Zoeken

Een Sprookje van een Genocide

Er waren eens een stel achterlijke “tornadomongolen”, die zich rustig door wie dan ook konden laten misbruiken en op laten blazen. Zulke mafkezen vragen er natuurlijk om, om de meest educatieve “tornadoproeven” op vliegtuigen met zich te laten houden. Je hoefde hen alleen maar de plank mis te laten slaan, om een vliegtuig demonstratief door een tornado te laten slopen. Het toestel verloor hierbij een vleugelhelft en kwakte ondersteboven vlakbij een chemisch industrieel complex neer. Geluk dat ze hadden, niet te geloven! Als het op dat complex neer was gekomen, waren er zeker honderden van de medewerkers daar omgekomen. De wijde omgeving had kunnen worden opgeblazen door de brandende pijpen van zo’n opgeblazen complex. Tot in naburige steden op 15 kilometer afstand hadden ze nog dekking moeten zoeken. En dan hebben we het nog niet eens over een kettingreactie via naburige industriële complexen. Het mooiste van alles was, dat ze dergelijke experimenten met hen niet eens konden geloven. Het had echt geen zin om de lokale autoriteiten er de dag erop opmerkzaam op te maken. De wijze waarop ze in trance konden raken van zo’n “defectmirakel” leende zich er ook nog voor om alle defecten nog eens statistisch goed aan te tonen en er werden ook nog een tiental nog niet opgevallen gebreken en emotionele conflicten met vliegrampen doorgelicht. Turven kon je deze dag in dag uit. Na een paar honderd vliegrampen was het toch wel bekeken en konden de experimenteel verkregen resultaten wereldwijd aan de autoriteiten worden doorgespeeld. Deze snurkten natuurlijk nog, wat telkens een fraaie “vliegrampshow” opleverde, als het hen onder de neus werd gewreven. Van het onverantwoordelijk rondvliegen zouden ze wel eens last kunnen hebben gekregen van een “transportpandemie”. Dagelijks stortte er wel ergens een sportvliegtuig neer, en twee keer of meer per week was er wel een verkeersvliegtuig de klos, om over de onschuldige slachtoffers maar niet te spreken. Met zulke achterlijke idioten kon je pas een mooi “vliegrampenwapensysteem” ontwikkelen, waarmee je de hele wereld onveilig kon maken. Het kon hen toch allemaal niets schelen, en kwamen daar wel uitermate eerlijk voor uit in de social media. “Who cares?!” was dan ook geen uitzondering, hoe uitermate debiel het ook over moest komen. Het bestrijden van een transportpandemie werd zo wel een koud kunstje, ook al wilde deze niet echt wegebben. Als je het bij een rechtszaak aan de orde stelde, ook al ging het over iets onbenulligs als het vooruitbetalen van de huishuur, konden zulke mongolen alleen maar met een “snuff remake” van een befaamde vliegrampscène uit een bioscoopfilm aanzetten, en de ene na andere hoofdstad met hun culturele onnozelheid op blijven blazen. Hun eigen hoofdstad was natuurlijk het op één na eerst aan de beurt. Zo’n gerezen crisis met een transportpandemie verkreeg namelijk altijd eerst een climax, een anticlimax, een afrekening en een verstrooiing ervan, als er weer een keer stront aan de knikker was. Bij de luchtvaart kwam er dan eerst een gigantische ramp voor met twee vliegtuigen, zoals op Tenerife in 1977, waarna de bal als bij een flipperkast weer terugsloeg bij de bron van de verstoring. Hierna volgde dan een wereldwijde verdelging van de schuldigen met de snuff remakes hiervan, totdat de verstoring zich weer oploste met een vliegramp tegen een berg of zo, waarna het voor een tijdje weer rust en vrede was in de Koude Oorlog met al diens op elkaar en iedereen gerichte atoombomsystemen. Je blijft wel lachen met zulke achterlijke idioten, die alleen maar met de ene na andere fraaie “vliegrampshow” aan konden komen zetten, in plaats van een keer voldoende aandacht te schenken aan het veilige gebruik van de toestellen in het luchtruim. Ze zullen zich wel eeuwig af blijven vragen hoe ze de plank toch zo demonstratief en educatief mis konden blijven slaan, waarna ze er nog bij konden blijven dat het allemaal zo hoorde ook. Voor een sprookje wel aardig, maar was het geen regelrechte genocide?!Uit academici geronselde terroristen brachten gelukkig nog verlichting door de economische club, die in feite verantwoordelijk kon worden geacht voor al deze nonchalance, vakkundig op te blazen met u raadt het al: vliegrampen. Ze verwachtten er uiteraard geen medaille voor, dus dat was een reden te meer om zelf ook bij die rampen om te komen. Academici kunnen wetenschappers, die de plank alleen maar zo tragisch mis kunnen blijven slaan nou eenmaal minder waarderen dan het economische canaille, dat de wereld alleen maar zo goed mogelijk op hoefde te blijven lichten met al hun zwendelpraktijken. Werden degelijke wetenschappers niet alleen maar met behulp van de media gedemoniseerd tot terroristen als ze hun minder vaardige collegae de plank demonstratief mis lieten slaan?! Hoe minder de commerce last had van zulke theoretisch onderlegde figuren, hoe beter ze de wereld al hun sjoemelsoftware aan konden smeren, dus deden ze er alles aan om hen in diskrediet te brengen en te saboteren. De autoriteiten hingen er wel de nergens van af wetende “tornadolellebellen en –hufters” bij uit met hun handje achter de rug, alsof zulke gruwelijke experimenten met vliegrampen aan hun aandacht hadden kunnen ontsnappen, nadat ze ervan op de hoogte waren gebracht. De één hoefde de plank alleen maar nog beter mis te slaan dan de ander, om vervolgens als de meest achterlijke idioten een lijn te blijven trekken in onze rechtbanken en parlementen. Dat het verkeerd met zulke idioten af zou lopen leed weinig twijfel ook al bleven ze tot het laatste toe geloven, dat al hun zwendelen hen een mooie toekomst zou kunnen bezorgen, zoals bij het meeste geboefte het geval was. Een virus richtte via de luchtvaart uiteindelijk over de hele wereld een soortgelijk bloedbad aan. Eindelijk wist men weer wat een pandemie was, zoals een pandemie van de Spaanse Griep na de eerste wereldoorlog voor veertig miljoen dodelijke slachtoffers over de gehele wereld kon zorgen. Wat kan zulk onverantwoordelijk wangedrag toch alleen maar op een uitermate vervelend staartje rekenen?!Als je dit bijvoorbeeld op zo´n situatie als de “Val van Srebrenica” projecteert, begrijp je waarvoor luchtsteun uitbleef, terwijl duizenden mensen dan zouden kunnen worden geëxecuteerd ondanks het toeziend oog van de blauwhelmen. De mensen achter die blauwhelmen hadden dankzij hun militaire dienstplicht een vooralsnog geheim “vliegrampenwapen” in handen weten te krijgen, waarvan ze alleen maar dankbaar misbruik hoefden te maken om de wereld naar hun hand te kunnen zetten, ook al kostte dit menig “maatje” daarbij het leven. Rijk van de commerce en kampioen worden was alles wat zulke leugenachtige, dankzij de innovatie oversekst geraakte beesten nog voor ogen hadden. De Olympische Spelen konden hen daar slechts in steunen en waren daar dan ook een hoogtepunt van met al het erbij bedreven drugsgebruik, waarvoor menigeen gestraft moest worden. Die spelen waren een uitvinding van de bevolking rond de Middellandse Zee, waar de hele wereld zo naïef mogelijk vol van kon geraken. Wie zou er nog vertrouwen moeten kunnen hebben gehad in mensen, die de wereld met vliegrampen op hoofdsteden te barsten konden blijven liegen niets van zulke educatieve tornadoproeven op vliegtuigen te hebben gemerkt, en daarbij hun eigen hoofdstad allerminst hoefden te ontzien?! Via alle hierover voorgelichte ambassades zullen ze wel beter hebben geweten. Uiteindelijk hebben een stel leugenachtige beesten elkaar hier alleen maar lekker lopen uitmoorden en compromitteren, en wie zou daar niet alleen maar blij om mogen zijn en in diens vuistje om mogen blijven lachen?! Het doen rijzen van de moraal van de ander wil die van de onszelf wel eens verlagen, wat via deze spelen wel eens diens wrange vruchten af zou kunnen hebben geworpen. De beestachtige stomheid warmee de natuur en daarmee de sport verheerlijkt kan worden, komt dan ook het “fraaist” tot uitdrukking in die spelen voor gehandicapten, waarin mensen met minder ledematen tegen elkaar in worden gezet voor al die mooie medailles. Wat een genante beesten zo’n schijnheilige, krankzinnig achterlijke maatschappij al niet kan creëren! Vlak voor zo’n evenement leek de rampzaligheid van de luchtvaart altijd weer hoogtij te kunnen vieren. Zo kon een in een oranje hoed verstopte vlo op het hoofd van zo’n misbruikt “vliegrampenmeesterbrein”, de uitslag van een wereldkampioenschap voetbal in de finale wel eens kunnen hebben bepaald. Hoe eerder een eind kwam aan zo’n maatschappij van gewetenloze uitbuiting en misbruik, hoe beter dit voor de mensheid was. Met zo’n Coronavirus heeft de Natuur daar toch wel een stevig handje bij geholpen, naast het helpen opblazen van zulk tuig in volle vlucht. De media moeten te goed voor een botsing der werelden kunnen hebben zorgen, zonder daar de verantwoordelijkheid van te hebben willen en hoeven dragen. Waar ze al geen reclame voor konden mogen maken, en wat voor persoonlijkheden ze al niet naar het leven mochten staan met hun paparazzi en demonisering van degelijke personen. Had een wetenschapper, die fabrikanten en zijn voor hen werkende collegae de plank zo demonstratief en educatief mis kon laten slaan nou niet een medaille moeten ontvangen, in plaats van als een aan hersenschimmen lijdende terrorist in de krant te worden afgeschilderd, zonder dat een dergelijk treffen aan het licht werd gebracht?! Wat kon toch een nog grotere bom hebben opgeleverd, dan het ontdekken en experimenteel aantonen van een defect in conventionele vliegtuigen bij de “vliegrampenballon” van zo’n zwendelzieke samenleving?! Daar moest zelfs zo’n experimentele ontploffing van zo’n waterstofbom als de “Tsaar” in de hogere atmosfeer nog het nakijken bij geven, ook al ging diens drukgolf op voor mensen op de grond onmerkbare wijze driemaal de Aarde rond. Vier decennia later waren de mensen nog steeds te achterlijke tornadomongolen om zich bewust druk te kunnen maken over zulke tornadoproeven op vliegtuigen, met alle wereldwijde “tornado- en orkaanexplosies” van dien, zoals met Katrina bij New Orleans. Ook een poëtische publicatie hierover met een gedichtenbundel in zowel het Engels als het Nederlands mocht niet baten, behalve dat het land dat het toch publiceerde de jonge verrezen Europese Unie weer wenste te verlaten. Ondanks alle publieke voordrachten kon het toch slechts summiere aandacht verkrijgen van de bevolking, en bleef het bij een lokale tegen de autoriteiten gerichte rel, die op zo’n voordracht volgde. Wie zal zulke tornadomongolen ooit een keer normaal kunnen krijgen?!  

Maurice_Tornadi
67 0

Te koop

Ik passeer het huis met het bordje ‘Te koop’ voor de deur en wandel door naar het einde van de straat. Pas als ik rechtsomkeer maak, durf ik het aan om het gazon vol kniehoge paardenbloemen voor het huis over te steken, het klinkerpad aan de rechterkant te volgen en aan de achterdeur te voelen. Die is los. Ik ga naar binnen en hoewel ik weet dat er niemand is, sluip ik de trap op naar de eerste verdieping. De woonkamer is hier, dat is ongewoon, maar het biedt wel een prachtig uitzicht. Eerst neem ik een kijkje in de kamers. Overal staat alles nog op zijn plaats en zijn de kasten vol, maar de planten beginnen al te verdorren. Ik kies een wit hemd met rode strepen. Het past net. Terwijl ik de mouwen oprol, wandel ik de badkamer binnen. Het blauwe flesje parfum ruikt het lekkerst. Ik leg mijn haar goed voor de grote spiegel en ga terug naar de woonkamer. Met een borrel uit de goedgevulde drankenkast ga ik languit op de vaalbruine sofa liggen. Terwijl mijn vingers de barstjes in het leer volgen, kijk ik uit op straat.De deurbel maakt een dreunend geluid. Ik ga rechtop zitten en staar drie seconden voor me uit. Dan stuif ik naar beneden en open ik de voordeur zodat ik net mijn hoofd naar buiten kan steken. Twee vrouwen kijken me aan met een brede glimlach. ‘Hallo, zegt de vrouw met het rode haar. ‘We reden voorbij en zagen dat u uw huis verkoopt. Wij zijn best geïnteresseerd.’ Even blijf ik staan zonder iets te zeggen. ‘Als we niet storen, natuurlijk,’ voegt ze eraan toe.  ‘Nee hoor, kom maar binnen’ antwoord ik en zwaai de deur open. Kamer na kamer gids ik hen door het huis.  ‘Zo gezellig!’ merkt de roodharige vrouw op in het midden van de hobbykamer. ‘Weet u zeker dat u het wil verkopen?’ Ik blijf staan en kijk haar even zwijgend in de ogen. De glimlach op haar lippen verdwijnt. 'Ik... We zouden het begrijpen als u toch nog besluit hier te blijven wonen.’ De blonde vrouw plaatst een porseleinen beeldje weer op de vensterbank en beaamt met een knikje. ‘Ik ga er toch nog eens over nadenken,’ zeg ik. Vijf minuten later lig ik opnieuw op de sofa en zie ik door het raam nog net de auto van het koppel in de schemering verdwijnen.

Felix Sandon
26 0

De Week: Vrijdag

Vrijdag Vrijdag is ook maar een dag. Neem een verlengd weekend en zie hoe een donderdag zich transformeert naar een vrijdag. Of een dinsdag naar een maandag. Woensdag verlof vragen, is naar mijn mening iets voor sociopaten en bazen. Of Mozes. Het weekend loert om de hoek met roodomrande ogen als een monster met duistere bedoelingen. Geen engel met een aureool en witte vleugels maar een duivel met hoorns en een staart.De gewone man's beste vriend is mijn vijand. Waarom? Waarom niet? Het weekend is ademhalen terwijl je verloren gaat tussen de golven, het helpt in het hier en nu maar je gaat ten onder. Het weekend is zoiets. Iets om je te herinneren dat je teloor gaat. Ik ben slecht in weekends. Ik zoek mijn betekenis tussen duistere youtube videos en godvergeten online fora. Ik besta niet op weekends. Ze zit op haar vaste plek, zoals altijd. (Want dat is de betekenis van een vaste plek.) Het enige dat hier ooit verandert is de datum. Elke dag is een ander nummer, meer niet. Zoals alles nummers zijn. Mijn werk bestaat uit nummers, voor mensen die denken dat ze iets doen. We kopen om alles gemakkelijker te maken, en maken zo alles oneindig veel moeilijker. Elk stukje plastiek verdwijnt uit ons gezicht en verschijnt in de zee, verdomme. Ik ben mezelf niet vandaag. Ik ben nooit mezelf, hoe kan ik mezelf zijn als ik niet weet wie ik ben? Waarom worden de belangrijke dingen niet geleerd op school? Alles lijkt een afleiding. De slimmeriken, zij die het spel snappen, zijn vrij. De rest van ons werkt voor dromen die nooit de onze zouden zijn. Mijn werk zorgt ervoor dat iemand een bos kan platgooien voor zijn villa. Omdat hij graag in de natuur woont, nota bene. Hoe kan ik mezelf niet als een slachtoffer voelen van de maatschappij? Als je een website opent, moet je akkoord gaan met de voorwaarden. Als je wordt geboren heb je niets te kiezen. En zij, zij staart maar met een lege blik naar haar nieuwe scherm. Zij is het waard. Zij is het waard te redden. Mona Lisa. Mona Lisa. Mona Lisa. Wordt alsjeblieft wakker. Wil meer. Wil meer van alles, behalve van minder. Ze speelt met haar pen. Een lok haren zit aan het haakje, ze draait de pen rond en rond. Nu heeft ze een gekrulde lok haar. Ik wou dat ik de pen was. Een stukje plastiek, metaal en inkt. Ze neemt me vast en schrijft krullerige letters op een blad. Ik moet iets doen, maakt niet uit wat. Gewoon iets. In films gebeurt er altijd iets waardoor de bal gaan rollen. Elke film begint als een gewone sul leeft zijn dagdagelijkse beslommeringen. Dan gebeurt er iets en alles verandert. Ik kijk rond maar er is niets dan me doet denken. Denken wordt sterk afgeraden, waarom zouden we het anders zo weinig doen. En als we wel veel nadenken, waarom is het dan dit geworden? Ik sta op en ga naar de koffiemachine. Mijn eigen avontuur. Voorbij de Bureaubergen. Langs de Mona Lisa. Naar mijn doel, de watervallen van koffie. Het raadsel van de koffiemachine ontrafelen. Ik mompel, 'De waarheid zit in jezelf,' en lach. Mona voelt zich bekeken of zoiets. Ze verzet zich en focus zich terug op haar werk. Het is warm vandaag, de ramen lijken wel een vergrootglas. Een God kijkt naar haar mieren en vraagt zich dingen af. Het is warmer dan ooit. Bruine drek loopt uit een sissende rioolbuis. De beeldspraak is bijna zo walgelijk als de koffie zelf. Waarom drink ik iets heets in de hitte? Mijn onderbroek plakt, op plaatsen die liever duister en onontdekt blijven. Stop met denken, verdomme! Conclusies zijn gedachten die je afmaakt en denkt te begrijpen. Gebeurtenissen die je rondmaalt in gedachten totdat je de essentie hebt gedistilleerd. Een uitgepuurde idee. Maar hoe weet ik het verschil tussen teloorgang en vooruitgang? Het avontuur naar de koffiemachine leverde meer vragen op dan antwoorden. Ik zit op mijn stoel en open een project dat al twee dagen geleden af moest zijn. Ik werk. Ik moet geloven dat ik werk, anders ben ik gek hier te zijn. De week zit er bijna op, de klok tikt traag haar laatste relevante seconden. Iedereen staart gefixeerd naar de klok. Ook Mona. Haar handtas zit op haar schoot. Ik ben bang. Bang van de betekenisloosheid van vrije tijd. Wachten moet ik. Waarvoor? Wat als de bel het moment van actie is? Het moment dat mijn verhaal begint. Mijn leven is een biografie dat niemand wil lezen. Een proloog van een lang, saai boek. Wellicht ben ik een tweedimensionaal personage uit een slechte serie. Een figurant uit Mona's leven. Wat zal zij doen dit weekend? Gaat ze een orgasme hebben? Iets lekker ruiken? Hard en gevaarlijk rijden, zodat ze zich levend voelt? (fuck de konijnen) De bel gaat, en net als een startschot voor de paralympics, stuiven ze weg. Sommige nemen de lift, anderen de trap. Ik staar ze na. De koffie is koud geworden. Ik heb geen woord uitgesproken vandaag en vraag me af of mijn stem het nog doet. Wellicht klinkt het als een oude diesel in de winter. Ik neem de koffie vast en plaats het voor Mona's toetsenbord. Een raadsel voor maandagochtend. Als de poetsvrouw het niet weggooit. Mona, ik moet iets voor je doen. Iets dat niemand anders durft. Je zal geen boek over me schrijven, maar misschien wel dankbaar zijn. Zoals een kind dankbaar is als zijn vader de alimentatie betaalt tussen zijn escapades door. Ik passeer de stervende planten en druk op de knop van de lift. Hij arriveert een paar seconden later. Als het opent staat er een man in de lift. Hij heeft verward haar en verwarde ogen. Een grijze das en een witte hemd en een stoppelbaard. We gaan samen naar de bodem. Maar als hij uitstapt blijf ik staan in de lift. Ik klik op de knop 6, de bovenste verdieping. De deur gaat open. Links van me is er een trap met een bord genaamd Nooduitgang. Exact wat ik nodig heb. Een uitweg. Ik open de deur en ga de trappen op. De laatste verdieping. Een koele bries wacht me op en voor een ogenblik sluit ik mijn ogen, genietend van de hitte van de zon. Mijn schoenzolen knerpen op de bruine kiezels. Onder me loopt de parking leeg, als een barst in een dam. Mona's auto staat klaar om de weg op te rijden. Ze draait weg en verdwijnt. Ze gaat me nooit kennen, denk ik. Nooit weten wie ik ben, of waarom. 'Goeiemorgen, overmorgen en alle dagen daarna Mona.’ Ze hoort me niet. Waarom zou ze ook?    Ik heb bang van de afgrond. Er zit altijd iets in me dat wil springen, een deel van me dat ik vrees en ontken. Toch zou het ook grappig zijn moest ik mijn eigen auto verpulveren. Bestaat daar een verzekeringsclausule voor? Als iemand de hel bezit, zijn het wel bankiers en verzekeraars. Misschien is dit het enige betekenisvolle dat ik ooit kan doen. Het enige dat me menselijk maakt is mijn sterfelijkheid. Ik stel me voor hoe Mona naar haar collega's stapt en vraagt waarom? Waarom? Ik vraag me af of ik dood ben, en dit de hel is. Of een droom waarin je niet kan ontwaken op de gewone manier. Toch is het hoog. Een meter van de rand beangstigt de duizeligheid me. Is het zelfbehoud of het omgekeerde, dat ik hier sta te kijken? Misschien is vallen net zoiets als wakker worden. En ik slaap al te lang. Ik nader de rand alsof het een dolle hond is. Het duizelt me. Een wind komt aanzetten en blaast me zijwaarts. Ik deins achteruit. 'Als dit een sein was, dan is het de stomste ooit,' fluister ik naar de wind. 'Blaas me vooruit of achteruit, maar verdomme geen zijwaartse onzin!' Mijn keel voelt rauw aan, het schuurt. Maar ik kan niet slikken. Als bij goddelijke interventie valt de wind still. Het lijkt alsof de wolken hun adem inhouden Dit is mijn beslissing, denk ik. Dit is mijn keuze. Mijn leven, geleid door mij. Dit is hoe vrijheid proeft. Ik strek mijn armen en sluit mijn ogen. Dit is het dan. Dit is mijn hoofdstuk dat ik aan stukken scheur. Waarom wachten op een uitvlucht, en niet gaan voor de vlucht? Nu! Nee, wacht. Nog niet. Toch niet. Jawel nu. Nu, verdomme. Nu of nooit. Nu.Nu.Nu dan. Nu? Nu. Nu! Ik strek mijn armen, en vlieg. De wind giert in mijn oren, ik krijg geen lucht binnen. Mijn hart heeft nog nooit zo snel geslaan. De adrenaline. De stress. De wind in mijn oren. De gewichtloosheid. De berusting. De stilte. De echtheid. Niets is zo levend als doodgaan. Weg met de klok. Niet je geld sparen en het wijs besteden, maar alles uitgeven in een keer. Een keer. Meer heb ik niet nodig. Niets anders dan nu. Nu. Nu.

Stelselmatig
0 0

De Week: Donderdag

Donderdag Ik haat donderdagen. Ik herinner me niet eens zo goed meer waarom. Ik weet dat ik ooit eens een klote donderdag heb gehad. Sinds die dag haat ik alle Donderdagen. Zo ben ik toch nog een man van traditie.  Altijd op tijd, behalve vandaag. Dat is mijn motto. Ik stap uit en ren naar de deur. Terwijl ik loop, kom ik voorbij parkings waar aan beide kanten een auto op de lijn geparkeerd staat. Wordt ik ooit een dictator, dan is dat de doodstraf. Niemand mag zich ooit nog egoïstisch parkeren. Behalve Mona, natuurlijk. Ik storm naar binnen. Een beetje zoals een ridder het kasteel van de draak bestormt. Mona zit op de bovenste verdieping van de hoogste toren. Ik neem wel de lift, uit gemakzucht. Er wordt neergekeken op zure lucht en zweetplekken. Doornroosje werd ooit wakker en zei,’ als een draak verslaan zo gemakkelijk is, kon je in een nachtwinkel wel een pastille kopen.’ De prins droop af en werd alcoholieker, hij stierf aan een meteoorinslag. Niets te maken met zijn slechte lever of eenzaamheid. Ik plof op mijn stoel en bedenk waar de draken zitten, tot ik Mona hoor zuchten. Ik probeer te zien wat er scheelt. Ik scan haar als een killer robot zou doen in een film. Ze ziet er goed uit, evenveel make-up als altijd. Haar ogen zijn niet waterig, haar lippen rood zoals altijd. Het moet op weg naar het werk gebeurd zijn. Was het die vleermuis van een IT'er, of heeft ze slecht nieuws gehad? Misschien heeft ze een konijn omver gemaaid. Of een hele familie konijnen. Met fluorescerende vesten. Die keurig over staken aan een verkeerslicht. Ze was gehaast en reed door rood, net een seconde te laat merkte ze de konijnen op. Bam, gedaan. Allemaal dood. Ach, Aurélie. Wat boeit een familie konijnen omver rijden. Je auto verstikt dagelijk mensen en dieren met haar giftige gassen. Is het minder erg omdat we dat collectief doen? Waar denk je dat je afval naartoe gaat? Je weggesmeten kleren? Alles wat je hebt, maakt de wereld een beetje kapot. Het verschil tussen actief iemand doodslaan en passief vergiftigen is maar een idee in je hoofd. Je ego weet altijd alles zeker. Godver, mijn stomme gedachtengang. Ik moet stoppen met nadenken en wel meteen.  De koffie, bedenk ik. Ik breng haar nu de koffie die ze altijd neemt. Zwart, zonder suiker. Ik sta op en ga naar de koffiemachine.  Dan druk ik de geheime combinatie in en wacht als de machine zwarte teer in een plastic beker spuwt. Poedersuiker, poederkoffie, poedermelk, poederwater als het bestond. (Waarmee leng je dat dan weer?) De koffie is klaar en ik neem de beker vast aan de bovenrand, dat minder warm is. Ik zie haar werken achter haar scherm. Mona Lisa heeft een job als iedereen. En wat er er scheelt weet zij alleen. Ik moet de beker gewoon voor haar neerzetten. 'Gaat het?' vragen en zien hoe ze haar hart opent als een blauwe lelie haar hart voor de zon. Mijn Mona. Ik kijk haar aan, draai me naar Mona toe maar mijn benen lopen door. Ik ga zitten in mijn stoel, met koffie dat voor mij ondrinkbaar is. 'Sukkel' galmt in mijn hersenpan. Ik heb een interne gong en die maakt een 'sukkel' geluid. De sukkel gong. Daar sla ik nu op, honderd maal per seconde. Sukkel, sukkel, sukkel. Mijn hoofd, een tempel voor sukkels. Ik ben monnik Sukkelkop en mediteer het sukkel zijn.  Het is half tien en ik voel een paar ogen in mijn rug priemen. Ik open Exel, bang dat de baas eindelijk door heeft dat ik hier niets doe. Een lichte zweet breekt uit, als ik meer en meer documenten open en doe alsof ik werk. Het zou te verdacht zijn als ik me omdraaide. Nee, ik moet normaal doen, en werken. Werken is normaal op de werkvloer. Plots valt het scherm van Mona om. Het botst tegen de mijne en ook de mijne valt om, de koude koffie valt over mijn toetsenbord, en spat op mijn hemd. Verschrikt besef ik dat alle aandacht plots hier gevestigd is. 'Het spijt me!' roept Mona, mijn Mona luidkeels. Ze kan me niet langer negeren, want ik ben het slachtoffer! Yes! 'Is okee,' zeg ik. Wat zoveel betekent als; 'Godverdomme! Mens, kijk uit!' Maar nooit tegen haar. Ze mag me elke dag onder spoelen, en dat bedoel ik niet vies. Anders had ik wel onderspuiten gezegd. Ze haalt een zakdoek tevoorschijn en staat op. Voor ik het goed en wel besef staat ze voor me en dept de koffie op het toetsenbord en de tafel. Even heb ik een prachtig zicht op haar balkon, en ik denk; O Julia, ik ben het. Romeo. Ik neem je mee voor een rodeo. 'Sorry! Is alles okee?' vraagt ze. Ik duw het scherm terug recht en prul wat aan de kabels achterin. Het beeld verschijnt terug en toont de lege documenten. (ach, dat was al zo) 'Prima hoor,' Zeg ik en ik probeer het toetsenbord uit. Minder geluk daar, enkele knoppen reageren niet meer. 'Maar deze jongen heeft minder geluk gehad, vrees ik.' Door al de koffiegeur ruik ik haar niet eens en mijn hemd is verbrod voor vandaag. Ik bedenk me ineens dat er een meeting is vandaag. Geen tuning meeting op de parking, maar in een bureau voor de rijkere Johnny's. Een kwartier later staat de man van IT bij ons, hij kijkt haar scherm na. Hij koppelt het los en draagt het weg. Ook neemt hij mijn oude ongebruikte toetsenbord mee.  Zonder dat scherm zie ik haar vanuit mijn ooghoeken. Daarom geniet ik van het moment en kijk zoveel ik kan. Ze is zo puur. Ik zie haar en bedenk dat ze het perfecte balans is tussen het comfortabele en exotische. Ze is de plastieke zwembad in de tuin, maar ook de jacuzzi in een verwenoord. Ze is de vrouw die je opwacht na het werk en de vakantielief die je leert kennen op het strand. Ze is een zelfgemaakte chocoladepudding op de zetel, of macarons in een sterrenzaak. Mijn Mona is het allemaal, helemaal. Zacht maar niet breekbaar. Slank maar niet in hongerstaking. Teder maar niet verlegen. Ze keek in tien minuten, twee maal naar mijn hemd (dat betekend naar mij.) Wie zou denken dat donderdag wel eens beter zou zijn dan een woensdag? Het is half elf, en de IT'er verschijnt met een splinternieuw scherm en toetsenbord. Het nieuwe scherm is groter dan het vorige. Ik bedenk hoeveel centimeter naar rechts leunen erbij komt om haar te zien. Na tien minuten is het scherm geplaatst. Ze bedankt de IT'er en hij verdwijnt weer van mijn toneel. Tijdens de gehele pauze zit ik op het toilet en overdenk ik mijn job, het weer, waarom vogels vaker op lichte auto's poepen dan donkere en wat mijn Mona denkt van de IT man. Het voelt weer aan als het laagste punt van de week. Die IT'er is interessant, sociaal, fikst dingen en draagt een jeans. Ik daarentegen heb een vuile hemd, een saai leven en zit de hele pauze met mijn blote billen op de pot. Ik zou een blog kunnen beginnen over mijn drollen. Een strontwaarzegger worden ofzo.  'Beste man, ik vrees dat u niet lang meer hebt.' 'Hoe weet u dat, o waarzegger?' 'Omdat er bloed uit uw anus komt, beste man. Dat, en uw endeldarm is net in de pot gevallen.' Ik moet iets doen maar ik weet niet wat. Ik weet alleen waarom. Als ik niets doe, word ik gek. Ik ga een maatpak bestellen, gemaakt van een dure stof als alpaca wol of zo. Iets beter dan jeans. Ik kan elke dag een bloem bestellen en die hier laten leveren voor Aurélie. Op het kaartje schrijf ik 'voor Mona, mijn liefste Mona'. Mijn vuile hemd bracht Mona en de IT kerel dichterbij. Terwijl ik aan de kantlijn sta met vuile kleren, spelen zij voetbal. Ik wil verdomme ook eens scoren. Mijn been begint in slaap te vallen. Tijd om van de pot af te gaan. Het is half twee en ik zit in vergadering met iedereen op deze vloer. Ik voel me meer dan ooit verlaten. Mama giraf heeft na de bevalling haar nek gebroken en baby giraf, oftewel ik, blijf alleen achter. Ik moet stuntelen met veel te lange poten, een nek al zo hoog dat ik mijn eigen poten niet meer kan onderscheiden en de vloer is van ijs. Ik wordt weggestopt aan een hoek van de tafel en ik doe alsof ik luister. Dat is mijn echte job. Doen alsof ik werk en doen alsof ik luister. Ik zou eigenlijk om opslag moeten vragen omdat ik er zo goed in geworden ben. Als ik een propere hemd droeg, tenminste.   'Baas, ik wil opslag.' 'Maar je doet niks,' zegt de baas. 'Akkoord, maar ik doe het wel op zo een manier, dat het een opslag verdient. Of tenminste een bedrijfswagen, doe maar een BMW of iets met driehonderd PK en achterwielaandrijving.' 'Pardon, je wil een auto? Je krijgt de oude bestelwagen waarin de mannen van IT hardware verhuizen.' 'Ook goed, want dat is stiekem een Transformer. Ik heb die mannen het zelf in elkaar zien zetten,' zeg ik. 'Wat? Ik kan je toch geen Transformer geven? Die heb ik zelf niet eens!'  'Wat heb je dan wel?' vraag ik. 'Een BMW. Okee, al goed. U krijgt mijn BMW. Ik neem de Transformer wel.' 'Dank u.' Het is drie uur en het eind is nog steeds niet aangebroken.  Mijn Mona kijkt geïnteresseerd en speelt met haar pen. Haar ogen waar ik nog steeds niet uit ben welke kleur ze eigenlijk hebben, staren naar een grijs kostuum. Ze is in het blauw vandaag. In feite is ze altijd in het blauw, zoals de blauwe Powerranger altijd in het blauw is.  Ze is mooi, zo mooi. Haar kleine oorbellen, haar fijne handen. Ik ben triest, zo triest dat iemand als Aurélie moet werken in zo een plaats als deze. Dit is een menselijke legbatterij en we moeten allemaal dezelfde eieren leggen. En een keer per week vergaderen we over de eieren die we leggen. En tegelijk lopen we op eieren en heeft de opperhaan soms een eitje met ons te pellen. Een eitje van een cent. Ik ben een kaasrasp bij een familie lactose intoleranten. Ik ben een flitspaal op een afgesloten stuk straat. Ik ben een boot in de woestijn. Ik ben een figurant dat vergeten is de set af te gaan, terwijl iedereen lang naar huis is. Maar Aurélie blijft de ster, de Mona Lisa. En ze is mooi, zo mooi.  

Stelselmatig
9 0

De Week: Woensdag

Woensdag Woensdagen zijn altijd emotioneel. Je bent in het eerste deel van de week in de ochtend, en in het de tweede deel na de middag. De pauze splijt de week in twee zoals Mozes met de zee deed. Alleen probeer je niet zo snel mogelijk naar de overkant te lopen. Ik zit in mijn auto en moet uitstappen, anders telt 'naar je werk gaan' niet. (Het is als Monopoly spelen, je moet langs start.) Wagens komen toe gereden, mensen stappen haastig uit en gaan naar binnen. Ik zie vrouwen in nette kledij en mooie schoenen, met ordelijke kapsels en te veel armbanden. Ik zie mannen met donkere pakken, stropdassen en kortgeknipte kapsels die nog even kijken op hun dure horloges. Iedereen draagt dingen die geen nut hebben, omdat ze mooi zouden zijn. Omdat de arme op de rijken willen lijken, maar de rijken niet op de armen. Zo gaat de mode  Waarom denkt de hele wereld dat nutteloze dingen het mooiste zijn? Iedereen wil mooi zijn. Maar bijna niemand is mooi, behalve Mona Lisa. Ik zie iedereen de parking op komen, behalve mijn Aurélie. Ik was van plan te doen alsof ik wat later aankwam, zodat ik met haar mee kon lopen. 'Goeiemorgen, overmorgen en alle dagen daarna, Aurélie. Alles kits?'  'Hey, goeiemorgen. Gaat wel, ik ben wat laat door al dat verkeer,' zegt ze terwijl ze de deur binnenloopt die ik voor haar open hou. 'Geen zorgen, dat ben ik al jaren, nooit last mee gehad. Ik ben zelfs een week niet komen opdagen,' grap ik. Ze lacht helder als een waterval uit een sprookje. Het geluid vult de batterij van mijn hart.  'En wat zeiden ze toen je terugkwam?' vraagt ze. 'Verkeer hè. Ik zat in een monsterfile en de politie had een paar dagen nodig om het monster te verslaan, omdat elke keer als ze dichtbij kwamen, enorme filegolven ze terug wegspoelden.' Dan lacht ze luid en kust me op mijn wang. 'Met jou wil ik in elke file zitten.'  Negen uur dertig. Ik stap uit de auto en snelwandel naar de draaideur, dan druk ik op de knop voor een lift op te roepen. Er volgt een luide bing en de liftdeur opent zich. Er staat al een grijs kostuum in de lift. 'Verdieping?' vraagt hij. 'Ik verdiep me in de mysteries van de liefde en haar zeven hellen,' mompel ik. Hij kijkt me vragend aan, 'Pardon?' ‘Twee.' Ik durfde niet langer wachten. Hoe bang ben ik voor de man met de zweep? We kijken naar dierendocumentaires, en vergeten dat we naar onszelf aan het kijken zijn. De man drukt op de knop en de lift schiet in actie. Eens op het tweede verdieping aangekomen stap ik uit en snelwandel naar mijn bureau. De man gaat verder omhoog. De smalle doorgang splijt de lange hal in twee. Het plafond is zo laag dat het de bazen weghoudt. -Hun ego's zouden zich moeten bukken, en zoiets doet niemand.- Ik kan de vlekken tellen op de bruine, stoffige panelen.  De vloer van diarree-kleurige linoleum. Ramen die enkel aan de buitenkant gewassen worden. Acht uur per dag is dit mijn gevangenis. Je moet hier wel werken om niet gek te worden. Te laat, denk ik dan. Ik passeer Mona’s lege stoel en plof neer op mijn zetel. Ik zet het scherm aan en kijk rond. Niemand lijkt te merken dat ik een paar minuten te laat ben. Vroeger was je toch cool als je te laat kwam? Zou iemand het merken als ik naakt zou zijn? Ik heb vaak van die gedachtes. Wat als ik nu iemand op zijn bek zou slaan, hoe zouden de mensen reageren? Of zou iedereen doorwerken, inclusief de arme stakker die ik een bloedneus bezorg? In de namiddag gebeurt allicht het meest memorabele van heel de week. Een beker koffie valt om en een vrouw verschrikt zoals enkel vrouwen dat kunnen. Onmiddellijk staat een ander recht met een zakdoek. Sierlijk knielt ze en veegt ze de troep weg. Dan wast ze haar handen aan de lavabo langs de koffiemachine. Ik adem diep in, sta op en ga voor een koffie. Terwijl ik dat doe, komt Mona binnen gewandeld. Like she was walking on to a yacht. 'Excuseer,' zeg ik tegen Mona, mijn Mona als ik haar passeer.  Voor een halve seconde ruik ik haar. Mona's mooie blonde haar dat naar abrikoos en zoetigheden ruikt. Mijn hart klopt alsof het me naar haar toe wil kloppen. Hij ramt zich tegen mijn ribben als een gevangene tegen de tralies van zijn cel. Ik wacht voor de machine terwijl het zijn zwarte drab, gemengd met melk en suiker in een beker spuugt. Ondertussen kijk ik haar stiekem aan.  ‘Je bent wat later vandaag?’ vraagt iemand waarvan ik de naam nooit heb onthouden. Aurélie vertelt dat ze naar de garage moest gaan, ze was in panne. Italiaanse auto’s werken zo hard als het volk dat ze maakt. Ik zou een prima Italiaan kunnen zijn. Belissimo. Pronto. Una bierra! Wat een saaie gesprekken. Vertel me je fantasies en bedgeheimen. Vertel me je dromen. Zwijg over het weer of roddels of gebeurtenissen die je toch niet begrijpt. Hou je mening voor je, vertel me waar je aan denkt, al geloof je niet in wat je zelf denkt. Iedereen probeert altijd logisch te zijn. Verdom de logica, slim proberen doen maakt je zielig, niet slim.  De rest van de tijd doe ik alsof ik iets doe.  Het was precies drie uur, toen ik het laatst naar de klok keek. Ik besluit nog eens te kijken, omdat het lang geleden aanvoelt. Twee na drie. Verdomme. De tijd rolt als een auto in de modder en rijdt zich bijna vast in deze zompige moeras van goedkoop werkvolk. We kijken soms wat neer op arbeiders, meer uit schuldgevoel bedenk ik me. Zij doen tenminste nog iets. Ons ego is het enige dat het toneel draaiend houdt. Ik googel iets over Frans beddengoed in de zeventiende eeuw. Het is vrij zinloos, maar minder zinloos als hier zitten en de kans hebben het op te zoeken. Ik haal mijn portefeuille uit. Daarin zitten de winnende lottonummers sinds 1998. Als ik ooit terug in de tijd gestuurd wordt, dan heb ik dat papiertje bij en kan ik direct op de lotto spelen. En hopen dat ik niet terecht kom in de Middeleeuwen, natuurlijk. Het zegt wel wat over me, bedenk ik nu. Dat ik nooit klaar ben voor de toekomst. Als ik wat geluk heb, ben ik vandaag klaar voor gisteren. Spijt in dingen die ik nooit doe of spijt in de dingen die ik gedaan heb. Soms vergeet ik dat alles, uiteindelijk, een keuze is. Ik moet wakker worden. De rest van de tijd lig ik met mijn hoofd op mijn handen naar een scherm te staren. Mona staat op en neemt iets warms. Ze lacht. Weet zij welke keuzes ze maakt? Of staat ze ook op automatische piloot.  Ik wacht op iets wat moet gebeuren, want iets moet gebeuren. Zo kan het niet eindeloos verdergaan. Ik denk na. Ik denk teveel na, denk ik soms. En dan stop ik daarmee, en dan vergeet ik te stoppen en begint alles opnieuw. Verkopen ze pleisters om te stoppen met na te denken? Misschien is nadenken wel dodelijker dan roken. Waarom zijn er dan geen campagnes tegen het nadenken? Op school leert niemand je nadenken. Je leert samen te spelen met de meerderheid. Bijna iedereen maakt deel uit van de meerderheid, want iedereen wil speciaal zijn. Als je echt speciaal was, was je niet in de meerderheid. En dan voelde je je eenzaam en verlangde je naar begrip. Ego's zijn een redmiddel voor een nutteloos bestaan. Zolang je daar in gelooft, gaat het nog goed. Mieren hebben geen oftewel een enorm ego. (daar moet research naar gedaan worden.) Daarom moet je solliciteren voor een job. Kijken of je mee kan spelen in het theater. Kijken of je gelooft. Kijken of ego nog steeds God is. Je krijgt de job nooit door aan te geven hoe vreemd het allemaal wel niet is.  Hoe solliciteert een dictator? Ja, ik heb ervaring in volken uitbuiten, dat verandert dan in ik ben een harde werker. Ik zal de rest van de wereld bedreigen met een atoomoorlog als het even tegenzit, dat is ik ben gedreven. Ik zal kranten bedreigen en propaganda maken, oftewel ik ben een echte teamplayer. Het is drie na vier en ik ga naar mijn auto. In de lift zit dezelfde man als deze morgen. 'Naar beneden?' vraag ik deze keer als hij na mij instapt. Hij mompelt iets wat me ontgaat.  'Pardon?' zeg ik. 'Ja.' Ineens voel ik deze verbintenis tussen ons twee. Ik snap wat hij bedoelt, ik begrijp hem want in een flits zie ik zijn hele ziel voor me, opengesperd als een boek. (In het Nederlands, nog wel.) Wij hebben een sterke band van broederliefde, klaar om de wereld te trotseren. We zijn Batman en Robin. En Robin en Batman. Samen schilderen we de Mona Lisa.

Stelselmatig
7 0

De Week: Dinsdag

Dinsdag Dinsdagen zijn zachter dan maandagen. Alsof de ergste bramen zijn weggevijld. Toch is zo een dinsdag altijd ruw en scherp. Je hebt nog steeds handschoenen nodig om het te kunnen hanteren. Ik heb nog steeds handschoenen nodig. Mona zit tegenover me en praat met een vrouwelijke collega. Ze praten luid en lachen. Over het kerstfeest van vorig jaar, het weer en de nieuwe IT'er. Ik zucht en vraag me af of ik me in het gesprek kan mengen. Dat vraag ik me al af sinds ik klein was, toen mijn moeder nog schreeuwde op mijn vader. Op school mocht ik nooit praten. Het was altijd voetbal. Elke pauze en elke turnles was het voetbal. Waarom was het voetbal? Ik speel liever badminton. Ik weet nooit of ik moet beleven of toekijken. Het ene vult me met nostalgie, het andere met eenzaamheid en omgekeerd. Moet ik supporteren voor een groep waar ik niet in geloof, of meedoen aan een spel dat ik niet wil spelen? Ik heb nooit geleerd hoe je moet samenspelen. Mensen die niet samenspelen eindigen in een instelling of een gevangenis. Het is een wonder dat ik door de mazen ben gevallen en terecht ben gekomen op een plek waar ik niet thuishoor. Deze plek is misschien toch de hel. Een trage doodsrochel dat vijfenvijftig jaar van je leven in beslag neemt. Ze keuvelen nog een kwartier en dan is Aurélie weer aan het werk. Ik neem een papiertje. Over tien minuten is het hier zo verlaten als een kerkhof om middernacht. Dan kan ik haar iets schrijven. Je bent mooi, dat past. Ik kan het plakken op haar scherm en.. en dan wat? 'Was jij het?' vraagt ze dan na de pauze. 'Ja.'  'Waarom?' 'Dat zijn de vragen, hé. Waarom? Waarom gaat de zon op en onder. Waarom graast de koe, waarom jaagt de leeuw en waarom ben jij zo mooi? Waarom ben je zo mooi dat het me pijn doet. Hier in m'n borst voel ik een druk, en elke dokter die ik heb bezocht zegt; 'ik kan u niet helpen.' Alsjeblieft, laat me je huid polijsten met mijn warme handen,' zeg ik haar. 'Tot het zijdezacht is, en helemaal van mij.' 'Oh.'  Oh. Dat is alles dat ze zegt. Ik leg mijn hart op het spoor en ze raast erover als een trein. Mijn bloed kleeft aan haar handen, en als ik ze erover aanspreek zegt ze; 'oh.' Dan zou haar collega me uitlachen en iedereen zal een prop naar me gooien. Zoveel dat ik erdoor bezwijk en pas vrij zou komen als ik ze allemaal gelezen had. Op elke prop staat wat voor een sukkel ik ben. Ik lees verder en verder, in de hoop iets te lezen van mijn Mona. Tenslotte, na honderdduizend proppen papier herken ik de hare. Ik ontfrommel het papier ten lange leste en lees het. Er staat simpelweg 'oh'. Dat alles gebeurd niet, ik neem gewoon mijn pauze als alle anderen en ga buiten zitten. Het is bewolkt en grijs, alsof het land verdrietig is. Waarom weet ik niet. En ik vraag het ook niet hardop. Dat is normaal. Voor ik het goed besef, zit ik terug op de stoel voor mijn scherm. De IT'er terug is gekomen en ergens achterin de ruimte fladdert hij rond als een vleermuis. Ik haat vleermuizen, ze zijn net zo lelijk als insecten, die weer zo lelijk zijn als spinnen. Tijdens de pauze ben ik erachter gekomen dat ik hem niet mag, en nu kan ik uitzoeken waarom. Ten eerste, zijn broek. Ten tweede, zijn gezicht. Hij ziet er te sportief uit, en niet slim genoeg voor iemand die met computers werkt. Onmogelijk kan hij een goede IT'er zijn. Ten derde - en dat is de belangrijkste reden - zijn de mensen te geïnteresseerd in hem. Hij werkt hier nog maar enkele weken, en iedereen lijkt al zijn vriend te zijn. Ik werk hier al zeven jaren. Zeven is een magisch getal. Vertel dat maar aan iemand met nog maar zeven euro op zijn bankrekening.  U bent blut, zegt u? welnee! Je hebt iets magisch dat veel anderen niet hebben. Je hebt zeven. Waarom de persoon in kwestie waarschijnlijk zegt,’ zeven? gezever!’ Ik sta op en loop naar de koffiemachine. Daar staat meneer IT computergenie. Ik loop langs hem door, neem een koffie en leun nonchalant tegen de muur. Van hier kan ik Aurélie perfect zien. Haar smalle schouders steken net boven de leuning van haar stoel uit, waar ik dankbaar voor ben. Haar vingers tokkelen over de toetsen op een bijna geile manier. Ik wou dat ik het toetsenbord was. En elke toets mijn eikel. Eens de machine uitgesputterd is neem ik mijn koffie. Dan ga ik weer zitten en kijk naar de echte eikel in de kamer. Meneer IT. Mijn laatste drie zoekresultaten zijn:   - Pyrotechniek voor brandweermannen   - Toen kwam nunquam   - Hoe overleef je de week Ik heb nooit echt opgelet op school, maar nooit het gevoel gehad dat ik iets miste. Het belangrijkste dat me ooit verteld werd was van een kerel dat inviel voor Engels. Hij zei; 'Als je niet kiest, wordt er voor jou gekozen.' Woorden die ik nooit helemaal vergat. Dat en de definitie van PR. Ik zoek nog iets op vadertje google; stukken van mensen. Het toont me niet de letterlijke zin van het woord. Het kiest in mijn plaats wat er getoont wordt. Ik mag woorden zeggen, maar ik kies de betekenis niet. De wereld is een groepspelletje, ik speel solitaire. Ik zit in mijn auto en wacht. Ik moet Aurélie nog een keer zien, anders kan ik niet naar huis toe. Ze heeft sinds kort een crèmekleurige cinquecento, dat wel past bij haar. Een rechthoekige uitlaat, mooie velgen en chrome afwerking. Het enige wat eraan mankeert ben ik. Ze stapt het glazen gebouw uit en stapt in haar auto. Ze ronkt weg van mij.

Stelselmatig
8 0

Kamer nummer

Zacht geklop op de deur haalt me uit de thriller op mijn schoot. Me vaag bewust van gevaar schuifel ik om mijn hotelbed heen het smalle gangetje door. Maanden heb ik hier naar uitgekeken. Ongestoord doen wat ik wil, wanneer ik het wil: lange douches nemen en een onrealistisch hoge stapel boeken verslinden. Ik stuurde hem mijn kamernummer, onverdoken in een rechttoe rechtaan bericht. Zijn reactie was mager. Ik besteedde er verder weinig aandacht aan. De bal lag nu in zijn kamp. In gedachten had ik al van verschillende scenario’s genoten.  Daar sta ik dan, de klink in mijn hand. Zijn verschijning in de deuropening, anders dan in mijn script, verrast me. Hij zegt iets. Ik ben al vergeten wat en laat hem binnen. Zijn jas aan de kapstok. Zijn schoenen evenwijdig eronder. Ik kijk er verbaasd naar. Omdat zijn spullen nu in mijn kamer liggen alsof ze ook een beetje bij mij horen. Omdat het nog te vroeg is om te hopen dat hij na vannacht voor altijd bij mij zal horen. De ratio haalt me uit mijn verlangen en spoelt een ijskoude rilling langs mijn rug. Ik schud de waarschuwing van me af. Rechtvaardig mezelf met de boodschap dat het leven te kort is om altijd verstandig te zijn.  Hij scant de kamer en neemt het glas wijn waar ik al met onzichtbare inkt zijn naam op had geschreven. Hij weet wat rode wijn met me doet. Ik zie de verwachting in zijn grijns. Zelfgenoegzaam maar nog voorzichtig. Of beeld ik het me in? Zijn lichaam ploft in de stoel bij het raam. Hij kijkt me uitdagend aan. Zijn blik zegt: hier ben ik, laat nu maar zien wat je plan is. Ik bedenk me dat ik niet beslist had welk scenario ik nu echt zou willen uitvoeren.  “Zal ik je een rondleiding geven?”, vraag ik retorisch. Hij lacht. De spanning die in de lucht hing, klaart een beetje op. Het is een moderne hotelkamer. Zo eentje waar de badkamer overloopt in de slaapkamer, slechts gescheiden door een glazen wand, alsof de hele wereld één grote inloopdouche is. Plots realiseer ik me dat ik me dus niet terug kan trekken, voor wat extra poeder en moed. Terwijl hij van zijn glas nipt en zich over mijn stapel boeken buigt, glip ik toch even de badkamer in. “Wat lees je?”, roept hij me na. “Iets over de Griekse mythologie”, antwoord ik over mijn schouder, terwijl ik haastig mijn make-up bijwerk.  “Interessant?” wil hij weten. Ik wil hem net vertellen over Zeus en zijn allesverwoestende bliksemschicht, als ik in spiegelbeeld zie hoe hij zich langzaam uitkleedt. Zijn blik onpeilbaar, alsof hij niet enkel door een glazen wand maar ook door mijn kleren heen zit te kijken. Ik wankel, voel het effect van de rode wijn in mijn hoofd en tussen mijn benen. Stilzwijgend dwingt hij me zijn voorbeeld te volgen. Hij schuift dichterbij. De wand als een obstakel tussen ons in. Ik draai me van hem weg, open mijn bh met één hand. Met de andere gooi ik mijn lange haar over mijn schouder. Ik kijk opzij en zie in mijn ooghoek de bult in zijn boxershort gestaag groeien. Met mijn armen verlegen over mijn borsten keer ik me naar hem toe. Mijn intussen hard geworden tepels druk ik zachtjes tegen de glazen wand aan. De koude van het glas doet me rillen. Of is het zijn hongerige blik? Zijn laatste kledingstuk valt op de vloer. Mijn blik volgt zijn donkerrode lid dat tegen het raam tikt. Ongewild klinkt het deuntje van Roodborstje in mijn hoofd. Mijn vingers strelen de andere zijde van het glas waarop zijn kloppende eikel voorvocht achterlaat. Alsof we versmolten zijn tot één, neemt zijn hand het van mij over en verplaatst ritmisch het vel van voor naar achter. Zijn andere hand als een high five opgeheven, om zichzelf staande te houden. Mijn lippen zo dicht bij de zijne. Mijn hete adem beslaat het glas als plotse mist tussen ons in. Om even snel weer te verdwijnen. De kus waar ik zo naar verlang, zo dichtbij, is nog steeds zo onbereikbaar. Slechts gescheiden door 3 centimeter pas gepoetst glas. Mijn clitoris smeekt om de druk van zijn edelheid. Hij sluit zijn lippen om de afdruk van mijn tepel en ik kan het verlangen niet langer aan. Mijn vingers verdwijnen tussen mijn benen. Troosten mijn natte poesje. Mijn andere hand glijdt over zijn glazen lichaam. Trillend op mijn benen dringt een hoogtepunt zich op. Zijn heupen schokken en hij spuit. De ruit ontneemt me mijn beloning. Als ik mijn ogen open, is hij verdwenen. Enkel de bliksemschicht die ik als een illusie in zijn sperma op de glazen wand herken, bewijst dat hij hier was. Mijn Zeus, de geilste der Griekse Goden.  

Amanda C
4 0

De Week: Maandag

Maandag Op maandagen zucht ik het luidst, dan weet ik niet of ik moet huilen of wenen. Neem het zekere voor het onzekere en doe beide, denk ik dan. Ik zit op een stoel aan een bureau. Voor me, de lege stoel van Aurélie. Daar achter, net boven de dubbele deur, hangt de klok dat 8:53 wijst. Ook zie ik de planten aan het eind van de gang, die dieper hangen dan de wallen onder mijn ogen en bijna net zo zwart. Mijn toetsenbord is proper, bijna precies zoals toen ik hem kreeg behalve de laag vet op de tweede rij letters. Hetzelfde geld voor al het andere apparatuur. Behalve misschien de rechtermuisknop dat heeft afgezien na lange sessies solitaire. Soms denk ik dat ik een geest ben, dat niemand ooit gemerkt heeft dat ik hier zit. Misschien ben ik dood en weet ik het zelf niet. Dat geloof ik niet, als dat zo is dan is dit de hel.  Ik neem een pen vast, speel het rond mijn vingers. Dan zet ik het op mijn pols en klik. De ijzeren top van mijn pen drukt in mijn huid. Ik haal de pen weg. Wat blijft is een perfecte cirkel met een blauwe punt in het midden. Aurélie is tenslotte aangekomen, ze heeft net een yoghurt gegeten, er hangt nog wat van in het putje van haar mond. Ze gaat zitten en haalt een kleine spiegel uit waarin ze haar gezicht bestudeerd. Ze dept het weg met een zakdoek. Dan staart ze naar het scherm en het licht in haar ogen gaat uit. Ik zou best haar spiegel kunnen zijn, bedenk ik. Ik zou alles zien en bovendien kan ik zeggen hoe mooi ze eruit ziet. Het is verbazingwekkend, hoeveel moeite ze elke ochtend steekt in haar make-up, gewoon om naar een scherm te staren. Dat zijn de momenten waarop ik alle hoop verlies. Zij, de Mona Lisa, mijn Mona Lisa. Dit, een stoffige kast waar niemand haar ooit zal zien. Het is boeken voor brandhout. Ik kijk naar de klok, tien na één. De elektronica zoemt zacht. De klok tikt loom verder. Soms vraag ik me af of de klok tijdsbesef heeft. Zoals psychiaters zelf ook naar de psychiater gaan, zo kijkt een klok naar een andere klok. Noem het getikt, maar een klok moet ook eens twijfelen. Ik steun mijn kin op mijn hand. Nu zullen ze vast denken dat ik nadenk, en nadenken is normaal, maar niet te veel. Ik besluit terug te doen alsof ik werk. Normaler dan werken op je werkplaats, bestaat niet. Het is als plassen in het toilet. Niemand stelt je de vraag; 'Wat moet je daar?'  De sociale regels moeten ten allen tijde gevolgt worden. Als iemand daar uit valt, heb je chaos. En als bazen ergens bang voor zijn, is het chaos. Daarom ziet alles er zo mistroostig uit, dat bedacht ik in de jaren van grijze arbeid. Het is gemaakt om je te breken. Het is twintig na één en ik stel me voor hoe ik me voorstel aan de vrouw van mijn leven. 'Goedemiddag, Mona,' zou ik haar zeggen. 'Mijn naam is Aurélie,' zegt ze. 'Ja, maar jij bent de Mona Lisa,' zeg ik dan. 'Mijn muze, mijn maan en sterren.' Ze bloost en kan haar lach niet bedwingen. Met haar wijsvinger draait ze haar blonde krullen rond en rond.  Ik ga nog verder. 'Je bent voor mij als het heelal voor Galilei. Het canvas voor Rubens. De taal voor Shakespeare.' Ze blijft even stil en de twijfels prikken me. Oei oei, vond ze dat wel leuk om te horen? Straks denkt ze dat ik niet normaal ben. 'Je bent beeldschoon,' fluister ik dan en ik kijk haar recht in de ogen. 'Nog nooit heeft iemand zo iets tegen me gezegd.' fluistert ze terug en ik kan haar bijna niet geloven. 'Ik zeg enkel wat ik voel, wat ik al maanden wil zeggen.. Aurélie?' 'Ja?' 'Als ik straks naar huis rij, dan denk ik aan jou. Als ik eet, denk ik aan jou. Als ik mijn pyjama aantrek en ga slapen, denk ik aan jou. Als ik dan in slaap val, droom ik van jou.' 'Waar ben je al die tijd geweest?' vraagt ze. Hehe, net voor je neus, zal ik even denken. Maar dat zeggen? Nooit. 'Ik heb geleefd met een hart van steen. Maar niet langer, Aurélie. Ik sterf liever vandaag aan een bloedend hart dan een leven te verduren dat zonder jou niet de moeite is. Want, zie je. Het zit zo,' stamel ik.  Ze merkt dat ik een zetje nodig heb. En dan doet ze iets wonderlijks, ze klimt uit haar toren en dwarrelt naar beneden als een vergeeld blad van de boom, om me te ontmoeten op gelijke voet. 'Wat probeer je te zeggen?' vraagt ze. 'Dat ik van je hou, Aurélie. Al sinds het moment dat ik je voor het eerst zag. Je maakt me zo blij en triest tegelijk, dat ik elke dag uitgeput naar huis ga.' 'Je houd van mij?' vraagt ze verbaasd, alsof dat zo vreemd is. 'Ja Aurélie, mijn Mona Lisa. Ja.' Het is bijna vier uur en ze ruimt haar spullen op, mikt haar appel recht in de vuilbak en neemt haar smartphone. Ze wacht op het eindsignaal als een voetbalteam dat drie nul voorstaat.  Aan de overkant van haar veel te grote bureau zit ik. Ik sta drie nul achter met maar drie minuten speeltijd te gaan. Misschien moet ik zorgen dat we een klein accident krijgen op de parking, iets waarbij zij in fout is. Dan moet ze me wel erkennen, denk ik. Ik stel me voor hoe we dat verhaal jaren later delen met onze vrienden, ouders en kinderen. Ze zullen lachen en Aurélie kijkt dan grijnzend weg en speelt weer met haar blonde krullen. Maar ik doe niets. Ik doe altijd niets. Oftewel, nooit. Dat is mijn verhaal. Ik kan er niet van weglopen, ik draag het mee, een leven lang. Ik kijk toe als ze haar stoel achteruit schuift en vertrekt met haar handtas over haar schouder. Ze loopt onder de klok door en verdwijnt van het toneel. Dan komt het besef dat ik de wedstrijd heb verloren

Stelselmatig
7 0

Verliefdheid: een studie (1)

Deze ochtend nog hobbelde ik te fiets achter een koppel aan. Althans, dat dacht ik te vermoeden want zij kon het niet laten om al fietsend zijn arm te strelen — te strelen maar dan met een indringend verlangende zelfzekerheid zoals alleen geliefden dat met elkaar kunnen. (In feit was het een triniteit: twee ouders en hun kind.) Zij was één met haar fiets als een buideldier. Het veilige compartiment vooraan tussen stuur en wiel was de verderzetting van haar moederschoot buiten de veiligheid van moeders prenatale warmte. Dat alles leidde ik af uit één klein minuutje achtervolgingswaanzin. (Ik was de achtervolger.) Nu kwamen wij met z'n vieren bij een splitsing. Het bivium zette zich langs rechts verder op de begane grond  — daar gingen zij en het naartoe. Wij, man de man en ik, gingen de brug op, richting één of twee verdiepen hoger. Terwijl de volgende minuut zich inzette en zich in de labyrinthen van het nietsontziende tijdsverloop der dingen wurmde en worstelde en wrikte, werden wij vieren wij tweeën, maar dan tweemaal. Zijn nekspieren spanden zich op onder het oog van mijn vochtige, wroetende adem (het ging steil), maar niet omdat hij omhoog vocht. Zijn aandacht, ja die vocht en dwaalde een keer twee keer af naar de rechterbenedenhoek van zijn aandachtspanne. (Ik hield de wacht, was even zijn engelenbewaarder tijdens deze desolate ochtendluwte.) Maar toen demareerde hij plosteling schoksgewijs, toen de vergeet-me-welplantenmuur zijn liefde belemmerde — diezelfde liefde had haast, zij was ongeduldiger dan ik om de dag te beginnen én te beëindigen als het even kon. Ik wist wat er komen zou en jawel, net voor de holte van de paraboolbrug weer een bolte zou gaan worden, wanneer wij beiden op de ultimiteit (zie ook lemma 'intimiteit') van onze inspanning waren (voor mij viel het mee want hij beschermde me tegen de wind), keek hij een laatste keer om (niet naar mij welteverstaan). Zijn geestestweeling boog verder af, de begane grond op, een andere wereld in. En wisten zij veel dat wij nu geliefden waren geworden met z'n vieren.

Midas
7 1

De twee reizigers

Twee reizigers stonden aan de ingang van een grot. Over de grot wisten ze eigenlijk niet zoveel. Elke omwonende had er een andere mening op na en een kaart bestond al helemaal niet. Desondanks had één van de reiziger, reiziger O., had het avontuur al jaren proberen voorbereiden. De reiziger had zakken en zakken aan verhalen verzameld die nu in een blauwe rugzak loeihard op reizigers magere schouders wogen. De verzameling was zo groot geworden dat de reiziger al snel had besloten dat het geen nut had de rugzak nog af te doen. Als de reiziger iets uit de rugzak nodig had, hief die de arm om de schouder om zo van bovenaf het laatste toegevoegd document eruit te grissen.  Toen de reiziger daar voor de donkere ingang van de grot stond, voelde O. het snijden van de armbanden allang niet meer. De andere reiziger L. had ook een rugzak mee, een gele met twee compartimenten in. In het ene compartiment zaten waterflesjes en in het andere zaten boterhammen met pindakaas, exact 22 van elks. Samen trokken ze zo de grot in. De onbekende, donkere grot glibberde, plakte, gleed en sneed overal. Telkens als ze voor een opsplitsing van de weg stonden, krulde de arm van O. in de rugzak om zich aan de hand van een verhaal een weg te laten leiden. Ze kropen doorheen de grot, zoals de stilte onder hun huiden. Gedwee volgde reiziger O. de verhalen en woordeloos volgde reiziger L. reiziger O. Na een aantal vermeende dagen kwamen de reizigers plots op een grote open plek terecht. Het was er vlak en er lag een vorm van zand op de bodem, die knisperde onder hun schoenen. De open plek leek een samenkomst te zijn van allerlei tunnels en kanalen. Van boven, onder en zijdelings kwamen een reeks aan kleine en grotere gangen toe die ergens anders weer vertrokken. Verstard bleef de geleerde reiziger staan. Met verschrokken ogen begon de reiziger in de rugzak te graaien, terwijl de andere reiziger de verschillende gangen begon te inspecteren. Verwoed roerde de geleerde reiziger rond in de loeizware rugzak, maar de reiziger vond niks. Geen enkel verhaal kon de reiziger vertellen welke kant op te gaan. De reizigers probeerden elke gang, maar hoog, laag, boven of onder, alles liep dood. Reiziger L. probeerde de wanhopige, maar ook hongerige O. te kalmeren door te liegen over het rantsoen. Om te compenseren voor het leugen, at en dronk L. steeds minder om het weinige eten en drinken toch nog in de hand te houden. Maar de leugens kalmeerde O. niet. Gefrustreerd ging reiziger O. op zoek naar meer. De nutteloze verhalen begonnen meer te wegen, terwijl de reizigers steeds zwakker en hopelozer werden. Op een dag werd O. met een gebons in het hoofd wakker. Toen de reiziger naast zich keek, lag L. er verkrompen te beven. De reiziger trok de rugzak van L. open om te vinden dat er niks in zat, buiten wat kruimels en wat lege waterflesjes. De volgende vijf dagen zou O. de reiziger L. zo goed als die kon L. omhelzen om het beven te pogen ophouden, maar elke ochtend lag L. er steeds meer verkrompen en doorzichtig bij. En toen, op een ochtend, drie dagen nadat de laatste kruimels waren verteerd, draaide O. zich om en vond naast zich een leegte. Er was niemand meer. Verschrokken ging O. op zoek. Als een razende zocht de reiziger de doodlopende paden af. Na uren en uren van vruchteloos gezoek, stond de reiziger verdwaasd stil en viel door de knieën. Daar, in de bedrukkende donker, scheurde de reiziger de rugzak van de rug en ging op de grond liggen. Met de vingers roodgeklemd omheen een leeg waterflesje begon O. aan een lange slaap. Af en toe werd de reiziger wakker van de honger of de dorst, maar zodra O. de gitzwarte donkerte en de zinderende stilte gewaarwerd viel de reiziger terug in een koortserige slaap. De honger en de dorst konden O. steeds minder motiveren om te ontwaken. Na een onbeleefde tijd kwam O. voor een laatste keer bovendrijven uit de slaap en trok een half oog open. De reiziger was niet meer alleen. Hoeveel het er waren, wist de reiziger niet zeker maar dat maakte niet uit. De reiziger dacht aan de vele verhalen terwijl die het zachte zand onder het lichaam voelde en gleed weg. De reiziger gleed van de klamme rotsen langs het fluwelen gras naar de katoenen wolken. Bedoezeld door de geur van lavendel danste O. zich een weg doorheen het gewol. - Met zware oogleden en gevuld hoofd werd een vrouw wakker. “Jee”, dacht ze, “een mens kan toch raar dromen in een heet bad”, terwijl ze naar haar verrimpelde vingers keek.

Isobel
0 0

Het einde van de zomer

Met zijn handen op de railing van de brug staart hij in de richting van de rivier. Hij hoort de geluiden van het winkelstraatje achter zich. Eigenlijk omvat dit bergdorpje niet veel meer dan dit winkelstraatje. Het is gevuld met toeristen. Aan weerszijden wordt het afgebakend door de gevels van de verschillende winkelpandjes. Achter deze pandjes houdt het dorpje praktisch op, op een paar kleine hotels na. Aan de ene kant van de bewoning doemen grote wouden op. Ze gaan langzaam over in bergwanden. Aan de andere kant kronkelt een rivier. Zij die deze oversteken, treffen ook niets dan bomen en bergen. Oversteken kan via de brug. De brug waar hij nu op staat.  Terwijl hij op deze nazomermiddag in de verte staart, lijken de geluiden van de winkelende toeristen af te nemen. Hetzelfde geldt voor het gerinkel van de glazen op de terrassen. Hij denkt terug aan de laatste keer dat hij hier stond. Inmiddels is het al weer enige jaren geleden. Hij was jonger geweest, en meer uitgelaten. Wat wil je ook? Hij had net het ultieme geluk gevonden. Een kennismaking die hij zich herinnert als de dag van gisteren. Hij voelt hoe nostalgie in een brok in zijn keel samenkomt. Nog steeds snapt hij het niet. 'Aangenaam kennis te maken.' Haar donkere ogen kijken hem indringend aan. Hij is een moment sprakeloos. Nog nooit heeft hij zo’n vrouw gezien. Ze lijkt omgeven door energie, beweegt gracieus, heeft een sensuele, hese stem, en is beeldschoon. Hij kan zijn ogen niet van haar af houden. Ze lijkt dit door te hebben. Hij ziet een korte, uitdagende twinkeling in haar ogen. Hij voelt zich betrapt, voelt z’n wangen warm worden.      'Het genoegen is geheel wederzijds. Meer dan, zelfs.' Hij voelt zich onhandig, en vermoedt dat zij dit hartgrondig met hem eens zal zijn. Ze kijkt hem aan, en zegt niets. Zijn lichaam gloeit. Hij probeert zichzelf te herpakken. In gedachten spreekt hij zichzelf toe. Hij vertelt zichzelf dat dit ongepast is. Een getrouwde vrouw, en ook nog eens de zus van zijn vriend. Hij probeert zijn gedachten te verzetten, iets dat maar moeizaam gaat.  Gelukkig brengt Phil’s luide stem afleiding. 'We gaan. Gooi de spullen maar in de achterbak. We halen Nadia op en we gaan richting de bergen.' Nadia is de vrouw van Phil. Ze was niet op tijd klaar geweest met werken om hem samen met Phil en diens zus van de luchthaven op te halen, dus zouden ze haar later thuis oppikken. Vervolgens zouden ze gevieren naar de bergen gaan. De nazomer was op zijn mooist, en het weer zou zich bij uitstek lenen voor wandelingen, fietstochten en ontspanning op het terras. Het zou een mooie week worden. Een week waarin hij afstand hoopte te doen van zijn scheiding en alle sores daaromheen. Gewoon, een week zonder gedoe. Nadat ze Nadia hebben opgehaald en richting de bergen rijden, valt hem op dat er een akelige spanning hangt tussen Nadia en Phil. Hij ziet weinig terug van het gelukkige stel dat zij ooit waren. Ook valt hem op hoezeer hij zich op zijn gemak voelt bij Phil’s zus. Voor haar lijkt hetzelfde te gelden. Hij geeft hem een betrapt gevoel. 'Daar zijn we,' zegt Phil, zijn autoportier dichtslaand. 'Ik zal de kamersleutels halen.' Samen met Nadia loopt hij naar de ingang van het hotel.  Zij wacht buiten, net als hij. Ze lijken ieder op de eigen manier de omgeving in zich op te nemen. Het hotel ligt aan de rand van het dorpje. De hoofdingang ligt onder een houten overkapping. Hier onderdoor kijkend ziet hij de rivier glinsteren in het zonlicht. Stilte rolt vanaf de bergen het dorpje in. Af en toe wordt het onderbroken door het geluid van een vogel. Heel af en toe hoort hij in de verte een lach van een van de toeristen in het winkelstraatje. 'Wat heerlijk hè,' hoort hij haar hese stem naast zich. Enigszins betrapt kijkt hij opzij.      'Ja, inderdaad.' In stilte blijven ze naast elkaar staan. Zij tegen de auto leunend. Hij trillend op z’n benen. Zo voelt geluk dus.  Het moment is maar kort. Te kort, als je het hem zou vragen. De deur van het hotel vliegt open. Phil staat met drie sleutels in de deuropening. 'Sleutels, mensen! Onze kamers bevinden zich op dezelfde verdieping. Laten we ons even opfrissen, en ons dan naar het terras begeven. Redden jullie het om over drie kwartier klaar te zijn?' Hij hoort haar naast zich instemmen, en volgt haar voorbeeld. Hij biedt aan om haar koffer naar binnen te dragen. Ze stemt in, waarna hij dit op onbeholpen wijze doet. Boven aangekomen bedankt ze hem door heel even haar hand op zijn bovenarm te leggen. Het lijkt minutenlang na te gloeien.  Als ze enige tijd later aan tafel zitten, lijkt de sfeer tussen Phil en Nadia er niet beter op geworden. Gekibbel rijgt zich aaneen. Hij voelt zich ongemakkelijk. Ongemakkelijker wordt het als Phil die nacht voor zijn kamerdeur staat. 'Nadia is weg. We hebben ruzie gehad. Ik moet met haar praten, en ga achter haar aan. Vind je het goed als m’n zus en jij hier blijven? Wij komen zo snel mogelijk terug.' Hij mompelt instemmend, en wenst Phil sterkte. De volgende ochtend zit hij samen met haar aan het ontbijt. Phil en Nadia ontbreken. Toch hebben ze het gezellig. Hij kan zich eindelijk wat ontspannen. 'Ik weet niet wat m’n broer aan het doen is, maar laten wij maar wat leuks gaan doen vandaag. Ik zie het niet zitten om binnen te gaan zitten wachten,' zegt ze plots met zachte stem.      'Klinkt goed,' zegt hij. Ze dekken af en begeven zich naar buiten.  Ze vertelt over haar leven. Hij probeert dat niet over het zijne te doen. Ze hebben ondanks deze terughoudendheid een heerlijk gesprek. 'O, m’n veter, loop jij maar door,' zegt ze ter hoogte van één van de rivierstrandjes. Ze houdt haar pas in. Hij slentert door. Precies op het moment dat hij zich afvraagt waar ze blijft, voelt hij een plens koud water in zijn nek. Verschrikt draait hij zich om. Ze staat te lachen aan de rand van de rivier. Haar voeten staan in het water. Met een grote tak slaat ze dit in zijn richting. Het glinstert in het zonlicht. Hij reageert voor zijn doen spontaan en onbezonnen. Als een ware rugbyspeler rent hij haar kant uit, en na een heuse tackel eindigen ze samen in het ondiepe water. Geschater klinkt door de vallei. Hun blikken kruisen. Zijn adem stokt. Ze drukt haar lippen op de zijne, en ze zoenen intens. Als ze hier minuten later mee stoppen, drukt ze haar hoofd tegen zijn schouder. 'O nee, o nee, o nee. Ik moet dit niet doen. Sorry.' Hij stottert iets, een vraag over het waarom en hoe. 'Sorry, sorry. Ik. Het is gewoon. Je trekt me aan.' Hij snapt er niets van.      'Maar je bent toch getrouwd?' vraagt hij verward.      'Ja, dat klopt. Maar dat is ook niet.. nee, sorry.'  Hij vindt het verwarrend, net zoals hij het verwarrend vindt dat Phil en Nadia naar die middag blijkt niet terug zullen komen. Mogelijk nog verwarrender vindt hij het feit dat ze hem nog vele malen zoent, en ze vanaf de tweede nacht de hotelkamer delen. Binnen een mum van tijd is hij tot over zijn oren verliefd. Hij besluit dit met haar te bespreken. 'Ik moet wat met je bespreken. Ik.. Ik moet hier uit zelfbescherming mee stoppen.' Ze kijkt hem verschrikt aan zodra hij de woorden uitspreekt. 'Sorry, maar ik ben verliefd op je aan het worden, en dat kan niet. Je bent getrouwd.' Hij lijkt verdriet in haar ogen te zien. Ze zegt niets. Dan doorbreekt ze toch de stilte.     'Ik weet wat je bedoelt. Ik heb hetzelfde. Maar jij. Wij. Dit. Het zal moeilijk worden, maar dit is wat ik wil.' Hij begint te gloeien, en voelt zich als in een sprookje.      'Wat bedoel je?'      'Ik wil jou. Ik wil ons.' Die zes woorden maken hem op slag de gelukkigste man op aarde. De volgende dagen zijn fantastisch. Ze wandelen samen eindeloos langs de rivier. Hand in hand. Hopeloos verliefd. Ze volgen bergpaden die hen naar hooggelegen meren leiden. Hier roken ze een sigaret, luisteren ze naar muziek op de Ipod, of zitten ze rug aan rug over de vallei te kijken. Ze gaan uit eten en praten, en sluiten de avonden af in één van de uitgaansgelegenheden in het dorpje. Het voelt geweldig. Het is genot. Het is hoe het leven voor hem moet zijn. Iedere ochtend mag hij met haar in z’n armen wakker worden. Iedere avond vallen ze samen in slaap. Het is een heerlijke week. Dan nadert de laatste avond. Hij heeft een brok in zijn keel, en heeft het idee dat zij hier ook last van heeft. Ze zijn na het eten een bar binnen gegaan, en zitten aan een tafeltje achterin de zaak naar buiten te staren. De zon zakt achter de bergen weg, de gele en rode bladeren van de paar loofbomen die in het dorp staan beschijnend. Het houten schot tussen de verschillende tafels houdt de geluiden van de andere gasten bij hen weg. Ze hebben het moment voor zichzelf. 'Hoe moet dit straks', vraagt hij onzeker. Ze is even stil, en lijkt na te denken.      'Ik ga bij ‘m weg. We zullen dichter bij elkaar moeten gaan wonen, of liever nog: samen moeten gaan wonen. De afstand is nu te groot. In het begin zal het behelpen worden. Het zal moeilijk worden. We belanden immers in eerste instantie in een lange afstandsrelatie. Ik kan dat, maar ik weet niet hoe jij hier tegenaan kijkt?' Hij schraapt z’n keel.      'Ik kan alles, als het ons samen houdt', zegt hij melodramatisch. Ze zoent hem op z’n wang.       'Ik geloof dat ik nu al van je begin te houden', fluistert ze.  Samen lopen ze voor de laatste maal door het dorpje. Via het winkelstraatje buigen ze af naar de rivier, waar ze het kronkelige pad dat hiernaast loopt volgen.      'Ik wil je nog wel één ding vragen.' Hij kijkt haar nieuwsgierig aan. 'Wil je nog niets aan m’n broer laten merken? Het is te moeilijk. Hij is erg gesteld op mijn echtgenoot.' Hij knikt snel.      'Ja. Ik snap het. We doen het in jouw tempo.' Ze lopen nog een stukje door, alvorens op een bankje met uitzicht op de rivier te gaan zitten. De bebouwing is ver achter hen. Het is inmiddels donker, en de sterren weerspiegelen in het water. Hij kan wel huilen, omdat het hun laatste avond is. Ook kan hij lachen, omdat hij de vrouw van zijn dromen heeft gevonden. Ze merkt het aan hem. 'Ahh, jij zachte lieverd', fluistert ze hem uitdagend toe. Ze zoent hem op zijn wang. Hij zoent haar terug, en binnen een mum van tijd liggen verschillende kledingstukken in het gras naast het bankje. Ze genieten deze laatste avond optimaal van elkaar. Ze voelen zich weer jong, onbezonnen en ongeremd. Alsof het leven geen grip op hen heeft. Zodra ze weer aangekleed is kruipt ze bij hem terug op schoot. Er komt een zacht windje opzetten. Ze rilt. De loofbomen die hier langs de rivier staan ritselen. Een blaadje valt naast hen neer. Een volgend blaadje landt op haar hoofd. Een volgende windvlaag trekt er meer los. De zomer eindigt officieel, ingeluid door neerdwarrelende bladeren. Ze blijven samen zitten, elkaar warm houdend, genietend van het licht van de maan en de sterren, en temidden van de bladeren die op hen neer dalen. Zodra hij weer thuis is, probeert hij haar te bellen. Het afscheid was moeilijk geweest, helemaal omdat het stiekem moest gebeuren. Phil mocht immers niets weten. Ze zou hem mailen, en ze zouden bellen als hij thuis was. In de taxi naar huis had hij z’n mail al gecontroleerd. Ze had nog niets gestuurd. Nu belde hij haar. De telefoon gaat drie keer over, en dan hoort hij haar stem. Ze klinkt betrapt als ze zijn stem hoort, en hij voelt zich ongemakkelijk. 'Het komt niet goed uit, ik bel je later', fluistert ze hem toe. Twee uur later ontvangt hij een email van haar. Het blijkt allemaal moeilijker dan ze had ingeschat. Phil blijkt van alles te weten te zijn gekomen. Het is lastig: de afstand, haar broer, het huwelijk, haar gevoelens. Ze weet het niet. Dat is het laatste dat hij van haar zal horen. Nu staat hij hier weer. Zijn handen op de brug, zijn ogen op het bankje in de verte. Daar, in het maanlicht, in een sneeuwbui van bladeren, hadden ze elkaar voor het laatst echt gesproken. Hoe zou het met haar zijn? Zou ze nog wel eens aan hem denken? Hij weet het niet. Hij weet dat hij haar nooit helemaal zal vergeten. Ieder jaar als de eerste bladeren vallen zal hij aan haar moeten denken. Aan hoe ze verrukt de vergelijking maakte met sneeuw, en aan de gelukzalige twinkeling in haar ogen die ze hierbij had gehad. Het is lang geleden, en toch komt het ieder jaar in gelijke vorm en omvang terug.      

Quirijn Teunissen
61 0

Koud Liefdesgeluk

Donderdag, 2 oktober 1941 Vandaag is de derde dag sinds de explosie plaatsvond. Sinsdien is nergens nog een kat te horen. Alida en ik zijn water gaan halen in de rivier hier niet ver vandaan. Nog nooit hebben we zo hard moeten rennen als vandaag. We hoorden een paar geweerschoten toen we in het bos zaten, verstopt voor de Duitsers achter een grote holle boom. Ik denk dat het was om te controleren of niemand wel op straat zou lopen. Toen ik net aan de rivier was struikelde ik over een oude man die daar doodlag. 2 schoten in zijn hoofd en 1 door zijn maag. Gruwelijk. Nog nooit had ik zo’n stank geroken. Alida kwam samen met Isaac en zijn kleine broertje, die nog maar net kan lopen naar de rivier om me overijnd te helpen. Mijn glazen bak waar ik water moest van halen lag in 1000 stukken op de grond. De scherpe scherven zaten in mijn hand. Het bloedde. Ik had thuis moeten blijven. We liepen nog zo’n 1,5 kilometer terug naar huis. Ik voelde de koude mist tegen mijn afgekoelde en vieze huid. We moesten maar eens voortmaken voor ze ons zouden zien. Mijn vader hoorde me thuiskomen en zonder te vragen of ik ongedeerd was ging hij snel op een stoel zitten aan onze oude tafel die moeder had uitgekozen vlak voor haar overlijden. Ze vond de kleuren en het patroon wel geestig bij elkaar passen. Toen ik meedeelde dat ik gevallen was en de glazen bak met water had laten vallen kreeg ik bijna een klap in mijn gezicht. Vader was nog nooit zo woedend. Ik zag in zijn ogen dat iets niet pluis was, maar niemand zou het lef hebben om iets tegen hem te zeggen. Tenslotte wonen alleen mijn 2 broertjes in ik bij hem. Ik zag de lege flessen drank op de keukentafel staan. Twee daarvan waren halfvol en de andere twee helemaal leeg. ‘het is een jaar geleden dat moeder overleden is’, zei hij dronken. Ik rook de alcohol uit zijn stinkende mond en ik stond maar drie meter van hem. Het was een tijdje muisstil, zowel in de keuken als in de woonkamer. Toen ik het overwoog om naar buiten te lopen zag ik een brief in de prullenbak liggen. Lang geleden dat we nog eens post hadden gekregen. De laatste brief die we hadden gekregen was van mama, toen ze in Frankrijk zat met haar beste vriendin. Ik moest de brief gewoon eens lezen dus nam ik hem uit de prullenbak en liep naar mijn kamer. Heel erg warm was het daar niet en de dekens waren al 4 maand al niet meer gewassen, dus kon ik me niet verwarmen aan mijn dunne dekens. Ik staarde naar de enveloppe die goed was vast geplakt. Ik begon met lezen. Mijn ogen werden vochtig en al snel begon ik me zorgen te maken, we moesten namelijk verhuizen naar één van de buitenwijken. Het is een plek waar de Joden allemaal samen zouden moeten gaan wonen. Plots hoorde ik een heel harde bonk dat vanuit de woonkamer komt. Ik rende met de brief de trap af naar de keuken. Ik storte helemaal in aan het warme vuur dat vader aangestoken zou hebben als ik water was gaan halen. ‘zou ik hem verbranden?’ dacht ik in mezelf. Net voor de brief de eerste vlam bereikte snokte vader de brief uit mijn handen. Alweer kreeg ik bijna een klap in mijn gezicht. Hij nam de een versleten koffer onder de kast vandaan en begon met inpakken.       Zaterdag, 4 oktober 1941 Hier gaan we dan. Ik heb alles ingepakt wat ik bijeen kon rapen. Vader nam nog een laatste slok vodka uit zijn glas dat hij daar twee dagen eerder had neergezet en riep dat we ons moeten haasten, omdat we anders onze trein zouden missen. We hebben twee uur op de trein naar Amsterdam gezeten. Eenmaal we aankwamen in het station van Amsterdam werden we ruw geduwd door de menigte die daar rondliep. Vader trok aan onze armen en schreeuwde dat we onze oude valiezen niet mogen vergeten. En plotseling vervaagde de stem van vader. Ik hoorde geen geschreeuw van een wanhopige vader of luide kreet van mijn broertjes. Niets. Op een gegeven moment kwam een jong gezin vol paniek mijn kant uit. ‘Aus dem Weg oder ich werde dich rüber gehen!’ werd er van alle kanten geroepen. Ikzelf zou geen flauw benul hebben van wat dat zou betekenen. De hoop die ik heb om mijn strenge en opdringerige vader terug te vinden ben ik helemaal verloren. Zou vader hun ook zijn kwijtgeraakt in de menigte? Waar zouden ze naartoe gaan zonder mij? Zouden ze me nog zoeken? De vragen stormen in mijn hoofd, aangezien ik niet weet waar ik naartoe moet gaan. Na een uur wandelen nadat ik het station had afgelopen om mijn vader en broers te zoeken kwam ik uit in een donkere straat heel erg afgezet en afgelegen van de andere straten. Het ziet erg heel erg triest uit en de straten lagen vol met afval en vieze kleren. Je kon er niet in of uit dacht ik in mezelf. Op een ogenblikelijk moment namen twee grote en sterke mannen mijn arm stevig vast, pakte mijn koffer uit mijn handen en smeet me over een prikkeldraad. Toen was ik één van hen. Één van de gevangenen in die donkere en vieze wijk vol afval. De mannen die me hadden over de draad wierpen droegen een helm en waren in een groen kostuum gekleed met aan de schouder een geweer en op hun linkerarm een band met een zwart hakenkruis erop genaaid. De leren lange laarzen die ze aanhouden moet hun uitsluitend helpen tegen de kou en modder. Ze keken niet al te blij, maar wie zou nu wel gelukkig zijn in deze leefomstandigheden? Ze werden wat grimmiger met de minuut. Ik aarzelde niet om mijn boek te nemen en liep de donkere straat in. Eenmaal ik aankwam aan een huisje aan de rand van een wijk kwam een man naar mij gelopen, hij droeg een rugzak, kapotte schoenen altans ik denk dat het schoenen zijn, een zelf aaneengenaaide broek vol gaten en een hemd dat onder het stof en de vlekken zat. Hij rook naar zweet en vieze stinkende kousen die al twee jaar niet gewassen waren. Een beetje zoals mijn deken dat nu nog thuis ligt op mijn bed. Hij bleef even staan al hijgend bij zijn deur. Hij vroeg of ik wilde binnenkomen dus offerde ik mijn hulp aan om zijn zware rugzak naar binnen te dragen. Het eerste wat ik zag toen ik binnen stond waren vijf jongeren die hij onderdak gaf. De man vertelde hoe hij zijn gezin was kwijtgeraakt en hoe hij op het idee kwam deze jongeren ook in huis te nemen. Zijn naam is Abraham. Abraham zelf heeft een zoon die nu aan het vechten is voor ons land. Ik vrees dat hij die nooit meer terug zal zien. Hij vertelde dat ik hier kon overnachten. Op het zolderkamertje van het huisje mogt ik verblijven. Er lag stro op de grond, waaruit ik mijn bed heb gemaakt.       Dinsdag, 7 oktober 1941 We zijn ondertussen al een paar dagen verder. Nog altijd heb ik niets van vader gehoord. Ik begin me zorgen te maken, maar ik weet zeker dat hij zijn plan wel kan trekken zonder mij. Ik heb al heel hard moeten werken hier, daardoor heb ik niet kunnen schrijven. Ik ben uitgeput. Mijn lichaam is moe. Mijn geest is vermoeid en uitgeput van al de arbeid die ik moet verichten. Uren aan een stuk heb ik moeten werken. Dagenlang. Aankomende donderdag moet ik naar een doorstuur- en werkkamp in Amersfoort, Nederland. Dat is zo’n vijftig kilometer hier van waar ik nu zit. Mijn benen lijken stokjes en je zou mijn ribben kunnen tellen. Iedereen hier is moe en wil naar huis. Jammer genoeg weten we allemaal dat dat niet zomaar kan. Vandaag kregen we een filmpje te zien waar we binnen een paar dagen heen gestuurd worden. Een nieuwe plek waar je kan spelen en nieuwe mensen leert kennen. Op het filmpje stond vermeld dat er douches zijn waar je zou kunnen ontspannen en dat je verse kleren krijgt. Ook een gezamelijke kamer vind je daar. Ik hoop dat ik niet moet werken of dat ik geen vieze taken moet doen. Het is altijd hetzelfde liedje hier. Iedereen op het filmpje ziet er gelukkig uit. Het schijnt dat families elkaar terugzien op die dag, dus misschien zal ik mijn vader of één van mijn broertjes terugzien. Ik begin weer hoop te krijgen en word zelf hier nog blij. Nu nog maar hopen dat morgen beter word dan vandaag en de dagen sneller zullen gaan zodat ik terug naar mijn familie kan. Donderdag, 9 oktober 1941 Vandaag is de dag dat ik naar Amersfoort vertrek. Ik heb hier echt een dubbel gevoel over. De ene zegt dat het daar leuk zal worden en de ander zegt dat het daar onze dood zal worden. - Ik ben in Amersfoort aangekomen. Mijn kleren werden stuk voor stuk uit mijn handen gesnokt. Daarna moest ik op een tafel gaan liggen. Één vrouw hield je sevig vast en de andere doorzocht al je lichaamsopeningen met haar vinger. Het werd best ongemakkelijk. Daarna werd ik op een kruk gezet en werd mijn hoofd kaal geschoren.  Je ziet hier allemaal mensen met dezelfde kledij. Niemand heeft zijn kleren nog bij, want die hebben de Duitsers van ons afgenomen toen we in de trein stapten. We kregen in de plaats daarvan een pak met een nummer dat helemaal vies was. Toen ik hopeloos en gestresst naar het toilet zocht liep ik tegen één van de soldaten aan. Hij keek me recht in mijn ogen aan. Ik denk dat hij een vijftal jaar ouder zal zijn dan mij. Ik voelde de trillingen door mijn hele lichaam weer. Hoe hij met zijn donkere en zachte ogen in mijn bange blik keek werd ik er zelf rustiger van. Wat wel vreemd is aangezien ik daar eigenlijk niet mag komen. Hij nam me mee naar een toilet. Hij wachtte tot ik terug naar buiten kwam. En dan was het dàt moment. Het moment waar ik alleen maar van gedroomd zou hebben. We bleven naar elkaar kijken. Alsof we alles aan het zeggen waren wat er gebeurd is met ons, maar dan zonder woorden. Alsof we elkaar al eerder hebben ontmoet.  Ik moest maar eens voortmaken voor de anderen zouden merken dat ik zolang wegblijf. Hij gaf me een stukje van zijn opgedroogd brood en liet me een slok van zijn water drinken. Lang geleden dat ik nog iets anders had gegeten dan alleen maar eten uit een blik dat we bij het vuilnis vonden. De kleren die we hier hebben gekregen lijken helemaal niet op de kleren die ik zag in het filmpje. Ik kreeg vandaag een kom soep waarin ik luizen zag zwemmen. Het is hier echt een gebrek aan soepkommetjes dus eten sommige uit een vies blik. Ik slaap op een smerige stromatras in een zak, bedekt met uitwerpselen en slechts één deken dat ik met nog andere twee  Joden moet delen. Ik heb nog nooit zoveel ongedierte bij elkaar gezien. Die zullen de ziektes hier al snel verspreiden. Mijn vader heb ik nog niet gezien, maar de kans dat ik hem zal zien is nog kleiner dan dat ik het hier ga overleven. Als ik er zo over nadenk zal ik hier nog het meest geluk hebben van iedereen hier. Ik heb mijn dagboek nog steeds bij me. Die had ik verstopt onder een losse plank in de trein. Nadat mijn hoofd kaal geschoren werd kwam dezelfde man die ik tegenkwam in de verboden zone tegen. Hij bracht mijn boek terug, maar hoe zou hij weten dat dit boek van mij zou zijn?                  

Naai
46 1

Wat met Sint ?

Sinterklaas was moe. Hij zat op een stoel onder de grootste sinaasappelboom in z’n boomgaard, gelegen in het Spaanse bergdorp Pego. Het was midden augustus. Het was bloedheet. Het zweet druppelde in z’n baard. Hij dronk een glas water, uit z’n drankfles die hij meegebracht had van z’n groot landhuis, wat lager gelegen. Sinterklaas wat niet enkel moe. Hij keek bezorgd, grote rimpels trokken door z’n gezicht. Naast hem zat z’n grootste vriend en klankbord, OpperPiet. OpperPiet was er van het begin bijgeweest. Toen Sinterklaas het project “kinderen helpen en psychisch bijstaan” nog maar enkel in z’n hoofd had, was OpperPiet er.  Samen met Sinterklaas werkten ze het plan uit in concrete stappen. Zo was “Sinterklaas” eeuwen geleden ontstaan en bestaat het nog steeds. Maar voor hoelang nog ? Sint zuchtte : “Wat nu?” Ook OpperPiet keek zorgelijk. Dit hadden ze nog nooit meegemaakt. Volwassenen, vroeger ook kind geweest, die vanuit Nederland en België, steeds luider de stopzetting van “Sint en Piet” eisten. Nederland en België waren de plaatsen waar de verjaardag van Sint, elk jaar opnieuw gevierd werd, met veel plezier, gekke fratsen en cadeautjes.  In andere landen was Sints verjaardag al jaren geleden vergeten geworden. Neef Santa Claus had meer macht en geld. Hij had gelobbyd onder de speelgoedfabrikanten en zo was Sint aan de kant geschoven. Nu ja, daar was niets meer aan te doen. Maar dat volwassenen vroegen, nee eisten, om te stoppen, dat deed hen wel verdriet.  Waren zij dan vergeten hoe leuk die periode, voor kinderen was ? OpperPiet zei : “ wat met de Pietenschool ? Gaan we de lessen herstarten ?” “Och ja, best wel, het is zo kort op , en wie weet, verandert er nog iets… Laten we onze Pietjes maar verder leren lezen en rekenen, evenwichtsoefeningen doen en toneel.  Deze vaardigheden komen overal wel van pas, en ze komen hier zo graag.” Sint zuchtte. Sinterklaas zat echt in zak en as. OpperPiet had hem nog nooit zo gezien. “Kom Sint, laten we naar huis gaan en iets lekkers eten.” Ze daalden samen af, naar het koele huis.  Daar was het een bedrijvigheid van jewelste. Kleine Pieten reden er met fietsjes over balken, jongleerden en trokken gekke bekken. Er was gelach en gegil en geruzie.  Het was er allemaal.   BakPiet kwam met een lijst naar Sint :”Ah Sint, gelukkig, je bent er. Ik zou willen starten met de aankoop van materiaal voor chocolade, speculoos en marsepein. Kan je nog even kijken voor ik alles bestel ?” Sint knikte : “ Ja hoor, leg het maar op mijn bureau.” SchoorsteenPiet riep : “Hoe zit het met de schoorstenen, Sint ? Gaan we er dit jaar nog door of nemen we de loper ?” “Nee, geen loper, als we die gebruiken, hebben we teveel kans betrapt te worden door wakkere kinderen.” En zo werd er van alles gevraagd en geroepen. Sint kreeg er alleen maar meer zorgen en hoofdpijn van.  OpperPiet zag het en bracht hem snel naar z’n kamer. Daar was MuziekPiet net z’n nieuw Pietenlied aan het oefenen. OpperPiet deed teken dat hij weg moest, gelukkig verstond hij het direct. Met een ernstig gezicht, sloot hij zacht de deur achter zich. Sint liet zich in z’n kussens zakken. We gaan het hen allen moeten vertellen. Leg je een vergadering vast, morgenvroeg om 9u in de centrale zaal. Laten we nog even samen nadenken, vooraleer ik ga slapen.  Dank je, OpperPiet.   De volgende dag was iedereen aanwezig. Sint verscheen en het gebabbel verstomde. “Ja, mijn lieve Pieten, ik heb jullie samen geroepen, met pijn in mijn hart. Er zijn drastische veranderingen op komst. We gaan ons moeten herorganiseren. Onze bezoek- en schoorsteenPieten kunnen niet meer mee op ronde met mij.” Er klonk gemompel en opstandig gefluister. Iemand riep: “Waarom Sint? Wat is er gebeurd ?”   “Mensen willen niet enkel meer Pieten met zwarte huidskleur of Pieten met roetvegen, dat geeft hen een slecht geweten. Ze denken dat ik misbruik maak van jullie. Daarom dat we, samen, niet meer welkom zijn om mijn verjaardag te vieren.” “Gaan we dan digitaal bezoeken afleggen ?” riep ITPiet. “nee, Piet, het is juist belangrijk dat we langsgaan om de kinderen positief toe te spreken, of zachtjes te berispen. Het is belangrijk dat we ze over hun bolletje kunnen strelen, dat we hen persoonlijke aandacht kunnen geven, zodat hun zelfvertrouwen kan groeien. De ouders hebben het niet gemakkelijk en hebben hier niet altijd tijd voor.” “Moeten we dan allemaal weg ?” “Moeten wij ons wit of groen of blauw shmincken “En als we niet meer via de schoorsteen gaan?” Vragen en opmerkingen kaatsten heen en weer. “Stop”, riep Sint, “ we gaan eerst even duidelijk stellen wat we al weten : Iedereen in ons huis in Spanje blijft welkom. We gaan hier blijven leven en werken. Hier verandert er niets. Pego blijft onze veilige haven. Voor de Pieten die meegaan op toer ? Daar moeten we over nadenken …. OpperPiet en ik  denken aan een aantal mogelijkheden : Ofwel ga ik op pensioen. Ik ben al oud en vier al eeuwen mijn verjaardag. Het is misschien tijd om mijn staf door te geven aan OpperPiet.  OpperPiet weet allang wat ik doe, hij kan zeker en vast mijn plaats innemen. Ofwel gaan we uitkijken naar nieuwe hulpen die mee op toer gaan. We dachten aan elfen of trollen of clowns of … Ofwel de beide oplossingen toepassen. Wat denken jullie hierover ?” Na een grondige discussie, waarbij de argumenten overvlogen van de ene kant naar de andere, werd er beslist om beide mogelijkheden uit te werken en dan voor te leggen aan de volwassenen.   Over wie de nieuwe helpers zouden worden, was er wel onenigheid.  De Elfen zagen heel wat Pieten zitten, omdat deze wezens zachtaardig én grappig zijn.  Maar natuurlijk helpen zij Santa Claus al, dus zouden ze nog genoeg tijd hebben voor Sint ? Trollen zijn nogal nors en eerder kwaadaardig.  De kindjes zouden teveel schrik hebben van hen, Dan hadden ze nog de clowns. Clowns zijn lenig, kunnen grappen uithalen en kinderen zijn gek van hen. Clowns waren een heel goede optie. Voor de OpperPiet werd er gekeken om hem helemaal in het nieuw te steken. Voor de mijter moest er wel naar een ander hoofddeksel gekeken worden, die toch ook waardigheid uitstraalt, want OpperPiet is immers geen bisschop. Een aantal Pieten dachten aan het organiseren van een groot feest. Dit voor de pensionering van Sint te vieren.  Ze konden hem zo bedanken voor alles wat hij gedaan had en ondertussen wist iedereen dat hij z’n staf doorgegeven had. Ja, zo gingen ze het doen. De Pieten schoten enthousiast in actie. NaaiPiet was al bezig met een patroon. EvenementenPiet en KokPiet zaten al ideeën te delen. Sint en OpperPiet gingen naar de directeur van de clownsschool om hulp te vragen.   De directeur wilde wel helpen, maar was toch niet zo geestdriftig als gehoopt. Hij beloofde om het een jaar uit te proberen. Hij selecteerde een aantal clowns die zowel konden luisteren, als creatief waren, toch ook een beetje rebels en die voornamelijk goed met kinderen konden omgaan. Dat is al een hele boterham aan talenten! Negen clowns kwamen in aanmerking. Ze werden onmiddellijk opgenomen in de Pietenklas. Leerkracht Piet startte met een spoedcursus dansen, zingen.  Maken van grapjes konden ze heel goed, want clowns zijn hier natuurlijk op getraind. De clowns waren gek op “Slecht-weer-vandaag”. Het paard van Sint had het echt wel zwaar te verduren door hun fratsen en geplaag. Stond hij te rusten ? Zeker en vast had een clown een roos in z’n staart geknoopt of een mandarijn op z’n hoofd gepint. Er was altijd wel iets. Ze vochten bijna om op hem te rijden en ondertussen onder zijn buik te kruipen en hem te kietelen. Het was een gekke bende. Ideaal om mee op toer te gaan.   De Bezoek- en SchoorsteenPieten waren minder blij. Wat mochten zij nu nog doen ? OpperPiet had voorgesteld om mee de brieven, die kinderen naar Sint stuurden,  te lezen en te beantwoorden. Maar …daarvoor zit je stil, de ganse dag lang. De Pieten waren als kwikzilver, steeds in beweging. Nee, dat was niets voor hen. Ze werden ongelukkig en begonnen te morren. Wat konden en wilden ze nog doen ? Een paar Pieten kozen om mee voor de klas te staan en de clowns mee op te leiden. Andere Pieten gingen mee sinaasappels plukken. De bomen in klauteren, dat was hun ding. Een aantal Pieten gingen weg uit het Sintdorp. Zij wilden andere avonturen beleven. En toen waren er nog 2 Pieten over. Wat met deze twee ? Eén van deze Pieten was oud, had jarenlang meegegaan op toer. Hij deed nog fratsen, maar veel bezadigder. Hij zorgde er altijd voor dat alle verlanglijstjes van de kinderen, gechecked en nog eens gechecked werden.  Zodat de kinderen hun juiste cadeautjes kregen. Je kon op hem rekenen als op een horloge van Zwitserse makelij (zouden ze vroeger zeggen). OpperPiet vond dat deze Piet zeker mee kon blijven gaan. Met hem hadden de nieuwe helpers een steunpilaar en zouden er zeker minder missers gebeuren. Piet was dolgelukkig met deze beslissing. Uit blijdschap maakte hij een dubbele salto (ja, dat kon hij ook nog).   En dan hadden we nog de andere Piet. Piet was nog heel jong, hij kwam net van de Pietenschool. Heel zijn jonge leven had hij gedroomd om met Sint en Pieten mee te gaan, om kindjes blij te maken. Zijn droom smolt als sneeuw onder de zon. Hij was droevig en kwaad. Waarom mocht hij niet mee ? Wat was er verkeerd aan zijn zwarte huidskleur ? Sint en OpperPiet vonden het terechte vragen. Het is moeilijk uit te leggen dat Piet niet mee mocht uit schrik te discrimineren, en juist daardoor gediscrimineerd werd. Sint zei : “Jonge Piet heeft gelijk. Waarom moet hij zijn droom opbergen om het geweten van de volwassenen te sussen ? Wat heeft hij verkeerd gedaan ? Angst is geen goede raadgever, dit is niet ok. We moeten rekening houden met de mening van de volwassenen, maar zij ook met die van ons.  We moeten luisteren naar elkaar, elkaar respecteren en hieruit een oplossing distilleren. Wat als we naast de clowns, nog een aantal Pieten, zowel zwarte- als roetPieten laten meelopen ? We zien dan wel hoe het loopt.  Negen clowns kunnen sowieso alleen het volledige seizoen niet aan. Dit voelt toch ook beter, niet OpperPiet ?” “Tja,” zei OpperPiet, “misschien kunnen we een oproep doen, aan allen en iedereen die helpers willen worden van Sint of mezelf. We gaan dan waarschijnlijk een heel diverse groep samen kunnen stellen. We gaan dan zwarte, witte, rode helpers krijgen.  We gaan dan mythische en niet-mythische helpers krijgen.  We gaan dan éénbenige, tweebenige, driebenige, dunne, dikke, oude, jonge …helpers krijgen.  Sint zuchtte, maar ditmaal was een zucht van bewondering.   OpperPiet en Sint legden hun nieuw voorstel voor aan de Pietengemeeschap. Unaniem werd dit plan aanvaard en zo zal het ook voorgelegd worden aan de volwassenen van Nederland en België. Zodat de kinderen van hun kinderen, nog jarenlang, nee nog eeuwenlang, kunnen genieten van de fratsen en positieve energie, die Sint of OpperPiet met zijn helpers elk jaar opnieuw verspreiden. Een lichtje van hoop en respect en vriendschap en aanmoediging.  Elk kind verdient dit, elk jaar opnieuw. Wat de volwassenen met dit voorstel zullen doen ? Dat zullen we weten op 6 december.       20/8/2020          

ElsVdV
0 0

Neem me mee

Neem me mee prijkte op de leren sofa – wij zouden zeggen zetel – waar ik door mijn badkamerraam op uitkeek. Twee weken al had niemand de moeite gedaan hem mee te nemen. In een regenachtige periode had dat voor problemen gezorgd, maar in deze hittegolf die maar niet wou eindigen leek niemand er aanstoot aan te nemen. Voorbijgangers vonden een rustpunt in het midden van mijn eindeloze straat. Op elk moment dat ik in de badkamer passeerde, viel mijn blik op iemand anders, zeker op die uren van de dag dat de schaduw juist stond. Een oude man met een stok, een moeder met hoofddoek, overvolle winkeltas en twee kinderen, een rugzaktoeriste met haar gezicht naar de zon.Ik sliep slechter naarmate de nachten heter werden. Zelfs naakt, zonder laken, als een zeester over de matras uitgespreid voelde ik me alsof ik uren in een tube lijm had liggen woelen. ’s Avonds kon ik de slaap niet vatten en zag ik elk uur op de wekker voorbijkomen, dus ging ik later slapen om toch maar moe genoeg te zijn, om twee uur, om drie uur, waardoor ik telkens rond het middaguur wakker werd, wanneer de zon al op mijn slaapkamerraam brandde. De rest van de dag bracht ik met een suf hoofd door in mijn aardedonkere huis. Het moet na drie uur ’s nachts geweest toen ik mijn tanden stond te poetsen in de badkamer en merkte dat iemand in de zetel me kon zien in al mijn naaktheid. Snel dook ik onder de vensterbank, maar meteen stond ik weer op. Er lag niemand in de zetel, de straat was volkomen stil. Zonder problemen kon ik hier staan, niks op mijn lichaam behalve de zweetdruppels die van me afliepen, het maanlicht op mijn naakte huid. Ik trok snel een T-shirt en een short aan en stak op blote voeten de straat over. Misschien was de zetel een valstrik, de mond van een monster dat opvrat wie erin lag. Toch liet ik me neerzakken op de bruinleren, schilferige lippen, mijn voeten op de armleuning, en staarde naar de sterrenhemel. Toen ik wakker werd, voelde de lucht heerlijk koel aan. De kapper had zijn rolluik nog niet opgetrokken. De ene buurvrouw stond stiekem haar auto te wassen, de andere liet een vrouw buiten met een snelle afscheidskus. Een zwaluw vloog voorbij. Er viel nog geen wagen te bekennen op straat.

Felix Sandon
5 1

Kwartier

Net toen ik op de bus wou stappen, drong tot me door dat ik mijn laptop vergeten was. Meteen liep ik terug naar huis. De lift was nog steeds kapot en het briefje dat het benodigde wisselstuk onderweg was uit Italië al vergeeld. Met twee treden tegelijk snelde ik de trap op. Haastig schuurde ik me langs de muur om mevrouw Maes te passeren, die haar negentigjarige echtgenoot stapje voor stapje naar beneden hielp.‘Ik kom vanavond wel helpen wanneer je terugkomt, nu ben ik gehaast,’ riep ik hen na.De paraplu lag al voor de deur van ons appartement. De grendels zaten er vast al op en sowieso zou ik het eerstvolgende kwartier niet mogen storen, langer zelfs als hij bijbetaalde om te douchen. Ik zou te laat komen voor de vergadering, mijn project niet kunnen voorstellen. Weken werk in de vuilnisbak.Ik legde mijn oor tegen de voordeur toen de buurvrouw kwam kijken.‘Heb jij Laura zien binnengaan?’ vroeg ik nog hijgend van mijn spurt. Door de deur hoorde ik niets.‘Ja, zij had zakdoeken mee. Hele stapel. Papieren zakdoeken.’‘Was ze alleen?’‘Nee, met man. Oude man.’Op dat moment hoorde ik de douche stromen.Ik waagde het erop en bonsde op de deur. ‘Laura!’ riep ik toen mijn geklop niet werd beantwoord. Grendels verschoven en door een kier zag ik Laura’s blauwe kijkers.‘Geef ’s snel mijn laptop,’ fluisterde ik voor ze kon protesteren. Ze verdween een seconde, probeerde de zwarte tas door de kier te stompen, maakte de grendel los toen dat niet lukte en gaf me dat waarvoor ik terug naar huis was gesneld. Meer dan een knikje kreeg ik niet voor de deur weer op slot ging.‘Ze kijkt nogal veel droevige films de laatste tijd,’ zei ik tegen de buurvrouw die me bleef aankijken vanuit haar deuropening terwijl ik de trap weer afdaalde. Ik haalde mijn schouders op. ‘Liefdesverdriet.’

Felix Sandon
5 0