Wespensteken
Als een zoemende zwerm opdringerige wespen zweefden de oordelen door de lucht.
Het oordeel van haar moeder voelde aan als een scherpe prik met een wrange nasleep. Toen haar mama haar huisje binnen was gekomen, voelde Marthe de onuitgesproken verwijten als een donkere sluier in de ruimte hangen: ‘Ik ging verdorie voltijds werken en voedde daarnaast ook nog 2 kinderen op. En jij hebt niet eens kinderen. En je hebt veel meer vakantie dan ik ooit gehad heb.’ Alsof ze zich in moest houden, zo veronderstelde Marthe, had haar moeder deze woorden ingeslikt toen ze op bezoek was gekomen. Ze had rond gekeken en met haar hoofd geschud. Ze was als een bezetene beginnen opruimen want hoe kon Marthe nu beter worden als haar hele huis vol met rommel lag? Het was natuurlijk goed bedoeld geweest. En Marthe wist ook wel dat ze niet anders kon dan dankbaar zijn voor al die goede zorgen, voor de zelfopoffering.
Vroeger zei haar vader vaak dat hij en mama het eten uit hun mond spaarden voor hun kinderen. Haar ouders gingen er prat op ouders te zijn die desnoods met nog grommende magen van tafel gingen om toch maar de laatste restjes van het scherp afgemeten voedsel aan hun twee dochters te kunnen geven. Jaren later pas was Marthe tot het besef gekomen dat die strategie haar ouders een flinke spaarpot hadden opgeleverd en dat ze nu, na jaren zwoegen, de villa hadden kunnen bouwen waarvan ze altijd gedroomd hadden.
Marthe wist dat het alleraardigst was van haar mama om wat vers bereid voedsel voor haar mee te brengen. Mama Greta vermeldde erbij dat ze die extra vitamientjes vast wel kon gebruiken. Ze was zelfs zo vriendelijk geweest rekening te houden met het vegetarisme van Marthe hoewel ze haar ongezouten mening – dat het ongezond was - daarover al vaak te kennen had gegeven. Niet alleen waren haar ouders zeer opofferingsgezind, ze waren ook heel goed in het oplossen van alle mogelijke problemen of kenden altijd wel iemand die dat in hun plaats kon doen. Zo sprak mama Greta over een dokter in het Leuvense die iédereen kon genezen. ‘Doe ermee wat je wilt, hier heb je alvast zijn kaartje’, had ze gezegd. En ze wou ook een datum vast leggen om te gaan shoppen want, zo zei ze, nieuwe kleren in de kast zouden Marthe’s energieniveau vast ook wel een boost geven.
Marthe had haar moeder aangestaard terwijl haar hart wild tekeer ging. Aan de grond genageld was ze er tegelijkertijd wel en ook niet. Ze had gezien hoe haar moeder haar blauwe schoenen had uitgedaan toen ze was komen aanwaaien; blauwe schoenen die perfect combineerden met de donkerblauwe broek en de lichtblauwe blouse. Gouden oorbelletjes en een gouden fijn bewerkt halssnoer completeerden het geheel. Marthe had zich ongemakkelijk gevoeld toen haar mama haar van kop tot teen met een diepe frons, vernauwde ogen en naar beneden gekrulde mondhoeken had gekeurd. Ze voelde zich klein in haar bijzijn en stond daar maar wat te staan in haar eenvoudige jeans en onopvallende trui. Ze had er te laat aan gedacht haar blauwe sokken met rode sterren in neutralere pantoffels te verbergen. Het nodige kappersbezoek had ze al een hele tijd uitgesteld. Het laatste waar ze de afgelopen periode mee bezig was geweest, was de snit van haar haar; tot op dit moment, oog in oog met de perfect geföhnde haardos van haar moeder.
Ze hoopte angstvallig dat haar moeder niet ín haar kasten zou kijken. In háar kleerkast was alles niet netjes op kleur geordend zoals dat in de kleerkast van haar ouders wel het geval was. De potten en pannen in haar keukenkast stonden schots en scheef op elkaar gestapeld, haar boekenkast puilde uit en de kussens die normaal gezien in de sofa thuishoorden, lagen her en der verspreid. Van de eerste schok bekomen door dit onverwachte bezoek, lachte ze alvast wat onzeker en hoopte tevergeefs op een goedkeurende blik terwijl ze vervolgens de kussens voorzichtig terug op hun plaats legde. Ze durfde haar mama niet aan te kijken toen ze haar vroeg of ze misschien even iets wou drinken. Het was een vraag die ze zichzelf verplichtte te stellen ook al kende ze het antwoord al. Marthe wist dat samen gezellig wat bijkletsen er niet in zat op dit moment. Voor haar mama vereiste een gezellige babbel immers een mooi decor, een perfect uitgedoste gastvrouw en een dienblad waarop alles mooi gepresenteerd was.
Een slons, dat was ze. Een slons die gefaald had. Ze wou zo graag stralen en aan haar mama vertellen dat ze de ideale man tegen het lijf was gelopen, dat ze hem toevallig ontmoet had toen hij zijn grijze BMW achter haar blauwe Dacia had geparkeerd. Ze wou dat ze haar moeder kon vertellen over een geslaagd uitje met haar gracieuze vriendinnen, over een zwempartijtje in het privézwembad van een collega en over driegangenmenu’s in dure restaurants. Dat wou ze. Het zou haar leven eenvoudiger maken en de band met haar moeder hechter.
Maar sluimerend aanwezig in haar was er ook het diepe verlangen om neuskeutels uit haar neus te halen en onder de rand van de tafel te kleven in haar moeders bijzijn. Er was het verlangen om te pronken met haar nonchalante kapsel en slonzige trui. Er was de drang om slordiger te zijn dan ze werkelijk was, overdreven uitgesproken meningen te verkondigen die niet strookten met die van haar mama, het schijnwereldje van haar moeder aan de kaak te stellen en het onrechtvaardige lijden van bedelaars en vluchtelingen voor haar moeders voeten te werpen.
Het luisterend oor waar Marthe naar verlangd had, was uitgebleven. Ze had willen vertellen over het onrecht dat haar was aangedaan, over hoe hard ze haar best had gedaan, over hoeveel weekends ze had opgeofferd om van haar lessen iets speciaals en boeiends te maken, over moeilijke leerlingen en moeilijke collega’s, over vriendinnen die altijd vonden dat zij niet te klagen had met zoveel vakantie, over haar pogingen leermethodes uit haar lerarenopleiding in de praktijk om te zetten, over haar goede intenties, … Ze had de kans niet gekregen en was op haar honger blijven zitten. ‘Misschien moet ik inderdaad maar eens naar die dokter in Leuven gaan,’ dacht ze. ‘Of misschien zullen wat nieuwe kleren in mijn kast me inderdaad goed doen.’
Ze herinnerde zich hoe ze jaren geleden, toen ze zelf nog middelbare scholier was, eens een erg slechte dag had. Ze voelde zich verdrietig, was in de zetel in elkaar gezakt en had gemompeld ‘niemand ziet me graag’. Ze had toen verlangd naar een troostende arm om haar schouders, een paar liefdevolle woorden, een paar woorden van hoop en vertrouwen. Ze had zo hard gesnakt naar een beetje goedkeuring, naar een pleister op de wonde. Hoofdschuddend en met haar ogen draaiend had haar moeder geantwoord: ‘Hoe loopt ge er nu ook bij? Het kan niet missen dat niemand u graag ziet als gij met een gezicht tot op uw hielen rondloopt. Om van uw troosteloze kledij nog maar te zwijgen.’ Zout in de wonde. De duimschroeven nog wat extra aangespannen.
Hoewel het luisterend oor was uitgebleven en hoewel Marthe harde oordelen bij haar moeder vermoedde, deed het haar wel deugd dat haar huisje er nu weer netjes bij lag en dat ze niet hoefde te koken want daar had ze de energie niet voor. Ze bedankte haar moeder honderduit via berichtjes want zo hoorde het.
De tweede persoon die zijn angel op haar richtte, was de gepensioneerde buurman van Marthe. Hij sprak over een modeverschijnsel. ‘In mijn tijd bestond dat niet, een burn-out. Wij deden gewoon door en stelden ons daar geen vragen bij. En ’s avonds en in het weekend rustten wij een beetje uit.’ En ze voelde hem denken dat er toch wel iets grondig mis moest zijn met haar. Eigenlijk had ze het hem liever niet verteld. Maar toen hij vroeg waarom ze zo vaak thuis was, had ze het met een klein stemmetje toch maar verteld. ‘Oud worden, dat is pas wat hoor’, had hij gezegd waardoor ze zich extra schuldig voelde. Hij was oud en had allerlei klachten en zij zat gewoon thuis met een modeverschijnsel.
Ze kon wel door de grond zakken van schaamte. Wanneer ze wou uitleggen wat haar aandoening juist inhield, had hij plots last van hardhorigheid. Ze had voordien al vaker gemerkt dat hij hardhorig werd als ze vertelde over iets dat fout was gelopen op school. Hij hoorde plots ook niet meer goed toen ze verdrietig was na haar breuk met Thijs. Wanneer zij naar hem luisterde en hém bemoedigend aansprak, verstond hij haar altijd wel. ‘Mijn buurman is selectief doof’, had ze ooit tegen Jochen gegrapt. Marthe had altijd regelmatig wat soep naar de buurman gebracht of al eens een boodschap voor hem gedaan. Ze voelde zich er schuldig over dat ze dat op dit moment niet meer kon doen. Ze wist dat hij niet snapte dat ze nu zo vaak thuis was en toch minder voor hem deed. Steeds vaker begon ze hem te ontwijken.
Vriendin Lies zoemde rusteloos en hardnekkig om Marthe's oren. Marthe had de grootste moeite om te ontsnappen aan een nieuwe steek. Ze voelde hoe Lies, voltijds manager bij een groot bedrijf, vergeefse pogingen deed om te begrijpen dat iemand die in het onderwijs stond en zó veel verlof had een burn-out kon krijgen. Marthe hoorde haar zoemen en zoemen en steeds maar weer over zichzelf beginnen, over hoeveel stress zíj had en hoe weinig vakantie zíj had om te recupereren. Het deed Marthe's maag ineen krimpen. Met ingehouden adem hoorde Marthe Lies vertellen dat een ‘saunake’ haar altijd wel goed deed, dat ze de stress dan zó van zich af voelde glijden. Ze liet daarbij haar armen van aan haar hoofd naar beneden zakken en deed alsof ze alle stress wegblies. ‘Misschien moeten we nog eens samen naar de sauna, jij en ik‘ had ze voorgesteld. ‘Het zal je goed doen.’ Marthe had geaarzeld en drufde niet zeggen dat ze hoofdpijn kreeg van de sauna. Lies bleef maar dreigend zoemen en bracht Marhte in de war toen ze zich luidop afvroeg of het niet beter was om zo snel mogelijk terug aan de slag te gaan want ‘ Van zo thuis te zitten, begin je toch alleen maar meer te piekeren. Allé, ik zou dat toch hebben als ik thuis zou zitten. Dan zou ik piekeren en me vervelen. Ik zou het niet lang kunnen volhouden hoor.’
Het luisterend oor waar Marthe zo naar snakte, had ze nog niet gevonden. En ze gaf zichzelf op de kop: ‘Waarom kan je nu niet eens je huis opruimen of een beetje koken? Waarom kan je nu niet gewoon terug gaan lesgeven? Verman jezelf nu toch eens.’
Misschien kwamen de pijnlijkste wespensteken wel van zichzelf.