, en genoot van zijn omgeving. Hij plukte bladeren van een plant en at, alsof hij zich helemaal bewust was van zijn koninklijke positie in het bos. Rondom hem zaten de andere leden van de familie – een jongeling die onhandig aan een liaan trok, een moeder die haar jong beschermend tegen haar borst hield, en nog enkele anderen die ons met een nieuwsgierige blik bekeken. Het was alsof we in een documentaire leefden, alleen was dit geen scherm; het was werkelijkheid. Die ogen, die handelingen, dat leven – het was tastbaar en echt. Op een gegeven moment waagde een jongere gorilla het om wat dichterbij te komen. Hij draaide zijn hoofd nieuwsgierig opzij, zijn donkere ogen fonkelden, en met een korte, onhandige beweging pakte hij een liaan vast die vlak bij ons hing. Zijn nieuwsgierige blik en onhandige bewegingen lieten ons lachen en bewonderen tegelijkertijd. Maar de zilverrug hield alles in de gaten. Eén lage brom uit zijn keel en de jongere gorilla trok zich meteen terug, alsof hij zich herinnerde dat wij slechts bezoekers waren. In dat moment voelde ik me een deel van hun wereld, alsof alle grenzen tussen mens en dier waren opgelost. Het was alsof de gorilla’s ons accepteerden, niet als vijanden of indringers, maar als gasten die voor heel even in hun heilige domein mochten vertoeven. Het was een levende les in respect en leiderschap, een ervaring die woorden te boven gaat. Een Diepe Bewustwording Elke seconde voelde als een eeuwigheid, en toch leek het voorbij te vliegen. Om zo dicht bij deze machtige dieren te staan gaf een onbeschrijflijk gevoel. Geen woorden konden beschrijven wat het betekent om in hun ogen te kijken en te beseffen dat wij, de mens, slechts bezoekers zijn in hun wereld. Hun vertrouwen in ons – dat ze ons lieten toe, zonder angst – was overweldigend. Deze dieren leven in een fragiel ecosysteem, één dat wordt bedreigd door menselijk ingrijpen. Hun ogen, hun bewegingen, alles aan hen herinnerde ons aan de verantwoordelijkheid die wij dragen. Het gevoel van verbinding, van respect en bewondering, vervulde ons volledig. Het was alsof we voelden dat dit geen alledaagse ervaring was, maar een zeldzaam moment van betekenis en bewustwording. De Terugtocht Na een uur was het tijd om terug te keren. De gids wenkte ons voorzichtig om langzaam achteruit te gaan, zonder de gorilla’s nog langer te verstoren. De tocht terug was minstens zo zwaar, en de adrenaline die ons eerder op de been hield begon langzaam te vervagen. Onze benen waren zwaar, en de modder leek zich alleen maar dieper om onze schoenen te hechten. We ploeterden door het glibberige pad, en elke stap voelde zwaarder dan de vorige. Het was inmiddels laat in de middag, en de schaduwen in het bos werden langer. De vermoeidheid sloeg toe, maar we keken naar elkaar en wisten dat elke stap, elke inspanning het waard was geweest. Het gevoel van voldoening en diep respect dat we in ons hart droegen, gaf ons de energie om door te zetten. Toen we uiteindelijk weer bij het trail-head kwamen, waren we nat, vuil, en uitgeput. Maar in onze harten droegen we iets onbetaalbaars – de herinnering aan de ontmoeting met de gorilla’s in het Bwindi Impenetrable Forest. Het was een ervaring die meer was dan een avontuurlijke trek; het was een zeldzaam moment van verbinding, een moment waarin we ons deel voelden van de natuurlijke wereld, niet als indringers, maar als bezoekers. Elke blik, elke beweging van de gorilla’s, staat in ons geheugen gegrift. Het was een ervaring die ons diep raakte en ons respect voor deze indrukwekkende dieren en hun kwetsbare leefomgeving nog groter maakte.

Guy Van Damme
20 1

Storm op de Mekong

Intro Ik heb ervoor gekozen om dit verhaal in een eenvoudige, directe stijl te schrijven, omdat ik wil dat de lezers echt meebeleven wat we toen hebben doorgemaakt. Een avontuurlijke ervaring als deze, midden op de machtige Mekong-rivier in een storm, heeft van zichzelf al genoeg spanning en emoties. Door het verhaal zonder literaire versieringen te vertellen, komt de rauwe werkelijkheid van het moment beter over: de spanning, het gevaar, en de kwetsbaarheid die we voelden. Ik wil niet dat de stijl afleidt van de ervaring; ik wil juist dat de lezers zich volledig kunnen inleven en haast voor zich zien wat wij zagen en voelden. Deze benadering geeft een zo eerlijk mogelijk beeld van het avontuur en maakt dat de lezer niet enkel toeschouwer is, maar als het ware met ons mee op de boot zit, die storm trotserend. ---------------------------------------------------------------------------- “Storm op de Mekong” Op al onze rondreizen beleven we telkens een uitzonderlijk avontuur dat steeds goed afloopt, al komt dat soms pas na momenten van grote spanning. Onze rondreis in Vietnam in 2012 was daar geen uitzondering op. Wat een ontspannen dagtocht op de machtige Mekong moest worden, draaide uit op een intense ervaring die ons bijblijft als een van de spannendste avonturen ooit. De dag begon rustig en zonnig. We stapten op een smal, houten bootje dat ons over de Mekong zou voeren. De Mekong, een van de grootste rivieren ter wereld, stroomt door China, Birma, Laos, Thailand, Cambodja en Vietnam. Hier, in het hart van Vietnam, liet de rivier haar meest uitgestrekte gezicht zien. De oevers waren bezaaid met palmbomen en kleine hutjes waar het dagelijkse leven van de lokale bevolking zich afspeelde. Ons smalle bootje wiebelde zachtjes over het kalme water, en de sfeer was gemoedelijk. We keken uit naar een rustige dag op de rivier. Maar de Mekong is meer dan alleen kalm en schilderachtig; zeeschepen varen op de diepe stroom, en de rivier herbergt zelfs krokodillen die zich verschuilen in de schaduw van het dichte gebladerte. Een rilling gleed over mijn rug bij de gedachte aan een glurende krokodil aan de oppervlakte. Onze gids stelde ons gerust en lachte: krokodillen hielden zich meestal verder stroomafwaarts op, bij de moerassen. De zon stond op haar hoogste punt toen donkere wolken zich samenpakten aan de horizon. Het leek alsof de lucht snel dichttrok en de eerste lichte briesjes ritselden door de bomen. De gids staarde met een ernstige blik naar de hemel; een dunne rimpel van bezorgdheid verscheen op zijn gezicht. Een paar eerste druppels raakten onze huid, en het voelde alsof de lucht om ons heen zwaarder werd. Al snel barstte de regen los en de wind nam toe. We trokken onze regenjassen aan en schuilden onder het smalle afdakje van de boot, maar al snel merkten we dat dit slechts het begin was. Plotseling werd de bries een felle windvlaag die de bladeren aan de bomen deed ritselen en het wateroppervlak beroerde. Binnen enkele minuten sloeg de bries om in een razende storm. De geur van nat hout en algen vulde onze longen terwijl de regen nu in stortvloeden uit de lucht viel, met een dreigend geruis dat het getokkel van onze stemmen overnam. De rivier, die net nog zo kalm leek, veranderde in een woelige, dreigende massa. De golven sloegen tegen de randen van onze boot en we klampten ons vast aan alles wat we konden vinden. Het geluid van de wind, het klotsen van het water en de regen die in onze ogen gutste, maakten het haast onmogelijk om ons op iets anders te concentreren. In de chaos die volgde, zag ik plotseling donkere vormen in het water: stronken, takken, en hopen plantenafval die door de rivier naar beneden raasden. Ons smalle bootje werd zonder pardon heen en weer geslingerd. Het gevaar om te kapseizen leek reëel, en een ijskoude angst greep me vast bij het idee van wat onder het wateroppervlak op ons wachtte: krokodillen. In het koude water te belanden zou al gevaarlijk genoeg zijn, maar het idee van die stille, jagende ogen onder de oppervlakte was onuitstaanbaar. Onze stuurman, wiens gezicht zo bleek was als het onze, probeerde met al zijn kracht het roer onder controle te houden, maar met de slechte zichtbaarheid verloor hij zijn oriëntatie. De regen die van het dakje gutste, beperkte ons zicht nog verder. Het leek wel of we door een barrière van bladeren en takken moesten ploegen om überhaupt verder te komen. Ondertussen rukte de wind aan ons kleine bootje, en het voelde alsof elk moment een nieuwe golf of windvlaag ons uit balans zou brengen. Toen verscheen er een reusachtige, dreigende schaduw door de regenmist heen. Langzaam, maar met onmiskenbare kracht, doemde een zeeschip op – een kolos die ons met gemak zou kunnen verpletteren. Het gedreun van zijn motoren vulde de lucht, en de golven die het schip opwierp deden ons bootje gevaarlijk schommelen. De stuurman trok snel aan het roer en probeerde uit de buurt van het enorme schip te blijven, maar de sterke stroming trok ons juist naar de diepte en de gevaarlijke golfslag toe. Mijn hart bonsde in mijn keel terwijl ik me aan de rand van de boot vastklampte. Hier waren we dan, midden in een tropische storm, op de machtige Mekong, met krokodillen onder ons en een drijvende reus naast ons die ons met één enkele beweging kon verpletteren. In het geroffel van de regen en het gebulder van de motoren leek de tijd stil te staan. De seconden leken uren. Zou onze stuurman ons op tijd veilig weg kunnen sturen van het schip? Onze stuurman bleef echter kalm, ondanks de onrust om hem heen. Met uiterste precisie, zijn handen wit van het stevige vasthouden, manoeuvreerde hij ons voorbij de zeereus, net ver genoeg om niet door de golven overspoeld te worden. We ademde opgelucht uit, maar de storm bleef aanhouden, en we wisten dat de tocht nog lang niet veilig was. Langzaam begon de regen te minderen, en de wind ging liggen. De horizon kwam weer in zicht en de rivier kalmeerde langzaam. Onze kleren plakten aan onze huid, tot op het bot doorweekt, maar dat maakte niet uit. We hadden het overleefd. De stuurman voer ons naar een beschutte baai en we begonnen langzaam weer op adem te komen, de spanning in onze schouders maakte plaats voor opluchting. De dreiging van krokodillen en kolossale schepen vervaagde nu naar de achtergrond; de Mekong had ons een glimp gegeven van haar ongetemde kracht. Toen we eindelijk aan land stapten, voelden we ons klein in het aangezicht van de rivier en haar grillen. Wat eerst een rustige tocht had geleken, was een herinnering geworden aan hoe kwetsbaar wij zijn tegenover de natuur. We waren druipend en uitgeput, maar ook dankbaar en vervuld van een diep respect voor de Mekong. Dit avontuur zouden we nooit vergeten en we wisten dat we er nog vaak met een glimlach en een gezonde dosis ontzag op terug zouden kijken.

Guy Van Damme
0 1