Zoeken

Je veux vivre, libre et rire

Eindelijk zomer! Vakantie! Komende zaterdag vertrek ik met mijn vriendin op een weekendje us- time.Even weg van alle sleur, vrij zijn en vooral ons zelf zijn. Ons 2 daagse start in Nieuwpoort en we fietsen langs de ijzer via Diksmuide naar Ieper.Goed uitgekiende rustige route met bankjes aan het water.Waar we kunnen aperitieven met hapjes.Een picknick die 10 keer beter zal smaken dan ergens anders.Rijden in stilte, beetje praten en lachen en dan weer even stilte en dan zuchten.Een zucht van gelukzaligheid.Zalig die zaligheid met ons 2. De westhoek.Mijn lang leven geweest.Ik keer er zo graag naar terug.Fier dat ik dit met mijn vriendin kan delen.In de vooravond wil ik haar mijne picon laten proeven en genieten van de sfeer op de Grote markt aan de Hallen.Zalig.Zucht. Één nachtje zonder onze wederhelft..Een groot bed voor ons alleen.We worden niet gestoord door gesnurk of gebrabbel, tenzij het uit ons eigen mond komt.Maar daar slapen we door.Vrij om even us time te creëren. Stilte.Rust.Zalig.Zucht. Lekker ontbijt met ons 2 op zondagochtend.Onze boel verzamelen en on the road again.We fietsen vandaag via de mooiste dorpjes naar Veurne.West-Vleteren, Beauvoorde en Oeren.Zelfs wil ik tonen waar Willem Vermandere woont en waar zijn kunst tentoongesteld staat in de kerk van Steenkerke.En waar er zo een gezellig terrasje is..Ja! je raadt het al! Ook daar hebben ze lekkere picon 🙃We hebben tijd! En we doen het op het gemak.Is tenslotte 65 km.Fietsen.Zon.Genieten.Zucht. Veurne, grote markt.Mooie oude Vlaamsche gebouwen.Het straalt iets uit.Nog een mooi plaatsje "bachten de kupe"Onze mannen staan ons op te wachten.'T zijn schatjes.Straks samen terug naar huis.Eerst genieten van een Bourgondische maaltijd.65 km fietsen geeft je honger.Weekendje Westhoek zit erop.Wat was dit leuk.Us time is voorbij.Zucht. By NoNaSh

NoNaSh
0 0
Tip

Een lange dag

Het is niet een geschikte ochtend om te verdrinken, al is natuurlijk geen enkele ochtend daarvoor geschikt.   Schuifelend over de loopplank voel ik naar het eind. Opvallend dat je geblinddoekt beter ruikt, zonder moeite onderscheid ik de zeegeur, mijn zonnecrème en flarden oleander van de struiken een paar kilometer verderop. “If wind is west, you smell olandre bushbush,” zei de beheerder bij aankomst. Nooit gedacht dat het zover zou dragen.    Mijn rechter grote teen herkent de rand. Mijn linkervoet houd ik achter, ik sta met de hielen tegen elkaar, als een balletdanser in een plié. In mijn achterhoofd zegt mijn nichtje: “eerste positie”, zal ik mijn knieën buigen met mijn armen netjes voor mijn borst? Zelfs nu speel ik de showman. Ik reik met mijn hand naar mijn ogen en wrijf met mijn duim de blinddoek nét voldoende omhoog om te zien waar ik val.     Een eerste aftastende prik in mijn rug herinnert mij aan de reden dat ik hier sta, de tweede prik duwt mij over de rand. Bij het ontbijt zwaaide ik met de folder en zei dat we over een uur het ruime sop zouden nemen. Jelka en ik definiëren spontaniteit anders. Zelf benadrukt ze dan: “zorgvuldig zijn,” “grenzen bewaren” en “eerst denken, dan doen”. En ja hoor: ze ontplofte als vanouds. En Rens? Zodra hij het jeugdjournaal herinnerde over piraterij en gewapende mensensmokkelaars op de Middellandse Zee, volgde hij zijn moeder.   Rens kreeg ik naar de haven met de belofte dat hij direct bij terugkomst, de piratenset kreeg uit het winkeltje in het dorp. De eerste keer dat we langs de etalage liepen zag hij tussen de emmertjes en bodyboards een rood-zwarte piratenpet met een plastic zwaard en handhaak. En hij was verkocht. Jelka haar onrust over de zeewaardigheid van de boot en mijn gebrek aan navigatiekunst was moeilijker af te kopen. Ze kwam, en daar was alles mee gezegd. Ze keek donker, het maakte haar irritant én onweerstaanbaar mooi.   ‘Gecontroleerd?’ Jelka vroeg het met een combinatie van wantrouwen en “ik ben beter.” Als hoofd van het microbiologisch laboratorium van “Gentiar Medicines”, stelde ze altijd zo vragen. Voor dit type baan was ze ontworpen, jammer dat het ontwerp in ons privéleven ook doorwerkte.   ‘Gevraagd.’   ‘Nee, dus.’   ‘Dimitrios, enough gaz?’ riep ik en wees op de grijze buitenboordmotor.   ‘No to worries mister,’ zei Dimitrios, hij krabbelde door zijn grijze borsthaar boven zijn oliebevlekte overhemd. ‘I fill up myselfly.’   ‘Je hoort het,’ zei ik.   Ze veegde een van haar eeuwig verende rossige krullen uit haar gezicht en snoof op de manier waarop ze haar ondergeschikten angst aanjaagde. Ze legde onze tas met zwemspullen en Rens zijn snorkel in de boot.   ‘Wat doe je, ronddobberend midden op zee, het wordt nacht en jij hebt geen idee waar de haven is?’ vroeg ze.   ‘En de piraten van het jeugdjournaal?’ vroeg Rens.   ‘Als iets gebeurt,’ zei ik, ‘doe ik een hele dag wat jullie willen.’   ‘Je hebt niet eens een vaarbewijs,’ zei Jelka, ze pakte een reddingsvest en trok deze over Rens zijn hoofd. ‘We zijn net gek.’ Een lichte tik tegen mijn achterste meldde dat het goed begon te komen. ‘Voldoende benzine?’ De priemende ogen waarmee Jelka mij in de nutteloos geworden stuurmansstoel duwde maakte haar ravissant, helaas niet geschikt voor een relaxte vakantie. ‘Mijnheer hoefde niet te controleren.’   Ik wees naar de horizon, in de verte schemerde ons eiland in een licht dat alleen hier lijkt te schijnen en pas zichtbaar wordt zodra anderen niet kijken. ‘Kijk en geniet, dit zie je alleen op reclames van een dure auto.’ Ik woelde door de haren van Rens. ‘Let op mijn woorden, jongen, Dimitrios zoekt ons al.’ Ik wees iets rechts naast de kerktoren van ons dorp. ‘Zie je ons appartement? Vlakbij het strand en die lichtjes.’   ‘Alsof Bob Ross zijn kwast tegen het doek heeft gekwakt,’ schamperde Jelka.   ‘De piraten komen,’ zei Rens. ‘Net als op het jeugdjournaal.’ Hij leek niet meer op de stoere kapitein van een uur geleden die het roer bediende en de koers bepaalde. Hij was een trillend jongetje van tien verdrinkend in zijn zwemvest.   ‘Niets aan de hand, dat is tv,’ stelde ik hem gerust.   ‘We varen langs de vluchtelingenroute,’ fluisterde Jelka. ‘Tussen Griekenland en Turkije is die rapportage opgenomen.’ Ze glimlachte stoer naar onze zoon. ‘Hier dus,’ siste ze me toe.   Ik wees Rens de contouren van heuvels en stadjes in het verdwijnende licht.    Een zwaarder wordend geronk liet Rens zijn hoofd omdraaien.   ‘Kijk,’ riep hij, ‘zie je!’   Een zwarte stip veranderde in een grijze streep en transformeerde verder naar een roestig schip. Het minderde vaart en scheerde langs, de hekgolf schoof mij uit de stuurmansstoel. Een dieselwalm plakte over onze boot.   In de vage schemer keek een gebarsten gezicht over de reling. Zijn vier vrijwel-niet-zichtbare tanden, rammelden.   Rens zei: ‘Het is die van het jeugdjournaal.’ Hij dook diep bij Jelka weg.   Ik haalde de pikhaak uit de klemmen aan de zijkant van de boot en maakte mij breed.   ‘Doe niet zo gek,’ zei Jelka, ‘wat begin je daarmee?’   Vanuit het schip klonk gelach en een zoeklicht scheen mij zowat omver. Iets ratelde en ons bootje schudde zo dat ik bijna overboord duikelde. Rens rent naar de rand van het zwembad. ‘Je keek,’ roept hij. ‘Nog een keer.’ Hij schuift zijn piratenpet schuin op zijn hoofd, zet een hand in zijn heup en wijst met zijn plastic zwaard naar de duikplank.   ‘Een keer is voldoende,’ zeg ik.   ‘Je beloofde de hele dag,’ roept Jelka van haar ligbed. ‘Ik zei nog: controleer de benzine. Gelukkig kwam die vissersboot langs.’ Ze neemt een slok van haar Ice Tea en leest verder in het julinummer van “Applied Microbiology and Biotechnology”.   ‘Ar Ar,’ zegt Rens met een piratenstem en draait zijn zwaard langzaam in kleine cirkels. Hij zakt door zijn knieën en vist met zijn haakhand de theedoek van ons appartement uit het water. Fel pletst hij deze in mijn gezicht. ‘En je blinddoek oplaten, landrot!’   Het wordt een lange dag.

MCH
102 2

Larven voor de specht

  Bloemen zitten zomaar vast aan stengels van het groen en op een tak zit de kameleon een kleurtje te bedenken voor een grauwe dag. Als ik even vallen mag, hetzij uit klamme lucht of uit de rede, onderbreken mag de tijden met een kille rand. Ik wil je bellen, schat, een stroomstoot voelen door die kabel, weten dat het mag. Het is de waarheid van een blinde koe. Het zijn mijn vingers die het dachten en gewaarwerden. Alles was er averechts en door een kwakkel aangesloten op een net van onfortuin. Liep er al lang een leiding door de straten van het ongehoorde? Smeerpijpen. Sifonputjes. Ze zaten vol, denk ik, met larven van malaise en ik heb ze ooit gedragen, afgestaan, te vroeg geboren lichaampjes met in hun ruggenmerg al sporen van geluk. Nektar, celdonoren, overschot aan sperma van een okapi. Het stond daar in een krantjesrand gekribbeld door een zieke luis die wachtte op een dokter met een derde oog waarmee hij hachelijke kwalen ijlings onderscheiden kon. Ik denk sindsdien het liefst aan niets, aan lege visbokalen. Liefste, kan ik zomaar omkijken, jouw krullen in de verte zien, die haren vol met vlinders? Zijn de verhalen die ik voor je droom wel sterk genoeg, of is het water voor de blaren al voorzien nog voor het vuur mijn handen voelt? Gisteren heb ik nog gesproken. Ik durfde. Het was tot een schijn van betere dagen en ik kon ze horen in de verte. De woede van een ekster in een kooi van zilver en de specht hij tokkelde. Signalen in een taal voor ingewijden. Amoureuze morse. Ik wil nochtans terug. Er zijn die wrede treden, glad en ongerangschikt. Het is een touwladder en hij gelooft. Zo ook de boom, de hut. Het touw zal ooit gebruikt worden. Om af te dalen. Doch. Ik weet niet eens of er een bodem is, de stam niet uit een kerker groeit. Of kom, mijn lieveling. Naar hier. Dit bos. Los geraken moest ik van de steden, al te vaste wegen, weg van die wagons beladen met ontvreemde hoofden. Ginds was het. Op sporen met dat hard motief. Intussen, schat, ben ik echt alles kwijt. De troost die zich in mondhoekjes verscholen hield. De hoop die in je ogen sliep. Als ik de zon vertel, hoe jij met warmte strooien kon, ontzegt hij mij bij dag, zomaar het licht en vraagt me waarom ik, diep in mijn hart, een regenboog verberg.     uit de reeks 'Majnun, het gebrabbel van een gek'

Bernd Vanderbilt
3 0

Jonathan Jonckheere

Jonathan Jonckheere heeft een winkeltje met jojo’s, jongleerobjecten en lege yoghurtpotjes. Achterin het schroomvallige pand staan nog altijd drie machines, wordt er zelden nog gewerkt. Het zijn een draaibank, lintzaag en een hydraulische pers. Het huis is niet bijzonder en Jonathan leeft doorgaans eerder stil. Hij eet, hij knabbelt aan de tijd, hij drinkt een Bass Pale Ale of water, mijmert en vier ledematen heeft hij van gewone lengte, best normaal, van vlees en bloed. De botten in zijn lijf zijn ongebroken, helemaal tot hier geraakt. Ze zijn intussen wel verknocht aan ochtendgloren en de stralen van een milde zon. Er hangt dan ook een bordje. Open als het regent, als de wolken grauw, of grim, of grijs dreigen te zijn. Niets is nog echt, ook niet met bedoelingen. De klanten met hun circustrucjes, vragen over zwaartekracht en deviatie, ze komen nog, zo vaak als tweelingen geboren worden in een stal te Betlehem. De kans op beterschap, de dansjes van het ongewisse blijven ongezien. En heel misschien. Wanneer de voorstellingen uitverkocht zijn in dat hoofd, alles onverhoopt zijn plaats vond in een potje, in de vorm van blijdschap uitgezaagd kon worden. Dan zit hij op het dak. De glimlach van een vogel is onzichtbaar rond zijn bek. Een tol voor een kind. Een touw voor een ruk of een knoop rond de nek van een angst, de twijfel of hij spreken kan tot haar, de aarzeling. De rekjes liggen vol met dergelijke zaken, goochelinstrumenten, bibelotjes en onzichtbare verlangens. Wie ze aanraakt is gezien, kan proeven van het stof. Ofschoon. Hoewel. Jonathan, hij is zo gek nog niet. Hij kocht planeten van een Kleine Beer en reist al vele jaren ongestoord, wanneer het dak te laag is om te springen, terwijl de speeltjes voor de geest en zijn begoocheling zich liggen te vervelen. Als de mensheid moe is, Jonathan zijn laatste slaap verkocht heeft aan de strompelende onrust die deur vond van zijn winkeltje. Dan heeft altijd ergens wel. Nog vleugels liggen voor een ongeboren droom en weg is hij. Tot hij weer vallen zal.     uit de reeks 'Kleinood'

Bernd Vanderbilt
6 0

Eldorado

Het café Eldorado verbergt zichzelf achter een met glas omgeven façade. Met wat fantasie zou je het geheel een veranda kunnen noemen. De bordjes van biermerken verdonkeremanen de rest van de gevel. De gekleurde deurlinten wiegen zachtjes op en neer op het ritme van de wind.  Gezeten op een plastieken stoel zit Marianne. Sinds 55 jaar de bazin van Eldorado. Het paradijs voor motards, drankzuchtige loonwerkers en kaarters. Voor haar staat een half leeg glas VAL limonade. Haar zoon Oswald, inderdaad genoemd naar de moordenaar van John F. Kennedy Lee Harvey Oswald, krasselt wat achter de toog. Hij bevindt zich al zijn hele leven in de stilte voor de storm. Stilaan daagt het hem dat de storm zal uitblijven. Marianne heeft altijd al een zwak gehad voor mannen met een hoek af. Toen ze eind 1963 zwanger bleek wist ze onmiddellijk hoe ze haar kind, indien een jongen, zou noemen. Indien een meisje had ze trouwens ook niet getwijfeld.  Af en toe passeren er wielertoeristen. Gezonde mensen die fitheid etaleren en scherpte hoog in het vaandel dragen. De steenweg voor het café die dit stuk van de Vlaamse Ardennen door twee splijt is niet de meest dankbare maar wel een noodzakelijke weg voor wielertoeristen. Marianne vindt het losers, stuk voor stuk. Met hun duffe pakjes. Hun geschoren benen. Hun hippe zonnebrillen en speciale drankjes. Als ze stoppen zuipen ze schaamteloos haar Orval op. Die schijnt, met name in de steden waar ze vandaan komen, schaars te zijn. Niet hier, het enige wat hier schaars is, is liefde. Drank is er altijd in overvloed.  Stilaan komt Eldorado op het punt dat er meer drank dan klandizie is. Daniël, één van de laatste der Mohikanen, zit in een hoek wat met zijn vingers te draaien. Marianne houdt hem in het oog. Niet omdat ze hem niet kan vertrouwen, ze kent hem al lang. Ze is nieuwsgierig of hij iets te vertellen heeft. Hij heft zijn glas ten hemel en prevelt  ‘Marianne’. Ze knikt, steekt haar hand uit en roept op haar beurt: ‘Oswald, Carlsberg voor Daniël’. Oswald gehoorzaamt gedwee. Hij schenkt met kunde een vers glas in.  Daniël wacht op Roger, zijn elf jaar oudere makker. Dat wil zeggen dat Roger al een tijdje met pensioen is. Hij kan dus niet meer, zoals Daniël doet, een paar uurtjes pieken en tussen twee klussen door op café komen. Hij moet afspraken maken met zijn vrouw. Daarenboven mag hij niet meer drinken want zijn lever ligt voor pampus.  Er stopt een fietser, een vermaledijde toerist, duidelijk te zien.  ‘Valt hier wat te eten’, vraagt de man. Marianne schudt van neen. Ze wil wijzen naar iets verderop waar een restaurant gelegen is maar bedenkt zich dan. Moeizaam staat ze op, ze voelt even haar benen en evenwicht. Ze tast de mogelijkheden van haar lichaam af, steekt een vinger in de lucht, wrijft door haar grijze haren en zegt: ik bak wel een croque monsieur.  Daniël die dit hoort, verslikt zich bijna in zijn bier. Ook Oswald richt zich als een reptiel op uit de benedenkoelkast, opent zichzelf een fristi en wrijft een streepje zweet van zijn voorhoofd.  Hoog boven Eldorado knalt de zon door het wolkendek en spiest het landschap met een verhelderend licht. Soms is er optimisme, later volgt het onweer. 

Thomas De Mulder
10 0

NIET DE NAGELS

Twee spiegels, tegenover elkaar geplaatst boden ons een oneindig perspectief.   En toch, dacht ik, er moet méér zijn. “Toerisme”, Jotie T’Hooft In de H&M stonden twee spiegels tegenover elkaar. Dat had Karel gezien, hij keek eerst bedenkelijk naar de spiegels apart en daarna probeerde hij gekke gezichten en bewegingen uit.  Dat deed me denken aan het gedicht “Toerisme” van Jotie T’ Hooft en hoe we dat, meer dan vijfentwintig jaar geleden, in de klas Nederlands besproken hadden. Het had toen indruk op me gemaakt, net zoals het tragische leven van Jotie T’Hooft zelf. Hopelijk bleven onze kinderen ver weg van dat soort van junkieverdriet. De ouders van die veel te vroeg gestorven dichter moesten hem toch ook graag gezien hebben, en dan zo machteloos je kind zien afglijden… Ik mocht er niet aan denken dat… Karel wekte me uit mijn angstdroom. Het soort van ‘geblaf’ dat hij uitstootte, reserveerde hij doorgaans voor als we met de bakfiets onder een brug passeerden. Dat vonden zowel hij als Marie-Anne geweldig, want dan hoorden ze zichzelf nog eens. Tussen deze twee spiegels leek het wel alsof hij een eindeloze echo had verwacht. Met kinderen weet je het nooit, die hebben soms zo van die vreemde kronkels. Ssssht!, Karel! Niet roepen hier. Met zijn geroep had hij de aandacht van Marie-Anne getrokken, die nochtans druk bezig was accessoires uit de rekken te halen. Ze liet een stuk of zes diademen, drie strikjes, een eenhoornhandtasje en een set haarbanden pardoes op de vloer liggen om met haar tong aan één van de twee spiegels te komen likken.  Marie-Anne, vooruit, hou je tong binnen en blijf van die spiegels af. Wat is dat nu weer voor een idee?! En kom, die spulletjes terugleggen.  Karel blijf van je zus af. Karel, niet duwen. Ka-rel, hallo, stop met duwen. Karel zou binnen een maand zes worden en in diezelfde maand werd Marie-Anne vier. Kennissen en vrienden met oudere kinderen zeiden vaak dat het allemaal beter werd als ze wat ouder waren, maar soms vond ik dat het lang duurde voor ze eindelijk die leeftijd hadden dat ze minder luid, impulsief en ronduit vermoeiend waren. Waar was Tine, eigenlijk? Het was haar idee geweest, om ‘snelsnel’ de H&M binnen te gaan. Karel had immers dringend nieuwe T-shirts en broeken nodig. Hij was de laatste tijd zo hard gegroeid dat bijna al zijn kleren én schoenen trouwens, te klein geworden waren. En dat met het nieuwe schooljaar in aantocht! Boven een stel klerenhangers achteraan de winkel verscheen plots een rok. Peter, riep Tinne, is dat iets voor mij. Zus, raap die spulletjes nu eens op en waar is jouw broer? Ik riep terug dat ik dat zo niet kon zien, dat moest ze passen. Aan de toon van mijn stem kon ze allicht horen dat ik absoluut niet in de stemming was om voor haar of voor mezelf te shoppen. Ik hield er sowieso niet van om luide conversaties te voeren op openbare plaatsen, dat wist ze ook. In ieder geval: daarmee leek de kous af en kon ik op zoek gaan naar Karel, die hopelijk niet de winkel uit geschoten was. Ha daar stond hij; hij was de spulletjes die Marie-Anne zo achteloos op de vloer had laten liggen, netjes terug op hun plaats aan het hangen. Deze morgen hadden we samen met Tines ouders, broer, diens vrouw en de kinderen een ontbijtje genuttigd. De hele schoonfamilie zat in een brasserie op elkaar gestouwd aan te kleine tafeltjes, die al vlug vol papier en kleurpotloden lagen. Af en toe viel er zo’n kleurpotloodje op de grond en dat gaf dan aanleiding tot een hoop gewring en gewriemel om aan dat potloodje te komen. De tweeling van Tines broer, twee jaar, wilde niet meer in een kinderstoel en moest voortdurend ergens in de zaak gevangen worden om terug aan tafel gezet te worden. Marie-Anne moest drie keer ‘pipi gaan doen’, maar slechts één keer kwam er een dun straaltje, de andere keren dus helemaal niks. Daartussen probeerden de volwassenen een gesprek te voeren, hun eigen ontbijt én dat van de kinderen weg te werken. Ik was totaal opgedraaid en er helemaal klaar mee, toen mijn schoonmoeder voorstelde om toch nog – ‘op ons gemak’ – een koffietje te bestellen. Aan die koffie heb ik mijn tong verbrand om de kinderen zo snel mogelijk mee naar buiten te kunnen nemen, zodat ze op het marktplein konden ravotten. Dat gaf nog een hoop kabaal, maar het gesus en gemekker van de ouders om nu alsjeblief stil en rustig te zijn, viel al weg. Bovendien klinkt kindergespeel een pak minder doordringend in de buitenlucht.  Dat extra koffietje duurde voor de schoonfamilie een extra drie kwartier; mijn schoonzus had het onderonsje op de duur ook verlaten en we stonden zuchtend naast elkaar naar de kinderen te kijken tot de rest eindelijk de brasserie verliet. Toen wou Tine dus nog ‘snelsnel’ de H&M binnen.  Ondertussen was het half twaalf geworden. Ik had deze voormiddag nog graag het gazon gemaaid. Ja, dat ging dus niet meer. Deze namiddag was ik graag gaan fietsen, maar morgen is het zondag, dan mag er geen gras gemaaid worden, dus kon ik misschien beter morgen gaan fietsen. Fietsen of maaien, ik wist het nog niet voor deze namiddag. Wie weet wou Tine deze namiddag nog schoenen gaan kopen. Ik zou wel zien.  Om te vermijden dat Marie-Anne weer vanalles van de rekken zou nemen, nam ik de kinderen opnieuw mee naar buiten. Marie-Anne rukte zich los uit mijn greep en liep zomaar de straat op. Potverdikke, Marie-Anne, blijf staan. Blijf staan. Hier zeg ik. Gelukkig kwamen er geen auto’s of fietsen aan en bereikte ze levend het marktplein. Ík ben braaf, eh, papa. Ja, Karel, jij bent braaf. Ga maar spelen. Aanstekelijk giechelend liep Marie-Anne weer de straat op, toen ik haar probeerde te vangen om een standje te geven. Ik dreigde haar in de oude waterput te steken, als ze niet ging luisteren, dan zat ze daar maar alleen en zonder iemand. Ik hief haar zelfs over de rand om mijn woorden kracht bij te zetten. Ik voelde dat ik kwader geworden was dan ik had willen zijn, en ik dacht: zij zijn niet de nagels aan mijn doodskist, echt niet. Ze zijn de kist zelf.  Onmiddellijk na die gedachte haatte ik mezelf dieper en hartgrondiger dan ik tot nog toe ooit had gedaan. Krijsend lag Marie-Anne op de plaveien van het marktplein. Ik mocht niet naar haar feestje komen. Ik had haar verdrietig gemaakt. Ik nam haar op en ze sloeg haar armpjes stevig om mijn nek. Haar traantjes en wat snot bevlekten mijn hemd. Achter mijn rug, had Karel zijn broek tot op zijn enkels laten zakken om een plasje te maken tegen één van de lindebomen. Zijn witte billen blonken in de zon.  Tine kwam met twee grote papieren tassen uit de winkel en stak ‘snelsnel’ de straat over naar de Hema. Ach, laat ze maar, dacht ik. Na de diepe zelfhaat die ik daarnet nog had ervaren, overspoelde me een warm gevoel. Het was goed zo.

Hans Van Ham
12 0

Kansloze ouwe-lullen-poststress

Ik ben niet meer de jongste, maar je moet mee met de tijd.  Dus wat doe je? Zegt Burbn u iets? Of Systrom? Waarschijnlijk niet, maar op opvolger Instagram gingen zo'n paar honderd miljoen mensen mij voor.Dus wat doe ik?Ik ben niet hip, kan niet fotograferen, maak niets mee. Dus: MCH schrijft een verhaaltje, een paar in de week. Volgens mijn kinderen (die dit medium jaren bevolken en wél begrijpen) is dit kansloos. Ben ík kansloos.En wat gebeurt er? Vrijwel niets, mijn kinderen hebben gelijk: papa is kansloos in de moderne wereld. 25 mei mijn eerste bericht en na de afgelopen maand of drie kan ik concluderen dat deze moderne wereld niet op een verhalenboek zit te wachten. Ik hou stug vol, maar waarom?Dat heb ik onderzocht: Ik noem het de "Kansloze-Post-Stress": de stress om iets te missen met een Post waar niemand op zit te wachten. Stel je voor dat er wél meer dan vier mensen liken? Stel je scoort met een Post 6 likes? Kansloos! Roepen mijn kinderen vanuit de kamer. Maar je weet maar nooit. Stel je voor dat iemand een reactie onder een verhaal schrijft? Kansloos! Roepen mijn kinderen, maar je weet maar nooit. Stel je voor dat iemand je een bericht stuurt (dan hoor je er een ietsieminiepietsie-beetje echtererder bij)? Kansloos! Roepen mijn kinderen, maar je weet maar nooit. Het lijkt op de Lotto: je wint nooit (mijn topper: 15 Euro), en elke keer zit je in spanning te wachten. (Ook hier roepen mijn kinderen, als ik bij de balie van de Primera een lot koop: Kansloos!)  Overigens, die sporadische likes zijn niet van mijn kinderen, stel hun vrienden komen erachter dat ze suffe tekst liken? Daar gaat je imago. Met zoveel bejaarden boven de 20 op Insta, is het al een duffe bedoening, daar hoeft je vader niet bij te komen. Een kansloze vader om precies te zijn.

MCH
16 0

Dappere wereldreiziger

Gedurende zijn epische "Wereldreis", de, van half juni tot half september durende, bus- en treintocht door Thailand, Cambodja en Maleisië, netjes volgens de regels van de Lonely Planet, Tripadvisor en de aanmoedigingen van mede-backpackers die, zeer origineel, precies op dezelfde tijdstippen langs dezelfde route opdoken, had hij niets meegekregen van de wonderen die TV-reisprogramma's beloofden.  Uit angst te worden afgezet, met een omweg op een bestemming aan te komen of juist daarvan te vertrekken, in de maling genomen te worden door gidsen, lokale reisbureaus, taxichauffeurs, baliemedewerkers van hostels en alle overige ingezetenen ("locals", in reizigersjargon) die matig Engels spraken, tuimelde hij schichtig langs de voorgeschreven route, zijn onzekerheid verbergend achter een botte arrogantie die bij de lokale veroorzakers van zijn angst zo'n instantane antipathie opwekte, dat juist zijn gedrag al zijn angsten tot werkelijkheid materialiseerde.    Je zou kunnen zeggen dat het "Reis" deel van de wereldreis zoveel planning, organisatie en inspanning kostte, dat hij bij terugkomst besefte dat hij vrijwel geen blik op het "Wereld" deel had geworpen. Dat hij geen rijst lustte, hielp hier niet bij, gelukkig werd de universele taal van pizza, pasta en banana-pancake zelfs in de kleinste dorpjes langs de touristtrail gesproken.   Zijn opsnuiven van nieuwe culturen beperkte zich tot de geur van oude sokken en zijn van zweetbacteriën doorweekte ondergoed, dat zijn moeder, bij het meesnuiven tijdens het uitpakken van de rugzak, bezorgd deed uitroepen dat hij de volgende keer wat beter aan zijn lichamelijke hygiëne moest denken. Nou, er kwam geen volgende keer. De vakantiedagen werden zo dicht mogelijk bij huis doorgerbracht.   Het woord "reizen" zou de rest van zijn leven een onrustig, verdrietig sentiment oproepen alsof hij zijn enige, ware geliefde door onhandigheid misgelopen was en waarna dat eeuwig geluk aan de andere kant van een muur stond. Wuivend door een potdicht raam en bemind door anderen.

MCH
20 0

Strak plan

De achtergrondmuziek van Radio 2 probeert de wachttijd korter te doen lijken.  Samen met een gebrilde medemens, zit ik in de wachtzaal van de oogarts voor mijn jaarlijkse controle. De zwarte goedkope kuipstoelen uit kunststof hangen per drie aan een metalen onderstel. De andere gebrilde patiënt zit in de hoek op de volgende driezitter. Ik wemel en strek mijn rug. Een kussen zou hier wel op zijn plaats zijn. Wat een harde stoel! Op het lage tafeltje in het midden liggen kleurrijke tijdschriften en roddelboekjes met in het oog springende titels. De aanwezigheid van planten wordt hier niet getolereerd. De steriele look, een modetrend die nooit mode werd, wordt versterkt door het witte industriële licht van de tl-verlichting, waarvan één buis de geest schijnt te willen geven, door onregelmatig kortstondig te flikkeren. Synchroon met de gebrilde man, zuchten we en kijken we op onze horloge. Het is fijn om hier zo snel mogelijk weg te zijn. Verveeld, snuister ik door de boekjes met opvallende titels en tips.   ‘Nooit meer diëten!’ ‘Eet de regenboog! Strak de zomer in met het kleuren-eetplan! Welke kleur eet jij?’ ‘Bekende Vlaming, bekend van die ene film en andere bekende serie vertelt: Sinds ik deze afslankpillen neem, ben ik tientallen kilo’s verloren! Zonder enige inspanning!’ Rond het tijdschrift is een omslag met tegoedbonnen geniet, om de pillen te kopen met een flinke korting. ‘Sporten gaat vanzelf met deze handige oefeningen! Voor thuis, op je werk, overal!’ Naast de bonte titel pronkt een slanke, blakende dame in een stretch sportoutfit. Ze lacht en is duidelijk blij met het resultaat. Ik lees verder over turnoefeningen om thuis te doen en over een fruitdieet, volledig uitgeschreven om tot drie kilogram per week af te vallen. Elke dag één soort fruit met als start op de eerste dag enkel ananas op je bord. Enkel dag ananas? Ik geloof dat ik niet goed word. Ik voel me misselijk. Ben ik dan echt zo slecht bezig? Die afslankpillen op de voorlaatste bladzijde zien er aanlokkelijk uit. Zeker, als ik zo’n tegoedbon gebruik. Zucht! Ik heb nood aan een strak plan met structuur, doelen, discipline en geen gezeur. Ik zak achterover in de kuipstoel en sluit mijn ogen. Opeens hoor ik iemand mijn naam roepen: ‘Mevrouw Verdict? Mevrouw Verdict? U bent de volgende! Onderzoekskamer 2. Oei? Alles goed? U ziet zo bleek.'

Evelien Meulders
60 0
Tip

Ze zijn geknoopt, Mevrouw

  Mag ik dan eens schuilen. Heel af en toe. In je kelder, in dat bakje met de kaarsresten. Als een gesmolten Icarus die weer eens viel, er altijd iets aan overhoudt, al was het maar gedachten dat er ergers is. Dat er bergen zijn te hoog, waar zuurstof helemaal ontbreekt. Ik wil je nog bedanken. Voor de waardebonnen die ik kreeg. Ik weet niet eens hoeveel. Gewoon omdat ik niet goed tellen kan, de boel verwar met scheepwerfjes voor bootjes van papier, de kronkels in mijn hoofd niet volgen kan. Ze zijn geknoopt, Mevrouw. Ze zijn door al die jaren heen geworden tot een kabelboom waarin de stroom zijn weg nog amper vindt. Die waardebons. Oh ja. Vooreerst wat korting op drie schoenen. Ik hoop daarbij dat ééntje zowel links als rechts gedragen kan. Dan is die anarchie gelukkig, mild en best nog nederig. De boekenbon. Ik ben geweest. De kleine lettertjes, ik moest ze lezen sprak een kassa uit zijn bekje vol met geld. Enkel geldig voor het boek ‘De Roze Hondjes in een Broze Toekomst’. Uitverkocht. Helaas. Dat bonnetje voor ‘wandeling aan zee’, dat lijkt me dan nog lang niet slecht. Ik zal het wegstoppen. De wereld knabbelt overal aan alles, schaamt zich zelfs niet voor het wonder, maar ik zal en ik beloof, veel beetjes voor je redden. Lach niet als ik daarvoor slechts een netje heb voor vlinders, middenin voluit gescheurd omdat ik ze niet kwetsen wil. Een aankoopcheque ‘voor mini-mummy, muis voor Tommy in een winkeltje verborgen langs de Nijl’. Een waardebon ‘voor koekjes die voorzichtig smelten in een sauna, doch onlikbaar zijn, omdat anders al wat los wil aan je mondje plakt’. Ik weet het echt niet meer, Mevrouw, waarvan ik de voorbije nachten droom en overdag dan kook ik maar een beetje zot. Met sap van varens die de liefde in hun sporen spaarden. Bergmunt uit het diepste dal, het zweet van Icarus zit in een troebel potje en vooral, Mevrouw, ik wil vandaag eens schuilen onderin een bloem die onrust vreet. Ik spaar je graag. Ik zeg je niet waarom.     uit de reeks 'Waanhoop'

Bernd Vanderbilt
74 2

De strijd van het voedsel.

Soms denk je dat je goed bezig bent. Dat je als moeder alles doet voor je kind met autisme. Soms denk je dat je faalt en dat door andere mensen. Waarom denk je nu?  Je gaat op reis wetende dat je kind overprikkeld zal worden en zich dan zal afzonderen in zijn eigen wereld. Dat je kind bijna tot niets zal willen eten, omdat dit jammer genoeg één van zijn problematieken is van zijn autisme.  Alles gaat behoorlijk goed eenmaal aangekomen op de vakantiebestemming, hij doet het goed. Er zijn nog twee kinderen met autisme en zij stellen het ook goed.  Maar dan komt het moment dat hij moet eten. Het moment van zijn grootste struikelblok. Hij wil niet eten, hij weigert ,maar neemt na een lange tijd toch een hap. (Ja de overwinning voor mama, hij heeft een hap genomen, hij heeft gegeten onder druk. Wat voor hem moeilijk is.Een strijd die we al lang hebben verloren: "De strijd van het voedsel.") En dan hoor je die woorden die je niet wil horen. Wel niet tegen jou bedoelt want je staat om de hoek net klaar om binnen te wandelen. 'Bij mij zou dit geen waar zijn.' Je voelt jouw falen terug opkomen, iemand weet het beter. Maar ik weet één iets, ze weten het niet beter. Ze zouden mijn zoon een week bij zich moeten hebben dan zullen ze zien wat voor een dagelijkse strijd ik moet aangaan. Dan zullen ze zien dat er ook kinderen zijn met autisme die zich niet volproppen met van alles wat ze lusten (omdat zij enkel deze vorm van autisme kennen). Dan zullen ze zien dat "De strijd van het Voedsel" in de handen ligt van het kind met autisme en iedere kleine hap van nieuwe en oude dingen die in de categorieen "dat lust ik niet" of "dat ken ik niet" liggen, een overwinning zijn voor vele ouders met kinderen met een eetprobleem.   Eén iets weet ik zeker. Ik weet dat ik goed bezig ben en blij ben, dat mijn omringende vrienden en familie mijn zoon kennen en aanvaarden.    Deze mama zal "de strijd tegen het voedsel" nooit helemaal winnen, maar iedere kleine overwinning is een grote zegen die ik met open armen aanvaard.  

T.S. Cobbe
11 0

Als(of) de donder roffelt…

Inzending Write Now 2020 “Dit stuk is gewaagd. Zeker vanuit dit perspectief. Toch voelde ik me er niet volledig afgeschrikt door en bij. Dit verhaal zou en zal geschreven worden. Is het niet door mij, dan is het door iemand die uit ervaring geput het zou of zal neerpennen. Nadat zijn of haar littekens verbleekt zijn, maar niet vergeten, zal zij of hij uit de as herrijzen en roepen: dit verhaal moet verteld worden, zodat onze daden en die van anderen niet vergeten zullen worden. Voor eeuwig zijn deze een les, maar er uit leren doen we amper?! Toch geloven wij dat wij kunnen veranderen en (bij) leren. Telkens weer opnieuw, keer op keer, dag op dag. Verandering komt, zal gebeuren en daarom zullen wij ons aanpassen. Zo alleen overleven we en worden we sterker en menselijker, niét machtiger, want dat is geen doel om na te streven. ‘Vreedzamer, gelijker en menselijker, … dat zijn de doelen waar wij naar streven’.” De jongvolwassen (van eender welk land, afkomst, geslacht of geloof) met hun littekens die langzaam verbleken, maar niet verdwijnen - ‘NU is het éindelijk genoeg geweest’, het rolt haast uit mijn mond, deze zin doordrenkt van pijn en vooral: ‘onmacht’. Alsof het al die tijd smekend om aandacht op het puntje van mijn tong lag. Onaangeraakt en ongenaakbaar, toch onbewust sluimerend aanwezig. Ik schrik van de kracht, van de impact die mijn bloedeigen woorden op mij hebben. Ik klem mijn handen rond mijn kop koffie. Mijn knokkels verkleuren. Is het niet van de warmte, dan is het van de spanning die ik nu voel. Het draaft doorheen mijn lichaam als een op hol geslagen kudde paarden. PETS. Kwaad sla ik met mijn hand op de onaangetaste en tevens lege bundel papieren op mijn bureau. Mijn trots is gekrenkt. Iedereen zal én moet het weten en ook voelen – maar vooral ik eigenlijk -. BAM. ‘Alsof de donder roffelt in de verte … Oh moest je eens weten’, ik zucht en kerm, tegelijkertijd. Een seconde daarna kraakt het raam. Een immense stofwolk kringelt voorzichtig naar beneden. Als in een trance kijk ik er naar, alsof het de inkt is die ik nodig heb om mijn bundel lege papieren te vullen met letters. Op zijn beurt zullen die letters zich omvormen tot woorden, zo tot zinnen en zo tot …? ‘JA? TOT WAT EIGENLIJK?’ ik schreeuw het uit. Als ik opkijk, zie ik de opgezette dwergooruil me kil aanstaren vanuit de vitrine. Ik heb dat beest nooit gemogen. Niet dat ik iets tegen dieren heb en al zeker niet tegen vogels. Nee. Het is de door mij niet te begrijpen innerlijke drang van mensen om beesten op te zetten. BAM. ‘OCH, stop er toch mee!’ tier ik, opnieuw, in het niets. ‘Alsof het iets zal uitmaken, Amine, mijn jongen’, zegt de stem, die toebehoort aan mijn grootmoeder, die onopgemerkt mijn studeerkamer is binnen geslopen.  Alsof ze haar kousen tot haar knieën heeft getrokken – wat goed mogelijk is – , haar ouderwetse pantoffels is vergeten en zo mijn kamer nonchalant is binnengewandeld. Zonder te kloppen. Huisregel één? Genegeerd en geschonden! Voordat grootmoeder haar zin kan afmaken, loopt het mis. Ik schrik me een ongeluk, spring recht - of in de omgekeerde volgorde – waardoor mijn grootmoeder nog erger schrikt. Ze laat de plateau met heerlijk ruikende koffie, inclusief zelfgebakken zandkoekjes, vallen … Theatraal kletst de koffie op de grond … BAM. Opnieuw het ijzingwekkend geluid uit de verte, waar iedereen en alleman, van kloeke grootvaders tot de moedigste tieners en de stoutste meisjes, het begeven en van in hun broek doen – ook ik -. Ons huis schudt en beeft. Het raam kraakt, stof valt opnieuw naar beneden, mijn ijle hoop dat er letters door deze gevormd zullen worden gaat in rook – of beter gezegd stof – op. De koekjes rollen van de in scherven gevallen plateau naar de scheve hoek van mijn kamer en komen onder de kast terecht. Daar blijven ze liggen. Alsof het zo hoorde te wezen! Eén ontsnapt zandkoekje blijft rusten in de hoek van de kamer. Daar staart het me met een lachend gezichtje uit kleurstof aan.  Al die tijd gaap ik grootmoeder aan. Ook grootmoeder kijkt me aan, haar hoofddoek is een centimeter scheef gezakt, waardoor haar haar niet langer onbedekt is. Een grijze noch zwarte krul bengelt vanonder de hoofddoek. Haar glimlach die daarvoor nog zo zorgend, lieflijk en goedbedoeld was, is volledig van haar gezicht verdwenen en maakt nu plaats voor een misplaatste en teleurgestelde uitdrukking. Grootmoeder vloekt. Luid, duidelijk én als een rasechte Arabische vrouw. Dat doorbreekt de staarwedstrijd. Ik sla mijn blik neer. Mijn wangen kleuren rood, alsof het mijn schuld is. Deze hachelijke situatie. Alsof ik een jochie van acht ben, en geen jongeman van 20 lentes. Mijn kousen zijn zichtbaar onder mijn zwarte broek. Ik bestudeer ze dan maar, want nog steeds durf ik haar niet aan te kijken. Het zijn mijn favoriete kousen – regenboog kousen -. Volgens velen misplaatst en niet toepasselijk, én al zeker niet draagbaar in onze cultuur. ‘Wat is onze cultuur dan volgens u?’ vraag ik dan telkens wanneer ze het lef hebben om me erover aan te spreken. Op een typische stoutmoedige wijze, alsof ik zojuist mijn stoute schoenen – noem het eerder mijn stoute kousen – heb aangetrokken. Velen kijken me geschokt of verbaasd aan om mijn reactie, té ontmoedigd om daar nog op te antwoorden. Nog anderen vloeken me toe, nog anderen slaan het gebed teken ‘De Salat’ en werpen hun blik naar boven, naar de hemel, naar Allah. Als ze dat doen, maak ik me snel uit de voeten. De toorn van Allah wil ik me nog nét niet op de nek halen. Dat is exact wat mijn grootmoeder nu doét. Bidden tot Allah. Ik  hoor haar prevelen. Mijn oren beginnen te suizen, haast te piepen. Het haar op mijn armen komt recht. Ik beef. ‘Gebruik je manieren, jongeman’, ze draait zich om, maar vervolgt toch haar zin, ‘en raap dat verloren koekje daar onder de kast alsjeblieft op.’ ‘Dank je, moe’, prevel ik opgelucht. De deur valt met een klap dicht en weg is ze. Opnieuw staar ik voor me uit naar de lege stapel papieren, die deskundig uitgespreid liggen over mijn bureau. ‘Zo gaat dit niet meer verder’, besluit ik. Ik wrijf gefrustreerd door mijn warrige haren. ‘Dan maar een luchtje scheppen.’ Geen normaal mens zou zich nu nog op straat wagen, maar ik ben dan ook geen normaal mens. Ik zuchtte. Nogmaals. Wanneer ging er een eind komen aan deze waanzin, waar we nu al negen jaar in leefden? In gedachten verzonken loop ik door de verlaten en verwoeste stad. Er is geen ziel op straat aanwezig, hier en daar een zwerfkat of hond, daar blijft het bij. Iedereen houdt zich klaar voor wat komen zal. Iedereen die besloot te blijven. De rest, die is op de vlucht. Op het voetpad blokkeren gigantische stenen, afkomstig van een ingestort gebouw verderop, mijn route. Behoedzaam neem ik een sluipweg en begeef me in de schaduwen van de huizen. Enkel nog een zware metalen deur verspert me de weg tussen mijn leefwereld en het contact met de buitenwereld. Nadat ik wat kracht uitoefen op de deur komt er beweging in. De weg naar het binnenplein ligt voor me open. Het binnenplein, mijn schuilplek, mijn geheime plek, maar vooral mijn rustplek. Ik scan de omgeving. Ik voel mijn hart kloppen in mijn keel. Verderop zie ik dat één van de muren is ingestort. Aan de voet van de ingestorte muur valt me een schim op. Een dier? Een mens?! Het wezen wordt deels belicht door de laatste stralen avondzon, die gebroken door een glasraam naar binnen vallen. Ik nader, tergend traag en heel erg voorzichtig. ‘N…n…ee…neee’, stamel ik uit en laat me op mijn knieën zakken. Voor mij, beschenen door het laatste avondlicht, ligt een meisje. Een jong meisje, nog een kind. Ze ademt heel moeilijk, rasperig en met horten en stoten.  Als ik haar aankijk, stoot ze een snerpende gil uit. Het geluid gaat door merg en been.  Ik blijf een hele tijd knielend zitten helemaal verdwaasd en als aan de grond genageld. Elke rationele gedachte wordt naar de achtergrond geduwd. Enkel emotie en gevoel overheersen. Haar lot ligt in mijn handen en ik besef het amper. De tijd kruipt voorbij, net zoals de kans om hulp te zoeken. Haar ravenzwarte krulletjes zijn doordrenkt met gruis en stof. Haar hoofd is bebloed. Bloed dat afkomstig is van een lelijke, gapende wonde aan haar rechterslaap. Haar blauwe kleed is helemaal besmeurd. Haar ogen, zo donker als de nacht, zijn gericht naar de helderblauwe hemel, naar het laatste avondlicht. Haar blik heeft iets levendig en leegs tegelijkertijd. Alsof ik het leven langzaam uit haar lichaam zie verdwijnen. In haar rechterhand houdt het meisje een popje geklemd, in haar ander hand een boek. Zaken die ik nu pas opmerk. Het meisje begint te beven en te schokken. Ik weet niet wat te doen en tegelijkertijd kom ik bij mijn positieven. ‘Hulp, HULP’, schreeuw ik.  Wetend dat geen levende ziel mij nu nog horen kan, buiten de wachters misschien. Ik ben te ver van thuis. Afgedwaald door de stad naar mijn rustplek. Eén keer beweegt het meisje nog. Haar blik wordt koud en ze staart ijzig naar boven, naar het laatste restje zonlicht. Moedeloos met mijn handen over mijn knieën geslagen, blijf ik zitten. Mezelf wiegend. Tot rust? Weg van deze situatie? Eén gedachte sluimert er door mijn hoofd, iets wat ik maar niet kan of wil begrijpen. ‘Waarom kwam er niemand?’ Mijn eigen antwoord dringt zich op aan het oppervlak : ‘Mensen zijn bang, heel erg bang, Amine. Angst vernietigt alles. Elke rationele gedachte verbrokkelt bij angst. Een angst om alles en iedereen waar je van houdt kwijt te raken. Het is erger dan de dood. Daarom kwam niemand toegesneld. Het ligt niet aan jou, noch aan hen, noch aan het meisje.’ Een volgende gedachte vormt zich, een hoopvolle: ‘Maar één iets is sterker dan angst, één iets zorgt er voor dat je jouw angsten aankan, dat je moedig wordt en dat is “hoop”.’ Een warme gloed in de vorm van hoop verwarmt me nu. In mijn twintig lentes, heb ik al veel aanzien. In de 9 jaren dat ik in oorlogsgebied woon, hebben veel zaken me gehard. Het zadelde me op met trauma, maar gaf me ook moed. Een innerlijke kracht om nooit op te geven, om altijd te blijven doorzetten. Eenmaal ik die kracht omarm, maakt het niet uit hoe donker mijn pad wordt. Ik sta op en sluit voorzichtig de ogen van het meisje. Het boek en het popje zijn uit haar handen gegleden. Het popje leg ik naast haar. Het boek neem ik vast. Zij, het onbekende meisje, het zoveelste oorlogsslachtoffer? Ik weet niet precies hoe ze aan haar einde is gekomen. Hadden de brokstukken haar geraakt? Waarom was ze alleen? Was ze een wees? Overlevend op straat? Vragen waar ik nooit de antwoorden op zal weten. De onmacht overvalt me opnieuw.  Het is donker geworden rondom mij. Dat lijkt me tot rust te manen. Nog één keer kijk ik naar het meisje, met tranen in de ogen. Waarom raakt dit me zo hard?! Ik draai me om, de tranen verbijtend. Als in een trance geraak ik thuis. Grootmoeder zit comfortabel in de opgelapte zetel, een boek te lezen. Ze negeert het feit dat ik langs de voordeur binnenkom. Wat ik normaal gezien nooit doe. Ik vermoed dat ze al lang af weet van mijn avondlijke sluiptochten door onze verwoeste stad. Toch zegt grootmoeder er nooit iets op. Nu ook niet. Dankbaar wandel ik naar mijn slaapkamer. Het boek van het onbekende slachtoffer heb ik nog steeds in mijn handen geklemd. Eenmaal op mijn kamer sla ik het open. Tranen vullen zich opnieuw in mijn ogen. ‘H..h..h...et is een dagboek’, stoot ik uit. Kriebelige hanenpoten staan neergepend op vuile en stoffige bladeren. Toch versta ik elk woord dat ze geschreven heeft. ‘Oh, wat was jij slim’, tranen wellen opnieuw op. Een hele avond lees ik in haar dagboek. BAM. Opnieuw dat ijzingwekkend geluid. Altijd vrezend of hopend dat het de laatste keer is dat je het zal horen. Ik leg haar boekje langs de kant, neem mijn pen in de hand en begin te schrijven. Waar het me nog geen enkele uren geleden aan alle inspiratie ontbrak, stroom ik er nu van over. Een hele nacht schrijf ik. Ochtendzon kietelt mijn oogleden. Vermoeid rek ik me uit. Alles komt als in een waas terug. Ik rep me naar buiten, negeer alles dat ik tegenkom. Het enige dat me bezighoudt is de teksten veilig en wel bij hun doel bezorgen. Zodat dit meisje niet voor niets gestorven is. Als zovelen gestorven door een toedoen groter dan ieder van ons begrijpen kan, een machtsspel dat zij nog amper bevatten kon. Veilig overhandig ik mijn teksten en zeg luid en duidelijk: ‘zij moét de laatste zijn.’  

Zonsondergangdromen
44 0

Toontje lager

‘Sorry, sorry! Mijn bus was te laat. Het is zaterdag vandaag, hè! Dan zijn de uren anders. Nog eens sorry dat ik te laat ben!’, roep ik door de half openstaande toegangsdeur van de concertzaal. Op het podium zingt een twintigkoppig koor een gregoriaans muziekstuk. De twee verchroomde afzetpalen met daartussen een donkerrood fluwelen toegangskoord beletten me om de zaal binnen te gaan. De zaalstoelen zijn dichtgeklapt, geen publiek. De dirigente op het podium laat haar dirigeerstok zakken. Ze draagt haar kapsel in een strakke french twist. Haar zwarte kokerrok past perfect bij de elegante beige blouse. Haar lange oorbellen fonkelen in het spotlicht van de bühne. Het koor stopt met zingen. Ze draait zich om en kijkt me scherp aan. Eenentwintig blikken kogelen me bijna neer. ‘U bent te laat!’, zegt ze op een luide strenge toon, vanop het verre podium. Amai! Wat een stem! ‘U bent te laat, mevrouwtje!’, maant ze me overtuigd aan. Hoewel ze meters van me af staat, voel ik me niet op mijn gemak. Zou ik nog iets durven antwoorden? Of is er geen vraag? Ik zwijg wijselijk en sta vastgenageld aan de grond voor het toegangskoord. ‘Aangezien u zelf niet vertrekt! Laat dan maar horen wat u kan!’, daagt ze me uit. Ze lacht hautain en kruist haar armen. Enkele koorleden gniffelen als support. Super! Hiervoor ben ik gekomen! Ik doe me schoudertas af en zet ze tegen een verchroomde afzetpaal. Ik adem in en zing uit volle borst: ‘BAMMM BOOOO LEI JAAAAAA BAM BOOO LEI JOOO!!’ De dirigente slaat met haar stok op de pupiter: ‘Genoeg! Genoeg! Afgekeurd! Denkt u dat dit hier voor te lachen is?! U kan gaan! We zijn een uitmuntend koor, dankzij discipline en professionaliteit. En daar hoort U NIET bij!’ Ze draait zich met haar rug naar me toe, richt haar blik op de koorleden en zwiept een maatsoort in de lucht, waarop de alten hun zangstonde terug inzetten. Waarom mag ik er niet bij? Stom koor! Ik grijp mijn schoudertas, wandel beteuterd het concertgebouw uit en slenter verzonken in gedachten de namiddagzon in, op het beklinkerde concertplein, wanneer er melancholische muziek me tegemoet komen. In het midden van het plein speelt een straatmuziekkant op een peervorming houten instrument. Hij slaat de twaalf snaren aan en zingt weemoedig een levenslied.  De fadoklanken werken op mijn gemoed. Ik wandel droevig tot bij hem. Zijn olijfkleurig overhemd hangt half open. Hij speelt een hoogtepunt op zijn viola de fado. In de openstaande instrumentenkoffer liggen koper- en zilverkleurige munstukken, biljetten en zelfgemaakte cd’s. Wauw! Da’s klasse! Hij heeft zelfs een eigen cd. Ik gooi een biljet in de koffer en koop er eentje met fadoklassiekers. Hij stopt met spelen: ‘Bedankt! Come estàs? Je kijkt zo triste? Is het mijn muziek? Of is het leven, de reden?’ ‘Goh, ja! Ik heb net auditie gedaan. Daar! Binnen! Bij het zangkoor van het concertgebouw. Ik mag niet meezingen. Ik ben afgekeurd’, mopper ik: ‘Ik mag dus niet mee doen, zeg!’ ‘Ai ai ai, dat is niet simpàtico! Maar dat is ook geen probleem! Dan zingen wij toch samen! Ons levenslied…’ Mijn humeur fleurt op: ‘Ja? Echt? En kan jij Gypsy Kings op je fadogitaar?’ ‘Ja, zeker en vast! Die liedjes beginnen met een si mol…’ en hij slaat een snaar aan: ‘La la! Si mol,  si mol! Laaa! Si mol , si mol… Klaar? 3… 2… 1…’ ‘BAMM BOOO LEEII JAA !!! BAM BOOO LEII JOOO!!’ , zingen we samen uit volle borst: ‘Porque mi vida yo la prefiero vivir así’ Hij stampt met zijn olijfkleurige instapper op de grond en ik zing: ‘Bem, bem bem bem, bem bem bem!’  Twee toeristen, een man en een vrouw komen erbij staan. Elk gekleed in dezelfde sportkledij met bijpassend Nordic Walkingstokken. ‘Amai goed goed! Dat is tenminste nog eens muziek! Dat is nog eens sfeer! Allez, Leo geeft eens 5 euro aan die muziekkanten hier. Goed!’ De vrouw klapt enthousiast mee. De man zoekt naar geld in zijn portemonnee.  Een gepensioneerde bebaarde man met een beige schoudertas komt aangezoefd op zijn elektrisch step. Hij grabbelt een hoopje muntstukken uit zijn broekzak en gooit ze samen met een kleurrijk briefje in de openstaande instrumentenkoffer.  Op de vrolijke flyer staat: ‘Lokale talenten gezocht voor wekelijks optreden in de tuin van de plaatselijke bibliotheek!’ Hij knipoogt, steekt zijn duim omhoog en zoeft weer weg. Yes! Onze carrière is gestart. We worden beroemd!

Evelien Meulders
39 0

Vergeet-me-nietje uit Testerep

Ik ben hier ooit geweest maar ik weet niet of ik er nog écht ben. Soms kan je me zien. 's Avonds, in de schemering. Of 's ochtends, bij het ochtendgloren wanneer je, bijvoorbeeld, occasioneel, vanop de dijk van Oostende naar het westen kijkt - noordwesten eigenlijk - En je tussen de glinsteringen op het water, reflecties van de paarsroze zon, en harmonieus begeleid door een koor van wulpen, woudapen en zilvermeeuwen, de contouren van mijn verzonken aanwezigheid ziet verschijnen. Ik ben er nog, ook al ben ik er niet meer. Ik trok een streep door het landschap en onder het geheugen van de Oostendenaar. Ze zullen me niet vergeten. Toch?   Ooit was ik een oase Een baken van schorren en duinen  in een woestijn van water. Een buffer tussen jou op het land en de Grote Noordzee met tussen jou en mij niet meer dan een ondiepe, natte snee Ik torste de branding. Ik slikte het zout. Ik huisde leven, heel veel leven. Herders lieten hun schapen me begrazen maar de mensen zelf kwamen niet mee. Mijn land was te woest, de zee te wild om ook voor hen een veilige haven te zijn.   Tot de graven ons graf kwamen graven.   Margareta had beschikt. Ik zou kapituleren, zij kapitaliseren. Mijn duinen werden afgevlakt. De geul drooggelegd, De polders ingemetst. Ik had geen weerwoord. Niet tegen de mens, niet tegen de mijn, niet tegen de stad. Niet tegen het water. En het water sprak, woest. Een paar natte kletsen en toen een orkaan. Zo ben ik komen te gaan. Het is te zeggen, ik ben gebleven. Ik ben er nog.   Geen mens die me nog wil. Geen slikken of schorren meer. Geen rots in de branding. Mijn fiere zang, mijn pracht en praal verwerden tot een ijl stemmetje en een ordinaire zandbak.   Maar ik ben er dus nog, ergens ten noordwesten van de dijk van Oostende. Ik voel nog elke dag het water klotsen Proef het zilte van de zee. Eb en vloed blijven me bespelen. Schepen varen om me heen.  Ik heb nog een verhaal te vertellen.   Mijn ijle stemmetje luidt de echo's van een ver verleden. Een jaar of zestienhonderd geleden toen alles nog beter was. Of toch voor mij. Toen ik nog mijn waarden kon leven. Het land beschermde met de macht van een stoere zeebonk en de gratie van een vorstin. Want het is waar: In mijn schoot ontstond de koningin der badsteden. Mijn mijnen voedden het volk. Ik wist waarvoor ik bestond. Wie ben ik nog, nu jij me hebt verlaten? Mens Je hebt me bezocht, beroofd, bebouwd. Verbouwd en ontkracht. Ontmanteld teruggegeven aan de zee. En alle mooie gebouwen van het eerste Oostende nam ik met me mee. Maar ik ben er nog. Begraven onder het water. Bepist door de hond. 's Avonds, wanneer het donker wordt kan je mijn stem nog horen. Zodra de stilte is neergedaald over de appartementen op de dijk. Dan fluister ik je toe: Mens, ik heb je altijd liefgehad. En nu nog steeds. Maar luister en herinner mijn verhaal. Voor je het weet wordt het pas écht herrie in de keet.  

MarijkeD
26 2

De documentaire

Het is niets voor mij, maar toch, op zo’n momenten moet je er staan. Het beantwoorden van de vragen ging vlot. De aanzet was aangrijpend, bij het op het podium komen van haar werd het stil. Ze huilde. Ik nam haar vast bij de schouders en troostte haar. Jezelf terugzien in moeilijke situaties op groot scherm is erg confronterend, ook al deed ze er - voor het publiek - graag een schepje bovenop.  Mijn documentaire over asiel werd vertoond in het cultuurcentrum van mijn thuisstad. Een belangrijk moment omdat eindelijk familie en vrienden konden zien wat me die afgelopen jaren bezig had gehouden. Magda, hoofdpersonage van de film, was aanwezig. Na de film beantwoordden we samen de vragen van het publiek. Daarbij zaten mijn kinderen, Blauw mijn partner en haar ouders. Mijn moeder. Mijn vader niet. Leda, mijn jongste, maakte indruk. Vijf jaar en vragen stellen en plein public waar iedereen aan dacht maar niet durfde: “Waarom sloeg de mama haar kindje?” Een moment waarna je de muizen kon horen lopen. Magda legde uit hoe de omstandigheden en haar opvoeding in Albanië zulke dingen nu eenmaal met zich meebrachten. Dat ze het zo niet meer zou doen, maar ze wuifde het ook niet weg. Zij had zulk een opvoeding meegemaakt en het ging toch goed met haar: ‘je ne fume pas, je ne prends pas d'alcool ou de drogues, je respect les gens...’ Midden in het gewoel van een uitvoerig met hapjes en drank gevulde receptie, kreeg ik eindelijk het gevoel dat het verhaal geslaagd was: het had indruk gemaakt en was visueel stijlvol, zei men. Dat ik het kracht had kunnen bijzetten door het nawoord met Magda te verzorgen was een mooie bonus. En net als haar, kon ook ik me nu eindelijk tonen. Ik dronk nog eens goed door van de gratis aangeboden cava en voelde me heel even bijzonder sterk. Ja, zo mag het zijn. Op dat moment klampte mijn moeder me vast: ‘We moeten spreken, uw vader is erg ongelukkig, al een tijdje in depressie, dat weet ge, en dat heeft met u te maken, omdat gij uw naam hebt veranderd, dat is heel respectloos.’‘Maar ik heb mijn naam niet veranderd, ik heb gewoon de S toegevoegd tussen mijn voornaam en achternaam?!’‘Neen, ge zei dat ge uw naam ging veranderen tegen de psycholoog, weet ge nog, en in uw mails staan ook uw beide namen en het ergste van al, ge hebt uw kinderen daarbij betrokken.’ Ik viel, ik brak, ik kotste. ‘Euh… ik wilde er geen taboe van maken. De kinderen moeten ook het verleden kennen. En zij kiezen zelf. Zij gaan hun achternaam niet veranderen. Ze zijn zo geboren. En ik wilde het toelaten, dat stukje van mezelf.’ Maar dat drong niet door. Ze trok me weg uit de massa die passeerde en fluisterde. ‘We moeten afspreken, ik wil dat ge met hem praat. En dat is niet alles…’ ‘Neen mama, nu niet…waarom nu?!’ Ze zei vervolgens nog wat dingen die ik snel wilde vergeten. Waarna ik me losrukte en verder ging met een brede glimlach, wat met de mensen keuvelde over de film en de thematiek van de vluchteling in België. Binnenin schreeuwde ik, zoals alleen ik dat kan, met een strakke glimlach terwijl de wereld instort. Tegen dat de drukte geluwd was vroeg ik mijn moeder om dit verder uit te klaren. Ze vertelde hoe dat het hem gekwetst had en dat hij er nu nog mee zat. ‘Maar dat was drie jaar geleden, toen ik zelf in volle identiteitscrisis zat! Waarom kom je er nu pas mee af?’ Stilte. Ik voelde wel dat er een zekere afstand was gegroeid tussen ons, maar er werd nooit over gepraat.  Alles werd zoals steeds in een minzame wurggreep verzwegen, zo ging dat, totdat het zich keihard manifesteerde. ‘Waarom begin je er nu over? Nu op deze avond?!’‘Ik moest wel, 't is bijna kerstmis… en het duurt al zo lang.’‘Had me dan gewoon gebeld en ik was afgekomen en dan zou ik het wel uitleggen, waarom en hoe het toen in mijn hoofd zat, in zoverre ik het zelf al zou kunnen vatten.’ Ze kon nu eenmaal niet anders. Ik zei haar dat ik de volgende dag, als ik Magda aan het station had afgezet, wel langs zou komen. Rond middernacht was iedereen weg en ik thuis. Blauw omarmde me en troostte me zo goed als ze kon. Zoals gewoonlijk viel zij snel in slaap. Ik niet. Het zette me weer aan het twijfelen, over mezelf, over wie ik ben, over Bart V, de geadopteerde of Bart S de genegeerde of... In alle vertwijfeling stond ik op en haalde in mijn e-mailhandtekening, op de website en zo goed als kon online, overal, de S weg.  En toch, en toch. ‘Je oorsprong ligt in de S, je levensweg in je V.' Zei Blauw me nog.‘Mijn eigen weg ligt in Bart, in diegene die ik nu ben.’‘Ja, en als je voelt dat die S daarin thuishoort dan is dat oké.’  Ik glimlachte even. Ja, het kan ook de S zijn van Sexy en Superpappa en…  Later sprak ik met mijn moeder en mijn vader, waarvan ik de achternaam geadopteerd had gekregen. Ik probeerde alles te kaderen en de gemoedstoestand weer tot een normaal niveau te brengen. Een ander verhaal. En die S? De S verdween op zolder in een oud fotoalbum met hem, mijn natuurlijke vader er niet bij in. En een rapport van het eerste studiejaar met mijn echte achternaam. Weg, onder het stof in een plastic bak.  Sinds die avond heb ik niets meer gefilmd dat echt van mij was.     Bart (S.) Vermeer

Bart Vermeer
73 1

onderhuids 4

Ik drink mijn chocomelk terwijl mama met een vriendin praat over een gebeurtenis in haar jeugd. Omdat ik het verhaal al van kop tot staart ken, richten mijn oren zich op de tafel langs ons. Daar verkopen twee mannen elkaar vunzige praat. 'Ik heb eens een hoer geneukt die de prijslijst getatoëerd had op haar rug,' zei de een.'Dat is nog niets, ik heb eens een trio gehad met de zangeressen van..' ging de ander verder.Ik kijk naar buiten en zie een vrouw lopen, ze lijkt verdacht veel op het meisje. Of was het de zon?'Ik moet naar toilet,' zei ik. Mijn moeder knikte zonder haar verhaal te pauzeren.Ik glipte van mijn stoel en manouvreerde me tussen de tafels. Grote mensen hebben de neiging niets op te merken onder de één meter twintig. Er kwam een grote groep oudere dames binnen, de voorste praatte nog tegen de achterste terwijl ze naar een lege tafel marcheerde.Tegen dat de groep binnen was, was het meisje weg.Ik ging terug naar binnen, botste tegen iemand aan. Het was mijn moeder.'Ik denk dat ik iemand zag,' zei ik. We zaten terug aan tafel en ik eigende me een krant toe. De kruiswoordraadsels waren ingevuld, de sudoku maar half. Toen zag ik dat er twee negens in een vak zaten en liet het maar zo.Op een andere pagine stond een review van een boek. Het ging als volgt:Het hoofdpersonage is saai, hij beschouwt van alles, maar doet niets. Hij wil niets, of doet er geen moeite voor, dat maakt het plot zo goed als onbestaand. Dat en de verleden tijd gebruiken doet het boek zo traag aanvoelen dat het huiswerk wordt. Een boek om langs de wc te houden bij darmproblemen. Het kreeg drie sterren van de vijf.Ik voelde mijn hoofd vervagen, alsof ik in een mistbank fietste. En de lamp niet meer verlichte dan de mist voor me. Er stond een gedicht geschreven, in zwarte inkt. Los over een pagina reclame voor een all-in vakantie. Sporen in het korenKoren zingen, opgaande zonDoornen verdwijnenDuizend klingen verschijnenAan de horizon Een koe en haar lammetjeKauwend op het grasNat van dauw, net glinsterend glasEen vogel springt van een takIk wou dat ik het was Ik schreef verder, in blauwe inkt -mijn moeder had altijd wel een pen op zak- een zelfgemaakte rijm. Of ik denk dat ik het schreef, want ik hield de pen vast. Ik ben te kleinAls medicijnMaar helicopter boven jouw pijn Ik luisterde verder naar het verhaal van mijn moeder. Het werd een soort mantra, een verankeringspunt. Alsof heel haar psyche gebaseerd was op dat ene verhaal. Maar waarom vond ik het dan zo onbelangrijk? Welk verhaal zou ik de wereld vertellen? Ik dacht aan de review, aan het eind van het leven. Drie sterren.Mijn wang rustte op de palm van mijn rechter hand. Mijn linkerhand speelde met het rietje van de chocomelk. Drie sterren, vier als ik het meisje vond.

Stelselmatig
0 0