Zoeken

Onzichtbaar

Elke keer als ze naar de stad gaat, hoopt ze hen niet tegen te komen. Als ze de aasgieren op haar ziet afkomen, probeert ze weg te duiken of zich onzichtbaar te maken. Eigenlijk is het frappant dat ze tijdens de vergaderingen op haar vorig werk meestal onzichtbaar was terwijl ze door de aasgieren wonderbaarlijk snel wordt opgemerkt en deze roofvogels in haar een ideale prooi zien.   Ze weet ondertussen heel goed waar de bloeddorstigen die geld proberen te ronselen zich ophouden. En als het ook maar even kan, vermijdt ze die plaatsen.  Vandaag echter wil ze in die ene winkel, waar er vaak twee haar staan op te wachten als ze buitenkomt, ondergoed kopen voor haar vierjarige dochter.   Ze speurt in het rond als ze haar sleutel in het fietsslot steekt, is opgelucht niemand met een duidelijk opschrift op zijn borst te bemerken en is van plan zich snel naar binnen te haasten. Doen alsof je gehaast bent, is altijd een goede tactiek. Ze heeft het al vaak gezien: mensen die op hun duizendste gemak aan het winkelen zijn en die dan plots zeer dringend ergens moeten zijn als ze aangesproken worden door een man of vrouw van het goede doel. Wanneer ze zich terug opricht, staat hij al naast haar. Als een schim lijkt hij uit het niets te zijn opgedoken. 'Dag mevrouw, er is mij verteld dat mensen met coole mutsen met veel plezier geld schenken aan het goede doel. Hebt u even tijd voor mij?' Zijn woorden vormen wolkjes in de koude lucht.   Ze aarzelt en maakt aanstalten om verder te gaan. Het is ijzig koud en ze wil eigenlijk gewoon naar binnen. Ergens voelt ze zich ook wel gevleid en zet ze haar hippe muts wat rechter. De niet onaardig uitziende jongeman, op de been voor Oxfam, speelt gretig in op het moment van twijfel. 'Zal ik u even vertellen wat wij allemaal doen en hoe u ons daarbij kan helpen?' vraagt hij met het enthousiasme van iemand die geroutineerd is en die al menig persoon heeft weten te overtuigen.   Ze voelt zich schaakmat gezet. Nu nog zeggen dat ze geen tijd heeft, is ondertussen geen optie meer. 'Ja, heel even dan,' zegt ze snel met een half oog op de winkel en een half oog op hem gericht. 'Wat vindt u ervan, mevrouw, dat er boeren zijn in het Zuiden die meer dan 10 uur per dag werken en dan toch in armoede leven?' 'Dat is niet eerlijk,' antwoordt ze zacht. En ze vindt het ook echt niet eerlijk en zeer onrechtvaardig en het is ook helemaal niet dat het haar niet raakt, maar op dit moment is ze zelf op zoek naar een nieuwe job en moet ze rondkomen van een werkloosheidsuitkering die na een jaar nog amper 300 euro per maand bedraagt omdat ze samenwonend is. In tegenstelling tot wat haar familieleden denken, is dit een extreem laag bedrag voor iemand die op één jaar tijd duizenden sollicitatiebrieven verstuurd heeft, honderd antwoorden heeft gekregen waarvan 80 negatief; voor iemand die 20 gesprekken heeft gevoerd waarvan twee met positieve feedback maar met geschiktere kandidaten. Dus voelt ze zich ongemakkelijk en wenst ze dat ze assertiever kon zijn en hem zou durven onderbreken, maar dat durft ze niet.   'Nee mevrouw, zo zou het inderdaad niet mogen zijn. En daarom zijn wij er, mevrouw. Wij zijn er om dit onrecht uit de wereld te helpen. Zoals u wellicht weet, gaat een product door heel wat verschillende handen voor het in die van u terechtkomt. Wij willen ervoor zorgen dat elke schakel in dat proces, elke persoon die erin betrokken is, een eerlijke kans krijgt en dus ook een eerlijk loon. Zou het niet mooi zijn, mevrouw, indien u, door ons maandelijks een gift te schenken, uw steentje kan bijdragen op weg naar een betere wereld?' 'Euh ja, inderdaad. Ik zal er eens over nadenken', zegt ze dan. Op het moment dat ze zich wil omdraaien, houdt hij het formulier dat ingevuld moet worden onder haar neus. 'Nu inschrijven, bespaart u heel wat administratieve rompslomp, mevrouw. U kunt uw bijdrage op elk moment stopzetten en uw gift is bovendien fiscaal aftrekbaar. Waarom zou u nog twijfelen, mevrouw met de coole muts, de luisterbereidheid en de mooie ogen?' probeert hij nu het onderste uit de kan te halen. Ze wil zo graag geliefd zijn. Ze is het laatste jaar zo vaak afgewezen geweest dat ze het niet over haar hart krijgt deze jongeman die het hart op de goede plaats heeft en die opkomt voor mensen in moeilijke situaties zoals zijzelf, de rug toe te keren. Voor ze het goed en wel beseft, heeft ze het formulier ingevuld, met een week gevoel in haar maag, dat wel. En hij bedankt haar met zijn jeugdig enthousiasme. Hij neemt haar hand vast en kijkt haar in de ogen. 'U maakt zoveel mensen gelukkig door dit te doen, mevrouw', zegt hij. 'U zal het zich niet beklagen.' En weg is hij, op zoek naar een nieuwe prooi.    In de winkel gaan haar gedachten alle kanten op. Ze overtuigt zichzelf ervan dat ze dit gedaan heeft omdat ze nu eenmaal in een betere wereld wil wonen. Ze probeert zichzelf ervan te overtuigen dat er nog mensen zijn die én aan Oxfam én aan Amnesty én aan Artsen zonder grenzen, geld doneren. Ze maakt zich sterk dat het telkens om een zeer minieme bijdrage gaat en dat het beter is aan elke organisatie iets te geven dan veel aan één enkele. Ze weet alleen nog niet zo goed hoe ze dit nu straks thuis aan haar man zal moeten uitleggen. Misschien kan ze er wel voor zorgen dat hij het niet te weten komt. Tenslotte is zij degene die de geldzaken beheert.   Ze besluit alvast wel om vandaag geen geld meer te geven aan bedelaars. Onderweg naar de stad heeft ze immers al 2 euro in totaal uitgegeven aan bedelende daklozen: een halve euro aan de man die een been miste en toch hoopvol leek, 1 euro aan de vrouw met de meest gepijnigde blik in haar ogen die ze ooit had gezien, en nog een halve euro aan drie sjofel geklede straatmuzikanten waarvan er twee een paar tanden misten. Ze durfde al deze mensen nooit lang aan te kijken, als schaamde ze zich in hun plaats. Met het hoofd naar beneden, ineengedoken, wierp ze snel en behendig het muntstuk in hun hoed of kommetje zonder hun eventuele blijk van dankbaarheid af te wachten.   Maar haar besluit voor vandaag staat vast: haar geldbuidel gaat na deze aankoop voor haar dochter definitief dicht, hoe behoeftig iemand ook naar haar mag kijken. De aasgieren buiten vormen nu geen bedreiging meer. Eens ze jou als prooi gehad hebben, laten ze je gerust en gaan ze cirkelen rond andere bereidwilligen. Ze is dan wel werkloos, maar ze doet vrijwilligerswerk, doneert aan goede doelen en geeft geld aan bedelaars. Jammer dat niemand haar daar ooit eens een pluim voor geeft, dat dat geen kwaliteit is die gewaardeerd wordt in haar zoektocht naar werk. Jammer dat niemand voor haar doet wat zij voor anderen doet. Jammer dat ze onzichtbaar is.

Aline S
0 0

De boot en de woestijn

  Ik heb een botenwinkel geopend in het midden van de Sahara. De passerende nomaden zijn geïnteresseerd in mijn handelswaar, maar vragen er zich het nut van af.   'Het nut? Het nut? Die mooie vrouwen van jullie, zijn die nuttig?' piep ik. Daar hebben ze geen antwoord op, maar ze bieden me er wel één aan. Eén die ik graag in ontvangst neem.   Mijn gloednieuwe vrouw is een harde werkster. Ze heeft marketing gestudeerd aan de universiteit van Caïro. Ze promoot mijn boten via Facebook.   Steeds meer woestijnnomaden vinden hun weg naar mijn winkel, maar hebben geen geld om mijn boten te kopen, hoewel ze me op het hart drukken dat het de mooiste boten zijn die ze ooit gezien hebben.   Mijn vrouw fluistert me in dat ik boten moet ruilen tegen kamelen. Ze fluistert naakt, zoals altijd. Ik luister gekleed. Binnen de kortste keren zijn al mijn boten uitverkocht en heb ik veel, maar dan ook zeer veel kamelen.   Ik vraag mijn vrouw wat een kameel zoal eet. En vooral: waar we dat eten op de kop kunnen tikken. En nog meer vooral: hoeveel me dat zal kosten.   Mijn vrouw heeft geen antwoord op mijn prangende vragen. Ik verlaat haar op een kameel en laat dat dier de etalage van mijn vroegere botenwinkel uit schoppen. Ik weet niet of mijn vrouw één traan gelaten heeft.   We zijn nu enkele weken later en we bereiken de kust. Blijkbaar kunnen kamelen lang zonder eten en drinken. Ik niet, dus ik ben stervende. Ik jaag mijn kameel de zee in, met mezelf nog steeds geklemd tussen zijn twee bulten. Kamelen zijn slechte zwemmers. En ik heb geen kracht meer. Een boot vol nomaden passeert. Zie ik daar mijn vrouw? Of is het een fata morgana? Is zij een fata morgana? Was dat haar naam?   Mijn kameel en ik zinken naar de bodem. De wereld ligt open.

Michaël Verest
0 0

Van Weelde

01 – 25 juni 2016 Norman van Weelde (49) is een boer in Noord-Holland. Hij heeft twee zonen; Rudie (21), Jurrien (18) en een dochtertje, Verle (12). Hij woont samen met zijn tweede vrouw, Heleen van Weelde-Haan (46). Normans nichtje, Robin Rosche (16), logeert van 23 juni tot 27 juni bij hem.   Om 21:18 uur wordt Norman door een onbekend nummer op zijn iPhone 4 gebeld.   Om 21:24 uur belt Norman 112. Hij klinkt bang en lijkt te hyperventileren.   112 DIGITAAL VERSLAG (VANAF 21:25 UUR) 112-telefonist: “Meneer van Weelde, rustig. Ik kan u niet goed horen.” Norman: “Hun oren, vrouw! (onverstaanbaar) hun oren!” 112-telefonist: “Meneer van Weelde, opnieuw, rustig-” Norman: “(onverstaanbaar) mijn dochter! (ruis) mijn vrouw! Oh God, Robin.” 112-telefonist: “Meneer, wat is er met uw familie?’ Norman: “(onverstaanbaar) oren!’ 112-telefonist: “Meneer van Weelde, is er iemand anders waarmee ik kan praten?’ Norman (lijkt 112-telefonist niet te hebben gehoord): “Robin! (ruis) –in! Verle!” 112-telefonist: “Wat gebeurd er, meneer?” Norman: “Hun oren, het zijn hun oren! Het (ruis) hun oren!” 112-telefonist: “Meneer, agenten zijn onderweg naar uw locatie.” Norman: “Sne- (ruis)”   Agenten arriveerden om 21:57. Ze ontdekten de lijken van Jurrien in de woonkamer en Heleen in de slaapkamer van Verle. Rudie, Robin en Verle werden niet gevonden. Norman werd later gevonden, in elkaar gekropen in de kast, zijn iPhone nog in zijn verslapte hand.   POLITIERADIO DIGITAAL VERSLAG (VANAF 22:00 UUR) Agent Tisselink: “Thijs, iets gevonden?” Agent Desmet: “Niets, Bas, huis is leeg… (Geluid van een deur die wordt geopend) Wacht.” Agent Tisselink: “Wat is er?” Agent Desmet: “Het lichaam- van meneer Van Weelde.” Agent Tisselink: “Wat is ermee?” Agent Desmet: “Ik scheen met m’n zaklamp op hem en- toen… Je moet komen, Bas, ik denk dat- (geluid dat Desmet iets over de grond verschuift, vermoedelijk het lichaam van Norman) Ik denk dat er iets in hem zit.” Agent Tisselink: “Wat?” Agent Desmet: “Ik weet- (kucht) niet hoe ik het moet uitleggen. Kom snel.” (Geluid van Tisselink die een trap oploopt, daarna een deur die opengaat.) Agent Desmet: “Hier, kijk dan.” (Korte stilte. Geluid van Desmets en Tisselinks ademhaling. Kort, kokhalzend geluid wordt gehoord.)   Om 22:14 uur draagt Thijs Desmet een bewusteloze Bas Tisselink uit het huis. Agent Desmet zegt dat hij iets in het oor van Norman zag zitten, maar wist het niet zeker. Bij nader inzien leek het alsof een spin of kakkerlak in zijn oor was gekropen. Tijdens het forensisch onderzoek werden er geen sporen van dieren gevonden en ook geen duidelijke doodsoorzaak. Wel werd er bij alle slachtoffers een beschadigde gehoorgang aangetroffen.   Rudie, Robin en Verle werden nog steeds vermist. “Hun oren, vrouw! (onverstaanbaar) hun oren!” 02 – 30 juni 2016 Sinds 26 juni, 06:30 uur, zoekt men naar Rudie en Verle van Weelde en Robin Rosche. Er werd gezocht tussen 06:30 uur en 21:00, met tussendoor pauzes in een 5km-radius van het huis Van Weelde. Buiten deze radius werd er korter gezocht. Op 28 juni werd er om 09:00 uur precies een landelijk AMBER-alert uitgezonden. Er worden vele tips gegeven, maar geen van hen leiden naar de vermisten kinderen.   Op 30 juni, om 21:00 uur, wordt 112 gebeld.   112 DIGITAAL VERSLAG (VANAF 21:01) Rudie: “Hallo? Spreek ik (ruis) politie?” 112-telefonist: “U spreekt met de politie in Assen, met wie spreek ik?” Rudie: “Rudie- Rudie van Weelde. Ik- (ruis).” (De 112-telefonist geeft door dat Rudie is gevonden) 112-telefonist: “Rudie, waar ben je nu?” Rudie: (onverstaanbaar) 112-telefonist: “Rudie, kan je rustiger praten? Ik versta je niet.” Rudie: “Er- er is geen- ik weet het niet.” 112-telefonist: “Kan je je omgeving omschrijven?” Rudie: “Ik ben in een huis- klein huis. Verlaten. Vervallen.” 112-telefonist: “Dan heb je ontzettend veel geluk gehad. Kan je iets zien wat de omgeving onderscheid?” Rudie: “Naast de deur van het- eh- huisje hing een bordje. Van koper, denk ik. Meijers, stond erop.” 112-telefonist: “Ik denk al te weten waar je bent. Blijf in het huis, we komen er direct aan.” (Korte stilte, enkel het geluid van zijn gejaagde ademhaling. Er klinken voetstappen op hout, daarna een keiharde knal.) 112-telefonist: “Rudie…? Rudie…?”   Om 22:59 arriveerde een politiekorps van vier agenten en een ambulance bij het verlaten Meijers-huis in Drenthe. Ze troffen Rudie dood aan op de vloer van de woonkamer. Het mobieltje waarmee hij had gebeld, een Blackberry uit 2004, lag een meter van hem vandaan, het scherm gebroken. Na onderzoek van het huis vond agent Van Damme drie aangevreten en opengescheurde lijken op zolder. Deze konden niet meer geïdentificeerd worden.   Bij terugkomst vertelde agent Van Damme dat hij iets zag rondkruipen in de drie gevonden lijken. Velen zeiden dat dit hoogstwaarschijnlijk ongedierte waren, of zilvervisjes. Agent Greef beweerde dat hij iets zag in het oor van Rudie. Agent Schulte en agent Bone bevestigen dit. 03 – 1 juli 2016 Boekenwinkeleigenaar Laurien Kempes (30) is bezig met de winkel af te sluiten. Haar boekenwinkel, De Boekenwurm, bevindt zich aan het einde van de Jan Klaverstraat. Om 20:08 uur wordt er op het raam van de winkel geklopt door Robin Rosche. Samen met Robin is Verle.   Om 20:23 uur wordt het Henri Veen Ziekenhuis gebeld.   HENRI VEEN ZIEKENHUIS DIGITAAL VERSLAG (VANAF 20:26 UUR) Laurien: “Ja, ze kwamen me inderdaad bekend voor, ja.” Ziekenhuistelefoniste: “Het beste wat u kunt doen is hen naar ons toe brengen. De politie is al gebeld.” Laurien: “Is goed, i- (ruis).” Ziekenhuistelefoniste: “Het spijt me, mevrouw Kempes, de verbinding viel weg. Kunt u herhalen wat u zonet zei?” Laurien: “Ik zie (ruis) oren.” Ziekenhuistelefoniste: “Wat is er met hun oren?” Laurien: (ruis) Ziekenhuistelefoniste: “Mevrouw Kempes. Bent u er nog?” Laurien: “Ja, sorry, normaal gesproken (ruis) zo’n slechte verbinding. Wat ik zei, is dat ik denk dat er (ruis) oren zit.” Ziekenhuistelefoniste: “Er zit iets in hun oren, is dat wat u bedoeld?” Laurien: “Ja, ik- (haar telefoon valt vermoedelijk op de grond)” Ziekenhuistelefoniste: “Mevrouw Kempes? Mevrouw Kempes?”   De politie werd naar De Boekenwurm gestuurd, in plaats van het ziekenhuis. Bij aankomst troffen ze mevrouw Kempes dood aan. In de rechterzijkant van haar hoofd zat een gat, alsof er een kogel door haar hoofd was geschoten.   Verle werd niet gevonden. Robin werd op de bank in de woonkamer aangetroffen. Er droop bloed uit haar oren. Bij het forensisch onderzoek bleek dat ze een ernstig beschadigde gehoorgang had en beschadigde organen. 04 – 22 juli 2016 Op 1 juli werd er direct, na de vondst van wijlen Robin Rosche, een AMBER-alert uitgezonden voor Verle van Weelde. Vele zoektochten werden gehouden, maar leiden tot niets.   Op 22 juli, om 20:54, werd er 112 gebeld.   112 DIGITAAL VERSLAG (VANAF 20:57 UUR) (Doorgegeven dat Verle gevonden is en verblijft bij de familie Dollen in Sneek) Verle: “Kom snel, alstublieft. Ik ben bang.” 112-telefoniste: “Dat begrijp ik, Verle, maar je moet me vertellen waar je was.” Verle: “Ik- ik weet het niet, mevrouw.” 112-telefoniste: “Weet je dat je bijna eenentwintig dagen weg was?” Verle: “Dat weet ik nu, mevrouw, maar (ruis) slechts een paar uur.” Meneer Dollen: “Wat was dat?” 112-telefoniste: “Verle, wat gebeurd er?” Verle: (ruis) (Hard geluid dat vergelijkbaar is met iemand die valt. Gegil van Verle)   Bij aankomst bij het huis van de familie Dollen wordt meneer Dirk Dollen (70) dood gevonden in de woonkamer. Zijn vrouw, Geertje Dollen-Speldt (69), ligt zwaargewond in de keuken. Verle werd in de kast in de woonkamer gevonden. Op de rechterhelft van haar gezicht zaten diepe sneden en schrammen. Datzelfde gold voor de rechterhelft van haar lichaam. Haar kleding was gescheurd en in haar bleke huid zaten sneden.   Verle en mevrouw Dollen zijn allebei met spoed naar het ziekenhuis gebracht. 05 – 31 juli 2016 Op 22 juli, om 21:59, stierf mevrouw Dollen aan haar verwondingen.   Op 30 juli was Verle voor een groot deel genezen van haar verwondingen. Ze werd voor de zekerheid nog een week in het ziekenhuis gehouden.   Op 31 juli, rond 14:00 uur, bezochten agenten Bas Tisselink en Thijs Desmet Verle in het ziekenhuis, op kamer 162.   VERSLAG VAN BAS TISSELINK “Verle, wat is er gebeurd op 25 juni?” Verle: “Er was iets in de telefoon.” “Wat was er in de telefoon?” (Verle haalt haar schouders snel op) “Denk je dat- het spijt me- je ouders hierdoor zijn overleden?” (Verle knikt) Verle: “Bij de oude man en vrouw was het er ook. Het kon toen niet volledig bij mij komen.” “Waarom denk je dat?” Verle: “We belden niet via mobiel.”

Aaron de Bruijn
0 0

40 dagen

'God ziet u.' De spreuk hangt boven de deur naar het kantoor van de directrice. Daarbinnen ruikt het naar lentelucht. Maar de ramen zijn gesloten en het kan niet anders dan haar parfum zijn, verneveld over haar weelderige rode mantelpak met zwarte knopen. Ze gebaart me te gaan zitten. Mijn grommende buik probeert haar erop te wijzen dat hij de laatste dagen verwaarloosd is. Dat er enkel fastfood in verdween tussen lesvoorbereidingen, verbeterwerk en vergaderingen door. Ik kijk op mijn horloge. Binnen tien minuten is de pauze voorbij en moet ik naar 3B. Een toets afnemen over zinsontleding. ‘Laat ik meteen de koe bij de horens vatten’, zegt de directrice. ‘Ik heb klachten gekregen. Over jou. Zowel van leerlingen als van ouders.’ Het speeksel trekt weg uit mijn mond. Ik probeer te slikken, maar mijn tong is plots een dorre tak in het midden van de woestijn. De directrice staart naar haar computerscherm. Bewaart ze daar misschien een lijst met al mijn zonden? ‘Je hebt een leerling gestraft, omdat hij jouw boekentas uit het raam heeft gegooid. Van de tweede verdieping, om precies te zijn.’ Ze rolt met haar ogen, schudt haar hoofd en klakt met haar tong. ‘Zoiets doe je toch niet? Onze leerlingen zijn onze klanten. We moeten hen tevreden houden.’ Haar blik verandert mijn huid in een speldenkussen. De lucht vloeit uit mijn gescheurde poriën. ‘Die leerling deed je conditie een plezier door je een keer extra op en neer te doen lopen’, mompelt ze. ‘Maar goed. Een dag later heb je dan ook nog drie leerlingen naar de leerlingenbegeleider gestuurd, omdat ze je buiten het klaslokaal hadden gesloten.’ Ze kijkt me aan en glimlacht. ‘We kunnen toch nog tegen een grapje, nietwaar? Ik denk dat de leerlingenbegeleider wel belangrijkere dingen te doen heeft.’ Ik sla mijn armen over elkaar. Mijn hart bonst tegen mijn hand. De aanzwellende drum in mijn oren kan niet op tegen het getrommel van haar lange nagels op het tafelblad. Tikketakketikketakke. Maakt mijn stilte haar nerveus? Ze wendt zich af van haar computer en gooit een plastic mapje op de tafel. Het bevat papieren met de hoofding van de school. Ik herken mijn handschrift. Het zijn de blaadjes die ik ingevuld heb om de leerlingen strafstudie te geven. Ze haalt ze uit het mapje en legt ze op een rijtje naast elkaar. ‘Kijk eens aan. Als jij ervoor zorgt dat deze aanvragen voor strafstudie veranderen in positieve, constructieve opmerkingen aan de leerlingen, dan veeg ik er de spons over. En dan mag je de rest van je vervangingsopdracht afmaken. Je bent nu twee weken hier, dus nog zowat 30 dagen te gaan, nietwaar?’ Mijn botten zijn veranderd in elastiek. Er sijpelt iets tot in mijn merg, maar mijn hoofd is te murw om te onderscheiden of het onmacht, woede of verdriet is. Het doet mijn benen in elk geval trillen. De directrice heeft geen geduld. Ze zucht en veegt de blaadjes met één zwaai van de tafel. ‘Goed dan’, monkelt ze. ‘Jij je zin.’ Ze staat op, maar ze loopt niet naar de deur om me eruit te zetten. Nee, ze komt naar mij toe en trekt bruusk aan mijn arm. Haar kracht overvalt me en ik laat me meeslepen tot bij het raam. Ze gooit het open en gilt vlak bij mijn oor: ‘Weet jij echt alles beter? Spring dan, als je durft! Jij waant je toch zo geweldig? Misschien krijg je wel vleugels!’ Er zit een steen in mijn keel die geen schreeuw laat ontsnappen. Een paar meter onder mij zie ik de leerlingen krioelen over het grijze beton. Ik raak hun gelach en gejammer net niet aan. De greep van de directrice verslapt. Haar nagels drukken nog licht door mijn mouw. Ze duwt me opzij en gooit het raam weer dicht. Dan legt ze haar handen op mijn schouders en kijkt me aan. Haar gezicht is veranderd. In haar ogen schemert tevredenheid. ‘Prima’, fluistert ze. ‘Daar heb je goed aan weerstaan. Misschien heb je dan toch meer ruggengraat dan ik dacht.’ Ze loopt me voorbij en neemt weer plaats achter haar bureau. De weg naar de deur is vrij. Ik scherp mijn ogen aan de buitenwereld die zich door de kieren wringt. Onvast wankel ik ernaartoe, falend in de illusie van zelfzekerheid. ‘Nog een laatste opmerking, schat,’ zegt ze wanneer ik mijn hand uitstrek naar de deurklink. Ik wil het niet horen, maar toch blijf ik staan. Mijn ondergeschiktheid hangt als een te zware mantel om mijn schouders en lijmt mijn voeten vast. ‘Hoewel je als leerkracht niets voorstelt, zou jij wel een prima assistente zijn. Een luxe voetveeg, als het ware. Doe wat ik je vraag en je mag me overal volgen. Via mij zul je ervaren wat macht is. Meer dan dat zul je nooit bereiken. Nu te nemen of te laten.’ Ik open de deur. De gang vangt me op in zijn leegte. Ik haast me naar beneden. Naast de buitendeur zit een leerling aan het raam. Zijn engelachtige gezicht zweeft boven zijn opgestoken middelvinger.  

Gitta VR
24 0

Tijd voor iets nieuws

Het is eens tijd voor iets nieuws, denkt ge in uzelf. Ge hebt de laatste tijd nogal wat zitten lezen en peinzen, en door al dat gelees en dat gepeins hebt ge zin gekregen zelf ook eens iets neer te zetten op papier. Toegegeven, het is niet de eerste keer dat die gedachte in u is opgekomen, maar nu gaat ge het anders aanpakken… Ten eerste hebt ge beslist weg te doen met het schoon nederlands, en en passant met nog een hoop andere conventies, gelijk het hoofdlettergebruik voor eigennamen en wat nog allemaal. En al snel valt er u iets op, wanneer ge beslist hebt om het anders aan te pakken: het strubbelt niet meer tegen, integendeel de woorden vloeien uit uw vingers en staan daar zwart op wit op het digitale blad gelijk ze daarnet nog in uw hoofd zaten. Maar ze staan daar niet alleen in het zwart en in het wit, nee, er is nog wat rood mee gemoeid ook. Rood: want uw tekstverwerker is meer een tekst-tégenwerker in uw geval, en hij onderlijnt braafjes al uw naar-zijn-mening fout geschreven woorden in het rood. Tiens, denkt ge, weg ermee! want elke zichzelf respecterende kunstenaar weet toch van de dichterlijke vrijheid die heilig is. Als schrijver moogt ge al eens een woord verkeerd schrijven, vindt ge, want als de schrijvers het al niet meer mogen, wie dan wel? Maar ge vraagt uzelf meteen daarbij af of ge uzelf tot de zichzelf respecterende schrijvers durft te rekenen, aangezien ge nog nooit een echt werk van substantiële waarde hebt voortgebracht. En om toch een antwoord te krijgen op uw prangende vraag wendt ge u tot uw vrouw leonie, die niet alleen een scherpe blik heeft en een eerlijke mening, maar ook nog eens toevallig naast u in de zetel zit en dus praktisch gezien de meest geschikte persoon is om uw vraag snel te beantwoorden. Leonie, vraagt ge haar, wat denkt gij daar zoal van? En ze zegt dat ze, om die vraag deftig te kunnen beantwoorden, eerst eens wil lezen wat ge allemaal opschrijft, waarmede ze nogmaals het bewijs levert over een eerlijke mening te beschikken. Ge glimlacht tevreden, omdat ge beseft hoe graag ge haar ziet, en ge geeft haar het computerke waarop ge uw verhaal aan het neertypen zijt. In stilte laat ge haar lezen. Het is plezant om bezig te zien hoe ze daar naast u in de zetel zit te lezen, met haar vrolijk dotje en haar schoon blauwe ogen die een beetje blinken in het licht van uw computerschermke. Ge ziet hoe haar ogen haastig over en weer gaan, zo van links naar rechts van boven naar onder, en met dat ge haar zo observeert zegt ze ineens: stop nu eens efkens met verder te schrijven, want zo kan ik niet lezen! En ge fronst uw wenkbrauwen ostentatief en kijkt mee op het scherm. Zowaar ziet ge het nu ook: de woorden verschijnen als vanzelf op het lege blad, terwijl al lang niemand meer typt. En ge zegt tot haar: maar wacht eens efkens, laat mij ook eens kijken?, want ge zijt toch benieuwd hoe zo’n dialoog er dan uitziet, zo zonder conventies en wat nog allemaal. En leonie geeft u uw computerke terug en ze denkt verder na over uw vraag, terwijl gij uw dialogen leest en in uw bescheiden baard krabt. Uiteindelijk zal ze de stilte verbreken, maar het eerste dat ze zal zeggen tegen u, na al haar gedenk, is een vraag en geen antwoord, zoals ge wel had verwacht. Waarom schrijft ge daar eigenlijk dat ik uw vrouw ben? vraagt ze. Wij zijn toch niet getrouwd? En ge zegt: jamaar, al wat in de boeken staat is toch niet waar, of wel soms? En daarbij, dat is toch al lang niet meer in de mode, trouwen! Op dat punt moet ze u wel gelijk geven, en ze lacht en zegt dat ze het wel plezierig vindt om ook eens een rol te krijgen in uw nieuw boek. En nu lacht ge zelf ook: mijn nieuw boek? Maar nee, verduidelijkt ge, ik schrijf gewoon mijn gedachten neer in een nieuwe vorm! Ge beslist om dat woord ‘vorm’ in cursief te zetten om speciaal te doen. Om van een boek te kunnen spreken moet er toch minstens een plot zijn, of niet soms, vraagt ge verder, en personages en conflict en wat nog meer? Ze knikt van ja, dat is waar… zoals in dat één boek waarover ge onlangs sprak, met die broers karenina en hun ambetante vader! En ge vergeeft haar dat ze niet alles kan weten, want al bij al zit ze toch behoorlijk dicht in de buurt van de waarheid met haar opmerking. Ge peinst na, diep na, over uw eigen schrijfsels in de nieuwe vorm en over de eigenschappen van de moderne roman, en leonie merkt op dat ge in diepe overpeinzingen zit en ze zegt tegen u: waarom kunt ge het zelf niet gaan opzoeken, dat conflict en die personages, en als het echt moet nog een plot? Opnieuw krabt ge in uw baard en buiten laten de kale takken van de bomen met veel plezier de eerste lentezon door, en in de verte ligt het dorp waar de mensen misschien al zonder jas op het terras van café de vierarmen zitten om hun eerste pint te ledigen. En daarmee ge geeft uw vrouw een kus en gaat ge naar buiten, op zoek naar uw personages en misschien een beetje conflict. Want tenslotte hebt ge toch daarnet in uzelf gedacht dat het eens tijd was voor iets nieuws?

arnomaetens
0 0

Die eerste glimlach

We noemden jou ons geschenk uit de hemel. Het was een lange pijnlijke bevalling geweest waarbij je koppig naar de verkeerde kant bleef kijken - en de vroedvrouw zat te draaien en te wroeten in mijn lijf om je goed te draaien. Ook ik was koppig en duidelijk overmoedig om jou zonder epidurale uit mijn lijf te persen. En toen was je daar, het schoonste en meest kwetsbare wezen op deze planeet. De werkelijkheid verdween naar de achtergrond. De sneeuw en de koude buiten stonden in schril contrast met de gloed van warmte, licht en liefde waarin wij werden opgenomen toen jij ter wereld kwam. De gynaecoloog was nooit helemaal zeker van haar stuk geweest toen ze jouw geslacht bepaald had. Ook tijdens de echo's al had je een sterke wil getoond en was je niet van plan zomaar te tonen wat wij wilden zien. Dus toen de vroedvrouw jou in mijn armen legde, werd mijn blik automatisch naar de plaats tussen jouw benen getrokken en zag ik daar dat je zonder enige twijfel een jongen was. Mijn jongen, wat heb je ons vele slapeloze nachten bezorgd. Iedereen die op kraambezoek kwam in het ziekenhuis schrok van de felheid van jouw gekrijs. In de rest van de gang was het stil, op een kreetje van een enkeling na die honger had of een vuile luier. Jouw honger kon echter op geen enkele manier gestild worden en zelfs als je een verse luier droeg en dicht bij mij of jouw papa lag, bleef je vaak schreeuwen, uren aan een stuk. De meeste verpleegsters waren erg lief en behulpzaam, maar er was ook een harde tante bij die jouw papa en ik Cruella hadden gedoopt. Zij sprak ons vermanend aan alsof het onze schuld was dat je van geen ophouden wist. Eén keer wou ik jou een badje geven, maar dat was zonder Cruella gerekend. Zij trok jou uit mijn armen omdat zìj, degene met bakken ervaring, mij eens ging tonen hoe het moest. Wat was ik je toen dankbaar dat je het op een nog harder krijsen zette en je uiteindelijk toch een beetje kalmeerde toen ik je opnieuw in mijn armen hield. We deden er alles aan om je te troosten lieve jongen en eerlijk waar, op geen enkel moment verloren wij ons geduld. We werden het gewoon dat je het gros van de dag schreeuwend doorbracht, lieten je op onze buik slapen omdat dat de enige manier was om je even naar dromenland te laten vertrekken. We droegen je in een draagdoek omdat je rechtop zittend duidelijk minder last had van jouw maag en darmen - de oorzaak van jouw gehuil. We verloren ons geduld niet want jij was ons geschenk uit de hemel. Papa verloor wel heel wat van zijn haren en mijn rug werd steeds pijnlijker, maar we hadden het allemaal over voor jou, lieve schat. En op een keer, toen je me weer midden in de nacht gewekt had, ik de uitputting nabij was en op het punt stond om uiteindelijk toch mijn geduld te verliezen, toen krulden jouw twee mondhoeken zich naar boven en keek je me doordringend aan. Een warmte welde op in mijn hart en ik glimlachte terug naar jou, vol ontroering. Veel vroeger dan de gemiddelde baby maakte jij glimlachend contact met mij. Daarom dacht ik eerst dat het toeval was, maar toen je mijn glimlach beantwoordde met een mimiek die nog duidelijker was dan voordien wist ik dat jij niet alleen een geschenk maar ook een wonder was dat ik altijd zou blijven koesteren. 

Aline S
27 1

Het vertrek

Vijf minuten over tijd. Te vroeg om zich ongerust te maken.   Voetstappen van de pendelaars echoën door de stationshal. Er wordt amper gesproken op dit vroege uur. Ieder loopt in gedachten verzonken of met slaapogen langs hem heen. Enkel de stem van de omroeper galmt van tijd tot tijd luid door het gebouw. Het gieren van de remmen dringt vanuit de lager gelegen sporen tot in de hal door. Kort nadien verschijnt de stroom reizigers boven aan de trappen. Zodra ze de open ruimte bereiken, lost de kudde op in kleinere groepjes. Nadien worden het stuk voor stuk individuen die de kortste weg naar hun werk inslaan.    Tien minuten. Het ongeduld begint de kop op te steken. Nog te vroeg om die gevoelens toe te laten. Er kan van alles zijn waardoor ze iets vertraagd is. Hij heeft zich altijd al geërgerd aan haar nonchalance bij afspraken. Zelf houdt hij eraan om altijd stipt op tijd te zijn. Niet te vroeg maar zeker ook niet te laat.   Een lichtstraal valt door de grote ramen de stationshal binnen. Terwijl de wolken verder wegtrekken, verheldert de zon het hele gebouw. Alsof dit zonlicht een glimlach op de gezichten van de pendelaars tovert. Ineens is de vermoeide blik uit vele ogen verdwenen en lijkt levenslust op te borrelen. Met een vrolijke noot blaast de muzikant de ochtend op gang. De melodie weerklinkt door het hele gebouw. Een deftig geklede dame huppelt even op de muziek en denkt dat niemand haar gezien heeft.   Een kwartier. ‘De Thalys met bestemming Parijs komt over enkele ogenblikken aan op spoor 12’, schalt door de hal. ‘Voor deze Thalys is een reservering verplicht.’ Hij kijkt naar de twee tickets in zijn hand. Zijn maag krimpt samen in een pijnlijke prop: het besef dat ze niet meer zal komen.  

Marieke Genard
0 0
Tip

Horzel

Zandkorrels doorzeefden de zonneharpen die rood en moe door het gebladerte braken. Met elke beweging van Roels schepje tolde het zand omhoog om daarna weer de zandbak in te zinken. Al een half uur was hij zandkastelen aan het bouwen. Een rijk voor koning Roel. Daarvoor had hij alle spades, harkjes en emmers uit de speeltuin verzameld. De meeste andere kinderen waren toch al weg. De schommel werd nog slechts bewogen door wind en de glijbaan schoof uitgeput de laatste zandkorrels van zich af. Op het terras zaten nog een paar ouders met lome, uitgespeelde kinderen. Hoewel de geur van wafels en pannenkoeken nog in de lucht hing, waren de meeste tafels al afgeruimd en herinnerde alleen een leeg flesje aan vroegere aanwezigheid.  Roel had enkel oog voor zijn zandkastelen. Tien omgekiepte emmers stonden er als torens te pronken. Nu lag hij op zijn buik en kerfde hij met een scherp takje in de muren, die door grillige verticale lijnen op pilaren leken te steunen. Het kasteel werd een tempel. Koning Roel werd keizer Roel. Een mier liep vanuit het zand kietelend op Roels hand. Roel drukte haar plat met zijn duim. Hij voelde het kleine lijfje kraken tegen zijn huid en veegde de bruine vlek weg met een glimlach. Een gelig insect scheerde plots brommend voorbij. Roel ging rechtop zitten en kliefde met zijn hand door de lucht. ‘Weg, wesp!’  Het diertje vloog opnieuw vervelend brommend rond zijn hoofd en dook toen de bomen onder.  ‘Dat is geen wesp, maar een horzel’, klonk een hoog stemmetje. Vlakbij Roel stond een kereltje met blonde krullen. Roel had hem nog niet eerder gezien. Zat hij daarnet op het terras? ‘Scheer je weg, dikzak’, zei Roel op een toon die hij van zijn moeder gewoonlijk niet mocht aanslaan. Het jongetje bleef echter staan en staarde naar zijn voeten. Zijn blote tenen wriemelden als wormpjes in het zand. ‘Vind je me dik?’ vroeg hij toen. ‘Wat is dat eigenlijk, dik?’ Roel lachte. Wat een onnozel ventje. Begreep niet eens dat Roel hem uitlachte. Was misschien ook de eerste keer. Nou, het zou niet de laatste zijn. ‘Jij bent dik. Dat zeg ik toch net? Zie je daar staan, met je dikke armen en benen.’ Roel plakte er een voldaan lachje achter.  Het jongetje hield zijn hoofd schuin en haalde zijn schouders op. ‘Dus ik ben dik, omdat je mijn armen en benen dik vindt?’ vroeg hij. 'Misschien zijn mijn kleren wel te klein.’ Roel schudde verbluft zijn hoofd. Wat een vervelend ventje!  ‘Nee, jij bent dik’, herhaalde Roel en hij beklemtoonde de ‘jij’. ‘Waarschijnlijk geeft je moeder je alleen hamburgers te eten?’ Die toevoeging beschouwde hij als het einde van het gesprek. Tevreden draaide hij zich om en richtte hij zich weer op zijn bouwwerk. ‘Eigenlijk lust ik geen hamburgers.’  Het schrille jongensstemmetje echoode tegen Roels muren van zand. Met een ruk draaide Roel zich om. Daar stond de krullenbol nog steeds.  ‘Lust jij ze wel? Hamburgers, bedoel ik. Ben jij dan ook dik?’ ‘Ik ben helemaal niet dik, joch!’ riep Roel. Dat laatste woord surfte op een klodder spuug uit zijn mond. ‘Ik ben zo sterk als een beer! Zo dapper als een koning! Zo machtig als een keizer! Hier is mijn rijk en dikkerds zoals jij, die amper een emmertje kunnen opheffen, zijn NIET welkom!' Nauwelijks onder de indruk kwam het jongetje dichterbij en hij raapte een plastic emmertje op.  ‘Kijk, ik kan dit emmertje zonder moeite opheffen. Jij zegt dat dikkerds dat niet kunnen. Dus ben ik niet dik, toch?’ Elk woord van het jongetje leek door de lucht te gieren en met een smak tegen Roels wangen te beuken. Hij voelde hoe die roder en roder werden. ‘Dat is MIJN emmertje’, snauwde hij. Hij stond op en graaide het plastic speelgoed uit de hand van het jongetje. Die wankelde even en stootte zijn voet tegen een zandkasteel. De bovenkant stortte in elkaar.  ‘Als je niet dik bent, dan ben je wel dom! Dom om mijn tempel kapot te maken!’ riep Roel en hij ging dreigend voor het jongetje staan. Hij spreidde zijn benen en zette zijn handen op zijn heupen. Het jongetje hield zijn hoofd weer schuin en fronste zijn wenkbrauwen. ‘Je noemt me dom. Maar jij zei daarnet wesp tegen een horzel. Was dat dan slim?’ vroeg hij. Roel balde zijn handen. De trilling in zijn vuisten verried hoe zeer hij zich moest bedwingen om niet toe te geven aan het verleidelijke vooruitzicht van een mep. Over het hoofd van het jongetje zag Roel de mensen op het terras. Zijn moeder, die onafgebroken tuurde naar het scherm van haar smartphone. Hopend op een sms van zijn vader. Wat als ze plots naar Roel zou kijken? Ze zou boos worden. Ze zou zeggen dat hij geen ruzie moest maken. Zeker niet mocht vechten. Roel zette een stap naar achteren. ‘Ik kan niet alles weten, druiloor’, fluisterde hij met nauwelijks ingehouden woede. ‘En scheer je nu weg.' ‘Dus af en toe iets fouts zeggen, betekent niet dat je dom bent? Wat is dan dom zijn?’ vroeg het jongetje.  Het zweet brak Roel uit. Alsof de laatste zonnestralen van de avond allemaal tegelijk op zijn rug vielen en hem eerst zacht prikten, maar daarna zwaar en jeukend schrijnden over zijn huid. Zijn hartslag bonsde luid in zijn oor. ‘Laat me met rust!’ piepte hij benauwd. ‘Jij noemde me toch dom? Ik wil graag weten waarom.’ Roel lachte nerveus. ‘Je bent te nieuwsgierig, kleine.’ Het jongetje lachte ook. ‘Dus jij zou mij slim vinden als ik jou niets meer zou vragen?' Het gebons in Roels oor zwol aan tot een monotoon gebrom. Hij hield zijn handen op zijn oren en siste: ‘Precies. Maak dat je wegkomt.' De lach van het jongetje groeide.  ‘Bedankt om je ideeën met me te delen. Ik zal er zeker nog verder over nadenken’, zei hij. Een blonde vrouw met krullen riep plots van aan de rand van de speeltuin. ‘Ach, zit je daar!’ Het jongetje draaide zich om en baande zich wankelend een weg door het zand. ‘Ik kom, mama!’ Roel veegde zuchtend het zweet van zijn voorhoofd. Zijn hoofd tolde nog. Langzaam zette hij een stap naar achteren. Zijn voet kwam op een van zijn zandtorens terecht en hij verloor zijn evenwicht. Met een doffe plof viel hij midden in zijn keizerrijk, dat zonder aarzelen instortte. Het jongetje met de blonde krullen stond ondertussen bij zijn moeder. Ze lachte naar hem en legde haar hand op zijn schouder. ‘Tijd om naar huis te gaan, Socrates’, zei ze.

Gitta VR
21 4

Het alfabeth van een rekenmachine

“Ah, hey, alles goed? Is dat uw middelste dochter?” “Nee, de oudste.” “Hoe oud ben je?” “Ik ben zestien.” Ogen zo groot als mandarijnen weerspiegelen het ongeloof. “Je lijkt hélemaal geen zestien.”   Een gezichtsuitdrukking lijkend op een nakend onweer verschijnt op mijn gelaat. Zelf denk ik steeds: ik heb nog NOOIT iemand gezien die op een getal lijkt. X of O-benen zijn leesbaar, maar een leeftijd … Waarschijnlijk voldoe ik niet aan de maatstaven van een doorsnee tiener, waardoor er andere leeftijden te pas en te onpas op mijn hoofd worden geplakt. Want tegenwoordig wordt alles in cijfers uitgedrukt.   Is ons alfabet samen met de ijskappen aan het smelten of wensen mensen liever de taal van een rekenmachine te spreken? Wie zal het zeggen, wie zal het weten? Want tegenwoordig wordt alles in cijfers uitgedrukt.   Op school hebben kinderen en jongeren maar één doel: een zo hoog mogelijke score behalen. Het beheersen van de leerstof en het vergaren van kennis zijn overbodig. Want tegenwoordig wordt alles in cijfers uitgedrukt.   Schreeuwend van de pijn, huilend van miserie … Hoeveel is uw pijn op een schaal van tien? Zelfs in het ziekenhuis spreekt men niet meer van weinig – gemiddeld – veel – ondraaglijk. Want tegenwoordig wordt alles in cijfers uitgedrukt.   Succes is niet langer meetbaar aan de hoeveelheid geluk, maar aan het geld dat er mee te verdienen is. Aan een auteur wordt steevast gevraagd hoeveel boeken hij heeft verkocht. Terwijl, kan je getallen voelen? Nooit zal er worden gevraagd wat het doet met je persoonlijkheid. Want tegenwoordig wordt alles in cijfers uitgedrukt.   Het is een wereldwonder dat de spiegelindustrie nog niet failliet is gegaan, want mensen kijken niet langer naar glas om te weten of ze dik of dun zijn … Enkel het getal op de weegschaal bepaalt het zelfbeeld. Terwijl, als ze vroeger hadden beslist dat 2000 gram gelijk stond aan 1 kilogram … dan woog iedereen de helft minder en zagen ze er toch identiek hetzelfde uit? Een weegschaal spreekt luider dan hetgeen we zien. Want tegenwoordig wordt alles in cijfers uitgedrukt.   Een gerecht in een restaurant, een meisje op het strand, een jongen in de bar, een citytrip … alles wordt gewogen en gemeten … Hoeveel krijgt het op tien? Want tegenwoordig wordt alles in cijfers uitgedrukt.   Zijn we zover gekomen dat alles in ons leven enkel nog draait om cijfers … om het aantal likes op Facebook? Kunnen we niet gewoon weer onze gevoelens en gedachten uiten via woorden, niet afmeetbare handelingen, met een glimlach of een traan? Want tegenwoordig worden alle woorden ingeslikt en gereduceerd tot een zwijgend niets.

Mille Vermeulen
1 0