Zoeken

Boodschappen

Het duurt even voor ze gevonden heeft waarvoor ze naar de supermarkt gekomen is. Aan de kassa spreken jongeren in een vreemd taaltje tegen haar. Ze verstaat ze niet, nerveus wordt ze er wel van. Willen die iets van haar, of  heb ik iets fout gedaan? Met twee volgestouwde tassen verlaat deze dame op leeftijd de supermarkt. Regelmatig moet ze deze neerzetten om even uit te blazen, zodat ze de mensen in de omgeving kan bekijken.      De jongeren van aan de kassa komen nu naar buiten en hebben haar schijnbaar gezien, want ze komen haar richting uit. Verschrikt neemt ze haar last terug op en zo snel ze kan stapt ze verder. Vanaf nu kijkt ze bezorgd om zich heen. Bepaalde mensen blijft ze langer aanstaren. Wanneer dezen terugkijken, versnelt ze haar stap. Meer en meer begint ze de voorbijgangers te begluren. Verborgen onder haar hoedje observeert ze iedereen. Aan het eerste kruispunt zet ze met een zucht de te zware zakken neer.      Aan de overkant zijn een paar donkerder jongens veel lawaai aan het maken. Ze moet deze passeren, met die zware tassen kan ze geen omweg maken. Toch blijft ze langer wachten, twijfelend of ze wel langs die jongens zal lopen. Voor alle zekerheid kijkt ze achterom of daar ook al geen donkerder personen zijn die haar aan het achtervolgen zijn.      Toch niet, ze pakt haar tassen en zo snel ze kan steekt ze over. Uit voorzorg neemt ze de zijkant van het voetpad, zo ver ze kan van die amokmakers verwijderd. Gelukkig zeggen of doen ze niets. Toch versnelt ze haar pas nogmaals. Ze durft niet meer om te kijken en loopt zo snel mogelijk naar de volgende hoek, waar ze iets verder woont. Als daar maar weer geen onbetrouwbare mannen rondhangen.      Hijgend kijkt ze toch achterom en ziet rechts van haar een struise donkere man afkomen. Die lacht zijn tanden helemaal bloot, wat is die van plan? Ze wendt haar gezicht geschrokken af en steekt de straat onverhoeds over. Die man achtervolgt haar , sneller kan ze echter niet meer. Ze struikelt bijna over de opstap en moet even blijven staan om haar evenwicht te herstellen.      "Mevrouw Willemse!" – hoort ze achter zich zeggen – "mevrouw Willemse."      Geschrokken en met een bang kloppend hart kijkt ze om. Daar staat die man, hoe kent hij haar naam?      "Mevrouw Willemse, wil ik even uw zakken tot thuis dragen. Ze zijn duidelijk te zwaar voor u."      Wat bedoelt hij daar nu mee? Hoe weet hij waar ik woon? En kan ik dat zomaar vertrouwen? Je hoort en leest er meer dan voldoende over de laatste tijd.      Ze neemt haar tassen snel op en probeert terug te vertrekken. Die man heeft echter reeds een tas gegrepen , waardoor die uit haar hand schiet.      "Kom geef de andere tas ook maar, zo kan jij je sleutel al nemen voor je appartement.      Verbouwereerd kijkt de dame nogmaals naar die man. Ze voelt zich hulpeloos met de afgenomen zakken. Toch volgt ze hem zo snel mogelijk, ze wil haar boodschappen terug. De man heeft de deur van het appartementsgebouw geopend en komt nu terug naar haar toe. Hij reikt haar een arm en zegt:      "Kom, steun even op mij tot thuis. Ik maak je direct een lekkere tas thee, zoals ik de laatste keer gemaakt heb."    

Luc Van Roosbroeck
0 0

Eerste persoon meervoud

  Het is ongewoon stoffig in de hoek van de turnzaal. Bij het boenen van de springbok voel ik in mijn achterhoofd een kleine snok, een elektrische stroomstoot. Zo’n pijnscheut die je krijgt als je je hoofd bruusk een kwartslag naar rechts of links draait. Ik wrijf de tinteling met mijn hand in de nek weg. Een scherpe toon suist een paar tellen na in mijn beide oren.   Twaalf jaar al werk ik dagelijks mijn stofronde secuur af. In de voormiddag de gangen en de refter, in de namiddag de turnzaal en de klassen. Klusjesman, conciërge, poetsploeg, in het college ben ik het allemaal. Het is niet zo dat ik mijn job niet graag doe of dat ik ermee aan het maximum van mijn capaciteiten zit. Neen, gewoon, ik maakte mijn school niet af. Dit is het alternatief.   Als ik na mijn ronde mijn werkplunje uittrek, loopt het goed mis. Een intense toon doet me een paar seconden het bewustzijn verliezen. Thuis verzwijg ik de uitval wijselijk en surf ik er in het wilde weg wat op los, op zoek naar een verklaring. Vergeefs. Morgen in alle stilte naar de huisarts dan maar.   De wachtzaal zit propvol. Fijn, denk ik terwijl ik wat onderuitzak, in een consultatie van hoogstens tien minuten zal ik een voorschrift op zak hebben. Wat pijnstillers of relaxatieoefeningen, meer hoef ik niet.   Mijn arts luistert amper als ik mijn symptomen beschrijf, ze vult gejaagd mijn elektronisch patiëntendossier aan. Naarmate ik meer details geef, stopt ze abrupt en vraagt me ietwat opgejaagd: “Wat is uw beroep ook weer, meneer Novak? Zou u kunnen zeggen dat u dagelijks veel van uw brein vraagt?” Ik antwoord oprecht neen en heb er meteen spijt van. Ze is op haar hoede. De volgende vraag stelt ze achteloos maar ik zie dat ze het antwoord belangrijk zal gaan vinden. “U hebt onlangs een ongewone, indringende toon gehoord?” Ik knik. “Een kleine schok gekregen?” Ik knik. Opnieuw.   “Geen reden tot ongerustheid, Dennis.” Ze gebruikt met klem mijn voornaam. “Maar ik denk dat we even je”- ze tutoyeert me – “breinprofiel en biostatistieken moeten uitlezen. Plaats je even deze chip achter je linkeroor? Druk maar hard aan. Zo. Het afgelopen jaar staarde je exact 2313 keer zonder noemenswaardige gedachten in de verte. Je aantal inactieve breinuren is zienderogen opgelopen. Dat kan maar één ding betekenen, Dennis. Je bent op dit moment deel van een globaal, neuraal netwerk. In mijn praktijk de eerste.“ voegt ze er fijntjes aan toe.   “Wie het geluid oppikt” gaat ze zonder verpinken verder “beschikt over een gezond brein, maar eentje, laten we het maar uitdrukkelijk zeggen met onbenutte capaciteit. Het Brain4all project benut ongebruikte synapsen – dit zegt ze echt! – en brengt ze samen in een krachtige, humanoïde supercomputer. Na de eerste toonwaarneming verlopen er exact 24u voor je integraal deel bent van een gigantisch, neurologisch netwerk van individuele breinen.” Ze sluit het scherm met een klap dicht.   “Fantastisch toch! De mensheid vergroot zo zijn rekenkracht én redeneercapaciteit. Aanzienlijk. Een logische stap in de evolutie. Stel het je voor, Dennis, als een vlucht spreeuwen die samen in de lucht immens mooie figuren maken, waarbij nu eens de een dan weer de ander de leider is. Je synapsen zijn,” ze checkt het uur, “over exact 90 minuten jouw gift aan de mensheid.” Ze besluit koel: “Je hebt daarnet trouwens zelf achter je linkeroor een kleine sensor aangebracht, daarmee monitoren we continu je biologische processen.”   Ik, Dennis Novak, voel me onwezenlijk. Nog 90 minuten puur mezelf, daarna één met de breinmassa. Wat zei ze weer? Over de vlucht spreeuwen, nu eens de een dan weer de ander de leider. Een leider zijn, iemand die het voortouw neemt. Ik deed het nooit. Was dat verkeerd? Elke mens denkt elke dag zo’n 50.000 gedachten. Zit de essentie van mijn zijn in die gedachten? Ben ik die gedachten? Mijn eerste persoon is zo meteen een eerste persoon meervoud. De plek achter mijn linkeroor jeukt. Is dit een zinvolle gedachte?

Hilde Devoghel
0 1

Beproeving

  De beproeving, zei je nog. Een inderdaad, het is zondag ochtend en ik kom tot de conclusie dat het een beproeving voor mij is. Ja, dat ook. Niet voor jou of voor jullie, maar voor MIJ. Nooit gedacht dat stilte zo moeilijk te verwerken is, waar ik anders toch van rust hou. Ik wil dat je geniet, en denk dat jou dat aardig lukt. Meer als aardig zelfs…………ik zie je al schrijven: het was erg leuk, ik ben verliefd. Zij is het…………….Ik reken ermee! En ik wil dat ook jij liefde hebt in je leven…………maar waarom doet het zo een pijn?   Hoe komt dat toch? Ik heb mijn handen vol, heb mijn agenda druk geplant zodat mijn gedachten niet kunnen gaan wandelen. En toch, ik heb een ding over het hoofd gezien: de nacht. Als uit de stilte, doodstilte wordt en mijn hersenen beginnen te werken. Als iedereen om me heen slaap, zelfs jij, langs haar………ergens duizenden kilometers van mij vandaan. Zelfs dat geeft me onrust. 3 nachten al slapeloos. Het zijn geen honderden kilometers meer maar duizenden. En dan denk ik: is ook dat een teken? Scheiden ons nu al duizenden kilometers. Waar alles in grote aantallen anders zo leuk was. Bijvoorbeeld meer als 11000 reacties, woorden, emoties en hunkeringen. Sehnsucht grijpt me. Ik kan geen slaap vatten. “Laat het los” zeg ik me zelf. Ik zie jouw woorden voor me: kwel je niet zelf, dat is voor niets nodig en dan ook: ik hou oprecht van jou. Ik glimlach op mijn kussen en tranen rollen over mijn gezicht.   Een triest gevoel bekruipt me. April komt wellicht nooit. Wellicht wijst jouw beproeving uit, dat je me niet mist en dat je in die 6 dagen hebt gevonden waar je naar op zoek was. En ja; ik zou er dankbaar en gelukkig voor jou moeten zijn. Maar hoe werkt dat? Hoe kan ik dat, als het tegelijk betekent dat het los laten is? Opgeven is. Pijn.   Vrienden, dat zou mooi zijn……….vrienden voor altijd. Maar het zou voor mij betekenen dat ik sterker moet worden, misschien moet ik de muur terug optrekken………de muur die jij gedurende maanden steen per steen hebt kunnen doorbreken. Ik voel me kwetsbaar.   Ik loop op dingen vooruit en moet dat laten. Ik zoek verstrooiing. Het is mooi weer!   En dan nog, wat wil ik eigenlijk? Alles wat ik wil, kan niet………..en wat is het eigenlijk wat ik wil. Is het niet zo dat ik alles heb wat men zou kunnen willen?    

Sonja Blondé
7 0

Carla en Dirk

Zou je schrikken wanneer ik zeg het niet leuk te vinden je terug te zien? Euh, wat? Wat bedoel je? Is dit een bedreiging of zo? Meen je het echt? Ach schat, het bewijst dat je me nog steeds graag ziet. Je schrok duidelijk. Je zou voor minder. Waarom stelde je die vraag eigenlijk? … Ik … Hoe zomaar? Ik was bijna kwaad geworden. Hoe durf je zulke botte vragen te stellen? Het was heel kwetsend, weet je! Oh sorry. Je zegt dat je bijna kwaad geworden bent. Zou je het woordje ‘bijna’ niet even laten vallen? Echt, het was niet bedoeld om je boos te krijgen, zeker niet. Wat heb ik daaraan. Ruzie maken of niet meer spreken, geen van beide reacties zou leuk zijn. En ik wilde deze fijne avond zeker niet vergallen. En toch is het je gelukt. Ik hoor hier liever prettiger dingen dan zo’n vreemde vraag. Schatje, schatje. Mag ik vragen om dit te vergeten. Ik ben er volledig van overtuigd dat je mij nog steeds graag ziet. Het was zeer dom van mij om het op deze manier uit te testen. Het was voor niets nodig. Ik wist het gewoon.   Ondertussen is het niet alleen Carla die naar Dirk kijkt. De twee oudere dames die een rijstdessert aan de tafel naast hen aan het eten zijn, kijken afwisselend naar Dirk, Carla en de vriendin aan de overzijde. Bij de laatste verschijnt een lachje om de lippen wanneer de ogen elkaar ontmoeten. Carla en Dirk merken dit ook en kijken elkaar nu ook even in de ogen. Bij beide krullen de mondhoeken zachtjes naar boven. Plots begint Carla luidop te gieren, onmiddellijk bijgestaan door Dirk. Nu kunnen ze elkaar niet meer aankijken of ze proesten het nog erger uit. Gelukkig heeft de ober net de borden van het hoofdgerecht afgeruimd of ze hadden mogelijk brokken gemaakt. En ook gelukkig dat ze het beide vandaag bij water hielden, die glazen staan stabieler op de tafel. Carla zit te dicht en haar buikbeweging brengt het tafelblad aan het trillen. Wijnglazen zouden gesneuveld zijn bij deze schuddende beweging.             De twee dames kijken nogmaals naar elkaar. De oudste, zo lijkt het toch, trekt haar schouders even op. De ander verroert, bijna bewegingloos, haar hoofd. Duidelijk dat ze reeds lang met elkaar optrekken, ze hebben niet veel nodig om elkaar te begrijpen. Bij het zoveelste lachsalvo verschijnt toch een glimlach bij de jongste. Ze buigt zich voorover om iets te fezelen tegen de ander. Toch blijkt ze onvoorzichtig. Een glas cava twijfelt op het voetje, een kleine slok verspreidt zich op het tafeltje.             Dirk merkt dit en verslikt zich bij het lachen. Een hoestbui neemt meesterschap zodat hij de concentratie helemaal kwijt is. Ook zijn sterkere glas kan zich niet rechthouden wanneer hij met een bruuske beweging zijn rechterarm naar de mond brengt en het even aanraakt. Het klettert op de grond.             Carla smoort het hoesten op een fluweelzachte manier door met ietwat geopende lippen deze van Dirk te beroeren.   Scherven brengen geluk.  

Luc Van Roosbroeck
0 0

Zondagmiddagvlaai-mensen

Het groepje dat de kerk uitkwam was godvruchtig, hardwerkend en keurig gekleed. Burgerlijk. Hun wekelijks half uurtje godsvrucht zat erop. De dames, wiens haren stijf in de krul zaten bogen lichtjes voorover en reikten hun halzen naar voren om de laatste roddels op te vangen. Wie was er recent gestorven en met wie zwierf de bakkersvrouw in haar vrije uren door de velden? De heren schuifelden onrustig heen en weer, verlangend naar hun pint. Hun zondagse pakken stonken naar mottenballen. Als moeder de vrouw veelbetekenend in hun richting knikte, mochten ze los. Op naar ‘t café, terwijl het vrouwvolk zich huiswaarts repte om de schorten van noeste vlijt om te knopen. Konijn op z’n Vlaams, met patatten, sla en appelmoes. Een warme noen die de zondagse ledigheid zou vullen met vettigheid en slaap.   Elke zondag kwamen de kinderen op bezoek. Zo ging dat, in de vorige eeuw… De dochters aan de afwas met ma, terwijl de mannen de tuin inspecteerden. Onder de blauwe rook van een sigaar en goede raad over slaplanten en bakstenen metselen, trad pa op als raadsman der praktische aangelegenheden.   ‘le moment suprème’: de vlaai werd geserveerd. Een grote thermoskan waterige koffie werd met krachtige hand op tafel gezet. Voor de kinderen was er limonade. Het zondagsgevoel bereikte nu haar hoogtepunt.Pa had ondertussen de antenne gericht om samen met de jongens koers te kijken, terwijl de kinderen buiten verstoppertje speelden.    Tegen vijf uur keerde de rust weer. Het huis was stil en het klokje tikte de avond in. Het was een zondag zoals zo vele. Volgende week zouden ze weer komen.De vrouwentongen op de vensterbank streelden zachtjes de glasgordijnen die het avondlicht filterden…  

Heidi Schoefs
14 0

Princekoeken

Je loopt tussen de rayons als een model op de catwalk. Je draagt rode stiletto’s met matching lippenstift en een zwarte trenchcoat. De zonnebril op je hoofd doet dienst als diadeem. Je wordt aangestaard door ontbijtgranen, droge beschuiten, een beveiligingscamera en mezelf. Ik zou nochtans liever niet naar je kijken. Want dat is net wat je wil, wat je verwacht. En je bent mijn type niet eens. Je houdt halt bij de koekjes. Kijk eens aan. Hand in de zij en de poep naar achter. Je speurt de schappen af van boven naar onder tot je in een hoek van negentig graden voorovergebogen staat. Je weet dat ik naar je kijk, is het niet? Ook al probeer ik de illusie te wekken dat ik alleen oog heb voor beschuiten. Ik bestudeer een pak meergranen Cracottes alsof ik de achterflap van een boek lees. Jij neemt Princekoeken met witte vulling van het schap en loopt dan met je winkelmandje heupwiegend mijn richting uit. Zal ik even vriendelijk knikken als we elkaar kruisen? Dat doe ik altijd tussen de rayons. Ik hoef mijn gedrag niet aan te passen omdat ik denk dat jij ervan uitgaat dat ik je beloer. Ga je oogcontact zoeken op het moment dat je me passeert? Ja, en dat doe je langer dan gebruikelijk is tussen vreemden. Je lacht zelfs je gebleekte tanden bloot. Wat een stoute blik! Ik lach verlegen terug en kijk je achterna terwijl je van me weg flaneert. Je vastberaden tred lijkt gestuwd door een drang om bekeken te worden. Of is dit gewoon wie jij écht bent? Een vrouw die trots is op haar schoonheid. Een vrouw die ervan overtuigd is dat het probleem ligt bij mannen zoals ik. Maar ik ben niet zo’n man. Het is niet je schoonheid maar je verpletterend zelfvertrouwen dat mij intrigeert. Ik zet de beschuiten terug, neem een rol Princekoeken met chocoladevulling en reken af aan de kassa. Ik wandel naar mijn volgende bestemming: de slager. Het is er druk. Ik kijk naar binnen en ik zie hoe levend vlees happig wijst naar dood vlees. Hier wordt gehakt gemaakt van vegetarische voornemens. In de weerspiegeling van het raam zie ik ook twee roze vlekjes. Ik beweeg mijn hoofd en de vlekjes bewegen mee. Instinctief grijp ik verschrikt naar mijn haren. Het zijn de roze speldjes van mijn dochter. Die was ik thuis blijkbaar vergeten uit te doen. Nu weet ik het wel zeker. Je keek niet stout of uitdagend. Je keek spottend, met de gebleekte tanden op elkaar geklemd om de hilariteit binnensmonds te houden. En ik kan je geen ongelijk geven.

Antony Samson
0 0

De neurochirurg

De deur zwaait open. Daar staat de neurochirurg. Hij geeft ons een hand terwijl hij zegt "Ik heb uw dossier al uitgebreid bekeken." We zetten ons neer op de stoeltjes aan zijn bureau. Nog voor hij gaat zitten, kijkt hij ons aan en zegt: "ik vrees dat we niet anders kunnen dan opereren." Weg vliegt het laatste beetje (valse) hoop.   Hij begint opnieuw, zoals alle dokters, over hoe uitzonderlijk dit is op mijn leeftijd. Vreemd hoe je tijdens je puberteit niets anders wilt dan opvallen en gezien worden. Om dan eens je volwassen(er) bent net het tegenovergestelde te hopen. Ik zou liever geen uitzonderlijke nek hebben. Hij begint met een reeks mogelijke oorzaken op te sommen: een ongeval?, gevallen?, whiplash?, roker?, eerdere operatie?,... Ik moet op iedere vraag 'nee' antwoorden. Ik heb flink gestudeerd, werk ijverig, zorg voor mijn gezin, hou van mijn familie, doe geen extreme sporten, ben gelovig, heb nooit drugs gebruikt,... Het wringt een beetje en de vraag "waarom ik" duikt vaak op in mijn hoofd. Ik had misschien beter wel wat extremere sporten gedaan, wie weet. Maar ik heb hoogtevrees.   Hij toont de tussenwervels die ze zullen plaatsen. Het zijn synthetische exemplaren die door sommige verzekeringen worden terugbetaald. Als dat niet het geval is, kost het ongeveer 200 euro. Ik denk aan de vakanties waar we dit jaar gingen voor sparen. We gingen onszelf voorop zetten en geen verbouwingen of andere zaken doen. "Een goedkopere optie is om bot te nemen van de heupen en dat in de plaats te gebruiken maar op uw leeft...". Mijn man en ik kijken naar elkaar en zeggen bijna simultaan "neen, de eerste optie." De chirurg beantwoordt netjes al onze vragen. In totaal zullen ze 2 of 3 tussenwervels vervangen via een kleine incisie in mijn nek.   Na 20 minuutjes staan we opnieuw buiten met een infomapje en de operatiedatum. Iedereen heeft het over hoe goed het is dat we vooruitgang maken. Over hoe ik moet vooruit kijken en positief zijn. Het einde van de pijn is in zicht. Terwijl ik met een naar gevoel blijf lopen en het optimisme voorlopig niet deel. Ik zou willen huilen maar ik kan niet. Nu ik hier vandaag alleen zit, lijkt alles me te overspoelen.   Het gevoel van oneerlijkheid. De angst voor de operatie. De boosheid om alle voorbije ingrepen en doktersbezoeken die niets uithaalden. Alle vragen over 'wat na de operatie': hoe goed zal ik mijn nek nog kunnen bewegen?, hoe zal het voelen?, zal het litteken niet te groot en opvallend zijn?. Het wanhopige gevoel dat ik ondanks alle moeite in het worst-case scenario ben terecht gekomen. De frustratie over 'op jouw leeftijd zien we dit niet veel'. Het onvermogen dat ik voel om hierover op een correcte manier met de kinderen te praten Het gevoel dat ik bijna een half jaar van mijn leven 'kwijt' ben.   Ik moet het nog een plaats geven. Ik moet nog de zin vinden in de komende maanden. Ik moet opnieuw wat hoop en positiviteit bij elkaar schrapen. Ik kan het alleen nu even nog niet. Ik heb tijd nodig.  

Alice Bremt
0 1

Alleen wij samen

Hier sta ik dan met ontbloot bovenlijf… En hangende borsten. Twee verlepte stukken huid, ontdaan van vrouwelijke trots. Verloren speelsheid… Niet dat Gerard er ooit iets van zegt. Uiteindelijk is niks nog wat het ooit was. Is alles anders. Ook zijn handen. Naar mijn gezicht kijk ik niet. De spiegel zou niets verbergen. Ik weet wat er te zien is. Elke rimpel, elk litteken, elk vlekje vertelt dat ik geleefd heb. Lang geleefd. Lang genoeg om de vergane glorie te aanvaarden. Of zoals hij zegt om terug te reizen naar mijn meisjesjaren.   Ik zucht. Wat doe ik hier ook alweer? Met bevende hand pak ik de waslap van de lavabo. Ik wrijf traag over mijn gezicht. De droge stof schuurt. Er ontbreekt iets. Aarzelend glijden mijn ogen over de dingen onder de spiegel. Er staan maar weinig spulletjes. Wat moet ik nu? Dat blauwe flesje, dat is toch wat Gerard altijd gebruikt? Waar blijft hij trouwens? We doen toch gewoonlijk alles samen? Sinds kort ook het wassen. Mijn Gerard draagt sindsdien weer zijn slagersschort, maar nu onberispelijk schoon, zonder vlekken van de geslachte beesten. Het staat hem zo charmant. Zo knap met zijn donkere haren en zijn groene ogen. Weifelend pak ik het flesje, haal het dopje eraf en spuit een toef zeep op mijn hand. Net als ik het schuim wil opbrengen, wordt de deur geopend. Een koude rilling trekt over mijn rug. De jonge vrouw glimlacht. “Martha, lukt het? Oh, neen! Dat is scheerschuim! Wie heeft er die fles op jouw kamer gezet? Hoe stom kunnen ze zijn?” Ik begrijp er niks van. Wat moet die vrouw hier? En wat doet zij met Gerards slagersschort aan? Waar blijft Gerard verdomme? Waarom grijpt die meid mijn arm vast? Wat denkt ze wel? “Kom Martha, dat maken we snel even in orde.” Oh, neen, dat maken we niet in orde. Ik wil Gerard. Als die meid denkt zich met mij te bemoeien… Met wat moeite veeg ik het schuim op haar arm. Probeer me dan uit haar greep te bevrijden. “Toe Martha, wees eens lief. Ik wil je alleen maar helpen…” “Ik hoef je hulp niet! Ik wil Gerard! … Gerard! Gerard! Help mij, Gerard!” Ik schreeuw de longen uit mijn borstkas. Hij moet me horen nu. Een ogenblik later staat hij er. In hetzelfde slagersschort als de vrouw. Is zij een hulpje misschien? Dat wist ik niet. “Dag Martha, ik ben er.” “Ze denkt dat je haar echtgenoot bent, niet?” zegt het hulpje. Gerard glimlacht en knipoogt. “We hebben het samen altijd goed kunnen vinden, Martha en ik. We kennen elkaar al een poosje… laat ons maar begaan…” Zie je wel, echt mijn Gerard. Twee zinnen uit zijn mond en de jonge vrouw druipt het af.   Vol vertrouwen laat ik het waslapje over mijn gezicht glijden, over mijn armen, over mijn slappe borsten. Ik ben gelukkig met Gerard, alleen wij samen…

R Ryckoort
40 1

(N)iemand (500 woorden verhaal)

Ik schrik op en vraag of er iemand aan de deur heeft gebeld? Niemand antwoordt. Het kan ook niet want er is niemand.  Niemand meer om te zeggen of er iemand gebeld heeft.Zal ik dan zelf maar gaan kijken?  Ik moet wel, want er is niemand anders.Ik kom recht uit mijn zetel en besef dat het geen zin heeft naar de deur te gaan.  Er zal niemand zijn, net zoals hier niemand is.  Ik heb het mij vast ingebeeld.Van zodra ik mij terug neerzet, hoor ik weer dat geklingel.  Is het wel de deurbel?  Het is net of er iemand in mijn hoofd zit met een klok in de hand.Vroeger klonk die deurbel toch anders? In feite weet ik het niet meer zo goed. Ik moet op zijn Vlaams tot mijn scha en schande bekennen dat ik niet zo op het geluid van dat ding gelet heb in de tijd dat er nog iemand was die ging opendoen als er iemand aanbelde.Er zit nu niets anders op dan weer recht te staan en mij naar de deur te begeven.  Die is trouwens niet zo ver verwijderd van de plek waar mijn zetel staat.  Ik sta zo in de smalle gang die naar de voordeur leidt en waar ook de steile trap naar de bovenverdieping zich bevindt. Ik weet niet meer waarom ik vroeger nooit de deur opende als er iemand aanbelde.  Ik zou er altijd als eerste kunnen geweest  zijn.  Als er iemand naar de deur liep kwam die vaak van de trap naar beneden gedonderd of uit de achterkeuken aangesneld.Maar nooit heb ik beseft dat die bel zo een leven maakte. Wie zou er trouwens aan die klok hangen?  De postbode vast niet.  Als die al iets voor mij heeft stopt hij het wel in de brievenbus.  Die bus is meer dan honderd meter van het huis verwijderd. De klep van de brievenbus is in het muurtje ingebouwd waaraan het tuinhek is bevestigd.  Het tuinhek staat altijd open.  Achteraan het muurtje is er een deurtje dat ook nooit op slot zit. Daarin zou iemand grote omslagen of zelfs kleine pakjes kunnen deponeren. Neen, de postbode komt heus niet tot aan het huis als het niet hoogdringend nodig is.Ruime tijd geleden waagde hij het om rond Kerst en Nieuwjaar tot aan de voordeur te komen in de hoop een borreltje te versieren of een fooi te krijgen.  Dat heeft geduurd tot hij de krenterigheid door had van de bewoners van deze plek.De voordeur klemt een beetje.  Wanneer  ik ze openruk,  merk ik dat het gesneeuwd heeft.  In deze tijd van het jaar? Dan zie ik de voetstappen in de sneeuw.  In de verte stapt iemand naar het tuinhek. Het is iemand in een rood pak met een rode muts met witte boord.  Hij heeft een zware koebel in de hand. Voor het hek staat een slee met twee rendieren. Hoezo? Is het dan al Kerstmis? Is er (n)iemand die dit weet?  

Vic de Bourg
31 1

De vlecht

Al jaren kom ik in dit kapsalon. Het kapsalon geurt naar brandend wierrook en de houten deur is half vermolmd door het vocht en de schimmel. De barsten van de ruiten zijn beplakt met stukjes tape. En toch siert dit kapsalon van alle huizen het meest de straat. Iedereen komt hier ook graag. Gekwelde huisvrouwen, patsers, straatboksers, jonge boefje, vrijpostige jonge dames, botterikken en werklui. Vroeger kwam er een jongen op zijn bakfiets rijst verkopen. De kappers gaven hem een fooi voor de boodschappen en zoals altijd wat grammen tabak voor in zijn pijp. Het kind was te jong voor te roken. Het was een broodmager schepsel dat elke dag door weer en wind moest fietsen. Uiteindelijk stierf hij aan de koorts in een kartonnen doos in de grijze schaduw van een container. Maar zoiets is hier geen nieuws meer. Hoewel er toch tranen gevloeid zijn.   In het kapsalon is een jong meisje mijn haar aan het wassen. Ze is zo'n jaar of zestien, ruikt naar alles wat in deze tubes en flesjes zit, haar handen zijn bleker geworden van de producten en ze draagt een kruisje om haar hals. Erg jeugdig ziet ze er niet uit. Van het harde werken is ze veel te vroeg rijp geworden. Ik zie het aan haar ogen, de eelt op haar handen en haar verhard gelaat. Alsof het uit graniet was gehouwen.    Ik wil niet zoals dat meisje worden. Ik wil niet zoals die jongen van de rijst eindigen. Ik ben even oud als hen maar heb het geluk dat ik niet van deze straat kom. Niet van deze buurt, waar het me verboden is te komen van mijn voogd. Want overal is het hier plakkerig en de plak houd je vast als de zuignap van een inktvis.   Het meisje brengt me naar de kaptafel en doet me een inktzwarte schort aan. Opeens besef ik dat, als iedereen op internaat mijn geknipte haren ziet, ze weten dat ik weggelopen ben. Mijn voogd zal me dan niet meer "beschermen". Ik ben maar een stuk bezit in haar ogen. Mijn haar is daar een van. Ze dreigt me kaal te scheren als ik ongehoorzaam ben.   'Wat kan ik voor u doen?' vraagt het meisje. 'Maak van mijn haren één vlecht en knip die af. Scheer de rest weg.' 'Meent u dat?' Het meisje kijkt haar ogen uit, net als iedereen die achter mij zit te wachten op een knipbeurt. Maar ze begint. "Zo'n mooi haar'. mompelt ze. Er gaat een warme gloed door me heen, alsof ik nu echt leef.   'Wilt u ook mijn vlecht in een plastiek zakje doen?' En ik geef haar de fooi. Ze pakt het langzaam aan. Haar ogen staan wijd open als dat van een dier. Als ik de deur achter mij toe klap komt er een glimlach op mijn mond. Er ging een gloeiende elektrische lading door me heen en nog meer door het meisje. Het meisje heeft een kind gezien dat niet alleen een einde maakte aan haar lange haren, maar zo ook van haar meesteres.    Door de lange straten van de stad die geurt naar zwarte magie en wierrook, wandel je nooit veilig. Daarom ben ik hiervan weggehaald, en daarom hebben ze mij, in een internaat voor wezen of moeilijk opvoedbare meisjes gestoken.   Eenmaal ik aankom bij de poort van het internaat, begin ik onder het hek te kruipen zoals op de heenweg. Het oude gebouw met zijn witgekalkte muren, lange ramen met gemonteerde spijlen en een kast van een deur. Ik klop tweemaal op de deur. Mijn meesteres doet open en half slaperig kijkt ze mij aan. Ik smijt het plastieken zakje naar haar en zeg: 'het wordt tijd dat je leert dat ik nooit je werktuig ben geweest, en de andere meisjes ook niet. En daarom zal ik voorgoed weggaan.' Mijn meesteres geeft mij een rake klap. 'Jij ondankbaar schepsel! Na alles wat ik voor je deed. Ik heb je gevoed, jij vrat me op.' siste ze. 'Neen,' antwoorde ik. 'Ik was slechts een meid.' Ik keerde haar de rug toe en loop richting de poort, de vrijheid en wreedheid tegemoet die ik zowel bemin als vrees.

Andrea Derese
9 0

NIEUWJAARSNACHT IN THE HELL HOLE

Waren jullie, net als ik, van die mensen die diep verontwaardigd waren toen Trump over ‘the hell hole Brussels’ sprak?  Fronsten jullie ook de wenkbrauwen toen de Antwerpse burgemeester verkondigde dat onze gemeenschap alleen maar last had met de Berbermarokkanen? Wij kopen op de markt steevast , kruiden, fruit en groenten bij het Marokkokraam en onze e-bikes bij een goedboerende Marokkaanse fietswinkel. Buiten het feit dat ze hun cultuur door onze strot proberen te duwen, trachten de meesten te werken, proberen ze alsnog te integreren, laten hun dochters meer en meer hun sjaaltjes thuis en brengen ze wat multiculturele restaurantjes in ons straatbeeld.  Maar, nu gaan jullie mij toch niet wijsmaken, dat make en pake Marokkenbeek totaal niet weten waar hun legsel zich op oudejaarsavond mee bezig hield? Ik kan me voorstellen, dat als moe Fatima op 1 januari de kamer van haar lieverdjes opende en ze daar drie computerschermen, 5 smartphones met opladers, 10 doosjes antitiotica, 2 flessen Listerine, 5 pakjes Neurofen, 20 dozen condooms, 1 fles shampoo tegen psoriasis en 3 pakjes blarenpleisters ziet liggen, ze zich niet gaat afvragen of  Bolcom en Farmaline ook op Nieuwjaarsdag geleverd hebben. Schiet ze in een Arabische colère en geeft ze Mohammed, Abdul en Bashir onmiddellijk een veeg uit de tagine, omdat ze zich realiseert, dat als haar half minderjarig nageslacht alsnog geïdentificeerd wordt, zij als ouders voor al de schadeclaims zullen moeten opdraaien. Of vindt ze het achteraf wel fijn dat ze nu voor verschillende jaren genoeg gratis paracetamol in de kast heeft staan. Steekt ze straks haar hoofddoekhoofd in het Saharazand als de politie op de stoep staat en zal ze blijven beweren dat haar kroost om middernacht braaf met ma en pa rond de feesttafel zat, met de waterpijp, de thee, de couscous en de baklava. “Ik zweer het!” Hingen ze ook uit het raam toen ze de sirenes hoorden en de blauwe flikkerlichten zagen? Of dachten ze nog steeds heel naïef dat dit het Belgische vuurwerk moest voorstellen? Zien die ouders ’s anderdaags ook die beelden op de televisie, van kapotgeslagen bushokjes en bankautomaten, in brand gestoken auto’s en geplunderde winkels, of zien die huishoudens alleen naar het nieuws op El Jazeera en 2M Maroc? Bij die 200 à 250 kleine criminele eikeltjes die in Molenbeek alles kort en klein sloegen, die een computerbedrijfje en een apotheker plunderden, die politie en brandweer met bakstenen bekogelden, horen evenveel ouders bij die hun crapuulrelschoppers niet in de hand hebben. Eventjes zagen die ouders het licht aan het einde van hun tunnel. Marokko voert dit jaar opnieuw de militaire diensplicht in voor mannen en vrouwen tussen de 19 en 25 jaar. Veel Molenbeekse ouders hopen dat daar hun onhandelbare zonen eindelijk in het gelid zullen moeten lopen en respect gaan leren. ‘Law and order’! Pa Molenbeek haastte zich op nieuwjaarsdag, zo snel als zijn djellaba en zijn babouches hem konden laten spurten, naar de moskee om daar te bidden, dat de leger- oproepingsbrieven sneller in hun brievenbus zouden willen vallen dan dat het Belgische gerecht hun zonen zou kunnen identificeren. Maar hun hoop wordt onmiddellijk de kop ingedrukt als even later het bericht komt, dat de Belgische Marokkanen wel welkom zijn, maar niet naar het leger moeten! En dat is nu juist het probleem van de meeste jeugd, ze mogen maar ze moeten niets meer. Als straks zo’n ettertje toch voor het gerecht moet komen, dan is daar zeker weer zo’n links pro deo advocaatje dat, tegen de meestal vrouwelijke rechter, opnieuw de slechte jeugd breeduit uitspint. Dat zijn cliënt nooit mogelijkheden gehad heeft, dat hij sinds zijn kleutertijd tegen het Belgische racisme heeft moeten opboksen, dat hij als tiener op elk moment, van de dag en nacht, zijn identiteitskaart aan de politie moest laten zien, ook als hij niet op de hoek van de straat drugs dealde en dat dit dus zijn frustratie tegen de openbare macht alleen maar deed toenemen. Dat de rechter moest begrijpen dat zijn cliënt alleen maar een oudejaarsavondmeeloper was. Dat justitie zijn vorige 22 inbraakjes, zijn pesterijen tegenover hoofddoekloze meisjes die hij hoeren en kegs noemde, zijn twee fietsdiefstallen en carjacking en zijn jonge drugsverleden niet weer opnieuw in het vonnis moest opnemen, want dat deze zaken allemaal door de vorige rechters met moederlijke gevoelens en de mantel der liefde geklasseerd werden.  Zo’n advocaat legt dan ook de nadruk op het feit dat zijn cliënt nog een paar maanden onder de 18 is en dat er toch nergens plaats is om criminele minderjarigen op te vangen. En, als de rechter toch beslist om een gevangenisstraf uit te spreken, deze zeker niet in een gewone gevangenis mag uitgezeten worden, want dat dan UNIA en Child Focus heel boos gaan worden. Dus wordt zo’n gefrustreerd macho- relschoppertje weer met een vermanend pampervingertje en een eventuele werkstraf met uitstel opnieuw de straat opgestuurd. Klaar om volgende jaarovergang andermaal keet te gaan schoppen. Het is fantastisch dat eindelijk één Marokkaanse jonge vrouw opstaat en op You Tube, de relschoppers openlijk veroordeelt! Hopelijk wordt ze niet een dezer dagen in een ondergrondse parkeergarage door de ettertjes in elkaar geslagen! Waarom reageren die ouders niet? Waarom trekken die hun losgeslagen haantjes niet aan de oren naar het politiebureel, zodat justitie niet meer al die beelden moet analyseren om hun boefzoontjes te identificeren? Zijn ze het misschien toch eens met de rebellie van hun nazaten? Is Brussel en maw Molenbeek dan toch het hell hole?? Ik heb een gat in de markt ontdekt. In plaats van een cordon sanitaire rond bepaalde partijen te trekken, zouden wij bij rellen veel beter de politie samen met het leger inzetten en een cordon rond het misdadig feestvierdertjescollectief  opzetten, ze bijeendrijven en de kring kleiner en kleiner maken. Vervolgens moeten ze met een plofkofferinkt op alle onbedekte lichaamsdelen mikken. Liefst geen bruin of zwart maar degelijk fluo purper of  metallic biljartgroen. Het wordt min of meer het principe van paintball;  op de ogen bij de bivakmutsen , de handen en het haar onder de houdi’s. Deze verf moet minstens een maand als een schofttattoo zichtbaar blijven. Ze kan noch bij het wassen, het douchen en het haarkleuren verwijderd worden. Vroeg of laat moeten deze ingekleurden de woonst verlaten en kunnen onze ordediensten ze zonder veel problemen oppakken. Een paar aan de school, in het theecafé en sommigen op de hoek van de drugsstraat. Leest de politie mee? Goed idee? Wij sluiten dan al het gepaintball volkje op in een grote kooi, ergens in het midden van de grote markt, waar vroeger de schandpaal stond.  We houden de rechts georiënteerde partijen weg van het event, want die zouden toch maar alleen met bijlen, hamers en bakstenen afzakken, maar we delen rotte eieren uit aan de apothekers en beschimmelde tomaten aan de computer- winkelmedewerkers. We laten de politie wat experimenteren met pepperspray en een beetje traangas. De Lijn en de ‘brandende autoslachtoffers’ mogen zich uitleven met pek en veren en de brandweer mag vervolgens het zootjes lamstraalrelschoppers dag en nacht natspuiten. Het mag zelfs tot ze behoorlijk onderkoeld zijn want thuis ligt toch nog de ganse gestolen medicatie op de kast waarmee ze de opkomende verkoudheden kunnen te lijf gaan. En natuurlijk vinden wij het fijn, dat Adil, Bilal, Kamal , Ish, burgemeester Mohamed en nog zoveel meer nieuwe Belgen de weg vinden om samen met ons een samenleving op te bouwen, alleen spijtige dat op één nacht door een paar asociale nitwits een ganse bevolkingsgroep weer door ons geviseerd zal worden.   Sim, 2 januari 2019, met veel verontwaardiging.          

Sim
42 0

Aline

Eugeen was verliefd. Hij was verliefd op de mooie vrouw in de trein naar zijn werk. Maanden en maanden had hij haar beloerd zonder er een woord tegen te zeggen, tot een gemeenschappelijke kennis hen samenbracht en na enkele stations met hun twee alleen achterliet. In het gesprek dat volgde, praatten ze over dingen die hij nu niet meer weet, gevangen als hij zat in het moment en in haar mooie ogen. Ergens onderweg verklapte ze haar naam.   Aline doorspookte sinds die ene treinrit de nachtelijke en wakkere dromen van Eugeen. Dan besnuffelden ze elkaar in lange gesprekken vol slimme uitspraken met dubbele bodems waarin veel werd gelachen en waarin hun ellebogen elkaar veelvuldig per ongeluk raakten en waarvan het voortdurend herbeleefde einde altijd uitdraaide in een omhelzing of, wanneer Eugeen het aandurfde, een kus.   Het echte leven kon het tempo van Eugeens droomwereld niet volgen en het duurde opnieuw meer dan een maand eer hij Aline nog een keertje sprak. Het gesprek ging over niets bijzonders, maar volstond om in het verliefde hoofd van Eugeen de kiem te planten van de onredelijke overtuiging dat de verliefdheid die hij voelde voor de mooie Aline niet op dode grond viel, maar dat ze, weze het in nog prille mate, naar het zich liet aanzien, wederzijds was.   Dan gebeurde het, door een toeval of een andere oorzaak waarvan ik de natuur niet heb kunnen achterhalen, dat Eugeen tot zijn eigen stomme verbazing kennis kreeg van het mobiele telefoonnummer van Aline, een nummer dat hij met groot gemak onmiddellijk opsloeg in zijn eigen geheugen, met groot gemak zoals gezegd, want het verschilde slechts één cijfer van dat van zijn moeder. Dit gelukkig voorval, echt waar zonder dat er een zinnige uitleg voor te verzinnen valt, sterkte Eugeen nog meer in de overtuiging dat Aline en hij voorbestemd waren tot iets groots.   Met de overtuiging groeide de moed. Lang zocht Eugeen naar een manier om Aline op gepaste wijze kond te doen van zijn romantische gevoelens voor haar, een mededeling die haar in zijn spookachtige dromen steevast deed zwijmen en die zij zonder uitzondering beantwoordde met de hartstocht en de passie zoals Dulcinea van Toboso die betoonde aan de Ridder met het Droeve Gelaat lang voor hem. Hele treinritten zat hij zo te dagdromen, echter zonder dat hij ook maar één ogenblik het momentum ontwaarde om droom in daad om te zetten.   Dat gebeurde toen Eugeen na een avondje stappen met een vriend huiswaarts toog en onderweg een groot plein overmoest waarop in het midden, badend in een artificieel hemels licht, een telefooncel stond. Opnieuw zonder dat er een geloofwaardige uitleg voor te verzinnen valt, vielen bij Eugeen alle puzzelstukken in elkaar. Voortgestuwd door de voltooide puzzel en het hemelse vocht van het avondje stappen vond hij de moed om zijn dromen te doen uitkomen en gaf hij zich over aan het herkende momentum.   Eugeen stapte naar de telefooncel, stak enkele munten in de gleuf en draaide het nummer dat hij zo goed kende. Terwijl hij in stilte luisterde hoe ergens de telefoon overging, zocht hij in gedachten naar de juiste woorden die hij Aline zou toespreken. Zo kwam het dat Eugeen, toen hij hoorde dat aan de andere kant de telefoon werd opgenomen, geen aarzeling kende noch twijfel en hij, nog voor Aline hallo zeggen kon of iets anders, van wal stak met de meest romantische bewoordingen die spontaan aan zijn brein ontsproten en die hij sprak met zoveel oprechte liefde dat hij een steen had kunnen doen blozen en die wij hier kort en beknopt zullen parafraseren.   Ik was alleen met jou in mijn hoofd. En in mijn dromen kuste ik jouw lippen wel duizend maal. Soms zie ik je passeren langs mijn deur en dan vraag ik me af: Ben ik het die je zoekt?   Ik zie het in je ogen. Ik zie het in je lach. Je bent al wat ik verlang, mijn armen zijn open voor jou. Want jij zegt altijd precies de juiste dingen. En weet altijd wat je doet. En ik wil je zo graag zeggen: ik hou van jou.   En Eugeen zou nog zijn verdergegaan, over het zonlicht in haar haar, ware het niet dat hij vlak voor hij daaraan kon beginnen werd onderbroken door een zachte, enigszins onzekere maar onbetwistbaar verbouwereerde stem die hem stilletjes toefluisterde:   ‘Eugeen, ben jij dat?’   Met geen woorden in het heelal valt te beschrijven hoe Eugeen zich voelde bij het aanhoren van deze woorden, zo zacht en onzeker uitgesproken door de stem aan de andere kant van de lijn en moeilijk valt het hem te verwijten dat zijn gevoelens hem nadien te machtig werden, waarbij hij tegen wil en dank warme tranen voelde opwellen in zijn ogen, die weliswaar enigszins verschrikt uit hun kassen keken en het moet gezegd, al weze ook dat hem vergeven, dat er enige stilte passeerde alvorens Eugeen, voor de volle honderd procent van zijn melk door het onvermoede, stilletjes terugprevelde:   ‘Ma?’

joris
5 1

Kou

Rillend van de kou wordt Arnoud wakker. Zijn moeder is al lang op en maakt het ontbijt klaar. Nou ja, denkt Arnoud, ontbijt. Ze krijgen weer maar eens een grote pot pap voorgeschoteld. Zijn vijf jongere zusjes en broertjes zitten al op het versleten laken dat als tafel moet dienstdoen, maar ook als bed voor de drie zusjes. De broertjes zijn aan het kibbelen, alsof ze daardoor de kou kunnen verdrijven die in hun lichaam is gekropen. Arnoud woont met zijn moeder en broers en zussen in een klein, bouwvallig huisje. Ze hebben niet veel geld en de kinderen kunnen niet meer naar school gaan. Vroeger hadden ze het goed, toen ze nog genoeg geld hadden om een huis te kunnen betalen en naar school te gaan. Maar hun vader was verslaafd geweest aan gokken, en dat was hen fataal geworden. Uit pure wanhoop had hij eens al hun geld en bezittingen ingezet. Hij had verloren, waardoor ze opeens zo arm waren dat ze gewoon op straat werden gezet. Arnouds vader was weggelopen van hun gezin en enkele dagen later was hij langs de kant van de weg gevonden. Er was een begrafenis geweest, maar alleen hun moeder was er naartoe geweest. Dat is al 3 jaar geleden en nu moet Arnoud zijn moeder helpen om hen allemaal in leven te houden. Arnoud had nooit geweten dat 5 kindermondjes zoveel eten kunnen verorberen. Arnoud is een langslaper, en soms is dat echt wel irritant, omdat dan meestal het ontbijt al lang op is. Hij is intussen wel gewend dat hij niet veel te eten krijgt, maar er zijn al keren geweest dat hij meer dan vier dagen na elkaar niks te eten had gekregen en als dat het geval is, staat hij de volgende dag heel vroeg op, zodat hij zowat de hele pot voor zichzelf heeft. Hoewel dat enorm veel protest veroorzaakt bij de kleintjes. Maar daar trekt Arnoud zich niks van aan. Overdag, als hij even weg mag, gaat hij langs bij de jongens die hij nog kent van de school. Eén van die jongens was zijn beste vriend, ze waren onafscheidelijk. Elke dag maakten ze samen hun huiswerk. Maar als Arnoud bij hem op bezoek gaat, in de sjofele broek en T-shirt die hij moet dragen, voelt hij welke gevolgen hun armoede heeft. De ouders van Pieter bekijken hem elke keer met meer afkeur dan de vorige keren en ook Pieter neemt steeds meer afstand van zijn boezemvriend. Arnoud lijdt daar enorm onder en verliest steeds meer de zin in het leven. Alleen zegt hij daar thuis niks over, zijn moeder heeft al meer dan genoeg aan haar hoofd, met al de zorgen waarmee hun vader hen heeft opgezadeld. Als Arnoud geen zin heeft om naar Pieter te gaan, of naar één van de andere jongens, wat steeds vaker gebeurt, gaat hij naar de oever van de rivier. Hun huisje staat er zo’n 500 meter vandaan, dus zo heel ver moet hij niet lopen om even alleen te zijn. En alleen, dat is hij, want zijn broers en zussen mogen er niet komen, uit angst dat er iets zou gebeuren, en zij zijn het enige gezin in de buurt van de rivier. Waarom, dat snapt Arnoud nog steeds niet, want het water is heel helder. Arnoud zwemt graag in het frisse water, om alle gedachten weg te spoelen. Vooral de gedachte aan zijn vader. Arnoud haat zijn vader bijna net zo veel als de toestand waarin ze door hem zijn verzeild geraakt. Als Arnoud bij de rivier zit, droomt hij weg, terug naar de tijd waarin alles nog zo goed was geweest – om daarna abrupt te worden teruggehaald naar hun armoede, omdat hij het zo verschrikkelijk koud heeft. Vreselijk!

Sarith Demarek
0 0

Vermist

Gek van ongerustheid en frustraties plofte Rupert neer op zijn stoel. Hij plantte zijn ellebogen hard op de tafel voor zijn neus en greep met zijn handen naar zijn hoofd. Met zijn vingers in zijn haar dacht hij aan Noor. Waar zat ze toch? Ze was nog maar negen! En toch was ze al een week zoek. Hij werd helemaal gek van bezorgdheid. Wat als er iets ergs was gebeurd? Hij wilde zijn zusje niet kwijt! De afgelopen week had hij onophoudelijk naar haar gezocht. De politie deed in zijn ogen niets, dus was hij zelf maar op onderzoek gegaan. “Een week is nog niet zo erg lang, we vinden haar wel.” Ja hoor, tuurlijk. Die week was een eeuwigheid voor een klein, fragiel meisje als Noor. Rupert was op alle plaatsen geweest waar ze ooit samen naartoe waren gegaan, hij was gaan aankloppen bij iedereen waarmee zijn zusje een link zou kunnen hebben, maar niemand had haar gezien. Zijn zoekgebied was steeds groter geworden en hij had ook de sociale media ingezet; op Instagram, Facebook en Snapchat had hij foto’s van haar verspreid, met de dringende vraag alles te melden dat kon helpen, hoe klein ook. Hij was fanatiek ingegaan op elke suggestie, maar iedere keer was het geëindigd op een doodlopend spoor. Rupert kneep kwaad zijn handen tot vuisten. Aangezien hij nog steeds voorover gebogen zat, trok hij daardoor bijna al zijn hoofdhaar uit, maar dat kon hem niet schelen. Die fysieke pijn verminderde de mentale pijn vanbinnen een tikkeltje. Na een tijdje werd het toch te pijnlijk, dus hij ontspande zijn greep en nam zo snel mogelijk zijn smartphone op. Hij controleerde wel vijf keer de reacties op zijn hulpoproepen, maar er was niks nieuws bijgekomen. Terwijl hij daarmee bezig was, hoorde hij beneden zijn moeder naar hem roepen. ‘Rupert! Kom naar beneden!’ Hij sprong recht en rende naar beneden. Vol hoop deed hij de deur naar de keuken open, maar enkel om te merken dat het eten klaarstond. Zijn schouders zakten naar beneden. Zijn moeder zag zijn reactie en keek hem droevig aan. Zonder een woord te wisselen gingen ze aan tafel zitten, waar Ryta en zijn vader al klaar zaten om te eten. Rupert keek hen niet aan, hoewel hij de blik van zijn 3 jaar jongere zusje op zich voelde branden. In plaats daarvan staarde hij intensief naar de lege stoel van zijn jongste zusje, alsof hij hoopte dat ze daardoor misschien terug zou komen. Lusteloos at hij zijn bord leeg, vanbinnen brandend van spijt. Hoe vaak had hij hier aan tafel gezeten, domme opmerkingen makend tegen Noor? De gemeenste dingen had hij naar haar hoofd geslingerd, zonder zich bewust te zijn van de gevolgen. Wie weet, misschien was één van die opmerkingen er wel te veel aan geweest? Misschien had één van zijn sneren de emmer doen overlopen en was het zijn schuld dat Noor nu niet samen met hen aan tafel zat? Rupert kon zich niet eens voorstellen – dúrfde niet – hoe het zou zijn om haar terug te hebben en te weten dat hij haar had weggejaagd, dat hij ervoor had gezorgd dat ze op haar prille, negenjarige leeftijd een hele week alleen was geweest. Hij zou het zichzelf nooit vergeven, daar was hij zeker van. De tranen brandden in zijn ogen, maar hij wilde niet dat iemand ze zag, dus ruimde hij snel zijn bord af en ging terug naar zijn kamer. Hij checkte nog een keer alle reacties, maar er zat nog steeds geen nieuws tussen. Frustratie maakte zich van hem meester en met een luide brul keilde hij de telefoon op zijn bed. Hij stuiterde weg en belandde op de grond, maar Rupert keek niet of er iets aan was. Niet belangrijk. Uitgeput liet hij zich voorover op bed vallen, met zijn gezicht in zijn hoofdkussen begraven. Hij liet zijn tranen eindelijk de vrije loop en al snel was zijn kussen doorweekt. Nasnikkend en totaal op viel hij uiteindelijk in slaap, mat al zijn kleren nog aan, terwijl er één vraag door zijn hoofd bleef echoën: ‘Noor, waar ben je?’

Sarith Demarek
0 0