Zoeken

15 zijn.

            Zijn denken, zijn schrijven, zijn drang naar de onbeschaamdheid van het leven werden beïnvloed door ‘De Verkeerde Minnaar’ van Mireille Cottenjé en ‘De Schaamte Voorbij’ geschreven door Anja Meulenbelt. De eerste auteur maakte een diepe indruk op hem en Meulenbelt vond hij uiteindelijk een conformistische trut, al bleef dat boek op hem kleven. De dames zouden hem doen geloven in vrijheid van liefde en seks en de twee titels zouden zeker voorgoed zijn onvermurwbaar militantisme onder zijn huid graveren en hem in een onuitputtelijk streven naar wat later totaal onmogelijk zou blijken, het goede in de wereld en in de maatschappij te betrachten. Wat goed is, zal nooit kunnen zegevieren maar hij beloofde er iedere dag het beste van te maken, voor zichzelf – niet uit eigenbelang maar sinds zijn jeugd leeft hij met het gebrokene en daarom probeerde hij zijn eigen leven en dat van anderen te herstellen -, en voor de ander. Leven in continu herstel levert misschien niet veel op maar hij zou met niemand ruilen. Deze twee boeken waren zijn eerste pornoboeken en hoewel de ‘Happy Hooker’ van Xaviera Hollander ook in de boekenkast stond, hadden Cottenjé en Meulenbelt de meeste invloed op hem. In pornoboekjes ergerde hij zich overigens aan de spelfouten in de teksten. Porno was daarmee zo banaal, zo ordinair, zo seventies. Vriendschap in porno bracht verbondenheid op een totaal ander niveau, dacht hij. De camaraderie die zich uitte in seks vond hij verbluffend en origineel. Het voelde goed aan. Alsof het zo moest zijn. Hij kende de boeken van Michel Foucault nog niet maar onbewust werden de kiemen gelegd voor zijn latere bedenkingen. Porno had zich niet alleen genesteld in zijn lijf maar ook in zijn hele bestaan en zijn gedachtegang.             Daarom geloofde hij in magie. Hij geloofde dat mensen die elkaar niet kenden op een of andere manier met elkaar in verbinding stonden, dat bepaalde mensen elkaar moesten ontmoeten, niet zozeer voor seks of voor liefde maar omdat een of ander noodlot hen naar die ontmoeting dreef om zelf vooruit te geraken in het leven. Soms moesten mensen elkaar gewoon een tijdje ontmoeten en dan weer solo verder gaan.             Hij schreef in schriftjes met lijntjes, met grote en kleine ruitjes, op losse bladen en in kantlijnen van schoolboeken. Alleen hij kende het geheim achter vertellen. De vragen waarop hij antwoorden zocht waren geen echte vragen. Ze waren een aanzet om te denken en op te merken hoezeer mensen naast elkaar konden leven, hoe mensen elkaar de mond dichtsnoerden, hoe mensen het niet zo nauw met elkaar namen, hoe mensen niet bereid waren om toegevingen te doen, laat staan compromissen te maken. Hij schreef hoe hij zag hoe tijden veranderden, hoe, zonder het te merken, de jaren achter hem kwamen te liggen. Wat wist hij over wat hij vandaag deed waar het hem later zou brengen. Mensen voelden de verzuchtingen van hun eigen levenservaringen in hun eigen nek niet meer. En uiteindelijk zouden het diezelfde mensen zijn die er ook in zouden slagen hem het zwijgen op te leggen.             Tot zijn geheim barstte.

Erwin Abbeloos
7 0

16 zijn

Een tekst is nooit af. Een tekst is zoals in het leven, zoals mijn leven, dacht hij. ‘Zijn’: de tekst is, de tekst staat er (maar hij is nog niet af). ‘Hebben’: je hebt de tekst in handen, je hebt de tekst van links naar rechts, van rechts naar links, van boven naar onder en terug geschreven – maar hij is nog niet af; bezitten is niet zo belangrijk in het leven. ‘Worden’: de tekst is zoals jij: in wording. Dat was zijn belofte daar onder ede in zijn slaapkamer: altijd worden. Zijn en hebben zijn volstrekt onbelangrijk in het leven.             Hij trok als een bezetene aan zijn sigaret, alsof het zijn laatste genot op aarde was en hij het aardse ging ruilen voor het hiernamaals. Hij voelde een lichte erectie opkomen. In gedachten rookte hij sigaretten met sportieve mannen gekleed in korte sportshorts. Seks en sigaretten gingen voor hem altijd samen. De rook stapelde zich in zijn mond op en hij blies meteen alles weer uit. ‘Nooit de rook aan je longen laten komen,’ maande zij hem aan en hij rookte verder.             Ze had de sigaretten, ze had het allemaal: een platenspeler met ingebouwde cassettespeler en radio, honderden 45 toeren platen mét alle singles van ABBA, Gerard Lenorman en twee versies van ‘Patrick mon chéri’. Ze had ouders die amper thuis waren en ze had een beroemde schoonbroer die de sigaretten leverde. Ze had een bromfiets waarop hij niet mocht rijden, hij had een tweedehands meisjesplooifiets. Ze had een grote labrador, hij had een poedel. Ze kon zwemmen, hij bleef aan de rand staan met een zwemband rond zijn heupen en twee meisjesachtige vrienden erbij. Ze had twee zussen die het huis uit waren, hij had een afwezige familie. Voor haar verjaardag kreeg ze een huis, hij deelde zijn kamer met zijn broer. Ze had onafhankelijkheid, hij had eenzaamheid.             Ze trok hard aan het laatste stukje sigaret. Ze draaide een beetje in slow motion met haar hoofd alsof ze door te veel nicotine flauw ging vallen. Ze namen afscheid. Hij bleef vertwijfeld achter en hoopte dat het ooit allemaal beter zou worden. Hij had zich nog nooit zo eenzaam gevoeld.

Erwin Abbeloos
8 1

17 zijn.

            Hij keek uit naar de liefde, hij verlangde naar seks, naar geld, naar een carrière in de muziek of in de literatuur. Hij keek er naar uit om vrienden en vriendinnen te hebben, met honderden zullen ze zijn, dacht hij. Hij keek uit naar een vriendje. Een knappe, sterke en geile man. Hij wou zelf een knappe, verzorgde man zijn en die ook nog eens goed met woorden en oneliners overweg kon. Hij wou zingen, hij wou dansen. Hij wou schrijven. Hij wou een groot huis of een modern appartement in het midden van de stad. Met veel ramen.             Maar wat is toekomst als je 17 bent. Hij moest nadenken over wat hij later wou worden. Hij was altijd meer bezig met wie te worden dan met wie of wat te zijn. Hij was moe. Uitgeput. De school wou alles, elke vezel, elke ader, elk beender en elke gedachtegang. Alles. Hij voelde zich vernietigd door de school en door zichzelf. Ik weet wie ik ben maar waarom moet ik iets zijn, dacht hij.             Hij wou zijn eerste fouten maken, met rust gelaten worden en zijn generatie op de straatstenen, onder de lakens en aan de toog van een bruin café aftekenen om later zonder spijt te kunnen zeggen: wat was het goed. Hij wou bochten maken, muren doorbreken, de schaamte voorbij. Hij wou aan de andere kant zijn, los van God.             ‘Ik lees op je informatiefiche dat je toneel of dans wil doen,’ zei de vrouw op een zuur toontje terwijl ze met een middelvinger een tikje aan haar scheve bril gaf. Haar verpletterend streng voorkomen benadrukte in haar gelaat nog meer de stijfheid van haar functie als PMS-psychologe. Ze liet een zuinig misnoegend ‘hum hum’ vallen en gooide ostentatief het briefje dat hij vorige avond zorgvuldig en met alle hoop van zijn bestaan had ingevuld. ‘Wel, jongeman, wat heb je hier op te zeggen?’ Haar armen hingen als gekruiste degens over haar bolle borsten. Hij snoof zweet- en maandstondengeur. ‘Ik weet het niet, mevrouw’ zei hij en boog zich wat achterover. De vrouw hinnikte als een lomp boerenpaard. ‘Maar jongen toch’, lachte ze zijn toekomst weg. De geur van nylon vermengd met zweet hing als een donderwolk over hun conversatie. De stank was niet meer te harden. Zij bepaalde zijn richting, zij bepaalde zijn leven, een leven nu voorgoed gekleurd door stank.             Hij verliet het klaslokaal. ‘Zeg tegen, laat eens kijken... Jan Smeyers dat hij mag binnenkomen’. Ze keek hem niet meer aan, hij was nog slechts het hoopvol foldertje dat een waardeloos papiertje werd en dat ze uiteindelijk in vier scheurde en dopte in haar lege kop koffie.             Misbegrepen fietste hij terug naar huis. Schouders recht, borstkas vooruit. In nog geen vijf minuten had hij zin aan zijn eigen leven gegeven. Het zou zijn geheim zijn. Hij zou zwijgen en hij zou in het leven enkel vrouwen toelaten die bij het voorbij wandelen een discreet wolkje parfum achterlieten.

Erwin Abbeloos
10 0

Zorgen van de guru

'Zorgen,' schreeuwt hij in de microfoon, 'maken we ons allemaal, maar dat is zinloos! Zorgen bestaan niet!'  De aula zit barstensvol, alle zitjes ingenomen en enkele laatkomers op de trappen. Duizend ogen loeren naar hem in kakelvers Versace kostuum. Speciaal op maat gemaakt in Milaan. Drieduizend driehonderd euro. Hij had moeten brullen: slechts drie tickets dekken zijn extravagant kostuum. Zijn levensverbeterende cursus verkocht in geen tijd uit. Het buitenzwembad met poolhouse aan zijn villa in Spanje kan dubbel zo groot bij de komende verbouwing.  Hij pauzeert voor het dramatische effect en scant de zaal. Opmerkelijk veel vrouwen. Enkele stokoude, de meeste rond zijn leeftijd. Ook een paar onbelegen exemplaren. Op de eerste rij zit een prachtig specimen. Hij ontbloot zijn gebleachte tanden en knikt. Ze haalt haar kauwgum uit haar mond, rolt hem tussen haar vingers en knipoogt verleidelijk. 'Heb je geen problemen in het leven?' vraagt hij zonder een antwoord te verwachten. Een vrouwelijke aardappelzak achteraan links hoest. Het klinkt alsof er bloed meekomt. Bijna dood, zal niet misstaan op de composthoop. 'Zijn er hier, onder jullie, mensen zonder problemen?' vraagt hij terwijl hij naar zijn prooi koekeloert. Zijn publiek heeft veel problemen. Waarom betalen ze anders meer dan duizend euro om naar hem te luisteren. Hij weet dat velen leningen aangingen om hier te kunnen zijn. Hij biedt dat aan. Met waanzinnige interestvoet. 'Als je geen problemen hebt, waarom zou je je zorgen maken? Dan bestaan zorgen niet voor jou? Toch?' Gegniffel. Hij analyseert de hele zaal maar zijn blik kleeft op haar als de naald van een kompas op het noorden. Blond, blauwe ogen, slank en een boezem. Haar lederen topje ontbloot de bovenkant van haar bollen. 'Heb je een probleem,' zegt hij, 'dan heb je twee mogelijkheden.' Hij toont twee vingers met gouden ringen. Altijd twee opties. Blauwe zwembadtegels of groene? Verwarmd of niet verwarmd? Met afdekzeil of zonder? Tegenstroomsysteem met drie spuigaten of vijf? Infinity langs één zijde of alle drie? Ze draait haar lokken rond haar ranke wijsvinger met rode nagel als zoekt ze houvast zodat haar hoofd niet van haar slanke hals valt. 'Je hebt een probleem én je kan er iets aan doen?' Hij verheft zijn stem. De spanning in de zaal maakt haar stil. 'Waarom zou je je dan zorgen maken?' zegt hij op een toon alsof hij het zelf uitvond. Er weerklinkt ingehouden gelach zoals pubers grinniken die stiekem de Playboy doorbladeren. Haar ogen stralen. Zij weet dat zij zich geen zorgen moet maken. Hij spreekt haar straks aan en zij geeft hem complimenten die hij afwimpelt om de afstand tussen hen te verkleinen.  'Heb je een probleem,' zegt hij, 'én kan je er niets aan doen?' Zoveel problemen bezitten een oplossing maar deze groep ziet het niet. Domheid belet actie. Zij ademt rustig, tuit haar lippen en tuurt naar zijn kruis. 'Dan moet je je geen zorgen maken,' roept hij. 'Simpel!' De zaal lacht opgelucht en de rest van de namiddag debiteert hij meer goedkope oneliners, tegeltjeswijsheden, clichés en waarheden als koeien. Het licht wordt lichter. Zij zien het nu. Zijn licht. Applaus. Hij strekt zijn nek en toont de palmen van zijn handen, dat toont verbinding en vertrouwen.  'Zorgen maken is zinloos. Stop ermee!' Meer applaus. Standing ovation.   Ze duwt hem ruw zijn loge in en draait de sleutel in het slot. Zijn vrouw heeft hier een probleem mee maar kan er niets aan doen. Ze moet zich dus geen zorgen maken.

TonyCoppo
17 4

Huid van as

’s Avonds laat, wanneer de kinderen dromen van kaboutertjes die in onze schuiven rommelen, en mijn vrouw zich van onze laatste omhelzing van de dag losrukt om op haar rug in slaap te vallen, dan glijd ik het bed uit en sjok ik blindelings door het duister naar ons terras. In het holst van de nacht rook ik mijn laatste sigaret, met enkel het gloeiende topje als krachteloze lichtbron. Ik luister naar de ademhaling van iets wat me vanuit het duister bespiedt. Een zachte stem fluistert me toe: ‘Als het stof in je broekzak goud of zilver zou zijn, dan nog zou je het spenderen aan niks.’ ’s Avonds laat, wanneer ik mijn peuk in de asbak uitduw, hoor ik nog steeds dat obscure stemgeluid, dat me met een handvol zingende stembuigingen en klagerige toon laat weten dat ik me alles herinner van wat ik niet ben vergeten. Daar put ik dan enigszins wel wat kracht uit, maak ik mezelf wijs. Soms strijkt de drager van de stem neer op mijn schouder: een engeltje, met gele katachtige ogen en een donkergrijze huid van as. Haar vleugels gebroken door wat de wereld haar liet zien. Trillend en bevend en angstig als een gekwetste vogel druppelt ze tranen van zwavel in de cocktail die ik mijn inborst durf noemen. ’s Avonds laat, wanneer het engeltje haar klaagzang heeft afgerond, krijg ik de kans om vragen te stellen. ‘Wat wil je eigenlijk?’ sist het schepsel. Dan antwoord ik dat ik het geluk aan het einde van de regenboog wil vinden. ‘Maar beste vriend toch, een regenboog is een kegel. Niets meer dan een illusie van licht dat vanuit elke windrichting een centraal punt op je netvlies vindt. Als het geluk aan het einde van de regenboog ergens te vinden is, dan is het in jezelf.’ Na een poosje, wanneer het creatuur op mijn schouder is uitgehuild, wil het weten of ik alle leed zou vergeten als ik dat kon. ‘Natuurlijk.’, moet ik dan toegeven. En toch… Wanneer het me uiteindelijk vraagt wat ik echt wil, dan vraag ik niet om de kans om alles te vergeten. Dan droom ik. ’s Avonds laat, droom ik dat ik kan leren vliegen. Echte vrijheid kennen, net zoals het lugubere beest op mijn schouder. ‘Dat kan,’ laat het ding me weten. ‘Maar vergeet niet dat je daar een verschrikkelijke prijs voor moet betalen.’ En terwijl die woorden worden uitgesproken, verpulvert het wezentje tot een hoopje grijs stof in de asbak en terwijl de rook oplost in de atmostfeer, word ik wakker met het besef dat ik eigenlijk niet rook en staar ik naar de foto van mijn vrouw en kinderen op het nachtkastje.

Het Verdwaalde Schaap
0 0

Ui en Zand

Je merkt niets van de ui? De schrijver Ernst van Dealenmaete spuugde zand en hield zich stevig vast aan het zadel van de kameel. Eenentwintig kilo ui at het beest gisteravond en dat was hééééél normaal volgens de gids.    ‘Having fun, sir?’ De gids klonk dichtbij, maar Ernst zag alleen maar zand. Voor, boven, onder, achter en aan de zijkanten: zand.    ‘Careful, sir.’   Hoezo “careful?” Die met ruft gevulde kameel moet careful doen. Hoe hoog zou hij zitten? Ernst en zijn kameel vlogen schuddend op-en-neer alsof ze in een zandachtbaan reden.   ‘Enjoy view, sir?’   Als hij deze “view“ wilde “enjoyen”, lag hij liever op zijn buik bij Zandvoort met zijn hoofd in een kuil: zelfde uitzicht en een stuk rustiger.   Ernst snoot zandsnot en trok de hoofddoek strakker.    De bolle buiken betekenden niets, mompelde de gids bij het ontbijt: “gasvorming na uien gebeurt bij kamelen niet.” Zijn Egyptische vertaler wist zeker: deze jongen was de beste gids ooit. Nou, dan kon Ernst op de maan gidsen. "Komt geen zandstorm," vertelde de wegwijzer zelfverzekerd, Buienradar zou dit ettertje met blauwe tulband en witte jurk op staande voet ontslaan. Het idee van de uitgever was idioot: doe field research, laat je inspireren door de sfeer van duizend en één nacht. Waarom? De serie van elf doktersromannetjes had hij ook niet in het ziekenhuis geschreven en voor de bestsellerreeks “Lady LoveLove’s Poolboy,” nr .1 t/m 17, had hij geen enkel zwembad in zijn blote bast staan schrobben. Die cultuurbarbaar had niet door dat Sheherezade verlangend in haar marmeren harem ergens in de negorij van Iran de sprookjes uit haar duim zoog. Ernst voelde zich mooi de pineut in Egypte, een globale 2000 kilometer uit de richting. Alsof een schakelaar omging brak de zon door. Als wolken melk in de caffè latte, draaide de zandstorm onder hem, de kameel schudde minder en dreef uiteindelijk relaxed boven de wind.   Zijn vertaler zweefde aan de linkerkant en zei: ‘Als dit niet inspiratie, dan weet ik niet.’ Hij grijnsde met gele tanden en wees vooruit. ‘Zie je punt? Da’s top Gizeh piramide.’ Ernst schrok, ze hadden meer dan honderdvijftig kilometer gevlogen. Hij schudde zijn hoofddoek uit en snoot zijn neus uitgebreid in een van de punten.  De gids vloog rechts en zei: ‘Lean backward, get tail and pull gently, sir.’   Zijn vertaler en de gids leunden achterover en deden voor hoe je de staart moest grijpen. Voorzichtig krabbelde Ernst met zijn hand via de kamelenrug naar de staart, pakte deze vast en gaf een ruk. Met het geluid van een turbo aangedreven bastuba uit zijn achterste schoot het beest vooruit. De kameel struikelde bijna over de top van piramide, brulde een geschrokken boer en zette zich net op tijd af. Ernst schoof half uit het zadel en hield zich met een hand aan de zijtassen vast.   ‘I said GENTLY, sir!’ schreeuwde de gids.    Bleek uitgeslagen klom Ernst terug en omklemde de kamelenbult totdat ze weer rustig zweefden. Met korte, zachte rukjes manoeuvreerden de beide Egyptenaren hun kamelen geroutineerd in een schuddende glijvlucht naast Ernst. Deze kamelen klonken als zachte trombones. Na een paar keer proberen hield Ernst zijn rijdier onder controle.   De zandstorm was gaan liggen en mensen krioelden beneden door elkaar bij de wereldwonderen. Ze vlogen rond de piramides en zeilden naar de sfinks.    ‘You see no nose, sir,’ zei de gids. ‘My great grandfather not control camel very well.’ De gids begon te grinniken. ‘My great grandfather busted nose too. Own fault, he flying drunkenly.’   Het briesje tegenwind van het vliegen temperde de hitte van de zon en Ernst hing relaxed op zijn zadel, de staart controleerde hij met ontspannen rukjes. Hij wist niet dat de strook naast de Nijl zo vruchtbaar was, hij zag boeren aan het werk op het land en de gids leerde hem verschillende soorten palmen van boven herkennen. Het contrast van de gele woestijn, de groene akkers en het blauwe Nijlwater betoverde. In de verte verpestten de flatgebouwen en krottenwijken van Caïro de horizon.    De wedstrijd naar Sharm el Sheik won de vertaler, de gids werd tweede en Ernst nipt derde, hij verbaasde zich dat hij de andere twee kon bijhouden.   ‘Look out for tourist airplane, sir.’ waarschuwde de gids bij het vliegveld. Met een scherpe bocht ontweken ze een opstijgende Airbus A320, Ernst scheet bagger maar de kamelen knipperden niet met hun ogen.   Boven een dorpje vlogen ze door rookflarden. ‘Sheep skewers,’ snoof de gids. ‘Lunchtime! You hungry, sir?’ Hij zette koers naar het tentenkamp. Boven het kamp strekte de gids gids zich, klemde de kamelenkop tussen zijn voeten en drukte deze naar links. Hij trok de staart voorzichtig maar langdurig naar zich toe, en tegen de klok in cirkelend daalde hij af. De trombone klonk zwakker en zwakker, vlak boven de grond klonk een pufffff-pfff-pff alsof de trombonist zijn laatste adem gebruikte, de kameel landde schokkend, zakte bijna door zijn poten en maakte een geluid dat het midden hield tussen geblaat, getoeter en gorgelen. De gids gleed van de rug en het logge beest hobbelde naar de waterbak bij de hoofdtent. De vertaler voerde op dezelfde wijze de afdaling uit. Met horten en stoten kwam ook Ernst naar beneden. Hij hing na de heftige landing dwars over het zadel.   Met een parelwitte lach zei de gids: ‘Had fun, sir?’ Zijn warme bruine ogen twinkelden. Ernst had inspiratie! Hoeveel delen het zouden worden wist hij niet, maar hij doopte zijn pen in de zonnebrand factor 50 en ging aan de slag .

MCH
19 1

Balsemboomstraat 13

Het huis merk je al van ver op. De gevel is uitgezakt en bol als een buik die strakgespannen in een T-shirt staat, gezapig terend op een rijk leven. Hier en daar lopen barsten door de vaalgrijze verf die van de muren krult. Ze lijken op aderen van oude mensen, dicht tegen half doorzichtige huid liggend. Aderen van mensen die niks meer te verbergen hebben voor het sputterende leven en de nakende dood. Sinds de tien maand dat ik hier woon, werd de bewoner van dit huis één van de vaste waarden: een oude man achter het raam waarop kattenhaar en andere substanties samengekoekt zitten. Samen met hem, stonden er afwisselend fiere, opgeblonken obussen en bijna verdorde cactussen voor het raam. Je zou kunnen denken dat de man het opzettelijk zo besliste. De bijna vergane goudkleur sloot perfect aan op de droge beige vlekken van de plant. De opeenvolging van cactussen en obussen werd op één moment verbroken door een beeld van ‘Het Laatste avondmaal’ in zeepsteen. Een sprankel goddelijkheid en gratie tussen de goddeloze oorlogssouvenirs. Mijn vriend vertelde dat hij er de gewoonte van had gemaakt om zijn hand even op te steken als hij voorbij de man wandelde. Af en toe kreeg hij een opgestoken hand terug, en andere keren bleef de oude man apathisch voor zich uit staren. Hij wacht op de dood, zeiden mijn vriend en ik en dan zwegen we. Zou het kunnen dat hij zat te wachten tot de dood eindelijk dichterbij kwam? Om elke avond zuchtend naar bed te tsjokken omdat de verlossing nog niet kwam en omdat er hem morgen alweer hetzelfde wachten te beurt viel? Hij had twee katten, een lapjeskat en een jong zwart katje. De lapjeskat lag steevast in een rare houding op het beeld dat aan het zijraam stond. Het zwarte katje vond een plek tussen de obussen en cactussen. Op een dag lagen ze er niet meer. Het huis ontbrak aan katten, en dat was verdacht. Na de verdwenen katten, waren er de gesloten gordijnen. Slechts om de twee dagen gingen ze terug open. Telkens voelde ik een lichte opluchting door me heen. Er is leven. Ik negeerde halsstarrig het feit dat er niemand meer in de kamer zat die naar buiten staarde. Ik keek binnen in een huis dat een zwart gat onderdak gaf. En dan bleef het gordijn wat langer dicht. Tot gisteren. Al voor ik aan het huis kwam zag ik dat het raam anders was, er hing een brief aan. Hij heette dus Georges, die oude man. Hij zat opnieuw achter zijn vertrouwde raam, maar nu in papieren versie. Ik ging wat dichter kijken, en in de brief ontdekte ik dat hij het geboortejaar deelde met mijn vader, 1944. Altijd hadden mijn vriend en ik gedacht dat het 'oude ventje' toch wel ergens in de tachtig moest zijn, misschien zelfs negentig. Hoe levens zo anders kunnen zijn. Op de doodsbrief vond ik niet meteen de naam van een vrouw terug. Ik wilde ook niet te lang staren. Zo goed kende ik hem niet, en niemand houdt van voyeurs die pas na de dood tevoorschijn komen om kennis maken. Raar genoeg had ik altijd al de naam Georges op hem geplakt, nog voor ik de doodsbrief zag. Aan de aanpalende huizen wapperen vlaggen. Geen zwarte vlaggen uit respect en rouw. De nationale driekleuren doen de dood snel vergeten en vertellen dat het leven voortgaat, liefst gehuld in feestgedruis. Driekleuren bedrukt met reclame van biermerken, snoepgoed en de nationale luchtvaartmaatschappij. Een land onderworpen aan platte commercie. Er is geen tijd om stil te staan bij wat vergaat. Ik kijk naar de raamkozijnen die afbrokkelen en waar houtmijten zich verder een weg vreten. Het huis zal verdwijnen, net als de vlaggen. Het is gewoon een kwestie van tijd.  

Jolien Van de Velde
74 3

De kruisweg

‘Geef me de beits eens aan?’ Carmen veegt snel haar handen schoon, zoekt de juiste pot en schuifelt dociel op hem af. De combinatie van de verzengende hitte van de lampen waaronder ze werken, de penetrante geur van het goedje, de mufheid van de kerk: het doet haar duizelen. Instinctief grijpt ze zijn arm. Hij gromt, maar draait zich niet om. Met haar vingers om zijn getaande pols realiseert ze zich dat ze hem best aantrekkelijk vindt. Ze had een oude, bestofte eenzaat verwacht, toen ze solliciteerde voor een stageplek. Deze conservator was evenwel allesbehalve oud of bestoft. Hij was misschien geen grote prater, hij had haar wel van de allereerste dag gecharmeerd met het buitenlandse accent waarmee hij haar op tijd en stond van instructies voorzag. Na een korte dwaling hervindt ze haar balans, lost haar greep en focust terug op de reeks schilderijen naast hem. Al brengt de stijl van de tableaus haar niet echt in bekoring, de thematiek van de reeks intrigeert haar wel. In gedachten verzonken overloopt ze de Via Dolorosa en houdt gefascineerd halt bij de elfde kruiswegstatie, waar Jezus aan het kruis wordt genageld. ‘Heb je je ooit afgevraagd hoe dat moet hebben gevoeld, gekruisigd worden?’ Een warme adem doet haar nekhaartjes trillen. Zijn stem kraakt, zoals de treden van de trap die ze gisteren namen om het kerkorgel in de was te zetten. In een opwelling draait ze zich om en repliceert vrank dat ze nog nooit die eer heeft gehad. ‘Mag ik?’ Ze huivert, vraagt zich af of hij weet dat zijn ogen haar aan smeulend hellevuur doen denken. Toch knikt ze, legt gedwee haar hand in de zijne en volgt hem naar het manshoge, vergulde kruisbeeld dat prominent de holle ruimte siert. Zwijgend posteert hij haar ervoor, strekt zorgvuldig haar armen uit. Uit het niets tovert hij een set snelbinders tevoorschijn waarmee hij haar polsen vastbindt. Hij gromt opnieuw wanneer ze schrikt, doch de plotse twinkeling in zijn ogen stelt haar gerust. ‘Jezus werd ontdaan van zijn kleren ...’ Hij haakt zijn ogen in de hare, opent zijn lippen en begint zwijgend aan de lange weg knoopjes die haar knielange jurk samenbinden. Opgelucht juicht ze haar beslissing van deze ochtend, om het nieuwe setje aan te trekken, toe. Dan stokt ergens halverwege haar adem. Haar geheim! In paniek spant ze haar vuisten. Hij had haar tot dat moment nog steeds niet aangeraakt, maar nu voelt ze zijn hand door het dal van haar borsten glijden. Wat als hij afdwaalt naar haar heupen? En hij daalt af. Richting het plekje op haar lichaam dat ze altijd angstvallig voor de buitenwereld verborgen hield. Ze zet zich schrap, haar ogen verdrinken in angst. Het blijft echter stil. Nieuwsgierig opent ze één oog en ziet hem gebiologeerd het bordgrote litteken bestuderen. Met de grootste eerbied verkennen zijn vingers de perkamenten restanten van de brandwonde, alsof het een geschrift in braille was. Dan glijden ze verlangend verder naar haar slip. Ze slikt wanneer hij gulzig de kanten stof bevoelt en bidt vurig dat hij de zweetgeur tussen haar benen niet opmerkt. ‘Je bent nat,’ lispelt hij. Met haar vocht nog op zijn vingertoppen schrijdt hij terug omhoog en exploreert het bloemetjespatroon van haar beha, waarop haar tepels instinctief in het gelid gaan staan. Hij is nu vlakbij, ze voelt hoe zijn adem een geruststelling in haar nek blaast. Alsof hij hele dagen niets anders doet, frunnikt hij de randen van de stof naar beneden, waardoor haar jonge borstjes pront tevoorschijn springen. Ze likt aan haar lippen, het frambozenaroma van de lipgloss is helemaal weg. Haar hart bonkt nu zo hard in haar keel dat ze zich nauwelijks bewust is van de klok die drie keer slaat, wanneer hij met twee vingers de laatste verhulling van haar lendenen wegneemt. Ze siddert en trilt over haar hele, verhitte lijf maar wil, nee eist, dat hij verder gaat. Blijkbaar ziet hij het anders. Hij stapt achteruit, waardoor ze iets blinkend voor haar neus ziet flitsen. Wat? Een judas? Heeft ze hem zo fout ingeschat? Ze blokkeert wanneer hij dichterbij komt en haar met glinsterende kooltjes aankijkt. Het koude lemmet beroert haar hals, haar borsten, glijdt langs haar navel en over haar venusheuvel. Dit is het, denkt ze, dit is het moment waarop Jezus aan het kruist sterft. Ze zakt in elkaar, wetend dat niets of niemand haar nu nog kan helpen. En dan voelt ze hoe hij haar polsen lossnijdt. Wanneer hij vervolgens wegloopt, draait hij zich nog eenmaal om – zijn broek is nat – voor hij de sacristie induikt. Vliegensvlug knoopt ze haar schaamte dicht, grijpt haar tas en snelt naar buiten. Het was haar laatste dag, ze zal hem nooit meer zien, doch zal ook nooit meer een kerk kunnen binnenwandelen zonder terug te denken aan deze heiligschennis.  

Vlechtenmeisje
9 1

Dag vreemdeling

De stoelen stonden reeds op de tafels. Ondanks dat de bar pas binnen een uurtje de laatste pint zou tappen, verried het ongeneigde gelaat van het meisje achter de toog dat ze zich in gedachten al in de armen van haar vriendje nestelde. In één teug liet ik het bodempje Chardonnay door mijn keel glijden en wenkte haar de rekening te brengen. De avond kenmerkte zich door het gebrek aan originaliteit van flirtende mannen op leeftijd die me tussen hun lakens probeerden te praten. Ik gleed met mijn vingertoppen over de weke plek die mijn trouwring na twaalf jaar op mijn ringvinger had achtergelaten, duwde mijn borsten hoger in mijn decolleté en stapte op de hengst af, die me al de hele avond zonder scrupules aanstaarde, maar - in tegenstelling tot de horde geile vijftigers met hun beperkte catalogus aan banale versiertrucs – niet de moed had gevonden om me aan te spreken. ‘Hey.’, zei ik voorzichtig. Zijn blik haakte zich meteen op het bleke kringetje op mijn vinger, dat zich enkele uren geleden openbaarde toen ik mijn trouwring in de wagen achterliet. Ik bedekte mijn hand met het andere. ‘Ben je getrouwd?’, vroeg hij. Zijn directe aanpak maakte hem zo mogelijk nog aantrekkelijker dan daarnet. Het verlangen hem in me te voelen overmeesterde me. ‘Ongelukkig.’, antwoordde ik schuchter. Hij knikte en draaide zich naar me toe. Zijn ogen dwaalden over mijn gelaat. Langzaam daalde zijn blik naar mijn nek, over mijn borsten, die voor de gelegenheid in een push-up waren geperst, naar mijn heup en benen. Hij likte onbewust over zijn volle lippen. Op meer voortekens wilde ik niet wachten. ‘Zoë.’, zei ik en ik bood mijn hand aan, die hij stevig omklemde ter begroeting. Ik bracht mijn lippen naar zijn oor en fluisterde: ‘Kamer 103, twintig minuten.’ Ik draaide hem mijn rug toe en wandelde de bar uit, begeleid door het hypnotiserend gewieg van mijn glooiende heupen. Ik voelde zijn blik als naalden in mijn ontblote rug prikken, terwijl ik sensueel wegwandelde. ‘Aaron.’, riep hij nog. Niet belangrijk, dacht ik.     Aarons hunkerende expressie vergrendelde zich in mijn pistachegroene ogen. Seconden, minuten, uren, ik zou me niet herinneren hoelang we elkaar in de deuropening aanstaarden. Aaron nam zonder iets te zeggen een stap naar voor en streelde met zijn rechterhand een losgekomen koperen lok achter mijn oor. Een begerige kriebel trok als elektriciteit vanuit mijn lies door mijn lichaam. Ik legde mijn handen achter op zijn hoofd en streek zijn donkere haren, waar de eerste zilveren strepen reeds door flitsten, tussen mijn vingers. Ik drukte mijn violet gestifte lippen op de zijne. Zijn tong voelde warm aan en smaakte naar gin-tonic en muntkauwgom. Aaron duwde me tegen de muur en mijn rug krulde zich naar binnen door de koude die me plots bestreek. Ik kneep in zijn gespierde armen en beet zachtjes op zijn lippen, terwijl hij me aan mijn kont van de grond tilde en ik mijn benen rond zijn middel haakte. Mijn pumps bungelden los aan mijn voeten. Ik probeerde me te herinneren wanneer ik de laatste keer zo nat was geweest. In de slaapkamer zette Aaron me voorzichtig weer op de grond. Zijn handen en lippen waren overal tegelijk. Ik plaatste een voet tegen zijn borst en duwde hem op het bed. Zijn jeans en hemd gooide ik naast me neer. Ik liet mijn jurk over mijn schouders zakken, wrong ze over mijn heup. Op blote voeten stapte ik uit het hoopje stof dat nu als een afgeworpen huid op de vloer lag. Naakt ging ik op Aaron zitten, mijn lendenen rakelings langs zijn erectie, die ik zachtjes liefkoosde. Ik masseerde zijn balzak en boog voorover, duwde mijn borstjes in zijn gezicht en liet zijn lippen mijn tepels verkennen. Onze ademhaling stierf weg in de geluiden van onze vurige hartstocht. Ik vergat wie of waar ik was. Aaron draaide me met de intensiteit van een bronstig oerinstinct op mijn rug. Met een uitnodigend gebaar opende ik mijn benen, waartussen de wellust langs mijn dijen weg druppelde. ‘Dag vreemdeling.’, grijnsde ik. Zijn tong vond die speciale plek tussen mijn benen en ik kantelde mijn hoofd ver naar achter, onderworpen aan een bloedstollende passie. Ik groef me diep in de lakens en liet onze bezwete lichamen versmelten in een parallel universum dat enkel voor ons werd geopend. Pas wanneer het ochtendgloren de nacht wegduwde, werd onze zinderende honger vervangen door de stilte na de storm.     ‘Ongelukkig getrouwd?’, vroeg Aaron, wanneer hij de wagen startte. Ik bracht de mascara aan in de spiegel van de zonneklep en glimlachte. ‘Spannend, niet?’ Aaron knikte. Gniffelend schoven we onze trouwringen weer over elkaars vingers. ‘Doen we dit meer?’, vroeg ik. Aaron glunderde enthousiast en reed de auto de parking af. Hij stuurde ons huiswaarts, maar niet vooraleer we goedgeluimd en voldaan de kinderen bij de babysit ophaalden.

Het Verdwaalde Schaap
16 0

De knikker

Met zongebarste lippen en het prairiestof aangekoekt op zijn voorhoofd wachtte John McBill tot zijn secondanten in positie stonden. Na twee weken rijden waren ze gereed voor de laatste acte. Schuin boven hem, op het dak van de smederij, stak Frankie ‘Fastfinger’ Gruber zijn hand op, de Winchester nonchalant gericht op de ramen en zijkant van de scheefgezakte saloon.    John, rochelde een dikke fluim op zijn zakdoek en poetste zijn US Marshallster blinkend. Om twee uur in de middag, de zon recht boven het hoofd, liep hij rustig en vastberaden, met de zelfverzekerde, licht wijdbeense tred van een geoefend ruiter, naar de klapdeuren. Hij was klaar om de bende van Wild Boy Richardson in te rekenen. Hij pakte zijn Colt, klapte deze open en gaf een draai aan de ronde patroonhouder. Ingespannen luisterde hij naar het soepele raderwerk. Dagelijks schoonmaken en smeren betaalde elke keer uit: zijn handijzer liet hem nooit in de steek. Hij schoof met zijn duim over elke patroon, klikte de houder dicht en spande de haan. Hij ademde diep in en liet de lucht in opperste concentratie langzaam tussen zijn lippen fluiten. Na drie passen in het zand wipte hij met een jeugdige stap over de eerste tree direct op de veranda.   Daar gleed hij uit over een glazen knikker die Benjamin, de jongste zoon van de barbier aan de overkant, die ochtend had laten liggen toen hij thuis moest komen voor de boterham. John brak zijn val door soepel een koprol te maken, helaas botste zijn hand tegen de deurpost en de Colt ging af, een .45 patroon schoot de helft van zijn kaak tegen de onderkant van de pilaren naast de klapdeuren. Om 14.34 verklaarde de snel opgetrommelde dorpsarts (tevens uitbater van de General Store) hem overleden. De barman plensde met emmers water de prut door de spleten in de veranda op het zand, waar Bullie de slagershond verlekkerd de harde stukjes wegsnoepte. De schrijver Ernst van Dealenmaete keek vol ongeloof van zijn scherm naar zijn toetsenbord en weer terug. Waarom rolde dat klotejoch zijn knikker tussen de regels? Hij baalde als een stekker, hij wilde nog niet stoppen. Een glorieuze toekomst had Ernst voor John in gedachten. Deze toekomst hing uitgetekend, met gekleurde verhaallijnen op meerdere A3 vellen, tegen zijn muur geprikt:- John zou namelijk, na een intens vuurgevecht, de bende inrekenen.- Hij zou uitgroeien tot een dappere heroïsche revolverheld.- Hij zou het Wilde Westen veilig houden van gespuis.- Hij zou op goede voet met de Indianen leven en vele wijsheden leren.- Hij zou trouwen met Jeanny, de lelijke maar lieve en breedgeheupte dochter van veeboer Miller, waar hij lang en gelukkig mee zou leven.- Jeanny zou hem elf kinderen schenken waarvan twee de kindertijd niet overleefden, maar de oudste zoon zou in de voetsporen van zijn vader treden.- Zou…. Dit joch verziekte alles. Ernst (tevens schrijver van Lady Lovelove’s Poolboy deel 1 t/m 17) liet de barbier, met de leren riem waar hij zijn scheermessen op aanzette, zijn zoontje die middag zo ongenadig afrossen, dat de verhalenverpester twee weken gedwongen was op een kussentje te zitten en op zijn buik te slapen. Het was een schrale troost en maakte het verliezen van zijn John niet goed. Na iets over de driehonderd woorden was John uitgeavontuurd. Weg alle kloeke en onversaagde achtervolgingen in de succesvolle serie van vele boeken waar Ernst de laatste vier maanden van droomde.   Wat moest hij nu weer verzinnen? Dan maar Lady Lovelove’s Poolboy nummer 18 t/m 21 schrijven. En wat zou zijn uitgever zeggen?

MCH
20 2

Rouw-Rauw

Wanneer je konijn sterft dan kan je hem nog zoveel strelen als je wil. Je legt hem in een doosje, schikt zijn pootjes en zijn oren netjes, aait zijn vacht en doet het doosje dicht. Je graaft een put, legt de doos voorzichtig neer, staat recht en vouwt plechtig je handen. Je denkt nog eens aan je konijntje, ziet hem nog huppelen in het gras. De gedachte aan zijn snuffelend neusje toveren een glimlach op je gezicht. Je bedekt de doos met aarde en plaatst op het bergje zand een paar mooie keien, een houten kruis en strooit wat bloemetjes in het rond. Je schildert de naam van je konijn op het kruis. Af en toe kniel je nog wel eens neer bij het graf en druppen je tranen als regen op het gras. Een andere keer vertel je enthousiast dat je die dag tot in de top van de boom durfde klimmen. Wanneer je opa sterft is alles anders; en toch ook weer hetzelfde. Er is een kist, een put in het zand en er zijn bloemen. Maar je krijgt je opa niet meer te zien en een aai over zijn kale hoofd, of nog eens op zoek gaan in zijn vestzak naar snoep, kan niet meer. In de kerk is het koud, er is rook en het ruikt raar. Iedereen kijkt treurig naar de grond en er is niemand die naar je grap over opa wil luisteren. De glimlach rond je mond sterft snel weg en je maakt je zo klein mogelijk. Straks zal je je konijn nog eens bezoeken en hem vertellen hoe erg je opa mist. Je zet het kruis terug recht en schildert de letters opa erbij. Wanneer je dan in de bomen klimt zal hij je ook kunnen zien en zal je naar hem wuiven.  

jessy hamvas
2 0