Zoeken

Toontje lager

‘Sorry, sorry! Mijn bus was te laat. Het is zaterdag vandaag, hè! Dan zijn de uren anders. Nog eens sorry dat ik te laat ben!’, roep ik door de half openstaande toegangsdeur van de concertzaal. Op het podium zingt een twintigkoppig koor een gregoriaans muziekstuk. De twee verchroomde afzetpalen met daartussen een donkerrood fluwelen toegangskoord beletten me om de zaal binnen te gaan. De zaalstoelen zijn dichtgeklapt, geen publiek. De dirigente op het podium laat haar dirigeerstok zakken. Ze draagt haar kapsel in een strakke french twist. Haar zwarte kokerrok past perfect bij de elegante beige blouse. Haar lange oorbellen fonkelen in het spotlicht van de bühne. Het koor stopt met zingen. Ze draait zich om en kijkt me scherp aan. Eenentwintig blikken kogelen me bijna neer. ‘U bent te laat!’, zegt ze op een luide strenge toon, vanop het verre podium. Amai! Wat een stem! ‘U bent te laat, mevrouwtje!’, maant ze me overtuigd aan. Hoewel ze meters van me af staat, voel ik me niet op mijn gemak. Zou ik nog iets durven antwoorden? Of is er geen vraag? Ik zwijg wijselijk en sta vastgenageld aan de grond voor het toegangskoord. ‘Aangezien u zelf niet vertrekt! Laat dan maar horen wat u kan!’, daagt ze me uit. Ze lacht hautain en kruist haar armen. Enkele koorleden gniffelen als support. Super! Hiervoor ben ik gekomen! Ik doe me schoudertas af en zet ze tegen een verchroomde afzetpaal. Ik adem in en zing uit volle borst: ‘BAMMM BOOOO LEI JAAAAAA BAM BOOO LEI JOOO!!’ De dirigente slaat met haar stok op de pupiter: ‘Genoeg! Genoeg! Afgekeurd! Denkt u dat dit hier voor te lachen is?! U kan gaan! We zijn een uitmuntend koor, dankzij discipline en professionaliteit. En daar hoort U NIET bij!’ Ze draait zich met haar rug naar me toe, richt haar blik op de koorleden en zwiept een maatsoort in de lucht, waarop de alten hun zangstonde terug inzetten. Waarom mag ik er niet bij? Stom koor! Ik grijp mijn schoudertas, wandel beteuterd het concertgebouw uit en slenter verzonken in gedachten de namiddagzon in, op het beklinkerde concertplein, wanneer er melancholische muziek me tegemoet komen. In het midden van het plein speelt een straatmuziekkant op een peervorming houten instrument. Hij slaat de twaalf snaren aan en zingt weemoedig een levenslied.  De fadoklanken werken op mijn gemoed. Ik wandel droevig tot bij hem. Zijn olijfkleurig overhemd hangt half open. Hij speelt een hoogtepunt op zijn viola de fado. In de openstaande instrumentenkoffer liggen koper- en zilverkleurige munstukken, biljetten en zelfgemaakte cd’s. Wauw! Da’s klasse! Hij heeft zelfs een eigen cd. Ik gooi een biljet in de koffer en koop er eentje met fadoklassiekers. Hij stopt met spelen: ‘Bedankt! Come estàs? Je kijkt zo triste? Is het mijn muziek? Of is het leven, de reden?’ ‘Goh, ja! Ik heb net auditie gedaan. Daar! Binnen! Bij het zangkoor van het concertgebouw. Ik mag niet meezingen. Ik ben afgekeurd’, mopper ik: ‘Ik mag dus niet mee doen, zeg!’ ‘Ai ai ai, dat is niet simpàtico! Maar dat is ook geen probleem! Dan zingen wij toch samen! Ons levenslied…’ Mijn humeur fleurt op: ‘Ja? Echt? En kan jij Gypsy Kings op je fadogitaar?’ ‘Ja, zeker en vast! Die liedjes beginnen met een si mol…’ en hij slaat een snaar aan: ‘La la! Si mol,  si mol! Laaa! Si mol , si mol… Klaar? 3… 2… 1…’ ‘BAMM BOOO LEEII JAA !!! BAM BOOO LEII JOOO!!’ , zingen we samen uit volle borst: ‘Porque mi vida yo la prefiero vivir así’ Hij stampt met zijn olijfkleurige instapper op de grond en ik zing: ‘Bem, bem bem bem, bem bem bem!’  Twee toeristen, een man en een vrouw komen erbij staan. Elk gekleed in dezelfde sportkledij met bijpassend Nordic Walkingstokken. ‘Amai goed goed! Dat is tenminste nog eens muziek! Dat is nog eens sfeer! Allez, Leo geeft eens 5 euro aan die muziekkanten hier. Goed!’ De vrouw klapt enthousiast mee. De man zoekt naar geld in zijn portemonnee.  Een gepensioneerde bebaarde man met een beige schoudertas komt aangezoefd op zijn elektrisch step. Hij grabbelt een hoopje muntstukken uit zijn broekzak en gooit ze samen met een kleurrijk briefje in de openstaande instrumentenkoffer.  Op de vrolijke flyer staat: ‘Lokale talenten gezocht voor wekelijks optreden in de tuin van de plaatselijke bibliotheek!’ Hij knipoogt, steekt zijn duim omhoog en zoeft weer weg. Yes! Onze carrière is gestart. We worden beroemd!

Evelien Meulders
39 0

Het balkon

Lea staat op haar balkon. Ze kijkt uit over een kleine jachthaven. Toen ze klein was, was deze buurt de arbeiderscôté met zware industrie. Vandaag is het werkvolk ingeruild voor jonge hipsters met wijde broeken, duurzame drinkbekers en veganistische sandalen. De oude industriële silo’s zijn met de grond gelijkgemaakt en de sites worden voor grof geld opgekocht door projectontwikkelaars. Eén enkel vervallen pand staat nog overeind en is ingepalmd door wat Lea creatievelingen noemt. Soms ziet ze hen in een kring tegen elkaar staan roepen alsof het gekken zijn, soms staan ze te dansen enkel en alleen op het geluid van voorbijrijdende auto’s. Wanneer ze klaar zijn, applaudisseren ze voor elkaar of erger nog, gaan ze knuffelen. En soms staan ze van aan de overkant van de jachthaven zonder gêne haar appartement binnen te staren. En maar noteren met hun dure pennen op hun glad papier. Wat zouden ze schrijven over haar, wanneer ze haar zo zien staan op haar balkon, vanuit de hoogte neerkijkend op het water? Ze zien waarschijnlijk alleen de smetteloze gevel van haar uitstekend gelegen nieuwbouwappartement. Misschien denken ze wel: die vrouw heeft geluk om hier te kunnen wonen, te midden van zoveel artistieke mogelijkheden. Elke dag kan ze de sfeer opsnuiven van nieuwe creatieve uitdagingen. Voorlopig snuift Lea enkel de allesoverheersende, indringende geur van de nabij gelegen brouwerij op. Het verkeer raast maar door en gunt haar geen rust. Bovenop het vervallen kunstengebouw hangt een beeld van een astronaut, klaar om naar beneden te donderen. Hij blikkert in de zon en verblindt haar. Wie zou eerder vallen, hij of zij?

Harlinde Bormans
54 0

Bedevaart

Binnen twee weken vertrekken mijn broer en ik samen met de andere misdienaars van de kerk in ons dorp op reis naar Italië. De begeleiding noemt het een bedevaart maar wij willen ons gewoon amuseren. Samen met mijn vader zit ik te wachten in het bankkantoor van ons dorp. Er zijn nog twee nummertjes voor ons. Wanneer het onze beurt is, bestelt mijn vader Italiaanse lira voor mijn broer en mij. De bediende zucht wanneer hij hoort dat we over twee weken vertrekken. “Ja maar, meneer, dat moet besteld worden bij de bank in Brussel en dan moet er nog een transport naar hier zijn. U komt in het vervolg beter een beetje vroeger voor zo’n speciale kwestie. Ik ga moeten bellen om te kijken of dat nog lukt.” Hij verdwijnt naar een kamertje achterin en komt na een paar minuten terug. “Brussel zegt dat het niet kan. Twee weken is te kort dag.” Mijn vader krijgt het op zijn zenuwen. Nog voor hij iets kan zeggen stelt de bankbediende voor dat we het Italiaans geld zelf in Brussel gaan ophalen. Hij zal het morgen bestellen – vandaag lukt niet meer, het is al kwart voor vier – en dan kunnen we het volgende week hebben. Of mijn vader de Centrale Bank weet zijn. Nee, natuurlijk niet, wij komen nooit in Brussel. De bediende schrijft het adres op een briefje. Eens we thuis zijn vraagt mijn vader aan mijn moeder om de weg op te zoeken. Na vijftien minuten is de pc opgestart en na nog eens vijf minuten is de internetverbinding in orde. Mijn moeder wordt hier zenuwachtig van want nu is onze telefoon bezet en kan er niemand ons bereiken. Surfen kost naar het schijnt ook handenvol geld. Na lang zoeken kan ze eindelijk een routebeschrijving afdrukken. Mijn vader en ik hoeven volgende week enkel de vier bladzijden met instructies nauwgezet te volgen en hopen dat we geen omleiding tegenkomen. Zoals elke keer vergeten we de route om weer thuis te raken af te drukken.

Harlinde Bormans
41 0

De meeste mensen aan de tramhalte deugen (over een wildvreemde die me spontaan hielp mijn nek in te smeren)

De meeste mensen deugen is een populair boek van Rutger Bregman dat ik als enige Vlaming niet heb gelezen. Niet alleen omdat ik weinig non-fictie lees, maar vooral omdat de stelling in de titel weinig overtuigt, misantroop die ik ben. Al wil ik dat toch even kaderen: ik geloof wel dat mensen deugen, maar volgens mij vergt het een hyperactieve enthousiaste dorser om die deugdelijkheden daadwerkelijk uit de krochten van het hoofd van zijn medemens te trekken, waar ze bedolven liggen onder bergen wereldpijn en dagelijkse miserie. Dit terzijde. Vandaag wil ik hier een bedenking aan toevoegen: wellicht helpt miserie sommige mensen net om hun houding tegenover het leven in positieve zin te veranderen. Terwijl ik gans alleen op tram 10 sta te wachten, bedek ik mezelf met een laag zonnecrème, afkomstig van een door mijn vrouw gekochte en plechtig aan mij overhandigde minifles in meeneemformaat, opdat ik niet door huidkanker zou geveld worden. Na mijn ledematen en gezicht dien ik mijn nek in te smeren, de plekken die de zon steeds te slim af is. In de reflectie van het glas van de abri te zien doe ik dat niet eens op een klungelige wijze. Dan komt er een dame aan die qua leeftijd mijn moeder zou kunnen zijn. Ze zit in een fris groen kleedje met de zomer in haar gezicht. Zij is echter van mening dat ik toch wat hulp kan gebruiken. Ik doe mijn oortjes uit om me te vergewissen van haar niets aan het toeval overlatende mimiek: ze stuurde erop aan om mijn nek in te smeren. In een splitseconde moet je je beslissing dan maken. Je weet dat er een conventie bestaat, zij het met vage contouren, over de tijd die je neemt om op een voorstel van een vreemde bevestigend dan wel ontkennend te reageren. In die seconde treedt mijn innerlijke weegschaal in werking, die overigens bijna volledig in zijn sas is (op 28 september om precies te zijn). Ik overweeg een aantal zaken: is deze persoon te vertrouwen? En zo niet: wat kan zij dan doen? Needle spiking? Koestert deze vrouw een bepaalde fetisj? Heeft zij apenpokken? In hoeverre is het normaal dat een wildvreemde vraagt om me te helpen bij deze toch wel redelijk intieme handeling? En in hoeverre is het normaal dat ik ja zou zeggen? Ik bedank haar uitbundig en kan die hartelijkheid nog steeds niet volledig grijpen. Ze zegt dat insmeren belangrijk is, met al die kankers de dag van vandaag. Ik bevestig deze voor de hand liggende observatie, nog steeds in de waan dat dit de alledaagsheid der dingen niet overstijgt. Ik bied haar een zitplaats aan door mijn rugzak van de bank te halen. Dan laat ze iets vallen over de borstkanker waarmee ze te maken kreeg. Even weet ik niet goed wat zeggen en dat even duurt langer dan ik wens. ‘Hoe gaat het nu met u?’ vraag ik dan maar. Ze blijkt al genezen te zijn. Ze heeft twee jaar een verbeten strijd uitgevochten en gewonnen. ‘Hopelijk komt het niet terug, maar ik ben er nog hé!’ Ik hoop met haar mee. De gedachte dat ze me wilde behoeden voor huidkanker door me in te smeren vertedert me nu. ‘Je moet van elke dag genieten, dat zeg ik ook altijd tegen mijn dochter.’ Een zachtheid omklemt me. Terwijl ze opstapt roept ze me toe dat ik nog van mijn dag moet genieten. Ik geniet al, dankzij de deugdelijkheid van deze vrouw.

Lennart Vanstaen
19 2

De documentaire

Het is niets voor mij, maar toch, op zo’n momenten moet je er staan. Het beantwoorden van de vragen ging vlot. De aanzet was aangrijpend, bij het op het podium komen van haar werd het stil. Ze huilde. Ik nam haar vast bij de schouders en troostte haar. Jezelf terugzien in moeilijke situaties op groot scherm is erg confronterend, ook al deed ze er - voor het publiek - graag een schepje bovenop.  Mijn documentaire over asiel werd vertoond in het cultuurcentrum van mijn thuisstad. Een belangrijk moment omdat eindelijk familie en vrienden konden zien wat me die afgelopen jaren bezig had gehouden. Magda, hoofdpersonage van de film, was aanwezig. Na de film beantwoordden we samen de vragen van het publiek. Daarbij zaten mijn kinderen, Blauw mijn partner en haar ouders. Mijn moeder. Mijn vader niet. Leda, mijn jongste, maakte indruk. Vijf jaar en vragen stellen en plein public waar iedereen aan dacht maar niet durfde: “Waarom sloeg de mama haar kindje?” Een moment waarna je de muizen kon horen lopen. Magda legde uit hoe de omstandigheden en haar opvoeding in Albanië zulke dingen nu eenmaal met zich meebrachten. Dat ze het zo niet meer zou doen, maar ze wuifde het ook niet weg. Zij had zulk een opvoeding meegemaakt en het ging toch goed met haar: ‘je ne fume pas, je ne prends pas d'alcool ou de drogues, je respect les gens...’ Midden in het gewoel van een uitvoerig met hapjes en drank gevulde receptie, kreeg ik eindelijk het gevoel dat het verhaal geslaagd was: het had indruk gemaakt en was visueel stijlvol, zei men. Dat ik het kracht had kunnen bijzetten door het nawoord met Magda te verzorgen was een mooie bonus. En net als haar, kon ook ik me nu eindelijk tonen. Ik dronk nog eens goed door van de gratis aangeboden cava en voelde me heel even bijzonder sterk. Ja, zo mag het zijn. Op dat moment klampte mijn moeder me vast: ‘We moeten spreken, uw vader is erg ongelukkig, al een tijdje in depressie, dat weet ge, en dat heeft met u te maken, omdat gij uw naam hebt veranderd, dat is heel respectloos.’‘Maar ik heb mijn naam niet veranderd, ik heb gewoon de S toegevoegd tussen mijn voornaam en achternaam?!’‘Neen, ge zei dat ge uw naam ging veranderen tegen de psycholoog, weet ge nog, en in uw mails staan ook uw beide namen en het ergste van al, ge hebt uw kinderen daarbij betrokken.’ Ik viel, ik brak, ik kotste. ‘Euh… ik wilde er geen taboe van maken. De kinderen moeten ook het verleden kennen. En zij kiezen zelf. Zij gaan hun achternaam niet veranderen. Ze zijn zo geboren. En ik wilde het toelaten, dat stukje van mezelf.’ Maar dat drong niet door. Ze trok me weg uit de massa die passeerde en fluisterde. ‘We moeten afspreken, ik wil dat ge met hem praat. En dat is niet alles…’ ‘Neen mama, nu niet…waarom nu?!’ Ze zei vervolgens nog wat dingen die ik snel wilde vergeten. Waarna ik me losrukte en verder ging met een brede glimlach, wat met de mensen keuvelde over de film en de thematiek van de vluchteling in België. Binnenin schreeuwde ik, zoals alleen ik dat kan, met een strakke glimlach terwijl de wereld instort. Tegen dat de drukte geluwd was vroeg ik mijn moeder om dit verder uit te klaren. Ze vertelde hoe dat het hem gekwetst had en dat hij er nu nog mee zat. ‘Maar dat was drie jaar geleden, toen ik zelf in volle identiteitscrisis zat! Waarom kom je er nu pas mee af?’ Stilte. Ik voelde wel dat er een zekere afstand was gegroeid tussen ons, maar er werd nooit over gepraat.  Alles werd zoals steeds in een minzame wurggreep verzwegen, zo ging dat, totdat het zich keihard manifesteerde. ‘Waarom begin je er nu over? Nu op deze avond?!’‘Ik moest wel, 't is bijna kerstmis… en het duurt al zo lang.’‘Had me dan gewoon gebeld en ik was afgekomen en dan zou ik het wel uitleggen, waarom en hoe het toen in mijn hoofd zat, in zoverre ik het zelf al zou kunnen vatten.’ Ze kon nu eenmaal niet anders. Ik zei haar dat ik de volgende dag, als ik Magda aan het station had afgezet, wel langs zou komen. Rond middernacht was iedereen weg en ik thuis. Blauw omarmde me en troostte me zo goed als ze kon. Zoals gewoonlijk viel zij snel in slaap. Ik niet. Het zette me weer aan het twijfelen, over mezelf, over wie ik ben, over Bart V, de geadopteerde of Bart S de genegeerde of... In alle vertwijfeling stond ik op en haalde in mijn e-mailhandtekening, op de website en zo goed als kon online, overal, de S weg.  En toch, en toch. ‘Je oorsprong ligt in de S, je levensweg in je V.' Zei Blauw me nog.‘Mijn eigen weg ligt in Bart, in diegene die ik nu ben.’‘Ja, en als je voelt dat die S daarin thuishoort dan is dat oké.’  Ik glimlachte even. Ja, het kan ook de S zijn van Sexy en Superpappa en…  Later sprak ik met mijn moeder en mijn vader, waarvan ik de achternaam geadopteerd had gekregen. Ik probeerde alles te kaderen en de gemoedstoestand weer tot een normaal niveau te brengen. Een ander verhaal. En die S? De S verdween op zolder in een oud fotoalbum met hem, mijn natuurlijke vader er niet bij in. En een rapport van het eerste studiejaar met mijn echte achternaam. Weg, onder het stof in een plastic bak.  Sinds die avond heb ik niets meer gefilmd dat echt van mij was.     Bart (S.) Vermeer

Bart Vermeer
73 1

onderhuids 4

Ik drink mijn chocomelk terwijl mama met een vriendin praat over een gebeurtenis in haar jeugd. Omdat ik het verhaal al van kop tot staart ken, richten mijn oren zich op de tafel langs ons. Daar verkopen twee mannen elkaar vunzige praat. 'Ik heb eens een hoer geneukt die de prijslijst getatoëerd had op haar rug,' zei de een.'Dat is nog niets, ik heb eens een trio gehad met de zangeressen van..' ging de ander verder.Ik kijk naar buiten en zie een vrouw lopen, ze lijkt verdacht veel op het meisje. Of was het de zon?'Ik moet naar toilet,' zei ik. Mijn moeder knikte zonder haar verhaal te pauzeren.Ik glipte van mijn stoel en manouvreerde me tussen de tafels. Grote mensen hebben de neiging niets op te merken onder de één meter twintig. Er kwam een grote groep oudere dames binnen, de voorste praatte nog tegen de achterste terwijl ze naar een lege tafel marcheerde.Tegen dat de groep binnen was, was het meisje weg.Ik ging terug naar binnen, botste tegen iemand aan. Het was mijn moeder.'Ik denk dat ik iemand zag,' zei ik. We zaten terug aan tafel en ik eigende me een krant toe. De kruiswoordraadsels waren ingevuld, de sudoku maar half. Toen zag ik dat er twee negens in een vak zaten en liet het maar zo.Op een andere pagine stond een review van een boek. Het ging als volgt:Het hoofdpersonage is saai, hij beschouwt van alles, maar doet niets. Hij wil niets, of doet er geen moeite voor, dat maakt het plot zo goed als onbestaand. Dat en de verleden tijd gebruiken doet het boek zo traag aanvoelen dat het huiswerk wordt. Een boek om langs de wc te houden bij darmproblemen. Het kreeg drie sterren van de vijf.Ik voelde mijn hoofd vervagen, alsof ik in een mistbank fietste. En de lamp niet meer verlichte dan de mist voor me. Er stond een gedicht geschreven, in zwarte inkt. Los over een pagina reclame voor een all-in vakantie. Sporen in het korenKoren zingen, opgaande zonDoornen verdwijnenDuizend klingen verschijnenAan de horizon Een koe en haar lammetjeKauwend op het grasNat van dauw, net glinsterend glasEen vogel springt van een takIk wou dat ik het was Ik schreef verder, in blauwe inkt -mijn moeder had altijd wel een pen op zak- een zelfgemaakte rijm. Of ik denk dat ik het schreef, want ik hield de pen vast. Ik ben te kleinAls medicijnMaar helicopter boven jouw pijn Ik luisterde verder naar het verhaal van mijn moeder. Het werd een soort mantra, een verankeringspunt. Alsof heel haar psyche gebaseerd was op dat ene verhaal. Maar waarom vond ik het dan zo onbelangrijk? Welk verhaal zou ik de wereld vertellen? Ik dacht aan de review, aan het eind van het leven. Drie sterren.Mijn wang rustte op de palm van mijn rechter hand. Mijn linkerhand speelde met het rietje van de chocomelk. Drie sterren, vier als ik het meisje vond.

Stelselmatig
0 0

Verdriet zonder antwoord

“Waarom ben je verdrietig?” Vraagt ze.  “Waarom ben je verdrietig?” Vraagt ze zichzelf.  “Omdat je huilt.” Antwoordt haar lichaam. “Hoor je het dan niet?” Ze luistert heel aandachtig. Ze hoort de snelle en gestokte ademhaling en af en toe het gesnif van haar neus. Een kermend geluid vult de stilte.  “Ja.” Antwoordt ze.  “Zie je het dan niet?” Vraagt haar lichaam.  Ze kijkt in de spiegel en ziet haar rode gezwollen ogen zichzelf aanstaren. Ze ziet de tranen rollen van haar wangen die de met zorg aangebrachte make-up meenemen, de afgrond in.  “Ja.” Antwoordt ze nog eens.  “Proef je het dan niet?” Vraagt haar lichaam. Ze likt zachtjes met het puntje van haar tong aan haar lippen en ze proeft het zout dat haar tranen achterlieten.  “Ja.” Antwoordt ze een derde keer.  “Voel je het dan niet?” Ze voelt hoe de tranen eerst één voor één langzaam komen, om daarna als een stortvloed naar beneden te stomen. Ze voelt hoe ze daarbij steeds haar ogen moet dichtknijpen en nauwelijks open krijgt, zwaar geladen met water. Ze voelt haar lichaam op en neer gaan. Ze voelt hoe ze stilletjes aan wegglijdt.  “Ja.” Antwoordt ze gebroken.  “Daarom ben je verdrietig.” Vertelt haar lichaam vastberaden.  “Maar als ik het verdriet hoor, zie, proef en voel moet daar toch een reden voor zijn.” Vraagt ze.  In de verte hoort ze een echo, eerst zachtjes en daarna luid en duidelijk weergalmen.  “Wees maar verdrietig.” Fluistert haar verdriet. 

J.JulieMarie
13 0

onderhuids 3

Ik ben bang van lege kamers. Als ik er een zie, dan sluit ik me erin op. En dan wacht ik af.Ik las overlaatst een boek. Het ging over een generaal die een gevangen monnik martelde, om iets te weten te komen. Maar wat de generaal ook deed, de monnik gaf niet toe. Eenzaamheid. Stak een oog uit. Keek hem aan zonder iets te zeggen. Liet hem verhongeren. Maar hoe dan ook, hij geraakte niet bij hem binnen.  Uiteindelijk bedacht hij zich. De enige waar de monnik voor zou zwichten, was de generaal zelf. Toen stak hij zichzelf neer. Leegbloedend keek hij naar de monnik, maar die gaf geen kik. De mannen van de generaal begroeven hen toen samen op een heuvel. Niets willen is alles hebben, alles willen is niets hebben. Dat leerde ik eruit. Een ander verhaal ging over een man die een vrouw wou helpen die in panne was. Hij parkeerde zijn auto achter de hare. Ze stapte uit en zei dat ze op glasscherven was gereden.Terwijl ze beide wachtten op de takeldienst zeiden ze geen woord. Uiteindelijk gingen ze beiden hun eigen weg zonder ooit contact te hebben gemaakt. Daarna las ik een ander verhaal. Een dokter holde een leven lang achter het geluk aan.Aan het eind besefte ze dat ze altijd al gelukkig was. En ze stierf, ondanks alle spijt, tevreden. De dagen daarna las ik een verhaal over een schrijver. Gewoon een schrijver.Het laatste boek dat ik las ging over een man dat mee in de put sprong. Hij was, denk ik, bang om alleen te zijn.  Ik ben ook bang om alleen te zijn. Hoewel ik me vaak alleen voel, als het raam van een warm gezin. Zo lijkt de wereld door me heen te staren. Ik ben hier noch daar, ik kijk nog beleef. Maar ik zou zeker, heel zeker in de put springen om bij het meisje te kunnen zijn.

Stelselmatig
10 0

Eentje voor de buren

‘Bestemming bereikt!’, schettert de Nederlandse stem van mijn GPS. Ik parkeer mijn wagen naast de drukke provinciebaan. De neonverlichte letters knipperen in het goudgeel: “The Needle Pricker”. Ik bibber. De autoverwarming staat nochtans aan. Ik aarzel en tuur in het rond. Aan de overkant van de baan plakt een groot rood kruis op de dubbele schuifdeur van de hulpdienstenwachtpost. Ik adem stevig in en terug uit, klik mijn gordel los en stap uit. Het kiezelpad kraakt onder mijn schoenen. Volgens de aangetroffen pijl, is de ingang achterom. Plots staart een geschilderd drankenhoofd met wijde glimlach me oog in oog aan. Tussen zijn scherpe hoektanden pronkt “Welkom” in sierlijke letters. Uit zijn neusgaten stuiven grijze rookwolken. Ik duw de deurklink omlaag en wandel binnen in een donkere rechthoekige ruimte, met langs weerskanten lederen zetels en posters aan de muur met voorbeeldtatoeages. Achter de glazen toonbank met kassa erop, staat niemand. De radio speelt een rustgevend popnummer. In de ronde hondenmand ligt een goudkleurige labrador op leeftijd te snurken. Een deurgat met bronzen omlijsting en een deurgordijn van donkerrode fluwelen linten leidt naar een achterkamer waaruit een eentonig nasaal zoemend geluid klinkt. Hier staat de verwarming ook aan. De warmte stijgt instant tot aan mijn wangen. Mijn hart bonst sneller en sneller. Ik doe mijn sjaal los en knoop mijn mantel open. Bij deze beweging, schiet de hond recht uit zijn slaapritueel, wandelt kwispelend tot bij en likt aan de vingers mijn rechterhand. In het deurgat duikt een robuuste man op: ‘Da’s onze Basti. Hij doet geen vlieg kwaad. Allez, Basti! Terug in de mand!’ De schattige bejaarde labrador druipt af en slentert terug naar zijn mand om verder te relaxen. ‘Kom, maar verder… kom binnen. Wees welkom! Ik ben Tygo. Hang je jas maar aan de kapstok!’, gaat hij vriendelijk verder. Hij wandelt op zijn slippers tot achter de toonbank, draagt een bermuda en een wit onderhemd. Zijn benen, armen en handen pronken vol met gekleurde tatoeages. Daarmee is het hier zo warm, denk ik bij mezelf: en het is precies een kenner. Hij haalt lucifers boven en steekt de kaarsen naast de kassa aan. ‘Zo, gezellig! Da’s toch ineens een heel andere sfeer, toch?’ Hij glimlacht zijn tanden bloot. In zijn gebit verschijnt er een gouden tand. Cool! Zou dat pijn doen? Zo’n gouden tand? Focus! Ik kom voor iets anders! ‘Goedemiddag, ik maakte een afspraak voor een tattoo’, antwoord ik schamper en schuifel tot aan de toonbank. ‘Mooie zaak heeft u. Doe u dit al lang?’‘Al 18 jaar… Samen met mijn vrouw, Cornelia. Je zal even moeten wachten. Mijn vrouw is de vorige klant nog aan het bijkleuren. We zullen ondertussen iets kiezen uit de map. Aan wat voor een tattoo had je gedacht?’ Hij slaat een soort van portfolio open met een variëteit aan prenten, figuren, symbolen en foto’s met reeds getatoeëerde ledematen. Hmmm… Zoveel keuze… Ik twijfel en blader verder… Blijft het hier nu  zo warm? Of ligt het aan mij? Tussen de fluwelen linten komt een slanke pittige dame met aangestipte lippen en lang zwart haar in een staart te voorschijn. Ze draagt een strakke legging, witte T-shirt en een luipaardbril. In haar handen draagt ze een tatoeëermachine met gouden handgreep. Haar witte latex  handschoenen zijn bemorst met rode vlekken. ‘Zeg, Tygo , ik zit zonder rode inkt. Hebben we er nog in voorraad voor in mijn tattoo-gun?’ Het attribuut in haar handen produceert het eentonig nasaal gezoem. ‘Ah oei, je bent bezig met een klant! Dat wist ik niet. Sorry voor het storen. Hoi! Ik ben Cornelia. Tot zo dadelijk, hier bij mij, in de tattoo-stoel’ Ze kijkt recht in mijn ogen, lacht hartelijk met het pistool in haar bloedrode handen. Opeens slaat de verwarming aan. Of toch niet? Ik begin te zweten, voel me duizelig en verlies mijn bewustzijn. Met een luide bonk val ik op de zwarte laminaatvloer. Tygo en Cornelia buigen zich over mij. ‘Lap, da’s weer eentje voor de buren van het rode kruis’, zegt Tygo. ‘We zitten weer met een fase 3’, zegt Cornelia: ‘Ik bel de overburen.’  

Evelien Meulders
9 0

Jobstudenten aan de macht

De airconditioning blaast op 12. De muziek dreunt 28. Welkom op Camping Summer Bash Supermarkt! “This ain't nothin' but a summer jam. We're gonna party as much as we can”De overheid kondigde gisterenavond een hitteplan af. Als een brave burger met burgerzin winkel ik in de voormiddag en schuil voor de rest van de dag, thuis met de rolluiken dicht. Eindelijk, ik heb de zelfscankassa bereikt. Ik wil hier weg! Mijn maag krimpt voor de zoveelste keer in elkaar. Waarom staat die airco zo koud? En de muziek zo luid? Ik word oud.Ik scan haastig mijn laatste boodschappen: nog één krop botersla en vier tomaten. ‘Hallo mevrouwtje! Even controle van uw boodschappen!’ , een zestienjarige in een donkerblauw t-shirt met op zijn rug in witte letters “Jobstudent”, spreekt me iets te vlot aan.Ah, zo wordt hier de rangorde bepaald. Ik kijk terug de supermarkt in: vandaag zijn er alleen maar donkerblauwe t-shirten aan het werk. ‘Moet dat echt? Ik heb net alles in mijn rugzak gestoken. Alleen nog deze tomaten…’‘Ja, sorry mevrouwtje, ik doe ook maar mijn werk’, zegt hij met kalme stem en laadt mijn rugzak terug uit. Hmmm… De sfeer tussen ons zakt tot onder het vriespunt. Als hij hier de regels maakt… Wat een sfeerspons! ‘Ben jij dan ook verantwoordelijk voor de airco en de muziek? Moet ik voor mijn bezorgdheden daarover bij jou zijn?’ , antwoord ik bits. Hij reageert extreem ontspannen: ‘Nee mevrouwtje, daarvoor moet je bij Jeffrey zijn. Hij zorgt voor de coole sfeer en de heerlijke beats. Zal ik hem voor u oproepen? Hij is vanachter de camion aan het lossen’ en tikt op zijn zwarte walkie-talkie-headset. Lap! Hier weet ik geen repliek op. Dju! Ik weet niet wat zeggen. Op mijn plaats gezet door een zestienjarige jobstudent. Ik prop verongelijkt mijn boodschappen in mijn rugzak en zwier hem op mijn rug. Ik marcheer met mijn neus in de lucht naar buiten en scoot weg, als een hippe vogel op mijn elektrische step. ‘Zucht! De jeugd… Sinds wanneer hebben die het hier voor het zeggen…’

Evelien Meulders
44 1

onderhuids 2

  De vrouw kwam echt niet terug. Daar was ik van overtuigd toen ik al een week op het gras voor het apartment wachtte. Iets anders kon ik het niet noemen. Soms glipte ik naar binnen en stal net genoeg geld van mijn ouders om batterijen te kopen. Dubbel A. Die stak ik dan in mijn gameboy en kon ik verder spelen. Er lag wel altijd ergens wat geld. Ik zocht in jassen en lades en als die bronnen uitgeput waren durfde ik zelfs in de spaarpot te graaien. Het was een kleine porseleinen pot waar wisselgeld zat om brood te kopen. Ik hield van het gevoel een zak vol kleingeld te hebben. Als een zak steentjes voor een ballon drukte me het op de aarde. Is geld niet de ultieme geluksbrenger? Ik keek af en toe op en inspecteerde de passerende wagens. Geen enkele sportwagen voldeed aan de criteria. Soms kwam een vriend. Die gooide zijn bmx op de grond en zette zich langs me. Hij speelde ook op de gameboy maar zei nooit veel. Om kwart voor zes stapte hij op en verdween uit mijn blikveld. Om zes uur ging ik naar huis. Ik telde nog steeds de trappen. En ik bekeek nog steeds aandachtig de tekening die ik aan de deur had geplakt. Eens ik zeker was dat die echt van mij was, ging ik naar binnen. Soms stelde ik me voor dat er zo een andere tekening geplakt was tegen een deur dat veel op de onze leek. En iemand dat veel op me leek maar niet was, deed hetzelfde. Ik denk dat ik uiteindelijk iets van de vrouw had vernomen. Of misschien toch een echo van haar. Toen ik ging fietsen zag ik een auto. Hij lag verlaten op een parking. Op de ruit stond een vuil papiertje. En ik voelde iets. Het leek wel of mijn geest zich terugtrok naar een donker hoekje in mijn hoofd. Ik zag mijn eigen hand in de felle middagzon grijpen naar het papiertje. Mijn handen opende voorzichtig het vermorzeld papiertje en zette het voor mijn ogen."Sorry voor de krassen."Meer stond er niet op, maar ik stelde me voor hoe het meisje met de sportwagen hier langs was gekomen. Hoe ze snel een brief achterliet. Pas nadat ik fantaseerde over hoe ze het briefje schreef, kwam ik terug tot mezelf.  Ik zat weer in mijn lijf. Ik opende en sloot mijn ogen, mijn handen. Ik sloot mijn mond. Alsof ik bang was mezelf uit te ademen. Tot ik als een lege schelp zou achterblijven naast de verlaten wagen. Misschien stootte ooit wel iemand tegen me aan, en propte dan een papiertje in mijn mond. "Sorry voor de krassen."

Stelselmatig
3 0