Zoeken

Nieuwjaarsbriefje van de pen aan het papier

Je weet het dus nog? Ik ging kopje onder in het bakelieten potje door het gaatje, dat net zo groot was als de omvang  van mijn dikste kleurpotloodvriend in de pennenzak. Vol met donkerblauwe inkt werd ik aan het randje afgestreken opdat ik geen vlekken op je maagdelijk witte velletje zou maken. Soms vergat men mij af te strijken en kon ik het niet helpen dat je een klodder inkt te verwerken kreeg. Dat speet mij zeer, vooral wanneer jij dan plotseling als een prop in de papiermand terecht kwam.  Gelukkig was er ook jouw zachte roze vriend die vloeiend de inkt opslorpte waardoor ik je verder mocht vol pennen. In de tijd dat de houder waarin ik werd geschoven nog wat bibberde en ik nog moest leren welke letters ik moest schrijven, had jij nog fijne blauwe lijntjes. Later verdwenen ze en kreeg ik het moeilijk om alles in rechte banen te leiden. Wat was jij prachtig toen ik aan de doopmeter van mijn bezitter de allereerste nieuwjaarsbrief schreef. Jij schitterde gewoon, met jouw zilveren sterretjes en kleurenprenten van kinderen die speelden in de sneeuw. Mijn geschrift was mooi, maar beverig en ook al had ik alles eerst in klad voorgeschreven maakte ik toch een foutje, dat ik dan maar doorstreept heb. Hoe gek klonk de beleefdheidsformule die ik van mijn tienjarige eigenaar moest schrijven: ‘Uw toegenegen doopkind’. Daar heb je vast mee gelachen, net als met dat rijmpje dat ik voor de grap schreef: Liefste meter, één centje is goed, twee centjes zijn beter. Hij die mij al die jaren toeliet jou te beschrijven neemt mij helaas steeds minder ter hand, maar gelukkig laat hij mij dicht bij zijn computer liggen. Vanuit die bevoorrechte positie kan ik dan meekijken en lezen wat hij via een bord met toetsen op een scherm projecteert met een digitale witte vlek, die de pretentie heeft er als jij uit te zien. Sinds geruime tijd neemt hij zo deel aan schrijfopdrachten, waarvoor ik af en toe in een kladboekje mag voorschrijven wat uiteindelijk op het scherm terecht komt. Herinner jij de uitdrukking: ‘Wat baten kaars en bril als de uil niet zien en lezen wil’? Dat waren nog eens tijden, toen wij regelmatig bij kaarslicht mochten samenwerken. Weet jij dat ik, inktpotten en potloden in het woordenboek als ‘ouderwets’ schrijfgerei bestempeld worden? Jij bent natuurlijk nog lang niet afgeschreven al wordt je nu veeleer bedrukt dan beschreven. Ook al ziet de toekomst er voor mij eerder somber uit, wil ik je voor het komende jaar alle voorspoed toewensen. Wat ik zo fantastisch vind is dat jij tegenwoordig zelfs als prop of als snippers gerecycleerd wordt en telkens weer in een andere gedaante opduikt. Er dreigt wel een groot gevaar dat bekend staat als IPad. Dat lijkt op een telefoon met een klein scherm waarmee ook geschreven kan worden en zo mobiel is dat er van pen en papier totaal geen sprake meer is. Ik merk ook aan de commentaren van collega’s van mijn bezitter dat ze het meer en meer gaan gebruiken, want hun teksten tellen eens zo veel schrijffouten als voorheen. Verschrijvingen hebben wij ook gekend, maar samen met vriend gum konden wij gebreken steeds tot een minimum beperken of wegvagen. Mijn papiertje fijn, ik hoop dat wij nog lang samen mogen zijn.    

Vic de Bourg
19 2

Krulhaar

Lang geleden, in de tijd dat mensen en dieren elkaar nog begrepen, leefde een jongetje van acht jaar met zijn ouders op een heuvel. Samen met hen kwamen dieren een pootje helpen bij het groenten telen. Vossen kwamen diepe putten graven waar knollen konden bewaard worden. Kippen, katten, honden en andere dieren hielpen op hun manier om de grond te bewerken en klaar te maken voor nieuwe planten. Ze klauwden, krabden, scharrelden, wroeten tot de grond poreus genoeg was om te planten. De honden dabberden alle jonge plantjes en zaadjes onder. Een olifant woonde iets verder en wist dat hij op zo een moment zeer nuttig was. Uit de beek slurpte hij water en sproeide dit in het rond. Vader en moeder keken toe en waren zeer tevreden. Bij Krulhaar, hun zoontje, was altijd een jonge hond in de buurt. Ook wanneer er niet voor de velden moest gezorgd worden, waren ze bij elkaar. Krulhaar speelde dan met zijn vriend Kwispel. De gekste spelletjes kwamen aan bod. Benoemen deden ze niet, toch kennen we er nu nog enkele van: hondje over, mensje over is er zo een van, dolgelukkig werden ze door over elkaars rug te springen. Wanneer ze op stap waren, was Krulhaar eerst bang geweest toen hij soortgenoten zag. Dichterbij komen deed hij niet. Ze lagen naast elkaar verscholen achter een obstakel, om te zien of ze iets herkenden in het doen en laten van de groep. Met gegrom of een glimlach begrepen ze gelijkenis. Het was niet bij die ene groep gebleven, ze waren verder op zoek gegaan. Bij nieuwe groepen, groot of klein, waar overeenkomsten te zien waren, keken ze naar elkaar en voelden een opwinding. Kwispel was voor hem onmisbaar. Met zijn snuit tegen de grond vond hij de weg makkelijk terug. Ook wanneer ze langer weg waren en de maag om vertering vroeg, kon Kwispel snel een hapje vinden. Dikwijls deelden ze dat. Zo zaten ze vergenoegd te kauwen terwijl hun ogen elkaar niet loslieten. De verrukkelijkheid straalde tussen hen. Op één van de tochten bleef Krulhaar verbaasd staan. Zag hij daar geen ander klein menswezen dat naar iets aan het turen was. Een mensgroep was niet direct te zien, was zij alleen op de wereld? Krulhaar keek gefascineerd naar het menswezen. Het gezicht was grotendeels verborgen door het lange haar. Het leek een lichte sikkel die gedragen werd door een donkere gestalte. Een lange tijd stond zij stokstijf te staren. Hij kon zich niet voorstellen waar ze naar keek. Gebiologeerd bleven zijn ogen aan dat figuur kleven tot Kwispel een klagend geluid liet horen. Heel de terugweg bleef hem het beeld bij. Ook dat voelde Kwispel, hij gromde terwijl hij oogcontact zocht. In het kamp vlijde Kwispel zich aan de voeten van Krulhaar en bleef vruchteloos contact zoeken. Een week later was Krulhaar duidelijk blij dat hij werd weggestuurd. Met een huppelpas was hij vertrokken zonder op Kwispel te letten. Natuurlijk voelde die de afwezigheid van zijn vriend onmiddellijk. Op een drafje was hij hem bijgebeend. Zonder op hem te letten echter spoedde Krulhaar zich naar de plek van vorige keer. Perplex bleef hij staan. Dat klein menswezen was veel dichterbij en zag hem aankomen. Een glimlach tekende haar lippen terwijl haar bolle wangen lichtrood kleurden. Krulhaar kon niet bewegen, zijn voeten voelden als lood. Kwispel holde hem bijna voorbij, keek naar zijn vriend met een klagend gehuil. Krulhaar bleef genieten van het vriendelijke vreemde gezicht. Zijn hart klopte, klopte zo hevig dat hij bang werd dat het een laatste tik wilde geven. Bedremmeld draaide hij zich om en volgde Kwispel, die met de staart tussen de achterpoten en de kop in het zand voorop liep. Nog een week later was Krulhaar voorzichtiger. Met een langzame pas stapte hij de bekende route. Kwispel moest nu ook niet rennen om hem bij te benen. Onderweg voelde hij het verlangen van Krulhaar naar een weerzien. Toen hij naar boven keek zag hij zweetdruppels op zijn voorhoofd. Dat had hij nog nooit gemerkt, vreemd. Zou dat aan dat verlanggevoel liggen dat Krulhaar moest zweten? Ook hoorde hij een vreemd getik. Was dat er ook niet de vorige keer, misschien wel iets rustiger nu? Waar hij vorige week vastgenageld stond, bleef Krulhaar staan. Zijn ogen bleven gefixeerd op een punt, het punt waar hij nu niemand zag. Teleurgesteld zette hij zich naast zijn vriend. Kwispel genoot van zijn nabijheid en liet dat duidelijk voelen. Krulhaar was met zijn gedachten bij de verlaten plek. Hij voelde zijn hart samentrekken en zuchtte. Toen hij zich teleurgesteld omdraaide, ontwaarde hij in de verte een sikkel. Deze keer staarde zij de andere kant uit. Wat vreemd, dacht hij, zo leerde ik die kleine mens kennen. En toch is het anders. Vol in gedachten en toch met een hart dat wilder tekeer ging, schuifelde hij naar zijn ouders. Kwispel bemerkte het vreemde maar voelde zich toch blijer dan de vorige keer. De volgende week wandelde Krulhaar, zonder het te beseffen, in zijn voetsporen. Kwispel deed zijn naam via zijn staart alle eer aan. Opgetogen volgde hij. Hoe verder ze kwamen, hoe sneller Krulhaar stapte. Kwispel trok een vragende snuit waar Krulhaar geen aandacht voor had. Ineens begon hij te lopen, waarom wist hij niet. Kwispel was verwonderd en bleef staan. Het geluid in de omgeving viel weg, het was windstil. Het werd zo fris dat Kwispel zich plat op zijn buik aan de grond wilde warmen. Zag hij daar nu niet dat kleine menswezen? Het leek wel zo, maar niets van het gezicht was te bespeuren. Met de snel opgekomen donkerte was het moeilijk om zeker te zijn. Maar toch, maar toch. Achter het hoofd van dat klein menswezen zag hij stralen. Daar verscheen zeer langzaam het opgewekte gezicht van zijn menswezenvriend. Hoe meer hij de opgewonden blik van zijn vriend kon zien, hoe warmer het werd. Kwispel sloeg zijn staart heen en weer, met zijn kermend gehuil ontwaakte de omgeving.

Luc Van Roosbroeck
0 0

Witte slippers

In een flits denk ik dat de dertiger in het rode trainingspak over straat loopt op witte sportsokken. Hij wandelt met wat Amerikanen een “Swagger” noemen, ouderen herkennen hier John Wayne en minder ouderen herkennen vrijwel elke hiphop-ster, zo’n wiegende, zelfverzekerde tred. Bij nadere bestudering loopt die knul niet slechts op sportsokken, hij heeft ze zelfs in slippers gestoken, badslippers om precies te zijn. En zal ik het erger maken? Hij loopt op WITTE badslippers. Zomaar midden in een winkelstraat en geen badkamer in de buurt.   Met een dichtgevouwen boodschappentas van de Lidl onder zijn arm. Een sukkel onderweg naar een volkorenbrood, een pak melk en misschien wel een kraslot.   Ik staar naar zijn voeten en volg hem totdat hij om de hoek verdwijnt. Wat bezielt zo iemand? In zijn schuurtje, of als hij in een appartement woont in de badkamer, pakt hij zijn pas gekochte lichtblauwe slippers uit en legt deze midden op een krant. Hij neemt de spuitbus, die hij speciaal hiervoor bij de hobbyzaak aanschafte, en zorgvuldig, met de tong tussen de lippen, verft hij de slippers. Zonder strepen. En rustig laten drogen, niet te snel aantrekken! Hij wil geen doffe plekken op de lak. Eerst een uurtje FIFA spelen en onder de douche aan zichzelf denken. Daarna een kop koffie en de e-sigaret vullen met aardbeiensmaak en pas als het tankje helemaal leeg is, voorzichtig de slipper bevoelen of de verf droog is. Geduld, daar draait het om, dat is het verschil tussen succes en falen.    Zodra de lak uitgehard is, belt hij zijn moeder. Mannen van die leeftijd die op slippers buiten lopen, bellen elke dag hun moeder. Als een dertigjarige, of iemand op welke leeftijd dan ook, een relatie heeft (met M/V), wordt je met badslippers bij de deur tegengehouden. Helemaal als deze wit zijn. Niemand wil zijn of haar partner zo voor schut zien gaan. Het straalt ook op de partner af en die wil niet in de rij bij de slager aangesproken worden met de achteloze opmerking: ‘Die Henk van jou heeft mooi schoeisel,’ of: ‘Zo, zo, zo, maakt Henk een slippertje?’ En dat de wachtenden op gehakt, gebraden kip en worst instemmend grinniken. Waarna slager Vleeshouwer iedereen tot de orde roept met: ‘Koppen dicht! We beledigen geen klanten, Henk kan het ook niet helpen dat zijn douche aan de andere kant van de stad is.' Hij doorklieft met een ferme klap een varkenspoot. 'Wees blij dat hij niet in zijn witte onderbroek loopt.’    De slipperloper is dus relatieloos en belt zijn moeder.   ‘Mam, het is vandaag een speciale dag. U mag drie keer raden.’   ‘Zeg het maar schat,’ antwoordt zijn moeder en ze vervolgt bezorgd: ‘Je zat toch niet op je knieën bij de brievenbus en door dat gluurtje te loeren naar je buurmeisje op weg naar school? Je beloofde dat niet meer te doen!’     Niets van dat alles natuurlijk. Hij houdt een korte pauze om de spanning te verhogen en met trots in zijn stem meldt hij: ‘Ik heb mijn slippers wit geverfd.’   ‘Lieverd toch!’ Mama is opgelucht. ‘Ik wist dat je het in je hebt. Wat zal iedereen opkijken!’   ‘Over drie uur zijn ze droog en daarna ga ik naar de supermarkt.’   ‘Ik ben trots op je. Vergeet de bananen niet.’   En tevreden hangen ze op. Op sommige momenten, zoals nu tijdens het winkelen, maar het kan ook wachtend op de trein of met een peertje op een bank in het park, voel ik mij ver uitsteken boven mijn omgeving. Het enige dat ik nodig heb is een stakker die langsstiefelt die ik koppel aan mijn fantasie waarin de persoon van mijn aandacht deze keer hard werkt om zijn slippers wit te krijgen en waar een moeder als enige in de wereld trots op hem is.   Met een superieure swagger swing ik verder en bestel ik bij “Charles Coffee Corner” een cappuccino, vandaag gaat deze jongen niet aan de koffie met melk.

MCH
18 2

Stilte aan het front

Een herfstdag in oktober 1917 [Flashback] Ik dwaal rond over de grijsgrauwe slagvelden rond Ieper. Het is nog vroeg in de ochtend. Rondom mij een mistig landschap van alleen maar kraters, prikkeldraad en vernieling. Het lijkt wel alsof ik word opgezogen door het niemandsland en de duizenden lijken die haar bewonen. Ik vergeet zowaar even dat we in een offensief zitten. Kanonnen bulderen, geweren blaffen en granaten slaan in. Nog meer dood en verderf. Alsof er nog niet genoeg is geweest. Ik was nooit een voorstander van deze oorlog. Kanonnenvlees, meer dan dat zijn we niet voor de grote heren die deze oorlog zijn begonnen. Wijt het aan mijn karakter of aan het feit dat ik het nut er helemaal niet van in zie. Ik voel echt niet de behoefte om wat Duitsers neer te knallen voor een beetje roem. Thomas is wel zo. Die meldde zich zelfs vrijwillig aan om hier te mogen vechten. Wat waren mijn ouders trots op mijn kleine broer. “Ach, leek je maar wat meer op Thomas!”, hoor ik vader nog zeggen. Een mortier slaat dichtbij in. Het haalt me weg uit mijn gedachten, terug naar het front. Waar is Thomas zelfs? Zojuist liep hij nog vlak langs me. Haastig begin ik rond me te kijken in de hoop hem terug te vinden. De dikke mist beperkt echter het zicht zodanig dat ik enkel wat vage schimmen kan onderscheiden. Ik zet al mijn hoop in op de figuren die een paar luttele meters voor me lopen. Twijfelend ga ik naar ze toe. Wat als het Duitsers zijn die hier vlak langs me staan? Ik heb geen flauw benul in wiens voordeel de slag uitdraait. Het moet voor Thomas, praat ik mezelf moed in. Met mijn bajonet in de aanslag nader ik de soldaten. Niet dat ik me hier zou weten te verdedigen tegen een groepje van de vijand. Toch geeft het me ergens een gevoel van veiligheid. Ik roep mijn kleine broer. Geen antwoord natuurlijk. Kan ook moeilijk anders als de kanonnen geen moment zwijgen. De grond davert door een enorme explosie dichtbij. Wankelend probeer ik mijn zoektocht verder te zetten. De soldaten zijn inmiddels verdwenen in de kille mist die boven het niemandsland zweeft. Verdorie! Wat als dat Thomas is? . . . . Mijn ogen openen zich. Een fel brandend licht schijnt me recht in het gezicht. Het is stil. Oorverdovend stil. Ben ik dood? Is dit God die me bij zich roept? Stilaan wennen mijn ogen aan het licht en ik bemerk enkele contouren die langs me lijken te staan. Dan lijkt mijn gehoor terug te keren. Een sterk geroezemoes overweldigt me. “Naam?” kan ik precies onderscheiden uit de drukte. Ik voel me suf. Alsof alle kracht uit mijn lichaam is weggevlucht. Gaan lopen voor de Duitsers. Duitsers? Waar ben ik eigenlijk? Waar is het slagveld en waar is Thomas? Ik probeer te achterhalen waar ik in godsnaam ben terechtgekomen. Ik lig op een bed. Vastgebonden, zo lijkt het wel. Een koor van geschreeuw en gejammer dringt mijn hoofd binnen. Geen enkele geur dringt tot me door, mijn reukzin heeft me duidelijk in de steek gelaten. Ik wend mijn ogen af van het intense licht en probeer rondom me te kijken. Eerst zie ik de gewonde soldaten. Dan hoor ik ze. Moedeloos schreeuwen ze het uit van de pijn. Alsof ze er liever gewoon een einde aan willen maken. Langs mij blaast iemand zijn laatste adem uit. Eentje minder die moet lijden op deze gruwelijke plaats. Maar waarom lig ik hier dan? “Naam?” herhaalt iemand nu harder. Mijn oog valt op de verpleegster en de dokter die langs mijn bed staan. Beiden gehuld in een schort die misschien ooit wit was, maar die benaming al lang niet meer waard is. “Naam?” vraagt de dokter nogmaals. “Dokter, ik denk niet dat hij in staat is om op uw vragen te reageren,” richt de verpleegster zich op een voorzichtige manier tot haar meerdere. “We hebben hem iets gegeven om te kalmeren.” “Op het eerste zicht heeft hij geen verwondingen,” steekt de dokter van wal. “Hij bloedt zelfs niet eens! Waarom sturen ze zo een lui naar ons!” De dokter komt me niet bepaald vriendelijk over. Ik heb medelijden met de mensen die hem een hele dag moeten verduren. De verpleegster lijkt enigszins geschrokken door de toon van de dokter. “Toen hij hier binnen werd gebracht had hij een ernstige paniekaanval en riep hij constant de naam van een zekere Tom of Thomas. Hij was zo onrustig dat we hem moesten vastbinden en platspuiten.” “Ach, weer eentje die niet snel genoeg van het front weg kon zijn dus,” begint de dokter woedend terwijl hij zijn rug naar me toekeert. “Dit is toch geen plaats om een paar lafaards op te vangen die doen alsof hen iets mankeert, gewoon om de oorlog te ontlopen!” “Hij heeft zijn beide armen en benen nog,” gaat hij verder “Hij heeft hier niets verloren. We sturen hem terug naar het front.” “Dokter, u weet toch dat we sinds kort patiënten zoals hem moeten doorsturen naar een psychiatrische veldhosp…,” de verpleegster wordt abrupt onderbroken door de dokter. “Die charlatans met hun gezever over emoties en mentale verwondingen. Doe wat je niet laten kan. Ik moet hier écht medisch werk verrichten. Soldaten die écht gewond zijn!” De verpleegster is duidelijk aangedaan door de onverschilligheid van de man langs wiens zijde ze al zovele soldaten heeft verzorgd. Wanneer ze doorheeft dat ik haar al een tijdje aankijk, komt ze plots naar me toe. Nu ze zo vlak langs me staat zie ik haar gezicht pas echt goed. Haar jeugdige en onschuldige uitstraling verraadt dat ze niet veel ouder is dan achttien. Een bos donkerbruin haar, chaotisch in een dot opgestoken, gaat schuil onder haar verpleegsterskapje. “Hij is niet altijd zo hoor,” vangt ze aan terwijl ze me met haar helderblauwe ogen aankijkt. “Zijn zoon sneuvelde echter een tijdje geleden en nu kan hij soms wel eens nors overkomen.” “Ach, ik heb niet echt meegeluisterd,” lieg ik. “Je bent je tong dus toch niet verloren,” grapt ze terwijl ze haar glimlach voor de eerste keer ontbloot. “Waar ben ik? En wat doe ik hier?” vraag ik aan de verpleegster. Ik wil nu echt wel eens antwoorden krijgen. “Je bent in het veldhospitaal nabij Ieper. Ze vonden je in een krater op het slagveld, helemaal alleen en in shock.” Ze kijkt me bezorgd aan alsof ik een kleuter ben die net van zijn fiets is gevallen. “Laat me je even losmaken. Het ergste lijkt me wel voorbij te zijn.” Haar aanwezigheid doet me vergeten dat ik ben vastgebonden. “Waar is Thomas?” vraag ik verontrust. “Thomas. Dat was het,” zegt ze enthousiast alsof ze net een weddenschap heeft gewonnen. “Waar is hij?” Opgelucht kijk ik rondom me. “Het spijt me. Ik ken geen Thomas. Je bent gewoon al zijn naam aan het mompelen sinds je hier bent.” Haar antwoord doet mijn gevoel van opluchting weer verdwijnen, als sneeuw voor de zon. “Thomas Bennett. Mijn kleine broer. Ik had moeder nog beloofd hem in de gaten te houden.” Terwijl ik het over mijn broer heb, besef ik dat ik mezelf nog niet eens heb voorgesteld. “John trouwens. John Bennett.” Ik steek mijn hand weifelend uit. “Alicia Smith. Aangenaam,” en ze steekt haar hand uit en schudt de mijne. “Het spijt me echt van je broer,” gaat ze verder. “Ik zou willen dat ik je kon helpen.” “Je helpt hier al genoeg mensen zo te zien,” zeg ik ietwat vleiend. Ik zie meteen aan haar gezicht dat ze minder leuk nieuws gaat brengen. “Ik vrees dat dat je hier niet kan blijven. Ze kunnen je veel beter helpen in het hospitaal hier een paar kilometer vandaan.” Voor ik afscheid van haar kan nemen wordt ze weggeroepen. Een nieuwe lading zwaargewonden wordt binnengebracht. Alicia verdwijnt tussen de andere verpleegsters, een lange shift van bloed en oplapwerk tegemoet. De regen komt met bakken uit de hemel vallen wanneer ik de hospitaaltent verlaat. Afgunstige blikken zijn er in overvloed. Verpleegsters, brancardiers en gewonde soldaten. Ze kijken me aan alsof ik de vijand ben. Zelfs de bestuurder van de transporttruck werpt me een vieze blik toe. Al is die misschien vooral pisnijdig omdat ik hem heb laten wachten in de gietende regen. Ik stap de laadbak van de truck in en neem plaats op een van de krakende houten zitbanken. Het opmerkelijke gezelschap voor deze rit wekt meteen mijn aandacht. Vlak langs me schuifelt een soldaat zenuwachtig heen en weer terwijl hij iets onverstaanbaar mompelt. Achteraan tokkelt er dan weer iemand voortdurend met zijn vingers tegen zijn voorhoofd. Het laat me niet bepaald comfortabel voelen. De meest vreemde snuiter zit echter tegenover me. Hij kijkt me indringend aan, zijn ogen wijd open. Het lijkt wel alsof hij recht door me heen kan zien, het oneindige tegemoet. Ik probeer zijn blik af te wenden, maar wat ik ook doe, hij blijft me gewoon griezelig aanstaren. Het is lang stil geweest. In de hospitaaltent, in de transporttruck en wie weet zelfs aan het front. Alsof de verweesde soldaat tegenover me het zag aankomen beginnen de kanonnen plots te bulderen. De symfonie van brullende projectielwerpers geeft me een benauwd gevoel. Het brengt me terug naar het front. Naar het niemandsland. Naar Thomas. . . . . Ik heb Thomas nog steeds niet gevonden. Het baart me nu echt zorgen. Wat als ik hem nooit vind? Wat als hij dood is en hier ergens vergeten blijft liggen tot het einde der dagen? De gedachte alleen al maakt me misselijk. Ik moet hem vinden. Ik heb een belofte gedaan aan moeder. Drie soldaten schuilen in een krater. Ze hebben zich zo klein mogelijk gemaakt, met hun handen over hun oren. Alsof ze het allemaal niet meer aankunnen. Wanneer ik me er langs leg, hoor ik een van hen iets mompelen. Tevergeefs vraag ik of ze mijn broer hebben gezien. Geen antwoord. Misschien zijn ze doof geworden door de duizenden bommen en granaten die ons hier om de oren vliegen. Het kan haast niet anders. Ik waag me terug het open niemandsland in. Weer slaat een projectiel dichtbij in de grond. Ik schrik me rot. Hoewel ik hem deze keer fluitend naar beneden hoor vallen laat ik me toch weer verrassen. Het doet me denken aan het onweer thuis. Aan de donder en de bliksem. Na de verblindende flits van de bliksemschicht probeer je je schrap te zetten voor de donderslag die elk moment kan gaan komen. Toch weet die je altijd weer onverwachts te verrassen. Dat is het! De soldaten van daarjuist zijn gewoon bang voor het onweer. Eigenlijk verschillen ze niet zoveel van elkaar, het onweer en de Duitse artillerie. Ze laten je ineenkrimpen van de schrik en doen je smeken om genade. Dat ze maar zo ver mogelijk hier vandaan inslaan. Ze onthullen hoe nietig we soms kunnen zijn. Ik zie mensen neervallen als dominostenen. De aanhoudende bombardementen boetseren het landschap naar eigen hand. Hier fabriceren ze een krater uit het niets. Daar laten ze er weer eentje verdwijnen in de vlakte. Een boomstam, die tot dan toe nog recht stond, wordt in tweeën gespleten. Zelfs de natuur overleeft het Duitse vuur blijkbaar niet. Elke minuut die voorbij gaat, doet mijn hoop om Thomas te vinden aanzienlijk slinken. Elke donderslag die de grond laat daveren, doet me twijfelen of mijn kleine broer de kogel met zijn naam er op nog niet heeft ontvangen. Ik moet hem vinden. Hij moet en hij zal veilig thuiskomen. . . . . Ik kom aan in het hospitaal waar Alicia het over had. De plaats waar ze me volgens haar kunnen helpen. Helpen met wat? Ik moet Thomas vinden en ik kom niet bepaald dichter bij het front. Een oudere verpleegster wacht ons op voor het vervallen gebouw dat met veel improvisatie als hospitaal kan doorgaan. Ze begeleidt ons naar de slaapzaal. Het plafond kraakt gevaarlijk. Het zou me niet verbazen moest een van deze dagen het dak gewoon naar beneden vallen en alles en iedereen met zich meenemen. Een dokter onderzoekt ons vluchtig en stelt dan een voorbarige diagnose. Hij spreekt vaak over Shell Shock. Ook bij mij kraamt hij tegen zijn assistente enkele haast onverstaanbare woorden uit en concludeert dan dat ik eerst een dag moet rusten vooraleer de behandeling begint. Ik hoor het met tegenzin aan. Niet dat ik sta te springen om terug naar het front te gaan, maar ik moet Thomas nog steeds vinden. Als ik ’s nachts door een hevig bombardement weer in een panische toestand terechtkom, acht de assistente de situatie blijkbaar ernstig genoeg om de dokter te gaan halen. Die besluit dadelijk met een elektrische shockbehandeling te beginnen. Twee stevige verpleegsters grijpen me vast en dragen me naar een afgelegen kamer wat verder de gang door. Ik word op een ligzetel neergegooid en het tweetal verpleegsters bevestigen enkele geleiders op mijn hoofd. Het angstzweet breekt me uit. Dan giert de elektriciteit door mijn hoofd. Ik bevind me in een combinatie van realiteit en herinnering. De kanonnen bulderen terwijl de stroom door mijn lichaam brandt. Ik hoor vaag de dokter naar me roepen en toch ploeter ik door de modder van het niemandsland. Een gruwelijkere behandeling bestaat er volgens mij niet. Tien luttele minuten in die folterkamer lijken wel uren te duren. De dokter, tot dan toe een aangename persoon, verandert daarbinnen in een ware duivel. Het voelt alsof de bliksem inslaat, niet op een of andere boom, maar in mijn hoofd. Dit allemaal terwijl de dokter en zijn hulpjes er vlak langs staan. De tweeënhalve dag in het hospitaal zijn misschien nog erger dan mijn tijd aan het front. Ik ben dan ook vrij opgelucht wanneer de dokter de zaal binnenkomt en enkele patiënten uitpikt om terug naar het front te sturen. Vooral wanneer hij mij er ook uit kiest. Het klinkt raar om verheugd te zijn terug naar het front te moeten. Zeker wanneer sommige anderen in de zaal de dokter smeken om maar niet terug te hoeven gaan. Mij kan het allemaal niet meer zo veel schelen. Het front is een hel. Deze plaats is een hel. Maar Thomas zit wel aan het front en niet hier. De weg van Ieper naar de frontlinie lijkt eeuwig te duren. De soldaten langs me in de truck bidden God om vergiffenis, om hen alsnog te redden van een ongewisse dood aan het front. De angst om te sterven overvalt ook mij soms, zeker nu ik Thomas nog steeds niet heb gevonden. Ik kan niet snel genoeg terug op het slagveld staan, dichter bij mijn kleine broer. De truck komt tot stilstand. Vanaf hier moeten we te voet verder, vertelt de bestuurder ons. Het is nog fris, zo vroeg op de ochtend. De vorstlaag die zich gedurende de nacht op de grond heeft gevormd, begint op te warmen en verandert de bodem in een grote modderpoel. Troepen wisselen elkaar af in de achterste loopgraven. Nu is het onze beurt. Het geeft me een goed gevoel dat iemand in mijn plaats weg kan zijn van het front. Hopelijk krijgt Thomas die kans ook. We lopen door de verbindingsweg naar de voorste loopgraaf. Haar karakter blijft me elke keer weer verbijsteren. Soldaten tot hun enkels verzakt in een mengsel van modder, bloed en uitwerpselen. Lijken die nog niet zijn weggehaald maar wel al aangevreten door ratten en ander ongedierte. Ik ruik nog steeds niets, maar kan me inbeelden dat de stank ondraaglijk moet zijn. De kanonnen zwijgen voor een keer. Stilte aan het front. Stilte voor de storm. Soldaten maken zich klaar voor een nieuw offensief. Deze aanval wordt beslissend, volgens de officieren. Een plan tot in de puntjes uitgedokterd. Het moet alleen nog maar uitgevoerd worden. Daar staan we dan. Honderden soldaten tegen elkaar gepropt in een smalle loopgraaf. Ze kijken elkaar bang aan, wachtend op dat ene signaal. Dan begint het onweer. Zware en lichte artillerie, van mortieren tot kanonnen, ze beginnen allemaal muziek te spelen. Loeiende deuntjes kondigen harde ontploffingen aan. De aarde davert en dreunt. Dan klinkt het fluitsignaal. Nu gaat het beginnen. Soldaten werken zich een weg naar boven via de sporten van de ladders. Sommige kunnen niet snel genoeg boven zijn, anderen grijpen de ladder twijfelend vast. Ik klim naar boven en voeg me zo snel mogelijk bij de rest van het peloton. De drassige modder van het niemandsland verzwelgt mijn laarzen, alsof mijn voeten en de grond een zijn geworden. Met elke stap die ik zet, voel ik me dichter bij Thomas. Boven mij, in de eens zo heldere lucht,  overheerst een machtsvertoon van projectielen. De kanonnen bulderen aan beide kanten. Wij die er pal tussenin vertoeven, zijn de dupe van dit helse onweer. Onze artillerie die vanuit de eigen loopgraaf zo behulpzaam en beschermend lijkt, is hier niet minder dreigend dan de Duitse. Ik vraag me af hoeveel langer deze plaats het onder de voortdurende bombardementen nog kan volhouden. Hier en daar staat nog één enkele boom recht. Het lijkt alsof die het vertikt neer te vallen, om de herinnering aan vroeger levend te houden. Een landschap van kraters blijft over, gevuld met troebel water en ratten. Ongedierte dat hier op miraculeuze wijze weet te overleven, terwijl niets of niemand anders dat kan. Elke mortier die inslaat maakt me een beetje kleiner, trekt me wat meer naar de grond toe. Ik kan dit niet meer aan. Soldaten vallen in groepen tegen de vlakte. Ze krijgen niet eens de kans zich te verweren. Ze verliezen armen, benen of delen van hun gezicht. Sommige hebben het geluk op slag dood te zijn. Anderen hoor ik het uitkrijsen van de pijn, verlangend naar het einde van dit noodlottig bestaan. Schuilend in een krater maak ik me zo klein mogelijk. Ik probeer hier ver vandaan te zijn. Het gruwelijke niemandsland beangstigt me, doet me beven en sidderen. Realiteit en herinnering lijken het weer tegen elkaar op te nemen. Ik dwaal af naar het slagveld van enkele dagen geleden. Naar Thomas. De kanonnen blijven bulderen terwijl ik steeds dichter bij mijn broer ben. Ik heb hem bijna gevonden, ik voel het. . . . . De hemel kleurt grijsbruin door de rook en de opvliegende modder. Akelige fluittonen en donderslagen verdoven mijn oren. Het niemandsland davert zonder ophouden. De wereld lijkt te vergaan. Een soldaat loopt vluchtig terug naar onze linie. Thomas? Ik roep zijn naam in de hoop dat hij doorheen deze overweldigende kanondreunen ook maar iets zou horen. Waarom loopt hij terug? Ik blijf zijn naam schreeuwen, ook al is het vrij hopeloos. Ik kan mijn eigen woorden amper verstaan. Een soldaat in onze loopgraaf legt zijn geweer aan. Hij mikt op Thomas. De storm aan mechanische geluiden verbergt de galm van het schot. Dan stopt de donder. De kanonnen, de mortieren, de houwitsers en de geweren. Plots zwijgen ze allemaal. Een oorverdovende stilte voltrekt zich over het niemandsland. Ik voel mezelf happen naar lucht. Mijn kleine broer valt levenloos neer.  

MauritsDodion
14 0

Bouwstenen

Ik heb iets met LEGO! Uren speelplezier hebben deze blokjes mij als kind en tiener bezorgd. Zo heb ik een hele stad gebouwd; van restaurant naar school, tot ziekenhuis; volgens mij was er zelfs een cabaret bij, waarna deze bouwkunsten door de denkbeeldige sloophamer werden gehaald en "het puin" keurig in een lege 15L verfpot verdween.   Als veertiger geniet ik nog steeds van deze steentjes. Ik ben nu gepromoveerd tot AFOL (Adult Fan Of Lego). Al beperk mij tegenwoordig tot de collector’s items, ik kan het niet laten om regelmatig langs de vitrine van de Lego-winkel in Wijnegem – Shop Eat Enjoy te wandelen om het laatste pronkstuk te bewonderen. Afgelopen zondag had ik prijs! Daar stond die dan, uitgestald, als ware het een museumstuk, de replica van een schrijfmachine uit 1864 die gebruikt werd door Ole Kirk Christiansen, oprichter van de Deense multinational. Het katapulteert mij terug naar de lessen mecanografie in de middelbare school en naar mijn gloednieuwe crèmekleurige Remington draagbare schrijfmachine. Ik heb haar heel toepasselijk Remi gedoopt en ze werd mijn kostbaarste bezit. Met de grootste zorg maakte ik wekelijks de zwarte toetsen schoon met een zacht sop. Met dezelfde zorg verving ik het lint zodat Remi haar maagdelijkheid niet verloor.  Dat mijn handen zwart als kool werden tijdens dit proces nam ik er graag bij.   De typeles werd mijn lievelingsvak; niet door het monotoon getokkel en het om het snelst typen maar het was vooral een handig excuus om mijn hoofd leeg te kunnen maken en te dagdromen van een carrière als scenarioschrijver in Hollywood. Pagina's vol heb ik geschreven, de ene zin al vloeiender en coherenter dan de andere. Drama was de rode draad doorheen mijn verhalen. Gebroken gezinnen, eenzaamheid, kleinburgerlijkheid, allemaal zaken die ik dagelijks kon waarnemen en die mij raakten. Tinseltown was te bling bling voor mij. Verder dan een sporadische bijdrage aan de universiteitskrant ben ik niet geraakt maar schrijven blijft een constante in mijn leven.   Op dit hebbeding van 200 EUR kan je weliswaar niet typen, toch is het een sierlijke herinnering aan een jeugd gevuld met creativiteit en een zeer levendige fantasie terwijl ik word aangespoord om mijn hersenspinsels op papier te blijven zetten. En dat is onbetaalbaar. Ja, met LEGO mag ik terug kind zijn.

Mephis
0 0

Slagersblues

Opgewekt maar toch peinzend doofde Kathy de lichten van haar winkel. Ze wreef zich in de handen. Dikke koude handen. Reeds vijfentwintig jaar had ze een slagerij die ze ‘slagerij, bij Kathy’ noemde, de klanten hielden het op ‘Kathy’, het leven was al moeilijk genoeg. Ze stond er al die tijd alleen voor. Door het harde werk waar ze, op drie weken in juli na, eigenlijk nooit mee ophield was ze in een constante staat van trance geraakt. Haar dagen leken al vijfentwintig jaar exact op elkaar. Tot zaterdag was het werken wat de klok sloeg, op zondag ging ze naar de viswinkel en bestelde ze een schotel vis. Die at ze met een glas witte Moezelwijn. Na dagen in het vlees te moeten graaien vond ze een visschotel er aangenaam en smakelijk uitzien. Ook met de visvrouw kon ze goed praten. Ze deelden dezelfde frustraties. Dat kwam ze te weten toen ze ooit een schotel vongolé vroeg, ze had daar zin in. Annita van de viswinkel zuchtte diep, haalde haar schouders enigszins somber op en staarde naar de grond terwijl ze voorzichtig stamelde: ‘ach, hier wil niemand vongolé. Ze kennen dat niet eens. En als ik er bestel moet ik er meteen genoeg nemen, met als gevolg dat ik binnen de kortste keren rotte vongolé heb. Mij niet gezien.’ Kathy begreep Annita. Ook in haar beenhouwerij was er amper sprake van eens een avontuurlijke vraag. Gehakt met kilo’s, koteletten en vogelnestjes, echt veel verder reikten de verlangens van haar klandizie niet. Ook tijdens de feestdagen was er maar weinig vraag naar een echt wildmenu waar ze zich nog eens uit de naad voor zou moeten werken. Fondue bij de vleet en gourmet. Mensen waren hier lui en niet geïnteresseerd in goed eten maar vooral in veel eten. Soms had Kathy er genoeg van, al wist ze drommels goed dat ze geen andere optie had dan verder doen, de zaak moest hoe dan ook worden afbetaald voor ze kon verkopen. Toen ze thuis kwam waste ze haar handen volgens een vast ritueel. Eerst nam ze een kraakverse handdoek, rook aan de zeep, deed de warmwaterkraan open, net warm genoeg, iets boven lichaamstemperatuur en begon zich langdurig de handen te wassen, ze nam daarbij twee keer zeep. De zeep geurde naar den. Den of munt, al was dat vrijwel hetzelfde natuurlijk. Ze rookte muntsigaretten. Kathy wilde alles fris, dat kwam natuurlijk omdat ze al jaren in een eerder frisse omgeving werkzaam was. In haar atelier was het altijd fris. Daar hield ze sinds een aantal jaar een chronische stijve nek aan over. De laatste tijd was er iets anders wat haar zorgen baarde, ook vandaag zag ze het opnieuw duidelijk. Haar handpalmen waren bezaaid met rode vlekjes. ‘Slagerseczeem’, ze proefde het woord alsof het een plakje charcuterie betrof. ‘Driehonderd gram gehakt en vijf sneetjes slagerseczeem alstublieft’, ze lachte met haar eigen grapje, bekeek zichzelf in de spiegel en zag dat ze ouder werd. Wie niet vaak in de spiegel kijkt kan zichzelf nog verrassen en vaststellen dat de tand des tijds ongenadig zijn klauwen zet in alles van waarde. Na het handen wassen, warmde ze een teiltje melk op in de microgolf oven, strooide er een beetje cacao poeder in met één klontje suiker en installeerde zich in de zetel. Ze slurpte quasi geruisloos van haar chocolademelk. Ze keek ernstig naar de hallogeenspot die spiegelde in het raam. ‘Slagerseczeem’, ze hield het woord even in de lucht. Als het doorbreekt zou dat gewis het einde van haar carrière betekenen. Wat moest ze dan? Ze nam een dekentje en verstopte haar handen onder een extra kussen. Wat er ook gebeuren zou, Kathy bleef trouw aan zichzelf. Al wist ze dat haar nog donkere tijden te wachten stonden.

Thomas De Mulder
17 0

winter 1994

Het vers verdiende nieuwjaarsgeld rinkelde en schuurde in onze broekzakken. De koude wind blies alle neuzen in dezelfde richting en kondigde een nieuw jaar aan met ongetwijfeld meer van hetzelfde. Enorme saaie weken gebald in een schooljaar dat nu al verloren leek. De lichte motregen sloeg in ons haar. In de tijd die restte voor de bus zou komen rolden en rookten we nog snel een sigaret. We stapten in de karig gevulde bus. Altijd een opluchting als er ruim plaats is om te gaan zitten. Dat was tijdens schoolweken wel anders. Dan moest je je vaak door mensen murwen die je of niet zagen omdat je probeerde zo geruisloos mogelijk in de massa op te gaan of die onverzettelijk hun ochtendhumeur met meer égards wilden behandeld zien dan een medepassagier. Mijn moeder stond te zwaaien achter de gordijnen van het livingraam, toen de oranje bus ons huis passeerde. Tot zes uur ’s avonds had ik gekregen om mijn buit te verzilveren. Free record shop, Fnac en Superclub zouden de komende uren onze habitat en toevluchtsoord worden. Mijn schoolmakker en beste vriend Fred was er bij. Hij: groot, slank, lang blond sluik haar en een beetje verlegen. Ik: klein, nog meer verlegen en vervelend bruin, krullend haar. We waren net twee puzzelstukjes die bij elkaar pasten. Op de een of andere manier vulden we elkaar aan, vanaf de eerste dag dat we elkaar zagen, een paar maanden eerder, hij was nieuw in de klas dat schooljaar. We deelden dezelfde muzieksmaak. Hielden van dezelfde meisjes. Moesten dezelfde bus op. En, we waren ingenieuze spiekers. Kortom we deelden alles: de taken, de punten én onze sigaretten. Gent, in die dagen, zowat midden jaren negentig, was een stuk rauwer en donkerder dan het nu is. De gevels waren grijs, de mensen ook. Het regende constant, zelfs in de zomer waar, na de ‘Gentse feesten’, alles maanden apocalyptisch stil was, leek het wel. ‘Het Damberd’ was de enige referentie voor vertier, toch voor twee onschuldige pubers uit een nabijgelegen boerengat. Hoewel de bus ook stopte aan de Korenmarkt stapten wij toch al af aan de Dampoort. Dat gaf ons tijd om te roken en na te denken welken cd’s we zeker moesten kopen. De treinen die boven ons hoofd naar bestemmingen zoefden waar wij het raden naar hadden, maar die in ons toch het vuur ontstaken van een spannender leven, maakten een schurend geluid op de rails, ook dat vonden wij muziek. We passeerden onze school. Een statig wit pand dat enigszins werd verdonkeremaand door de met troleylijnen vertekende straat.   Iets voor de school zat een gigantische speelgoedwinkel. Amper een paar jaar voordien had ik daar een gameboy aangeschaft. Ook met nieuwjaarscenten. Dat was bizar, mijn zus en ik hadden beslist te sparen voor een gameboy. We hadden een tante, rijk maar krenterig. We hadden voorgerekend dat we met alles wat we normaal gezien ophalen voldoende zouden hebben om een spelconsole en één spelletje te kopen. We waren er bijna, juist die ene tante moest ons nog iets geven, daar verwachtten we niets van, tot we de envelop openden en het bedrag zagen. Ze had de geest gekregen, zoveel was duidelijk. In die envelop zat voldoende om ons vooropgestelde doel te behalen, console en spelletje. Het lijkt allemaal al zo lang geleden nu ik hier met Fred wandel. Ik bleek niet vatbaar voor een gameverslaving en mijn zus deed vooral haar eigen ding, liefst zonder mij en daar was ik niet rouwig om. Die middag, die laatste middag, voor alles zich opnieuw op gang zou trekken en de regen en de wind ons zou blijven teisteren tot we volwassen waren geworden kocht ik ‘Vitalogy’ van Pearl Jam en ‘Unplugged in New-York’ van Nirvana. Het werd donker, liep tegen zessen en we keerden huiswaarts. Mijn moeder had soep gekookt en stond er op dat we eerst een tas dronken voor ze Fred naar huis zou brengen. Later trok ik me terug op mijn kamer, luisterde naar beide albums. Nog één weekend en dan terug naar school, dus. Terug volle bussen en gejaagde speelplaatsrituelen, gehaaide jongens met knappe meisjes. Ik werd er week van, verder gebeurde er, in lengte van dagen, absoluut niets.

Thomas De Mulder
5 0

De voortekens

We hadden ons voorgenomen om er een rustige kerstavond van te maken. De lege stoel aan tafel vulden we aan met de warmte van elkaar. Maar ik had de voortekens moeten zien. Het begon met de bevroren kalkoen, die ik te laat uit de vriezer had gehaald. Domweg vergeten om ‘kalkoen’ in mijn agenda te zetten. Al was ‘kieken’ misschien beter geweest. Ons ma zei vroeger al 'ge gaat uwe kop nog eens vergeten’. Ze krijgt nog ooit gelijk, al zal het geen gezicht zijn. Het tweede voorteken was de oven zelf, die al een tijdje moeilijk deed. Ik dacht dat het aan de knoppen lag. De oven had de hele dag op volle toeren en hoge temperaturen gedraaid. De tweede ovenschotel stond een tijdje te pruttelen toen het gebeurde. De deur van de oven sprong plots met een luide knal open. Maar het klonk het niet als ‘knal’,  eerder als ‘baaf’. Of zoiets. Het hele gezelschap viel van zijn stoel. Ook omdat meteen het licht uitviel. Alsof dat sympathiseerde met de oven. Het had erger kunnen zijn, mocht ik bijvoorbeeld net een kijkje hebben genomen bij de oven. Maar toegeven, het was een oud beestje. De oven bedoel ik, niet de kalkoen. En de voortekens waren er. Misschien wist de oven dat ‘knaldrang’ tot woord van het jaar was gekozen. En dat we geen ‘knalfeest’ wilden. Och, 2021. Mocht ik een eindbalans opmaken, kan ik zeggen dat het niet het beste jaar der jaren was. Maar daar waag ik me niet aan. ‘Na tweeëntwintig jaren in dit leven’, oké, maar toch niet elk jaar. Je wordt van dat achteromkijken niet altijd even vrolijk. Maar kijk, ik gooi het jaar 2021 er samen met de oven uit. Ze mogen allebei beschikken. Wat mij betreft is het oven en uit.

Rudi Lavreysen
7 0

Carrefour Blues

Musicbardude’s log :stardate 29/11/2021 – 17:46 Lijstje voor aankopen in de supermarkt op papier geschreven. Check Elektronische back-up van dit lijstje op mijn smartphone Xiaomi Rednote. Check Back-up van dat lijstje in de Google cloud. Check Lijstje nog daarvoor nog eens doublechecked. Check Kleding aangetrokken opdat mensen geen aanstoot zouden nemen. Check Schoenen, Muts over warrige haardos, tanden gepoetst, kleine hoeveelheid deodorant, geen dringende lichamelijke uitscheiding behoeften klein of groot. Check Baardje toch wat bijgeknipt. Alhoewel ik een trimmer ga afhalen in het ingebouwde postpunt bij Carrefour. Barcode Bpost op smartphone voor Coolblue. Check Niets dat op het vuur stond te pruttelen, gaskranen dicht. Check Nakijken e-mail nog eens snel. Check TV/PC/Verlichting uit. Check Sleutels / Portefeuille. Check Mondmasker. Check Een laatste keer aankooplijstje overlopen : 2 repen pure Chocolade Cote D’Or 3 of 4 (naargelang voorradig) blikjes cola zero 1 lang gesneden brood 1 middelgrote bus slagroom, voor divers gebruik, maar bedoeld voor Irish Coffee Check.   Kordaat stapte ik mijn huis uit en ging gedecideerd richting nieuw gerechtshof. Dit moest goed aflopen, geen weg naast, wat voor fysieke of mentale obstakels ik ook zou tegenkomen. Het weer werkte licht tegen maar 200 meter naar de Carrefour is zelfs in deze niet ideale omstandigheden maar een kleine afstand. Aan het einde van mijn straat, bij het nieuwe gerechtshof splitst het Zuid zich in het nieuwe en oude Zuid. Zou ik oversteken naar het nieuwe zuid waar je via het Zillionpad de poort naar deze nieuwe nog ongure wijk nemen. Ik vermande me, ik was vroeger al eens op het slechte pad geraakt en dankzij goede vrienden en uren therapie gered. Aan de Zillion waar ik vroeger sporadisch wel eens was geweest had ik geen goede herinneringen. Telkenmale was ik daar nogal hardhandig buitengewerkt.Ok, ik had niet in dat Aquarium mogen duiken tussen die zeemeerminnen, die achteraf dan ook nog eens gewoon schaars geklede meisjes bleken. Ik had ook geen badmuts op. Die andere keer was ook nogal onfair, iets te weinig bollen gepakt, een ervaren buitenwipper had dat in het snuitje. Ik viel wat uit de toon met mijn minder sobere dansstijl.   Nope ik vervolgde gewoon onverstoorbaar mijn weg via de Jan Van Gentstraat tot aan de hoek met de Pacificatiestraat. Carrefour : schuifdeuren open, mondmasker op, naar het postpuntloket. Daar sta je dan een kwartier achter een gele streep voor die toog. Hopende dat iemand aan de kassa je in de gaten krijgt en via de P.A. omroept dat er iemand het Postpunt moet bemannen of bevrouwen, maakt niet uit. De analyticus in mij maakt zich tijdens die voortschrijdende minuten niet druk maar observeert het Carrefour-markt gebeuren. Mensen die komen en gaan, sommigen nerveus, sommigen rustig, soms onhandig met zakken of dozen sleurend. Leuterend aan hun phone, vijandig naar mij kijkend, vriendelijk kijkend, nieuwsgierig kijkend. Mijn gedachteanalyse begon de romantische richting uit te gaan bij het observeren van een dame met een paar wel heel grote meloenen in haar mandje dat ze voor zich uit hield. Tot een cassiere zich losmaakte uit de buik van de supermarkt (het gedeelte voor de kassa’s).Ze nam plaats achter de Postpuntkassa en vroeg me tamelijk kortaf de barcode van de zending. Ik was nogal verstoord maar ze streelde wel mijn ijdelheid door, na mij het bewuste pakket overhandigd te hebben, om mijn handtekening te vragen.Een mand gepakt, het niet te grote pakket er in, en ik was klaar om de rest van de lijst af te werken. De indeling van de Carrefour dwong me om eerst het brood te kopen. Lang wit gesneden. Nope, was uitverkocht. Broodjes dan maar, voor de afwisseling ook. Mmm daar paste het beleg dat ik thuis had, niet lekker tussen. Jonge gesneden kaas van het huismerk, ontvette hesp van Herta, salami met look (ik ben geen pussy) preparé ,en voor misschien een smos te maken. Salade, Tomaten, Een bokaal augurken, Lichte Mayonaise (die was thuis ook op), een paar uien om te snipperen. Ondertussen moest ik mijn mand inwisselen voor zo een volwassenen kar.   Het tweede op mijn lijst was een bus slagroom, dat ging vlot maar voor alle veiligheid nam ik er toch maar twee mee. Mijn oog viel daarbij ook op een aanbieding voor fruityoghurt van Danone. Twee en één gratis, je weet wel. Een gewoon brik met room voor mijn White Russians kon ook altijd van pas komen.De rayon waar de chocolade zich bevond was de gevreesde snoep rayon maar daar hadden de uitgestalde waren geen effect op mij. Behalve de doos stroopwafels van Meli en de voordelig verpakte Melo-cakes. En nog wat Marsen.   Alleen nog maar het laatste item op mijn lijst voltooien. Enkele blikjes cola zero. Eitje. Ah ja misschien toch nog wat eieren voor die smos. De blikken waren per 6 verbonden dat vond ik dan weer handig. De toch wat volrakende kar in. Nog wat rollen Tesla-tape, kan je nooit genoeg van hebben. En ik bedacht me ook dat die Fa ananas douchegel die ik laatst gekocht had niet echt een succes was. Ondanks mijn aan de waanzin voorliefde voor alles Ananas.En waarom niet, een forse flacon appeltjesbadschuim. Om de hamsterwoede die er ongetwijfeld weer aankwam voor te zijn pakte ik ook nog snel een 24 tal rollen wc papier, 12 rollen keukenrol, en 6 dozen van die vochtige babydoekjes met aloë vera voor de gevoelige huid mee. Aan de kassa gekomen kwam ik tot de constatatie dat mijn schamele maar mooie boodschappentas niet volstond. Bruikbare kartonnen dozen waren er alweer niet dus zag ik me verplicht tassen bij te kopen. De vriendelijke cassiere verwerkte met de hulp van barcodes mijn kar, ik rekende gezwind af en stond seconden later voor de deur van het filiaal, omringd door veel te veel gevulde zakken. Dit kon ik zeker niet in één keer naar huis brengen, gelukkig was er de Antwerp Taxi app op mijn smartphone en de taxi liet niet lang op zich wachten. Oef, eind goed al goed tot de dag daarna in de krant dit verscheen en ik me verslikte in mijn broodje preparé smos. Vandaag om 11:21 Preparé uit de rekken gehaald bij meerdere supermarkten: mogelijk besmet met salmonella Het vleesverwerkend bedrijf Norenca uit Geel neemt uit voorzorg americain preparé en americain preparé martino uit de handel en roept het product terug van bij de consument wegens mogelijke aanwezigheid van salmonella. De producten werden vanaf 24 november verkocht in verschillende filialen van Makro, Metro, Spar, Carrefour, Alvo en Leaderprice. Het gaat om americain preparé, americain preparé martino en americain natuur met houdbaarheidsdata tot 30/11, 01/12 en 02/12. Ook de rund beefburger met diezelfde houdbaarheidsdata wordt teruggeroepen. Het bedrijf vraagt klanten het product niet te consumeren en terug te brengen naar het verkooppunt. De kwalijke dosis preparé snel teruggebracht en ik kreeg zonder probleem een vervang-preparé in de plaats. Thank God voor die timing, dat ik er nog niet van gegeten had. Salmonella wil je echt niet krijgen en ik spreek vanuit een Spaanse vakantie ervaring. Liever nooit meer. Dit was wel een soort teken van Karma. Ik beloof om het personeel van de Carrefour nooit meer een Mind-Fuck te geven. Ja, ik had me daar vroeger wel eens aan bezondigd en het verbaasd me nog altijd enorm dat ik niet op hun zwarte lijst stond. Éen van mijn routines was vroeger wel eens de één aankopen, één betalen routine.Ik nam demonstratief de grootste winkelkar die ik kon vinden, gooide daar een handvol shoppingbags in (tot grote tevredenheid van de winkelmanager die mij soms in de gaten hield).En dan kocht ik slechts één item. Een wortel, een tomaat, een courgette, een druif, een sneetje belegen kaas, een sneetje brood, één Nacho chip,.. je kan dit zelf, mits wat fantasie ook makkelijk aanvullen. Het vroeg soms wel wat prutswerk, vooral bij zwaar verpakte goederen. Het meest ondeugende was ik wel die keer dat ik gewapend met slechts één (wel nog verpakte) condoom me aanbood bij de kassière. Ze keek heel bedenkelijk maar die blik was nog niets vergeleken met de vuurspuwende ogen die ze op mij richtte toen ik een klein uurtje later me terug aanbood bij haar kassa met identiek dezelfde aankoop. Sorry Carrefour medewerkers, ik ga dat zeker nooit meer doen.  

The Musicbar-Dude
0 0

Lange Wapper mijn jolige vriend

Want het is dringend nodig om wat mythes rond deze Antwerpse kwelgeest te doorprikken en de waarheid te vertellen. Een paar weken geleden kreeg ik deze e-mail in mijn inbox. Het was een mail met als afzender lange.wapper@telenet.com, dus dat zag er niet direct een oplichtersmail uit. De inhoud was geen vraag om geld over te schrijven, geen smachtende dame uit Estland, geen links waarop je moest klikken om dringend je bankgegevens in orde te brengen. Dit stond erin : Beste, Ik stuur je deze mail omdat ik zag dat je bij Google hoog aangeschreven staat als “local guide”. Tevens bevalt de stijl die je etaleert in de bundels “dagelijkse kots” en “korte maar dodelijke verhalen” me wel Dat klopte wel ; mijn recensies en foto’s die op Google Maps stonden werden duchtig geliked en ik had al een paar felicitatiemails van Google persoonlijk gekregen. Vooral mijn besprekingen en beoordeling van tramhaltes zijn populair. Dat hij fan was van mijn korte verhalen deed me ook plezier ; hij had zijn huiswerk wel gemaakt.  Het wordt hoog tijd dat ik die Antwerpse sagen over mij toch een beetje in de juiste context plaats. Inderdaad ik ben lange tijd weg geweest uit Antwerpen (niet verjaagd) en heb ondertussen een slordige 400 jaar de wereld rond gereisd en tal van avonturen beleefd. De bekendste getuigenissen daarvan zijn “Gullivers Travels” en “Jack en de bonenstaak” maar er zijn nog talloze volksmythes van over heel de wereld waarin ik opduik. In deze tijd waarin superhelden zo populair zijn, zou ik geen slecht figuur staan bij bijvoorbeeld de Fantastic Four, ze hoeven voor mij zelfs geen kostelijke CGI te gebruiken. Of zelfs een eigen serie rond Antwerpse superhelden, wie weet ?Vandaar dat ik toch een beetje aan een comeback aan het denken ben. En mijn geboortestad Antwerpen lijkt me de beste plek om daaraan te beginnen.Je zal waarschijnlijk wel veel vragen en bedenkingen hebben. Begrijpelijk. Maar ik geef je de kans dat allemaal te formuleren in een gesprek onder vier ogen.Ik verblijf hier in het Hilton aan het groenkerkhof, wat jullie tegenwoordig kennen als de Groenplaats. Overigens, mijn echte naam is Thomas Crul, geboren in 1542 als jongste zoon van de Antwerpse dichter en koopman Cornelis Crul.Laat me weten of je interesse hebt. Gegroet Thomas Crul aka Lange Wapper   Hier eindigde de mail. Niet in het oud Vlaamsch maar zijn spellingchecker zal wel aangestaan hebben zeker.Was het een oplichter of gewoon een soort aandachtszoeker ?Indien niet was het wel een buitenkans om mijn Google reputatie, mijn Instagram en Facebook volgers account uit te breiden. Misschien zelfs een YouTube filmpje ? Ik mailde hem vriendelijk terug en een paar dagen later zat ik op Tram 4 richting Groenplaats. Een dictafoon app op mijn smartphone, een uitgeprinte en uitgekiende vragenlijst op zak. Smartphone volledig opgeladen en voor alle zekerheid de app ook maar op voorhand getest.De receptionist verwees me vriendelijk naar zijn hotelkamer en een lift en enkele trappen later klopte ik op de deur. Toch een beetje nerveus.Thomas Crul ? “Ik ben het, je afspraak...”“Kom maar binnen, de deur is niet op slot.” Een vriendelijke diepe stem Daar zat hij dan, en het viel me eerlijk gezegd wat tegen voor een mythische figuur. Hij was eerder een kalende onopvallende zestiger of was het misschien één van zijn beruchte metamorfoses ?Ik zette me tegenover hem, zoals het de bedoeling leek, smartphone op de tafel en Dictafoon app running. Hij knikte. We bevonden ons toepasselijk in de Groenplaats suite, niet goedkoop, maar ja als hij inderdaad was, wie hij beweerde te zijn, mocht geld voor hem geen probleem zijn. Honderden jaren rente op de bank, vastgoed, wie weet wat meer had hij als kapitaal.Hij zag me even kijken naar het raam richting Groenplaats, beneden.“Ja het Groenkerkhof is al lang verdwenen, veel van de stad die ik vroeger kende, en druk dat het hier is geworden.”“Mijnheer Crul..”“Zeg maar Thomas”“Ok, Thomas. Misschien beginnen we best bij het begin, voor zover je geheugen nog reikt”“Mijn geheugen is nog prima, maar lijkt me de meest logische aanpak”Hij schraapte zijn keel. “Ja dat verhaal dat ik tussen de kolen gevonden was bij een boer in Wilrijk is tamelijk ridicuul.Ik ben hier geboren en heb hier een heel plezierige zelfs geprivilegieerde jeugd gehad. Ik was in mijn vaders voetsporen getreden en was al een tamelijk succesvol koopman. De Spaanse furie in november 1576 besliste er echter anders over. De furie was een regelrechte inblik in de hel, onbeschrijfelijk zijn ze, de plunderingen, het sadisme, de verkrachtingen… Niemand was veilig, zelfs de stadsnotabelen niet.Mijn huis hier werd platgebrand en heel mijn gezin, mijn vrouw Godelieve en mijn twee jonge zonen, Cornelis (naar mijn vader) en Jan werden met messen afgeslacht.”Hij pauzeerde even en schonk ons beiden (nadat ik toestemmend geknikt had) een fors glas oude jenever uit.Verder ging het.“Ik werd meegevoerd voor losgeld en naar de Citadel gebracht. Mijn vader was blijkbaar onvindbaar in de chaos of misschien was het losgeld te hoog maar ik werd nooit meer vrijgelaten.Dagenlange meedogenloze martelingen waren mijn deel, en hoe langer het duurde voor ze het losgeld hadden, hoe ongenadiger mijn beulen tekeer gingen. Na een kleine week was ik zelfs voor mijn geliefde ouders onherkenbaar geworden. Al mijn beenderen waren gebroken. De beesten gooiden me achter op een kar richting grote markt, om zoals ik uit hun opgewonden gesprekken kon opmaken me te vierendelen tot groot vermaak van de plunderaars.Onder groot gejuich en gejoel werd ik met met armen en benen aan de paarden geketend. Half bewusteloos van de pijn en in doodsangst.Iemand deed nog een walgelijke speech, dat ik Thomas Crul een verrader was en dat ik als voorbeeld voor andere verraders mijn lot van vierendeling zou ondergaan. De paarden werden aangevuurd en ja hoor, dat was het gruwelijk einde van mijn menselijk bestaan.” Thomas zijn ogen leken te gloeien en een huivering trilde door zijn lichaam.“Wat erna gebeurde is me verteld door Agete, de polderheks van Beveren. Ze had op de grote markt het merendeel van mijn smartelijke lichaamsdelen bijeen gezocht en op haar hondenkar gegooid. Niemand hield haar tegen in de chaos, waarom zouden ze. Agete was een heel goede kennis van onze familie en ze had ons al veel geholpen met haar uitgebreide kennis van het kruidenrijk. Kwaaltjes, jicht, maagpijn, geboortes, spalking…Mijn vader verloonde haar altijd rijkelijk en hield haar de hand boven het hoofd als ze voor de zoveelste keer van hekserij werd beschuldigd.In een gebaar van dankbaarheid naaide ze me terug aan elkaar met draden waarover ze een oude spreuk had gesproken. Noem het voodoo, occultisme, toverij, geen idee... Enkele weken later ontwaakte ik uit mijn duisterste slaap ooit in het huis van Agete. Ze deed haar relaas en ik was het, nu ja, levend bewijs dat ze in haar opzet geslaagd was. Van mijn ouders of andere familie had ze geen nieuws.Een bijkomend gevolg van haar magie was dat ik me kon mezelf monsterlijk kon uittrekken en inkrimpen zo ver ik wilde. Niet slecht vond ik, terwijl ik me er in bekwaamde. Transformeren in een ander mens, dier of voorwerp dat me dikwijls wordt toegeschreven in de volksverhalen, kan ik niet.Ik verliet na enige weken dankbaar het huis van Agete en trok terug naar mijn thuisstad, waar de chaos toch al wat minder was en ik de rest van mijn familie wou opsporen.Ze zou niet zo lang later jammerlijk op de brandstapel eindigen.” Mijn jenever was ongemerkt door mijn keel verdwenen en Thomas vulde me bij. “Toen zijn die verhalen over mijn wedervaren begonnen”“Ja, je hebt wel wat schelmerijen uitgehaald, veel mensen aan het schrikken gebracht blijkbaar”Thomas lachte, diep uit zijn keel.“Tja, ik kon dat niet laten hé, die deugnieterij. Hoe zou je zelf zijn met mijn talenten. Dat fameus verhaal van die dronkaard die ik zogezegd achtervolgde. Dat was mijn cafévriend. We hadden de hele nacht in de Goddaert gedronken, gelachen en gedobbeld. Tegen het ochtendkrieken ben ik nog even mee naar zijn woonst gewandeld om zeker te zijn dat hij goed thuis was gekomen en me ervan te vergewissen dat hij de rammeling die hij van zijn eega ongetwijfeld zou krijgen zou overleven. Ik stond voor de deur te wachten en heb me toen even heel groot gemaakt en de slaapkamer ingekeken. Ze zijn toen allebei wel geschrokken en de ruzie was snel gedaan ja. Van de weder omstuit mocht hij nooit meer naar de kroeg. Deugnieterij met kinderen heb ik nooit uitgehaald en dat verhaal van die lichtekooi met al haar vrijers die omkwamen aan het groenkerkhof, daar zat ik echt voor niets tussen.” “Maar er zijn toch wat verhalen dat je jezelf liet krimpen tot babyformaat. Over Stans van 't Gangsken, de vondelingenschuif.” Thomas pauzeerde even en keek in de verte met zijn donkere, diepliggende ogen.“Ik moet toegeven dat ik inderdaad in die tijd ten prooi was gevallen in wat ze tegenwoordig als een seksuele fetisj geïdentificeerd hebben. Moedermelk zogen aan een borst van een vrouw was toen mijn hoogste zinnelijk genot.”Ik maakte me klein en legde me ergens op de stoep bij een vroedvrouw of een vrouw die juist een kind had, in de hoop opgepikt te worden en zo nader tot mijn wellustig doel kon komen. Het viel jammerlijk genoeg erg tegen. Ik wordt geen baby als ik krimp, ik wordt gewoon kleiner. De lelijkste baby ooit heb ik sommige vrouwen horen zeggen, meestal lieten ze me gewoon liggen. Nee, een succes was het niet.” Ik had even willen lachen, want dat was wel grappig, maar de ernstige toon in zijn stem verraadde dat ik dat beter niet deed. “Na enkele jaren van plezier beleefd te hebben in Antwerpen ben ik de weide wereld in getrokken en heb de hele wereld afgereisd met mijn ongezien talent. Maar dat zijn heel andere verhalen.”Het leek erop dat hij zijn relaas hier wilde beëindigen, ik had nog wel wat vragen maar hij had er duidelijk geen zin meer in. Ik maakte aanstalten om mijn smartphone te nemen en de opname stop te zetten maar hij hield me tegen. “Ben je niet het belangrijkste vergeten?”“Wat bedoel je, belangrijkste?”“Wel, bewijs. Bewijs dat er waarheid zit in mijn relaas”“Ik zie niet in hoe je dat kan bewijzen” Terwijl ik die woorden formuleerde ontvouwde er zich een gruwelijk schouwspel. Thomas zijn ledematen, zijn lichaam, zijn hoofd begonnen met een verontrustend gekraak en geritsel te groeien. Ik had alle moeite om mijn maag in bedwang te houden maar kon mijn ogen niet afwenden. Achterover, in mijn stoel bevroren.Heel realistisch groeiden zijn kleren niet mee maar verscheurden onder het onrustwekkende proces. Hij groeide tot tegen het plafond, tegen de muren. De tafel en ikzelf op de stoel schoven naar de achterste rand. De, toch ruime hotelkamer was al bijna 3 kwart gevuld met Thomas zijn naakte reuzenvlees. En dat verwrongen hoofd dat dichter en dichter naar mij toekwam. Een enorm oog dat mij aanstaarde benam snel mijn hele gezichtsveld. Een meter, halve meter, toen stopte het. De luchtstroom die hij veroorzaakte door zijn ademhaling waaide door de kamer. De enorme, peilloze diepte van zijn zwarte pupil was het enige wat ik zag. Ik zag niets in die zielloze zwartheid, behalve heel ver, omgekeerd gespiegeld, mijn vage weerspiegeling.“Wat denk je van dit als bewijs” Een donkere, diepe stem weerklonk. Als een oude eik zou kunnen spreken, zou het zo klinken. Ik kon niets uitbrengen, een soort betekenisloze afschuwmompel was het enige. En plots en heel snel, hield het op. Het krimpproces ging veel sneller. Na enkele seconden stond er terug een niet opvallende (behalve zijn naaktheid dan) man in de geruïneerde hotelkamer. Ik maakte me los uit mijn stoel, geplet tegen de muur en vond mijn smartphone op de grond.Inderdaad, meer bewijs had ik niet nodig, ik moest dringend weg hier, buitenlucht, helemaal ontnuchterd. Gehaast nam ik afscheid, en dat we elkaar nog gingen contacteren en toen vluchtte ik bijna het hotel uit.  Op het terras van café “de Kat”, even verder, bekomend bedacht ik me dat dit wel eens het begin kon zijn van een hoop nieuwe onwaarschijnlijke avonturen. 

The Musicbar-Dude
6 0

Vincent, de onverbeterlijke zelfmoordenaar

Ik houd wel eens van een practical joke, maar op den duur is de fun er echt af. We hebben echt wat afgelachen met de Vincent. Ik heb hem leren tijdens een zwaar nachtje in café “De Sportvrienden” op het Kiel. We geraakten wat aan de klap, dronken wat te veel pinten en amuseerden ons rot met de lokale stamgasten op stang te jagen door ze te vertellen dat we Antwerp fans waren (in een Beerschot café). Eigenlijk ben ik zo geen voetbalfan, maar het au-serieus van die hardcore voetbalfans op zich maakt de duivel (en geen rode) in me wakker. Vincent was ook in die stemming, binnengewaaid na een verkeerde tram genomen te hebben en hij had toch even een pitstop nodig, onderweg naar de juiste tram. Ikzelf was ook in dit voorgeborchte van de hel beland bij vergissing. Mijn tinderdate met een zeer knappe dame bleek niet door te gaan. Hoewel ik op voorhand betaald had.Ze kon vanavond niet maar zou zeker volgende week tijd maken, mits ik nog een klein bedrag kon storten op haar rekening. Daar moest ik toch eens even over nadenken want ik begon toch wel lichtjes onraad te ruiken. Dus samen met Vincent aan de toog en ons amuseren en pinten pakken tot in de vroege uurtjes in vooral mannelijk voetbalgezelschap. Rond halfvier schopte de cafébuis ons eruit en daar stonden we dan, tijd om naar huis te gaan. Trams reden er niet meer op dit onheuse uur en zover woonde ik nu ook niet (halfuurtje / 3 kwartier) stappen tot aan het Zuid. Vincent woonde een paar straten verder en daar gingen we, ook niet slecht om de alcohol een beetje uit het lijf te werken. Enkele zedenschendende wildplas beurten later hadden we via het kielpark en de Kolonel Silvertopstraat de brug over de ring bereikt en ik ging vrolijk op kop.   Vincent bleef wat achter en keek over de afscherming naar beneden, naar de nu schaarse auto’s die richting Nederland reden. “Zal ik eens een goede grap uithalen”, zei hij, tamelijk ernstig “Ik ga hier naar beneden springen, los voor zo’n auto” Ik was nog maar net begonnen met lachen (hoe moet je anders reageren) of hij was de leuning al overgesprongen. Splut op de rijweg, en nog een handvol auto’s erover. Chaos, klutsende auto’s, piepende remmen en even later gevloek, gehuil en getier.Ik was het nog even aan het aankijken, maar begreep toch de humor niet echt. Een beetje van de wijs toch, en ontnuchterd, bereikte ik na een kwartiertje mijn woning.Een goede roesslaap die niet echt uitmondde in een kater (goed verzorgde tapinstallatie in dat café) bracht me naar de volgende dag. Ik had die maandag de krant toch maar gekocht en er stond een klein artikel in over het incident met Vincent, geen namen, vaagweg.   Nog twee dagen gingen voorbij en ook de eerste schok, ik had buiten die paar plezierige uren ook niet echt een emotionele band met Vincent. Toch besloot ik uit nieuwsgierigheid eens langs zijn appartement te gaan. Hij had me verteld dat hij huurde op de hoek van de Gerlachekaai en de Luikstraat, bovenste verdieping. Maar misschien was dat niet waar. Ik trok mijn stoutste schoenen aan.   Onderweg naar daar nog een heel avontuur beleefd met in de hoofdrollen een sinaasappel, een parkeerwachter, een dode duif en een (helaas reeds) gebruikt condoom in het parkje naast de speeltuin aan de gedempte zuiderdokken maar dat verhaal ga ik jullie even besparen. Ik belde aan op de bovenste parlofoonbel waarop stond Vincent Van Haren. Even later een krakende, verre, doffe stem.“Hallo” “Ik ben een vriend van Vincent, en ik was er bij toen hij van de brug over de ring sprong, …” Nog voor ik mijn zin kon afmaken weerklonk een Bzzz en ging de deur open. Geen lift pff… ik maakte al bijna aanstalten om terug te draaien maar mijn nieuwsgierigheid was toch groter. Uitgeput kwam ik boven aan, de deur van het appartement stond op een kier. Ik stapte binnen en tot mijn grote schok zat hij daar doodgemoedereerd in de sofa een enorme spliff te rollen. “Helpt een beetje de pijn te verzachten”, grijnsde hij “Jeez, ik heb je zien te pletter storten, je verhakkelde lijk op de autostrade gezien.. dit is toch onmogelijk.” “Tja, wat kan ik zeggen : ik ben een freak, ik heb een soort genetische afwijking, een superkracht. Ik doe zo’n dingen, enkele uren later word ik terug wakker en genees helemaal. Naargelang de ernst van mijn verwondingen, enkele uren tot enkele dagen. Deze keer was het wel nasty, ze hadden me dan ook nog in zo’n diepvries dodenschuif gestoken.” “Pff man”, meer bracht ik niet uit, ten prooi aan verwarring. “Hier neem een trek, het helpt me de pijn te verzachten, want pijnloos is het hele proces niet, goed gelachen toch nee” De laatste keer dat ik een joint heb geweigerd was als prille tiener bij een alleenstaande oudere (toen was in de dertig al oudere natuurlijk) dame waar ik moest logeren omdat mijn ouders naar een trouwfeest moesten. dronken en serieus high bood ze me die aan terwijl ze haar weke borsten alvast ontblootte. Nope, ik had geen zin in beide dingen. Vijf minuten later viel ze ronkend in slaap. Wat blikken Jupiler en vele verheffende trekjes van het prima spul later was ik al terug helemaal de oude en kon ik er ondertussen ook al goed om lachen. Ja, ik geef toe de weken en maanden die volgden, nog veel gelachen en plezier beleefd met Vincent, die willekeurig zijn practical joke deed. Die keer in Onze Lieve Vrouwe toren, halverwege de trap had hij zich opgehangen, de boze Japanse toeristen moesten rechtsomkeer maken zonder de klokkentoren te bereiken. Lachen man.Aan de Sint Anna plage, verdrinken in de Schelde voor de ogen van tientallen goudbruin gebakken senioren. Gieren, jazeker. Onderweg in de Nationalestraat, nabij het modepaleis, onder de tram. Panikerende en ontredderde tramchauffeur en passanten. En ik maar lachen, terwijl mensen me boos aanstaarden. Toen die bende ons ‘s nachts wou overvallen aan de Scheldekaai ter hoogte van de kleine tunnel. Volgens hen moesten we ons geld aan hen afgeven en onze kredietkaart code. Die kerel met zijn mes vlakbij je neus dat je vastnam en vervolgens diep in je eigen keel stak. Die blik in zijn ogen. Hahaha. Nog nooit iemand en ook zijn kompanen zo snel zien wegrennen. Die keer dat je jezelf tussen de roltrappen van de Premetro ter hoogte van Opera had gewurmd. Lol .. Toen had je wel even langer nodig om te helen. Ja, zo zijn er wel nog een tiental “incidenten” geweest en ik vond het niet erg, altijd dezelfde grap. Herhaling kan ook grappig zijn. Maar de laatste keer ben je echt te ver gegaan.   Ik had Tinder opgegeven wegens te kostelijk maar was gewoon in mijn stamkroeg een knappe brunette tegen het aangename lichaam gelopen. Het was al een stuk in de nacht, ik was wat wazig en de “Bal Marginal” was nu ook niet direct de meest romantische stek. Ik kon haar telefoonnummer ontfutselen met het oog op een intiemer onderonsje in een gezellig restaurantje.Vincent was natuurlijk niet uitgenodigd, die stond wat verder in gedachten met zijn ogen op zijn bier gericht. Ik had nog een Bongo bon “Romantisch dineren” liggen, Annick gecontacteerd (dat was haar naam) en enkele dagen later gereserveerd. Ik keek er echt ongelofelijk naar uit. Die avond liep alles perfect. We hadden de obligate aperitief van het huis (gratis met mijn bongo bon) al achter de kiezen en waren in blije afwachting van het voorgerecht. Ik liep op wolken, wat een mooie vrouw, ze lachte veel met mijn opmerkingen en ik voelde ook een connectie. Dit kwam echt goed. En toen, toen kwam Vincent het restaurantje binnengestapt. Ik zat met mijn ogen gericht op de deur en hij slaakte een kreet van herkenning.“Ha, jij hier” riep hij Ongevraagd kwam hij erbij zitten en ondanks de tegenzin die uit mijn gelaatsuitdrukking moest blijken stelde hij zich voor als goede vriend van mij bij Annick, vroeg hij de kaart, bestelde ook een aperitief en mengde hij zich in het gesprek. Niet ok. Ik begreep niet hoe hij erachter was gekomen dat ik hier was met mijn date, maar er zijn dingen die je als je jezelf vriend noemt, gewoon niet doet. De synergie tussen mij en Annick koelde vanzelfsprekend af. Oppervlakkig keuvelend voltooiden we onze maaltijd. Misschien kon ik de avond nog redden en vragen of Annick nog even meeging naar een café in de buurt of naar mijn woonst ? Zonder Vincent, vanzelfsprekend. Ik rekende alvast een bescheiden bedrag af (viva Bongo) voor ons beiden en Vincent was toevallig ook klaar met eten. Hij ging aan de bar afrekenen en ik stond op het punt om Annick te vragen om de avond onder ons twee verder te zetten.   En dan, ik had het kunnen weten, een ijselijke gil vanachter de bar. Vincent met een vleesvork die hij van de afwasstapel had genomen, door zijn oog tot diep in zijn schedel. Gegil. Annick in alle staten huilend “Je vriend, help hem..”De vrouw achter de bar stamelend en huilend.“Hij had blijkbaar geen geld genoeg bij en was keigegeneerd…” De rest van haar relaas ging snikkend verloren.Zo zie je maar dacht ik in een flits ; bongo bons. Maar het was om zeep, deze keer lachte ik niet maar was behoorlijk pissig. Ik liet Annick daar radeloos achter. Ze begreep niet waarom ik niet naar mijn vriend omkeek. Ik probeerde haar nog te overhalen om mee te komen. Tevergeefs… Later heb ik haar nog telefonisch proberen te contacteren maar ze negeerde mijn oproepen of had me geblokkeerd.Ze zou trouwens de waarheid over Vincent nooit geloven. Niemand. Nope, Vincent is mijn vriend af, sindsdien is mijn sociale en relationele leven sterk verbeterd. Hopelijk kom ik hem nooit meer tegen.    

The Musicbar-Dude
5 0