Zoeken

Patatten met snottebellen

Een man van pakweg zeventig jaar, al kan het ook een jong uitziende tachtiger zijn, speurt in een taverne naar een vrijstaande tafel. In zijn kielzog schuifelen twee jongemannen. "Opa met zijn kleinzonen", zeg ik. Het koppel naast ons zwaait naar de man. De vrouw maakt daarbij ietwat overdreven lipbewegingen, zonder een geluid voort te brengen. "Wij vertrekken zo", liplees ik. "Dat is vriendelijk", zegt de man. Ik begrijp dat ze net voordien samen een grote militaire begraafplaats bezocht hebben. De kleinzonen zijn onder de indruk. "Opa heeft nog gezien dat ze de stoffelijke resten van de soldaten met vrachtwagens tot hier brachten", zegt hij. Grootouders spreken vaak in de derde persoon over zichzelf. "Misschien vertellen zijn kleinkinderen dat verhaal volgende week wel in de klas", fluister ik. "Of hij kan het er beter zelf vertellen. Een verhaal uit eerste hand blijft altijd meer hangen." De oudste van de twee kleinzonen heeft de leeftijd om een pintje te bestellen. Opa knikt goedkeurend. Als hij even later een foto neemt van zijn kleinzonen, zegt de oudste dat hij die maar niet naar hun papa moet sturen. Aan hun accent hoor ik dat de kleinkinderen aan de andere kant van het land wonen. De jongste heeft onlangs een voetbalwedstrijd in de streek van Brugge gespeeld. Op een slecht veld. "Een patattenveld dus", zegt opa. Waarna hij moet uitleggen waar die naam vandaan komt. "Alsof ze net aardappelen hebben uitgedaan op het veld", verklaart hij. "Ik heb vroeger vaak op echte patattenvelden gezeten", zeg ik tegen mijn vrouw. "De aardappelen gerooid in de tuin of op het veld. Op onze knieën. Onze pa met de riek en ons ma met een rode doek op haar hoofd. Ik zie ons nog zitten. Met de ijzeren mand om de aardappelen in te doen. Het leek wel eens scène uit een oud schilderij. Op zich leuk om te doen, maar af en toe graaf je een rotte aardappel op. Behoorlijk vies, zoals snottebellen." "Zeg, we gaan dadelijk wel eten", zegt mijn vrouw. "En als je dan 's avonds in bad ging", ga ik verder alsof ik het niet gehoord heb, "zag het water achteraf zo zwart als de nacht. Precies alsof er inkt in plaats van water in het bad zat. Het groene schuursponsje lag klaar, samen met de gele bus Cif, om achteraf het bad terug netjes te maken. Drie dagen later kwam er nog zand uit mijn neus." "Jij moet later ook van die verhalen vertellen", zegt mijn vrouw. "Opa heeft vroeger nog veel patatten geraapt, kan je dan zeggen." Net op dat moment brengt de ober ons eten. "Inderdaad", zeg ik. "Patatten met snottebellen."

Rudi Lavreysen
5 0

Het is rap gebeurd

Zondagavond in de wachtzaal van de spoed. Ondanks de urgentie van sommige letsels is iedereen er gelijk voor de wet. Wachten tot je aan de beurt bent. Er komen extra stoelen. "We hebben een tweede urgentie-arts opgeroepen", komt de eerste zeggen. Wegens de onvoorziene drukte. Voor ongevallen tijdens sportwedstrijden, zoals onze voetballer en zijn knie. Hij is niet alleen. Nog een voetballer en twee handballers hebben ook iets … aan de hand. En accidenten tijdens feestjes. Een man komt met een zwaar bebloede keukenhanddoek tegenover me zitten. De handdoek krijgt het bloed niet geabsorbeerd. Er vallen druppels op de vloer. Zijn gezicht ziet zo wit als de handdoek ooit geweest is. Ze laten hem gelukkig snel binnen. Was het een mes? Glas? “Het is rap gebeurd”, zegt een mevrouw. Het tv-toestel aan het plafond staat aan, maar het ruist en kraakt. Alsof het sympathiseert met de gewonden. Later op de avond zitten we in een nieuwe wachtzaal. Een man leunt tegen de deurstijl. “In het ziekenhuis kom je maar voor één ding voor je plezier. Als er iemand bevallen is”, zegt hij. Waarna hij zelf naar zijn buik kijkt. “Nee, het lijkt zo, maar ik ben nog niet zover”, lacht hij luid. Een andere man vertelt honderduit over de kwetsuur aan zijn voet. Hoe hij de hele week heeft rondgelopen met een dikke enkel. En dat ze allemaal niet zo flauw moeten doen. Later zien we in de deuropening een voet in het plaaster voorbijkomen. Vervolgens de praatjesman met een bedrukt gezicht en dan zijn vrouw die hem voortduwt in de rolstoel. “Nu heeft hij het niet zo druk”, lacht de man die nog altijd tegen de deurstijl leunt. Als we later met slecht nieuws over de voetballersknie naar huis vertrekken zie ik dat de tv in de eerste wachtzaal nog altijd kraakt.

Rudi Lavreysen
119 0

Afterstorm

Na een eenzame liefdeloze nacht, wanneer de koude wind, de vorst en dauw verstrooit, nog voor het daglicht wenkt, herrijs ik! Naakt en onbemind. Moe van wat het innerlijke gevecht tussen dromen en werkelijkheid brengt. Aan genot onthouden en met zacht gefluister van een stem op de achtergrond ontwaakt. Groots en spookachtig, met uitpuilende ogen in wit en met een starende blik. Sterker dan gedachten en met trage bewegingen komt het tot leven. De vorst prikt zacht en geeft brandende kussen zo teder als de liefde , en zo koud als de dood. Zijn lippen, trillend van verrukking, ruisende lakens en een mond die ijle ademtocht uitstoot ver in de grijze stilte van de ochtend. Langzaam verschijnt hij, zijn ogen geopend, boven haar hoofd een zwarte hemel vol schitterende sterren. De lucht die uit haar mond ontsnapte, bracht haar ademhaling langzaam op gang waardoor haar gestalte en haar gemaskerde gezicht oplosten in de duisternis. De klanken van viool zweefden door de ijle lucht naar hen toe. Hoge muren doemden voor haar op, groot en duister met hoge beschilderde glasramen en een puntdak uit lood dat met puntige pinnen in allerlei vormen was bezet. Haar gedachten waren warrig en haar hersenen leken als een kwaadaardige zon uit elkaar te spatten in haar broze schedel. Maar toen zij hem aankeek, kon zij zich nog steeds herinneren wat er verscholen zat achter die hoge muren. Hoe kon het ook anders? Ze had maandenlang het huis verkend met de passie van een geliefde die ze veel te lang had moeten missen. Ze was door de kronkelende gangen gelopen, had wenteltrappen beklommen en was betoverende vertrekken binnengestapt. Het was allemaal nog... tot in de kleinste details opgeslagen in haar beschadigde hersenen. De bloedrode kamer met de lichtgevende rozen, de balzaal met de dansende vlinders. De kamer met de maskers waar het licht van een onzichtbare zon een spinnenweb in goud veranderde. Kamers vol schoonheid. Maar in het huis bevonden zich ook kamers die stonken naar verderf en narigheid. Kleine kamers met vochtige verrotte muren waar ze de starre ogen kon aanraken die uit het plafond groeiden. Troebele ogen die toekeken hoe zij als nachtvlinder door een labyrint van beelden en gedachten zweefde. Zij kende de volgorde en vaak ook de opeenvolging van de dingen die te gebeuren stonden. Waarom kostte het haar dan zoveel moeite om haar hoofd, dat aanvoelde als een kapotte gloeilamp helder te houden? Ze voelde hoe de lakens die haar in een stevige greep hadden gehouden gedurende de nacht over haar naakte lichaam gleden enze vroeg zich af hoe het zou zijn als ze naakt in het binnen schijnende licht zou bekeken worden. Plots werd het duister doorboord door een vriendelijke lichtstraal. Iemand had een lamp aangedaan in de kamer. Ze probeerde een kreet te onderdrukken, maar de spieren in haar keel weigerden om mee te werken. Het licht viel door de openstaande deur en achter de verlichte rode en purperen glazen ruitjes dook een schaduw op die roerloos bleef staan. Er kwam beweging in de schaduw en hij stapte de kamer binnen, terwijl hij verder liep kon ze zijn geur ruiken en haar hart ging als een wilde tekeer.Ze had al die tijd geweten dat hij er was. En nu kwam hij haar redden......   Zijn ogen straalden vanachter donkere brilglazen en zijn hoofd ging schuil onder een trendy hoofddeksel. De kleine monniksaap zat op zijn schouder,pikzwart. Zelfs in het vage licht zag ze hoe de vacht van de aap glansde. Hij ging op zijn knieën zitten naast het bed, boog zich voorover en keek haar recht in het gezicht. Een gouden schijnsel viel over haar schouder en om zijn nek droeg hij een dunne ketting met een hangertje in de vorm van de letter M. Het stak glanzend af tegen zijn zwarte kleren. De klanken van de viool die van ergens op de achtergrond kwamen, waren nu veel duidelijker te horen en ze herkende de muziek 'Andante Cantabile"van Tsjaikovski. Het eerste strijkkwartet opus 11, de extatische noten riepen haast vergeten herinneringen op. De laatste keer dat zij deze muziek hoorde, brandde er vuur in de open haard. Op de donkere houten tafel stonden twee glazen rode wijn te wachten op een zilveren dienblad. Dit hield ze niet langer vol en smekend bewoog ze haar armen en strekte ze naar hem toe. Hij zou haar meenemen, hij zou haar veilig naar een ander oord brengen. Hij keek haar bezorgd aan en de rimpeltjes in zijn voorhoofd spraken boekdelen. De aap sprong met een kreet op het bed en overal in de kamer in het rond, ze zag niets anders dan de glanzende ketting met de letter M die voor haar ogen bengelde. Zijn beeld was verdwenen en enkel de geur was gebleven. Uitgeput viel ze weer neer en keek naar haar gestrekte naakte lichaam, dat koud en eenzaam achter bleef.  

Joke111
0 0

6 X Godverdoemme

6 X Godverdoemme Toen Patje vertrok op de Zündapp die nog van Moe was geweest, regende het nog niet. Er hing geen wolkje aan de lucht. Het was volkomen helder en de zon scheen lichtjes, maar bij het binnenrijden van Sint-Lenaarts werd hij totaal verrast door een gigantisch onweer. Daar had hij niet op gerekend. ‘Godverdoemme,’ vloekte hij, ‘wat een kutweer. Als ik dat had geweten.’ Hij ging, zoals zo vaak op donderdag, op de markt twee kiekenbillen kopen en misschien een blokske kaas. De eerste kiekenbil zou hij ’s middags, met een boterham, opeten. De tweede ’s avonds, koud met wat mayonaise erbij. Op de terugweg haalde de brommer makkelijk zevenenzestig kilometer per uur, want hij had wind in de rug en het waaide wel stevig. Bovendien was de brommer van Moe opgevoerd. Toen hij zeiknat thuiskwam, haalde hij zijn kiekenbillen uit zijn tas. Hij trok zijn natte kleren uit, plofte in zijn onderbroek in de eikenhouten fauteuil en schakelde de TV en video in om een pornofilm te bekijken. Na welgeteld drie minuten, tijdens een oninteressante scène, liep de film met een groot gekraak vast. De VHS band zat gekneld. Er was in alle geval iets mis. Zenuwachtig duwde Patje op alle knopjes. Vooruit, achteruit, … nog een keertje proberen: vooruit, achteruit, … Niks hielp. Hij deed een poging hem eruit te halen- eject- maar ook die mislukte. Tot slot gaf hij op het oude, versleten toestel een geweldige klap, maar de film bleef geblokkeerd zitten. ‘Godverdoemme,’ vloekte hij, ‘ik maak er korte metten mee.’ Patje, gekleed in zijn onderbroek en sloefen, flikkerde uiteindelijk zijn videorecorder- inclusief de vastgelopen Duitse pornofilm- in de grijze container. Gelukkig kieperde hij er een gewone vuilzak bovenop om te verdoezelen dat er elektrisch materiaal in zat dat je afzonderlijk zou moeten aanbieden op het containerpark. Hij nam zich voor minder vaak te masturberen en als hij dan zin had, zou hij het doen op fantasie en onvergetelijke dierbare herinneringen aan enkele levendige plaatjes uit pornoblaadjes. Op dit moment was zijn libido trouwens door zijn kledij, de koude buitentemperatuur en de ergerlijke technische mankementen aanzienlijk verschrompeld. Door de zoveelste wolkbreuk en de slechte staat van het dak van de achterbouw sijpelde er water bovenop de tafel. Hij zette een kookpot onder het enerverende lek, schoot snel een jeans en een versleten hemd aan, en ging naar de voorkamer. Daar heeft hij zijn modelbouwatelier. Gisteren was hij begonnen aan de Junkers Ju 87B- Stukka op schaal één tweeënzeventigste. Hij bekeek het plannetje nog eens zeer aandachtig. Patje had veel ervaring en was vaak bezig in de herfst en de winter met modelbouw, maar tot zijn grote ongeloof ontbrak er een stukje in de modelbouwdoos. ‘Godverdoemme,’ vloekte hij, ‘hoe kan dat nu in godsnaam.’ Nog enigszins hoopvol en zonder te bidden voor de heilige Antonius zocht hij heel de kamer af. Prompt gaf hij het op, bakte wat spek, at er een boterham bij en dronk lusteloos wat lauwe koffie. Hij keek nog wat zappend TV maar zoals zo vaak boeide bitter weinig hem. Plots dacht hij aan een deel van zijn collectie singletjes die hij nog van zolder moest halen. Op zijn dooie gemakje slenterde hij de trap op. Hij opende het luik naar de zolder, de uittrekbare ladder kwam met een kort gekletter tevoorschijn - normaal gesproken kon die zijn gewicht dragen- en kroop er tegenop. Met zijn buik als twee zakken cement kwam hij vast te zitten in de opening. Hij probeerde zich los te wringen richting zoldering, maar dat liep fout. Daarna slaagde hij erin los te komen en nog net zijn evenwicht te bewaren op de dunne zoldertrap. Het kostte hem vijfendertig minuten. ‘Godverdoemme,’ vloekte hij, ‘het zit niet mee vandaag.’ Rond twintig over acht lag hij al lekker warm in zijn stinkende bed met twee dekens. Die nacht had Patje een fabuleuze droom. Hij had een ernstig en zeldzaam gesprek met zijn engelbewaarder. Nog merkwaardiger was dat hij het zich ’s ochtends compleet kon herinneren.   Engelbewaarder: ‘Waarom drink jij toch zo veel?’ Patje: ‘Geen idee. Het is plezant zo.’ Engelbewaarder: ‘Dat loopt nog eens fout af. Ik heb mijn handen wel vol.’ Patje: ‘Tja, het zij zo.’ Engelbewaarder: ‘Wil je niet oud worden?’ Patje: ‘Neen, niet per sé of kost wat kost.’ Engelbewaarder: ‘Denk je niet dat je soms wat overdrijft?’ Patje: ‘Ik weet niet beter. Ik vind het wel leuk zo.’ Engelbewaarder: ‘Vaak heb ik je kunnen helpen.’ Patje: ‘Weet ik. Merci.’ Engelbewaarder: ‘Ik had beter moeten weten.’ Patje: ‘Maakt niet uit.   Na zijn ontbijt, bestaande uit drie koppen koffie, vier Bastos en twee boterhammen met paardenvlees-niet uit de Lidl maar van de beenhouwer in het dorp- ging hij “zuiver op karakter” naar zijn werk als slordig boekbinder in de beschutte werkplaats. Buiten was het ijskoud. ‘Godverdoemme,’ vloekte hij, ‘ik was beter met de bus gegaan.’ Na die vermoeiende vrijdag was de vervelende werkweek voorbij. Patje kwam verkleumd aan in zijn huis in een rustige, doodlopende straat net buiten de bebouwde kom. Het was ondertussen zachtjes beginnen sneeuwen. Hij trok een proper hemd aan en dronk alvast vijf pintjes aan de keukentafel dicht bij de gaskachel. Hij had vorige week in het café bij Chantal een koper gevonden voor zijn verzameling pornofilms. Het was bijtend koud en er woei een snijdende noordenwind. Hij zette de blauwwitte bananendoos vol met video’s op de achterste slijklap en bond ze vast met een caoutchouc snelbinder. Het was een opvallende collectie. Het brommerke pruttelde even en startte dan met hevig gebrom en gekwetter. Patje vertrok. In het dorpscentrum ter hoogte van de Voorzorg, glinsterde een akelige ijsplek. Hij slipte spectaculair op deze venijnige ijzel en ging met zijn kloten tegen de grond. Hij greep meteen naar zijn gekneusde heup. ‘Godverdoemme,’ vloekte hij, ‘ik wist dat er vodden van gingen komen.’ Door de val scheurde de doos en schoven zijn video’s dwars over de weg tot juist voor café ‘den Boemel’. Chantal, de bazin, en boer Mertens, haar enige klant, schoten wakker en dachten alle twee: ‘Wat is dat allemaal?’ Het vroor en het kraakte. ‘Kom jij mij zo je collectie overhandigen,’ zei boer Mertens lachend ‘Da’s sympathiek.’ ‘Doe niet onnozel,’ reageerde Patje kwaad. Hij trok pijnlijke grimassen en wreef over zijn gekwetste linkerflank, zo ongeveer van de knie tot in zijn zij. Het Flandriake was ongeschonden. Chantal, boer Mertens en Patje verzamelde de VHS banden en staken ze terug in de gehavende doos. ‘Wat moet gij drinken?’ vroeg de cafébazin professioneel. ‘Doe mij maar een trappist van Westmalle,’ antwoordde Patje, ‘dan kan ik een beetje bekomen.’ Hoe hij die avond thuis was geraakt, herinnerde hij zich niet meer. Zijn bromfiets stond nog voor het café. Het vroor nog steeds.   Maandag drie februari gaf Patje zijn Sanseveria’s water. Dat was negen weken geleden. Tegelijk tuurde hij wat door het raam en zag een politiecombi traag voorbijrijden en stoppen voor het huis van Sjarel. Eigenaardig genoeg stapten er geen twee geüniformeerde politieagenten uit, maar een bloedmooie, jonge vrouw en één lange politieagent. Was die vrouw ook een politieagente? En wat kwamen ze hier doen?                                                                                                                                       

Hubert Grimmelt
0 0

Een misvatting

"Het is een misvatting", zeg ik tegen mijn vrouw. "Een wijdverspreid misverstand. Dat oudere mensen door hun leeftijd langzaam stappen. Dat het met de jaren allemaal wat trager gaat. Zeker bij mensen die alleen zijn." We zitten aan de enige tafel van het gezellige koffiehuis waar je rechtstreeks op de straat kijkt. De andere mensen in de zaak moeten langs onze hoofden proberen te zien, vooraleer ze een glimp van buiten opvangen. Het is een tafel waarvoor gevochten wordt. Bij het plein zien we de man langzaam stappen. "Ik ken hem via zijn vrouw”, vervolg ik. “Door het vrijwilligerswerk dat ze deed. Hij is nu een paar jaar weduwnaar. Ik herinner me dat ze vertelde dat haar man ziek was. Vrij ernstig. Toch is zijn vrouw eerder moeten gaan. Van zijn ziekte is hij goed hersteld. Je ziet hem nu dikwijls ergens alleen een koffie drinken." "Het is niet hun leeftijd”, zeg ik. “Of hun fysieke toestand. Ze stappen langzaam om de tijd te vertragen. Met elke stap die ze buiten zetten, moeten ze binnen niet voor de tv zitten. Daarom bewegen ze zich, misschien onbewust, traag voort.” “Ik begrijp het wel. Ik zou mijn pas ook inhouden. Zeker tijdens de donkere wintermaanden, als je om vijf uur de afstandsbediening naar de beeldbuis richt. Alsof je een knop indrukt om de dag af te sluiten." Buiten houdt de man halt bij een kennis. Zijn handen sierlijk op de rug. Op zijn hoofd draagt hij een pet tegen de kille najaarslucht. Het is een groene pet met gewatteerde oorkleppen, die hij kan laten zakken als het te koud wordt. Nu staan ze omhoog. Wellicht om zijn gesprekspartner goed te kunnen verstaan. Een paar tellen later stapt hij verder. We zien hem nog net. Hij is ondertussen heel klein. Ik meen te kunnen zien dat hij de gewatteerde oorkleppen ondertussen heeft laten zakken. Daarna verdwijnt hij uit ons zicht door het raam van het koffiehuis. Langzaam stappend en de tijd vertragend. De tijd dodend. 

Rudi Lavreysen
16 0

Niet huilen

  Hoe hij daar ligt. Zijn lange benen die reeds licht verwelken, zijn buik een kuil van pijn. De botten duwen tegen zijn huid. Hij vervloeit in wit. Op tijd zijn is nooit mijn sterkste punt geweest maar vandaag ben ik veel te laat. Gisteravond heb ik zoals altijd naar het journaal gekeken. De nieuwsstroom waarin de ellende van de wereld wordt gevat in bewegende beelden heeft altijd een kalmerende uitwerking op mij. Ik word niet neerslachtig van vaders met een kind op schoot te midden van geraamtes van een kapotgeschoten stad. Piëta. Het leed is te groot. Ook nu kan ik niet huilen. Ik kijk en blijf kijken naar het afgedekte lichaam tot mijn oogbollen prikken aan de achterkant van mijn hoofd.  Maar tranen komen niet. Ik voel slechts een onbestemd geduw achter mijn navel. De dans van mijn ingewanden. Onder het laken prikken zijn knieën, zijn schouders als een landschap van sneeuw. Ik stel mij skiërs voor die vanaf zijn romp de afdaling naar zijn bekken maken. Het is stil in de bergen. Het enige geluid is het zachtjes zoemen van de TL-lamp boven mijn hoofd. Misschien moet ik in mijn hoofd op zoek naar de noten die altijd iets breken van binnen; Bach’s sicilienne of Miles Davis' Ascenseur pour l’échafaud. Trage klanken die zich een weg zoeken naar diepere lagen en daar iets aantreffen dat zich uiteindelijk zal overgeven aan de zachte kant van het bestaan. 'Bent u familie?’ De stem klinkt hol in de lege ruimte. Het woord klinkt even hol als de stem. Familie is als een klaterlach die galmt in bloeiende bomen, handen die plakken van limonade en een mond vol zelfgebakken cake. In plaats daarvan proef ik een vage metaalsmaak. Ik heb mijn lip kapotgebeten en knik.  Mijn moeder had hier allang moeten zijn. Mijn moeder zou geen gelegenheid laten voorbij gaan om het gewonde dier te spelen. Ze is op haar best als ze haar leed als sterke vrouw mag verbijten. Zie mijn pijn die ik tracht te beteugelen en ondertussen is het aan jou om mij te helen, dat is mijn moeder. De ruimte is leeg op het bed en een stoel na. De gordijnen voor het raam zijn gesloten en net iets te kort. Ze bewegen licht door de tocht onder het raam. De kamer is koud. De verpleegster laat de deur terug dichtvallen. Ik ga zitten. ‘Het is lang geleden, pap. De laatste keer dat ik je zag had je net frietjes gehaald. We kwamen elkaar tegen voor je voordeur, weet je nog. Je keek schuldig omdat je voor mij niets had meegebracht. Ik zei dat het niet erg was, ik bleef niet lang.’ Hoelang zou ik hier kunnen blijven zitten? Eén uur, twee uur, om dan gillend naar buiten te lopen en naar iedereen die het wil horen, te roepen dat het niet mijn schuld is. Of misschien ook wel. Het telefoontje kwam laat gisterenmiddag. Ik was niet voorbereid. De stem vertelde dat ze hadden gedaan wat ze konden. Dat het misschien beter was zo. Alles is beter als je niets meer voelt.  Hij kon haar moeilijk loslaten. Nadat mijn moeder was opgestapt heeft hij nooit meer echt iets geprobeerd in zijn leven. Ook naar mij had hij het opgegeven. Mijn vader belde twee keer per jaar: op mijn verjaardag en met Kerst. We wisselden woorden als kleine kadootjes die we onzorgvuldig hadden ingepakt, snel maar toch goed bedoeld. De kou zet mijn benen in beweging maar dichterbij komen in de stilte die hij uitstraalt, voelt als langzaam een ijszee in waden. Ik ga terug zitten en wrijf vruchteloos mijn benen warm. Ze was recent aan de andere kant van het land gaan wonen. Daar kan mijn moeder eindelijk zichzelf zijn. Ze belt me elke dag, eind van de middag, tegen schemer. Haar spoken moeten bestreden worden met het verslag van de dag. Ik heb vaak geprobeerd om niet op te nemen. Maar dan blijft ze doorbellen, ook in mijn hoofd. ‘De slager waar ik nu al een half jaar kom, zegt nog altijd geen goedendag.’ ‘Maar moeder, dat is vast niet zo bedoeld. Die man ziet elke dag honderden klanten.’ ‘Zo druk is het daar anders niet. Let je nog wel op je gewicht? En vergeet niet regelmatig je haar te wassen.’ Hoe kan zij weten dat ik heb besloten om de rekwisieten van mijn kinderjaren op te sluiten in een kamertje zonder deur. Ik heb geen broers of zussen. Mijn oma leeft nog maar zij woont in een bejaardentehuis en kan al twee jaar geen zinnig woord meer uitbrengen. Mijn moeder bezoekt haar elke maand, met een fles rode wijn. Die ze vervolgens zelf opdrinkt. Voor de gezelligheid. Als mijn oma daarna wordt weggereden naar haar plat geprakte eten vertrekt mijn moeder met het idee dat zij in ieder geval een goede dochter is. De verpleegster komt binnen met een aantal formulieren. Terwijl ze de papieren uitspreidt op de tafel kijkt ze mij vragend aan. Was zij het die mij gisteren heeft gebeld? Ik wil haar honderd vragen stellen. Er komt er slechts één. ‘Mag ik gaan?’ ‘Ik wil u graag nog en paar vragen stellen.’ Ik knik met tegenzin. ‘Was u op de hoogte dat hij hier al een aantal weken verbleef?’ Een aantal weken. De laatste keer dat ik hem sprak was in augustus, het is nu november. Ik heb mij intussen nooit afgevraagd waar hij was. Ik veronderstelde hem op zijn versleten sofa, voor zich uit starend naar de dag die langzaam voorbij drijft. De laatste weken lag hij dus hier en staarde hij naar een vaalwit plafond. En schuurde een deken van karton over zijn knieën. ‘Uw vader heeft verschillende keren bezoek gehad maar we kunnen haar niet bereiken. Er moeten nog papieren getekend worden en uw moeder kon dat vanmorgen niet doen.’ ‘U bedoelt dat mijn moeder is geweest?’ ‘Uw moeder was hier inderdaad vanmorgen maar enkel directe familie kan de formaliteiten afhandelen.’ ‘Ik dus.’ ‘Ja. Uw moeder suggereerde vanmorgen dat u waarschijnlijk niet ging komen. Wij hadden u dus niet verwacht. Maar nu u er bent kunt u het misschien afhandelen?’ Ze schuift de papieren naar mij toe en houdt een pen in de aanslag. Ik pak de pen zonder nadenken en kriebel mijn naam op de plaatsen die zij aanwijst. Drie handtekeningen bezegelen de overdracht, vanaf nu is mijn vader van mij. Maar wil ik hem wel?  De schuldbewuste blik in zijn ogen zag ik vaak als teken van onvermogen. Schuldig voelde ik me, onder die blik. Alsof ik het kon rechttrekken, alles wat krom was. Bach is opgehouden met spelen in mijn hoofd. Ik ging niet komen. Zij had gemeld dat ik niet ging komen. Hoe vaak had zij niet voor mij beslist wat de volgende stap ging zijn. Altijd een stap in de richting die zij aanwees. Ik was vier jaar geleden een ander pad ingeslagen maar mijn moeder denkt dat ik nog altijd achter haar loop, concentrerend op haar rug. Ik ging niet komen. Omdat zij beslist had dat ik niks meer met hem te maken wil hebben. Ik denk aan hem, op afstand, omdat niet aan hem denken hetzelfde zou zijn als erkennen dat hij heeft gefaald. Ik veronderstelde dat ik hem op afstand dichtbij kon houden. ‘U kunt vanaf nu de begrafenis regelen. Uw vader wordt zo dadelijk overgebracht naar het mortuarium. Daar kunt u verder afspreken of u nog een laatste groet voor de nabestaanden wenst.’ Ik kan dit, dit is wat dochters doen. Ik ga nu naar zijn huis en zoek daar in de lades van zijn lelijke tweedehands wandmeubel naar de namen die hij de laatste keer dat ik op bezoek was achteloos op een enveloppe van Telenet had geschreven. Hij streek hem een paar keer glad om te laten zien dat deze enveloppe niet bij het oud papier zou belanden. Hij gaf toe dat het er niet veel waren maar dat hij deze mensen graag op zijn begrafenis wilde. Het leek mij een daad van melancholie gepaard met een vorm van aandacht zoeken. Toen. Terwijl ik mijn auto uit de parkeergarage van het ziekenhuis manoeuvreer, bel ik met mijn moeder. In gedachte overloop ik het lijstje in mijn hoofd: niet ingaan op insinuaties; alleen reageren op wat er letterlijk wordt gezegd; rustig blijven ademhalen. ‘Moeder, ik ben bij papa geweest. ‘ ‘Ah, zo.’ Stilte. ‘Hij was allang niet goed. Hij dronk teveel, dat deed hij vroeger al. Maar recent is het verergerd denk ik.  Je kent je vader, het zou mij niet verbazen als hij zich doodgedronken heeft. ‘ ‘Hij heeft een nieuwe vrouw.’ Terwijl ik het zeg vind ik het kinderachtig klinken. ‘Ach kind, hoe kom je daar nu bij. Je vader kan niet eens een cavia onderhouden laat staan een vrouw.’  ‘Waarom heb jij me niet gebeld vanmorgen toen je naar het ziekenhuis ging. Je belt me elke dag met onzinverhalen en hierover hoor ik niks.’ ‘Kind, doe niet zo dramatisch. Ik wist dat ze jou gisteren al gebeld hadden. Ik had geen zin in jouw verwijten en ik ging ervan uit dat je toch niet zou komen. Een echte vader kan je hem toch moeilijk noemen…’ Ik hang op zonder nadenken. Ik heb nog nooit eerder een gesprek met mijn moeder beëindigd en ik heb er onmiddellijk spijt van. Ik had moeten doorvragen, haar op de rooster leggen tot ze zwart ziet. Ik heb een lijstje, overgeschreven bij de kapper uit een Feeling-artikel over dominante moeders, en daarmee probeer ik in elk gesprek één leugen te doorprikken. Vandaag is die poging opnieuw gesneuveld op het slagveld van mijn goede voornemens. Ik heb moeite mij te concentreren. De weg naar het huis van mijn vader ken ik alleen vanaf mijn appartement. De gps vertelt dat ik over een kwartier op mijn bestemming ben. Langzaam laveer ik mij door het drukke verkeer en in mijn hoofd tollen vragen die nood hebben aan een verklaring. Hoewel ik al heel mijn leven deskundig ben in het ontwijken van vragen die geen antwoord krijgen, voel ik dat die strategie op zijn einde loopt. Een nieuwe strategie dient zich vooralsnog niet aan. Op de radio zoek ik naar Klara in de hoop dat violen of cello’s mijn donkerste gedachten kunnen afwenden. Zelf heb ik nooit een instrument bespeeld. Op de een of andere manier is voor mij de taal van muziek alleen begrijpelijk als ik het hoor, zodra ik noten moet lezen en vervolgens mijn handen in beweging moet zetten, blokkeer ik. Er is geen weg tussen mijn hoofd en mijn handen. En ook niet tussen mijn hoofd en mijn hart. Aangekomen bedenk ik dat ik geen sleutel heb. Laten we hopen dat hij zijn buren vertrouwde en daar een sleutel achter liet. De vitrage van de buurvrouw beweegt licht als ik aanbel. Eerst kijken, dan beslissen. Ze  besluit gelukkig in mijn voordeel en opent de deur op een kier. Haar grijze haar steekt scherp af bij haar huid die is overwoekert met dunne haarvaatjes. ‘Sorry voor het storen, maar ik vroeg mij af of u een sleutel van mijn vader heeft.’ ‘Uw vader?’ ‘Ja, de buurman van nummer achtenzestig.’ ‘Ach nee meiske, uw vader spreekt met niemand dus ook niet met mij. Is hij niet thuis?’ ‘Hij ligt in het ziekenhuis en ik kom zijn papieren halen.’ Dood is een woord dat zich niet makkelijk nestelt in een vluchtig gesprek. ‘Ik denk dat uw vader de achterdeur altijd openlaat. U kunt het eventueel via mijn tuin proberen.’ Ze opent aarzelend de deur naar haar muffe gang. Ik probeer niet teveel om mij heen te kijken. Sporen van het dagelijks leven die de kwetsbaarheid van de bewoner blootlegt, roepen altijd lichte weerzin op. Haar tapijt, haar opbollend bloemenbehang, de lucht van haar oksels, ik durf niet te slikken bang dat de geur zich zal vastzetten in mijn keel. Ik rep mij naar haar achterdeur en stap opgelucht haar tuin in. De buurvrouw kijkt toe hoe ik onhandig over de betonnen tuinmuur klim. De tuin van mijn vader is die naam niet waardig. Het enige aanwezige groen probeert zich tussen tegels moeizaam een weg naar het licht te groeien.  Twee tuinstoelen en een verzakte windroos, waarschijnlijk neergezet door de vorige bewoners. Ik had hier nog nooit een voet gezet. Mijn vader waarschijnlijk ook niet.  De achterdeur is inderdaad open. Het huis is stil. Een dun laagje stof verraadt dat hier al een tijd niemand meer woont.  Het huis voelt net zo vreemd als het leven van mijn vader. Ik loop naar de kast waarin ik de enveloppe hoop te vinden om hier zo snel mogelijk weg te kunnen. De lades liggen vol met allerhande papieren, paperclips, een verlopen paspoort, rekeningen, uitgelopen pennen, een tangetje, oude sleutels. De stem van mijn vader klinkt door in onbenullige dingen. Af en toe stond hij aan de schoolpoort om een stukje met mij mee naar huis te lopen. Niet tot aan de voordeur en niets tegen mama zeggen. Heel soms gingen we samen op stap. De kleine kadootjes die hij me gaf, een zeepje of een sleutelhanger van smurfin, werden bij thuiskomst door mijn moeder resoluut in de vuilbak gesmeten. In mijn pubertijd wist ik niet goed of hij mijn vader mocht zijn, kon zijn, wilde zijn. Inmiddels had ik geleerd dat het antwoord door mijn moeder wordt gegeven. Het is goed zo, met z’n twee. Wij hebben niemand nodig. Zelfverklaarde onafhankelijkheid dat balanceert op het smalle koord van mijn beschikbaarheid. De laatste jaren belde ik hem, heel soms. Altijd op voorhand, om hem de kans te geven de schijn op te houden dat hij zijn leven onder controle heeft. Niets is zo onverbiddelijk als onverwacht bezoek. Hij had dan altijd een doosje After Eight klaar staan. Als decorstuk uit een gezamenlijk verleden. De eerste keer dat ik zo’n zakje open knisperde was op een van de zeldzame momenten dat we samen naar een speeltuin gingen, ik was twaalf. Hij had voor mij en een buurmeisje, een meisje van vijftien die al borstjes had, het groene doosje uit zijn binnenzak getoverd. We zaten op een bank en ik keek hoe het buurmeisje het platte chocolaatje langzaam maar ervaren op haar tong liet smelten. Ik beet er kleine stukjes af, bang dat het niet in één keer in mijn mond paste, en proefde chocolade met tandpasta. Vandaag dan toch onverwachts op bezoek. Een uitgedroogde handdoek over de radiator, de koelbox die dienst doet als bijzettafel. Zijn zetel staat er verloren bij, ernaast een matras tegen de muur. De laatste keer dat hij daar zat, op zijn schoot een pak friet met stoofvlees en een bamischijf apart, drupte langs zijn kin een beetje jus. Vreemd genoeg kon ik het wel verdragen. Een eettafel is er niet. Eten wordt dus altijd op de zetel gedaan. Picknicken voor tv heet dat. ‘Fijn dat je kon komen, Louise. Als ik geweten had hoe laat je zou komen had ik misschien kunnen koken. Enfin, iets klaarmaken. Maar neem gerust mijn bamischijf.’ ‘Direct na het werk had ik gezegd maar nee dank je, ik lust geen bamischijf en ik heb bovendien al eetplannen voor vanavond.’ Picknicken voor het journaal mag een eetplan heten. Op dat moment vroeg ik mij af hoe zijn leven er zou hebben uitgezien als mijn moeder niet was weggegaan. Dan had hij waarschijnlijk in haar rotan zetel gezeten, omringd door zorgvuldig bedachte nonchalance. Een stapeltje boeken, waargebeurde romans en reisboeken, strategisch met de rug gepositioneerd naar de onverwachte bezoeker. Souvenirs, al dan niet ter plaatse aangeschaft, en stoelen met batikdoeken losjes gedrapeerd. Azië is haar favoriete continent, wierook haar favoriete geur. Mijn vader rook naar klei en frieten. In mijn jaszak zoemt mijn telefoon onophoudelijk. ‘Ik wens niet dat je zomaar ophangt. Zo heb ik je niet opgevoed.’ Onafgeronde gesprekken zijn nooit mijn moeders sterkste kant geweest. ‘Ik ben thuis bij papa, ik ga zijn begrafenis regelen.’ ‘Zijn begrafenis. En hoe denk je dat te doen?’ ‘Dat weet ik niet maar het is belangrijk voor mij, denk ik.’ ‘Je vader heeft zich nooit om ons bekommerd. Hoe vaak heb ik niet alleen gezeten met al mijn zorgen over jou.’ ‘Hij is niet weggegaan, moeder. Dat was jouw keuze.’ ‘Sommige dingen in het leven zijn geen keuze. Als ik had mogen kiezen …’ Dan was je nooit met mijn vader getrouwd, dan was ik er niet geweest en zat je nu champagne te nippen in het Sheraton hotel in Bangkok. Ik hoef niet opnieuw te horen hoe niemand haar begrijpt. Hoe niemand haar serieus neemt en bewondert. ‘Ik moet gaan. Ik word terug in het ziekenhuis verwacht.’ Ik loop naar de kast en open de lade die ik in mijn haast had overgeslagen. Bovenop ligt de enveloppe op mij te wachten. Alsof hij wist dat ik hier zou staan, met het zweet in mijn handen en de moed in mijn schoenen. ‘Kop op, Louise, nog iets hoger. Zo’n flinke meid lukt het vast om tot bovenin het klimrek te klimmen.’ ‘Ik ga vallen en mama gaat boos zijn.’ ‘Niet bang zijn.’ In het ziekenhuis aangekomen, besef ik dat ik sinds vanmorgen niets meer heb gegeten. Hoewel mijn maag is gevuld met beton lijkt het mij toch een goed idee om eerst naar de cafetaria te gaan. Alles is beter dan nu de lift te nemen naar de kelder waar het mortuarium zich bevindt. Er zitten enkele mensen verspreid aan de plastic tafels. Het felgekleurde meubilair en het behang met foto’s van tropische kamerplanten kunnen niet verhullen dat ik met elke inademing ziekte en dood proef. Geen geanimeerde gesprekken maar zachte fluistertoon, bezoekers met familie of vrienden in pyjama op sloffen, al dan niet vergezeld van een infuus dat de hoop met gestage druppels in de bloedbaan sijpelt. Ik bestel een broodje kaas en een witte wijn. Kaas en wijn, altijd een goede combinatie zou mijn moeder zeggen. Hoewel het glas en de verpakking culinair weinig veelbelovend zijn, is het hopelijk goed genoeg om het trillen van mijn handen te stoppen. Ik zet mij aan het tafeltje in de hoek met mijn rug tegen de muur, uitzicht is een geruststellend iets. Onder het wegslikken van mijn broodje, koud en taai, voel ik de daadkracht uit mijn lijf vloeien. Ik voel mij als het lichaam van mijn vader. Verslagen en geradbraakt. Hoe kon ik voorspellen dat uit de maat lopen zoveel energie kost. Een berg beklimmen doe je in de voetstappen van je voorganger. Een pad waar je zelf aarzelend je voeten moet plaatsen, aftastend of de grond vlak genoeg is om je gewicht te dragen, heb ik nooit bewandeld. Alleen in mijn hoofd zoek ik naar omwegen en uitwegen. De tijd tikt traag weg op de klok van de cafetaria. Beneden mij, een verdieping lager ligt mijn vader. Te wachten, tot ik de laatste overblijfselen van zijn leven in goede banen leid. Hij weet niet dat ik mijn hoofd wegdraai als een kind dat niet wil kijken naar de wond die gaapt onder de gescheurde broek. Kijken doe ik alleen als de afstand groot genoeg is. Ik drink mijn wijn in één slok op, gooi wat overblijft van mijn broodje in de vuilnisbak en loop resoluut naar de uitgang van het ziekenhuis. Buiten valt de nacht. En de schrale wind droogt mijn tranen alsof ze er nooit zijn geweest. ***            

Carmen van Geffen
10 1

Vlinders op zak

                                                                           I. Een authentieke Rothko. Daar leek de zonsondergang op vanuit haar vierkant Boeing 787-8-raampje : alle kleuren van het prisma waren horizontaal vertegenwoordigd tegen een achtergrond van het diepste paars. Als het land waar we naartoe vliegen even rustgevend zal zijn als dit kleurenpallet, dagdroomde Tara, belooft het een prachtige trip te worden. Dat mocht ook wel: ze had tien jaar niet meer gevlogen en had net haar C4 gekregen op haar halftijdse job als secretaresse. Bovendien keek haar man amper naar haar om, zo druk had hij het de laatste tijd op zijn dierenartsenpraktijk. Ze piekerde erop los en tuurde in de verte, om alles even te kunnen vergeten. Waarom weet ik nu pas van het bestaan van m’n artistieke tante af? Het had me misschien al een hoop kopzorgen kunnen besparen, dacht Tara toen de stewards voorbijkwamen met krasloten. De onverzorgde man op de stoel naast haar kocht er meteen tien en begon fervent te krabben. Het schraapsel van de loten veegde hij op haar broek. Ze zei er niks van en verzonk terug in gepeins. Ze bedacht dat ze zich heel haar leven al een vreemde eend in de bijt had gevoeld in haar familie. Het vechten voor erkenning voor haar werk als artieste, zowel tegenover hen als daarbuiten, had haar al veel bloed, zweet en tranen gekost. Daarom had het onverwachte telefoontje uit Mexico vorige week haar als muziek in de oren geklonken: “Mevrouw Anne-Theresa Van Thillo, bekende fotografe en zus van uw vader,” deelde een advocaat haar in gebrekkig Engels mee, “wenste in haar testament u haar nalatenschap toe te vertrouwen, op voorwaarde dat u in eigen persoon alle papieren ter plaatse in orde komt brengen.” Gezien Anne-Theresa al enkele jaren sukkelde met haar gezondheid en hoge verzorgingskosten had gehad, was haar vergaard fortuin inmiddels geslonken tot enkele honderden euro’s. Was het daardoor dat ze haar laatste adem had uitgeblazen? Of was ze werkelijk aan het einde van haar krachten gekomen? Al deze vragen lagen op haar te wachten in Mexico, het artistieke walhalla van haar tante. Ze boekte vrijwel meteen haar ticket. Gelukkig had ze ooit al een zomercursus Spaans gevolgd, zodat ze er zich toch een béétje zou kunnen behelpen. Zelf zat Tara er ook niet meer zo warmpjes in, sinds ze zich had gefocust op het schilderen. Hoewel ze al enige naam verworven had in de kunst-business met haar laatste tentoonstellingen in Antwerpen, bleef het een kwestie van de eindjes aan elkaar te knopen, zélfs toen ze die halftijdse job nog had. Verre reizen naar exotische oorden had ze al lang uit haar regime geschrapt.  Daarom dat dit bericht haar een nieuwe impuls gaf. Ze was erdoor geroerd te weten dat ze al die jaren een artistieke tante had gehad, al hadden haar ouders haar daar nooit over verteld. En dat deze tante nota bene haar laatste centen aan háár toevertrouwd had! Het intrigeerde haar ook dat ze haar expliciet gevraagd had om de zaakjes ginder af te gaan handelen. Alsof er iets op haar wachtte, ook al zou er van dat ‘fortuin’ niet veel overblijven na deductie van de vliegkosten. Enkel haar man had ze ingelicht van haar plotse vertrek. Ze keek al uit naar de afspraak met de advocaat morgen.   “Ladies and gentlemen, the Captain has turned on the fasten seat belt sign. We are now crossing a zone of severe turbulence. Please return your seats and keep your seat belts fastened. Thank you.” Jeetje, dacht ze, hopelijk gaat dit snel voorbij. Buiten was het inmiddels pikdonker. Ze concentreerde zich op haar ademhaling. De bemanning leek gelukkig heel rustig. Een tiental minuten later was alles weer normaal. Ze besloot in te dutten en haar welbehouden oversteek verder volledig in handen te geven van Whyfly.                                                                             II.   Ze was blij dat ze na 13 uur vliegen -waarvan 7 naast een stinkende man met overgewicht- uit haar knellende stoel verlost werd. Bovendien werd ze opgewacht door een puike, afgeborstelde man in donkerblauw pak aan de toeristenuitgang van de luchthaven van Mexico City. Hij hield een bordje “Sra Tara Van Thillo” vast. Toen ze naar hem toe stapte, stelde hij zich voor en vroeg hij heel beleefd of ze een goede vlucht had gehad. Hij nodigde haar meteen uit voor een kort gesprek in de loge van het Hilton-hotel tegenover de luchthaven. Deze was immens en veel moderner ingericht dan ze verwacht had, in natuurlijke zandtinten. “Dus je hebt haar nooit gekend, je tante?” vroeg de advocaat.                                  “Nee, helaas niet. Gek he?!” zei Tara. “Ik ben wel benieuwd meer over haar te weten te komen.” “Dat zal wel. Je tante had een joviale, warme persoonlijkheid. En ze was best gekend in Mexico als fotografe. Je zal nog wel werk van haar zien. Hoelang blijf je?” vroeg ie. “Zes weken, denk ik ongeveer, maar ik heb nog geen terugvlucht geboekt, daarvoor dacht ik de erfenis te benutten” en ze checkte even haar telefoon of ze hier ontvangst had. De advocaat onderdrukte een zenuwachtig kuchje. Een zweetparel liep van zijn slapen. “Wel, ik wens je heel veel plezier. Hier zijn de sleutels van haar laatste verblijfplaats, een gehuurd appartement. Eén van de buitendeur, en één van het appartement, op de vijfde verdieping. Je kan zolang wel blijven denk ik want de eigenaar is nog op zoek naar een nieuwe huurder. Het is wel al grotendeels leeggemaakt. Wat er overblijft van haar vermogen zal je in een bankkluis vinden. OK? En hier heb je ook nog een brief van haar, gericht aan jou.” “O zo fijn, hartelijk dank. Zeg en wat een mooie sleutelhanger, en zo’n prachtige vlinder erop!” zei ze bewonderend. “Die? O ja, die is gemaakt van jade, een groene natuursteen. Volgens de Maya’s en Azteken was het een geluksbrenger: hij zou je een voorspoedig leven bezorgen, of zelfs onsterfelijkheid.” “En deze vlinder heeft ook een masker op zijn rug. Wat toevallig! Maar het lijkt geen doodshoofdvlinder. Deze soort heb ik nog nooit gezien!” kirde ze opgewekt. “Hmm… je gaat nog veel leuks tegenkomen in Mexico, daar ben ik zeker van. Het adres van het appartement had je ook al gekregen en de sleutel en de code van de bankkluis krijg je woensdag, op onze nieuwe afspraak om 10 uur in het café vlakbij het appartement. Ik moet nog ’t één en ’t ander in orde brengen. Lukt dat?” “Zeker. En ik kan gewoon het openbaar vervoer nemen om naar het appartement te gaan?” “Ja, of een taxi als je meer privacy wil, die zijn hier veel goedkoper dan in Europa”, en hij trok één mondhoek omhoog. Ze zag nu een gouden hoektand fonkelen in zijn gebit, met een diamant erin, wellicht als barometer voor zijn professioneel succes. Ze keek nog es goed naar hem. Wat raar dat hij nog dingen moest regelen, dacht ze. Haar tante was toch al even overleden ondertussen? En als de erfenis toch niet zo veel bedroeg… En wat gek van die diamant. Het leek haar eerder iets voor een rapper of een zware jongen dan voor een zakenman. Enfin, ze maakte zicht vast onnodig zorgen. Ze keek nog es op haar gsm, maar ze zag nog steeds geen signaal. Dat wilde ze ook zo snel mogelijk in orde brengen, die gsm-connectie. “Zo. Dat zijn dan 6100 pesos alstublieft. U kan -liefst zo snel mogelijk- betalen per overschrijving op dit rekeningnummer”, en hij overhandigde zijn visitekaartje met alle gegevens op. “Carlos Solano Ingenuo. Abogado….” “Euh. 6100 pesos. Dat zijn euh…” “285 euro, ja” dat zal wel lukken met die erfenis van u weldra. Nu moet ik gaan. Er wacht me een volgende afspraak.” Hij nam afscheid met een stevige handdruk. Ze rook plots een walm van sterke drank. Voor hij wegging, streek hij nog even door zijn gitzwarte haren, zette zijn pikzwarte zonnebril op en stapte in lang rechts in een zwarte auto met geblindeerde ramen en onzichtbare chauffeur. De wagen scheerde met piepende banden weg.                                                                          III. Tara draaide de sleutel in het slot. Het duurde een volle vijf minuten eer ze ook maar enige beweging in de voordeur kreeg. Op de binnenkoer lag her en der speelgoed en wat rommel verspreid. Er waren ook stukken plaaster van de gevels naar beneden gevallen. Tientallen planten stonden in kleurrijke potten tegen de buitengevels. Op het dak joegen twee krolse katten elkaar met loeiende sirenes achterna. Achter een stalen deur vond ze de traphal naar de appartementen. Ze beklom de 5 verdiepingen. Luid gepraat weerklonk van achter de deuren, en televisie in het Spaans met Mexicaans accent. De houten deur van haar appartement ging gemakkelijker open. Het was er eenvoudig, maar netjes. De meeste meubelen waren inderdaad al weg, behalve een bed en wat keukengerei. Aan de muur boven het bed hing een foto van tante, tijdens één van haar fotovernissages. Ze leek niet echt op Tara’s vader en had eerder iets weg van haar grootmoeder. Daaronder hing een foto van Anne-Theresa met een oudere man. Ze stonden voor een bizar uitziend gebouw met surrealistische trekjes, te midden van een oerwoud. Haar haar was in vlechten omhoog gestoken, afgewerkt met roze hibiscus-bloemen. Ze droeg grote gouden oorbellen. Tara haalde het kader van de muur en tuurde er lang naar. Toen ze het terug wilde hangen, viel er een gevouwen A5’je uit. Het was een kort liefdesgedicht in het Spaans, ondertekend door Sir Edward Jade.                                                                 “Poco a poco,                                 Suave como tu cantar,                                 Has sido envenenándome de ti, de tu savia,                                 De tu veneno fresco y Flamenco.                                 Flamenca Maga                                 Me tienes en tus manos                                 Y me lees como un libro.                                Me rompes y me curas.                                Sabes, me pone loco no verte durante tanto tiempo.                                Como lo hago sin mi Elfa mágica que con un abrazo                                Me roba, me convierte,                                Me baila, me sopla y                                Me cante entre otros maravillas.                               Estoy enamorado de usted, y usted lo sabe no?                               Tu mirada que me habla,                               Tu cordura y tus aretes, y                               Tus aceites y tu pony de niña...                                  Un suspiro.”                                                                      Sir Edwarde Jade   Tara herlas het  briefje meerdere keren. In haar bescheiden Spaans kon ze toch al begrijpen dat zijzelf tot nu toe nog nooit zulke poëtische brief gekregen had. Plots wekten spelende kinderen op de binnenkoer haar nieuwsgierigheid. Ze hing het kader terug en stak het briefje terug op zijn oorspronkelijke plek. De kids waren enthousiast aan het voetballen. Vanuit het andere raam zag ze een horde luid zingende lagere schoolkinderen voorbijgaan, hand in hand en per twee, de juf enthousiast zingend vooraan. Noch voor haar, noch voor deze kids leek het schoolgaan een ‘opdracht’. Ze zongen toonvast, vol overtuiging en stapten in cadans op het ritme van de melodie. Op een bank ernaast zat een jong koppeltje te kussen onder een paarse Jacaranda (de naam van die veel voorkomende boom in Latijns-Amerika had ze al opgezocht in haar Lonely Planet-gids!). Dit idyllische uitzicht werd verstoord door gestommel op de trappen. Een moeder riep luidkeels haar kinderen naar binnen. Een deur sloeg dicht. Toen Tara de gang opging om te gaan kijken, holden de kinderen haar voorbij en begroetten haar in een vrolijk Spaans. Ze renden ze haastig weer terug naar beneden, deze keer naar buiten. De moeder stond hen nog na te roepen van achter de balustrade op de hoogste verdieping en draaide zich nu boos om, ging haar flat terug binnen en sloot de deur achter zich. Tegen de balustrade stonden meerdere vuilniszakken uitgestald, waaruit een vies goedje naar beneden drupte. Terug binnen ging ze op het bed zitten om de brief van haar tante te lezen die ze van de advocaat had gekregen.   “Liefste Tara, Het spijt me dat ik nu pas van me laat horen. Sommige familiezaken kan je maar beter z’n gang laten gaan, al heb ik altijd van je gehouden sinds ik wist dat je geboren was. Zelf heb ik nooit kinderen gekregen. Niet alles wat we willen beheersen ligt altijd binnen ons bereik. Soms is het zelfs zo dat hoe harder we proberen, hoe harder het ons ontglipt. Maar toch wil ik alsnog iets voor jou proberen te betekenen, al kunnen we elkaar niet meer live spreken nu. Voordat ik in het appartement in Mexico DF introk, waar jij nu allicht verblijft, woonde ik met Sir Edward Jade, een Australisch-Mexicaanse beeldhouwer en architect in een prachtig bouwsel van hem, in een subtropisch woud ten Noorden van Mexico. Ik zou graag hebben dat je daar naartoe reist, al is het om te zien hoe paradijselijk het er was. Ik weet dat ik niet veel fortuin kan nalaten, maar daar heb ik ook nog twee van mijn allermooiste kunstfoto’s bewaard. Het staat je vrij ermee te doen wat je wil. Eduardo Junior zal je hen tonen, zo heb ik hem opgedragen. Eduardo is de zoon uit een ander huwelijk van Sir Jade. Hier is het adres en zijn telefoonnummer. Wacht er niet te lang mee, want dit appartement zal weldra verhuurd worden.   Veel liefs, uit het diepste van mijn hart. Het ga je goed, Je tante, Anne-Theresa Van Thillo.  PS Mag ik vragen in ruil om de liefdesbrieven die Edward aan me schreef, goed bij te houden? Het is het kostbaarste wat ik had. Ze liggen in de bankkluis, samen met de erfenisdocumenten (waarmee je het geld kan innen van mijn rekening) en wat juwelen.”                                                                                IV. ’s Anderendaags ging ze de buurt verkennen, met haar foto-apparaat als trouwste vriend rond haar nek. Ze wilde even alles op een rijtje zetten en de brief van haar tante laten bezinken. In een park zag ze gigantische eekhoorns. Op een bonte openluchtmarkt lagen sandalen van autobanden uitgestald naast tortilla’s en meelwormen. Clowns en straatartiesten deden bezwerende kunstjes en jonge koppeltjes probeerden te overleven van zelfgemaakte juwelen. Zelf geknutselde Jezussen en Maria’s waakten over dit folkloristisch schouwspel vanop een kleurrijk altaartje en zagen dat alles goed was. Tegen 2 uur ’s middags ging ze het café binnen, nabij haar tantes appartement.  De anti-tabakswet was er duidelijk nog niet van kracht. Aan de toog hingen enkele mannen met houthakkershemd en ranzige buik te vegeteren. De klok leek stil te staan voor hen. Ze bestelde een café con leche. Vanuit hun ooghoeken namen ze haar behoedzaam op van kop tot teen, en weer omhoog. Op de achtergrond weerklonk een bonte en tijdloze mix van “Besame mucho” van Pedro Infante, de Negende van Beethoven en Rihanna’s “Shine bright like a diamond”. Opeens zag ze een bordje op de toog staan met: “Prohibido a mujeres, menores y uniformados” erop.  Wanneer de serveur haar koffie kwam  brengen wees ze verontschuldigend naar het bordje, maar de ober stelde haar gerust en zei: “Voor toeristen maken we een onderscheid. Verblijft u hier ergens?” En ze vertelde dat ze het nichtje was van Anne-Theresa Van Thillo en dat ze de plek en het land kwam verkennen waar haar tante zo lang gewoond had. “Innige deelneming,” zei de cafébaas in het Spaans. “Señora Van Thillo was een vriendelijke dame. Een beetje gek wel, zoals alle vrouwen, maar vooral de artiestes!” Bulderde hij van het lachen. De tooggangers vielen hem bij als verveelde rottweilers die zich opjutten tegen een kleine chihuahua. Tara had geen zin om hier uren te blijven rondhangen en stond op zodra haar koffie uit was, want ze had ook honger gekregen. De volgende ochtend ging ze tijdig naar haar afspraak met de advocaat, in diezelfde bar nabij haar appartement. Er was meer geroezemoes dan de dag ervoor. Venders van cigaretten en traditionele armbandjes kwamen regelmatig binnen om hun waar aan cafégangers proberen te verpatsen. Ze bestelde weer een een con leche en checkte nogmaals het bereik van haar smartphone, maar hij was nog steeds dood. Daar moest ze straks toch ook dringend es gaan naar informeren, dacht ze, en bladerde wat in een magazine die op haar tafeltje lag. Haar man zal misschien toch willen weten of ze goed is aangekomen. Toch probeerde ze de laatste tijd zich niet meer zo aanhankelijk op te stellen. Dat werkte immers nooit bij hem. Zonder het te merken ging er een halfuur voorbij. Eén van de ongeschoren mannen aan de toog kwam van zijn kruk en sprak haar aan in een onbegrijpelijke taal. Ofwel was ie straalbezopen (wellicht sowieso het geval), ofwel moest het één of andere traditionele Mexicaanse taal zijn, dacht ze. Ze gebaarde onbegrijpend naar zijn makker op de andere kruk, om te vragen wat ie haar wilde vertellen. Deze vertaalde: “Pregunta que si Usted está esperando a alguien?” Beide mannen keken haar nu iets te begeerlijk aan. Hun buiken puilden uit hun joggingbroeken. Gouden kettingen met amuletten van Jezus Christus en het heilige kruis bengelden tussen hun borsthaar. De ene man kwam op haar tafeltje leunen. Zijn navel niet meer te bespeuren in het landschap van weelderig gevouwen buikorgaan, dat zich golvend en blubberend voor haar ogen voltrok. Op de radio klonk het salsanummer “Me liberé”. Zou ze hen kunnen vertrouwen, vroeg ze zich af? Nu ja, als ze discreet bleef, zou er vast niks mis kunnen gaan. En ze zei dat ze op Mr. Carlos Solano Ingenuo wachtte, de advocaat. De twee mannen keken elkaar plots verschrikt aan. Ze leken als door een bliksem getroffen en wisten de eerste seconden niets uit te brengen. Oei, ik zal toch niks verkeerd gezegd hebben, dacht ze. De man met het inheemse dialect nam de krant beet die slordig op een tafeltje lag en drukte die snel in haar handen. “El abogado Carlos Solano, met kort haar en gouden tand? Dat zal niet meer mogelijk zijn vandaag” zei ie, wijzend op pagina 3 van de krant. Daar stond in het groot een foto van haar advocaat met in het vet: “Abogado recibe 3 años de cárcel para un asunto de narcotráfico” (nvdr “Advocaat krijgt 3 jaar owv drugshandel”). Onderaan stond in het klein een extra foto waarop je hem met gebogen hoofd zag weggevoerd worden door politiemannen. Nee, dacht ze, dit kon niet waar zijn? Zou mijn tante geweten hebben dat hij bij louche zaakjes betrokken was? Ze keek nog es naar de twee cafégangers, maar deze bestelden een nieuw Sol-biertje en staarden zwijgend voor zich uit. Buiten reed een combi traag voorbij met de raampjes naar beneden. Twee agenten keken naar binnen om een oogje in het zeil te houden. Tara wist even niet wat te doen of wie nog te vertrouwen. Ze had al gehoord dat politie in Afrika of Latijns-Amerika vaak even corrupt waren als de criminelen die ze vervolgen, maar tenslotte had haar tante deze advocaat in vertrouwen genomen. Wilde ze die foto’s en liefdesbrieven van haar grootmoeder in bewaring nemen zoals ze haar gevraagd had, en een terugvlucht zien te verzilveren, zou ze ervoor moeten zorgen dat ze die sleutel van die kluis te pakken kreeg. Maar hoe? De baas bood haar een nieuwe koffie aan om even te bekomen van alles. Toch sympathiek, dacht ze. Toen ze de melk door haar koffie wilde roeren, bemerkte ze dat er een papiertje onder de tas zat geschoven met daarop gekribbeld: “Vuelva aqui a la una de la noche cuando cierro el bar. Sé donde está lo que usted está buscando. Procure usted 5850 pesos.” (nvdr “Kom om één uur vannacht terug wanneer ik de bar sluit. Ik weet waar hetgeen u zoekt zich bevindt. Breng 5850 pesos mee.”) Ze keek nu spichtig naar de cafébaas, die met zijn rug naar haar toegekeerd de glazen stond af te drogen en ze op het rek achter de toog zette. Jeetje, dacht ze, zou hij me straks de sleutel gaan overhandigen? Of zal hij me gewoon willen bestelen, of wie weet wat nog? Ze stelde alvast de wekker op 01.00 uur in op haar gsm. Als ze wilde betalen voor haar koffie zag ze dat haar handtas die ze op haar stoel naast haar gezet had er niet meer was. “Ook dat nog!” zei ze luidop. Ze had misschien niet zoveel Stephen King moeten lezen de avond ervoor. Gelukkig had ze de sleutels van het appartement nog en haar foto-apparaat rond haar nek. Ze vroeg aan de cafébaas of hij iets gezien had. “Nee,” zei ie, “je moet goed op je spullen letten, want dieven liggen hier overal op de loer” en beet met luide krak een tandenstoker in twee. Toen ze vroeg waar ze het dichtstbijzijnde politiekantoor kon vinden, legde hij haar met lange tanden uit hoe ze er naartoe kon gaan. “Maar die gaan je niet kunnen helpen hoor, sweety.” Twee dagen in Mexico en ik lijk al verzeild in criminaliteit, dacht ze bij zichzelf! En zij die de extreem gewelddadige beeldvorming van dit land in Amerikaanse films steeds had afgedaan als overdreven. Of was dit gewoon een spijtig en uitzonderlijk toeval? Compleet van haar melk, ging ze langs op het politiekantoor. Grote Mechelaars lagen op de deurmat voor de ingang los en ongemuilkorfd te slapen. Ze keken niet op toen ze binnenkwam. Drie stoere agenten stonden te praten met elkaar, een koffietje in de hand. Als ze binnenkwam, werd ze tweemaal van kop tot teen bekeken. Ze begroetten haar en vroegen: “dus je bent alleen, hier in Mexico?” Ja zegt ze. “Maar je spreekt Spaans, dat is al goed nietwaar!” liet hij als een compliment klinken. Ze vertelde dat ze zopas bestolen werd, maar verzweeg de nakende afpersing door de cafébaas. Eén van de mannen vroeg haar te gaan zitten en ze deed een beetje zenuwachtig haar aangifte. Ze hoopte dat ze er niet verdacht uitzag. Ze had toch ook niets te verbergen, toch? Eens buiten, besloot ze even langs het appartement te gaan om van alles wat te bekomen en vond een boekje onder het bed: “Cien sonetas de amor” van Pablo Neruda. Ze las er een paar gedichten uit en viel dan in slaap op haar bed. In haar dromen zag ze iemand met een groen masker op van één of andere precolumbiaanse stam, naar haar wenken, al zingend in een voor haar geheel onbegrijpelijke taal. In haar reisgids had ze dezelfde maskers zien verschijnen bij de Maya’s en Azteken. Ze kwam dichterbij. Dan deed de persoon zijn masker af. Het was haar tante. Ze gaf nu het masker aan haar en gebood haar het op te zetten. Meteen voelde ze zich anders: licht en lyrisch leek ze te zweven in een gelukzalige trance. Alles en iedereen om haar heen scheen haar liefdevol, in idyllische kleuren toe. Een man met weelderig zwarte krullen stond in een lang wit kleed te dansen voor een groep vrouwen. Ze volgden blindelings zijn bewegingen, wiegend op muziek. Hij nodigde haar uit om mee te doen. Dan schrok ze door luid gestommel, wakker uit haar droom. Ze hoorde weer joelende kinderen de trap afhollen en hun moeder die achterna tierde. Om één uur ’s nachts kraaide de haan op haar gsm.                                                                             V. Omgekocht door de cafébaas en nog een duizendtal euros lichter aan bank- en notariskosten, kon ze eindelijk richting het kasteel vertrekken, waar haar tante het grootste deel van haar leven had doorgebracht als fotografe. Haar gsm-bereik was intussen ook in orde. Kotsend van de haarspeldbochten kwam ze de bus uit gestrompeld bij aankomst. Ze was zelden zo wagenziek geweest, maar de aanblik van zoveel groene exotische weelde en de rust, deden haar al snel bij positieven komen. Eduardo Jade Junior deed niet open toen ze na lang zoeken een koperen deurbel vond. Het was zijn sirviente, die haar vriendelijk gebood binnen te komen en te wachten op hem in een naar vanille en cocos geurend vertrek. Ze bood haar een tas verkwikkende chocolade aan van zelfgeroosterde cacaobonen. Na een halfuurtje kwam Jade Junior binnen, met enkele mango’s. “Ah jij moet het nichtje van Anne-Theresa zijn, riep ie uitbundig uit, en hij begroette haar hartelijk en met een stevige omhelzing. “Dat klopt” zei ze blozend. Even later leidde hij haar rond in de tuin en de natuur rondom het kasteel. Ze had nog nooit subtropische planten en bomen in het echt gezien. De geluiden van de dieren op de achtergrond waren betoverend mooi. “Dit was de lievelingsfontein van mijn vader” zei Jade Jr. Hij deed zijn teenslippers uit en liep door het koele water. “Kom je mee?” Beiden waadden ze door de heldere bron. Plots vloog er een zwerm grote, helblauwe vlinders voorbij. Ze fladderden even rond Jade. Eén ervan ging zelfs zitten op zijn schouder. De vlinder had een tekening van een masker op z’n rug. “Maar dat is dezelfde vlinder als op de steen van mijn sleutelhanger?!” riep Tara verrast uit. “O, heeft zij je die sleutelhanger gegeven?” vroeg Jade. “Wat leuk!” “Mijn vader gaf het haar ooit cadeau, geloof ik. Wist je dat deze vlindersoort nog nooit geregistreerd werd, door geen enkele botanicus ter wereld. Maar dat is ons geheimpje, beloofd?” “Ok, ik zweer het op het graf van mijn tante zaliger. Maar ik ga toch een foto van je nemen met die vlinder op je rug. Blijf nog even stil zitten!” Nadien klauterden ze de heuvel op, naast de fontein. Op de takken van de bomen die hen omringden, groeiden weelderige varens. Door het gebladerte brandde de hete zon niet zo fel op haar hoofd. Vanaf hier hadden ze een wondermooi uitzicht over gans het woud en de omgeving. Het kasteel was eigenlijk geen echt kasteel, maar een verzameling knotsgekke, kleurrijke bouwsels die planten en bloemen uitbeeldden. Ze keek nog es goed naar Jade en moest toegeven dat ze nog nooit zo’n warmhartig en knap natuurmens ontmoet had. Een zwerm vlinders leek nu door haar onderbuik te razen en haar op te tillen tot hoog boven de heuvel. Ze besloot dat ze zich de komende dagen niet zou inhouden voor wat dan ook en zich volledig zou overgeven aan de natuur en deze zalige zinnenpracht. Haar man had haar al lang genoeg genegeerd en van constructieve gesprekken was er de laatste maanden niet echt sprake geweest. Eens terug binnen, liet Jade haar de twee grote foto’s in kader zien waar haar tante van gesproken had. De ene beeldde een traditionele sjamaan met gevederd hoofddeksel uit. Op de andere stond een meisje met lange vlecht naar een strand te staren, met de sleutelhanger van jade in haar hand! Tara voelde ineens iets warm langs haar arm omhoog glijden: het was de jadesteen van haar sleutelhanger, die Jade vast had. Hij gleed er behoedzaam mee naar boven, over haar schouder tot in haar nek, verder langs haar sleutelbeenderen tot in het kuiltje van haar hals, tot bij haar lippen. Hij sloot z’n ogen. Ze sloot haar ogen. Hij zoende haar voorzichtig, genietend van elke seconde, elke beweging, in perfecte harmonie met alle natuurgeluiden rondom. Vier weken gingen er zo voorbij. Tara had de gedachte aan haar terugvlucht zo lang mogelijk uitgesteld. Op een ochtend kreeg ze een berichtje in haar inbox. “Tara, ik mis je. Het spijt me dat ik zo koppig was. Waar ben je? Laat je me iets weten? Je echtgenoot.” Ze vertelde aan Jade dat ze nog geen terugvlucht geboekt had, maar dat ze dit nu wel overwoog. Dit leven hier was als een droom, maar niet de hare. Ze paste niet in het plaatje. Of durfde niet. Bovendien was ze nog getrouwd. Ze wist alleen niet hoe ze die vlucht zou betalen. Jade streelde door haar haren. “No te preocupes, mi amor” zei ie zachtjes. De week erop ging ie naar Mexico City om de twee foto’s aan een galerij te verkopen. De eigenaars waren vrienden van de familie. Tara had zichzelf plechtig beloofd om de foto’s ooit terug te nemen als ze genoeg geld zou verdienen met haar eigen kunstwerken en ze sloten een deal.   Bij hun afscheid op de luchthaven kraaiden honderd kaketoes en duizend hyena’s huilden in de donkere nacht.                                                                                            VI.   “Geef toe, het was geen slecht idee he, die digitale afdruk van die vlinder te schilderen?” zei Tara trots tegen haar man. “Dat heb je zoals altijd super gedaan, schat, en dat op slechts enkele weken tijd” antwoordde hij en hij wiegde haar zachtjes in zijn armen terwijl hij op haar oorlel knabbelde en over haar bolle buikje wreef. “En ik ben ook zo blij met ons aanstaande cadeautje” neuriede hij in haar oor. “Niet te familiair worden he zoet, de pers wil ook nog een stukje van me, straks. Dat is wel de nationale TV-zender die hier naartoe gekomen is he!” en ze maakte zich uit zijn armen los om toe te stappen op de reporter die haar werk aan het filmen was. “Heeft u nu even tijd voor een interview, mevrouw Van Thillo?”   “Jazeker, shoot!” maar ze checkte eerst nog even haar gsm, die ze voelde zoemen in haar broekzak, trillend tegen de sleutelhanger van jade.

Lena
310 1

De havik, de villa en de draak

Het landgoed was een kwartier van de kleine haven verwijdert, had meneer Hawk gezegd. Het enige dat me opviel terwijl hij ons leidde, was dat er niets echt opviel. Er was geen dorp, winkel of elektriciteitspaal te zien. Enkel dezelfde groene bomen aan weerskanten, in twee gespleten door de smalle zandweg. De weg zat vol gaten, en het water spatte hoog op als we hobbelden. Het was bijna even ongemakkelijk als de boottocht hier naartoe. Ik aaide Mimi, zelfs zij leek het spannend te vinden.Pa zat alleen achteraan met zijn armen gekruist. Vreemd dat ook hij nooit iets hiervan geweten had. Dat mama hier vandaan kwam. Het leek me een vreemde toevalligheid dat ze Nederlands kon spreken toen ze mijn vader ontmoette. Een taal van amper twintig miljoen sprekers. Dit eiland kon ons de antwoorden geven die ik lang gezocht had. Haar mysterie kon misschien eindelijk ontrafeld worden.Voor ik langer in mijn gedachten kon vertoeven, vertraagde de camionette en draaide het naar links. Ik hoorde het geknisper van kiezels dat geplet werden onder de grote banden. De bomen wijkten uit en maakten plaats voor een grote, ronde plein. In het midden daarvan stond de villa. Al leek het eerder een kasteel. De façade bestond uit bruine bakstenen, hoewel ze misschien ooit rood waren geweest. Andere delen van het gebouw bestonden dan weer uit natuursteen, grillig van vorm en glad. Klimop groeide aan de schaduwkant van het gebouw, helemaal tot aan het dak. Er was een toren met een plat dak en grijze kantelen. Grote ramen weerspiegelden de groene bossen rond het gebouw. Ik vroeg me af wat het gebouw hier deed, wie het hier had neergezet en waarom. Waarschijnlijk kon er een heel dorp in wonen, zo groot was het. Statige trappen brachten je naar de imposante dubbele deuren uit donkerbruin hout met een gulden deurknop. Dit was een residentie voor prinsen en presidenten. Voor schrijvers met rijke vrienden. Voor een excentrieke uitvinder die na zijn ontwerp te hebben verkocht, een plek zocht om rustig te kunnen leven. Ik was geen van die dingen en toch was ik hier. ‘Zo, genoeg gezien om me te geloven?’ vroeg meneer Hawk toen hij de camionette stillegde. De airco stopte, en er volgde een complete stilte. Hawk draaide zich om en keek me aan met zijn blauwe ogen achter zijn ronde bril. Zijn blik leek door mijn hoofd te kunnen zien. ‘Dit is onmogelijk,’ zei ik. ‘Dit ís onmogelijk,’ beaamde mijn vader van achter. ‘Waarom zou een tante die haar nog nooit heeft gezien, haar zomaar een kasteel op een eiland nalaten?’ ‘U weet allicht wel dat ik een goede band had met uw schoonzus, meneer Davids. Samen hebben we veel bereikt in deze wereld. We hebben in Zuid Afrika gejaagd op de Beezelpus. In Turkije op de Hoveratu. In Groenland op de Mordenkan en de Inal. Talloze keren redde ze mijn leven. Het was een speciale vrouw, moet u weten. Met haar geheimen en ideeën over de wereld. Maar in al haar reizen heeft ze nooit de liefde gevonden. Nooit is ze getrouwd of heeft ze kinderen gebaren. Er was niemand anders dan jouw dochter die het verder kon zetten.’ ‘Ik? Wat moet ik verder zetten?’ vroeg ik. Er zaten duizend vragen in mijn hoofd, tot die laatste zin viel. ‘Wel, het verhaal natuurlijk. De legende.’ Na dat gezegd te hebben, deed hij de deur open en stapte hij naar buiten. Hij strekte zijn armen uit alsof hij de hemel wou omhelzen. Ik keek naar pap, hij haalde zijn schouders op. ‘Komen jullie nog? Er is veel meer te zien dan het interieur van een voertuig, geloof me.’Mimi volgde de man naar buiten en rende richting de villa, haar staart omhoog. Ik stapte uit. ‘Pa, kom je?’ Hij gromde en stond op. De camionette waggelde terwijl hij zich naar voor begaf. Ik draaide me om en keek rond. Mimi was al uit het zicht. ‘Als je nog steeds denkt dat dit een grap is, meneer Davids, dan verzeker ik u, dat is het niet. Ik ga mijn tijd niet verdoen met het opzoeken van een meisje om haar uit te nodigen naar Nieuw Zeeland, alleen maar om haar op te lichten. En ik zou zeker niet de tickets betalen en haar vader mee uitnodigen.’ ‘Welke legende? Wat was mijn tante dan?’ vroeg ik meneer Hawk, terwijl hij met een stevige tred naar de trappen liep. ‘Je komt er weldra achter, mag ik eerst-’ Zodra zijn hand aan de klink kwam, ging de deur open en een dikke man stormde naar buiten. Hij leek het meest op een dikke mimespeler uit de cartoons, alleen zonder de make-up, hij droeg een ruime, zwarte kleren. De man ontweek meneer Hawk dat zijn arm uitstrekte en omhelsde me. Ik hoorde mijn rug kraken, voelde mijn ribben buigen en rook een zweetlucht. Voor ik kon beslissen wat het ergste was, liet hij me los en keek me glunderend aan. Alsof ik een puppie was dat voor het eerst de krant had gebracht.‘Mras-kapala, wadunkan kunkan ukanuk.’ ‘Ehh,’ stamelde ik.‘Nee!’ zei meneer Hawk. ‘Af! Naar binnen!’ De vreemde man sprak verder in zijn vreemde taal. Er kwam blijkbaar veel speeksel bij kijken voor een goede uitspraak. ‘Het spijt me,’ zei meneer Hawk. ‘Hij had moeten wachten.’ ‘Meis, alles okee?’ pa kwam aangelopen. Ik knikte en kuchte. ‘Wie was dat? Woont hij hier ook?’ vroeg hij aan de advocaat. ‘Natuurlijk, meneer. U dacht toch niet dat deze villa leeg zou staan?’ ‘Jullie hebben vreemd personeel.’ ‘Oh nee, u begrijpt het verkeerd,’ zei hij tegen mijn vader, toen draaide hij zich terug naar mij. ‘ Uw tante heeft nooit echt personeel gehad, Aurélie. Dit zijn haar gasten.’ Toen stapte hij de drempel over, wij volgden. Ik haperde, alsof mijn hoofd een seconde leeg was. Van buiten leek de villa gigantisch, maar eens binnen drong het echt door.Ik zag een enorme hal, met een dubbele trap tegenover. Er waren vier deuren aan de linker en rechter kant, en twee achter de trappen. De tegels waren zwart en wit, als een enorm schaakbord. Er hing een luster dat zo uit Versailles leek te komen. De vreemde man brabbelde nog steeds verder, en keek me aan terwijl hij langzaam de trap opliep. ‘Welke taal spreekt hij?’ vroeg ik. ‘Dat weet je toch al, niet dan?’ zei meneer Hawk. Ik stamelde. ‘Je weet al hoe het werkt, denk eens terug aan de mail die je me schreef, drie dagen geleden.’ Ik dacht even na, toen wist ik het; de steen! Ik grabbelde in mijn broekzak en haalde toen de steen naar boven.Het was een smaragd groene steen met een gat in het midden, een beetje als een oneven ring. Maar het diende niet om aan je vinger gezet te worden. ‘Je vader is misschien moeilijker te overtuigen, maar jij wist het natuurlijk al.’ Meneer Hawk glimlachte naar me en knikte. ‘Wist wat al?’ vroeg mijn pa. Ik zette de steen voor mijn rechteroog en pitste de linker dicht en alles wat ik zag veranderde. Er was een regenboog in de kamer gevallen. Alles zag er anders uit, alsof je onder water naar de zon keek, maar dan met talloze kleuren. De vreemde mime-man dat me zojuist omhelst had, was nu een soort krokodil met kleine vleugels geworden. Hij keek me grijnzend aan terwijl hij op zijn achterste poten de trap opliep. ‘We gaan nog lol hebben, samen. Ik kan niet wachten!’ zei hij. Uit de voegen van de vloer kwam een paarse wolk. Meneer Hawk zag er hetzelfde uit, alleen droeg hij iets op zijn rug. Het leek wel een zwaard. Maar dat -. ‘Schat, waar ben je me bezig?’ Ineens werd ik me bewust van deze wereld.      

Stelselmatig
0 0

Roger that

Als hij met zijn auto stopte, riepen we om ter snelst 'Roger that'. In een Amerikaanse film hadden we gezien dat een soldaat het tegen zijn walkietalkie zei. “Oke, begrepen”, lazen we in de ondertiteling. We vonden het geweldig grappig om te zeggen als nonkel Roger achterom kwam.  We zagen hem thuis vier keer passeren. Hij moest langs de vier vensters. Het grote raam aan de voorzijde van het huis, drie tellen later het raam bij de tv en dan bij het hoge raam aan de schouw, waar pa altijd zat. Het vierde raam was dat van de keuken, waar we hem opwachtten.  Eenmaal binnen kwamen de verhalen op tafel. Net als vlaai en koffie. En niet lang daarna een flesje bier voor nonkel Roger, dat ik mocht opendoen. Voor onze pa een borrel. Het leek alsof hun mond telkens wat breder werd. Van het lachen. Of van de vlaai. Hij kwam graag en wij zagen hem graag komen. Hij en onze pa waren twee handen op één buik. Ze hadden trouwens dezelfde buik.  Soms zie je het aan het gezicht dat mensen familie zijn. Soms hoor je het aan hun stem. Soms zie je het aan hun buik. Ik moet aan die bezoekjes denken, als ik hem zie zitten op het verjaardagsfeest van ons ma. Zichtbaar vermagerd. Hij is net voor me gearriveerd, terwijl ik naar de slager was. Het is barbecue vandaag. “Ha, ge komt toch nog. Ik dacht, die zit zeker al op hete kolen", lacht hij als ik me aan tafel zet.  Al snel ligt de jaarlijkse verjaardagszin op de tuintafel. “Och, een jaar is niks”, zegt de jarige. “Het vliegt voorbij.” “Nee, twintig jaar is niks”, zegt nonkel Roger. “Ik herinner me nog, toen wij klein waren, dat mensen van 80 jaar stokoud waren. Nu ben ik zelf bijna zo oud. Het is niet te geloven”.  Er is iets van. Je ziet jezelf nooit zo oud als je bent. In je hoofd zit nog die dertigjarige. Zo is het ook bij nonkel Roger. Op zijn 75e kreeg hij een hartaanval. Hij is er goed doorgekomen, maar hij loopt er sindsdien ontzettend verkrampt bij. Meestal met zijn armen gekruist over zijn borst.  Alsof hij tijdens die hartaanval alles wou vasthouden zoals het was. Alsof hij niets wou loslaten.  Zoals dansen, zijn passie. Bij elk feest droeg hij witte schoenen. Meteen klaar om een dansje te placeren. “Nee, dat dansen gaat nu niet meer”, zegt hij. “Ik ga nu elke week petanquen. Dat lukt nog. Daar laat ik de ballen maar wat dansen.” Als hij later op de avond naar huis vertrekt zie ik hem door de weerspiegeling van het keukenraam naar het gezelschap kijken.  Hij merkt dat ik hem zie en hij knipoogt. Roger that.  

Rudi Lavreysen
26 0

De vraag

Iets wat grootvader vrijwel elke dag deed, was de stenen van de schouw tellen. Het was misschien een vorm van geheugentraining. Al heb ik dat nooit gevraagd. “Zijn het er nog evenveel als gisteren?”, vroegen we wel eens. Ook zie ik hem nog wakker worden, in diezelfde stoel, na een middagdutje. “Welke dag is het vandaag feitelijk?”, vroeg hij dan. Het leek alsof hij de vraag aan niemand in het bijzonder stelde. Of aan zichzelf. Of aan zijn geheugen. We konden dat vroeger niet begrijpen, dat de dagen op elkaar leken. Want als je naar school gaat, weet je welke dag het is. Zeker als je niet naar school moet. Misschien deed hij dat om te testen of hij zich de dag van gisteren nog kon herinneren. Maar ook dat heb ik hem nooit gevraagd. Nu, zoveel jaren later, word ik wel eens wakker met dezelfde gedachte. “Welke dag is het vandaag feitelijk?” Grootvader liep altijd naar de keuken, om op de scheurkalender te kijken of ons antwoord wel klopte. Of we hem niets op de mouw spelden. Tegen dat ik ’s morgens in de keuken ben, is het in mijn hoofd meestal uitgeklaard welke dag het is. Al een geluk, want een scheurkalender hebben we niet meer. Bij het slapengaan verwijderde hij de afgelopen dag van de scheurkalender. Ook dat heb ik hem nooit gevraagd. Waarom hij de dag er al afscheurde, terwijl die nog niet helemaal voorbij was. Het was alsof hij de tijd een stapje voor wilde zijn. Morgen staat klaar. Gisteren is afgescheurd. Er kan me niets gebeuren. Laat gisteren maar liggen. De grap op de achterzijde van gisteren las hij bij het ontbijt van morgen. Eerst in stilte voor zichzelf. Dan luidop voor ons. Daarna de uitleg, waarom hij het altijd grappig vond. Ook dat hebben we nooit gevraagd. Ik had het moeten vragen. Ik had de tijd een stapje voor moeten zijn.  

Rudi Lavreysen
22 0