Zoeken

Smaakbommetjes

Specerijen die Kawtar koestert Anijszaad, cayennepeper, garam masala, gember, kaneel, kardemom, kerriepoeder, komijn, kruidnagel, kurkuma, nootmuskaat, ras el hanout en saffraan Garam masala, kardemom en kerrie doen haar dromen van kip tikka masala, samosa, chutney en saffraankleurige sari’s. De Happy Boeddha op het bijzettafeltje kijkt haar vragend aan. Ze voelt het kriebelen, de behoefte om Indië te verkennen in de herfst.   Kawtar's herfstfavorieten Het onzichtbaar verglijden van de Tijd die nooit maalt om wat voorbij is De oren spitsen bij het gekibbel van de eekhoorns in het Hallerbos Zich laten betoveren door het lichtspel tussen de kastanjebomen Spinnenwebben fotograferen Oesterzwammen plukken voor de soep Pindaslingers rijgen Zich onderdompelen in de magie van kortverhalen bij kaarslicht Dampende anijsmelk met honing slurpen   Gember, kruidnagel en nootmuskaat katapulteren haar naar de gezellige winteravonden als jong meisje omringd door de knisperende vlammen in de open haard. Terwijl de regen nu gezapig tegen de ramen tikt, nestelt ze zich in de schommelstoel, geborgen in de ruitjesplaid die ze ooit cadeau kreeg van Rabia, haar ma. Geurige kruidenthee en appeltaart vullen de woonkamer met kaneelaroma. Neus en maag snakken naar couscous met een extra dosis kaneel, poedersuiker, zoete ajuinen en gedroogde rozijnen. Energiek gaat ze op jacht naar de ingrediënten. En terwijl ze met haar vingers over het griesmeel rolt, mist ze haar.   Herinneringen aan Rabia De groene foulard gedrapeerd rond haar frêle schouders De afternoon tea met verse muntthee en amandelkoekjes De wandelingen in de rolstoel na het middagdutje Haar afkeer van sneeuw, vergeetmomentjes, afbrekende botten, groene vingers, nuchtere  adviezen en ongelovige blik wanneer Kawtar dingen vertelde die niet pasten in haar universum Hun koppige gesprekken en de vrije lach om onbenulligheden die nog nazinderen   Terwijl de couscous gaar stoomt, vist Kawtar een notitieboekje uit de keukenla. Dankbaarheid vloeit over in verzen die ze opdraagt aan deze bijzondere vrouw die de  strijd verloor in het najaar.

Fatiha Berrazi
6 0

PIEMELS IN DE FITNESSCLUB

Sinds een maand ga ik naar de fitness. Nee, het betreft geen goed voornemen, wel een slimme wissel. Daarvoor jogde ik namelijk, maar het was moeilijk om mezelf bij te houden. Mijn hart wilde te snel, mijn benen bleven achter. Drie keer per week werd twee werd één. Regen was eerst een goddelijke verfrissing tijdens het lopen, daarna een onoverkomelijke hindernis die strak geplande loopsessies in het water deed vallen. Na enkele bezoekjes aan de kinesist (lees het relaas hier) was ik het beu.Het lijkt een vorig leven toen ik voor het eerst een fitnesszaal betrad (en die na twee of drie weken weer paniekerig ontvluchtte). Ik voelde me niet thuis tussen trosjes volgepompte veelzwetende gewichtheffers die bij elke krachttoer een krachtboer lieten ontsnappen die de ramen en mijn mannelijkheid deden daveren. Sindsdien heb ik sport een aantal sporten lager gezet op de spreekwoordelijke hobbyladder. Muziek, theater, tekst, taal, film en spel verdrongen elkaar afgelopen jaren om alle vrije ruimte op te vullen. Omdat ik ook vond dat ik moest blijven bewegen werden vooral mijn verplaatsingen tot sport verheven. Ik bezit tot op vandaag nog steeds geen wagen en doe zoveel mogelijk te voet of met de fiets.Maar het is tijd voor iets anders. Het is nu volop zomer in mijn leven, dus geen beter moment om wat fitter te worden.De dame van de nieuwe fitnessclub blijkt een ex-cursist te zijn. Ze spreekt vloeiend Nederlands maar haar accent verraadt haar land van herkomst. Na een eerste kennismakingsgesprek vindt ze me een atypische man, en ze bedoelt het als een compliment. Ze is vriendelijk, ad rem en stelt me op mijn gemak. Buiten de enorm slechte koffie heb ik het dan ook naar mijn zin. Ze is enorm goed in haar job en wil onder mijn huid kruipen om mij een abonnement te laten tekenen. Dat ze er nog een speciale korting bovenop doet (die eigenlijk niet meer geldig is) klinkt onverschillig en niet dwingend. Ze veinst interesse in mijn roman in wording maar ze veinst heel oprecht. ‘En ik moet hem zeker meenemen als hij eenmaal af is, ‘Neem je boek zeker mee hé, als het af is’ zegt ze, alsof de hele fitnessfamilie wachtende is op een roman van een beginneling, zowel wat het schrijven als wat het fitnessen betreft.Terwijl ze een formulier haalt, leg ik alles wat ik zie, hoor en voel in de weegschaal, samen met de prijs die ik zou moeten betalen. Waarvan ik destijds wegliep met de staart tussen mijn benen, lijkt hier afwezig. Van drukte of chaos is hier geen sprake. De algemene sfeer voelt extreem menselijk, als de kerstbrunch met de schoonfamilie enkele dagen geleden. Het wekt bijna de indruk dat men hier alles voor mij in scène heeft gezet door een mooie doorsnee van de bevolking op de loopbanden te plaatsen. De club wil overduidelijk ook haar gebruiksgemak evoceren: talloze schermen onderstrepen het systeem waarmee ik zou gaan trainen als persoonlijk, volautomatisch en toegankelijk.Vandaag vier ik mijn vierde week. In die vier weken heb ik meer piemels gezien dan tijdens mijn bezoek aan het Louvre. De meeste mannen bewandelen daarin een fijne lijn tussen ‘niet iedereen hoeft per se mijn geslacht te zien’ en ‘ik bedek niet onnodig wat God me heeft gegeven’. Laatst zat er een man, toepasselijk Willy genaamd, in de kleedkamer. Hij zat ongegeneerd een krant te lezen met gekruiste benen, waartussen zijn ietwat geknelde eenogige slang piepte. Ik ben niet preuts, maar toen ik aangekleed was en hem nog een prettige dag wenste, voelde ik haast zijn teleurstelling dat ik geen opmerking had gemaakt over zijn enorme lef zich niet om zijn expliciete naaktheid te schamen. Ik noem hem vanaf nu ‘trotse nonkel Willy’. Tenslotte behoor ik nu tot de familie. 

Lennart Vanstaen
23 4

Naar huis

Angst is er omdat we niet willen voelen. Ik moet voelen, niet wegredeneren, zegt mama. En praten. I. Mijn uitwisseling zit erop. Op de trein van Londen naar België lees ik een boek over een auteur die op zoek is naar zichzelf. Op een bepaald moment neemt ze een interview af met een invloedrijke vrouwelijke auteur die haar duidelijk een beetje intimideert. De dame is van een andere generatie en vertelt haar dat het ik-perspectief het meest angstaanjagendste is wat er kan zijn. De zin weerklinkt in mijn lichaam. Ik las onlangs in een oud fragment van mijn dagboek dat  angst sijpelt in elke spleet van mijn bestaan.  Ondertussen vind ik het wat overdreven, maar toch. Daarbij staat er nog iets anders in dat boek. Of ja, het staat er niet expliciet in, maar zo lazen we het in onze les moderne literatuur. De auteur, het hoofdpersonage, heeft een soort affaire met een andere auteur tijdens een of andere schrijversresidentie op een warm eiland. Dat snap ik wel, ik heb ook een avontuurtje gehad hier en daar afgelopen zomer. De warmte hitst mensen op en een heleboel auteurs vinden dat best spannend. De scene in het boek ging ongeveer zo: Vrouw zit met man aan een gezellig terrastafeltje, lekker warm, lekker spannend. Ik ruik de man en zijn borsthaar door de gedrukte letters heen, maar dat ligt misschien aan mij. Zijn indringende adem. Trappist, look, sigaret. Veel te geruststellend. Ik voel zijn warme, stevige, dertig jaar-oude kuiten tegen de mijne aanwrijven en het voelt erg fout. Maar voor de protagonist voelt het natuurlijk niet fout, want zij zijn een match, in leeftijd en -wereld. De man vertelt haar dat ze niet steeds in twijfel en tegelijkertijd moet schrijven. ‘Je schijft iets of je schrijft het niet.’ De man zegt haar dat ze wat minder tussen haakjes moet typen (en dan doet ze het lekker toch).  Terwijl we erover spraken in de les, wou ik ‘herkenbaar’ zuchten. Mannen (mensen) die hun ongevraagde mening geven. Nou ja, ongevraagd. Misschien vond het hoofdpersonage dat niet zo vervelend. En op de avond die mij zo innerlijk deed zuchten, had ik zelf ook eerst om zijn mening gevraagd.  II. Ik had namelijk net mijn allereerste toneelstuk ooit opgevoerd. Het kleine studententoneelgroepje was in een roes, de lente was aangebroken en we dartelden naar de Ossenmarkt. We vierden een succesvolle afloop in de grote kotkeuken van de Kwaadaardige Hertogin. De wijn maakte ons luider en luider. Hertogin, niet meer kwaadaardig, wel -in de meest positieve zin- compleet losgeslagen, stond op de tafel feilloos en met talent de choreo van Rihanna’s ‘Umbrella’ na te dansen (inclusief paraplu). Ik, Ridder, stuiterde op en neer, klapte en joelde, het was geweldig. Er werd op de deur geklopt, Regisseur Van Het Ander Stuk en zijn acteurs kwamen party crashen. Ze hadden wodka en fruitsap. De sfeer zat erin.  Ik voelde me moedig die avond en had het gevoel dat ik iets was (wat toen dus ben moest zijn). Het eerste semester was niet zo makkelijk geweest, maar ik had eindelijk wat gedichten geschreven die ik leuk vond. Het ging veel over kernen, huppen en zwieren, over stiltes en mijn lievelingen. Mijn lievelingen, mijn vrienden, waarover ik in Londen zo veel heb nagedacht. Ze hebben mij vorig academiejaar opgeraapt en verzoend met mezelf. Ik dacht aan hoe ik eigenwaarde vond in voor hen te zorgen. Aan hoe we nieuwjaar vierden op de dokken, naast de Schelde, in een roosgroene mensenmoes. En aan hoe ik hen tijdens mijn performance van het toneelstuk niet in de ogen kon kijken, omdat ik anders moest lachen. Ik dacht aan hoe ik soms een woord verzon en me dan een tovenaar voelde. Driftkikker, drijfkonijn, sloddervaar. Ik wou dat ik kon toveren. Dan was ik misschien niet zo bang.   Ik danste en danste, pakte Hertogin haar gsm en speelde ‘Diamonds’, ook van Rihanna. Zo voelden we ons: bright like a diamond. Mijn oog viel op Regisseur, met zijn gemillimeterd haar, snor en herenschoenen (wat kan er zo heer zijn aan schoenen?). Ik dacht aan het kortverhaal dat ik schreef.  ‘Ga je opnieuw een verhaal indienen voor de Studenten Literatuurprijs?’, vroeg ik.  ‘Ja. Jij?’ ‘Misschien. Ik weet het niet’, antwoordde ik. ‘Kan je eigenlijk winnen als je vorig jaar een tweede plaats hebt behaald?’  Dat was wat Regisseur vorig jaar had gedaan, een verhaal geschreven en een prijs gewonnen. Hij vroeg me waarom ik niet zou indienen. Ik zei dat ik niets had.  ‘Maar wil je dan niet schrijven?’ Hij keek verbaasd.  ‘Jawel, maar...’ Mijn wangen voelden rood en gevuld. Ik lachte en zei dat ik wil schrijven, maar niet wil schrijven. Mezelf bevestigend zei ik: ‘er zijn zo veel paden die ik wil bewandelen. Ik kan simpelweg niet al mijn tijd steken in schrijven. Ik vertoef nu eenmaal graag in tussen en tegelijkertijd.’ ‘Wauw, heel eerlijk ...’, Regisseur moest een beetje op me steunen, ‘ik wou dat ik dat ook kon. Ik kan aan niets anders denken. Ik moet schrijven. Het is een roeping. Ik kan niets anders.’ Vor een splitseconde kruisten onze blikken echt.  ‘Nou ja, voor mij is dat niet zo.’ ‘Maar weet je, Johanna’, een glimlach trok over zijn gezicht. ‘Je hebt best wel talent.’ Zijn hand gleed naar mijn middel, hij droeg gekleurde ringen en een paar vingernagels waren gelakt. Hij was een man met een plan. Ik wou dat ik kon zeggen dat ik hem had gekust -voor de spanning, weet je wel- maar ik deed het niet. Het was te nonchalant.  Of hij dit jaar weer de Studenten Literatuurprijs won, weet ik niet. Bovendien las ik nooit zijn verhaal. Alles in Antwerpen zit namelijk onder een dikke stolp. Daarboven is met dit winterweer zo een stolp eigenlijk een sneeuwbol. Ik verheerlijk het, maar toch vraag ik me af of ik naar die staat wil terugkeren. En hoe houdbaar dat zou zijn. Mijn studentenleventje, af en toe wat gedichtjes delen, koffietjes uithalen, wiet roken, shoppen en feesten. Hoe hard moet ik schudden om dat leven terug mooi te maken?  Er liggen namelijk te veel zaken onder niet-sneeuwbollen te wachten: een master kiezen, me positioneren in de maatschappij, dealen met de leefcrisis en de opwarming van de aarde, geïnformeerd stemmen, de toekomst, mijn zoetzure grootmoeder bezoeken. Ze liggen onder zo een spiegelachtige opdienstolp. Ik kan niet naar iets veilig staren, enkel naar mezelf. Ik wil ze wel opheffen, maar ze maken me bang. Het zijn onvoorspelbare stolpjes waaronder een stofzuiger is aangesloten, die mijn tijd zomaar kan opzuigen.  Plots onderbreekt een lange gebogen figuur mijn gedachtegang. Hij draagt een gekreukt, maar hemelsblauw hemd en glimlacht. De trein is een dikke tien minuten aan het rijden. ‘Je bent het dus toch aan het uitlezen.’ Het duurt even voor me. Het is mijn prof literatuur die naast me staat. Een oude man met grijs haar dat lijkt op mensen hun achtertuin tijdens Maai Mei Niet. Hij lijkt een beetje verloren. Ik ben het met die indruk eens. Hij geeft les in Londen, maar is ook een Belg. Net als ik moet hij de Noordzee over voor Kerst.  Plots ontstaan eindeloos veel mogelijkheden. Dat denk ik vaak. Hij kan nu gewoon doorwandelen. Of hij kan een ongemakkelijk, kort praatje slaan. Of net een praatje van gepaste lengte. Of erger, een uitgerekt, maar fijn maar daardoor nog ongemakkelijker praatje. Hij ploft neer in de lege stoel naast het gangpad tussen ons in. Een onvermijdelijk praatje, dus. ‘Koffie?’   III. Op kerstavond, zit ik voor oma in de mis. Ze zingt met het seniorenkoor. Het is mooi. Oma is mooi in haar sobere kerstoutfit. Ze draagt een jeans, praktische schoenen en een donkerbruine coltrui. Voor we de parking van de kerk opreden, waarschuwde ik haar dat ik doodmoe was omdat ik gisteren tot laat (vroeg, maar dat zeg je niet aan oma’s) in de kelder van het jeugdhuis had gezeten. Ze zei dat ze al vond dat ik er oud en bleek uitzag en dat ik minder decadent moest doen. De omahaartjes op haar zachte wangen maken dat ik die mondigheid incasseer, dat het omwentelt in goed ontvangen kritiek.  Het comfort van het concert doet me denken aan hoe Regisseur en ik bang waren van elkaars leefwijze. Uiteindelijk zindert een gloedgrijze kern in beide onze lichamen. Was dat wat hem betuttelend maakte, of oprecht?  Het comfort van het kerstconcert doet me denken aan het treingesprek met mijn prof. In een van de lessen hadden we het gehad over een schijnbare Bildungsroman, die op een zeer berekende manier onvoltooid bleef. Het gaat over een jonge Nederlander met een protestantse achtergrond, die theologie studeert in een Stad. Hij zit in een split tussen een religieus en seculier bestaan, tussen gemeenschap en individu.  ‘Ik moet iets opbiechten’, had ik half-grappend gezegd, aftastend naar de toon van het gesprek. Mijn prof, nu een medereiziger, lachte alsof hij wist wat er zou komen. Hij haalde een thermos boven. Daarna toverde hij een bekertje tevoorschijn, schonk wat in en gaf het aan mij.  ‘Vind je dit boek ook niet goed?’  ‘Jawel, jawel’, stamelde ik. ‘Ik wil net zeggen dat ik het ander boek, met al die e-mails en dat gekke eiland, toch goed vind.’ Ik ontweek zijn blik. Vlak voor ik antwoordde, maakte ik uit beleefdheid kort oogcontact. Ik verschrok van de heldere, jonge aard ervan.  Aarzelend vervolgde ik: ‘De wereld is een groot rek met verkoopartikelen. Dat is er mis.’ Hij nam een slok koffie en krabde in zijn zilveren kruin. Ik vroeg me af of hij kinderen had en of die kinderen er toen ze klein waren madeliefjes in staken. ‘Ik vind het boek goed omdat ik ook wil geloven. Soms grap ik daarover, dat ik gelovig ben en dat ik bid. Een keer verloor ik mijn portemonnee in de Tesco naast een metrostation en toen ik er twee uur later achter kwam, kreeg ik hem terug van een medewerker, alle cash er nog in. Toen had ik ook gebeden.’ Ik was even stil.  ‘Maar eigenlijk is dat een heel droevige grap. Ik heb waardevolle vrienden en goede ouders. Ik heb een kot en een thuis. En toch wil ik, als ik op mijn eentje ben, nog steeds dat iets de overhand neemt, een Manus Dei. Het voelt moeilijk om juist te handelen, als er zo veel meer dan mijn eigen leven van afhangt.’  Ik had mijn prof nooit een kans gegeven om te vragen of ik me eenzaam voelde. Zo een persoonlijke vraag kon hij niet luidop stellen.  Soms probeer ik mezelf gerust te stellen dat dit gevoel generatiegebonden is, we zijn met velen, ik hoef niet te spreken. Maar het tijdperk van de stem van een generatie is voorbij. We kunnen ons niet verschuilen in de massa. En tegelijkertijd heeft mijn beste vriendin ooit gezegd dat we het zo gewoon zijn om ons verloren te voelen, dat niemand het nog herkent Er klinken zo veel verschillende stemmen. Ik hoop dat het ooit uitmondt in iets polyfoons.  IV. Toen ik de Eurostar afstapte, waren er geen poortjes meer om uit te kiezen zoals in de Underground. Ik dacht aan vorig jaar, toen ik het zo moeilijk had door iets zo banaal als een break-up. Door iets zo destructief als niet-praten, alle jaren daarvoor. Ik dacht aan hoe ik mijn prof nooit meer zou spreken en ik besloot om mijn oma te bezoeken met Kerst. Ik dacht aan Regisseur, aan mijn lievelingen en aan de stem. In de wirwar van Brussel-Zuid, lichtten plots mijn moeder, zus en twee beste vriendinnen op. Een bescheiden, hartverwarmend engelenkoor. Het kleine in mij begon te wenen. Er moest iets veranderen. 

Ynys Convents
0 1

ezelbeet en de geest

4. Ze wist niet veel over geesten, maar het woord alleen deed haar huidoppervlakte lichtjes koelen. Haar ouders hadden haar er altijd van overtuigd dat die niet bestonden, maar als kind was ze eens meegenomen met haar grootouders naar een ander ouder koppel. Die staken een DVD van de snorkels in de speler als entertainment van de avond, maar het echte entertainment ontstond in het gesprek dat de twee koppels voerden over geesten. Het ging over een bewegend glas, verbrand leder en voorbij glijdende schimmen, wat heel wat nieuwsgierigheid opwekte voor datgene dat kinderen niet wisten en volwassenen blijkbaar wel, maar het meest verassende element voor haar was de zwijgzaamheid van haar grootvader wiens mond je normaalgezien zelfs met een klem kon dichthouden. Hij wist over alles het meeste, interessantste en daar was hij zelf nog het meeste van overtuigd. Maar nu, nu wist hij helemaal niets of net teveel. Na dat gesprek had ze maandenlang zo’n angst gehad voor geesten dat ze de slaap niet meer kon vatten en zelfs het woord niet meer durfde uitspreken, voor moest haar stem in combinatie met die 5 letters maar eens de magische spreuk zijn om de schimmen uit een ander universum naar dat van haar te brengen. “mama, ik kan niet slapen, ik ben bang voor de krokodillen”, was een verzinsel dat haar een ticket naar de kamer van haar ouders gaf. “maar kind, gij zijt nooit bang geweest, en nu opeens wel? Dat slaat toch nergens op”. Na een tijd werkte die smoes dus ook niet meer en bracht ze de nachten met opengesperde ogen onder het laken door.    Maar nu, al die jaren later, was een geest in een koffertje lachwekkend, of dat zou het zijn als ze niet voor een man stond die wel dubbel zo groot was als haar. Ondanks deze bijna bovennatuurlijke situatie was er maar 1 vraag die tegen de binnenkant van haar lippen bleef stoten en dat is waarom ze haar gekozen hadden. Ze had toch geen ervaring met geesten in koffertjes. Haar leven was pijnlijk eenvoudig geweest tot nu toe, en waarom zou iemand de moeite doen om daar verandering in te brengen? Er is een oneindigheid aan mensen met speciale gaven, een brein zoals een computer of spieren zo gespannen dat hun huid bijna openspringt, en Wilma behoorde tot geen één van die groepen. Het laatste wat er mocht gebeuren is mislukking, want dan zou het leven opnieuw de volle 180 graden draaien naar een onopmerkzaam en uitzichtloos bestaan.   

Chloe synkineses
1 0

ezelbeet en de geest

3.   Een 3-tal weken later stond ze plots weer voor mijn neus. Want ze beweegt zich alsof ze zich elke stap teleporteert naar de volgende, en deze keer belandde ze toevallig voor mij. Geen windel, pleister of ander overblijfsel van haar ezelbeet. Zoals gewoonlijk neemt ze de krant op, legt die op de tafel en blijft rechtstaan om te lezen, zodat ze moeiteloos heen en weer kan lopen om telkens een andere krant terug naar de tafel te brengen. Haar passen zijn geluidloos, maar toch lijkt het alsof ze haar voeten telkens diep de grond in duwt. Zo stevig stapt ze, alsof ze anders naar boven gaat zweven en nooit nog terug komt. Ze begint zachtjes te neurien, een liedje dat ik niet ken. Een wc-bezoek duurt altijd wel een tijdje, en soms bij sluitingstijd wacht ik daarom op haar voor ik de sleutel door de sloten van de deuren draai en naar huis ga.   Ze begint zachtjes tegen zichzelf te fluisteren. Rechtdoor is de vrouwen-wc, Rechts de mannen en links die voor gehandicapten, dat is de grootste dus daar stapt ze binnen. Ze schudt wat van de nervositeit en stapt wat rond. Het kamertje is groot genoeg om 3 stappen in elke richting te zetten, maar dan word je onderbroken door een WC en een wastafel. De spiegel breekt haar gedachtenloop en verplicht haar heel kort naar zichzelf te kijken. De tijd zuigt haar terug naar het nu en de missie die ze op dit eigenste moment hoort te volbrengen. “Maar 1 opdracht, Wilma, en dan zijt ge voor de rest van uw leven van de miserie af. Ge moet niks meer betalen, ze komen u overal met ne taxi halen” had hij beloofd. “Nee, die taxi moogt ge laten, ik rij graag met mijne fiets.” “ gij zijt toch een raar he, maarja, wat gij wilt, zolang ge uw opdracht maar volbrengt.” “Ja meneer, ik ga proberen.” “nee. Nu hebt ge mij verkeerd begrepen. Als die rat daar niet op z’n plekske beland, dan is er gene taxi, maar dan kunt ge uwe fiets ook beter wegdoen, want dan zorgen mijn mannen er wel voor dat uw korte beentjes geen stap of trap meer kunnen zetten” Moest ze nog niet zo’n ellendig leven gehad hebben, zou ze nu in tranen uitbarsten, maar ze beheerst zich, al wordt alles wat stiller, donkerder, en lijken haar organen haar langs haar benen en dan voeten te verlaten.   Even geleden, ze kan niet meer zeggen wanneer, werd er in haar kamer een brief onder de deur geschoven. Daarin werd ze verwittigd verkozen te zijn door het geheime Sinklaarse comité om een opdracht te volbrengen. Woensdag, 9 uur ’s morgens moest ze klaar staan aan de achterkant van de kerk om verdere instructies te ontvangen. “Een geheim comité?” dacht ze, “Weten die niet dat het woensdag marktdag is?”. Woensdag om half 9 stond ze klaar. Nog nooit had ze zo’n brief gekregen, nog nooit was zij persoonlijk uitgekozen, en dan wel nog door een geheim comité. Ze was geen vrouw om stil te staan, ze had grote handen en voeten, graafde daarmee graag in de grond, ging overal met de fiets naartoe, bleef zelfs rechtstaan bij het lezen, maar die woensdag bleef ze stijf staan, zo’n halve meter van de kerkmuur verwijderd. Hoe moest ze weten wanneer haar afspraak er was? En hoe kenden ze haar eigenlijk? Een belangrijke vraag die verdween in de gedachte dat ze eindelijk eens werd uitgekozen voor haar kwaliteiten, en niet uit compassie. 9.10 uur. Wanneer ze om de hoek kijkt ziet ze uit de menigte een figuur dichter en dichter komen. Het is een man minstens een 40 cm hoger dan de andere mensen op de markt, met strakke en lage, donkerbruine hoed, en donkere rubberen laarzen. In die laarzen zit een wijde broek gepropt en de kleren aan zijn bovenlichaam lijken maar wat lukraak geknoopte lappen stof. Of is dat fashion? Hij lijkt iets met zich mee te dragen in zijn linkerhand. Vreemd genoeg kijkt niemand op van zijn nogal ongewone gedaante. Maar zij, zij wordt onrustig en begint wat te giechelen, tot de man echt dichtbij komt.    “meneer” knikt ze. “Overbodige woordenuitwisseling is hier niet op zijn plek. Straight to the point. In mijn koffertje hier zit een geest. Jij zal ervoor zorgen dat die geest op de juiste plek in het stelsel terechtkomt, en dat doe je met de kaart die nu in je jaszak zit. Daarop heb ik aangeduid waar je precies moet zijn. Een maand lang ga jij wekelijks die plek bezoeken, en pas wanneer je een telefoontje van ons krijgt, laat je de geest los.”  In haar gedachten ontvouwt zich een eeuwigheid aan vragen, maar er is geen ruitme tussen de woorden van de reuzenman om ze te stellen. “In tussentijd houd je de geest in leven door hem verhalen te voeden en val je zo weining mogelijk op wanneer je de aangeduide plek gaat bezoeken. Dat is de essentie van je opdracht.”

Chloe synkineses
2 0