Zoeken

Hoofdrol

Er was eens een wc-rol genaamd Scotty die de hoofdrol wou spelen in een schijtfilm. Het was niet de eerste keer dat hij zich voor zo'n film kandidaat stelde. Maar voorlopig bleef de doorbraak uit. 'Er zit een geurtje aan de selectieprocedure.', had hij eens gezegd tegen zijn agent. Door alle afwijzingen die hij te verduren kreeg, was hij van pure miserie fel vermagerd. Laagje per laagje verloor hij aan zelfvertrouwen. Gelukkig had Scotty een dikke huid, anders had hij de filmindustrie al jaren geleden ingeruild voor een supermarktketen, waar hij waarschijnlijk wél op het bovenste schap zou liggen. Maar Scotty was een volhouder met een missie: de Golden Drop winnen als beste wc-rol in een film. Hij wilde beroemde konten vegen zoals zijn illustere voorgangers die onvergetelijke rollen speelden in geweldige schijtfilms als Dumb & Dumber, American Pie, There's Something About Mary en The Big Lebowski (waar wc-rol Lotus speciaal voor zijn rol vel over karton was). Maar je moet klein durven beginnen, dacht Scotty, die niet te beroerd was om een rol aan te nemen in een b-film. Uiteindelijk had hij meer kans dat er in de undergroundscene een schijtfilm zou gemaakt worden. Scotty had wel een probleem in zijn queeste naar eeuwige roem. Zijn vel was bedrukt met hartjes en hij geurde naar roosjes. De filmindustrie – en de meeste acteurs en actrices – waren meer te vinden voor geurloze, onbedrukte toiletrollen. Toch leek het Scotty een kwestie van tijd eer een superster een wc-rol zoals hij op zijn of haar wishlist zou zetten. En dan was hij vertrokken. Zijn uniciteit in de filmbusiness zou zijn sterkte blijken. Daar was hij heilig van overtuigd. Hij werd beloond voor zijn geduld en vastberadenheid toen zijn agent op een druilerige dag in Los Angeles heugelijk nieuws had. 'Scotty!''Ja?''Je mag meedoen aan de audities van de nieuwste Bondfilm!''Shit! Serieus?''Yep, het zou een geweldige schijtfilm zijn.''Wow. Speelt Daniel Craig nog steeds James Bond?''Yep. Er komen gouden tijden aan makker. We worden morgen op de set verwacht.' Scotty voelde zich gelukkiger dan ooit. Hij blonk zijn hartjes op en spoot nog wat rozengeur op zijn zachte huid. The smell of success, dacht hij. Hij voelde tot in het diepst van zijn vezels dat hij op het punt stond beroemd te worden. Hij keek naar de badkamerkast en wist exact waar hij de Golden Drop zou zetten. Vierentwintig uur later hing hij aan een gouden hanger in een fancy hotelkamer toen James Bond op de pot ging zitten. Scotty voelde geen camera's op hem gericht, maar hij was allang blij dat hij hier mocht hangen. En hij hing hoe hij het liefst hing, rollend met de wijzers van de klok. Dit was zonder twijfel het spannendste moment uit zijn leven. Toen de regisseur 'Actie!' riep, begon Bond zijn gevoeg te doen. Scotty zag hem even schudden met zijn gespierde poep en dacht: shaken, not stirred. De superster begon te rollen aan Scotty en nam maar liefst vijf blaadjes die hij op elkaar vouwde. Met mijn vel moet twee volstaan, wist Scotty, maar hij had al opgevangen dat filmsterren graag leven in overdaad. 'Cut!', riep de regisseur. En dus werd een nieuwe take opgenomen, met dat verschil natuurlijk dat Daniel Craig nu deed alsof hij moest kakken. Weer nam hij vijf velletjes. En dat voor een poep die al proper is! Scotty voelde zich verkwist. En zo ging het door, cut na cut, tot er van Scotty niets meer overbleef dan een lege rol. En zo voelde hij zich ook. Hij werd door de propsmaster in een vuilbak gesmeten waar hij terechtkwam tussen een hoop andere mislukte wc-rollen. Er hing een schrale rozengeur van gemiste kansen. Nu restte Scotty en de andere wc-rollen niets meer dan wachten tot ze vermalen zouden worden in een papierverwerkingsbedrijf. Na een slapeloze nacht waarin hij woelde en rolde, ging plots het deksel van de vuilbak open. Hij zag een man speuren die duidelijk naar iets specifiek op zoek was. Op zijn T-shirt stond cleaning services geschreven. Hij haalde de vuilniszak uit de bak, plofte hem neer en haalde er dan met zijn blauwe, doorschijnende handschoentjes de ene na de andere wc-rol uit. Scotty en zijn lotgenoten werden overgeladen in een kleiner plastic zakje dat vervolgens werd dichtgeknoopt. Hij was op van de stress. Wat stond er hem te gebeuren? Toen hij even later in een bestelwagen zat, kon hij alleen maar raden waar hij samen met de andere toiletrollen gedumpt zou worden. Na een uurtje schoof de deur van de bestelwagen open waardoor Scotty plots verblind werd door het felle zonlicht. Hij hoorde in de verte twee kindjes 'Daddy! Daddy!' roepen. De oudste van de twee meisjes ritste het zakje uit de man zijn handen, liep ermee naar de woonkamer en scheurde het gretig open. Scotty en de andere rollen tuimelden op de vloer. Grijpgrage handjes namen Scotty mee naar een kindertafeltje, waar hij tussen verfborstels en ander knutselgerei terechtkwam. Vrijwel meteen werd hij onder handen genomen voor een complete, ongewilde make-over. Ook enkele andere rollen ondergingen een wonderbaarlijke metamorfose. Toen het jongste meisje Scotty trots de lucht in stak om aan haar vader te tonen, zag hij in de spiegel van de woonkamer dat hij de Superman onder de wc-rollen was geworden. Met de S van Scotty op zijn buik geschilderd! Hij kreeg een plaatsje op de wandkast tussen enkele andere rollen, maar hij was dé ster. Hij had zijn hoofdrol te pakken en hij leefde nog lang en gelukkig.*   *tot de hond des huizes hem te pakken kreeg, in het toilet dropte en de poetsman besloot Scotty door te spoelen.

Antony Samson
12 0

Het boekarrest

Oberon wandelt door de kille, witte gang. Aan de muren hangen kaartjes van dank. Iedere paar stappen loopt hij een deur voorbij. De één staat open, een andere op een kier en nog andere zijn onherroepelijk gesloten. In de kamers waarvan de deuren openstaan, ziet hij nu eens mensen drommend rond een bed, dan eens iemand gehuld in lakens van waaronder kabels zich een weg naar buiten banen. Oberon is één van die mensen die zich vandaag begeeft naar een gesloten deur. Wanneer hij de juiste deur ontmoet, blijft hij even staan. In zijn handen rust een jas waarin een kleine bult afsteekt. Vooraleer hij de deur voor hem opent, kijkt hij schichtig om zich heen. Alsof hij op de hielen gezeten zit, duwt hij die open en verdwijnt met het pakketje door de opening. Eenmaal in de steriele ruimte komt hij op adem en zakt zijn hartslag. Ontspannen neemt hij wat gel uit de pomp en desinfecteert hij de blote stukjes huid. Daarna bedekt hij zijn handen en schoenen en trekt hij de lichtgele overall aan. Opnieuw staat hij voor een deur, maar opent deze nu met een ongedwongen kalmte.   “Oberon, je bent er!” Vanuit een bed groet de enthousiaste dame hem tegemoet. Ook hier zoeken kabels zich een weg tussen de zijkant van het bed. “Ik heb het boek!” “Echt?! Oberon, je weet dat het riskant is. Wat als ze het vinden? En de bacteriën?! Dat kan ik niet hebben!” zegt ze opgewonden. “Geen zorgen. Het is nieuw gekocht en ik heb het meteen daarna in een afgesloten zak verpakt.” “Hm, oké dan, maar wat als ze het vinden? Dan krijg ik gegarandeerd op mijn kop.” “Relax, Isobel. Dit is toch wat je wou? Hoe lang ben je hier nu al? Drie weken? Vier weken? Deze isolatie doet je de muren oplopen en je hebt nog steeds twee weken te gaan.” “Je hebt gelijk. Ik trek het niet meer. Ik mis de geur van papier en inkt. Het geluid van de bladzijden die omslaan. Geef mij!”   Oberon overhandigt Isobel het boek met de groen en rode omslag. Op de voorkant staat een koppel afgebeeld in een innige omhelzing. Het meisje neemt het boek gretig aan. Het is pas dan dat het Oberon opvalt hoe mager haar armen zijn. Haar huid ziet vaal en haar nagels tonen tekenen van broosheid. Langzaamaan laat hij zijn ogen over haar lichaam glijden. De blos op haar wangen is niet meer en van die prachtige lange, blonde haren staan enkel nog wat korte, witte donshaartjes overeind. Haar blauwe ogen staan dof, maar wanneer ze in het boek bladert, is een lichte schittering te zien.   “Bedankt, echt!” “Graag gedaan. Je hebt het hier al moeilijk genoeg. Dit zal je wel door jouw laatste weken in het ziekenhuis helpen.” “Ik moet enkel een goede verstopplaats vinden. Onder mijn matras misschien. Daar kijkt toch niemand.” “Of in het reservoir van het toilet.” “Hah, dat kan ook!”, ze schaterlacht. “Stel je voor dat ze het vinden. Wat zullen ze zeggen!? Mevrouw Dessani. Neemt u uw gezondheid wel ernstig? De minste bacterie kan u ernstig verzwakken en uw hele behandeling teniet doen! Lezen kunt u nog genoeg wanneer u aan de betere hand bent. Ik ben gedwongen u een boekarrest voor te schrijven.” Isobel giert van het lachen wanneer ze met een geforceerde, zware stem de dokter probeert te imiteren. Haar handen beelden uit hoe hij zijn voorschrijfboekje uithaalt en iets onleesbaar krabbelt. Wat is ze toch dapper denkt Oberon wanneer hij haar toneeltje met een grote glimlach aanschouwt.   Even later vertrekt hij weer. In de tussenruimte trekt hij zijn ruimtepak uit, zoals Isobel het zo graag noemt. Wandelend door de kille gang denkt hij aan de geheime boodschap die hij in het boek achtergelaten heeft. Letter per letter, doorheen het boek. Al lezend zal ze het mysterie kunnen onthullen. Zoals een raadsel op het einde van een krant. En pas wanneer ze het boek volledig uitgelezen heeft, zal ze dit zien staan: K.A.N.K.E.R K.R.I.J.G.T J.O.U N.I.E.T K.L.E.I.N, H.E.T M.A.A.K.T M.I.J.N L.I.E.F.D.E V.O.O.R J.O.U E.N.K.E.L G.R.O.T.E.R

Shana
0 0

De vrouw die stiekem boeken snoof

Elke vrijdag net voor sluitingstijd baande ze zich een weg door de pas aangevulde boekenrekken. Ze keek een aantal keer schichtig om zich heen en nam vervolgens het boek dat die dag haar voorkeur genoot. Terwijl ze de neus dichterbij bracht, gleden haar ietwat verrimpelde vingers door de pagina’s. Omdat ze niemand vertrouwde maakte ze geen oogcontact met anderen. Door haar eerder kleine gestalte kon ze zich makkelijk verschuilen achter de lage kasten. Haar kromme ruggengraat verstopte ze onder een versleten leigrijze parka. Haar gitzwarte, steile haren hingen als minutieus dichtgedraaide jaloezieën voor haar vaalbleke gezicht. Ze geurde naar een mengeling van gember en Marseillezeep. Op haar oude jas na, oogde ze verder niet onverzorgd.   Terwijl ze ogenschijnlijk geen interesse had in het geschreven woord, had ze die wél in de allesomvattende geur van pas gelezen novelles. Ze nam niet zomaar gelijk welk boek in de handen. Haar keuze ging uit naar de geur van angstzweet, gezellig haardvuur of de luchtigheid van een zomers terras. Ook tranen en coup de foudre konden haar bekoren. Haar doffe blik maakte keer op keer plaats voor lachrimpels of dromerigheid. Haar ogen werden glazig en haar adem stokte, maar steeds vormde er zich om haar lippen een zachte glimlach. Ze snoof, ze rook, ze bladerde en snoof opnieuw. Elke geur die ze waarnam, maakte van haar het hoofdpersonage in het besnuffelde verhaal. De hele week die erop volgde leefde ze verder als Griekse godin of als felbegeerde minnares. Intens beleefde ze elk avontuur terwijl ze er middenin stond. En elke week opnieuw koos ze voor een andere scenario.   De veertienjarige zoon van de bibliothecaresse, die tot zijn ergernis wel vaker in de bib moest wachten, had haar al die tijd als enige in de gaten gehouden. Zijn aandacht voor haar was in eerste instantie niet veroordelend of spottend, eerder mild en gefascineerd. Op een dag achtervolgde hij haar wanneer ze zichzelf moeizaam de trap ophees en nestelde hij zich op de jeugdafdeling tussen de kussens. Geboeid aanschouwde hij hoe ze met haar ruwe vingertoppen de kaften streelde. Hij merkte op hoe ze met gesloten ogen haar gezicht iets oprichtte bij het ruiken aan een open boek. Het kostte hem moeite om zijn gegrinnik te verbergen. Omdat het een leuke anekdote voor Facebook kon opleveren, schraapte hij zijn keel om de aandacht te trekken en wachtte hij haar reactie af. Omdat ze niet direct iets deed sloeg hij, zonder zijn blik van haar af te wenden, een graphic novel open en las ostentatief de tekstballonnen voor. Hij sprak traag en overdreven articulerend, terwijl hij haar tussendoor met een uitdagende blik bleef aankijken. De vrouw aarzelde en draaide slechts licht het hoofd, waarop de jongen verder las en elke lettergreep apart beklemtoonde. Haar trillende handen verraadden haar ongemak. Zijn toon verzachtte, de pauzes werden langer. Schoorvoetend kwam ze uiteindelijk dichterbij en fluisterde ze hem toe: “Je doet het verkeerd”, terwijl ze naar zijn vermiljoenkleurige sneakers staarde. De jongen keek verbaasd om zich heen. “Wat dan?”, vroeg hij lacherig. Ze strekte een arm naar hem uit. Haar pezige polsen en knokige vingers leken te zwemmen in de veel te wijde mouwen van haar jas. Pas nu werd zichtbaar hoe mager ze was. De jongen stond op en volgde haar slaafs doorheen de intussen leeggelopen bibliotheek. “Hier, ruik eraan!”, beval ze hem met zachte stem terwijl ze een detectiveverhaal onder zijn neus duwde. Zijn nieuwsgierigheid maakte plaats voor scepsis, en hij vond het er ook belachelijk uitzien. Snel bedankte hij voor het aanbod en ging er ongemakkelijk vandoor, terug naar die knusse kussens daar in de kinderhoek. De vrouw trok de schouders op en vertrok.   Iets later zou de bib sluiten en zijn moeder doofde alvast één voor één de lichten. “Kom je? Ik wacht buiten!”, riep ze hem toe. Haar stem weergalmde in de traphal. In het donker graaide de jongen nog snel een boek mee, rook eraan en gooide het daarna op de grond. “Wat een onzin”, dacht hij te kunnen concluderen. Met rasse schreden liep hij de trap af, trok zijn rode kap over zijn hoofd, huppelde naar de uitgang en werd opgegeten door de boze wolf. Mis gedacht…

Sarah Vanheuverzwijn
20 0

Het stond geschreven..

  Nu amper drie maanden na zijn moeder ook zijn vader overleden was, moest, met het oog op de verkoop, de ouderlijke woonst worden leeggemaakt. Het leeghalen van de woning was niet alleen fysiek maar ook emotioneel een zwaar karwei gebleken, maar de klus was geklaard.  Nu enkel nog de boeken. Hij had wel geweten dat zijn vader een boekenfan was, maar van de met boeken volgestouwde bibliotheekrekken in de studeerkamer had hij toch wel even opgekeken. Zelf was hij niet zo’n fervent lezer. De suggestie de boeken zelf te houden had hij, ietwat smalend, afgewimpeld, zeggend dat hij thuis al een boek had. Via een zoekertje in de plaatselijke krant had hij een opkoper bereid gevonden de toch wel honderden boeken voor 100 Euro over te nemen. Ze moesten enkel nog worden ingepakt om te worden opgehaald . Hij was kartonnen dozen beginnen vullen, alles door elkaar, meer in functie van grootte en dikte van de boekdelen dan naar onderwerp of auteur. Toen echter hij de vierde volle doos wilde wegzetten, scheurde die en vielen enkele boeken open op de grond . Er dwarrelde ook een 100-euro biljet neer.   Hij raapte de boeken en het biljet op, liet de pagina's door zijn vingers glijden en vond nog een tweede biljet. Het duurde enige tellen alvorens hij begreep wat er gebeurd was maar onmiddellijk nadien kwam het besef : zijn ouders hadden cash geld verstopt in een boek in de bibliotheek. In één boek of in meerdere ? Had zijn vader niet altijd gezegd dat zijn rijkdom in de boeken te vinden was.   Hij bekeek de boeken nu wat nader. Titels noch kaften, noch enig bijzonder merkteken lieten vermoeden dat er geld in verborgen zat. Ook de plaats waar ze in de boekenkast hadden gestaan vormde geen aanwijzing. Deze boeken verschilden niet van de andere. Het geld kon dus in gelijk welk boek zijn verstopt.   Hij doorzocht de andere boeken van de doos, daarna die uit de andere dozen en begon toen de nog in de rekken staande boeken te doorbladeren. Zijn aandacht werd getroffen door de titel en omslag van een boek dat hij net had doorzocht en in de doos wilde stoppen, “De alchemist” van ene Paulo Coelho. Een alchemist is toch iemand die lood in goud kan veranderen ! Geïntrigeerd begon hij willekeurig een alinea te lezen. Hij vond het verhaal op het eerste gezicht wat simplistisch aandoen, maar, door bepaalde gebeurtenissen en dialogen in het boek aan het denken gezet, raakte hij toch wel geboeid en begon hij te lezen van voor af aan. Het was het verhaal van Santiago, een Andalusische herdersjongen die zijn kudde verkocht en have en goed achterliet om zijn schat te zoeken bij de Egyptische piramiden en na talloze omzwervingen en ontmoetingen, tenslotte weer belandde in zijn eigen Andalusië en daar de schat vond in de oude kerkruïne waar hij altijd al met zijn schapen had overnacht.   Na het omslaan van het laatste blad, bleef hij in gedachten verzonken. Hij bedacht dat Santiago verkeerd had gezocht..… of toch niet, want zonder de jarenlange tocht, de meevallers en tegenvallers en de wisselvalligheden van het lot had de jongen nooit het geluk, zijn legende, in zijn eigen stek in Andalusië gevonden. Maar, dacht hij verder, zelf had hij ook verkeerd gezocht…...of toch ook niet, want als de doos niet was opengescheurd en de boeken er niet waren uitgevallen en hij daardoor niet naar het geld in de boeken was beginnen zoeken, had hij nooit dit boek ingekeken, laat staan gelezen, en begrepen hoe boeken je dieper konden doen ingaan op de “dingen des levens” en je eigen innerlijke zelf en te volgen levensweg hielpen ontdekken. Dit was de rijkdom waarover zijn vader het had gehad.   Hij dacht aan de kristalverkoper en zei bij zichzelf : “Maktub, het staat geschreven”, belde de opkoper af en bracht de hele collectie naar zijn eigen huis en rangschikte ze, nu naar onderwerp en auteur, in de met het gevonden geld betaalde boekenrekken.    

Kelhaut
3 0

Een bordkartonnen waterval

In het duister weerspiegelde de glazen bol de kaarsvlam. Het medium hield haar ogen gesloten, de vingers gespreid op het tafelkleed. Het was benauwd in het vertrek. De vrouw had mij in het halfdonker ontvangen, en niets wees erop dat de verschoten fluwelen gordijnen ooit tot meer dan een kier geopend werden. Een zware damp van wierook vulde, haast tastbaar, de atmosfeer. “Lukt het al?” fluisterde ik voorzichtig, waarbij toch een ondertoon van ongeduld meeklonk. “Stil!” reageerde ze geërgerd. “Ik voel zijn aanwezigheid. Het is een uitputtende geest. Veel negatieve energie. Ik zal me moeten inspannen. Geef me honderd euro meer.” Ik aarzelde maar kort. Ik had de raad van Hector Berlioz nodig.Zonder een gesprek met hem zou mijn reis naar dit afgelegen gehucht zinloos zijn geweest. Ik legde een biljet naast de twee die al op het zware velours tafelkleed lagen. Ik hapte naar adem. De brandende wierook leek wat over was van de zuurstof op te zuigen. Tien minuten moest het tafereel tegenover me al aan de gang zijn. Ik had al elke rimpel van het zwaar opgemaakte gezicht bestudeerd; de hoofddoek, de zwartgeverfde lange haren, de lippenstift die ver over de rand van de dunne lippen uitvaagde. Slaap begon de overhand te krijgen. Zuurstofgebrek wist ik; was het een truc van de oude heks om me te laten hallucineren, en me zo te overtuigen van de waarachtigheid van haar contact met de geesten? Een rauwe gil, als van buiten het oude wijf, bevrijdde me uit mijn lethargie. Ze schudde heftig. Haar lange vingers klauwden in het tafelkleed. “Laat me toch met rust,” kraakte een mannenstem in het Frans. “Merde! Ik spreek alleen met gelijkgestemde zielen. Wie valt me lastig?” Er zat een brok in mijn keel. Ik moest iets zeggen. “Bent u monsieur Berlioz?” “Wat, kent u me niet? Iedereen in Frankrijk, ja heel Europa weet wie Berlioz is. Mijn naam is zelfs tot in Engeland doorgedrongen!” “Ik…, ik zou u wat willen vragen over een muziektheaterproductie die ik onlangs heb gemaakt. Ik heb uw Memoires gelezen. U vertelt over de vele moeilijkheden die u ondervond bij het uitvoeren van uw composities. Ik wil uw advies vragen.” “Je interesse lijkt me oprecht, maar wees snel. Deze plek in die oude heks kost me veel kracht; ik voel negatieve energie. Laten we een gesprek voeren zoals Fux met Palestrina in Gradus ad Parnassum, zijn boek over de fuga. Een verouderd muzikaal concept overigens dat te veel ambtenaren en rekenaars tot zogenaamde componisten heeft gemaakt. Noem mij Hector, dan zal ik jou…, ja hoe zal ik je noemen?” “Ik heet Vincent, mijnheer Berlioz.” “Hector!” “Ik zal proberen u te tutoyeren, hoewel het niet makkelijk is een man als u zo te bejegenen. U veroorzaakte opschudding in de concertzalen…” “Wie geen vijanden heeft, heeft geen echte vrienden. In mijn jeugd maakte ik er een gewoonte van tijdens opera’s van Gluck orkest en dirigent uit te schelden als zij zich vrijheden met de partituur hadden veroorloofd. In Parijs had men de smakeloze gewoonte om bekkens toe te voegen aan de dans van de Scythen in Iphigénie in Tauris, waar Gluck alleen strijkers voorschrijft. ‘Wie durft het om de grote Gluck te verbeteren’, riep ik tijdens de opvoering. Ik provoceerde ook muzikaal. Mijn Harold in Italië veroorzaakte anonieme dreigbrieven. Ik ben tegen de doodstraf, maar alleen de doodstraf heeft me ervan weerhouden mijn talloze vijanden te vermoorden, en de wereld aldus te zuiveren. Dit schreef ik eens in het album van een jong meisje, en men lachte er hartelijk om. Niemand besefte dat ik het meende.” “Aaoouuuww.” Het was de stem van het oude mens. Ze ademde zwaar. “Negatieve energie…. contact is moeilijk. Geef me vijftig euro!” Ik legde het briefje naast de waaier van biljetten op tafel. Ik moest snel zijn. Ik kon Berlioz niet toestaan uit te wijden over zaken die niet van direct belang waren. “Hector,” – mijn stem sloeg over van de zenuwen -, “ik heb een musical geschreven en uitgevoerd. Veel dingen gingen niet goed. Vertel me hoe het beter kan!” De krassende stem was weer terug. “Musical? Wat is dat?” “Het is een soort opera waarin ook gesproken wordt. Mijn musical heet Een liefde in Zeeburg, en gaat over een Nederlands meisje en een Marokkaanse jongen. Een soort Romeo en Julia. Ik heb geprobeerd de integratie-problematiek – we hebben hier problemen met mensen uit andere landen, net zoals Frankrijk met Zigeuners vroeger -, lichtvoetig te benaderen, en de mensen aan het lachen te maken.” “Je hebt dus een ‘Opéra Comique’ geschreven. Dat je de onovertroffen Shakespeare als inspiratie gebruikt bevalt me, maar een dergelijk hoogstaand thema is allerminst geschikt voor plat amusement. Het is toch geen Vaudeville? Afschuwelijk volkstheater van laag allooi, waarbij het volk zich luidruchtig bedrinkt. Ooit moest ik mijn studie bekostigen als zanger in een dergelijk theaterkoor.” “De uitvoering was beschaafd, het publiek was stil en geboeid, en bestond voornamelijk uit de intellectuele elite. Na afloop applaudisseerde men langdurig.” “Dan heb je een goede prestatie geleverd. Was de koning aanwezig? De bijval van het publiek weerspiegelt de kwaliteit van je werk. Ik verbrandde mijn eerste composities toen ze onvoldoende begeestering opwekten. Hoe vaak is je komische opera opgevoerd?” “Vier keer. Het theater was telkens uitverkocht, maar er konden slechts honderd mensen in.” “Een aardig begin voor een eerste werk. Ik begrijp niet dat je klachten hebt.” “Ik zal een voorbeeld geven. Ik had tienduizend euro van de gemeente Amsterdam als budget, gewonnen in een prijsvraag, maar het was erg moeilijk een productieteam te vinden om me te helpen bij de uitvoering. De mensen die ik capabel achtte, hadden het al zo druk dat ze geen zin hadden in nog meer vrijwilligerswerk. En in anderen had ik geen enkel vertrouwen. Gelukkig heeft mijn vriendin het grootste deel van de organisatie gedaan.” “Vrijwilligerswerk, productieteam? Wat zijn dat voor woorden? Ik regelde altijd alles zelf, en betaalde zo mogelijk iedereen. Mensen die voor niets werken zullen zich niet volledig inzetten. Toen ik mijn Franc Juges ouverture voor het eerst uitvoerde, hadden veel musici beloofd onbetaald mee te werken. De generale repetitie volgde het patroon van al zulke gelegenheden wanneer een orkest voor niets speelt; veel spelers waren afwezig, en velen verdwenen al voor het einde. De repetitie van mijn allereerste concert mislukte doordat koorknapen mijn partituur hadden gekopieerd op bevel van hun dirigent. Er waren zoveel foute noten en ontbrekende maten dat ik de repetitie moest afbreken. Ik heb er daarna een gewoonte van gemaakt zelf het kopiistenwerk te verrichten; men kan eenvoudigweg niet vertrouwen op de kwaliteiten van een ander.” “Ik begrijp uw punt Hector. Maar mijn plan hield nu eenmaal in dat amateurs de musical zouden uitvoeren. Alleen voor de onkosten kregen we tienduizend euro. Het was een ‘sociaal’ plan, dat bedoeld was voor vrijwillige medewerking.” “Dan heb je je al in het begin in de voet geschoten. Je had de kosten zelf moeten dragen, dan was je aan niemand iets verplicht geweest. Geld is het beste – en vrijwel enige- middel waarover een componist beschikt om musici te laten doen wat hij wil. Voor mijn concert in het Théâtre-Italien had de directeur mij zijn orkest ter beschikking gesteld. Deze musici waren contractueel verplicht mee te werken aan ieder concert in het theater. Ik maakte de fout ook extra musici te huren, die wel betaald kregen. Dit veroorzaakte afgunst. Het programma die avond was zo uitgebreid, dat het om middernacht nog niet geeïndigd was. Na middernacht was het orkest niet verplicht te spelen. Tijdens een koor-intermezzo sloop het orkest stiekem weg. Alleen de door mij betaalde musici bleven op hun plaats. Toen ik mij omdraaide, bleek mijn orkest geslonken tot vijf violen, twee altviolen, vier celli en een trombone. Zorg er daarom voor dat je musici betaalt, desnoods door schulden te maken.” Ik knikte heftig naar de oude heks. Berlioz’ advies klopte. We hadden een regisseur en een zangdocent betaald, en deze waren zo’n beetje de enigen geweest op wiens aanwezigheid we werkelijk konden rekenen tijdens de repetities. Toch zat me iets dwars. “Maar door schulden te maken kan je toch in een moeilijke positie terechtkomen?” “En wat dan nog?” kraste de stem van het mens. “Er zijn altijd weldoeners te vinden die een succesvolle componist willen ondersteunen. Ik heb verschillende malen geld gekregen van voortreffelijke personen die mijn positie inzagen. Toen ik telkens verhinderd werd om te componeren, door mijn werk bij de krant, – wat mijn leven vergiftigde – , schonk een vriend mij tweeduizend francs. Zodoende kon ik mijn Bienvenuto componeren. Later schonk de doodzieke Paganini die aan een nektumor leed, uit bewondering me tweehonderdduizend francs. Maar accepteer geen geld van de overheid. De twee keer dat ik van het ministerie van binnenlandse zaken net als jij tienduizend francs kreeg voor een opdracht, liepen op grote ergernis uit. De eerste keer zou ik een Requiem componeren ter ere van de doden van de revolutie van 1830. Toen er een nieuwe minister aantrad, leek men deze opdracht vergeten. Een jaar later verzocht men mij het Requiem uit te voeren bij de begrafenis van een generaal. Ik had hoge onkosten gemaakt, omdat ik het koor een week liet repeteren, en ik vier fanfare orkesten met totaal tweehonderd blazers had geëngageerd. Het ministerie weigerde vervolgens me te betalen. Ik ben zo kwaad geworden dat ik met een stoel heb gesmeten in de kamer van de secretaris. Heeft men jou die tienduizend francs wel onmiddellijk ter beschikking gesteld?” “De administratie was keurig geregeld. Het grootste gedeelte werd vooraf betaald. Ik heb nog wel onderhandeld over de voorwaarde dat ik me aan mijn oorspronkelijke begroting moest houden. Die had ik op goed geluk verzonnen, dus ik wist dat daar moeilijkheden van zouden komen.” “Vincent, je bent minder wankelmoedig dan ik zo even dacht. Tegenwerking komt van alle kanten, onthoud dat. Maar vermijd afhankelijk te worden van de overheid.” “Hector, ik wil je mijn volgende vraag stellen. Ik kon nauwelijks een geschikt theater vinden. De belangrijke theaters waren al volgeboekt en de kleine theaters waren te klein, want ik had een orkest van twintig personen, en daar was in de beschikbare theaters geen ruimte voor. Hoe moet dat in het vervolg?” “Geen ruimte voor een dergelijk armetierig orkest? Dat valt me van je tegen Vincent. Hoe kan je jezelf componist noemen? In Rome, in de Sint Pieter, in het muzikaal achterlijke Italië, trof ik een koor van slechts veertig stemmen, wat volstrekt onvoldoende is om deze geweldige kathedraal te vullen. De muziek verliest haar effect volledig. Ik kreeg in 1829 de beschikking over het Theatre des Nouveautés en het vaste orkest. Maar ik wilde een grootschalige opvoering, dus huurde ik tachtig spelers extra. Bij de eerste repetitie, toen mijn orkest van honderddertig zich op het podium probeerde te schikken, was nergens plek. De kleine orkestbak kon nauwelijks de violen bevatten. Overal in het theater ontstond een chaos die de verstandigste componist gek zou hebben gemaakt. Er werd geroepen om lessenaars, timmerlieden fabriceerden iets wat als zodanig dienst kon doen. Men riep om stoelen, instrumenten, kandelaars, er was nergens plaats voor de trommels. Het liep geheel uit de hand. Dus,Vincent, nu ik me dit herinner, ben je verstandig geweest al in een vroeg stadium met de benodigde omvang van het theater rekening te houden, al begrijp ik niet dat je geen theater kon krijgen dat zo’n nietig orkest niet kan herbergen. Het zal wel weinig volume hebben voortgebracht.” “Uiteindelijk vonden we een theater dat beschikbaar was, en groot genoeg, maar het was heel iets anders dan ik voor ogen had. De directeur is een vage Engels sprekende Italiaan. Hij organiseert er vrijwel alleen feesten, en het ruikt er naar verschaald bier. Terwijl ik op een luxe ambiance met pluche hoopte. Ik heb voortdurend problemen gehad met die man. Van te voren bezocht ik er een voorstelling, en ontdekte ik dat hij tachtig stoelen had, terwijl hij ons verzekerde dat er honderd mensen in konden. Het orkest had ook nog eens twintig stoelen nodig. Ik heb toen contractueel laten vastleggen dat hij voor honderdtwintig stoelen zou zorgen. Een week voor de voorstelling was er nog niets geregeld. Inmiddels waren er nog meer stoelen stuk gegaan. Ik heb zelf zestig stoelen extra gehuurd, en de rekening van zijn honorarium afgetrokken.” “Wat zeur je over een paar stoelen!” De krakende tenor uit het oude mens klonk geagiteerd. “Ik voel er veel voor aan deze heks te ontsnappen. Spreek me over echte problemen!” WOOAAAA!!! De krijsende stem van het oude mens vulde het vertrek. “Het gaat zo niet langer, dit wordt mijn dood….” Ze kreunde alsof ze huilde. “Het is een gevaarlijke geest, zo’n sterke heb ik nog nooit meegemaakt! Honderd euro of ik stop!” Ik rukte haastig mijn portemonnee uit mijn broekzak en smeet een biljet op tafel. “Ga door alstublieft! Mijnheer Hector, nog een vraag. Ik had veel problemen met acteurs die niet konden zingen, en daarna met een man die wel kon zingen, – de enige goede zanger- , maar die zich zo aan de anderen ergerde dat hij een scène schopte en wegliep. We moesten toen snel een ander vinden, want er was nog maar weinig tijd. Hoe kan ik dit in het vervolg voorkomen?” Het bleef enige ogenblikken stil. Zou Berlioz nog terug komen? Ik moest proberen minder onnozele vragen te stellen. Deze laatste vraag leek me toch wel relevant… “Zangers…,” kraakte de stem, nu opgewonden van toon. “Als ik aan koorrepetities denk en aan zangers, begint mijn bloed te koken. In Dresden moest ik mijn Romeo en Julia afgelasten omdat de bas er niet in slaagde zijn partij te leren. Deze heer behoorde tot die grote en bloeiende categorie musici die geen muziek kunnen maken. Hij kon zijn rusten niet tellen, zette op de verkeerde plaats in, en kon zijn noten niet intoneren. Ik hield mezelf voor dat hij zijn partij nog niet had gestudeerd. Tijdens de generale repetitie, toen onze vriend nog geen enkele vooruitgang had geboekt, raakte mijn geduld eindelijk op. Ik bedankte koor en orkest. In mijn hotel gaf ik me over aan weemoedige bespiegelingen. Twee componisten, Mendelssohn – die het orkest leidde – en ik, die jarenlang al hun intellect en verbeelding hadden gewijd aan de studie van hun kunst, en tweehonderd uitvoerenden, geschoolde en concentieuze instrumentalisten en zangers, hadden een week lang vruchteloos gewerkt, vanwege de incompetentie van één man!” “Hector, ik begrijp niet dat je door zo’n ervaring niet gestopt bent met componeren!,” riep ik begeesterd. “Voor mij zou zoiets te veel zijn geweest.” “Leer hieruit dat men soms geen keus heeft. De meeste zangers zijn geen musici. Toch zijn ze nodig. Muziektheater is tenslotte de hoogste vorm van compositie. Men moet zich gelukkig prijzen als men een echte artiest ter beschikking krijgt.” Het gesprek scheen weer te vlotten. Het leek me mogelijk ook een ervaring te delen waar ik een beetje trots op was. “Ik heb een zanger ontslagen!” Mijn stem kraaide van triomf. “Hij kwam vaak niet opdagen op repetities, en had telkens weer een andere smoes. Ik wilde voorkomen dat hij met zijn luimen de gehele productie in gevaar zou brengen, zoals jij dat net geschetst hebt.” “Vincent, je toont je in je eerste opera al ervarener dan ik destijds was. Mijn complimenten. Ik raak nu toch wel nieuwsgierig naar je partituur. Heb je alle partijen zelf gekopieerd, net als ik altijd deed?” “Voor het kopiëren hebben we tegenwoordig een kleine drukkerij aan huis. Vergeleken met de dagen van zestien uur die het u kostte om uw partijen stuk voor stuk over te schrijven, waren de mijne snel gemaakt. Vergeleken met de energie die de organisatorische kant van de productie eiste, was het muzikale deel erg makkelijk.” “Dat is precies mijn ervaring”, kraste de stem van het mens. “Componeren kost mij geen enkele moeite. Het slavenkoor van mijn Faust schreef ik in een koets tijdens mijn reis door Hongarije, de ouverture schreef ik bij het licht van een etalage. Het componeren van Faust was niets vergeleken bij het werk dat de uitvoering vereiste. En het dirigeren van het orkest, hoe verging je dat?” “Dat was een angstwekkende ervaring. Eerst wilde ik een dirigent inhuren, maar we hadden te weinig geld. Ik besloot het dus zelf te doen. De eerste keer dat al die gezichten naar me keken, en het orkest begon te spelen, had ik het gevoel of ik op een op hol geslagen paard zat waar ik geen enkele controle over had.” Tegenover me was het mens langzaam voorover gezakt. Het leek of haar gezicht zich te ruste wilde leggen op het velours van het tafelkleed. De mannenstem, die zoeven nog luid en geagiteerd had geklonken, zonk weg in nauwelijks verstaanbaar gemompel. Berlioz en zij leken zich met elkaar verzoend te hebben. “Een componist moet zijn eigen werk dirigeren,” klonk het gedempt. “In mijn jeugd heb ik wat dat betreft nog even geaarzeld. Door mijn gebrek aan ervaring maakte ik tijdens Sardanaplus een fout, zodat de tweede violen hun inzet misten. Het gehele orkest raakte op drift. Vervolgens vertrouwde ik enkele malen op Girard. Maar in de vierde uitvoering van mijn Harold maakte hij een ernstige fout tegen het einde van de serenade. Het orkest raakte volledig verloren. Zodoende besloot ik voortaan zelf te dirigeren, zodat ik zelf mijn bedoelingen kon overbrengen. Ongelukkige componisten! Leer zelf te dirigeren, want dirigenten, vergeet dat nooit, zijn gevaarlijker dan al je uitvoerenden.” “Dus u hebt nooit meer met een dirigent gewerkt?” Bij de laatste uitroep had de stem zijn oorspronkelijke vitaliteit herwonnen. De vrouw richtte zich weer op. Levendig klonk het nu: “Helaas was ik enige malen gedwongen Habeneck te tolereren, aangezien hij de vaste dirigent van de Parijse Opera is. Hij heeft me ooit een poets gebakken die ik niet meer vergeet. Ik noem dit ‘het snuif incident’.” Het oude mens begon te lachen, eerst zacht, dan harder en na enkele ogenblikken met waanzinnige uithalen. “De eerste uitvoering van mijn Requiem wilde ik zelf dirigeren, waarmee ik Habeneck passeerde die bij dit soort staatsaangelegenheden officieel de leiding had. Na tussenkomst van generaal Bernard gaf ik de leiding terug aan Habeneck. Hij leidde zonder morren de repetities. Let op wat nu komt. Er is slechts één plaats in mijn Requiem waar de dirigent onmisbaar is, en dat is waar in het Tuba Mirum de muziek in half tempo overgaat, en verschillende groepen instrumenten om beurten inzetten. Dankzij mijn ingesleten wantrouwen was ik vlak achter Habeneck blijven staan. Met mijn rug naar hem toe hield ik de pauken in de gaten. In de bewuste maat waar het tempo zich verbreedt, legde Habeneck zijn baton neer, haalde kalm zijn snuifdoos te voorschijn, en nam hij wat snuif. In een oogwenk draaide ik me om, sprong voorwaarts, spreidde mijn armen, en sloeg ik de vier tellen van het nieuwe tempo. Had Habeneck dit met opzet gedaan? Ik heb er de rest van mijn leven over getwijfeld.” Er viel een stilte. Hoe interessant Berlioz’ ontboezemingen ook waren, ik moest de draad vasthouden. “Dank je Hector. Het is me nu duidelijk dat de componist zelf de leiding moet nemen. Mijn volgende vraag gaat over publiciteit. Iemand zou ons affiche ontwerpen, maar drie dagen voor de deadline had hij nog niks uitgevoerd. Ook die persoon hebben we bedankt, en we hebben zelf de poster ontworpen. Hoe zorgde jij voor een volle zaal?” Ik wachtte vol ongeduld, maar het bleef stil aan de andere kant van de tafel. De oude vrouw leek in slaap gevallen. Haar omvangrijke boezem ging regelmatig op en neer. “Mevrouw, wordt wakker,” riep ik, “Het gesprek is nog niet afgelopen!” “Wwat, huh… Ik ben moe. Hij heeft me uitgeput. Geen zin meer….” “Ik geef u honderd euro erbij!” Ik rukte mijn portemonnee te voorschijn en smeet mijn laatste biljet op tafel. “Met propaganda heb ik me nooit bezig gehouden,” kraste de tenor weer. “Er werden affiches en pamfletten voor me gedrukt. Maar het belangrijkste geheim van mijn succes is dat de kranten mij beurtelings afkraakten en ophemelden. Ik had onder de critici toegewijde vrienden en even toegewijde vijanden. Deels was dat het gevolg van mijn gebrek aan respect voor de versteende compositiemethoden, waardoor velen aanstoot aan mijn werk namen. Voeg daarbij mijn opvliegende karakter, – tijdens mijn eerste concert smeet ik mijn partituur tussen de musici omdat zij fouten maakten -, en ziedaar de ingrediënten voor beroemdheid.” De laatste zinnen werden door de vrouw met moeite uitgesproken. Ik moest snel zijn… “Hector, nu wil ik je vragen conclusies te trekken uit hetgeen je me hebt verteld.” “Conclusies? Je bedoelt een soort algemene gevolgtrekking? Waarom niet dit gesprek afsluiten zoals Fux dat doet. In Gradus ad Parnussum legt hij Palestrina in de mond dat hij ziek is, en te weinig kracht heeft om nog langer te praten. Een geforceerd, maar effectief einde.” “Alsjeblieft Hector, ik heb een algemene raad nodig!” “Nu, goed dan. Ik maak uit je vragen en je ervaringen op dat je onzeker bent. Door die onzekerheid heb je teveel mensen aangetrokken met dubieuze kwaliteiten. Leer uit dit gesprek dat je met de beste musici en artiesten moet werken, en dat je het kapitaal moet vergaren om hen te betalen, desnoods door jezelf in de schulden te steken. Het resultaat, de bijval van het publiek en de gunstige kritieken, zullen je naam doen rondzingen. Je wilt componist zijn. Een componist stelt zich, door zijn beroepskeuze, tussen God en de mensheid. Hij wil de menselijke geest in zijn macht krijgen; hij bezorgt de luisteraar vreugde en verdriet, en is daardoor sterker dan een koning. Om dat te bereiken moet hij eerst zijn musici bespelen. Muziek kent geen democratie, dus de componist moet niet schromen voor de enige passende rol; die van dictator. Verder zoekt ook het volk leiders. Men heeft een natuurlijke neiging zich ondergeschikt te maken, dus wanneer je initiatief neemt, zal dat worden aanvaard. Ik heb me als een god gedragen, en werd daardoor als een god vereerd en gehaat. Tegelijk was ik, helaas, maar al te gevoelig voor bijval en kritiek. Kritiek ontmaskerde ik door mijn tegenstanders als incompetent te beschouwen, terwijl bijval mijn voedsel was. Als je zo leeft, Vincent, zal je succes hebben. Al jou kleine probleempjes, zoals gebrek aan stoelen, en mensen die je moest wegsturen of die wegliepen; ik doe het af als gezeur en gelamenteer. Het leven is een voortdurende opoffering. De ene na de andere romantische illusie wordt stukgeslagen en de muzikale schatkamer van de verbeelding verkruimelt in de hopeloze realiteit. Zo wilde ik voor mijn eerste opvoering van mijn opera Les Troyens twaalf echte watervallen op het toneel. Ik kreeg er één, geschilderd op bordkarton. Je hebt met nog geen duizendste van de problemen van doen gehad waar ik me voor gesteld zag, en je zult dienovereenkomstig slechts een miljoenste van mijn beroemdheid oogsten, als je je door dergelijke kleinigheden uit het veld laat slaan. Het ga je goed. Vaarwel!” Het was stil. “Hector, ik…,” bracht ik uit. “Wat moet ik…, hoe…” Tegenover me lag de vrouw met haar hoofd op tafel. Regelmatig gesnurk ontsnapte langs haar neus- en snorharen. Ik stond op. In mijn portemonnee vond ik mijn laatste tientje. Ik legde het op tafel, op de waaier van bankbiljetten   Literatuur Berlioz, H. (1977). The Memoirs of Hector Berlioz. David Cairns (ed.) London: Victor Gollancz LTD. Mann, A. (1986).The Study of Fugue. New York: Dover Publications Inc.

Vincent Baumgart
0 0

Jaja, ‘Goud’ kut

Ochtendstond naakt voor de deur van zijn appartement. Nog niet fris en met de haren van vorige week. Hij bonsde zijn voorhoofd in radeloosheid. De zoveelste gons in zijn schedel. En zijn kruin leek al even samengeperst als zijn waardigheid en het hout in het goedkope paneel dat lag tussen hem en het bed waar hij nooit meer uit wou. Misschien had hij zichzelf vervloekt. Het goede nieuws was dat dit betekende dat hij toch een beetje invloed had op de loop van de dingen, waar hij zich doorgaans compleet van afgesloten voelde. Hij was altijd naakt, ten prooi aan welke omstandigheden er naar hem werden geslingerd; waaraan hij niet was aangepast. Het was ook koud. Hij besloot zelfs niet te proberen een plan te bedenken om hier zonder kleerscheuren (dat vond hij grappig, hij snoof) of eerverlies uit te komen. Hij had daar al niet veel van op overschot. Hij rook koffie, maar het was niet zijn koffie. Er werden ergens eieren gebakken, een vriendin verhief haar stem, een hond stopte met blaffen. Ze hadden allemaal evenveel, niets dus, met hem te maken.  Dit was doodgaan. De schaamte. Meer nog was dit het leven, nog eens bevestigd.  Hij sloeg zijn vuist op de deur. Ze trilde, de klink rammelde een beetje. De vijzen zaten wat los en als compromis beloofde hij dat hij ze zou vastzetten. Maar de deur ging niet open.  Op zijn minst stond de vuilzak al in de gang.  Hij beloofde ook dat hij niet meer zou drinken, en dat hij de volgende dagen van de week gewoon zou werken. Hij wist dat het nu niets zou uithalen.    Na een hele tijd deed hij wat op zo’n onwaarschijnlijk dieptepunt, met grote waarschijnlijkheid iedereen zou doen. Hij ging kijken wat er eigenlijk precies aan scheelde, en zo mogelijk de lift repareren.   

Erte
20 1

WITTE TANDEN

‘Wel verdomme, wie dat er daar is!’In slow motion komt hij overeind.‘Wie is dat wel misschien?’‘Het is Rino,’ zeg ik snel, om deze keer de eerste te zijn, ‘de oudste zoon.’Mijn grootmoeder kijkt naar mijn vader.‘Is dat waar?’ vraagt ze nijdig, verstoord door wat er nu plots weer uitkomt.‘Ja moeder’, zegt mijn vader.‘Hoeveel kinderen heb jij zo?’ vraagt ze.‘Vier’, zegt mijn vader.‘En ik wist daar niets van’, zucht mijn grootmoeder hoofdschuddend.
‘Zie haar zitten,’ zegt mijn vader, ‘zesennegentig komt ze eind deze maand… En ze stapt nog steeds alleen in en uit haar bed!’Grootmoeder schopt met haar ene been in de lucht.
‘Ga je je trui uitdoen?’, vraagt ze.‘Ja,’ zeg ik terwijl ik de col over mijn hoofd trek, ‘zo warm dat het hier is…’‘Ja, en nochtans, de kachel is uit!’ Grootmoeder schudt haar hoofd.Ze schuift de hele tijd met haar ene voet over de grijze vinyl waarmee de vloer bekleed is, iets sneller dan het ritme van de muziek die stil maar schel uit het oude transistorradiootje komt, de ene Vlaamse schlager na de andere.‘Ze loopt tot het eind van de hal en weer terug zonder haar wandelstok en je moet zorgen dat je mee bent hoor!’ zegt mijn vader.‘Waarom loop je zo snel?’ vraag ik aan mijn grootmoeder.Ze kijkt naar haar voet die heen en weer schuift en zegt: ‘Ik zit zo graag in mijn zetel.’
Er komt een vrouw binnen met een looprek, ze wijst naar me en knikt. ‘IK KEN JE HOOR!’ roept ze. ‘MAAR IK WEET JE NAAM NIET MEER!’‘Rino’, zeg ik.‘Je gaat het een beetje luider moeten zeggen,’ zegt mijn vader, ‘ze hoort elke dag een beetje minder.’
‘RINO’, zeg ik, een heel stuk luider nu. Ze kijkt naar me met dichtgeknepen ogen, terwijl ze een hand rond haar oorschelp houdt.‘RINO’, roep ik, nog luider en ze nijpt nog meer met haar ogen.‘RINO! RINO! RI-‘‘RINO!’ roept ze plots en lacht, alsof ze er zelf opgekomen is. Mijn vader en mijn grootmoeder lachen mee. Overal beangstigend perfecte, veel te witte tanden.
Ze staat strak rechtop, het looprek met haar twee knokige handen vasthoudend.‘Het is bijna november en de kachel brandt niet’, zegt mijn grootmoeder en ze schudt opnieuw haar hoofd.‘HEEL DE WERELD IS VERDRAAID’, zegt de vrouw met het looprek. ‘HET WEER IS VERDRAAID, DE NATUUR IS VERDRAAID, DE BEESTEN ZIJN VERDRAAID, EN DE MENSEN ZIJN VERDRAAID.’ ‘DAT IS MIJN OUDSTE ZOON’, zegt mijn vader.‘HET IS GEEN WAAR HOOR!’ roept mijn grootmoeder.‘Maar moeder toch’, zucht mijn vader. Zijn stem klinkt vermoeid.Grootmoeder kijkt van de één naar de ander met verschrikte ogen. De vrouw met het looprek knipoogt naar me, wendt zich naar mijn grootmoeder en zegt: ‘MAAR JIJ KUNT TE MINSTE NOG LOPEN ZONDER LOOPREK!’Lachend haalt mijn grootmoeder haar schouders op.
‘WAT GA JE NU FORCEREN?’ roept de vrouw met haar looprek terwijl ze de hal in staart die zich net buiten mijn blikveld bevindt. ‘Man man man, ze gaat nog eens verongelukken!’ zucht mijn vader die zonet half overeind gekomen is om het beter te kunnen zien maar nu weer gaat zitten.‘ZE STEEKT WEER TOEREN UIT’, zegt de vrouw met het looprek.‘Het is erg de laatste tijd’, zegt mijn vader.De vrouw met het looprek roept: ‘WACHTEN ZE ERGENS OP JE MISSCHIEN?’‘Wel merci,’ zegt mijn grootmoeder geschrokken terwijl ze naar me kijkt, en met haar hoofd knikt in de richting van de hal, ‘dat is nu de eerste keer dat ik dat van haar zie!’
‘JE HEBT DE KRANT MEEGEBRACHT!’ roept mijn vader naar de vrouw met het looprek en ze lachen naar elkaar, het betreft duidelijk een inside joke, zelfs mijn grootmoeder lacht mee.‘JA,’ zegt de vrouw met het looprek, ‘HOE MIN ZE HIER WETEN, HOE BETER ZE SLAPEN!’‘STAAT ER IETS IN MISSCHIEN?’ roep ik.‘HETZELFDE ALS GISTEREN’, zegt de vrouw met het looprek.‘Het gaat haar niet om wat er in staat,’ zegt mijn vader, ‘het gaat om wat er in zit!’De vrouw met het looprek vouwt de krant open.‘KIJK EENS HIER!’ Ze tovert een koekje tevoorschijn, en draait zich naar me toe: ‘MOESTEN ZE ZIEN DAT IK MIJN KOEKJE AAN JE VADER GEEF, IK ZOU ER GEEN KRIJGEN, BEGRIJP JE? HOEWEL IK EVENVEEL RECHT OP EEN KOEKJE HEB ALS IEDER ANDER. IK BETAAL HIER OOK ELKE MAAND MIJN DEE-‘‘WE GAAN DAT MET PLEZIER OPETEN!’ roept mijn vader.
Mijn grootmoeder is ongemerkt opgestaan en naar het wc gegaan. ‘Ik ga toch maar eens kijken’, zegt mijn vader na een tijdje.‘Maar moeder toch,’ hoor ik hem zeggen, ‘je moet je haar niet kammen, het is nog maar geborsteld, het zal helemaal plat liggen’.Ze komen samen weer tevoorschijn terwijl mijn vader vruchteloos door haar haar woelt met zijn hand. Mijn grootmoeder blijft staan met haar ogen toe.
‘Hou je sterk hé broere,’ zegt hij, we staan op straat en zoals gewoonlijk geeft hij mij eerst een hand en dan een kruisje op mijn voorhoofd,‘God zegene en beware je, en altijd goed opletten onderweg.’Ik kijk in mijn spiegel terwijl ik weg rijd en als ik aan het eind van de straat kom staat hij er nog steeds, met zijn armen gekruist.

Rino Feys
17 0

De andere kant

Tijdens een zomerwandeling in het bos Elfbergen geniet Sofie van de schaduwrijke verkoeling. Een paar uur later valt ze uitgeput onder een beukenboom op de grond, en schiet prompt weer overeind. “Au! Wat is dát nou?!” Met een van pijn vertrokken gezicht wrijft ze over haar bil.                 Tussen het gras en ander aan-de-natuur-gerelateerd materiaal, ligt een rechthoekig hoopje … bruin. Het lijkt te zijn gemaakt van zacht, lichtbruin leer. Ze aait met haar vingertoppen over het verweerde materiaal.                 Als Sofie ervan overtuigd is dat het echt niet één of ander monsterbeest blijkt te zijn, knielt ze in het gras. Op handen en knieën inspecteert ze het voorwerp.                 Een koffer, besluit Sofie bij het zien van het handvat en de slotjes rechts en links ervan. Koffertje, eigenlijk, want het ding is niet groter dan haar hand. Zou iemand het zijn vergeten mee te nemen? Is diegene nog hier – wordt ze bespied? Nerveus kijkt ze om zich heen, maar de schaduwen geven niets prijs en al snel wint haar nieuwsgierigheid het van haar angst.                 Met haar rug tegen de boom gaat ze zitten en pakt het koffertje. De geur van leer is subtiel. Het koffertje is licht. Ze schudt het heen en weer, maar naast het klapperen van het handvat, hoort ze niets. Zou het leeg zijn? Wat zou je erin kunnen doen? Een boterham en een pakje melk? Misschien een schetsboekje met potlood of –                 Of misschien schreef iemand een liefdesbrief en deed die in het koffertje en legde het op de plaats waar de twee geliefden elkaar altijd ontmoetten, in de hoop dat zij – want de man zou de brief hebben geschreven – het koffertje zou vinden en de brief zou lezen. Is het koffertje daarom zo verweerd? Ligt het al jaren buiten?                 Sofie lacht om haar eigen fantasie.                 De slotjes zijn numeriek, alle vier staan ze op nul. Sofie duwt tegen de metalen clips, maar er zit geen beweging in. Het soepele leer geeft wat mee onder haar vingertoppen, daaronder is het hard. De lijnen van de opening zijn zichtbaar, maar sluiten zo mooi op elkaar aan dat het koffertje waterdicht lijkt, zelfs in haar verweerde staat. De enige bezoedeling op het stukje schoonheid zijn de net zo verweerde Romeinse cijfers IV-II-IX-VII, gekerfd aan de onderkant van het leren handvat.                 Na een kort debat met zichzelf – want waarom zou iemand de code weggeven? – haalt Sofie haar schouders op en draait aan de slotjes. Ze duwt tegen de clips en het koffertje klikt open. Ze lacht verbaasd.                 Langzaam tilt ze het bovenste deel op en blaast dan haar ingehouden adem uit. Niks. Nada. Noppes. Had ze anders verwacht? Had ze anders gewenst? Sofie denkt aan de liefdesbrieven. Ook al was dat misschien wat overdreven, het was leuk geweest als er iets in het koffertje had gezeten. Ze slikt haar teleurstelling weg en reikt met haar hand in het koffertje. De stof is satijnzacht – dan wordt alles zwart.      “Hé, hé wordt wakker!”                 Sofie schudt de hand van haar schouder en draait op haar andere zij. “Nog een minuutje.”                 “Nee, nee, nee, jongedame. Vertel wat je hier doet! Hoe ben je hier gekomen? Nou ja, ik weet hoe, maar hoe kan dat? Waar is – “                 Sofie opent haar ogen en kijkt over haar schouder. “Kun je niet nog even wachten met al die vragen? Ik slaap.” Ze legt haar hoofd weer op haar arm en sluit haar ogen.                  Dan springt ze op. Met grote ogen bekijkt ze het wezen voor haar. “W-w-wie ben jij? Wát ben jij?”                 Het wezen draait met zijn ogen. “Ik ben een pratend konijn, dat zie je toch? Jullie hebben toch ook konijnen aan de andere kant, die praten weliswaar niet – veel saaier, geen idee wat zij de hele dag doen – maar – hé waar ga je heen? Kom terug, je moet mij vertellen waarom je hier bent!”                 Sofie rent tussen bomen door, over slootjes en langs struiken. Bloemen buigen voor haar opzij en – volgt die kraai haar nou? Is dit Elfbergen, het lijkt op hetzelfde bos, waar is het koffertje?                 Sofie stopt onder een boom. Met haar handen op haar knieën zuigt ze zuurstof in haar longen. Als ze haar ogen opent zit de kraai in een boom tegenover haar.                 “Rustig maar hoor,” zegt de kraai.                 Sofie zet gillend een stap achteruit.                 “We doen je niets, we willen gewoon weten hoe het kan dat je hier bent.”                 Sofie draait zich om. Het konijn glimlacht en houdt zijn voorpootjes in een onschuldig gebaar omhoog. Pratende dieren … word ik gek?                “Nee lieverd, je wordt niet gek,” zegt de kraai.                 Sofie stapt opzij zodat ze allebei de dieren ziet, en stamelt, “Hoe kan het – Waarom – Wie zijn – AARGH!”                 “Wij zijn de dieren van Dmitri. Je bent in hetzelfde bos, Elfbergen, maar dan aan de andere kant. Eh, zeg maar … de magische kant.”                 Mensachtige dieren, opzij buigende bloemen, een magisch koffertje …                 “Kun je ons vertellen hoe je hier komt?” vraagt het konijn.                 Sofie zit, met haar rug tegen de beukenboom, en vertelt de kraai en het konijn wat ze eerder die dag onder een andere beukenboom ontdekte.     “… maar ik heb geen idee waar het koffertje nu is, kan ik nog terug naar – jeweetwel – mijn kant?” besluit Sofie haar relaas.                 “Geen probleem, maar wil je niet meer over deze kant weten, meer zien?” Voor Sofie antwoord kan geven grijpt het konijn – Berend – haar schoenveter en trekt haar mee. Tijdens het lopen vertelt hij.                 “Dmitri is, was, een magiër en leefde heel lang. De laatste eeuwen veranderde de wereld; de mensen, de natuur – hij was niet blij met het resultaat.                 “Die bloem daar noemen ze Sint-Janskruid. Dmitri werd verstoten toen hij daarmee het bloeden van een jong meisje stelpte, terwijl de dokter een aderlating wilde verrichten. Later werd hij verjaagd toen hij het vuur dat een bliksem veroorzaakte doofde en daarmee een huis redde. Zie je, Dmitri kon alles dat bij Moeder Aarde hoort bevechten, manipuleren en laten triomferen, maar mensen werden bang.                   “Dat is ook de reden dat wij bestaan. Dmitri was ongelukkig en eenzaam en hij wilde een plek waar hij zichzelf kon zijn, ergens waar al het mooie leven beschermd is. Maar we hebben hem al een hele tijd niet gezien. En na wat jij ons hebt verteld …” Berend kijkt Sofie aan en haalt dan diep adem.                 “De enige die de code voor de slotjes op het koffertje kan lezen, is een magiër. Het koffertje kan niet zonder meester, of meesteres in dit geval, en … hé, hé gaat het wel? O shit, ga even zitten, je trekt helemaal wit weg!”                 Ik, een magiër?                 Sofie laat zich naar de rand van een beekje leiden en ploft daar op een steen. Ze pakt Berend en zet hem op schoot. Terwijl ze naar de stroming kijkt, aait ze over zijn vacht en Berend laat het genietend toe.                 “En nu?” vraagt Sofie na een tijdje.                 “Nu ga jij naar huis, neem je jouw koffertje mee en ga je nadenken. Als je er klaar voor bent zullen wij je helpen. Je bent hier altijd welkom en,” lacht Berend, “je weet hoe je hier komt.”                 Hij springt van haar schoot en brengt haar naar de beukenboom. Daar zet hij haar met de rug tegen de stam en zegt haar haar ogen te sluiten.     De schemering zet in. Sofie wrijft de slaap uit haar ogen en kijkt naast haar. Het koffertje is gesloten, de slotjes staan op nul. Wat stijfjes komt ze overeind, pakt het koffertje en loopt richting de uitgang van het bos.

schaapschrijft
0 0

Het Brughuis

In die vijf jaar was er weinig veranderd aan Het Brughuis. Doorheen zijn jeugd was dat de enige constante dat onveranderd bleef. Het enige dat steeds anders was, waren de eigenaars. Het leek alsof de eigenaar het steeds maar enkele jaren volhield. Elke drie jaar werd er van eigenaar gewisseld, wat resulteerde in een nieuwe constante. Na drie jaar kon je er op wedden dat er iemand nieuw aan de teugels trok.  Vijf jaar geleden was het dat Lewylyn deze plaats nog bezocht had. Het was op deze plaats dat zijn toenmalige vriendin een einde had gemaakt aan hun jarenlange relatie. Natuurlijk was het vanzelfsprekend dat Lewylyn deze plaats meed. Hij wou niet telkens weer herinnerd worden aan de avond dat zijn leven ineen stortte. Na enige overtuiging van zijn innerlijke demonen, besloot hij toch plaats te nemen op het terras. De zon had moeite om door te breken doorheen het wolkendek, maar eens de lichtstralen op het eeuwenoude gebouw schenen, vroeg hij zich af waarom het zolang had geduurd voor hij hier terug kwam. Het gebouw zelf was in al die jaren weinig veranderd. De enkele ouderdomsscheuren waren ondertussen opgevuld, maar dit bracht enkel maar meer charme toe aan het eigendom.  Na zijn breuk met de liefde van zijn leven had hij geen contact meer met haar, maar de liefde voor haar is nooit weggegaan. Ze zat nog steeds in zijn hoofd, maar met de jaren heeft hij het een plek kunnen geven vanachter in zijn hart. Haar fantoomijk aanwezigheid werd zo steeds meer naar de achtergrond gedreven.   Hij had er echter niet op gerekend dat alles, maar dan ook alles, in het Brughuis deze barrière zou doorbreken. Doordat de zeldzame lichtstralen de eiken biertonnen streelden, werd hij vrijwel onmiddellijk herinnerd aan het golvende bruin/rosse haar dat haar zo sierde. De barvrouw had net hetzelfde gestreepte t-shirt aan als hetgeen hij haar had gegeven nadat hij er rode wijn op had gemorst. Het jonge meisje aan de overkant had net dezelfde tic-nerveus als haar. Elke keer ze zich ongemakkelijk voelde, begaf ze haar hand naar haar linkeroor. Bijna als een reflex bestelde Lewylyn hun lievelingsdrank, een Maneblusser. Het was hun liefde voor deze Mechelse streekdrank dat hen bijeen had gebracht.  Vijf jaar lang had hij haar niet meer gezien, maar op deze bewolkte zondagmiddag leek het alsof ze vlak naast hem zat.   Het geluid van de Dijle en de vele Maneblussers deden hem richting het sanitair wandelen. Hier waande hij zich net weer op Groezock, het festival waar ze elk jaar als koppel naartoe gingen. De plassen urine voor het toilet, vermengd met de geur van gemorst bier en modder, brachten hem weer naar zijn zeventienjarige zelf. Bijna geconditioneerd gebruikte hij steeds hetzelfde hokje. Daar, in de rechterhoek stond het geschreven, de woorden die voor eeuwig zijn melancholie zouden aanwakkeren: hun namen, enkel en alleen gescheiden door een hart, iets wat normaal eeuwig had moeten duren, vertoonde nu ook al enkele barsten. Wolken hadden ondertussen de zon volledig doen verdwijnen, en al slenterend, verzonken in gedachten, liep hij richting de metalen ophaalbrug. Halverwege, al zwevend boven de Dijle, gescheiden door metaal, hield hij halt. Startend in het niets keek hij voor zich uit, tot het geluid van bewegend water zijn aandacht trok. Zijn blik schuimde af over het water, zoekend naar iets specifieks. En net daar, vijf meter voor hem, zag hij een reflectie van hem en de liefde van zijn leven. Omstaanders gingen nietsvermoedend verder met hun drinkrituelen, terwijl Lewylyn zijn blik gefocust bleef op het water. Een spelend kind gooide net op dat moment een steen in het water, op die precieze plek in het water, waardoor de reflectie stilaan, maar zeker begon te verdwijnen in het niets. Als een reflex wou Lewylyn er achteraan springen, al grijpend naar een reflectie van een gelukkigere tijd. Nog net voor Lewylyn zijn voeten van de grond raakten, greep iemand hem bij de arm. “STOP! NIET DOEN!” riep een vertrouwde stem hem toe. Zijn blik staarde naar Anke, de liefde die hem vijf jaar geleden zijn wereld deed instorten. Op het water was de reflectie helemaal glad gestreken, alsof het water van de Dijle in het teken stond van een schone lei…   EINDE

Nick Van Loy
0 0

De tietenbus

Mijn rechterborst wordt op het glazen planchet geduwd. Een minzame opmerking van de mevrouw in het wit; “hm, u heeft een operatie gehad”. Geen ontspannen begin voor deze tweejaarlijkse marteling voor-je-eigen-bestwil. Ik wist niet dat ze vrouwenhaters aannamen voor deze baan. Mevrouw trekt en duwt aan mijn arm en mijn schouder en manouvreert mijn rechterborst tussen de mangels. Ik voel me een middeleeuwse gevangene op weg naar het cachot. “Mijn borsten worden straks zo plat aangeduwd dat ze bijna springen en dan gaan ze me staatsgeheimen ontfutselen”, schiet het door me heen. Mijn  borst doet niet wat er gevraagd wordt. Toch lukt foto 1. Nog 3 te gaan.    Het martelwerktuig wordt een kwartslag gedraaid en van mij wordt verwacht te begrijpen dat ik mee moet draaien,”nee, niet zo!” bijt ze me toe.  “U bent erg hardhandig” zeg ik assertief, “mag ik dat zeggen?” Ze kijkt me aan door vette brilleglazen en slikt iets weg. “Ja, dat mag.” De kwartslag draai is een feit, maar het gaat niet goed. “Niet uw buik inhouden”, zucht mevrouw in het wit. Ik ben slank, trots op mijn 52 jarig lichaam: “ik houd mijn buik niet in”, bijt ik terug.   Tijd voor de andere kant. Hetzelfde tafereel maar dan in spiegelbeeld. Nog meer geduw en getrek en dan is het klaar. Ik heb geen vrienden gemaakt, maak ik op uit de nog killere sfeer in deze tietenbus. “Aankleden en wachten bij de balie”, is het bevel. Ik salueer als een soldaat: ‘Jawohl’. Ik had mijn hoge laarzen nog aan en het effect van mijn blote bovenlijf en de klakkende laarzen maakt indruk. Ze kijkt geschokt. Aan de andere kant van het hokje ga ik gedwee zitten en wacht. “Moet ik nu nog wachten?”, vraag ik voor de zekerheid aan de jongere versie van mevrouw in het wit. Ja dat moet. Voor het geval het niet gelukt is. Naast mij zit een nieuwe dame, nerveus kijkt ze me aan. “Vreselijk hè”. Ik ben op slag blij met deze nieuwe vriendin en antwoordt gretig “ja en helemaal omdat die vrouw daar heel hardhandig en onbeschoft is.” “Ja!”, ze glundert met een blik van angst; “ja, dat heb ik vaak gehoord van andere vrouwen die hier waren”. Ze kijkt van mij naar de jonge versie achter de balie en daarna weer naar mij: “neem zo een enquête mee”, spoort ze me aan. “Dat ga ik zeker doen!” In één stap ben ik bij de stapel folders en gris er één mee waarbij ik de baliedame aankijk, “want zo ga je niet met mensen om”. De wanna-be gestapo verpleegster steekt haar bebrilde kop om de hoek en snauwt: “u kunt gaan. Ze zijn gelukt”.  “Mooi zo! Nog een fijne dag en bedankt voor de samenwerking”, kwetter ik met een benepen stem.   Eenmaal buiten besef ik dat ik bijna huil, niet om het pletten van mijn borsten die nog nagloeien, maar om het stuk erkenning van een medevrouw die ik niet kende.

Susanna
34 0

Bij de bakker

Er staat een lange rij wachtenden bij de bakker. Exact 15 gele hesjes. Ik heb tijd om ze te tellen, want ze rekenen elk afzonderlijk af. Mocht u zich afvragen wat de gele protestbeweging bij de bakker doet, kan ik u geruststellen. Het is een groep met verkeersveilige meisjes van de jeugdbeweging.  Een van de meiden heeft een oude fietspet op haar hoofd. Ze lijkt op een wielersupporter uit mijn jonge jaren. Misschien is de pet nog van haar vader geweest. De klep van haar petje staat omhoog, zoals de echte wielerfans dat deden. De naam van de renner, die ook op de onderkant van de klep staat, komt dan beter in beeld. Ik had er vroeger eentje van Lucien Van Impe en een van de Boerenbond, maar dat was eigenlijk geen echte wielerpet. Die durfde ik tijdens officiële wedstrijden met de jongens uit de buurt niet opzetten. Op de toonbank staat een schotel met proevertjes. In stukken gesneden koffiekoeken. Een slimme zet van de bakker om het hongerig gevoel van de klant te versterken. Vandaag zijn het stukjes van een eclair, van een rozijnenkoek en van een glaceeke. Genoeg voor alle gele hesjes. Al maken ze geen aanstalten om er eentje te proeven. Misschien durven ze niet. Een van de meisjes wel. "Is dat om te proeven?", vraagt ze. "Zeker", lacht de bakkersvrouw. "Neem maar. Het staat ervoor."  Die komt er later wel. In de school vertelde een leraar vroeger dat we een mond hadden gekregen om vragen te stellen. "En om te eten", antwoordde ik ooit. Het waren de jaren waarin je altijd honger leek te hebben.    Ondertussen hebben de gele hesjes afgerekend en ben ik aan de beurt. Er liggen nog een paar stukjes. Och, waarom niet?  

Rudi Lavreysen
0 0

ALLES DOOR EEN VEEL TE ROZE BRIL

Het was 45 graden in de Belgische schaduw. We lagen voor pampus in de tuin. In mijn hoofd was ik deze column al aan het componeren. Ik wilde schrijven over hoe de toegang van onze zwembaden, recreatiegebieden en festivals meer en meer op de luchtvaartcontroles begonnen te gelijken. Hoe nieuwe Belgen nog steeds niet wilden begrijpen dat het reglementregeltje “ niet zwemmen in een zwemshort” ook voor hen van toepassing was. Dat het een zwemslip moest zijn en geen slinkse poging om in je onderbroek van de wipplank te duiken. Ik begrijp wel een beetje de boosheid als je zag dat enkele meters verder twee volledig ingepakte boerkinilijven in het zwembad spartelden. Twee vrouwen die zich in deze hitte, zwetend als een otter, onder hun zwarte bedekkende tenten tot aan het zwembad gesjokt hadden. Terwijl ik de ijsklontjes nog eens ronddraaide in mijn koel drankje, dacht ik ook aan de verontwaardiging van die ouders toen bleek dat hun dochtertjes door een paar frustratiehaantjes betast waren en uitgemaakt werden voor hoeren. Hoe een viertal toekomstige miniboefjes de meisjes in de ontluikende borstjes geknepen hadden en met hun zwembadnatte vingers de bikinibroekjes naar beneden getrokken hadden. Moest dit bij mijn kleindochter gebeuren dan zou er zulke stoom uit mijn oren komen waar ze het ganse zwembadwater mee hadden kunnen verwarmen. De politie werd erbij gehaald en de minderjarige verkrachtertjes in spé werden op heterdaad betrapt. Om geen enkele bevolkingsgroep te schofferen, haastte de media zich om heel duidelijk te stellen dat het hier om rasechte Belgen ging.  De ouders van Abdullah G, Mohammed T, Faisal O en Ali S reageerden geschokt en waren ervan overtuigd dat hun zoontjes zulke onterende dingen nooit zouden doen noch roepen. Het was niet een alleenstaand feit want tijdens de Belgische hittegolf had elk zwemparadijs met dezelfde problematiek te maken. Het lag dus duidelijk niet aan de opklimmende temperatuur maar aan de neergaande opvoeding.  In Duitsland verkrachtten vijf Bulgaarse en Roemeense minderjarigen een vrouw. De boefjes waren tussen de 12 en de 14 jaar!  Ook hier beweerden de ‘ouders’ dat hun legsel dit onmogelijk gedaan kon hebben, want dat ze op dat uur gezellig naast hun op de sofa zaten, naar de televisie keken en thee dronken. Wanneer gaat men die moeders en vaders eens mee veroordelen voor hun laksheid aan opvoeding? Ik wilde net mijn vingers in de azijn dompelen om deze column te typen en de laksheid aan het respect voor elkaar en het uitblijven van het daadwerkelijke integreren van bepaalde bevolkingsgroepen aan onze normen en waarden op pc te zetten, toen er ook plots iets grappigs de kranten en het journaal haalde. Onze gedetineerden zouden vanaf volgend jaar juli hun eigen kleding mogen dragen en wassen.  Weg met het gevangenisplunje. Om alle ontsnappingen te voorkomen moesten ze zich, alleen als ze bezoek kregen, nog in het grijze uniform hijsen. Kwestie dat de cipiers klaar en duidelijk konden zien, wie er de bezoeker en wie er de gevangene was. Toch mag niet alles. Er mogen geen aanstootgevende teksten op de t-shirts staan en schoeisel met stalen noppen werden verboden.  Om elke verwisseling tegen te gaan, mogen ze ook geen kleding dragen zoals hun bewakers. Er zouden wasmachines aangekocht worden en vanaf dan zou elke veroordeelde, die nu ook over zijn eigen mobiel mag beschikken,  instaan voor zijn eigen wasje. Een kind kan de was doen, zeker met pods, dat wordt ons via de reclame tienmaal daags ingehamerd! Ik kan me niet indenken dat zo’n bajesklant straks zijn 7 witte onderbroeken in de witte kookwas voorsorteert en voor zijn t-shirts en sokken netjes apart een 40 graden en een wolwasje gaat draaien.  Dus zonder enige twijfel lopen vanaf volgend jaar alle gevangen in mooi roze rond. Eén rode sok in de wasmachine en ‘t is gebeurd...   Sim, te warm om na te denken, 26/7/2019

Sim
12 0

'T WAS NACHT, 'T WAS NACHT MIDDEN IN DE NACHT

Nadat wij bijna gans Frankrijk kilometervretend doorkruist hebben, staan we dan als sluitstuk aan de Middellandse zee. Nog een kleine drie weekjes stralende zon, knalblauwe hemel en een lekker vakantiesfeertje…dachten wij! Het Mediterraans klimaat blijkt in Zuid Frankrijk, dit jaar, begin juni aan een twijfelzomer te beginnen. Gisteravond stak er een soort stormwind op. Niet direct een mistral maar toch enigszins een naverwant tergend passaatje dat de caravan heen en weer deed schommelen en de luifel als een bootzeil deed opbollen. Ik zei tegen manlief, dat het misschien geen slecht idee zou zijn alles wat extra te verstevigen en om de autohoes nog met wat meer knijpers vast te leggen. Als hij op dat moment echter met een kruiswoordraadseltje bezig is en hij liefst niet gestoord wenst te worden, dan mompelt hij woorden als ‘straks, misschien straks, morgen, misschien nooit in de hoop dat het zichzelf wel zal oplossen’. Dat reduceert mij plotsklaps tot een zo’n ‘subiet’ zeurend vrouwtje, zo’n ‘à la minute’ mokkel die manlief zijn rust op de meest onmogelijke momenten durft verstoren. Ik ben meer van ‘de-koe-bij-de-horens-nemen’ soort. In mijn CAO staat, dat iets onmiddellijk moet bekeken, direct geanalyseerd en op staande voet gerepareerd moet worden. Normaal zou ik uit de caravan stuiven en de autohoes zelf gaan vastpinnen, maar ik lig al geruime tijd naakt onder het warme fleece-dekentje een boek te lezen en bedenk dat manlief nog volledig aangekleed op de bank zit. Manlief is echter van het Jean-Luc Dehaene soort, die zegt dat de problemen zullen opgelost worden als ze zich stellen! Om half twee ’s nachts dus! Uit het warmte nestje, broeken en truien aan en aan de slag met het mini- rampenplan. Rammelende in elkaar gedonderde tentstokken, op zwiepende haringen (piketten), rond klapperende stormkoorden en een klepperende tentluifel die als een gigantische parachute tegen en over de caravan buitelde. In het midden van de nacht hebben we dus de luifel uit de rail getrokken op gevaar van zelf mee de lucht ingezogen te worden en onze autohoes gezocht, die twee auto’s verder heen en weer wapperde. Jullie willen niet weten wat voor verwensende woordenschat er op dat moment door mijn hoofd gaat…Probeer daarna maar eens terug in de caravan de slaap te vatten. Door de windstoten schudt onze villa over en weer zodat je bijna zeeziek wordt. Het lawaai van de wind en het constante beuken van de zeegolven dondert door je hoofd.  Je slaapritme wordt verstoord door caravankastdeurtjes die op het ritme mee rammelen. En tenslotte een manlief die zich meteen na de nachtelijke actie in bed oprolt en alvorens hij ook maar met één oor het kussen raakt, er als apotheose een snurkfanfare tegenaan gooit.   Sim, Vias-Plage  7 juni 2019

Sim
44 0

RIP

Terwijl ik gisteren nog schaterend naar manlief riep, dat Koning Filip, Peppi en Kokki van de twee meest verliezende partijen aangesteld had om gesprekken te voeren met alle politieke fracties om links en rechts te verzoenen, sta ik deze ochtend met een gevoel van weemoed op. Mijn gedachten zijn bij die twee schatten van mensen die op één week tijd overleden zijn en hun kinderen die nu in diepe rouw gedompeld zijn. Wij zijn in het zuiden van Frankrijk en zullen de begrafenis van Jos en Jansi niet kunnen bijwonen, maar hopen dat onze neven en nichten niet zullen opteren voor een kerkelijke begrafenis. Ik kan me al inbeelden hoe zo’n door het celibaat zwaar gefrustreerde pastoor op de kansel staat te wauwelen over de barmhartigheid van zijn God. Als er werkelijk een God bestaat, dan beschikt hij volgens mij over een serieuze dosis sadisme om twee mensen die zo intens jaren van elkaar hielden op zulke mensonterende manier aan hun einde te laten komen. Dementerend, zielig, elkaar, hun kinderen en hun vrienden totaal niet meer herkennend. Toegeven ze waren beiden al de kaap van de 90 voorbij, hadden een rijk gevuld en liefdevol leven gehad, maar moeten wij dan zogezegd zo menselijk zijn, dat wij het onmenselijke aan de dag  leggen om de reeds in hun hoofd afgestorven bejaarden nog enkele jaren op een mensonterende manier als een plant op een stoel of in een bed in leven te willen houden. Kan God dan hier niet eventjes wat gevoel aan de dag leggen en de strijd geen drie jaar laten duren? Hoe noemt men dat: ‘God is barmhartig’? Welk gevoel van mededogen kent hij als hij op één nacht tijd de enige 45 jarige dochter van mijn buurvrouwvriendin tot zich roept? Eventjes hartfalen en gedaan. Hoe overleef je zo’n drama? Je dochter, waar je nog allerlei plannen mee maakte en die lachend zei dat ze later voor jouw oude dag zou zorgen. De bodem totaal uit je leven weggeslagen, hoeveel mensen er ook tegen je zullen zeggen dat het leven gewoon doorgaat en dat alles slijt. Kon God hier ook niet eens wat inschikkelijker zijn? Hoe verwoordt zo’n pastoor dat?  “God roept alleen diegenen tot zich, die hij het liefst heeft!” Wat een grote egoïst! En diegenen die achterblijven, diegenen die lief hadden? Hoe noemt men deze God ook alweer? Barmhartig? Gisteren kregen wij ook nog te horen dat een 60 jarige ex collega een kankervonnis te horen kreeg en dat hij na drie weken de strijd al moest opgeven, een vrouw en twee kinderen vol wanhoop achterlatend. Een goddelijk oogje toeknijpen had ook hier minstens op zijn plaats geweest. Maar zoals alle gelovigen zeggen: “Gods wegen zijn ondoorgrondelijk.” En natuurlijk zitten wij nu in een generatieperiode dat allerlei familieleden, vrienden en kennissen zullen verdwijnen maar het blijft telkens schrikken. We worden dan telkens met onze neus op de feiten gedrukt dat het levenskoordje korter en korter wordt. Dag Jos, dag Jansi, dag Wendy, dag Louis, dag Francis het gaat jullie goed… Wij rouwen op afstand mee en ik kan maar één ding bedenken dat als er dan al een God zou bestaan: ‘dat deze God over een grote portie galgenhumor beschikt!”   Sim, Vias-plage    5 juni 2019    

Sim
5 0

REIS ROND DE WERELD IN 80 DAGEN

Het is niet omdat jullie al meer dan een maand geen letter meer van mij gelezen hebben, dat ik ergens ten velde met een bore- ,burn -out of een writersblock in de lappenmand lig. Niets is minder waar. Zoals een paar vrienden terecht opmerkten zijn wij nu bezig aan het scenario van “de reis rond de wereld in 80 dagen”. Alleen hebben wij voor de lichtere versie geopteerd en bereizen wij nu Frankrijk van noord naar west en van west naar zuid. Als al ons geld of onze geplande vakantiedagen opgesoupeerd zijn, breien wij er het laatste stukje van zuid naar noord aan. Vermits manlief zich nu in het stadium van een soort Alzheimer-light bevindt en hij van veel (te veel zegt hij..) al onze bestemmingen van de vorige eeuw zich soms totaal niets meer herinnert, hebben wij dus besloten om sommige delen van la douce France opnieuw te bezoeken. Via de vallei van de Somme, caravannen wij naar de Normandische landingskusten van de tweede Wereldoorlog. Het is begin mei en alhoewel het zonnetje overdag van de partij is, is het ’s nachts bitter koud. Met een fleece-deken, slaapzakken en zelfs een donsdeken, lekker tegen elkaar lepeltje- lepeltje, overleven we nachten van 2 graden. Alleen ’s morgens is er eventjes discussie, wie er het eerst, vanuit het warme nestje, zijn voeten op de doorkoude caravanvloer moet zetten. Dat er in een kwart eeuw wel degelijk van alles verandert, zien we al snel als we naar de noordelijke kant van Bretagne, richting St. Malo forenzen. Het toenmalige liefelijke oesterdorpje Cancale,  groeide uit tot een toeristische trekpleisterstad. Langs de rede, waar eerst de stootkarren stonden, waar je na een dagje site seeing voor een habbekrats een oestertje met een glaasje witte wijn kon meepikken, heeft men nu gigantische betaalparkings aangelegd. Waar je in de vorige eeuw, op een terrasje van enkele liefelijke restaurantjes over de zee kon staren, zie je nu niets dan blinkend autostaal. De toenmalige vijf restaurantjes zijn in die 25 jaar vertienvoudigd. Vermits ik al enkele jaren een schelpallergie heb, gaan we op zoek naar een restaurantje waar manlief een ‘fruits de mer’ voor één persoon kan bestellen en ik een hele krab kan te lijf gaan. We zitten lekker in het waterzonnetje en manlief besluit om een koffietje met een calvadosje na te nemen. Als de kelner grijnzend de bestelling opschrijft hoor ik de toeristtrap toe klappen. Ik schrijf speciaal in verkleinwoordjes want als we daarna de rekening krijgen voor het vingerhoedje koffie:3 euro en de twee soeplepeltjes calvados: 12 euro, wil ik spontaan een geel hesje aantrekken en het restaurant plat flamberen! We bezochten ook nog de wilde noordkant, de roze granietkust en de zuidkant van Bretagne. Toen we in Carnac boodschappen gingen doen, zakte onze broek af. Voor de winkel stonden grote borden met “wij beschermen onze lokale boeren en verkopen alleen traditionele Franse producten.” Vinden wij daar in de rekken, uien van Nieuw Zeeland en aardappelen van Israël! Ecologische voetafdruk..voer voor Anuna en haar Zweedse Pipi Langkaus. Terwijl België bol staat van allerlei verkiezingsgekakel, rijden wij in de richting van de Périgord.  Al gauw merken wij dat Frankrijk één grote betalende parking geworden is. Overal waar er ook maar iets te zien of te beleven valt, staan die betaalautomaten je vals gniffelend aan te staren. Liberté, fraternité et payer. Terwijl wij hier overal lekker confit en magret de canard gaan eten, zijn het zware dagen voor het Belgische Koningshuis. Onze ex koning moet DNA afstaan omdat zijn onechte dochter wil bewijzen dat hij zijn koninklijk sperma in een verkeerd paleis heeft gestort en onze koning heeft slapeloze nachten na de Waals linkse en de Vlaamse rechtse verkiezingsuitslag. Alle verliezers roepen dat ze gewonnen hebben. De Waalse PS droomt al hardop van de terugkeer van hun roze premier, terwijl Groen tevergeefs, na de Anuna-klimaatspijbelgolf,  een Turkse moe en een Catalaanse roeper in de strijd gooiden. Het uiterst rechtse Vlaams Belang heeft op de verkiezingsdraaimolen de flosj getrokken. Als zij echter op termijn, zoals zij in hun propaganda verkondigden, de zwarte haantjes exodus en de Moslim immigratie toestroom niet kunnen stoppen, dan zullen we maar al best een mooi en modieus hoofddoekje gaan uitkiezen. Morgen gaan we richting Middellandse Zee. We komen waarschijnlijk binnen een maand in een totaal ander België terug….   Sim, Sarlat, Périgord 1/6/2019

Sim
0 0