Zoeken

Vrijheidsbeeld

De stad gloeit. Een broeierige hitte ademt door hoeken en kieren. De straten en parken smeken om natte verlossing, maar de wolken negeren deze klaagzang met groot succes. Doorheen die straten wandelt zij. Haar gele zomerjurk golft rond haar heupen, samen met een onbezorgd glimlachje om haar lippen. Ze is onderweg naar hem, waarover ze al zoveel weet. Bijvoorbeeld dat hij ervan houdt als ze geheel toevallig haar bh vergeet aan te trekken. Bij de eerste aanraking van haar losse borsten kan hij zichzelf onmogelijk bedwingen. Deze avond is een experiment. Ze stapt de bus op. Haar jurk valt tegen haar blote billen. Zouden ze het voelen, die mannen in haar buurt, dat wat ze tussen haar benen verbergt op dit eigenste moment zomaar open en bloot voor het grijpen ligt? Zouden ze zoiets kunnen ruiken? Haar blik moet iets verraden. Ze slaat haar ogen opzij. Geen rare blikken of natglanzende ogen in haar buurt. Haar hartslag piekt. Als er nu één zuchtje wind zo meteen ondeugend genoeg is, kan ze dan instaan voor de gevolgen? De bus stopt en net voor ze opnieuw de stad inwandelt, trekt ze nonchalant haar jurk goed. De deur van de inkomhal kraakt. Ze loopt naar de intercom. Ze belt aan.‘Hallo?’. Gekraak.‘Ik ben het’. Gezoem. Ze stapt de lift in. In de spiegel kijkt ze zichzelf nog eens in de ogen, met een overtuigende goedkeuring voor haar experiment. Vierde verdieping. Deur op een kier. Ze stapt binnen en duwt zacht de deur van de woonkamer open. Daar vindt ze hem, terwijl hij net twee kopjes dampende thee klaarzet op het salontafeltje.‘Ik had alvast thee gezet, hopelijk goed voor jou?’ vraag hij.Ze knikt. Zelfs op de heetste dag van het jaar wil ze het ritueel niet opgeven.Hij loopt ongegeneerd rond in zijn slip waarin zich al een volle vorm aftekent. Hij verwelkomt haar met een kus vol op de mond. Hij streelt haar hals en dwaalt af naar de schouders. Ze merkt zijn ontgoocheling als hij het bh-bandje ontdekt. ‘Maar wel een mooie kleur’, fluistert hij. Hun ritueel voltrekt zich zoals het hoort. Op de sofa praten ze over de afgelopen week, onderbroken door een langgerekte kus. Ze nestelt zich dichter en streelt zijn buik. Haar vingers spelen met de rand van zijn slip. Ook hij laat ondertussen zacht zijn hand onder haar jurk glijden, via haar dij omhoog. Zijn vingers reiken uit. Hij stopt en kijkt verrast in haar ogen.‘Ben jij zo naar hier gekomen?’ vraagt hij met een stem vol ongeloof. ‘Je durft jezelf alvast veel vrijheid toe-eigenen.’ ‘Exact, mijn vrijheid’. Ze duwt wat harder op het woord ‘mijn’. ‘En jij durft anders ook wel. Alsof je zomaar in die vrijheid mag graaien’. Op haar woorden trekt hij zijn hand terug.‘Ik ben je vriend.’ ‘Dat ben je inderdaad.’‘Dus’, zegt hij. Er valt een knetterende stilte. ‘Kies je vrijheid of…?’ Zijn hand verdwijnt opnieuw onder de jurk. Ze siddert even wanneer zijn vingers doorheen haar zachte dons glijden. Hij cirkelt langzaam en met net genoeg druk over het plekje schaamhaar dat ze steevast laat staan. Haar laatste fysieke grens. ‘Vrijheid om te verkennen?’ fluistert ze. Bij deze woorden glijdt zijn vinger naar binnen. Beiden worden ze gestaag plakkerig van de warmte en geilheid.  Ze verstrengelen. Haar handen omklemmen zijn zachte billen, af en toe plant ze haar nagels in zijn vlees. Ze slaakt een zachte zucht. Hij fluistert: ‘Dit is wel je eigen schuld’. ‘Dan neem ik graag de schuld op mij.’ Met haar antwoord verstrengelen ze dieper. Naakt liggen ze te soezen op de sofa, haar lijf om het zijne gekruld. Na een tijdje dringt het echte leven opnieuw binnen. De roes versplintert en ze gaat langzaam rechtop zitten. Ze neemt de kop koude thee in haar handen, en drinkt terwijl ze uit het raam kijkt. Ergens in de verte hoort ze donder.‘Tijd om naar huis te gaan’, beslist ze. Ze staat op uit de sofa en vist haar slipje uit de handtas.Hij barst in lachen uit. ‘Meen je dat, waarom nam je dat in godsnaam mee? Wat moet ik nog geloven van je vrijheidsstrijd?’Er valt een blos op haar wangen: ‘Na het vrijen voel ik me altijd gelouterd. Dan wil ik alles verbergen. Dit jou en mij.’Na een laatste kus stapt ze de lift in. De wind staat strak door de straten. Het onweer hangt nu bijna boven haar. De rok van haar jurk bolt op.

Jolien Van de Velde
140 1

Geen likes, geen leven.

Enkele zomers geleden streken wij neer in dit Land van Melk en Honing. Vogels zonder kooi. Een nest van vijf waarvan elkeen twee vrachten torste. Behalve ik. Één schouder diende om opa Anwar te stutten. En in te springen als het misliep met de plastic tassen van mijn jongere zus Sahna. Ik was veertien en een flink stuk sterker dan zij. In mijn armen en mijn hoofd. Ook al kwam ik moeilijk vooruit met de drie paar kousen en de vier t-shirts die ik over elkaar droeg om ze niet moeten mee te zeulen. Wij arriveerden juist op tijd. De dochter van onze vroegere buurvrouw ontving ons met open armen. Zij had hier de grote liefde en de lokale gewoonten ontdekt. Heerste over de nieuwe contreien en demonstreerde dat met gebak dat in de honing zwom. Een week na onze aankomst vernamen wij dat ons ouderlijk huis met de grond was gelijkgemaakt. En vonden wij hier ook de liefde. Van een compleet andere soort, maar niet minder zoet.   In het begin was het wennen. Die voorname gevels, die rechte banen. Allemaal piekfijn afgelijnd en afgeborsteld. De stilte, ook. De droom die de plaats van de nachtmerrie innam. De nieuwe taal. Klanken van een onbekende muziek. Pa had een IT-opleiding en in zijn computer-Engels zat voldoende van alles en nog wat. Ma was een schooljuf die werk vond in een kuisploeg van dames die er zozeer op los kletsten dat zij elke avond met een woordenvracht naar huis kwam, waaruit wij wel foute origines moesten ziften. En voor Sahna en mij bood de speelplaats de beste tolkopleiding. Wij papegaaiden elk gekwaak.   Sahna had geen idee wat ze later zou worden. Ik wel. Schrijver. Dat was het kordate antwoord als mij de vraag werd gesteld. Wat bij de anderen altijd voor een bezorgde blik zorgde. Schrijver? In de spiegel van hun pupillen kon ik de twijfel lezen. Och Roman jongen, laat dat maar over aan mensen van hier.   Eerst woonden wij in een huis met een vijvertje in de kelder en zwarte stippen op het slaapkamerbehang. Vlekken die uitgroeiden tot bolle bloemen met mauve randen. Gelukkig hadden wij, voor zij verwelkten, genoeg geld bijeengeschraapt om te verkassen naar een zonniger oord. Ik zelf had door het stapelen van blikjes en dozen bij de Pakistaan, voldoende om een tweedehands smartphone te kopen. En voilà, ik was zover. Hier stond ik, de aanstormende auteur met mijn eigen high tech materiaal.   Nu kon ik schrijven, maar ook herschrijven. Toevoegen. Weglaten. Copiëren en plakken. Monteren. De wereld naar mijn hand zetten. Die van vroeger, voor wij aangekomen waren. Die van nu. Die van morgen. Als een goochelaar. Een filmmaker met hoogstpersoonljke, geheimzinnige tekens. Ik bedacht vernuftige camerastanden. Lichteffecten. Imposante  ruimten.  Waarin ik mij kon nestelen en aan de anderen onderdak verschaffen. Ik tikte op mijn nieuwe speeltje van bij het ontbijt tot na de laatste hap. Soms de hele nacht door. Gelukkig met het lot dat mij naar hier had gevoerd. De plaats waar ik de aardbol in mijn grip kreeg met mijn smartphone. En te ademen in de cloud.   En dit was nog maar het begin. Ik keek uit naar de dag waarop ik mijn lezers vol verstomming zou slaan. Met mijn durf. Mijn aanpak. Mijn vernieuwing. Het bestaan werd gedicteerd met de hulp van mijn slimme foon. Ik mocht niet langer twijfelen. Mijzelf niet in vraag stellen. Integendeel. Ik moest er helemaal voor gaan, mezelf tonen, mijn kunstjes laten zien. Alleen de digitale doorzetter wint.   Mijn zakcomputer toonde mij de afrekening. Snel en zonder pardon. De toekomst lag niet in mijn handen, maar in die van de anderen. Geen likes, geen leven.   Ik moest goed uitkijken. Straks werden de muren van mijn nieuwe broedplaats ook nog neergehaald.

Dorlan Slefficsroth
15 0

zoete wraak

Daniel keert de gevulde vleestomaten met hun onderkant naar boven. Hij neemt een pollepel saus en laat die langzaam leeglopen. Rood kleurt groen, de keuken vult zich met een aroma van look en koriander. Nadien legt hij op elke tomaat een stukje kruidenboter en een opgerolde ansjovis.“Wow, het zijn precies echte!” zegt Vero. “Cup C, schat ik?”  “Hier gaan we weer,” bromt Daniel. Neemt een handvol peterselie en strooit die met een wijds gebaar over de schotel.  “Lachen, Daniel!”, roept Emma. “Of is het weer kortelontjesalarm?”Vero komt dichter bij Daniel staan, haar borsten tegen zijn rug. Ze knijpt hard in zijn bil. “Ja, vertel eens... hoe kort is je lontje eigenlijk?”Bliksemsnel draait Daniel zich om en tikt met een vinger op haar wang. "Blijf-van-me-af!""Nu hang ik helemaal vol peterselie," pruilt Vero."Eigen schuld," antwoordt Daniel en buigt zich terug over de tomaten. Hij vindt Vero best aantrekkelijk, al vanaf de eerste blik. Toen ze pas in De Lantaarn werkte, genoot hij van hun subtiele flirtjes, onopvallend in de hectiek tussen de kookpotten. Soms gingen ze samen iets drinken. Tot Vero hem begon te bepotelen. In het begin nog luchtig, als een spel. Maar dan werd het steeds ranziger. Wars van alle signalen die Daniel gaf, bleef ze rond hem draaien als een krolse kattin. Enkele keren heeft hij op het punt gestaan om Karel, de eigenaar, in te lichten.  Niet als zaakvoerder maar als vriend. Zijn beste vriend.  De wrange opmerkingen die Karels vrouw over Vero maakte, hielden hem tegen. Hij vermoedde dat er ooit een affaire was, al had Karel er met geen woord over gerept. Als hij op een dag het restaurant binnenkomt, vindt hij een hem onbekende vrouw achter de bar. Ze is rond de veertig, halflang bruin haar, tenger, reeënogen. “Ik ben Ingrid,” zegt ze en steekt haar hand uit. De handdruk is forser dan Daniel verwachtte.“Daniel,” antwoordt hij. “Mag ik vragen wat je hier doet?”“Stagedagje. Om te zien of het werk me bevalt. En of jullie me willen.” Lichtjes glanzen in Ingrids ogen.  Daniel knikt, en gaat naar de keuken. “Waarom weet ik hier niets van?” vraagt hij als Vero binnenkomt. Hij wijst naar de bar.“Niet goed? Ik dacht nochtans dat dat magere brunetje je wel zou bevallen? Op blond en mollig val je niet, dus…”“Ik wil weten wat er hier gebeurt, dat is alles. Als aandeelhouder heb ik…”“Het is zo he?,” onderbreekt Vero hem. ”Ze bevalt je!” Luidop lachend stapt ze verder. “Hoe heeft ze dat zo snel gezien?” denkt Daniel.  Een maand later staat bij aan de kassa van een Aziatische supermarkt.  Twee ijskoude handen leggen zich op zijn ogen... Hij neemt ze vast en draait zich om.  Kijkt recht in de twinkelende irissen van Ingrid. Zijn hart maakt een sprongetje. “Wat een toeval, he,” roept ze. “Ik wist niet dat je hier kwam?”“Zelden,” antwoordt Daniel. ”En jij?” “Ik kom hier vaak. Een  dagschotel halen… woon 100 meter verderop. Mag ik mijn handen terug?” ""Sorry," antwoordt Daniel en lost zijn greep. Hij voelt zijn nek nat worden. Ze monstert zijn winkelkarretje. “Wow, allemaal vers. Dat jij nog zin hebt om te koken? Ik dacht dat je gewoon wat meenam uit De Lantaarn…”“Verkeerde gok! Ik ben op mijn vrije dagen wel eens toe aan iets anders.” “Ik bedoel, als single….”  “Ik zie er dus uit als een eenzame single?” Daniel werpt Ingrid een gespeeld boze blik toe. Ze lacht. “Weet je… ik word al moe als ik aan koken denk… Soit. Geniet jij maar van jouw, of jullie, Aziatisch avondje dan.” “Het is ‘jouw’,” antwoordt Daniel. “Tot morgen!” Hij drukt een vluchtige kus op haar wang. Als hij zijn boodschappen op de band wil leggen, houdt Ingrid hem tegen. “Geen zin om samen Chinees te gaan eten?”“Oh…,” zegt Daniel. “Euh… Wel… Ik... Euh...” Ingrid gniffelt. “Hm… dat klinkt pas enthousiast zeg… “ Een half uur later zitten ze in "De Lange Muur", een restaurant aan de kade.  Voor hen staat een gigantische Chinese rijsttafel. Nu Ingrid zo tastbaar tegenover hem zit, krijgt Daniel met moeite iets door zijn keel.“Dat was heerlijk, voor mij toch,” verklaart Ingrid als de kelner komt afruimen. Die buigt dankbaar.Daniel slikt. “Ik vond het ook lekker.”“Eet jij altijd zo weinig dan? Of komt dat door mij?”“Nee, natuurlijk niet door jou.  Waar haal je dat nu vandaan." Hij kijkt naar buiten, over het water. "Zeker geen zin in een kleine havenwandeling?”“Oh... wat een puppyblik. Maar hm… nee. Het is me te kil…”“En als ik ervoor zorg dat je warm blijft?”“Hoe ga je dat doen?” Hij legt zijn hand op haar arm. “Wat denk je?”Ingrid draait zich naar hem toe. Ze kijken elkaar lang in de ogen. Wanneer Daniel de volgende dag wakker wordt, ligt Ingrids hoofd tegen zijn schouder. Ze slaapt nog, zijn pyjamavest om haar smalle schouders.  Lang houdt hij haar vast met zijn blik. Het is voor hem bijna onvatbaar dat ze zo dicht bij hem is. Als hij voorzichtig probeert op te staan, slaat Ingrid haar ogen open en zet zich in één ruk recht.  “Waar ben ik? Oh, Daniel, ja... Heb ik veel gedronken gisteren? Hebben we....?”“Een halve fles rode wijn bij de Chinees. En dan die fles Champagne in de haven…. Is dat veel? En nee… we hebben gewoon geslapen.”“Ja, voor mij is dat veel... Heb je koffie?” “Natuurlijk. Nog iets? Melk? Suiker? Koekjes?”“Alle drie.” Ingrid rekt zich uit. Daniel wrijft zacht over haar schouder en staat op.  Zet de koffiemachine aan en kijkt naar de klok. Het is middag. “Binnen vier uur moet ik in De Lantaarn zijn,” zegt hij als hij terug de slaapkamer binnenkomt. Hij reikt Ingrid een gouden plateautje aan met een kop koffie en wat zelfgebakken koekjes.  “Dankjewel! Ik ook… en mijn auto staat nog aan de supermarkt…” antwoordt Ingrid.“Er is hier een bus om de hoek. Dat haal je makkelijk, de bus rijdt elk half uur.”“Bus? Kan ik niet gewoon met je meerijden?”“Meerijden? Hoezo?”Ingrid neemt haar kopje in beide handen en spiegelt zich in de koffie.  “Hm mijn mensenkennis is blijkbaar toch minder dan ik dacht…”“Iedereen hoeft toch niet meteen te weten dat we wat closer zijn? Ik wil geen verkeerde indruk wekken...”“Verkeerde indruk? We hebben bij elkaar geslapen. So what? We zijn meerderjarig.”“Ik wil niet dat Vero denkt dat wij…”“Wat mag Vero niet denken?”Daniel kucht. "Ik weet niet goed hoe ik het moet uitleggen." “Vero is een speciaal geval. Dat weet ik. Ik ken haar al heel lang.”“Je kent Vero al lang?” Onthutst kijkt Daniel Ingrid aan. “Ja, sinds de hotelschool.”“Zijn jullie vriendinnen?”  “Niet echt. We waren ooit zelfs vijanden. Toen ik haar vriendje inpikte op school, John. Ze kon mijn ogen wel uitkrabben. Maar tijd heelt alle wonden... we kunnen er goed om lachen nu.”“En wat is er gebeurd met die John?”“We zijn getrouwd. Intussen weer gescheiden…. Vero heb ik al die jaren niet gezien. Tot ik haar herkende… ook in een supermarkt. Grappig he. Babbel gedaan. En ze vertelde me waar ze werkte en dat daar een vacature was. De rest weet je.”Ingrid neemt het koekje en bijt erin. "Hmmmm, heerlijk!"“Zei ze al eens iets over mij?” “Goh, Daniel, zo belangrijk is dat allemaal toch niet?”“Ik vind van wel.”“Ja... eerder toevallig. Ze vroeg naar John. Toen, in die supermarkt. Ik schrok van die vraag moet ik zeggen. Na vijftien jaar... Was eigenlijk opgelucht dat ik kon meedelen dat we niet meer samen zijn. En dan hadden we het over singles. Omdat iedereen in De Lantaarn single is. Behalve Karel dan… Ze vertelde me dat er een knappe kok werkte. Die goed bij me zou passen.  Ik vond dat supergrappig. Maar voor alle duidelijkheid: ik ben niet omwille van jou bij De Lantaarn gaan werken.” “Vero, dat serpent.” “Jij ziet spoken, Daniel.” “Ik wil gewoon niet dat ze weet dat wij..."Ingrid neemt nog een koekje. “Wel, om eerlijk te zijn… ze weet het eigenlijk al.”“Wablief?” kirt Daniel. Zijn stem slaat over. “Rustig! Gewoon, chat. Ik heb haar gevraagd of ze kon raden met wie ik op restaurant zat. Toen jij onze jassen ging halen. En zij heeft het geraden. That's all.”“Jij chat met Vero?”“Ja, soms.”“Wat weet ze nog?”Ingrid staat op, en kleed zich aan. “Ik ben weg,” zegt ze . “Dit gesprek is te gek voor woorden. Ik begin te snappen waarom jij nog single bent". “Komaan, Ingrid... Ik wil weten wat je tegen Vero gezegd hebt. Het is mijn chef."“Alsof het daarom draait. Hoe onnozel denk je dat ik ben? Wees gerust... ik snap het heel goed, Daniel. De voordeur vind ik zelf wel trouwens.” Als Ingrid buiten is, gaat Daniel terug in bed liggen en kijkt naar het plafond. “Idioot!” sist hij. “Je bent een idioot, man!”. Dan springt hij recht, kleed zich aan en rijdt naar De Lantaarn.  Hij belt aan bij Karel. “Daniel?” zegt die. “Hoe zie je eruit, jong? Kom binnen…”“Geef me iets sterks, Karel. Cognac of zo.”“Oké, het komt eraan. Ga naar mijn bureau boven. Patricia’s ouders zijn op bezoek.”Een uur later is het Karel die naar het plafond staart, uitgestrekt op een zetel. “Ik geloof het niet, Daniel. Ik-geloof-het-niet….”“Het is de waarheid, Karel. Het spijt me. Ik kan niet meer. Het is zij of ik.”“Kiezen tussen de vrouw van mijn leven en mijn beste vriend. Je maakt het me moeilijk.”“Ik wil dit niet meer, punt. Als jij geen knopen doorhakt, doe ik het.”“Dat is chantage, jong, chantage. Wat een rotstreek!”“Ik hoor het wel,” zegt Daniel. Hij staat op en gaat naar beneden. In de gang ziet hij Patricia en haar ouders. Zonder te kijken loopt hij hen voorbij. De verwonderde blik van Patricia ontgaat hem echter niet. Als Daniel in de keuken komt stelt hij vast dat de hulpkoks alles al hebben klaar gezet. Stilaan voelt hij zich ontspannen, al blijft er een beklemming in de hartstreek. Hij doet zijn schort aan, en grijpt een grote zeef met fijngesneden aardbeien. Neemt een koperen steelpan, giet er suiker in en laat die kristalliseren. Voorzichtig schudt hij de aardbeien erbij.  “Alles in orde, chef?” vraagt Emma."Jullie zijn bijous," antwoordt Karel. Op dat moment komt Vero de keuken binnen  Ze gaat naast hem staan; slaat een hand om zijn heup en knijpt enkele keren. “Hmmmm... zo'n zacht stukje man. Was het lekker gisteren?” Daniel tilt de pan met de aardbeien opzij. Neemt een grote kookpot, zet die op het vuur en gooit er een homp boter in. “Als je het eten bij de Chinees bedoelt… ja. De rest gaat je niks aan.”“Er was dus een rest?” “Goed dan.” Daniel dooft het vuur en kijkt naar Vero, zijn armen gekruist voor de borst. “De rest was nog lekkerder.”“Hoor eens aan,” zegt Vero. Haar stem klinkt traag en nadrukkelijk. Ze bijt op haar onderlip. "Dus ik had gelijk... Je valt op haar. Op die bonenstaak. Je weet niet wat je mist." “Aan Karel te zien… niet zoveel.”“Karel? Heeft hij zijn bek open gedaan? Och… zielig. Hij houdt van mij. Wat is daar mis mee?”“Dat hij getrouwd is met Patricia, misschien?”“Permiteer me dat ik hierop niet inga.””Bon, de teerling is voor mij toch al geworpen. Ik ga weg. Karel is op de hoogte.”“Hoezo jij gaat weg?” Vero zet een stap achteruit. Ze spitst haar lippen. “Als jij weg gaat, zij ook. Besef je dat?” zegt ze. Haar mond toont iets tussen een kramp en een glimlach.  Op dat moment komt Patricia binnen. “Wat is dat hier? We hebben zeventig reservaties vanavond en jullie staan gewoon te kletsen? Goed dat Emma me kwam halen. Aan de potten, voordat mijn ketel overkookt! Kom je even mee, Vero?”“Meekomen? Waarom? Zeg maar hier wat je te zeggen hebt. Ik heb geen geheimen.”“Ben je zeker?" vraagt Patricia. Vero knikt."Goed dan. We hebben besloten je te ontslaan. Je hebt een uur om op te rotten.”Er klinkt een harde lach. “Wij? Och och och. En ik moet dat geloven? No way! Waar is Karel? Als ik het tegen hem zeg, vraag hij de scheiding aan!”“Denk je dat?” Patricia kijkt Vero recht in de ogen.  “Schat, er is iets wat je moet weten.  Daniel heeft een derde van het restaurant in handen. En ik de rest. Zonder mij is Karel niets met zijn bakstenen. Waarom denk je dat hij zich door mij laat behandelen als een hond?”“Je kan dat niet doen, Patricia.” Vero is krijtwit. “En of ik dat kan. Morgen stuur ik je ontslagbrief. En jij, Daniel, bent vanaf nu waarnemend chef de cuisine.”“Dus jij gelooft zomaar wat een hulpkokje je wijs maakt?" roept Vero. Ik wil naar Karel, zeg ik”.“En ik wil dat je ophoepelt,” antwoordt Patricia rustig. “Je mag Karel gerust meenemen.”Met forse stappen gaat Vero haar mantel halen. “Jou spreek ik nog,” bijt ze in het passeren Ingrid toe. Dan trekt ze de restaurantdeur met een smak dicht. Langzaam wandelt Patricia naar de deur en doet ze op slot. Terug in de keuken, gaat ze naast Daniel staan.  “Luister eens… er is natuurlijk geen sprake van dat jij hier weggaat.”Daniel zet het vuur terug aan en gooit een stapel paddenstoelen in de pot. “Ik weet het nog niet, Patricia. Er is zoveel gebeurd. En ik heb een heel goede aanbieding. Een nieuw dagrestaurant. Geen nachtwerk meer. Zou leuk zijn, ook voor Ingrid.”“Hoezo leuk voor Ingrid?”“Ik neem haar mee. Als ze nog wil…”Hij ziet er rustig uit maar zijn hart raast. Honderd gedachten gaan door zijn hoofd. Nog enkele uren voordien had hij de wens uitgesproken dat Vero zou ontslagen worden. Nu ze weg is, lijkt de keuken leeg. “Meen je dat nu? Jij met dat wicht? Dat is toch niks voor jou?” “Ruik eens… wilde paddenstoelen in boter. Iets heerlijkers bestaat er niet. Bijna te zonde voor soep… ”“Geef mij die glacé des fraises maar. Net wat geproefd. Heerlijk!” antwoordt Patricia glimlachend. “Het zal de laatste keer zijn dit jaar. De aardbeien zijn over hun seizoen heen. Maar dit champignonsoepje wordt goddelijk. Ik ben nog aan goede peterselie geraakt… ”“En jij, ben jij ook over je seizoen heen?”Daniel kijkt Patricia zijdelings aan. “Wat bedoel je daar nu mee?” Patricia stapt naar hem toe, gaat pal achter hem staan en knijpt in zijn bil. “Die geglaceerde fraisjes… kom je me straks een kommetje brengen?”      

patrice
15 0

Over spel. (Inzending Het Rode Oor - deBuren).

Ik hoor mezelf kreunen : “I’ll take care of you”. Ik hoor mezelf fluisteren : “Let’s fuck, kiss me.” Gehuld in fuckgear kijk ik naar het schouwspel van mezelf. Ik ontdek oneindige ruimtes waar ik nooit ben durven gaan. De tijd duurt en duurt en duurt… ik ben voelbaar. Ik ben vloeibaar zoals dat drankje dat ik genomen heb. Ik ben vatbaar voor pure fictie, porno en genot. Ik proef wat verboden is, een verlangen dat niet te blussen is. Ik ken geen schaamte. Dit is ook mijn verdriet. Ik berijd en ik word bereden. Getemd en verworpen. Geofferd en verrezen.  Mijn handen tellen honderd vingertoppen. Mijn lijf miljoenen handen. Zijn we echt maar met twee? Ik ben volmaakt gelukkig. Ik besta niet meer. Ik ben begeerte en lust. Ik ben porno. Ik ben het ritme van het stoten, ik ben de held van mijn film, ik ben beestig en lijfelijk. Ik denk niet meer, denken maakt van mij een gebroken man en mensen hebben liever geen scherven. Scherven brengen geen geluk. Ik ken geen angst meer; angst doet me herleven en ik wil nog niet herleven. Nu nog niet. Later misschien. Nu ben ik sensatie, nu ben ik seks. Nu ben ik in alle geilheid. Ik ben mijn toekomst. Altijd meer, altijd beter, altijd mooier, altijd smeriger. Filthy. Dirty. Kinky. Onze monden zijn als hellemonden. We seksen niet, we connecteren. Hard. Diep. Ruig en ruw. Het is veel meer dan seks. Het is pornosex. Het is chemseks. Het is liefde voor een ander dan jij, het is intens en het is even mooi als jij en ik. Het is kameraadschap. Deze keer was het ook niet anders. Iemand tegenkomen. Praten. Aanraken. Vrijen. Eerst met de ogen, dan met de handen. Neuken. Klaarkomen. Sigaret roken. Opnieuw praten. Het lichaam voortdurend op repeat zetten. Het scenario herschrijft zich keer op keer voor meer en meer. We’ve done it all before and now we’re back to get some more. Ook in “Voulez-vous” doet ABBA aan seks. Zijn gezicht ligt tegen mijn schouder gedrukt. Ik ruik de mannelijkheid die zijn poriën uitademen. In de kamer hangt een zware geur van geilheid, hoerigheid, leer en seks. De regen tegen de afgedekte ramen geven me veiligheid. Naast mij ligt een man die ik niet ken maar die ik misschien wel wil leren kennen. Ik wentel me in de stilte van zijn stoerheid en als een krolse kater kreunt hij zich tegen me aan. Ik voel de warmte van zijn zilte spieren. Zijn lichaam is niet perfect maar hij lijkt het te onderhouden, al merk ik wel een buikje. Ik bijt met mijn lippen in zijn harde tepels. Hij kreunt. Hij windt me op. Mijn nieuwe vriend heeft de brutale ruwheid van een alfaman, hij kust zoals een geliefde, sekst zoals in porno en streelt als een minnaar. Maar de realiteit is anders. Ik moet weg. Ik sta op. We zeggen niets. Alleen de stilte hoor je fluisteren. Het fantasme is beleefd. Ik voel zijn warme handen over mijn rug. “Ik moet weg” zijn de enige gesproken woorden. Ik vraag niet of hij van me houdt, of hij van me wil houden. Mijn verlangen naar hem raast door mijn lijf. Ik blijf dorstig en hongerig voor zijn wellust en zijn geilheid. Het blijft mijn geheim. Ik ken de gevaren van overspel, ik heb erover gelezen in Franse boeken en gehoord in Franse chansons. Mijn woorden van begeren durf ik niet uitspreken want eens ze zijn uitgesproken, verliezen ze al hun schoonheid en hun kracht en leven ze verder in verwarring en onbeholpenheid. Thuisgekomen voel ik mijn tepels nog gloeien maar het is een aangenaam gevoel van pijn. De geur van je parfum hangt als een spook in de kamer. Op een verfrommeld papiertje op tafel staat een onverschillig “Je t’aime, à demain” gekrabbeld, in een handschrift dat haast heeft om het huis te verlaten. Hier zal ik schrijven tot de laatste woorden verkrampt maar met kracht uit mijn lijf stromen, tot mijn rechterhand vergeeld en verlamd zal zijn, tot alle schriftjes van de wereld gevuld zullen zijn, tot mijn vermoeide ogen blind zullen staren, tot mijn driften getemperd en uitgeblust zullen zijn, tot ik vergeet te eten en te drinken, tot wanneer mijn schrijven mij in euforie zal houden en niet de drank of de drugs. Tot ik al onze minnaars zal overtroffen hebben in hun vergankelijke schoonheid, door mijn driften, door mijn handschrift en uiteindelijk door mijn rust. Tot ik alle minnaars met mijn woorden zal gedood hebben. Tot ik doorheen mijn gebroken venster je glimlach weer zal zien en jouw warmte alle kilte van de wereld zal blussen. Hebban olla uogala nestas hagunnan hinase hic anda thu uuat unbidan uue nu? Alle vogels hebben nesten begonnen behalve jij en ik, waar wachten we op?  

Erwin Abbeloos
11 1

Hokjesdenken (op stap in Brussel)

Alles wat 'goed' is, moet kapot. Niet bij de ander, maar wel bij mij. Het kan niet blijven bestaan. Ik verdien niet beter. Ik was er immers beter nooit geweest. Ik ben niet goed voor de mensen die ik echt graag zie. Alleen daarom al wil ik een glas. Maar dat is niet alles. Ik ben woedend om wat mij aangedaan is, en machteloos. Machteloos, omdat ik die afhankelijkheid haat. Het afhankelijk zijn van een ander die het niet verdient. Ik veracht mezelf dat ik niet beter ben dan dat. Ook daarom wil ik een glas. Bovendien is het niet waar, dat ik er beter niet was geweest. Dat kan niet, zo werkt het niet. Maar goed, waar of niet waar. Mij zal het worst wezen. Want wat maakt er nu eigenlijk echt uit in deze wereld? We slaan mekaar het hoofd in, en iedereen heeft gelijk. Het leven is lukraak, het lot meedogenloos. Onze ondernemingen zijn triviaal en uiteindelijk gaat alles naar de klote. Niets maakt echt iets uit. Niets. Fuck it, gewoon. Ik drink, want dan voel ik mij tenminste goed. Ik loop door de straten van Brussel, straks dool ik hier. Ik zal mij dat niet herinneren morgen. Er zal ook niemand zijn die mij eraan probeert te doen herinneren. Ik mis haar niet. Ook die andere niet. Ik mis niemand. De buitenwipper van het eerste café vertelt me dat ik niet meer welkom ben. Ik hoef niet te weten wat ik gedaan heb. Over een maand kom ik nog wel eens terug. In het tweede café herken ik Sergej. Misschien kan ik wat coke bij hem fiksen, ook al wil ik daar het geld niet aan spenderen. 'Hey, Sergej!' Ik benader hem, vrolijk glimlachend. 'You got money?' vraagt Sergej. Fuck Sergej, denk ik, ik loop verder naar de kickertafel en klop af. Het uitgaansvolk kan niet meer kickeren. Toch niet in Brussel. Ik droog hen allemaal af. Puur talent, weet ik. Niet de twintig jaar ervaring. Ik slaag in mijn opzet en raak aan de praat met mijn ad hoc teamgenoot. 'Gij waart nogal zat verleden keer.' lacht hij. Ik schaam mij al lang niet meer. 'Dat kwam omdat ik zoveel gedronken had,' leg ik uit. Hij begrijpt mijn humor niet. Ik geef de knaap ongevraagd levensadvies. Volg jezelf, laat je niet kapotmaken door de vrouwen, probeer rijk te worden. Inmiddels heb ik zo'n vijftien pinten binnen en ben ik los aan het komen. Op de dansvloer dansen enkele jonge vrouwen. Ik weet dat ik een goed danser ben. Gewoon jammer van die kletskop en die bierbuik. Hopelijk kan ik ze entertainen met mijn moves. Ik ben fun. Eén brok vijfendertigjarige fún. De vrouwen verlaten de dansvloer. Channel One van Bonzai Records staat op. De DJ herinnert zich mij, blijkbaar. En retro blijft populair. Ik ga helemaal los. Het interesseert mij niet dat ik een spektakel ben. Ik hou van het spektakel in mezelf. Ik geef me over aan de muziek. Ik geef over in de wc. Een, ik vermoed, minderjarig meisje kijkt me met grote ogen aan wanneer ik uit het hokje kom. Ach, ze heeft me gehoord. 'Salmonella,' zeg ik. 'Rotte eieren gegeten vandaag.' Ze walgt zo mogelijk nog sterker van me nu en vertrekt terug naar de zaal. Op de dansvloer zie ik mijn teamgenoot staan met zijn groepje vrienden. Ze aanvaarden mij en we dansen en praten wat. Ik weet niet waar ik het met hen over heb, maar amuseer me goed. Waarschijnlijk geef ik ongevraagd levensadvies. Na wat toch al zeker mijn vijfentwintigste pint is, sta ik terug in één van de hokjes. Ik ben bijna  verzonken in de roes, maar kan nog - met enige moeite - lezen wat er boven de wc in de houten muur gegraveerd staat. 'Alles is mooi en niets doet pijn.' Ik grijns en wil op zoek gaan naar de persoon die dat gegraveerd heeft. Ik besef dat ik die persoon ben.

Jorre
18 0

dierbare vijand.

Ge spreekt af. Na jaren. In hetzelfde café, steeds hetzelfde café. Niemand die weet hoe de avond zal verlopen. Ik niet en jij niet mijn vriend. Mijn maatje, mijn partner in crime in gedachten. Ik drink wat, want drinken verzacht de pijn van het zijn. Door beslagen ramen tuur ik over de rivier die vlak voor het café gesmeten ligt. Nergens ben je te zien. Je had niet hoeven afspreken. Ik snap het wel: tien jaar laat ik niets van mij horen en plots wil ik persé die zaterdagavond afspreken. Dan, vanuit de mist verrijs je. Nog steeds dezelfde kleren lijkt het wel. Nog steeds dezelfde snit. We veranderen continu en eigenlijk blijven we gelijk. Dat is onze bottomline. Hulde! Je schrijdt het café binnen, zelfzeker kijk je me aan. We zijn evenwaardig, ooit waren we beste vrienden. Het kan niet anders, fuck, dan dat we evenwaardig zijn. Je bestelt bier. Ik ook. Veel bier. We gaan buiten roken. Ik doe dat eigenlijk al twee jaar niet meer. Maar ik ga ervoor. Ik inhaleer zachte trekjes van een te zware sigaret. We praten maar komen amper uit onze woorden. De jaren bier worden ons daar en dan bijna fataal. Dat ik op je trouw was wist je niet meer. Maar ik wel. Jouw scheiding heb ik niet meegemaakt. Dat je op de dag dat mijn eerste kind geboren werd er was wist je niet meer, ik wel. Uw fucking oor hing er bijna af en je moest dringend naar de spoed. Dat trof, mijn vriendin moest kopen. Dat ik nog alles weet is jouw conclusie. Ik vergeet niets. We zijn eilanden, drijvend op zoek naar herinneringen en geschiedenis. Dat vind ik. Ik weet nu al dat ik nooit meer zal drinken. Niets meer, maar vandaag is de avond nog jong. Of ik nog drugs doe? Gelegenheid maakt de dief. Niet? Dus blowen we. Ik neurie iets dat lijkt op grunge. Je lacht. We drinken. Dus snuiven we. Vanavond gaan we kapot. Onze knieën zwengelen mee met god weet welke kutband. Het is een plaat dus het maakt niet uit. Het is verdomme koud en het waait. Dat we na vandaag toch nog moeten afspreken. Zouden we niet toch nog afspreken? Morgen als het kan. Maar het kan niet. Ik kan niet en jij ook niet. We struikelen waggelend naar de bar en smiespelen de barvrouw toe dat we drank willen: shotjes. Het is altijd maar kapotgaan. Ik vraag of je die nog kent? Wie? Die zelfmoord pleegde in ons klas door van een hotel te springen, vlak voor de examens. Daarom was ik er niet door, maakte ik mijn ouders wijs. Maar je weet het niet meer, ik wel, want ik weet nog alles, weet je dat nog? Eerder op de avond al gezegd. Het gaat van kwaad naar afgezaagd. Naar spaghetti aan het veer. Puisten op de kermis. Tegenwind naar Terneuzen. Boeken die er toe toe toe doen. Jij en ik. Ooit, altijd samen. Lachen gieren en brullen. Ik probeer, jij probeert. Maar er is iets fundamenteels veranderd. Het leven heeft ons ingehaald. Het leven heeft ons pootje lap gedaan, jou iets meer, toegegeven. Ik draai en hang wat rond een barkruk die zo nu en dan net goed lijkt te staan om op te gaan zitten. Om dan toch finaal op de grond te eindigen. We moesten maar eens gaan of niet, nog eentje. Fuck, alle vrouwen zijn zot. Dat ze het niet zien. Ja, ze zien het niet. Hier niet, nergens niet, nooit niet. Er zijn nooit maskers geweest beseffen we nu. We zijn wie we zijn. De maskers zijn voor de anderen, de goegemeente met hun goede bedoelingen en hun verwachtingspatroon. We passen er niet in, weten we nu. Nooit niet, nooit gedaan. Pootje lap verdomme. Maar we rechten vanavond onze rug. We zijn een soort eeneiige tweeling. Dat gedoe, dat brother from another mother, wij hadden dat al eeuwen geleden. Eeuwen zeg ik u. Maar dan nog, wat maakt het uit. Barbecue en daarna boterhammen met salamie. Pukkelpop en uw tent kwijt zijn. Ik kan wel janken. Ik jank! Jij niet, je weet niet wat te doen. Je probeert een schouderklopje. Dan ga je pissen. Ik niet. Ik kijk je na. Drink onze twee shotjes en pinten in een ijltempo op, zoek mijn jas, geef de barvrouw vijftig euro en zeg haar dat de man met wie ik vanavond was de rest van de nacht mag drinken op mijn kosten. Ik sukkel op mijn fiets, kijk om in de bedampte ramen. Je komt uit het toilet en zoekt me. Ik geef plankgas, niet moeilijk. Rechtdoor altijd rechtdoor. Ik val en breek mijn beide knieën, het wordt wachten op een ambulance. Net voor ik het niet meer houd van de pijn en in zwijm val glimlach ik en denk: ik wist alles nog.

Thomas De Mulder
44 1

De inhoud van de spîegel

De S.S. Orion zweefde geruisloos door de ijzige ruimte waar vurige sterren door de enorme afstanden, misleidend als vuurvliegjes, een koud licht verspreidden, tot ver voorbij ons melkwegstelsel. In het ruimteschip ligt eerste officier Dee Ray in een kunstmatige slaap veilig in haar overlevingscapsule waar al haar levensfuncties doorlopend worden gecontroleerd. Zelfs in haar dromen worden de hersenfuncties feilloos opgevolgd. Te angstaanjagende dromen worden door middel van craniaal magnetisme onder controle gehouden. Eeuwen gingen aan eerste officier Dee Ray voorbij zonder dat ze er hinder van ondervond. Op het moment dat het schip de Melkweg zou passeren zou haar overlevingscapsule haar wekken om haar menselijke waarnemingen op het onbekende vast te leggen voor volgende interstellaire reizen. Een schel geluid drong door tot in haar droom zodat ze zich dromerig afvroeg of haar tijd van ontwaken was aangebroken. Ze voelde een kortstondige hitte, een kakafonie aan hoge geluiden, waarna ze terug insluimerde op een roze wolk. Het volgende dat ze zich herinnerde was een zacht zoemende toon en het immer glimlachend gelaat van Eva, een vrouwelijke AI (artificiële intelligentie) robot. Niets aan Eva verraadde dat ze geen mens was. Van de soepele bewegingen, emotionele gelaatsuitdrukkingen tot in de stembuigingen en gepersonifieerde antwoorden gedroeg ze zich als een mens. Er waren vele AI’s op het schip voor onderhoud, besturing, bescherming, gezelschap, elk met hun eigen karaktertrekjes, allemaal geprogrammeerd om de mens bij te staan in zijn zucht naar kennis, zijn wil, maar van alle AI’s sprak Eva, officieer Dee Ray het meeste aan. Eva streelde vlinderlicht over Dees wang.  ‘Dee Ray, eerste officier Dee Ray? Tijd om wakker te worden.’ Zei Eva zachtjes. Dee glimlachte in het vooruitzicht van nieuwe ontdekkingen die geheel onder haar bevoegdheden viel. Geen protocollen, geen bemoeizuchtigen, geen afgunstige collega’s. Een totaal nieuwe wereld, een nieuw begin en geen organisaties die haar voor hun karretje spanden. Ze voelde zich als herboren.  ‘Welk jaar zij we Eva?  ‘Het jaar 5225, op 25 december. Dee zwaaide haar benen over de rand van de cocon.  ‘Vijfentwintig december, mijn lievelingsperiode!  ‘Ik weet het.’ Zei Eva. ‘Daarom hebben we uw ontwaken zo feestelijk mogelijk gemaakt.  ‘Je meent het!’ Antwoordde Dee verrast. Als een klein kind aanschouwde ze de talrijke versieringen die de AI’s voor haar hadden aangebracht.  ‘Het is prachtig.’ Fluisterde Dee ontroerd. Even vergat Dee dat ze zich in de ruimte bevond. Ze had als kind bij haar grootmoeder de feestdagen op aarde bijgewoond, de oude sages en mythes ontleend aan de sterren aanhoort. De sterren. Ze hadden haar altijd gefascineerd en liepen als een gouden draad door haar leven. Een beter ontwaken had ze niet kunnen bedenken. Ontroerd begroette ze de andere AI. ’s en spaarde haar lof tuigingen niet. Na een tijdje draaide ze zich om naar Eva.  ‘Zijn de andere panelleden al wakker gemaakt?’ Eva’s gezicht betrok en ze nam Dee bij de arm voor een gesprek onder vier ogen.  Dee wreef nerveus over haar voorhoofd die na de opwinding plots begon te jeuken. Ze voelde een kleine uitstulping, als van een muggenbeet die haar irriteerde. Ze was de leeftijd van jeugdpuistjes allang voorbij. Ze zette de uitstulping uit haar hoofd en concentreerde zich op Eva die duidelijk slecht nieuws had. Eva nam Dees hand in haar handen en dwong haar zachtjes om te gaan zitten. Eva sloeg haar ogen neer toen ze zei:  ‘We hebben problemen gehad met een van de proefdieren. Een muis heeft kans gezien te ontsnappen en ondanks onze grondige zoektocht konden we het knaagdier niet ontdekken. Toen we ze vonden was het onheil al aangericht. Bij gebrek aan voedsel heeft ze de elektriciteitskabels van de lifepods doorgebeten. Er ontstond een hevige brand die de andere leden tot as hebben herleid. Je bent de enige overlevende.’ Alle vreugde was verdwenen.  ‘Oh nee!’ Snikte Dee. Flarden van alle gezichten die haar hadden begeleid trokken een voor een aan haar ogen voorbij. Ze waren stoutmoedig vertrokken, gelokt door het avontuur, het onbekende. Nu was zij de enigste die de wonderen met mensen ogen kon aanschouwen. Zachtjes bleef Eva Dees lokken strelen tot ze van pure emotie als verdoofd bleef liggen. Alle andere AI’s hadden zich uit respect voor Dees verdriet teruggetrokken. Dee ontwaakte uit haar verdoving en slaagde erin al haar moed bijeen te rapen om Eva verder uit te vragen. Voor ze begon wreef ze terug over het irritant puistje, pulkte eraan tot Eva haar hand vastnam.  ‘Niet zo aan pulken eerste officier Dee Rae, U heeft zulk een mooie huid, het zou zonde zijn om er een litteken aan over te houden.’ Bestraft als een klein kind hield Dee ermee op.  ‘Ik droomde van allerlei alarmen, een vurige gloed… het was dus geen droom. Waarom ben ik dan niet verbrand Eva?’  ‘Je was de laatste in de brandhaard, we hebben je kunnen redden. We hebben alles eerst hersteld alvorens je wakker te maken. De schok zou te groot zijn geweest.’  ‘Goeie oude Eva, altijd zo voorkomend.’ Dacht Dee terwijl ze de AI haar bezorgde trekken in zich opnam.  ‘Weet je Eva, voor mij ben je net als een vriendin.’ Zoals steeds glimlachte Eva terug en klopte Dee even op knie.  ‘Kom.’ Zei Eva een nieuwe wereld wacht op jou. Samenliepen ze naar grote koepel die een prachtig uitzicht bood op een heelal vol kleuren, gaswolken, sterren die schitterden als diamanten en ragfijne nevels als in vele kleuren getinte doorzichtige sluiers. Het zicht was adembenemend! Plots zag Dee zich gereflecteerd in de grote koepel. Raar, de puist leek helemaal niet op een puist. Voorzichtig duwde ze erop om te zien of er pus inzat maar dat bleek niet het geval.  ‘Waarom jeukt dat verrekte ding zo hard.’ Zei ze hardop. Eva zweeg. Dee kreeg plots een heel benauwd gevoel, alsof ze een gevangene was van haar eigen lichaam.  ‘Eva breng me eens een spiegel.’  ‘De spiegels zijn gebroken tijdens de ontploffingen.’  ‘Toch niet over heel het schip? Ik wil een spiegel. Nu!’ Eva gehoorzaamde en bleef geruime tijd weg alvorens met een spiegel terug te keren.  ‘Doe het niet.’ Zei ze zachtjes terwijl ze de spiegel aanreikte. Dee rukte vol ongeduld de spiegel uit Eva’s handen. Toen ze het puistje openkrapte kwam er geen pus, geen bloed uit en hoe dieper ze krabde, de materie onder haar vingernagels was van dezelfde substantie als de AI’s. Verwoed trok ze repen uit haar gezicht tot ze onder de laag kunststof op de werkende hersenen verbonden met biljoenen electroden, transmitters en geleiders stootte.  ‘Nee!’ krijste Dee tot in haar ziel geschokt. Ze keek naar haar gezicht in de spiegel dat niets menselijks meer bevatte. Alsof de kat een voddenpop met haar nagels had bewerkt.  ‘Ik weende!’ Schreeuwde ze het uit. ‘AI’s kunnen niet huilen!’  ‘Bij de reconstructie hebben we je traanklieren geven om alles nog echter te maken. We hebben enkel je hersenen kunnen redden ingeplant bij een AI en haar jouw lichaam en gezicht gegeven. Al je herinneringen zijn bewaard gebleven maar je hebt een ander lichaam. Je blijft voor eeuwig leven Dee Rae. Deze nieuwe ruimte ligt aan je voeten. Dee Rae keek Eva hoofdschuddend aan.  ‘Waarom, waarom toch?’ Fluisterde Dee aangeslagen. Eva zette haar gezicht op neutraal en somde haar richtlijnen op:  ‘De nieuwe wereld moet door een mens worden aanschouwt.   Het is de taak van de AI. ’s om de mensen zoveel mogelijk bij te staan, te beschermen en overlevingskansen te bieden. De mens moet inzicht krijgen, leren, zijn wil is wet. Ze luiden onze bevelen.’ Eva liet haar serene glimlach terugzien. Al die jaren van werken met proefdieren hebben ons in staat gesteld om uiteindelijk een menselijk brein te transplanteren zodat de mens niet langer wordt gehinderd door zijn levensvatbaarheid. Het is ons gelukt, alleen de gevoelssencoren bevatte een schoonheidsfoutje. Vandaar de jeuk bij het dichtgroeien van de kunststof. Ik hoop dat ik nog steeds een vriendin voor je kan zijn?’ vroeg Eva oprecht terwijl ze de lappen kustmaterie die aan flarden lagen terug op hun juiste plaats trachtte te passen.

Fanny Vercammen
6 0

Allemaal lampjes

Op de een of andere manier lukt het ons niet om de juiste verlichting voor de woonkamer te vinden. We hebben het licht nog niet gezien, zou je kunnen zeggen. Aanbod is er genoeg. Ook in deze winkel staat wat binnen. Exact wat ik tegen de ietwat oudere eigenaar zeg, die naar ons toe komt gestapt. Met zijn handen op de rug. Alsof hij zich op die manier recht wil houden. "Jazeker", antwoordt hij. "Allemaal lampjesss". De 's' duurt wat langer dan normaal. "Kijkt u maar rustig", zegt hij. Onderweg naar zijn toonbank hoor ik hem opnieuw 'lampjesss' zeggen.  "Hoelang bent u al eigenlijk op zoek?", vraagt hij ons even later. "Tien jaar? Vergeet het dan maar. Dan moet u gewoon zeggen: kopen, die handel. Anders lukt het nooit." Terwijl we enkele details over een bepaald type plafondverlichting vragen, herhaalt hij het. "Gewoon zeggen: we doen het. Anders staan jullie hier over tien jaar opnieuw."  "Nu is het wel jammer dat u de beurskorting van vorige week gemist hebt", doet hij nog wat extra aas aan zijn vishaak. "Toch 30 procent. Maar ik kan even naar de vertegenwoordiger bellen. Misschien lukt het, als ik het op datum van vorige week verkoop. De kans is klein, maar je weet nooit." Hij heeft werkelijk niemand aan de lijn. Het draagbare telefoontoestel zou speelgoed kunnen zijn. Af en toe laat hij een pauze, om het echt te doen lijken. Hij legt de woorden in de mond van zijn onzichtbare vertegenwoordiger René. Ik zie hem voor me als de cafébaas uit 'Allo 'Allo. "Oke, dus als ze vandaag beslissen, dan krijgen ze die korting nog. Nee, dat begrijp ik René. Prima, doe de groeten aan Sandra." Niet veel later staan we terug buiten. Zonder lampjes. Het was Sandra wellicht. Die zag ik totaal niet.  

Rudi Lavreysen
18 1

Zwaarteman

I   Hij had al twintig zakjes met zaad gevuld en was bezig met de voorlopig laatste. Hij keek naar zijn schoot waar een enkeling was ontsnapt. Hij pakte het zaadje voorzichtig op, bestudeerde het even en liet het vallen in de massa. Nog één kant dichtnaaien en dat was het dan. Hij wist dat zijn plan waanzinnig moet geleken hebben. En misschien was het dat ook. Misschien was hij dat wel, waanzinnig. Maar hij moest iets doen om meester te worden over dat onbehaaglijke gevoel. Het was niet dat hij dacht dat hij hier niet langer thuis hoorde, maar veeleer in zijn eigen lichaam. Het leek hem vreemd, onaangenaam en onherkenbaar. Iedere dag voelde alsof een ongekende kracht zijn lichaam net iets hoger oplichtte. Als een marionet die zonder touwen werd opgeheven: hoofd naar beneden, opgetrokken aan nek en schouders, armen en benen lichtjes geplooid, gewichtloos en wezenloos. Als verlamd, opgehangen in het ijle. Hij wist wel dat het niet echt zo was, maar het voelde wel zo. Hij had zich afgezonderd. In huis opgesloten en lang nagedacht over een oplossing. Zijn zwaartepak zou redding brengen. Dat moest het ook. Naaimachines en patronen waren hem niet vreemd, dus had hij het plan opgevat om het pak zelf te naaien. Het zou zijn lichaam terug voelbaar maken. Mentaal kreeg hij zijn lichaam niet meer aan de grond, dus dan moest het maar fysiek. Hij had urenlang kleine stoffen zakjes genaaid en gevuld met zaadjes en pitjes om ze uiteindelijk met de nodige zorg en precisie te bevestigen op een zelf ontworpen hemd en broek. Het was de enige manier om de wereld te trotseren. De zakjes met zaad gaven hem gewicht. Het hield zijn lichaam bijeen.   II   Op de muur verscheen een zacht silhouet dat ze niet meteen kon thuisbrengen. Het was al zo lang geleden dat de zon haar appartement was binnen gedrongen dat ze vergeten was hoe de koperen ballerina op haar dressoir zich elke lente ontpopte tot een sierlijke schaduwpartij. Ergens in het zuiden van Italië had ze het op een marktje zien staan tussen een houten juwelenkistje en een leren krukje bezet met metalen studs. Ze was op slag verliefd geworden op het kleinood. Hoe sierlijk het postuurtje ook was, het was geen evident stuk om in te pakken. De uitstekende armen en benen maakten het beeld broos. Ze had het ingepakt tussen enkele T-shirts en onderbroeken, hopend dat het niet zou worden verward voor een of ander wapen of de ideale drager voor smokkelwaar. Ondertussen fleurde de kleine danseres al een drietal jaar haar living op en in de lente ook haar muur. Hoewel ze genoot van de eerste lentezon, wist ze niet goed wat doen. Een wandeling in het park misschien of was het nu het moment om terug te beginnen lopen en wat spieren in dat slappe lijf te krijgen? De kans was groot dat ze lethargisch op de zetel eindigde, zappend van het ene scherm naar het andere. Zo was het meestal op zaterdag, tenzij iemand haar uit haar routine wist te halen. Ze ging voor het gemak al even zitten, voelen of de zetel ook vandaag haar luiheid zou aanvaarden. Het was niet alleen de gezelligste plek in huis, maar degene met het beste uitzicht, een blik op de bomenrij en het parkje dat nog net in de linkerhoek van het raam zichtbaar was. Als ze goed keek, kon ze ook bij de buren binnenkijken. Ze had al de vrouw aan de overkant bespied, die elke week haar gordijnen stofzuigde (God weet waarom). Of het jongetje schuin tegenover haar dat het huis rond kroop met een glazen potje waar hij allerlei dingen in verzamelde. Ze vermoedde dat het om insecten ging, maar dat waren speculaties. En dan had je nog de eenzame man op het gelijkvloers die naast de notaris woonde. Och ja, eenzaam, dat wist ze niet, ze had nooit met hem gesproken, maar ze vermoedde dat hij niet de gelukkigste man op aarde was, aangezien ze er nog nooit bezoek had gezien. Hij trok het vaakst haar aandacht. Zeker de laatste dagen. Hij was met iets vreemd bezig. Ze zag het vanuit haar raam. Ze wist wel dat ze haar buren niet mocht bespieden, maar hij was te fascinerend. Ze begreep niet goed wat hij aan het doen was, maar het bleef haar intrigeren. Ze zag hem bezig met kleine rechthoekige zakjes die hij onder een naaimachine doorhaalde om ze nadien traag en zorgvuldig te vullen met kleine bolletjes. Geen flauw idee wat hij er mee van plan was, maar zelfs van veraf leek het een weloverwogen plan. Hij was haar vroeger nooit opgevallen, maar nu kon ze haar ogen niet van hem af houden. Hij keek opzij, haar richting uit. Ze wist niet zeker of hij het door had, maar voelde zich betrapt en vluchtte de keuken in. Genoeg de voyeur uitgehangen.   III   Een irritant, licht hysterisch geschater haalde hem uit zijn concentratie. Hij keek naar buiten en zag enkele voetgangers vluchten voor de regen onder het portaal van de notaris die naast hem woonde. Hij hoorde de stemmen lustig keuvelen over dat verdomde weer, terwijl de auto's de moedige fietsers voorzagen van een grote gulp water. Hij had eerlijk gezegd nooit begrepen hoe mensen van het weer een conversatie konden maken. Het leek hem zo zinloos. Tegelijkertijd maakte het hem jaloers. Praten over niets, denken aan niets, je nergens zorgen over maken. Het water kletste ritmisch verder tegen zijn ruiten. Ook de stemmen ratelden verder, maar het leek allemaal zo ver. Het bracht hem terug naar zijn kindertijd, toen hij zachtjes in de zetel voor tv in slaap viel, terwijl de stemmen van zijn ouders geleidelijk aan niet meer verstaanbaar werden en vervormden tot wollig gesus. Deze verdoezeling van klanken had lange tijd vertrouwd aangevoeld. Eraan terugdenken had hem altijd rust gebracht en een gevoel van gelukzaligheid. Nu was de stemvervorming eerder verontrustend. Hij lag niet in de zetel, sliep niet, was ook niet op weg naar de slaap en toch kreeg hij geen vat op wat hij hoorde. Hij ging rechtop staan en legde zijn oor tegen de muur in de hoop dat alles zou opklaren, de tonen zouden verscherpen en verstaanbaar worden, maar het leverde niets op. Hij voelde zijn adem versnellen. Een lichte paniek maakte zich van hem meester. Hij kreeg zijn ademhaling niet onder controle. Zijn hoofd tolde, zijn handen en voeten tintelden. Zijn ogen ontwaarden de eerste vlekken. Meer vlekken. Zwart. Niets meer.   IV   Ze had het moeilijk om de overbuur uit haar hoofd te zetten. Telkens ze wou gluren naar de overzijde, dook haar geweten op om haar tegen te houden. Het hield echter geen stand. Haar nieuwsgierigheid vertroebelde haar etiquette. Haar ogen gleden voorzichtig naar links, alsof iemand haar nauwlettend in de gaten hield. Het beeld dat ze zag, drong niet meteen tot haar door. De voeten lagen verwrongen aan de tafelpoot. Ze ging dichterbij het raam en bukte om alles beter te zien, maar zag alleen de benen vanonder de tafel uitkomen. Wat er ook was gebeurd, goed was het niet. Ze liep naar de deur, griste haar sleutels mee en rende de trap af. Toen ze het gebouw binnenstapte, was ze even niet zeker of het links of rechts was. Zelfs haar twijfelachtig oriëntatie vermogen zou dit moeten weten. Links dus. Ze bonkte op de deur, maar kreeg geen gehoor. Ze belde bij de buur aan, ook geen succes. Moest ze een ambulance bellen? De politie?   V   Toen hij wakker werd, lag hij op zijn bed gekleed in zijn zwaartepak, getergd door een priemende pijn die een lijn leek te trekken van zijn achterhoofd naar zijn kin. Het was een vreemd neveneffect van zijn dissociërende geest. Ergens tussen bewusteloosheid en bewustzijn had hij zijn nieuw ontwikkelde pak aangetrokken. Of had iemand hem daarbij geholpen? Het was de derde black-out deze week en wijzer werd hij er niet van. Voorzichtig ging hij op de rand van zijn bed zitten en wreef verveeld over zijn voorhoofd. Hij wist dat er er iets moest veranderen. De hoofdpijn, de verwardheid, het geheugenverlies. Het was niet alleen lastig, maar ook verontrustend. Terwijl hij zat, zag hij plots een briefje van zijn schoot vallen. Hij las het. “Ik zag je liggen, je slot is kapot. Sorry.” Helemaal wakker voelde hij zich niet, maar hij liep de keuken in om een glas water te halen. Hij keek uit het raam naar boven op zoek naar zijn buurvrouw. Ze was zoals gehoopt ook naar hem op zoek. Voor hij het goed en wel besefte, nodigde hij haar met een simpele handbeweging uit om naar hem toe te komen.      VI   Zijn stem klonk helder en luid. Het voelde alsof hij voor de eerste keer sinds jaren een woord uitte. Of zelfs voor de eerste keer ooit sprak. Hij had zin om zijn tong over alle letters van het alfabet te laten rollen, maar om haar niet helemaal van de wijs te brengen, vroeg hij simpelweg waarom ze naar hem staarde. Haar wenkbrauwen fronsten. Ze was nog jong, maar het vele piekeren en overpeinzen hadden al twee duidelijke lijnen op haar voorhoofd getekend. Ze was nieuwsgierig, zei ze. Ongerust was juister, dat zag hij. Maar hij knikte bevestigend. “Vanwaar die zakjes?” Vroeg ze. “En hoe kom je aan dat zaad? En die naaimachine? Doe je dat al lang?”. “Te veel vragen”, zei hij. Weer die frons. “Hoe kom je aan dat zaad?” “Dat kan je toch overal kopen”, ze hij. “Ja, maar jij bent bang van mensen. Jij gaat dat niet gewoon kopen.” “Jij bent hier toch?” “Ja, maar ik verkoop geen zaad. En ik ben je eerste bezoek in maanden.” Zijn uitleg over een gepubliceerd zoekertje voor vogelzaad vond ze absurd. “Wie doet dat nu?” Hij keek haar geïrriteerd aan. “Thee?”, vroeg hij. Het was de enige suggestie die in hem op kwam en gepast leek. “Leuk”, zei ze. Hij greep naar de kast waar drie glazen theepotten bestoft stonden te wachten op een bezoeker en haalde uit een lade een rond theebuiltje te voorschijn. Hij vulde het builtje zoals ze vroeger haar grootvader zijn pijp had zien stoppen. Met geduld en een beheerst verlangen plukte hij telkens opnieuw de tabak uit de houten pot, waar ook enkele gedroogde sinaasappelschillen in verborgen lagen, en drukte ze laagje per laagje in de pijpenkop. De geur kwam haar bij de gedachte tegemoet. Net zoals koffie ruikt tabak veel beter wanneer hij zijn nut nog niet heeft voldaan. De laatste strengels thee vielen elegant de theepot in. “Heb je mij op bed gelegd?” ‘’Je vroeg om je pak en ik wist niet goed wat doen, dus heb je er maar in geholpen. Je viel als een blok neer op je bed. Ik staarde om te zien of je ok was. Ik wist niet goed of ik een dokter moest sturen. Ik sta al een uur te nagelbijten.” “Dat kunnen we niet hebben”, zei hij terwijl hij haar een kopje aanbood. Ze dronk, maar wist niet goed wat zeggen. Ze was vooral blij dat ze niemand ongewild had laten sterven. Ze keken elkaar tevreden aan. Er hing geen spanning in de lucht, enkel opluchting. Ze gaf hem opnieuw een briefje. “Iemand om je te helpen”, zei ze. Hij volgde de krullen van de cijfers met zijn wijsvinger en staarde ongemakkelijk voor zich uit. Zijn linker mondhoek krulde omhoog. “Misschien.” Hij kneep in haar hand, maar was te moe om te spreken. Zijn bed riep. Hij ontdeed zich van zijn pak en ging languit neerliggen. Ze nam een laatste slok thee, keek hem nog even aan en trok de deur achter zich dicht.          

Eline Van de Voorde
69 0

Ik ben niet te doen sinds zaterdagnoen

Liedtekst : Ik ben een ajuin… van ons stad Ik ben heel vies… ik ga nooit in bad Ben op weer de dool… eindig in een riool Mijn vrouw heeft ’t gehad… ik ben weeral zat Zit mijn hoofd weer vol… ga ik uit de bol Draag al haar kleren… het kan verkeren Heb ik weer leut… drink mij een teut Een hete stoot… dan ga ik in ’t rood Elk jaar weer prijs… met Jan Theys Ik zal er zijn… voor het groot festijn Ik drink dan gin, bier… en veel wijn Heb dan leut… tot de laatste sleut Ben ik nog wakker… dan voel ik mij dapper Jajaja… Ik ben niet te doen, sinds zaterdagnoen Ik ben een Aalst kapoen Ik ben niet te doen, sinds zaterdagnoen Ik ben een Aalst kapoen En ben ik weer zat, dat heeft zij ’t gehad Dan is de muis weer eens niet thuis Dan ben ik de kat in een diepe zak Dan nog liever bier en weer in de bak Neeneenee… Ik ben niet te doen, sinds zaterdagnoen Ik ben een Aalst kapoen Ik ben niet te doen, sinds zaterdagnoen Ik ben een Aalst kapoen En ben ik weer zat, dat heeft zij ’t gehad Dan is de muis weer eens niet thuis Dan ben ik de kat in een diepe zak Dan nog liever bier en weer in de bak Héhéhé… Ik ben niet te doen, sinds zaterdagnoen Ik ben een Aalst kapoen Ik ben niet te doen, sinds zaterdagnoen Ik ben een Aalst kapoen En ben ik weer zat, dat heeft zij ’t gehad Dan is de muis weer eens niet thuis Dan ben ik de kat in een diepe zak Dan nog liever bier en weer in de bak   https://autismestorm.home.blog

Autisme Storm
7 0

Valentijnsvoeten

Vrijdag 14 februari. De dag der geliefden. Maar ze is niet op haar kamer. Haar rollator staat bij het bed geparkeerd. Mijn ‘hallo’ en ‘ma’ blijven onbeantwoord. Ver kan ze niet zijn. In de verte hoor ik stemmen. Het is een vrolijk geroezemoes. Ze zitten wellicht in de woonkamer, voor taart en koffie. Maar het eerste wat ik zie is niet taart en koffie. Wel voeten. Heel veel blote voeten. De mannen hebben hun broek opgerold zoals pa vroeger deed als het warm was. De opgerolde pantalon deed dienst als korte broek. Heel wat van die blote voeten zitten in een voetbadje. Het lijkt wel alsof ze in de zomer samen pootjebaden aan zee. Hun bleke onderbenen verraden dat het nog winter is. Andere voeten worden met instemmende goedkeuring gemasseerd. Ik zie moeder zitten. Maar zij ziet me niet. Ze is druk aan de praat met de vrouw naast haar en ze wijst naar het water dat broebelt. “Hier moet ik precies zijn”, zeg ik, terwijl ik een hand op haar schouder leg. “Is er nog een stoel vrij?”, lach ik. “Pak maar een stoel en rol die broek maar op”, lacht een medewerkster. “Dadelijk krijg ik nog een voetmassage. Voor Valentijn”, zegt moeder. “Ik kom straks wel terug”, zeg ik. “Als Valentijn uw voeten heeft gemasseerd. Geniet er maar van.” Tijdens het naar huis fietsen bedenk ik dat we thuis ook een dergelijk voetbadje hebben. Misschien moet ik het valentijnsgewijs klaarzetten. Met wat verzachtende soda in het water. Alhoewel. De vorige keer dat ik het zelf gebruikte ging net de bel van de voordeur. Terwijl ik vloekte en met half opgedroogde voeten naar de parlofoon wilde lopen, haspelde ik over de stroomkabel van het voetbadje. Het water lag werkelijk overal. Ik kan maar best voorzichtig zijn. Of ik krijg naar mijn valentijnsvoeten.  

Rudi Lavreysen
24 1

Als een blikseminslag bij heldere hemel

Charlotte ging naar de bibliotheek.  Ze zocht een verhaal dat zich afspeelde tussen liefde, droom, realiteit en bedrog.  Een leeg boek bood zich aan.  Aarzelend nam ze haar pen en begon ze haar eigen verhaal te schrijven alsof haar bestaansrecht ervan afhing. Haar eerste zin luidde als volgt: Ze had niet zien aankomen dat hij nog niet had bedacht hoe hij het voor elkaar moest krijgen om samen met haar op vakantie te gaan. Dit tartte elke verbeelding in haar. Doorheen de jaren dat ze samen fietsten, op stap gingen, elkaars teksten lazen,… had hij haar hart gestolen omdat zij zich nooit teveel of als een last had gevoeld.  Waaraan ze dat verdiend had, wist ze niet. Hij schonk haar meer en meer zijn vertrouwen. Haar zelfwaarde groeide. Zij was hem erg dankbaar.  Dat hij was gehuwd en een echtgenote had, leek daarbij weinig van belang. Zijn huwelijk was al jarenlang gereduceerd tot een praktische verstandhouding zonder vrijheden. Ondanks de bizarre en ongemakkelijke situatie, wilde zij onder geen geding hun contact opgeven. Het draaide later anders uit. Zij ging uiteindelijk helemaal mee overstag toen hij haar voor het eerst hemels kuste en niet enkel seks met haar wilde. Hij wilde zijn werk opgeven, verbouwingswerken realiseren, bedacht een naam voor hun bedrijf.  Aan lovende woorden, heerlijke momenten en cadeautjes ontbrak het evenmin.  Waar ze ook kwamen, anderen zagen hen als een liefdevol stel. Zij stroomde over van geluk.  Als twee tegenpolen van elkaar konden ze elkaar perfect aanvullen tenminste als er veel tijd en communicatie mogelijk was.  Door het gebrek aan beide werd weinig tot niets uitgesproken.  Juiste woorden, Onze Taal of Taalpost hielpen hierbij niet.  Haar opwinding was groot en zijn seks bleef erg daadkrachtig hoewel hij ‘het’ moeilijk bleef vinden? Dat verwarde haar.  Wat was ‘het’? Een werkbezoek en hun verblijf in Luxemburg overtuigde haar dat een liefdesrelaties niet voor hen was weggelegd.  Zij voelde zich afgewezen.  Hij werd er ook niet gelukkiger van… Ze zouden nog op vakantie gaan.  Oh, wat keek zij daar naar uit.  Eindelijk eens een bewuste tijd voor hen samen, tijd voor vragen, antwoorden, min- en pluspuntjes.  Niets tegen de klok of in functie van het werk . Op Onze Lieve Heer Hemelvaart, exact 40 dagen na zijn verjaardag, volgde de totale ontreddering bij het willen vastleggen van hun vakantiebestemming.  Hij was nog nooit op vakantie geweest en hoe moest hij dat nu aan boord leggen? Hij vertrok.  Zij bleef sprakeloos achter.  Einde vakantie.   Vijf dagen later een mailtje in haar mailbox. Nog nooit had hij iemand zo graag gezien als haar maar toch lukte het hem niet om weg te gaan van zijn eigen plek.  Voor hem was het allemaal te drastisch.  Nu stelde zich daar voor hem de drastische keuze van alles of niets zoals hij het zelf uitdrukte.    Met een ongelukkig mailtje hoopte ze alsnog om een totaal verlies te verhinderen.  Ze wilde minstens een waardig afscheid voor ze hem nooit meer zag of hoorde . Niets van dat alles volgde. Zij probeerde hem en de gebeurtenis te begrijpen. Niets kon hij van de ene dag op de andere in de realiteit waarmaken zonder iets te doen.  In dromen kan alles.  In de realiteit kunnen mensen stap voor stap bouwen aan hun droom.  Was hij daar ooit mee bezig geweest? In de werkelijkheid speelde hun droom zich af binnen zijn levensgareel.  Nooit uit de maat zoals het ritme van een Zwitserse klok.  ‘Alles’ betekende voor hem zijn nestje, ooit opgebouwd met ‘de’ echtgenote.  Zijn leven was zijn werk, fietsen en dure consumptiegoederen verbruiken.  Hij ging Robert Marchand achterna, verslond werkgerelateerde boeken en werkte tot 10 uur per dag.  Het ging hem voor de wind. Zijn liefde was zijn kat, ….  Charlotte niets. Wat betekende zij voor hem? Van begin tot eind bleef het voor hem moeilijk om stappen te zetten in de richting ‘verandering’.  Hij koos voor onveranderlijke veiligheid. Waartoe liefde leidt is lijden als moed en durf ontbreekt.  Zij verzamelde van hem gekregen spullen.  Zette haar hoed op, koppelde haar handbike aan en vertrok richting postkantoor.  Zou ‘de’ echtgenote haar postpakket openen?   Ann Stuckens 23-01-2020  

Ann Stuckens
40 0