Zoeken

Leesdrift

Ze zitten naast elkaar, elk in een crapaudje, aan weerszijden van de salontafel. Daarop een vaas ridderspoor als een diepblauw scherm tussen hen in. Tegenover hen de huisbibliotheek die de ganse muur bekleedt met centraal daarin de tweeëndertigdelige encyclopedie. Zij is uit de zestiger jaren en dient enkel nog om afgestoft te worden. Maar de boeken hebben mooie ruggen. Rechter dan de zijne.
 Hij leest de krant op zijn laptop, met de stem van zijn vrouw als achtergrondgeluid.
 Ze heeft het over haar vriendin met wie ze vanmorgen geskypet heeft, over hoeveel de Vlaamse viceminister-president wel niet zou verdienen, over de fauteuiltjes die ze opnieuw wil laten stofferen. Ze denkt aan velours. Skai is misschien praktischer? 'Wat jij,' vraagt ze, zonder echt een antwoord te verwachten, alleen om even op adem te komen.
 Van die entr'acte in haar woordenvloed maakt hij gebruik om ook eens een interessant weetje te plaatsen: 'Een vrouw zegt gemiddeld twintigduizend woorden per dag.' 
Ze schuift de vaas wat opzij en kijkt hem boven haar bril fronsend aan. 
'Welke seksistische bron zegt dát nu?' 'Ik lees dat hier net op een serieuze webstek. Aan hoeveel woorden kom jij, denk je?’ 
‘Deugniet! Bedoel je daar iets mee?’
 Hij antwoordt enkel met een glimlach, vergezeld van een knipoog. Haar dagelijks woordverbruik schat hij een stuk hoger in, eerder dertigduizend. De hele dag door zegt ze alles wat ze denkt, wat ze ziet, wat ze hoort, wat ze weet. En wat ze niet weet, dat vraagt ze dan even terloops. Haar tactiek om hem uit zijn gedachtegang te plukken en in haar verhaal te slepen.
 Zoveel praten lijkt hem een vorm van verspilling. Eén pagina van een boek telt zo'n dikke driehonderd woorden. Dat heeft hij van een andere bron. Zo bekeken praat zijn echtgenote vlot een boekje van honderd pagina's per dag bij elkaar, wat tegen het einde van de week een ferme trilogie oplevert. Daarmee maak je een schrijver waanzinnig jaloers.
 Desalniettemin vindt zijn eega ook nog de tijd om welhaast één boek per dag te verslinden. Ze zegt daarbij geen woord. Finaal komt ze dan mogelijk toch niet ver boven die twintigduizend uit.
 Wanneer zijn gemalin aan het lezen slaat raast ze als een hst door haar boek. Ze zegt niets, ziet niets, hoort niets. Ook niet het carillonnetje van de deurbel. Of de telefoon die eindeloos maar vergeefs rinkelt. De aardappelen koken kissend over. Honger voelt ze niet. Hij wel.
 Zo is hij uiteindelijk zelf aan het kokkerellen geslagen. Hij vindt het zo spannend als een thriller: iets culinairs bij mekaar goochelen en naar een happy end proberen te leiden.
 Het gekletter van pannen en borden, het gepruttel, het gesis, de geuren, niets dringt tot zijn gulzig lezende wederhelft door.
 Als alles klaar is schuift hij zijn open hand uitnodigend tussen haar ogen en haar boek en zo snijdt hij haar los van het verhaal. Ze kijkt hem dan glazig aan en laat zich versuft naar de gedekte tafel leiden, als naar een dansvloer. Nog verdwaasd door het verhaal plant ze woordeloos een warme zoen op zijn lippen. Als aperitief.

   'Een man gebruikt slechts zevenduizend woorden per dag,' leest hij haar verder voor. 
'Zoveel haal jij niet,' zegt ze, 'Jij zegt nooit wat. Je zit met je neus in een of ander geleerd boek of je zit dromerig op je laptop te tokkelen. Als ik je niets vraag zeg jij ook niets.’ 
‘Weet je, lieveling, ik hou van je…’ ‘Goed zo,’ onderbreekt ze hem, ‘Als je dat nog enkele keren herhaalt geraak je misschien nog in de buurt van die zevenduizend woorden’.
 ‘Schat, ik hou erg veel van je,’ probeert hij nog eens. Ze schenkt hem een stralende glimlach. ‘Vooral wanneer je leest.’
 Haar lippen willen protesteren maar hij smoort haar antwoord met een kus.
 Haar handen glijden onder zijn T-shirt. ’Nu nog even niet, lieverd. Eerst wat werken. Mijn dagelijkse driehonderd woorden schrijven.’Ze slaat haar rimpelige armen om zijn hals. 
'Wat zul jij een appetijtelijk schrijvertje zijn, met die stijnstreuvelskop en dat paterdamiaanbrilletje.’
 Eén bladzijde per dag. Nog een dik half jaar te gaan, denkt hij, terwijl ze hem hartsgrondig kust. Dan zal hij net tachtig zijn.

Esser
0 0

De veiligheidscontrole

U kent ze wel. De vrienden die tijdens een zomerse barbecue met hun verhalen en anekdotes de avond nog smakelijker maken. Ze zijn zoals de barbecuesaus die voor wat pittigheid zorgt. Ergens hebben ze het talent van een echte acteur. Ze spelen een rol, maar toch blijven ze zichzelf. Het is de gave van geloofwaardigheid. Tijdens een verblijf aan het stukje kust in Frankrijk, waar 75 jaar geleden de bevrijding van Europa werd ingezet door de geallieerden, kwam ik een dergelijke acteur tegen. De Nederlandse man van middelbare leeftijd stond voor me in de rij bij een Normandisch oorlogsmuseum, waar we een veiligheidscontrole kregen die zo scherp was als op de luchthaven. Portefeuille, horloge en telefoon moesten in een bakje dat achter de scanner mocht passeren. Vervolgens ging de veiligheidsman met een scantoestel zorgvuldig aan de slag. De handscanner had veel weg van een stofborstel, maar dan eentje die piepende geluiden maakt. Hij begon bovenaan ter hoogte van de schouder, waarna er meteen een luide 'bliep' weerklonk. "Hebt u daar metaal zitten?" vroeg de veiligheidsbeambte vriendelijk. "Ja, daar zit inderdaad wat metaal na een operatie", lachte de Nederlander. Aan zijn andere schouder klonk dezelfde bliep. "Ook daar ben ik geopereerd." Bij het scannen van zowel zijn linker- als rechterknie ging het toestel opnieuw af. "Ja, ook daar zitten stukjes metaal." De brave man was een attractie voor de rij wachtenden. Hij piepte zoals een videogame uit de jaren 80. Hij onderging het geduldig. Zijn vrouw die even verder stond te wachten, had een rode kleur gekregen die duidelijk niet van de zon was. Toen er ter hoogte van zijn onderbuik opnieuw een piepend geluid weerklonk, keek de veiligheidsman bezorgd. "Daar heb je toch geen metaal zitten?" "Nee," lachte de man, "dat is gelukkig mijn riem maar." Toen hij eindelijk binnen was, zei hij iets tegen zijn vrouw dat ik niet kon verstaan, omdat ik zelf onder de CT-scan moest. Wellicht was het zoiets als: "Dit verhaal wordt straks een knaller op de camping."  

Rudi Lavreysen
0 0

In een tekst niet ver van hier.

In een tekst niet ver van hier, wandelt Valerie door het bos. Het is er kil. De grond is nat. Ze is op zoek naar stilte, ze wil herbronnen. Zo heet dat tegenwoordig. Herbronnen. Detoxen. Resourcer. Ze weet niet zo goed welke richting ze uitgaat. Door de bomen ziet ze de zon niet. Waar is het noorden, waar is het oosten. Dat weet ze niet. Ze probeert gewoon te zijn. Daar, in het midden van het bos. Verdwaald en eenzaam. Ze is niet bang van wilde dieren of ongekende wezens. Het gezoem van insecten kleurt de stilte die ze zo lang zocht. Zo lang al.. en eindelijk is ze in stilte. Ze is de stilte. Ze ademt in en uit, ze zucht en er gaat een kille ril over haar lijf. Alsof een geest haar ziel uit haar lichaam trekt. Ze ademt steeds dieper en dieper. Ze voelt zich gelukkig, voldaan en rustig. Ze voelt zich puur. Ze voelt dat alle lawaai en alle herrie waarmee de stad haar elke dag opnieuw mee vult, verdoofd en verlamd is. Hier wil ze zijn, hier wil haar lichaam zijn. Haar hoofd draait lichtjes omdat ze te diep adem heeft gehaald. Ze wrijft over haar volle borsten en buik als om zich houvast te geven. Het is mooi, het is goed, het is berusting. De natte geur van de bomen en het gras, de dode bladen en het donkergroene mos bedwelmt haar geest. De stilte wordt doorbroken wanneer ze in de verte haar vriendin Sam ziet. Sam wuift naar haar, joehoet en struikelt haar richting uit. Het beeld is verstoord, er is ruis. Waarom.. waarom toch, vraagt Valerie zich af. Valerie doet alsof ze haar vriendin niet gezien heeft maar dat maakt het lawaai alleen maar heftiger. Ze wendt haar gezicht af, kijkt of er een andere richting in het bos is, een schuiloord, ergens waar ze onzichtbaar is. Waar niemand haar ziet, waar niemand haar komt halen, waar niemand om haar geeft. Niemand. Ze loopt tussen het gebladerte door, houdt zich vast aan zware taken van de bomen, ze hijgt, ze verliest af en toe het evenwicht maar snel komt ze weer in het ritme van haar vlucht. Want dat wil ze. Ze wil vluchten. Ze wil weg. Gewoon weg zijn. Ze wil met rust gelaten worden. Het getier van haar vriendin wordt minder regelmatig tot het uitsterft en er alleen de longen van het bos te horen zijn. Het bos heeft Sam tot zwijgen gebracht. Vanachter een zware boom ziet ze hoe haar vriendin ontmoedigd rechtsomkeer maakt. Valerie hoopt opnieuw op rust en verbondenheid met de bomen. Ze zet zich neer op de knieën van de dikke eik en kijkt rond. http://erwinabbeloos.over-blog.com/2019/07/valerie-en-het-bos.html

Erwin Abbeloos
23 0

Verbleekt rood

Rood haar zelf geknipt valt over haar zorgvuldig omlijnde ogen. Wanneer ze me aankijkt als ik binnenkom met mijn bagage van de dag knapt mijn overspannen hart.   Piercings wilt ze niet, een tattoo misschien en ze verbaast zich over zoveel onbegrip. Bijna vijftien is ze nu, nog altijd speurend naar verjaardag bezoek. Instagram is haar portaal, haar make up haar verhaal. Ze is het kind van een alcoholist, een kind uit het elfjesbos.   Ze flirt de godganse dag met haar eigen spiegelbeeld, maar vreest de marges tussen de omlijsting en haar kamer. Haar kaders zijn de muren van onze sociale huurwoning en haar overgebleven data.   Zomervakantie is voor haar een straf gevuld met lege dagen. Vriendinnen maken kan ze niet, vrienden zijn nog minder.   Ze is een dochter van een sterke vrouw zelfvoorzienend en alleen. Alleen zij kent de uitgegumde wazen over de lijnen van mijn verhaal.    Ze lijdt, ik zie het en alles wat ik haar bieden kan zijn mijn verstramde pogingen tot kalmte.   Ze plooit zich naar mijn humeur en naar mijn tijden van aankomst en vertrek. Ik duw, ik trek, ze trekt futloos terug.   Haar kont is van een jonge vrouw, haar duim nat van haar mond. Haar knuffel klampt zich vast aan haar wuivende kindertijd. Het heeft enkel nog een kopje, zijn lijf hangt aan elkaar van 15 jaar verdriet en eenzaamheid.   Ik wil haar dragen weg van hier naar stroomopwaarts. Naar een thuis waar een vader is, een zus en fijne buren en vrienden die spontaan binnenvallen en allen blijven eten.   In het weekend maakt ze plaats voor mijn opgebloeide liefde. Ze weet van zijn bedrog. Wanneer ik mijn lach lach zie ik haar schouders dalen, wanneer ik vloek zie ik haar rug, wanneer ze zachtjes de kamer verlaat.   Ze is mijn kind gegroeid in het beste van wat ik had, het beste van twee kwaden.  Ik wil haar geven alles wat ik kan maar ik kan niet meer.  

Susanna
6 0

Magische hoestsiroop

Magische hoestsiroop      Ik ben opgegroeid tussen de kleine witte ronde en de langwerpig - ovaalvormige -blauwe. Pilletjes die je weer laten lachen wanneer je door liefdesverdriet wordt geraakt, die je wakker houden tijdens de blok in een examenperiode, of rustiger maken bij alle dagen heel druk.    Een snoepwinkel voor grote mensen noemden mijn papa en mama hun apotheek waar ze vaak zalfjes verkochten aan meisjes met een droge huid of magistrale bereidingen klaarmaakten die dienden om de verzwakte bijtjes van sommige mannen weer tot bij het bloemetje van hun geliefde te laten vliegen. Dat was voor in extreme gevallen én op voorschrift.    Een dokter was bij ons thuis onbekend. Diarree, acné, bronchitis, voor ieder kwaaltje had de grote apotheekkast van papa en mama wat in de aanbieding. Ik kon zo vaak ziek worden als ik maar wilde, alles was voorhanden. Instant. En het was gratis. Maar ik werd nooit ziek.    Het leek wel of die tot de nok gevulde schappen een helende werking op mij uitoefenden en die kast mij als een engelbewaarder haar helende hand boven het hoofd hield.    Ik was al vijftien toen ik voor de eerste keer ziek werd. Een vieze hoest die maar niet wilde overgaan. Een hardnekkige blijver waar je je na week zeven toch vragen over zou moeten stellen. Voor mijn ouders was een hoest niet erg genoeg om een dokter lastig te vallen. In de kast stond wel iets dat kon dienen.   Ik zal het gevoel van mijn lippen tegen het glazen flesje en de donkerbruine siroop die langs keelholte en door slokdarm mijn maag binnenliep voor altijd koesteren. Iedere avond voor het slapengaan dronk ik van het uitverkoren drankje van het derde schap, tweede plaats van links, dat mij ging genezen.    Het hoesten minderde al na enkele dagen zonder dat ik er erg in had. Ik was te verdoofd door de geheime samenstelling van het siroopje. In het begin voelde ik mij licht in het hoofd en sliep als een roos. Ik werd ook overdag rustiger en zag overal het plezante in. Het glas was constant halfvol.    Na een tijdje kreeg ik de meest verhelderende dromen waarin ik mezelf zag afstuderen met grote onderscheiding als plastisch chirurg. Een transfer naar voetbalclub FC Barcelona werd met veel toeters en bellen ondertekend in Camp Nou, met een gouden vulpen onder het toeziend oog van Messi in hoogsteigen persoon.   Mijn examens in juni verliepen vlekkeloos. Resultaat: een hoop hoge cijfers en twee medailles op de door onze school georganiseerde zwemwedstrijd, plus een eerste plaats bij de jeugdjumping aan de zijde van Jeunesse, de pony die ik dankzij mijn uitstekende rapport had verdiend. Bovendien speelde de ploeg waar ik sinds mijn vierde iedere zondag vol overgave op het veld stond, na zeventien seizoenen nog eens kampioen en werd ik de topschutter van de competitie.    Er was geen haar op mijn hoofd die eraan dacht om te stoppen met mijn wondermedicijn.   Maar de kast bleek niet zo magisch te zijn dan ik had gedacht. Ze kon zichzelf niet aanvullen. Bovendien hadden mijn ouders gemerkt dat mijn hoest bijna over was en dat ik alleen ’s avonds op onverklaarbare wijze een geforceerd kuch-keelgeluid bleef produceren. Het leek niet in het minst op de hoest van enkele weken eerder.    Siroop werd verboden, de kast ging op slot. Gelukkig had ik al lang van tevoren een sleutel laten bijmaken. Vanaf nu zat er niets anders op dan op creatieve wijze mijn drankjes te nuttigen.   Wat ik vervolgens heb gedaan, jaren aan een stuk zonder dat mijn ouders het ooit te weten zijn gekomen of dat een klant er zich is over komen beklagen; ondanks de vreemde, fruitige smaak die ik ongetwijfeld moet hebben achtergelaten - was: keer op keer alle flesjes hoestsiroop uit de kast halen, de helft overgieten in Coca-Cola flesjes, die ik in mijn kamer verstopte, om vervolgens de andere helft van de hoestsiroopflesjes te vullen met grenadine van zwarte bessen alvorens ze weer op het derde schap te zetten, tweede plaats van links.   Of ik ooit aan hoestsiroop verslaafd ben geweest weet ik niet. Wel was er een hele tijd dat sluimerende verlangen iedere avond weer die mooie kleurrijke verhelderende dromen te dromen. Belevenissen die ik zonder mijn doorgedreven imitatie-hoest waarschijnlijk had gemist.    Voor die nachtelijke escapades ben ik dankbaar. Misschien heeft een overdaad aan magische beelden in mijn slaap mij tot het besef doen komen dat, om gelukkig te zijn, je niets anders nodig hebt dan jezelf en het leven zoals het zich op dat moment aandient. Dat geluk gewoonweg simpel kan zijn.    Toen ik verliefd werd op een meisje met droge huid -ondertussen zijn we getrouwd- en ik een contract tekende bij een voetbalclub uit derde nationale, studeerde ik uiteindelijk af als huisarts.    Het glas champagne tegen mijn lippen tijdens de proclamatie herinnerde mij aan het geheim van mijn jeugd dat in een kast bij mijn ouders stond.    En ik wist: nu is het tijd geworden om anderen te genezen, om voor hen de allerbeste siroop te maken en erop te wijzen dat dromen hoe onmogelijk ook, in werkelijkheid slechts één kuch verwijderd kunnen zijn van een glas zwarte bessen grenadine.

Sascha Beernaert
86 0

Andermans Champagne

Zwetend scrol ik door haar gekunstelde woorden en struikel over de beelden die zij schetst.  Ze ontrafelt woord voor woord haar zelf gesponnen mierzoete suikerspin waarin ze mijn lief het kwaad van alles maakt. Hij is de heks met de rode appel, zij Sneeuwwitje en ik de toehoorder.  Zonder voorprogramma begint ze haar one woman show zoekend naar haar enige publiek.  Mijn eerste koffie is nog niet leeg wanneer ze het eerste schot afvuurt met haar van kleine meisjes jaloezie zinderende zinnetjes. Zonder waarschuwing vooraf introduceert haar icoon met wit gepoederd gelaat zich als de vriendin van mijn lief.   Haar besluit staat vast; mij zal ze meenemen in haar braakliggende val van ego beschadiging. Sneeuwwitje heeft niet haar gedroomde prins en ik zal het weten. Zorgvuldig stipt ze het gemiddeld aantal keren seks per week en geeft en passé een hint. Ze laat schemeren hoe ik niet pas in dit sprookje dat nog niet uit is.  Een moederfiguur, een veilige haven, een seksloze zus zijn de etiketten die ze me virtueel opplakt. De actrice zet een tandje bij. Al knippend en plakkend vult ze mijn chatvenster met zijn sussende woorden van weken geleden. Liefkozend pruttelt ze hoe hij echt iets aan het opbouwen was met haar, ze smijt er nog een wonderlijke zwangerschap bij en spreidt uit hoe hij haar smeekte nog wat geduld te hebben. Ja ze wist van mij,  en ja ze wist dat ik zijn echte liefde was, maar nee ze wist niet dat hij haar en mij bedroog. Acteren is een dubbelwandig beroep.   Haar vernederende woorden bedoeld om mij alle lust tot liefde voor de man van wie ik al jaren houd in de kiem te smoren breken mij bijna op. Ondertussen nestelt zij zich in nog meer spinnenweb en wacht ze ongeduldig af in het centrum van haar ego.  Valselijk streelt ze mijn gevoel wanneer ze me alle goeds en wijsheid toewenst. Ze is een klein kind, nog te onrijp om te beseffen hoe het leven klopt.    Ze komt als een geschenk uit de vergeten stofnesten van onze relatie gevallen. Wij, mijn lief en ik, vegen ons nest samen aan en lappen de ramen tot alles blinkt zoals toen we elkaar net kenden. Hij en ik genieten van het leven en de vriendschap en de liefde die uniek blijft.  Hij heeft een ongeschreven regel overschreden maar zij des te meer. Zij verloor en koos haar naar braaksel ruikende troost in het kleineren van de andere vrouw.    Ze zal nog vaker uit andermans Champagne drinken zolang ze niet begrijpt wat echte liefde is.     

Susanna
13 1

Vergeten Cake

‘Wat gaat ge met dat brood doen?’  Mijn oma kijkt mijn vader bezorgd aan.‘Dat is geen brood, ma. Dat is een cake,’ reageert hij. ‘Als jullie die hier in het rusthuis niet opeten, dan neem ik ze mee naar huis als dessert voor vanavond.’Mijn oma knikt tevreden.‘Moet ge niks drinken?’ vraagt ze dan aan mij. Ze glimlacht, maar in haar blik meen ik toch nog altijd een soort bezorgdheid te ontwaren.‘Neen dank je oma, ik heb geen dorst,’ zeg ik.‘Wat gaat ge nu met dat brood doen?’ herhaalt ze en aait met haar linkerhand de verpakking van de cake.‘Waarom wilt gij heel de tijd discussiëren over die cake?’ Mijn grootvader laat zijn hoofd in zijn handen zakken. ‘Het is toch al beslist dat zij die meenemen. Waarom wilt gij daar altijd op terugkomen?’ mompelt hij.Mijn oma giechelt en kijkt ons ongemakkelijk aan. Ik vraag me af of ze beseft dat ze de dingen niet meer onthoudt. Er heerst blijkbaar ook een totale ontkenning van het concept ‘cake’ in haar hersenen.‘Ziet maar dat ge niet dement wordt,’ zegt mijn grootvader met zijn hoofd nog altijd in zijn handen. ‘Laat het ons op tijd weten als ge iets dergelijks gewaarwordt, dan kunnen we er misschien nog iets aan doen.’‘Daar kunt ge toch niks aan doen pa,’ verdedigt mijn vader mijn oma.Mijn grootvader kijkt op en tuit zijn lippen. Hij weet dat mijn vader gelijk heeft, maar mijn grootvader geeft mensen nooit gelijk. ‘Hoe is het met de bouw van uw huis?’ vraagt hij in plaats daarvan aan mij, mijn vader negerend. ‘Ge moet zien dat ge de juiste keuzes maakt. Eén foute keuze en alles is naar de vaantjes.’Ik knik begrijpend.‘Ge bouwt tenslotte maar één keer,’ voegt hij daar nog aan toe.‘Ik beloof dat ik goed zal nadenken over alles, opa,’ stel ik hem gerust.Mijn grootvader zucht vermoeid.‘Zijt ge moe pa?’ vraagt mijn vader.‘Moe? Neen, wij zijn nooit meer moe. Om zeven uur moeten wij hier al in ons bed. Eten, drinken en slapen. Een mensenleven is ineens lang als ge geen doel meer hebt,’ antwoordt mijn grootvader.‘Ze zorgen hier wel goed voor ons,’ pikt mijn oma in met een positieve noot. ‘Ze komen altijd vragen of we nog eten moeten hebben. Eten dat wij hier hebben! En om drie uur ’s nachts komen ze altijd nog eens kijken of we er nog zijn.’Mijn vader kijkt haar vragend aan. ‘Wordt ge daar dan wakker van?’‘Wij slapen nooit diep, wat wilt ge als ge niet moe zijt,’ repliceert mijn grootvader in haar plaats.Een vriendelijke verpleegster komt de kamer binnen. Of mijn grootouders niet vergeten om naar de eetzaal te komen voor het avondeten.‘Moeten we wéér eten?’ vraagt mij oma bijna wanhopig.In de eetzaal zijn twee verzorgsters in de weer met boterhammen.‘Gaat ge krabsalade eten, Maurice?’ vraagt er één aan mijn grootvader.Hij knikt langzaam.‘En gij ook Lucie? Twee bokes?’Mijn oma kijkt de verzorgster verward aan. Bokes? Dat is een woord dat ze als rasechte Oost-Vlaamse niet kent. Ze trekt het mandje met brood dat voor haar op tafel staat naar zich toe.‘Maurice,’ fluistert ze tegen mijn grootvader, ‘ze zijn de cake vergeten mee te nemen.’

Ans DB
0 0

De supporter

Sommige mensen vergeet je niet snel. Ook al heb je ze maar een half uur gekend. Hij is een gast, net als wij, voor een bed en een ontbijt in de stad. De gastvrouw geeft hem ’s morgens een vriendelijke ‘goodmorning’, die wij even voordien ook hebben ontvangen. “Oh, het is in het Engels vandaag”, zegt hij. “Geen probleem.” Waarna hij zich naast ons aan de ontbijttafel zet.   Het is opvallend, niet alleen onze woordenschat, zoals de afkorting B&B, maar ook de gesproken taal in het hotel- en logeerwezen vertoont alsmaar meer sporen van verengelsing. Hij is een voetbal- en wielerfan. Voor het tweede is hij nu in de stad. “Ze rijden vandaag een belangrijke wedstrijd. Het is de koers voor de tricolore trui”, verduidelijkt hij. “De nationale titel. Ik ben altijd grote supporter van Claude Criquelion geweest. In 1990 werd hij Belgisch kampioen. Daar was ik bij.” “Hij heeft in de Tour heel wat top 10-plaatsen behaald”, zeg ik. “Klopt”, zegt hij. “Vijf keer, met een vijfde plaats in 1986. Veel ritten gezien in Frankrijk. Eigenlijk had hij twee keer wereldkampioen moeten worden. Ik was erbij in 1988, in Ronse, toen die Canadees hem dat lapte in de sprint.”  De naam van de winnaar krijgt hij nog altijd niet over zijn lippen. Hij vertelt het zichtbaar ontroerd. Als hij vermeldt dat zijn held veel te vroeg overleden is, klinkt het alsof hij ook daar bij aanwezig was. Toevallig net op dat moment veegt hij een kruimel uit zijn mondhoek en meteen snel iets uit zijn oog.   Ondertussen supportert hij al jaren voor een andere coureur. Alsof een mens zonder helden toch maar alleen is. Net als de renner zonder supporters. “Je hebt zijn naam niet gevraagd”, zegt mijn vrouw achteraf. “Klopt”, antwoord ik. “Maar misschien vindt hij het niet erg dat we hem herinneren als Claude.”

Rudi Lavreysen
0 0

Puberale schromantiek

Het eerste jaar. Mijn eerste relatie heeft niet lang geduurd. Eén nacht om precies te zijn. Geen one-nightstand, dat begrip werd pas een jaar of tien later geïntroduceerd. Nee, ik heb het over de nacht waarin de junior versie van mezelf, ongeveer een jaar of dertien oud, zich slapeloos overgaf aan de euforie van een pas ontloken liefde. Pieter had ja gezegd.  De eerste schooldag van het eerste jaar middelbaar. Nadat het luidruchtige tienergeweld in klassen was onderverdeeld en de meute netjes naar hun klaslokaal schuifelde, zag ik hem. Pieter. De adonis van klas I6, de god van de economie-wiskunde, de held van het voetbalveld. Na zijn vroege groeispurt en opvallend smetteloze huid stak hij letterlijk en figuurlijk boven de doorgaans pukkelige puberjongetjes uit. Ik had niet veel nodig om verkocht te geraken. Ik zag hem maar af en toe. Op maandag, wanneer we het tweede uur Lichamelijke Opvoeding hadden, wist ik dat hij in het geschiedenislokaal zat. Op de derde rij, aan het raam. Ik zorgde ervoor dat ik, net op tijd, even op mijn tenen liep zodat ik een glimp van zijn blonde kuif kon opvangen. Op vrijdagnamiddag was het pas echt feest. Het wiskundelokaal, waar ik doorgaans lag te schuimbekken van verveling, bevond zich schuin tegenover het aardrijkskundelokaal. Wanneer ik ging dralen rond de vuilbak kon ik nét binnenkijken. Hij zat op de tweede rij in het midden. Na de les probeerde ik mijn buitengaan zo te timen dat we samen door de gang liepen. Of beter: dat ik ergens in zijn buurt kon lopen en hem met argusogen in de gaten houden. Zag ik dat nu goed? Het leek alsof hij terugkeek. Of was hij iets aan het zeggen tegen Thomas, zijn beste vriend? Ik kende intussen de namen van al zijn klasgenoten. Ik hield een logboek bij, waar ik ’s avonds minutieus in noteerde wanneer ik hem gezien had. Hoe hij zich gedroeg. En, het belangrijkste, of hij één of ander teken van herkenning gaf wanneer ik in zijn buurt was. Op de speelplaats verzon ik de meest inventieve smoesjes om mijn trosje vriendinnen toch maar mee te krijgen naar een punt vanwaar ik een goed zicht op hem had. Dat lukte soms. Alle andere pauzes waren verloren moeite. En toen werd het juni. Zo kwam mijn eerste jaar middelbaar ten einde. Weken lag ik wakker van de naderende zomer. Die eindeloos lange zomer waarin ik Pieter zou moeten missen. Pieter die geen flauw benul had van mijn bestaan. Pieter die, zonder het te weten, al 56 pagina’s lang de protagonist van mijn dagboek speelde. Ik had zijn klasfoto afgeprint en zijn hoofd liefdevol uit de foto geknipt. Het korrelige portret, dat in die tijd meer weg had van een knap staaltje pointillisme, stak ik in een medaillon. Het hoofd van Pieter reisde die zomer overal met me mee. En toch brak september weer aan. En stond ik op een grauwe maandagochtend op het speelplein veronderstellingen en doemscenario’s te maken met mijn vriendinnen. Over de klasindeling, de leerkrachten en de duo’s die aan de schoolbanken gevormd zouden worden. Pieter had ik al lang gespot. Hij was er nog, op het College. Gelukkig maar.Weer gingen de weken voorbij. Weer had ik vakkundig uitgedokterd op welke momenten hij in de buurt was. In de refter werd ik stilaan stoutmoediger en durfde ik al eens onbeschaamd staren naar hem. Tot onze blikken elkaar kruisten en ik me met een rood hoofd terug over mijn boterhammen met smeerkaas boog.   Het begin. Het einde. Ik had mijn geheim gekoesterd als een kostbare schat. Alleen mijn hartsvriendin, die mee was gekomen uit de kleine dorpsschool waar ik zes jaar lang in een veilige cocon had gezeten, wist ervan. Ze was ook op iemand. Uren mijmerden we over onze toekomstige vriendjes. We zouden de perfecte double date hebben, een synchrone relatie uitbouwen en een begrip worden op school. Die populaire daters toch. Wat een prachtige koppels. En iedereen zou jaloers zijn. Het zou niet meer lang duren. Maar toen ging ik in de fout.  De langlauftrip naar Ovifat die we in januari maakten, zou mijn idylle met Pieter voorgoed veranderen. De stralende winterzon had me die dag overmoedig gemaakt. In alle uitgelatenheid door ons gezamelijke zwoegen op het maagdelijk fonkeltapijt van sneeuw, verklapte ik mijn geheim. Aan Els. Terwijl ik sprak, drong de impact van mijn daad plots tot me door. Ik zag de blik van Els. Ik wist dat er iets ging gebeuren.Er zijn twee soorten mensen. Mensen die gewoon zwijgen en meeleven. Maar ook mensen die niet kunnen zwijgen en die, kost wat kost, het heft in handen willen nemen. Onder het mom van een goede daad, maar vooral voor hun eigen vermaak. Els behoorde tot die laatste categorie. Ze had een plan. De rest van het parcours, tot bij de busparking, probeerde ik haar op andere gedachten te brengen. Er hoefde niks geregeld te worden, mijn denkbeeldige relatie met Pieter was volmaakt.Talloze smeekbedes ten spijt, stapte ze met gedecideerde tred op hem af nadat we bij de rij bussen gearriveerd waren. Hij stond net aan een busje Capri-sun te lurken.Ik zag haar enthousiast gesticuleren en wijzen naar mij. Hij keek. Even voelde het alsof ik wegzonk in het sneeuwlandschap. Zijn klasgenoten volgden grijnzend zijn blik.Beschaamd begon ik verwoed te graaien in mijn Kipling rugzak. Toen ik bijna uitgegraaid was, zag ik dat hij nonchalant op me af geslenterd kwam.Els gebaarde naar mijn vriendin dat ze ons alleen moest laten. Ik had vooral als prioriteit ervoor te zorgen dat ik niet als een pudding in elkaar zakte. Toen hij voor me stond, verbaasde ik me over de blonde donshaartjes op zijn bovenlip. Het prille begin van zijn mannenstem. Het was bevreemdend om hem bij me te zien staan, bedacht ik, nog steeds met één hand in mijn rugzak. De busrit terug duurde eindeloos. Els ging in overdrive. Af en toe zag ik geniepige blikken van boven de - met vale hoesjes overtrokken - hoofdsteunen snel terug naar beneden duiken.Eens op school aangekomen, stonden we een beetje rond te draaien. Ik vroeg me af wanneer hij me eindelijk zou kussen. Ongemakkelijk had hij mijn vingers tussen de zijne genomen en gezegd dat hij me morgen terug zou zien. Die nacht sliep ik niet. Ik kon niets anders dan zuchten. Altijd maar zuchten. Mijn buik hield me wakker. Mijn hart klopte in mijn keel. Ik vroeg me af wanneer hij me zou kussen. Hoe tergend traag liep de tijd, de aanloop naar ons weerzien. Stralend liep ik de schoolpoort binnen. Hij had me gezien, maar hij kwam niet meteen naar me toe. Dat vond ik een beetje raar. Ongemakkelijk deed ik alsof ik aan gesprekken deelnam. Intussen observeerde ik elke beweging die hij maakte. Eindelijk slofte hij naar me toe. Zijn ogen stonden ernstig.Wanneer zou hij me nu kussen? Hij kuste me niet.   Ik verbrandde mijn dagboek. De veraste snippers heb ik op een stormachtige onweersdag uit mijn raam laten waaien met Céline Dion, keihard op repeat, als enige getuige van mijn theatrale ritueel. Mijn liefde was gereduceerd tot een regen van zwartgeblakerde papierstukjes, waarop hier en daar nog een vage krul van mijn jongemeisjeshandschrift te ontwaren viel.     Tragische epiloog: Jaren later.  Ik zat op mijn kamer.Mijn moeder riep me, van beneden aan de trap.Er was telefoon voor mij. Een zekere Pieter. Ik herkende zijn stem meteen, al was deze onmiskenbaar mannelijker geworden dan de beginnende-baard-in-de-keel-versie die me destijds van mijn sokken geblazen had.  Hij vroeg me of ik hem nog kende. Ik bevestigde.Sorry dat hij nu ineens belde, na elkaar zo lang niet meer gezien te hebben. Met ernstige stem vroeg hij me:  “Wel…heb jij er ooit al eens aan gedacht om te beginnen met pensioensparen?”    

Ann Joris
8 0
Tip

Beloftevol blauw

Jullie uniformen hingen te drogen op de draad rondom het schoolterrein. Ze waren van de mooiste tinten beloftevol blauw, alsof de school jullie zo een toekomst wilde garanderen als die van een koning, of van Yves Klein. De school leek verlaten, hoewel de vakantie pas over twee weken zou beginnen. De ventilatoren draaiden niet. Het alfabet werd niet in meerstemmigheid opgedreund. Achter de ramen verschenen geen olijke gezichtjes. Jullie meterslang uitgestalde uniformen konden ons enkel jullie stemmetjes en spel doen vermoeden. We slenterden wat langs de draad. De leraressen in mijn groep waren teleurgesteld en keerden al snel terug. Ze hadden graag een les mee gevolgd, of een leerkracht geïnterviewd. De aanblik van de verlaten school met slechts twee lokalen, één schoolbord en beduidend meer stoelen dan lessenaars had hun nieuwsgierigheid geprikkeld. Toen zag ik jou. Je stond in de deuropening, onbeweeglijk. Argwaan had je doen bevriezen op je weg naar buiten. Je blik liet me niet los, met je ene hand klemde je je vast aan de deurstijl. Je reageerde niet op mijn groet, noch op mijn vraag of ik je mocht fotograferen. Daar, in die deuropening, tussen al dat blauw en met wantrouwen in je ogen, was je prachtig mooi.   Je bleef maar kijken, ik werd er ongemakkelijk van. Ik wilde zachtjesaan voor je ogen vervagen, ik wilde verdwijnen zonder te bewegen. Toen ik uiteindelijk langzaam achteruit week, lieten je ogen me niet los. Ik draaide me om en keerde terug naar mijn groep. Ik vertelde niet dat ik jou gezien had, maar stelde voor om te vertrekken. Enkele tientallen meters verder keek ik nog één keer over mijn schouder. Je stond er nog, onbewogen, en een ogenblik lang verbeeldde ik me dat je me recht in m'n ziel keek.   Ik diende de foto in voor een wedstrijd en viel ermee in de prijzen. Nu hang je uitvergroot boven mijn bureau, je ogen volgen me doorheen het huis. Verder blijf je voor eeuwig onbeweeglijk, immer onbewogen. 

Hilde Christens
223 2

Cécile

Hoofdstuk 1   Ik hoor de voordeur opengaan. "Liefje, we zijn thuis!" Ik hoor de woorden van mijn moeder nog nagalmen als ik de trap naar beneden loop. "Hoe was jullie avond?" vraag ik terwijl ik voorbij de veel te felle kelderdeur loop. Als kind had ik mij altijd afgevraagd waarom mijn ouders de kelderdeur felgeel hadden geverfd. Alsof de kelder opeens veel minder eng wordt omdat de deur een leuk kleurtje heeft. "Geweldig, je had er bij moeten zijn! Ik voel me weer helemaal relaxt." Mijn moeder gaat elke vrijdagavond naar de yoga om te ontspannen en haar stress van een zeer vermoeiende week te vergeten. Heel saai als je het mij vraagt en dat vindt mijn vader ook. Hij moet elke keer, flink tegen zijn zin, mee. "Geweldig zou ik het nu niet echt noemen. Al die nonsens over je echte zelf tegenkomen op je reis naar eenheid tussen hart en ziel komt me de oren uit!" roept mijn vader terwijl hij zijn sleutels in het mandje naast de kapstok gooit. "Cécile, zou je even naar de zolder om mijn reistas willen gaan, alsjeblieft? We moeten binnen twee uur al vertrekken en ik heb nog niks ingepakt!" "Rustig mam, je bent net terug van de yoga en je bent nu al terug aan het stressen. Daarbij, je hebt al je kleren al uitgekozen en op je bed gelegd!" roep ik nog net voordat ik de trap naar de zolder oploop. Ik open de deur en doe het licht aan. Na een paar seconden springt de lamp aan en baadt de kamer in een aangenaam licht waardoor mijn favoriete plekje in huis zichtbaar wordt. Instinctief loop ik naar de linkerhoek achterin de kamer, even blijf ik staan in het schijnsel van het maanlicht dat door het enigste raam op de zolder net voor mijn berg van kussens en boeken valt. Nog ongeveer een uurtje en dan zal de maan de duizenden levens die ik leid in mijn boeken verlichten. "Cécile!" De schelle stem van mijn vader laat me opschrikken uit mijn gedachtes. Ik draai me om en neem de tas van mijn moeder op terwijl ik terug naar de realiteit wandel. Voetje voor voetje komt mijn lichaam terug naar het heden en woord voor woord komt mijn geest net een beetje later aan. In een vloeiende beweging glijdt mijn hand over de lichtschakelaar en sluit het vervolgens de deur achter mij, terwijl mijn voeten nog steeds hun dagelijkse pad terug naar de gang volgen.   Hoofdstuk 2   "En als er iets is, dan ga je..." "Ja mam, dan ga ik naar de buurvrouw." Onze buurvrouw was vroeger mijn oppas, maar nu ik volgens mijn ouders de geschikte leeftijd heb gekregen om alleen thuis te blijven, hangt haar nummer op een geel post-itje op de koelkast. Mijn ouders geven me een knuffel, stappen in de auto en starten de motor. Net voordat ze de hoek om rijden, roept mijn moeder nog: "Tot overmorgen, Cécile, wees voorzichtig!" Met gesloten ogen blijf ik nog even nagenieten van de koele avondbries en de stilte tussen de sterren. Langzaam wandelt mijn lichaam naar dat ene plekje op de zolder in tegenstelling tot mijn gedachten die al tussen de stapels boeken het perfecte verhaal voor een ongestoord moment zoeken. Ik voel mijn voeten niet meer bewegen, het waas trekt weg voor mijn ogen en stilletjes aan komt het besef dat ik voor de felgele kelderdeur sta. Een blauwe post-it springt me direct in het oog. Al snel herken ik het krullerige geschrift van mijn moeder. In een paar slagen van mijn wimpers, heb ik het bericht gelezen. Ik hoor mijn mama het bericht zo opzeggen: "Er staat een bord lasagne in de koelkast, gewoon even opwarmen in de microgolfoven! Kusjes, mama." Al zittend op het aanrecht, wachtend op het geluidje van de microgolfoven dat mij verteld wanneer de lasagne klaar is, kom ik tot de constatatie dat het karakter van mijn moeder zeer goed overeenkomt met haar geschrift. Ze is heel levendig en zit vol met enthousiasme en net als haar geschrift neemt ze alle mogelijke krullen en bochten in haar leven zoveel als ze maar kan. Mijn concentratie wordt bruusk naar het raam getrokken. Heel even dacht ik een man met een gele regenjas te zien. Mijn handen begonnen te trillen en ik ga als in een automatisme naar de linkerhoek van de keuken, naast de koelkast. In mijn hoofd stellen zich de ergste scenario’s op, precies zoals ik er al dozijnen heb gelezen. Ik dwing mijn hoofd om op te kijken en met een bange blik kijk ik terug naar de realiteit. Alle slechte scenario’s stop ik onder mijn hart weg. Waarschijnlijk is het een spinsel van mijn fantasie, mijn onderbewustzijn die snakt dat naar een nieuw verhaal. Ik hoor een piepgeluid in mijn oren, het blijft nazinderen terwijl ik mijn lasagne uit de microgolfoven haal, mijn bestek neem en mijn tocht begin om mijn onderbewustzijn te sussen. Aan de achterdeur stop ik met lopen en kijk even na of de deur wel goed op slot zit. Ik durf niet naar buiten te kijken, draai me met een ruk om en zet mijn gedachten op het maanlicht dat straks de inkt op het vergeelde papier zal verlichten.   Hoofdstuk 3   Mijn ogen gaan als een sneltrein over de met inkt geschreven letters, maar ze worden moe en ik voel dat mijn lichaam meer en meer verlangt naar de middernachtsblauwe zone waar de slaap heerst. Mijn hoofd wordt zwaarder en valt naar rechts, al snel volgt de rest van mijn lichaam en lig ik op mijn rechter zijkant. Door het snelle verlies van het maanlicht moeten mijn ogen nog even aanpassen. Ik knipper een paar keer en voor een paar seconden dacht ik dat ik Peter Pan voor mijn raam zag zweven, maar al snel wordt duidelijk dat het iets anders is, iets met een lichtere, opvallerende kleur. Sloom hef ik mijn ledematen op en wandel naar het raam. Ik til mijn hoofd op. Mijn lichaam schokt wakker en loopt terug naar de hoek waar het met zijn rug naar het raam ga zitten. Een gele regenjas, dat kan toch niet. Hoe is het daar in hemelsnaam geraakt? Mijn ademhaling wordt sneller en mijn handen beven, er vormt zich een mist in mijn hoofd. Ik moet naar de buurvrouw gaan, maar wat als er echt iemand rond mijn huis dwaalt of wat als hij al binnen is? Verlamt door angst blijf ik zitten. Plots komt er een beeld in mij op. Het is een beeld van een paar uur geleden waarop te zien is hoe ik de deur van de zolder op slot draai en de oude sleutel in mijn broekzak stop. Bibberend vindt mijn hand de weg naar mijn zak waar zich inderdaad de sleutel bevindt. Mijn klamme hand houdt de sleutel vast alsof het mijn laatste connectie is met het leven. Nadat mijn ademhaling terug regelmatig is, merk ik pas het koude scherm van mijn gsm dat duwt tegen de achterkant van mijn hand op. Voorzichtig laten mijn vingers de sleutel los en halen de nieuwe levenskans uit mijn zak. Ik scrol door mijn contactenlijst en kom tot het besef dat het nummer van de buurvrouw er niet tussen staat, het hangt nog op de koelkast, zorgvuldig opgeschreven op een geel post-itje. Mijn blikt focust terug op het schermpje. Ik ben gestopt met scrollen precies op het nummer van mijn beste vriendin Zoë. Zonder nog verder na te denken druk ik op haar nummer, hou het toestel aan mijn oor en wacht tot ik haar stem zal horen. 'Hallo, met Zoë. Waarom bel je me nog zo laat op?' 'Zoë, een man met een gele regenjas, jas op mijn raam. De deur vast, bang dat hij binnen zal komen.' Het blijft een paar seconden stil aan de andere kant van de lijn. 'Ik heb niet echt verstaan wat je zei, maar ik ken je al lang genoeg om te weten dat je echt doodsbang bent. Ik kom er nu meteen aan! Waar ligt de huissleutel?' 'Nee, ik kan niet zeggen, hij horen en binnenkomen.' 'Cécile als je het mij niet vertelt dan zal je zelf de deur moeten komen opendoen.' Die zin wekt me op. 'Nee! Hij ligt onder de mat onder de bovenste linkerhoek. Haast je!' 'Ik ben daar binnen vijf minuten, blijf waar je bent!' Ik blijf in dezelfde positie zitten zelfs nog lang nadat de stem van Zoë al is weggestorven. Ik hoor iemand kloppen op de muur, het geluid komt dichter en dichter. Het zit vlak onder mij aan de voorkant van mijn huis. Ik maak mezelf zo klein mogelijk en wil mijn handen over mijn oren leggen als ik opeens de voordeur hoor opengaan...  

Mart Baert
0 0

Mien de slet

(aquarel van Paula Aerts - zie www.paulaquarel.blogspot.com)   2008. De zaken gingen al geruime tijd niet goed meer ten huize Marylou. De bankencrisis had uitbreiding genomen en nu kreeg haar core-business er ook flink van langs. Ze kreeg almaar minder volk over de vloer. En als er dan al eens een man  langskwam dan vond ie het te duur of moest er aan verlaagd tarief iets afgehaspeld worden. Dat was ook geen leven. Dus dacht Marylou na. Ze dacht lang na want ze had veel tijd om na te denken. Maar ze vond niet direct een antwoord. Wie had kunnen vermoeden dat de oplossing voor haar probleem vanuit een totaal onverwacht hoekje kwam opduiken.   Op een dag kreeg Marylou een nieuwe buurvrouw want het aangrenzende herenhuis verwelkomde een kersverse bewoner. Een pas afgestudeerde seksuologe kwam naast Marylou wonen en opende een praktijk op het gelijkvloers. Haar privé lag op de eerste verdieping en die deelde ze met Fred, haar gecastreerde kater.   Een uitnodiging voor een house-warming-party had Marylou niet ontvangen, dus trok ze op een middag haar stoute schoenen aan. Als welkomstgeschenk had ze twee éclairs meegenomen en een tompoes voor Fred. Ze zag het naamplaatje van de jonge vrouw, Lien De Smet, en belde aan. Een vriendelijke stem klonk door de parlofoon en nodigde haar uit om binnen te komen. ‘Waarmee kan ik u helpen?’ vroeg Lien onmiddellijk. ‘Aan mij mankeert er niks,’ zei Marylou, ‘Begrijp me niet verkeerd. Ik kom enkel kennismaken zoals een goede gebuur betaamt en ik heb een cadeautje bij’. Dat vond Lien wel erg charmant en ze schaamde zich een beetje omdat ze zelf het initiatief niet had genomen om haar buur uit te nodigen. Ze zette een potje koffie, heet en sterk, honderd procent arabica. Binnen de kortste tijd werd Lien ingewijd in Marylou’s onzekere maar wondere wereld en vernam ze de specifieke problemen waarmee haar buurvrouw te kampen had.   ‘Ik moet je eerst bekennen,’ had Lien gezegd, ‘hoezeer ik jouw functie in de maatschappij respecteer. Zouden jij en je collega’s er niet zijn, dan zouden er vele, erge dingen gebeuren.’ Met deze woorden lag Lien onmiddellijk in Marylou’s bovenste schuif en schrok deze laatste er ook niet voor terug om de achteruitgang van haar éénvrouwsbedrijfje uit de doeken te doen. Ze vertelde dat ze, reeds voor de crisis een echte aanvang had genomen, had gemerkt dat het aantal bezoekjes van mannen-in-nood stelselmatig afnam. In het begin was ze al eens op een voormiddag werkloos en de week erna kon dat op een namiddag zijn, maar na verloop van tijd waren er zelfs avonden dat ze rustig televisie kon kijken zonder gestoord te worden. Ze was zelfs gestopt om Temptation Island op haar digibox te programmeren. Ze keek gewoon live omdat ze er donder op kon zeggen dat die avond hooguit een verdwaalde poes aan haar vensterraam kwam postvatten. Zodoende had Marylou op die betreffende namiddag een enige gelegenheid om een specialiste om raad te vragen. Lien moest wel toegeven dat ze een dergelijk probleem niet had voorgeschoteld gekregen tijdens haar studies aan de universiteit - praktijklessen bestonden niet - maar ze wilde toch graag haar nieuwbakken vriendin ter hulp schieten. Ze dacht na. Ze dacht diep na en toen ze aan haar livingraam naar buiten keek en haar blik aan de overzijde van de straat het volkscafé ontwaarde moest ze denken aan haar opa en het gezelschapsspel dat hem zoveel plezier had bezorgd toen hij in het bejaardentehuis verbleef. ‘Dat is het,’ zei ze, ‘een pietjesbak. Je moet klanten lokken met een pietjesbak. Destijds heb ik zo’n exemplaar aan mijn grootvader voor zijn tachtigste verjaardag geschonken en toen hij overleden is heb ik de bak als dierbare herinnering aan hem naar huis meegenomen. Hij moet hier ergens op zolder aanbeland zijn. Je mag hem gerust een tijdje van mij lenen. Zo doe ik ook een duit in het zakje of noem het maar het pietjesbakje’. Op één, twee, drie had ze een strategie klaar en een uurtje later kon Marylou op haar werkdivan een uitgebreider strijdplan bedisselen.   Een nieuw concept dus ook een nieuwe naam, was het eerste wat Marylou te binnen schoot. Ze moest niet lang nadenken en ze kreeg al binnenpretjes, die ze hoopte in de naaste toekomst nog meer te voelen: haar behulpzame buurvrouw heette Lien De Smet, dus zou Marylou’s nieuwe alter-ego Mien de slet zijn. Een slogan in het plaatselijk advertentiekrantje had ze ook al klaar:  ‘Bij Mien de slet, altijd pret. De teerlingen in de bak besparen je een smak’. Die laatste zin tezamen met een afbeelding van drie dobbelstenen liet ze door een bevriende kunstenaar op haar vitrine schilderen. Nu moest ze even geduldig zijn en hopen dat het nieuws als een lopend vuurtje zou rondgaan en de eerste nieuwsgierigen hun kop omhoog zouden steken. In de tussentijd kon ze haar nieuwe manier van werken wat finetunen. Buurvrouw Lien had haar al goed op weg geholpen maar er waren nog enkele punten die haar aandacht verdienden. Telkens weer als ze alles zorgvuldig overliep ontdekte ze een nieuwigheidje en bij elke nieuwe vondst ontsnapte haar een gilletje. Die avond, na alweer geen klanten te hebben gezien, ging ze moe maar ongelooflijk voldaan slapen en legde ze haar éne been over het andere …   Enkele dagen gingen voorbij. Marylou had zich zelfs wat verlof gegund - op het bordje dat aan de deur hing had ze met enige zin voor humor ‘enkele dagen platte rust’ geschreven - en ze spendeerde die welgekomen vrije tijd en wat geld aan het opsmukken van het interieur van haar werkplek. De gordijnen met pantervellenopdruk verdwenen naar het containerpark en werden verruild voor state-of-the-art-jaloezieën. De muren kregen een kakelvers behangpapier aangemeten met een terloopse verwijzing naar het dobbelspel waarvan ze in haar diepe binnenste verhoopte dat het haar geluk zou brengen.   Het werd weer vrijdagavond. Dit zou, normaal gesproken, haar drukste werkdag moeten worden. Marylou stond in haar vernieuwde etalage te popelen van ongeduld. Ze had een nieuwe lampenslinger aangestoken en ze had zichzelf gehuld in een luchtig niemendalletje. Frivoler kon het niet en dat zou effect ressorteren. Er liep wel wat volk rond die avond en het was haar opgevallen dat een drietal heren meerdere keren, geïnteresseerd maar onrustig kijkend, aan haar venster waren gepasseerd. Uiteindelijk ging de deurschel en kwam een oud mannetje haastig binnengestapt. Marylou zag dadelijk dat hij zich niet op zijn gemak voelde dus besloot ze daar dadelijk aan te verhelpen. Ze was tenslotte een kei in haar vak. ‘Doe maar rustig,’ zei ze, terwijl ze de deur sloot en ze haar tanden bloot lachte, ‘ik doe je geen pijn hoor’. Het ventje keek haar gerustgesteld aan. ‘Wil je een drankje? Die trakteer ik jou omdat je mijn eerste klant bent sinds ik alles gerenoveerd heb. Alles is nieuw, behalve ik natuurlijk, of wat dacht je?’ Hij lachte wat ongemakkelijk. ‘Doe maar een biertje,’ zei hij. ‘Dan neem ik een Virgin Mojito,’ giechelde Mien. ‘Misschien heb je geluk en word ik opnieuw maagd’. Hij kon de inside-joke wel smaken en nam een slok van zijn pintje. ‘Ondertussen hebben we even tijd om de nieuwe gang van zaken wat toe te lichten,’ klonk ze professioneel. ‘Zie je daar dat bord. Daarop staat te lezen hoe je wat kunt besparen door met de dobbelstenen te gooien.’ Het mannetje keek met halfdicht geknepen ogen wat er te lezen stond en zei: ‘Dat wil ik wel eens uitproberen. Ik ben altijd graag uit op een gokje.’ Mien haalde de pietjesbak en de dobbelstenen te voorschijn. ‘Omdat ik je zo sympathiek vind laat ik je al eens een keer gooien. Is het resultaat niet goed, dan mag je nog eens een keer met de teerlingen werpen. Ok?’ ‘Prima,’ zei hij en hij gooide verwoed de dobbelstenen in de bak. 2 - 2 - 3. ‘Oei, dat is 7, de laagste score,’ lachte Mien, ‘als mijn volgende klant dit zou gooien, dan zou hij voor zijn verzorgingsbeurt 70 ipv 50 euro moeten betalen. Gooi nog maar eens. Toe.’ Deze keer nam het mannetje de stenen voorzichtig vast en gooide al even behoedzaam. 2 - 2 - 2. ‘Oei, dat is 6. Dat is nog lager,’ reageerde hij beteuterd. ‘Maar nee jongen,’ troostte Mien, ‘je hebt zand van 2 gesmeten. Zo noemt men dat. Dat is goed. Zeer goed zelfs. Zie je het daar op het bord staan: zand van twee betekent 20 % korting als je binnen de twee weken mij opnieuw een bezoekje brengt. Dan hoef je dus slechts 40 in plaats van 50 euro te betalen. Hier, ik geef je een tegoedbon en ik schrijf het in mijn schrift. Zoals je ziet is het boekje nog maagdelijk wit. Op welke naam mag ik het zetten? Gebruik gerust een schuilnaam, als je dat wilt.’ ‘Zet dan maar Schuitje. Zo noemde mijn overleden vrouw mij altijd. We zaten immers méér dan veertig jaar in hetzelfde trouwschuitje. Ze is twee jaar geleden heengegaan en dit is de eerste keer dat ik bij iemand zoals jij …’. Hij wist niet goed hoe hij dit moest uitleggen. ‘Ik snap maar al te goed hoe jij je voelt Schuitje. Kom we beginnen eraan. Heel voorzichtig en we zien wel hoe het verder gaat,’ stelde Mien hem gerust. Een half uur later nam Mien afscheid van haar eerste gast. Ze gaf hem een kuis kusje op zijn wang want ze voelde dat ze net iets heel moois had meegemaakt.  Er ging geen kwartier voorbij alvorens een volgende klant zich aanmeldde. Ze herkende de man als één van de geïnteresseerde voorbijgangers van een uur geleden. Hij was een pak jonger dan de vorige en hij keek wat onwennig rond. ‘De eerste keer?’ informeerde Mien. ‘Ja, en ik weet niet heel zeker of ik dit wel wil,’ zei de midveertiger. ‘Dat begrijp ik,’ antwoordde Mien heel gedecideerd, ‘laat ons er even over praten. Hoe heb je me gevonden?’ ‘Via jouw advertentie eigenlijk,’ vertelde de man heel openlijk, ‘die viel me op, zo met die dobbelstenen weet je wel en daarom vond ik het toch wel interessant om eens kennis te maken.’ Mien vond het prima en legde de spelregels van haar pietjesspel haarfijn uit. ‘Daar is over nagedacht,’ zei hij, ‘kom geef die teerlingen maar. Drie eentjes, de aapjes dus, en ik mag gratis voor niets met jou naar …’. Hij kon zijn zin niet eens afmaken want Mien repliceerde meteen: ‘Zo zit dat’. Haar tweede bezoeker hield de dobbelstenen in zijn twee handen, maakte er een bolletje van en blies tussen zijn twee duimen. ‘Vooruit aapjes,’ riep hij en hij gooide met forse kracht de stenen in de bak. 1 - 1 - 6. ‘Oei, dat was dichtbij,’ jammerde hij, ‘hoeveel heb ik nu eigenlijk?’ ‘Dat is 260, het hoogste wat je kan gooien, buiten die speciale getallen dan, dus dat heb je goed gedaan maar hier heb je er geen prijs mee. Je mag wel gratis opnieuw gooien met deze score en dat is toch ook niet slecht hé,’ moedigde Mien hem aan. De klant wreef in zijn handen en herhaalde zijn vorige handeling maar dit keer wat minzamer. 4 - 4 - 4. ‘Sjonge, sjonge, er wordt flink gegooid vandaag. Maar dat is niet erg. We doen tenslotte alles voor onze business,’ zei Mien. Ze had er eigenlijk wel schik in. ‘Je hebt zand van 4 geworpen. Dat wil zeggen dat je 40 % korting krijgt als je binnen 4 weken mij nog eens komt opzoeken. Dat is toch een schone geste hé. Kom geef me nu maar 50 euro. Je weet dat het binnen de maand maar 30 euro zal zijn. Ok? Ik schrijf je even een waardebonnetje. Op welke naam mag ik het zetten?’ Mien voelde zich echt in haar element. ‘Tarzan,’ lachte hij, ‘dat zal je dadelijk wel ondervinden.’ ‘Ik verheug er mij al op,’ kirde Mien. Hij scheen haar te geloven.   Haar eerste twee bezoekers zaten erop en je kon het ontegensprekelijk een groot succes noemen. De dobbelstenen hadden weliswaar in het voordeel van haar klanten gerold maar tezelfdertijd bracht deze uitkomst flink wat cliëntenbinding teweeg. Dat het gooien van 260 een extra werpbeurt met zich meebracht had ze op datzelfde moment verzonnen, maar ze was zeker van plan dit zo te houden. Dus moest ze dit getal ook op het bord noteren. Daardoor kwam ze zelfs op het idee om aan iedereen die geen ‘prijs’ gooide voor te stellen een nieuwe gok te wagen voor een inbreng van slechts 5 euro. En in de dagen die daarna verstreken bleek deze strategie ook vruchten af te werpen. Lukte het niet dan was ze telkens 5 euro rijker. Kwam er toch een prijs uit de bus vallen, dan kon ze weer rekenen op klantenbinding. Mientje, Mientje, dacht ze bij zichzelf, je bent goed bezig, heel goed bezig.   De zandjes van 2, 3, 4, 5 of 6 kwamen af en toe eens uit en de mannen straalden dan zoals jongens die een nieuw speeltje hadden gekregen. De respectievelijke kortingen nam Mien er met de glimlach bij. Na 3 weken was er zelfs een gelukzak die de aapjes gooide en Mien trakteerde hem, buiten een gratis stoeibeurt, zelfs op een glaasje bubbels.  Nog een week later was het een lang opgeschoten verlegen jongeman die 4 - 5 - 6 wierp. ‘Soixante-neuf,’ had Mien toen luid uitgeroepen en de kerel dacht even dat hij iets verkeerd had gedaan. ‘Maar nee,’ had Mien hem dadelijk gerust gesteld, ‘je mag, als je dat wil, me even ondersteboven bewonderen en dat kost je geen cent méér.’ ‘Ik heb wel wiskunde gestudeerd en ik ken een beetje Frans maar dit heeft mijn mama mij nooit geleerd,’ zei de jongen met een duidelijke blos op zijn wangen. ‘Het is zo eens iets anders dan die vervelende missionarishouding, vind je niet,’ fluisterde Mien, maar deze opmerking deed geen belletje rinkelen in de seksuele fantasiewereld van de kerel. Ze giechelde even en toen begon ze er maar aan. Toen hij een halfuur later naar buiten ging was er al veel van zijn schroom verdwenen en hij verzekerde Mien dat hij beslist nog eens zou terugkomen ‘omdat zij hem nog veel te leren had’.   En terugkomen deden ze haast allemaal en dat had drie redenen. Ten eerste kende Mien haar job als geen ander. Ten tweede liep ze er altijd vrolijk bij en werd er al eens flink gelachen en ten derde was er altijd dat tikkeltje spanning. Wat zouden de dobbelstenen dit keer in petto hebben?   Op een late morgen, nadat Mien haar gebruikelijk croissantje had opgepeuzeld en  haar onmisbare latte macchiato had opgedronken, kreeg ze onverwachts bezoek. Buurvrouw Lien kwam eens informeren hoe de zaken liepen en ze had een bavarois meegebracht, gemaakt van passievrucht met crèmeux met daaronder een biscuit van chocolade en een krokante bodem.  ’De patissier vertelde me dat dit een ‘passionata’ heet en ik vond dit wel een gepast gebakje voor jou. Zeg maar vertel eens, hebben die pietjes je geluk gebracht,’ vroeg ze nieuwsgierig. ‘Lientje, Lientje, geluk? Een ongelooflijk schot in de roos was het’, vertelde de vroeger genoemde Marylou. ‘Sinds ik mijn naam veranderde in Mien en ik het pietjesspel introduceerde kan ik met moeite al mijn klanten bedienen. Als dat zo verder gaat moet ik een bijkomende werkkracht aannemen. Die pietjesbak was echt een geweldige vondst en de spelregels kan je daar op dat krijtbord terugvinden.’ Mien wees trots naar haar prijzenuitstalling en ze gaf er een woordje uitleg bij. Lien moest er flink om lachen. ‘Fantastisch,’ zei ze, ‘dan hebben opa’s dobbelstenen toch iemand gelukkig gemaakt. Hij zal het vanaf zijn wolk hierboven wel goed in de gaten houden. Hij krijgt er misschien rode oortjes van.’ De twee vriendinnen konden hun pret niet op.   Nu zijn we goed tien jaar verder. Mien heeft België al en tijdje voorgoed vaarwel gezegd. Nadat ze enkele jaren furore had gemaakt in haar business, kon het niet anders dan dat ze haar succes wilde uitproberen in een ander stukje van de wereld. Gokhoofdstad Las Vegas moest er aan geloven. Nu baat ze daar triomfantelijk haar club ‘The hot slot’ uit. De pietjesbak is ingeruild voor vijf ‘meer in het kraam passende’ slotmachines. Geen dobbelstenen maar de vroeger betitelde éénarmige bandieten beslissen of de klanten een prijsje verdienen. Vijf mooie dames hebben haar vroegere beroep overgenomen en ze doen dit natuurlijk onder het motto: ‘what happens in Vegas stays in Vegas’.   Lien heeft Marylou vorige week nog in Vegas bezocht. Het was een vermakelijk weerzien in de woestijn van Nevada. En inderdaad, Mien liet zich ondertussen weer Marylou noemen. Dat klonk wat Amerikaanser en ze betrapte zich er op dat ze de bekende Ricky Nelson-hit, genoemd naar haar voornaam, regelmatig mee neuriede als ze over de befaamde strip liep. Beide dames gingen op een avond naar het casino van Caesars Palace en ze gokten aan de roulettetafel op nummer 1. En wat dacht je? Number 1 it was. Driemaal na elkaar ! Kijk, daar waren de aapjes weer.

Marc M. Aerts
0 0

Pimpelmees van de foor.

Hoewel ik haar blik wou vermijden, ontmoetten onze ogen elkaar halverwege het gejoel, ergens tussen het schietkraam en de autoscooter, al heette die attractie in die tijd gewoon nog de botsauto’s. Zij keek snel verlegen weg en ik deed hetzelfde. Indien ik haar was blijven aankijken zou het me zeker zijn opgevallen dat ze lichtjes bloosde en dat ze met de tong voorzichtig haar bovenlip beroerde maar ik was nog veel te groen achter de oren om dat op te merken, dus keek ik ook snel achteloos weg, naar de prijzen die één kapotgeschoten pijpje in het schietkraam zouden kunnen opleveren. Zij kon onmogelijk weten dat ik heel veel moeite had gedaan om haar preutse oogopslag te vangen want telkens ze mij in de gaten kreeg, keek ze schaapachtig weg. Ik zal ook wel gebloosd hebben en mijn ogen zullen wel geblonken hebben maar dat was haar ook niet opgevallen. Mocht ik haar nu tegen het lijf lopen, ik zou haar garderobe goedkoop en een beetje vulgair vinden, maar toen gaven de zwarte plak-netkousen die ze onder haar grijze plooirokje droeg met daarboven een rode wollen jas met veel te brede schoudervulling haar iets mysterieus en onbereikbaar. Voor mij was ze de diva van de foor. ‘For your eyes only’, Sheena Easton zong door luidsprekers in woorden die ik maar half verstond omdat de BBC alleen aan de kust in het zenderpakket zat en we thuis dus alleen maar keken naar Nederlands gesproken uitzendingen van BRT één, BRT twee en Holland één. Ik had vijftig frank, drie jetons voor de botsauto’s en twee kaartjes voor de rups in mijn broekzak. Die zouden die bewuste namiddag nog goed besteed worden op het dorpsplein van Muizen waar de kermiskaravaan voor het lange weekend was neergestreken. In zaal Rerum Novarum vond op dat moment naar jaarlijkse gewoonte tijdens de grote kermis ook de vogelshow plaats. Een paar lokale duivenmelkers toonden hun prijsduiven en een handvol parkietenkwekers en kanarieliefhebbers gaven met evenveel lawaai als de vogels die ze tentoonstelden commentaar op hun favoriete gepluimde vrienden. Toevallig of niet maar zij paradeerde daar ook. Ze laveerde er tussen kooien en keven die overvol zaten met kippen en hanen en tussen volières waar exotische paradijsvogels en Chinese nachtegalen in rondfladderden. ‘Wist je dat de pimpelmees de trouwste zangvogel is en dat de rest van de mannetjesvogels al vreemd gaat vanaf het ogenblik dat de eieren gelegd zijn’, vroeg ik haar stompzinnig omdat ik geen andere veilige openingszin kon verzinnen. Toen ik haar met die wetenschap overviel zal ik zeker zo rood zijn aangelopen als de pioenen die bij mijn grootmoeder een paar straten verder in de voortuin bloeiden. ‘En wat voor vogel zijt gij dan wel? Een pimpelmees, een straatmus of een papegaai want ge kwettert wel nogal.’ Haar brutale antwoord stond me wel aan want ik antwoordde met heel slecht geacteerd zelfvertrouwen, dat ik haar dat wel in haar oor zou fluisteren in de rups. ‘Binnen vijf jaar dan toch’, bitste ze terug,  ‘wanneer ge uit uw korte broek gegroeid zijt’, en er verscheen een soort van glimlach op haar veel te rood gestifte lippen zodat het een grijns leek. Na twee zinnen stond ze al voor op punten en dat was slecht nieuws voor mijn gespeelde zelfverzekerdheid maar ik liet me er net als de vogels niet door uit mijn kot lokken. ‘Ziet ge die eend daar in die keef?’ en ik wees naar een mannetjeseend met een groene kop die wat verderop in een rieten mand nerveus rond trappelde. ‘Die is er veel slechter aan toe dan wij want als die gaat, waggelt zijn gat zo hard dat het lijkt alsof hij de ganse dag heeft paardgereden. Nu ziet ge dat niet maar als die stapt krijgt die zij poten niet meer toe.’ Ze probeerde ongeïnteresseerd haar ogen te rollen maar omdat zij een veel slechtere actrice was dan ik proestte ze het na twee seconden toch uit. ‘Gij zijt een grappig baazeke met uw korte broek en uwe grote mond, van waar zijt ge want ik heb u hier nog niet gezien?’ ‘Van over de stationsberg, van aan den overkant van de Steenweg. Zeg, zijt gij die vogels ook niet een beetje moe? Gaat ge met mij niet mee in de rups, ik heb al kaartjes.’ ‘Ja, om mij proberen binnen te doen zeker? Vergeet het maar, daarvoor is uw broek nog veel te kort. Betaal mij liever ne gesponnen suiker, als ge centen hebt tenminste, daarbij ge hebt me nog niet eens gezegd of ge nu een pimpelmees zijt of niet.’ Door die twee gesponnen suikers en die twee appels op een stokje was mijn kermisbudget een uur later al met een vijfde gesloken. Ik zat precies met een dure vogel op mijn dak bedacht ik en ik moest met mijn resterende veertig frank en met mijn drie jetons nog twee dagen toekomen. ‘Moogt gij karekollen?’ vroeg ik haar goed wetende dat haast geen enkel meisje van vijftien karrekollen lust. ‘Beikes!’, was dan ook zoals te verwachten haar antwoord omdat meiskes van standing in die tijd nog niet ‘ieuw’ zeiden. ‘Dat ga ik nooit van mijn leven eten, dat zijn precies dikke snottebellen uit de zee’, zei ze met een gezicht alsof ze die ooit al eens gegeten had. ‘Ik denk ook niet dat gij dat durft’, zei ik heel zelfzeker omdat ik wist dat ik met dat doordacht manoevre een lijn uit smeet ik waarmee ik in het Vrijbroekpark al dikkere karpers had bovengehaald. ‘Wat krijg ik als… , en ik zeg wel als ik dat toch doe?’ En ze liet die als klinken alsof de beloning er niet mee toe deed maar wel alsof ze tegenover een brutale snaak in korte broek geen gezichtsverlies wou leiden. ‘Ge moet met mij niet durven of doen spelen als ge dat niet wilt he, ik zou het niet op mijn geweten willen hebben dat ge straks ziek wordt …’ Ik kreeg de kans niet om mijn zin met ‘..in de rups’ af te maken want ze onderbrak me met een vastberadenheid alsof ik al haar dapperheid en pit met mijn opmerking in vraag had gesteld.  ‘Peisde echt dat ik dat niet durf, zeg het maar he, wat krijg ik of durft gij niet meer misschien?’ Ik toonde haar mijn jetons van de botsauto’s en de kaartjes voor de rups en zei, ‘als ge dat wilt kan ik u vandaag vrijhouden, ge moogt overal mee in waar ik in ga en ik wil er zelfs nog een kaartje van het spookhuis bijdoen, maar dan moet ge wel op die slakken bijten en ze niet zo maar doorslikken.’ De karrekollen kraakten tussen haar kiezen zoals zand dat doet wanneer je slecht gewassen mosselen proeft. Door het speels geplaag was de romantische spanning de hele middag naar een climax opgevoerd dus wisten we geen van beiden wie de weddenschap nu gewonnen had en wie ze verloren had. Toen in de krakende houten rups, tijdens het vierde rondje dat achterwaarts gereden werd de groene kap dicht viel en ze in mijn oor fluisterde dat ze hoopte dat ik een pimpelmees was, had ik nog veertien frank en vijfentwintig centiemen.

jan pultau
0 0

zijdemaalzijde

Zo was het ooit geschapen. Deze wereld. Deze Aarde. Als een kubusvormig geheel op een verlaten kosmologisch kruispunt. Waarop enkele grootse Goden petanque speelden en hun onmetelijke krachten van elkander zaten af te toetsen, als echte mannen met baarden. Stoer, wulps en onbegrijpelijk. Zo waren Goden op hun best, zo moesten Goden zijn… onbegrijpelijk en een beetje stoer.   Waarom? Waarom toch zijn dié Goden zo autistisch? Afgelikt? Alles wat aangeraakt werd door hun aandacht was afgelijnd. Repeterend. Als een schilderij van Mondriaan. Ze creëren niets minder dan schilderijtjes. Bijna op elk kruispunt wankelt er wel ene, begeerd door liefde en gecontroleerd door deze bovennatuurlijke monstertjes met pacifistische maskers op. Alsof het daarboven carnaval was. En toch zijn ze gewapend. Met onzichtbare dogma’s, verslindende kruisbogen en sikkels zo groot als groteske zomerse tuinen vol tulpen. Die zelfs bloeien in jarenlange, koude winters. Wat zijn dié Goden toch zo in de wereld? Op ongestelde vragen boetseren ze antwoorden op onuitstaanbare verlangens. Ze scheppen automatisch schoonheid. Alsof het voor hen geen moeite kost. Ze schreeuwen het. Alsof het voor hen geen stem kost.   Hun vele profeten –volmaakt gemaakt, uiteraard- trachtten op de dag des oordeel alle figuren te onderwerpen aan een volmaakbaarheidscontrole. Het was hun opdracht. Hiervoor zouden ze sterven als dienaars in de glinsterende, vlakke nacht.     Ergens op een wereld, op een aarde, maar vooral op een volmaakt kruispunt. In lokaal vierentwintigduizend achtenveertig zat een melig figuurtje. Het had een driehoekig voorkomen met twee ongelijke benen. Zijn bedrading was stuk en zijn batterij stilaan koperarm. Ze hadden hét zo gemaakt. Niet hem of haar, maar hét. Goden maken niets zijdig, maar alles onzijdig. Ze zijn nu eenmaal goddelijk eerlijk, fatsoenlijk met hun objectieve dassen zoekend naar rechtvaardigheid. Het lokaal had een figuur van een vierkant, omringd door muren, arm van kleuren en muf. Er waren duizenden soorten gelijke lokalen, maar allemaal anders. Als hun lichaam, hemels. De muren waren ongenaakbaar, alsof ze net geboren waren uit het handpalmpje van dé grote meesters. In het midden stond een antieken houten stoel met daarboven een ongeopend luikje. Het mechanisme bleek ongerept te zijn. En zo begon een dag zoals een ander, maar dan nu met oordeels.   Omtrent de onmetelijke perfectie van schoonheid. Een eerste offer gleed via het luikje naar beneden. Een gevangen visje, in een klein, aangepast dwangbuisje. Een sardientje in eigen nat. Een metalen grijparm kwam uit het luikje tevoorschijn en plaatste het visje recht en fatsoeneerde de bretellen zodat er een vorm van voortreffelijkheid in de houding aanwezig was. Alsof het ter plaatse opnieuw geschapen werd. Schoonheid is voornamelijk herschapen. De vetvin werd gekamd en door een extra sterke wax naar achteren gelegd. Enkel zo kon het doorheen de controle komen. ‘Naam?’ vroeg de driehoek54 braaf. Zijn ongelijke benen bewogen in een misvormde hoek van negentig graden zodat zijn hoekpuntje zichtbaar kwam te liggen. Hoekpuntjes waren niet specifiek verboden volgens de axioma’s, maar sociaal niet aanvaard. ‘Bernard’, antwoordde het sardientje terwijl het over zijn schijnende schubben wreef met zijn miezerig vinnetje. Op de metalen tafel lag een schamel bordje vierkantswortels, de geparfumeerde soort. Bernard stonk. Dit merkte driehoek54 meteen met zijn scherpe blik op. Niet stinken was volgens de axioma’s niet verboden, maar werd sociaal niet aanvaard. Bernard moest stinken, zo was hij geschapen. Zijn schoonheid moest stinken, zo werd hij gedefinieerd. ‘Een strafblad’, merkte driehoek54 sceptisch op. Bernard zwom vorig jaar tijdelijk tegen de stroom in. In een verloren cirkelvormig hemellichaam was hij verdwaald geraakt tussen de verloren sardienen. Tegen de stroom in zwemmen en verloren zijn was niet specifiek verboden volgens de axioma’s, maar werd sociaal niet aanvaard. ‘Wat is er mis met mijn vierde schub, is deze zo anders?’ ‘Is dat net niet mijn onmetelijke schoonheid?’, sloot Bernard zijn rebellerend pleidooi af. Driehoek54 werd overdonderd door onwetendheid. Hij bekeek de checklist dogmatisch. ‘Ik weet het niet. Ik zal de vraag moeten doorgeven’, fluisterde driehoek54, alsof hij zichzelf niet geloofde. Bernard schrok zich een schub. ‘Doorgeven?’ Driehoek54 drukte aarzelend dé blauwe knop in en een deur schoof in het midden van de kale muur open. Trapezium839 kwam tevoorschijn. ‘Toch niet Trapezium839’, dacht driehoek54 belust. Ze was oogverblindend. Trapezium839 had alle hoeken en tussenliggende punten die men nodig had om schoonheid te definiëren. Trapezium839 kwam slenterend op driehoek54 af en zette zich schuin naast hem neer. ‘Dié vraag mag niet doorgegeven worden’, fluisterde ze. Op haar linker lijnstuk kwam de tekst ‘Fout in axioma 717’. Beiden wisten meteen wat dit betekende. Behalve Bernard, die stond wat verward met de ogen te draaien zodat ze waterig bleven. ‘Waarom ben je mij komen verwittigen?’ vroeg driehoek54 aan trapezium839. Het was strafbaar om te waar-schuwen. Dit was zo vastgelegd in de axioma’s. Het was algemeen geweten dat alles boven axioma 647 automatisch gemeld werd aan de B.R.G. De Brigade van de (R)echte Geometrie was een onafhankelijk controleorgaan, geschapen om de perfectie gelijnd te houden en de vraag naar de ware schoonheid te vermijden. Ze zagen eruit als dikke prisma’s met elk een stoere kuif en een snorretje die hun autoriteitsgezag versterkte. Zij waren de profeten van de axioma’s. Op hun brede zijvlakken stonden in grote, bedrukte letters “Axioma’s zijn te allen tijde waar en kunnen door perfecte schepping onmogelijk in vraag gesteld worden. Axioma’s vormen een kruispunt, ze vormen ons.”            ‘We kunnen via het luik ontsnappen’, stelde Sardientje voor. ‘Dan zijn we voorgoed verloren voor het vaderland’, zei Trapezium839 berustend tegen Driehoek54. ‘Als je blijft dan weet je dat ze je gaan spiegelen en draaien aan axioma 117’, ging Trapezium839 verder. ‘En jij ook, Tr.839’, vervolledigde Driehoek54 de situatie terecht. Inmiddels had Sardientje het luik opengedaan. ‘We moeten zo snel mogelijk naar het Ongerepte Licht, daar waar de controle het minst is en het licht van de Goden ons meer schaduw geven’, sprak Tr.839, alsof ze heel dit gebeuren reeds had uitgedokterd. ‘Wat was ze slim’, dacht Driehoek54. Zijn blik ging richting de volmaakte vlakken van Tr.839. ‘En haar nummer. Haar nummer is prachtig. Volmaakt. Iedereen wou een negen hebben. Ik had geen negen. Trapezium wel. Ze had een negen en een acht’, dacht Driekhoek54 dromerig verder. De B.R.G. stormde lokaal vierentwintigduizend achtenveertig binnen. De ruimte was vlak- en lijnvrij. ‘We zitten met een “Fout in axioma 45”’, melde het dikste prisma tegen het kleine schuifdeurtje die op zijn rechtervlak openging. Zijn zijvlakje kleurde donkerrood. Daar waar het vluchtende trio het Ongerepte Licht in de verte zagen loeren durfde Sardientje dé vraag opnieuw stellen: ‘Nu weet je toch wat de onmetelijke perfectie van schoonheid is?’ Tr.839 en Dr.54 keken elkaar onwetend aan. ‘Kunnen kiezen. Dat is perfecte schoonheid.’ Beiden knikten zonder te begrijpen.   Omtrent de onmetelijke kracht van kennis. Het Ongerepte Licht is een samenkomst van relatief vrije punten op een noordelijke vlakte van een buitenste lijnstuk op kruispunt142. Het Ongerepte Licht is het meest vrije deel van een kruispunt. Daar waar de Goden hun ogen minder snel op richten, daar waar bijna alles kan en sommige zaken naast de perfectie durven wandelen. Slenteren, met ontgonnen vlaktes, berustend met en bij verloren hoeken. Sommigen met de hoop gezien en vergeven te worden. Tr.839, Dr.54 en Sardientje kwamen uit de zwaarbewaakte zone. ‘Het wemelt hier van de prisma’s’, merkte Sardientje op. ‘Houd je bek vis’, spoog Tr.839 grof richting Sardientje. ‘Vis? Ik ben allesbehalve een vis’, schrok Sardientje zich een schub. ‘Ik ben een Sardien. De enigste resterende soort uit categorie 3B. Een unicum hier op dit kruispunt!’ sloot Sardientje zijn pleidooi af, alsof hij een lofrede voerde. Dr.54 excuseerde zich flauw in naam van Tr.839. Ze was in de war. Zij waren samen in de war. Verdwaald en plots in de schaduw van het Ongerepte Licht stonden ze hier nu, als drie grote gevaren voor het kruispunt. Alsof ze behoren tot de Vrije Figuren. De verstotelingen onder ieder en allen. ‘Van dit kruispunt?’ herhaalde Tr.839 terwijl ze scheef begon te lopen van ongeloof. ‘Er is slechts één kruispunt, vis’, gooide ze grofweg indoctrinerend richting Sardientje. ‘Toch…?’ vroeg Dr.54 vanachter Tr.839 haar linker lijnstuk. Uit een duister hoekje trok iets door middel van gefluister Sardientjes aandacht. Het silhouet was niet goed duidelijk door de duistere zone. De zijkanten van het Ongerepte Licht waren gigantische buizen, die uiteindelijk uitmonden bij het Grote Vergeten Meer, waar men alles dumpt en hoopt dat de God van de Recyclage af en toe het meer komt reinigen. Met diens fenomenale, natte mop zou het in één trek alles weg kunnen halen. Kunnen. Een God kan vooral. De gigantische berg vol restjes kwam sinds enkele graden boven meter boven het Grote Vergeten Meer piepen. “Een procedurefout”, argumenteerden de Goden.            ‘Een kegel’, fluistert Dr.54 tegen Tr.839 aan. Alsof het onderwerp verboden was om over te fluisteren. Over een kegel spreken –laat staan aanspreken- was niet specifiek verboden volgens de Axioma’s, maar werd sociaal niet aanvaard. Een felgeel gekleurde kegel, die deels afgestompt was, keek het trio wat scheel aan. Kegels waren sinds kort welkom op het kruispunt. Ze waren verantwoordelijk voor de hygiëne. Deze kegel was ontzettend lelijk. Het kind dat naast hem stond was nog een trap lelijker. Ze droegen dezelfde zijlijn. De kous was af, ze waren sinds kort sociaal geaccepteerd. Het is volgens sommige axioma’s nog steeds niet toegestaan om in bepaalde vormen van communicatie met hen in vlakte te komen, maar daar is veel onduidelijkheid over. ‘Jullie vluchten voor prisma’s? Ik kan helpen’, sprak hij verward en al trillend. Hij bood ons enkele vierkantswortels aan, om het vertrouwen wat aan te dikken. Ze waren zacht en kneedbaar. ‘Een échte kegel’, zuchtte Dr.54 verbluft. Alsof hij zichzelf in vraag stelde. ‘Sorry, waar zijn mijn manieren. Ik ben Kegel74D en mijn zoon heet Kegel74DE’, sprak het onwaarschijnlijk figuurtje. Sardientje gaf meteen een vin. Tr.839 en Dr.54 bleven verbaasd kijken. ‘De onderkant is veel boller dan wat we geleerd hebben uit de boeken.’ ’En deze lijkt me een stuk kleiner dan gemiddeld’, keken ze beiden gebiologeerd Kegel74D aan’, vulde Dr.54 aan. ‘De kegel heeft zelfs een cijfer. Bijzonder’, gingen beiden vol ongeloof verder. Kegels waren volgens de Oude Axioma’s verboden om cijfers te dragen. ‘Ik moet jullie teleurstellen’, begon Kegel74D. ‘Ik heb wel degelijk een cijfer. Jullie beschikken over een vorm van onjuiste informatie’, waagde Kegel74D zich verder, op glad ijs. ‘Onjuiste informatie? Er bestaat geen onjuiste informatie. Er bestaat informatie en die is altijd juist’, beargumenteerde Tr.839, als ridder tegen het onjuiste gemekker. ‘Er is maar één kennis; en die is omvat in de verschillende axioma’s. We dragen deze in en door onze lijnen en vlaktes’, ging Tr.839 –mits een kleine vertwijfeling- verdedigend verder. ‘Kijk rond je. Hier, boven het levende, dwarrelt het voor jullie ongeziene onjuiste’, wees Kegel74D naar enkele andere rondhangende –al dan niet afgestompte- vlakke en hoeken. Hij rekte zijn hand naar voor en ging traag van de ene naar de andere kant, alsof hij ze allemaal overliep en voorstelde volgens hun definitie.            In elke blik van Tr.839 en Dr.54 was er een onjuiste vaststelling. Een constante botsing met het Oude en zelfs het Nieuwe Axioma. ‘Hoe kan men zo leven onder een ander leven? Hoe kan iets onjuist zo gerijmd leven. Alsof er leven boven leven is…Alsof de legende van de Vrije Figuren waar is’ Dr.54 zakte door zijn lijnstuk en ging plat op diens vlakte. ‘Zijn wij misleid in onze kennis over het onjuiste?’ vroeg hij tegenover Tr.839. ‘Is er nog meer dan dit onjuiste? Is het kruispunt nog meer belast met tegenstrijdigheden van het Oude en Nieuwe Axioma?’ vroeg Tr.839 terwijl ze de tranen niet meer kon stoppen en Sardientje uit compassie een schub als steun verleende. ‘Meer dan wat juist is’, verhelderde Kegel74D. ‘Er zijn hier zelfs scholen’, piepte het kleine kegeltje vanachter zijn vader trots. Alsof het echt graag school liep. ‘In het Ongerepte Licht zijn we meer dan Vrije Figuren. We zijn wie we willen zijn. Dat is meer dan Vrije Figuren kunnen zijn’, ging Kegel74D verder. Ondertussen was het trio reeds doorgeseind door de lokale B.R.G. Het zou niet lang meer duren of het Ongerepte Licht zou overspoeld worden met geïndoctrineerde prisma’s. ‘Jullie moeten hier weg. Via het Grote Vergeten Meer kan je het kruispunt ongezien verlaten. Daar worden lijnstukken en vlaktes niet gescand’, informeerde Kegel74D het trio terwijl hij hen met zijn grote lijnen naar de juiste kant wees. Dr.54 en Tr.839 liepen mee. Verdoofd door ongeloof, sceptisch en vooral hun mening opgeschort, daar waar het tussentijdse sprakeloos volgt. ‘Laat hen maar even gerust’, zei Sardientje tegen Kegel74D. ‘Ik begrijp het. Het is de onmetelijke kracht van kennis die hen treft’ ‘En wat is die onmetelijke kracht van kennis dan?’, vroeg Sardientje al hijgend, terwijl zijn ene vin zwaar lag te slapen. ‘Weten dat alles ooit onjuist was’, antwoordde Kegel74D terwijl hij zijn zoon op zijn vlakte droeg.      Alles hervalt in een repeterend getal. Het felblauwe licht dat de grens tussen het Ongerepte Licht en het moerassig Grote Vergeten Meer afscheidde, kleurde groen. Asymmetrische figuren stonden paraat om de verstoring te analyseren en de schade op te meten. Velen stonden in contact met hun intercom, op hun rechterzijde of vlakte. Het Grote Vergeten Meer werd omringd door een licht doorschijnende mistbank, die het ongeloofwaardig tafereel zuiverde. Aan de vele oevers stonden figuren te bedelen, anderen te vissen en nog een andere groep leek eerder als een controlegroep. Aan de andere kant van het Grote Vergeten Meer stonden complexe formules, als offers voor de afvalgoden die sinds het Begin Der Kruispunten nog steeds hun lange, krachtige armen niet gebruikt hebben om de afvalberg te verkleinen. ‘Zo ging een bekende kruispuntsage’, begon de kleine Kegel74DE terwijl het met zijn kleine, fragiele lijnstukje naar de afvalberg wees. ‘Het stond zo geschreven dat er een dag komt -wanneer de controle ten einde loopt, en de Vrije Figuren hun onjuiste inzien- dat enkele afvalgoden in één vloeiende beweging het met roze besmeurde hemeldeken open zouden breken en zo met diens volmaakte, porseleinen armen het kruispunt ging zuiveren van afval’, sprak het kleintje verder. ‘Heb je dat weer staan luistervinken bij de naïeve formules?’ vroeg Kegel74D sceptisch, zoals een vader dat zou moeten doen. Op het einde van het Grote Vergeten Meer vormde zich een gigantisch hunebed, die omringd werd met enkele boze –sommige onder hen verwaarloosde- formules. De opening van het geheel was nauw en gaf een claustrofobisch gevoel. De capsule was niet veel groter dan de kamer waar alles begon, het was enkel langwerpiger. ‘Bedankt voor alles en het onjuiste’, zeiden het trio tegenover Kegel74D terwijl ze het ding omlijnden. Wanneer de kracht toenam, werd de capsule weggeduwd van het kruispunt, dat allesbehalve een centrale ligging had in de Geometrisch Tuin. Een klein vlinderachtig wezentje kwam op het raam van de capsule zitten toen het trio wakker werd. Uit zijn aarsje kwam een steeltje dat in verschillende kleuren onderverdeeld was. Het krulde en kwam tegen de voorruit leunen. Een klein pinachtig boortje kwam uit het steeltje en begon te boren. Het kopje van het pinnetje –die als een oog heen en weer bewoog- sproeide een vloeistof in de ruimte. Alles werd wazig en uiteindelijk zwart. Het trio viel gerangschikt over elkaar.   Vastgekneveld met onrustige complexe gehele getalen lag het trio naast elkaar in een donkeren buis. Tegen elkander gedrukt, alsof de muren om de vier seconden naar elkander toe kwamen. Met hun boze ogen knipogend. Ze zat met boeien vastgebonden. Sardientje verloor enkele keren het bewustzijn. Zijn ene vinnetje zat slap en enkele schubben waren onwetend naar de andere kant gedraaid. Hét was nog steeds onvolmaakt, zoals enkel een schepper dit kon maken. ‘Er gaat iets open’, fluistert Tr.839. Het mechanisme van het luikje ging open. Sardientje kwam bij bewustzijn en zag een blik in de ogen van Tr.839 en Dr.54 die hij al eens had gezien toen ze de onmetelijke perfectie van schoonheid en de onmetelijke kracht van kennis ontdekten. Ze hoorden alle drie een monotoon, mechanische stem weergalmen. Dr.54 en Tr.839 keken elkander beangstigend aan en Sardientje plooide een glimlach op zijn gezicht. ‘Here we go again’, sprak hij alsof hét als een doordachte complotdenker een alleswetende was, die in diens eigen nat knipoogde naar de goden.     In lokaal achtentwintigduizend tweehonderdendertien zaten drie melige figuurtjes…  

Niels Lievens
51 0