Zoeken

Balans

“Daar ga ik nu eens vierkant mijn voeten aan vagen zie!”, zwaait ze de deur open. “Aan wat?”, schrikt hij en blikt op van zijn gsm. “Aan uw domme commentaar, tiens!” sist ze en ze smakt de kamerdeur hard achter haar dicht. Hij fronst, zet zich wat rechter op de bank. Haar blik blijft woest op hem gericht. Ons Timmeke komt weer van ver terug, gaat het door haar hoofd. Pornosite dus. Hij legt zijn gsm traag van zich af, fronst vragend de wenkbrauwen. “Ik ga bij je weg!”, schreeuwt ze. Tim slaakt een lange zucht, hij laat zich terugvallen in de zetel, kijkt gelaten naar een lege plek in de kamer. Ze voelt haar woede stijgen, bijt zich haast door de lip. Woorden krijgen wel kracht als ze de laatste zijn. “IK MAAK ER EEN EIND AAN!“, roept ze in de gang en knalt de voordeur dicht. Hij komt niet achter haar aan merkt ze. Best zo. Ze beent het park in, de lange weg langs de vijver. Ze blikt nog eens om. Dacht hij misschien dat ze het niet meende? Haar euthanasieaanvraag is goedgekeurd. Dat heeft ze lekker niemand verteld. “Het is een proces,” hoort ze de psychiater van LEIF in haar hoofd, ”een trein die rijdt maar met stationnetjes waar je kan afstappen met de keuze  toch een andere weg te nemen. Zo wordt iemand zeker van zijn beslissing.” Wel, nu zal die iemand dadelijk weer opstappen, richting terminus. Spuit maar dokter! Die gedachte kalmeert. Ja, ze vergenoegt zich al. Haar overlijdensbericht heeft ze netjes in Word opgemaakt.                                                                                                                                                                                                    “DOODSBRIEF” noemen ze dat bij haar thuis. Als een bom zal dat toekomen. Patat in hun gezicht. Ma die de bus dagelijks leeg maakt, “Ons Liesje!!” Hysterisch zal ze weer doen, zij het grote slachtoffer. Pa komt sussend toegelopen. Wel, te laat dan! Stinkfamilie die haar klachten nooit serieus genomen had. Die therapie “onnozeliteit” vonden. Die, pa slecht op zijn gemak, geweigerd had voor een familiegesprek bij de peut. Ma, briesend afliegend: “Da kan hier nooit gebeurd zijn in dit huis! Ik kén je vader!!” Wel, het zou de jaren therapie eindelijk gewicht geven. Een dooie in de familie, dat weegt. Het zal knagen. Voor de rest van hun leven. Elke dag. Dood-zwijgen. De geburen die feselen: “ Als ge zoiets doet dan moet er toch…” Lieg maar verder stelletje hypocrieten. Ik ben weg! Haar pas vertraagd. Die rode ondergaande zon maakt haar vast weemoedig, ze is daar gevoelig aan. Vreemd toch dat ze nu droevig wordt. Ze vecht ertegen. In haar linker zak zit een pen. Krassen is troost. En wat heeft ze nu aan die Tim? Je vriendin die overstuur uit huis vlucht om haar van kant te maken en meneer die verder porno kijkt! Is dat nu liefde? Hij kan er natuurlijk niks aan doen - is feitelijk best lief. Een softie eerder. En ze valt op macho’s. Hém moet ze toch een lieve brief schrijven. De enige die ze nog moet schrijven, maar niet kan. Haar gedachten willen wel : Lieve Tim, Je bent de enige die met mijn buien om kon. Je luisterde  zo geduldig  naar mijn  verhalen, telkens weer. Je droogde mijn gesnotter aan je t-shirt. Je zuchtte machteloos mee, haalde een theetje en vooral knuffelde je me ganse nachten lang.  Verdorie, tranen welden in haar ogen. Ze gaf ze snel een veeg, keerde met een ruk de bosjes in want daar kwamen mensen. Ze vlijt zich op een grasveld, onder het bladerdak van de machtige kastanjeboom. Het oranje van de zon priemt tussen de blaadjes in haar ogen, nu mag een mens tranen hebben. Het ruisen van boven maakt het vanbinnen stil. Een lange schaduw valt over haar. Een hand streelt door haar haren. Wat Tim zegt doet er niet toe, zijn warme stem vult alles.                          

Angeolino
3 0

Balans

“Daar ga ik nu eens vierkant mijn voeten aan vagen zie!”, zwaait ze de deur open. “Aan wat?”, schrikt hij en blikt op van zijn gsm. “Aan uw domme commentaar, tiens!” sist ze en ze smakt de kamerdeur hard achter haar dicht. Hij fronst, zet zich wat rechter op de bank. Haar blik blijft woest op hem gericht. Ons Timmeke komt weer van ver terug, gaat het door haar hoofd. Pornosite dus. Hij legt zijn gsm traag van zich af, fronst vragend de wenkbrauwen. “Ik ga bij je weg!”, schreeuwt ze. Tim slaakt een lange zucht, hij laat zich terugvallen in de zetel, kijkt gelaten naar een lege plek in de kamer. Ze voelt haar woede stijgen, bijt zich haast door de lip. Woorden krijgen wel kracht als ze de laatste zijn. “IK MAAK ER EEN EIND AAN!“, roept ze in de gang en knalt de voordeur dicht. Hij komt niet achter haar aan merkt ze. Best zo. Ze beent het park in, de lange weg langs de vijver. Ze blikt nog eens om. Dacht hij misschien dat ze het niet meende? Haar euthanasieaanvraag is goedgekeurd. Dat heeft ze lekker niemand verteld.“Het is een proces,” hoort ze de psychiater van LEIF in haar hoofd, ”een trein die rijdt maar met stationnetjes waar je kan afstappen met de keuze toch een andere weg te nemen. Zo wordt iemand zeker van zijn beslissing.” Wel, nu zal die iemand dadelijk weer opstappen, richting terminus. Spuit maar dokter!Die gedachte kalmeert. Ja, ze vergenoegt zich al. Haar overlijdensbericht heeft ze netjes in Word opgemaakt. “DOODSBRIEF” noemen ze dat bij haar thuis. Als een bom zal dat toekomen. Patat in hun gezicht. Ma die de bus dagelijks leeg maakt, “Ons Liesje!!” Hysterisch zal ze weer doen, zij het grote slachtoffer. Pa komt sussend toegelopen. Wel, te laat dan!Stinkfamilie die haar klachten nooit serieus genomen had. Die therapie “onnozeliteit” vonden. Die, pa slecht op zijn gemak, geweigerd had voor een familiegesprek bij de peut. Ma, briesend afliegend: “Da kan hier nooit gebeurd zijn in dit huis! Ik kén je vader!!” Wel, het zou de jaren therapie eindelijk gewicht geven. Een dooie in de familie, dat weegt. Het zal knagen. Voor de rest van hun leven. Elke dag. Dood-zwijgen. De geburen die feselen: “ Als ge zoiets doet dan moet er toch…” Lieg maar verder stelletje hypocrieten. Ik ben weg!Haar pas vertraagd. Die rode ondergaande zon maakt haar vast weemoedig, ze is daar gevoelig aan. Vreemd toch dat ze nu droevig wordt. Ze vecht ertegen. In haar linker zak zit een pen. Krassen is troost. En wat heeft ze nu aan die Tim? Je vriendin die overstuur uit huis vlucht om haar van kant te maken en meneer die verder porno kijkt! Is dat nu liefde? Hij kan er natuurlijk niks aan doen - is feitelijk best lief. Een softie eerder. En ze valt op macho’s. Hém moet ze toch een lieve brief schrijven. De enige die ze nog moet schrijven, maar niet kan. Haar gedachten willen wel : Lieve Tim, Je bent de enige die met mijn buien om kon. Je luisterde zo geduldig naar mijn verhalen, telkens weer. Je droogde mijn gesnotter aan je t-shirt. Je zuchtte machteloos mee, haalde een theetje en vooral knuffelde je me ganse nachten lang. Verdorie, tranen welden in haar ogen. Ze gaf ze snel een veeg, keerde met een ruk de bosjes in want daar kwamen mensen. Ze vlijt zich op een grasveld, onder het bladerdak van de machtige kastanjeboom. Het oranje van de zon priemt tussen de blaadjes in haar ogen, nu mag een mens tranen hebben. Het ruisen van boven maakt het vanbinnen stil. Een lange schaduw valt over haar. Een hand streelt door haar haren. Wat Tim zegt doet er niet toe, zijn warme stem vult alles.              

Angeolino
0 0

Zandloper

Het zand brandt onder mijn badhanddoek. Ik leg mezelf als een stuk barbecuevlees op de rooster en gril mijn lijf, mijn melkflesbenen, mijn kippenbilheupen, mijn puddingbuik, mijn slagroomborsten, mijn mozzarella-armen, mijn worstenvingers. Als een sfinx lig ik op het goudgele tapijt en door die witte pensen aan mijn hand vergiet ik de korrels in andere zinloze hoopjes zand. Terwijl ik zeef, staar ik naar de verte, naar de dijk met haar grijze muur die mij scheidt van de ijskramen en frietkoten en al dat onbereikbaar lekkers dat in geuren naar me toewaait, net als de kinderkreten die nog lang niet aan september denken, het grommen van de go-carts, het schoppen tegen strandballen en het wapperen van de vliegers in de lucht. De hemel blaast haar adem tussen de parasols, frigoboxen, zandkastelen, en plastieken bloemen, waardoor hun molenwieken in cirkels rondmalen, zoals mijn gedachten deze ochtend toen ik het badpak vond dat na het einde van vorige zomer ergens onderaan in mijn kleerkast belandde, en terwijl ik dat badpak tussen mijn duimen en wijsvingers liet walsen, prikten de twijfels of de stof wel voldoende zou rekken in mijn ogen, ja, ik moest het opnieuw passen om te vermijden dat ik op het strand zou liggen in een badpak dat mijn zomerlijf naar boven duwt als een calippo-ijsje, want mijn lichaam negeert de seizoenen en houdt van winterse kost en warme hapjes gezelligheid, dus keek ik met ingehouden adem hoe mijn spiegelbeeld het zeemeerminnenkorset naar boven trok, en ik schipperde om elk kwabje in de tweede huid te vangen, en ik liet mijn borsten in de voorgevormde schelpen schommelen en ik haakte de spaghettibandjes over schouders, en ik zag hoe mijn oksels parelden alvorens de zon me had kunnen brandmerken. Ik keek naar mijn evenbeeld en even beeldde ik me in dat ik de zeste van mijn sinaasappelbillen eraf kon raspen, ik neep in mijn zijplooien in de hoop ze als stokbrood in plukken van elkaar te kunnen trekken, zo stond ik uren voor de spiegel te draaien en in mijn fantasie waaiden er mensen met scheldblikken en nastaarwoorden voorbij, die dik en ieuw en lelijk schreeuwden, of zwegen, maar in hun ogen zag ik de letters verschijnen, en wat als ik gewoon thuisblijf, jou zeg dat ik ziek ben, dat we wel een andere keer naar het strand kunnen gaan.   Het gebrul van een voetbalspelletje haalt me uit mijn verdwaalgedachten, en even komen mijn armharen recht en spitst het kippenvel de oren, ik kijk naar de spelende kinderen die nog mooi en strak en slank zijn, gevangen in een huid die met hen meegroeit, als een elastiekje dat zijn rek nog niet verloren heeft, en in windvlagen hoor ik hen roepen, ik ben bang voor hen, ik ben bang voor hun geroep, maar gelukkig tieren ze enkel pas en goal en ik sta vrij, en kunnen mijn armharen ontspannen verder zonnen. Ik draai me om en het zand knarsetandt onder mijn rug. De zon schroeit mijn ogen dicht, de zomer wordt langzaam stiller tot ik ze niet meer hoor, alles ruist voorbij, tot ik wakker schrik van natte spatjes. Ik open mijn ogen en zie hoe jouw schaduw me half bedekt. Je schudt de zee van je af. Je lokken druppelen na op mijn huid. Frissen me op. Je dept jezelf droog. Waaiert je bevlekte handdoek naast de mijne. Onze blikken kruisen. Je neemt de zonnecrème. Wrijft me in. Jouw handen. Kussen. Elke naakte centimeter.  

Fay_vk
7 0

borsthaar en hotpants

‘Zeg het dan, als je durft!’   Ik richtte mij iets op en zag de schreeuwende de man met te veel open knopen, met te veel krullend borsthaar en met te veel kettinkjes om zijn nek. Hij had in zijn ene hand een literfles Kronenbourg en in zijn andere hand een halfvol bierglas. Vier tafels, twee met gezinnen, een met een bleek stelletje met baby en een met bejaarden, hinderden mijn blik. Ik wurmde heen en weer om het spektakel te zien.   ‘Maar trek niet dat heilige smoeltje,’ vervolgde hij. De aangesproken vrouw schokschouderde en bestudeerde haar glas pastis.   Mijn vriendin keek in een flits geërgerd om en zei: ‘Laten we weggaan, geschreeuw van proleten kan ik niet aanhoren.’ Ze schoof weg achter een parasol. ‘Wil ik niet aanhoren op mijn vakantie. Ik reken af en ga daarna naar het toilet.’ Ze hield haar hand vlak voor mijn neus. ‘Ik zie je zo aan de uitgang van het café naar het strand.’    Ik deponeerde voldoende franken in haar hand en ze trippelde vlug weg op haar sandalen met kurken plateauzolen.   Het bruin-oranje hoedje op het hoofd van toegeschreeuwde vrouw bewoog heftig, helaas klonk haar stem zacht. Door de luidspreker bij de deur zongen de Poppys zo boos dat er niets veranderde, dat ik haar niet kon verstaan. Wel was wat de vrouw zei, uit de reactie van de borsthaarman op te maken.   ‘. . .’ zei ze vermoedelijk.   Hij antwoordde: ‘Ik weet dat iedereen ons hoort, ik ben niet gek, maar niemand kan ons verstaan.’    Deze uitspraak bevatte vier delen, waarvan één deel (hij was niet gek) niet te verifiëren was, daar had ik te weinig data voor, twee delen wel te verifiëren waren en correct (iedereen hoorde zijn geschreeuw, én dat hij het wist). Het laatste deel was niet waar, het terras was nog geen honderd meter van onze camping met voornamelijk Belgen en Nederlanders, en de Middellandse zee klotste bijna tegen zijn voeten. In het lauwe water dreven op dat moment meer Nederlandssprekenden dan zeemeeuwen. Minimaal driekwart van de gasten op het terras volgden geïntereseerd de woorden van het gesprek en de overigen konden uit zijn toon en gebaren opmaken wat hij bedoelde.   Mijn vriendin wiebelde door het zand naar het toilet aan de zijkant van het barretje, straks gingen we teenslippers kopen. Ze had nog nooit gekampeerd en ik gaf haar een spoedcursus. Haar weglopen zag er, door mijn achttienjarige ogen, goddelijk uit. Ze verdween snel door het deurtje en ik probeerde weer over de hoofden heen het ruziënde stel te observeren.    ‘. . .’ zag ik de vrouw met het hoedje zeggen.   ‘Precies, van die bleke nozem met zijn gekleurde plastic balletjes die vanmorgen meedeed bij je Jeu de boules toernooi.’   ‘. . .’   Hij vulde zijn glas, gebaarde met de fles in de richting de camping en zei: ‘Ja, heel goed geconcludeerd, in die grote caravan bij het muurtje. Terwijl die sukkel bij jou op het grind met zijn handen aan zijn balletjes zat, zat zij aan de mijne.’ Hij nam een slok. ‘Die caravan heeft prima vering.’   ‘. . .’   ‘Nee, ik schaam me niet. Je vertelde de afgelopen week duidelijk maar liefst zeven keer: “tussen ons is het over” en elf keer: “thuis splitsen onze wegen,” ik heb het geteld.’ Hij keek suprieur naar zijn vrouw. ‘Maar wat blijkt vandaag? Ik ben een gezonde, productieve jongen: aan mij ligt het niet.’   ‘. . .’   ‘Als je het echt wilt weten, dat kittige dingetje met die rode haren. Die vanmorgen op naaldhakjes naar de douche liep.’   ‘. . .’   ‘Dat was niet zijn oudere zus, ze reist met hem mee omdat hij alles voor haar betaalt. Net zoals ik alles voor jou betaal.’   ‘. . .’   ‘Wat nou zielig? Hij hoopt deze week ontmaagd te worden. En als dat lukt, is het een bofkont. Zij straalt drie klassen hoger in stijl en performance.’   ‘. . .’   ‘Niets mis met een beetje ordinair. Als jij die hotpants met een tijgerprintje zou dragen, hoef ik niet om mij heen te kijken.’ Hij zette het glas met een tevreden klap op tafel.   Ze stond op, pakte zijn glas en gooide de rest van het bier in zijn gezicht.Anderhalf uur nadat ik de spullen van mijn - inmiddels ex - vriendin én het beddengoed uit de caravan van mijn ouders had verspreid onder de pijnbomen van camping Le Dramont, reed ik in mijn tweedehands Opel Rekord op de Route du soleil in noordelijke richting. Hoe zij thuis is gekomen? Geen idee.   Ontmaagd werd ik die avond ter hoogte van Dijon in de eerder genoemde caravan door een, in mijn jonge ogen wat oudere, dame die een lift nodig had en een week daarvoor besloten had dat het over was tussen haar en haar man met te veel krullend borsthaar.  Ik denk hier na achtenveertig jaar met een goed gevoel aan terug. En weet u waarom ik hier, bijna een halve eeuw later, aan denk?   Mijn kleinzoon belde dat hij bij Saint Raphaël gaat kamperen, voor het eerst met zijn vriendinnetje. Of ik nog tips weet over de omgeving.

MCH
22 1

DE OUDE DICHTER

Naar aanleiding van het verschijnen van zijn gebundelde dagboeken komt de oude, misschien wel, grootste nog levende dichter van ons land langs voor een voorstelling in onze boekhandel. Om aan zijn wensen te voldoen hebben we een hotel voor hem geboekt. Een van de medewerkers van het hotel is een goeie vriend van me die af en toe een kop koffie komt drinken in onze leeszaal annex koffiebar. Hij weet me te vertellen dat de vrouw van de oude dichter is meegekomen en om een aparte kamer heeft verzocht. Het is vrijdagavond en naast de harde kern zit er een heel divers publiek in de koffiebar. Onder de bewonderaars - variërend van soms vreemd uitgedoste jonge snuiters tot oude grijsaards met mutsen of hoeden waar haarplukken weerspannig onder uitsteken - herken ik enkele bibliothecarissen en een aantal al dan niet getalenteerde dichters en schrijvers waarvan tenminste een van hen zichzelf binnen enkele jaren, als in een droom, daar op die begeerde stoel ziet zitten, hoewel het gewoon dezelfde stoel is als alle andere stoelen hier.Iemand fluistert me toe dat de oude dichter het evenement op een haar na heeft afgezegd, wegens het overlijden van z'n broer. Maar ze hadden naar verluidt al jarenlang weinig of geen contact meer met elkaar. De oude dichter schrijdt binnen, vriendelijk maar gereserveerd - zijn vrouw is er niet bij. Hij kijkt eens rond, vraagt waar de poëzie staat en inspecteert de kast. Het is een kast waar we trots op zijn, er staan honderden gedichtenbundels in; ongeveer alles wat de moeite waard en te verkrijgen is, van aanstormende, gevestigde en verscheidden poëten, door de eeuwen heen.Van de oude dichter is dat niet enkel zijn meest recente werk maar ook wat nog steeds bij de uitgever in herdruk is, waardoor hij een behoorlijk stuk van deze kast inneemt.Tenslotte vraagt hij een glas wijn, gaat aan het tafeltje zitten dat daar speciaal voor hem werd neergezet en stalt zijn boeken en paperassen voor zich uit. We bevinden ons al voorbij het aanvangsuur en langzaam valt het publiek stil, weliswaar zonder de minste aanwijzing dat er iets op til is, als de oude dichter even kucht en de eerste zin leest. De lezing is officieel begonnen. Ofschoon nog maar net gestart, blijkt het - door de grote stiltes die de oude dichter laat vallen - vaak moeilijk om vast te stellen of de voordracht nog verder gaat of alweer afgelopen is. Soms doet het geritsel tussen de paperassen en het bladeren in een boek vermoeden dat er nog iets achter komt. Het is dan ook één van de kenmerken van de oude dichter. Dat hij zijn tijd neemt.Langzaamaan raakt hij op dreef en leest voor uit het boek vol gemoedsbewegingen, waarin hij zo rauw in zijn ziel laat kijken dat een recensent liet weten dat hij de blik tijdens het lezen geregeld af moest wenden. Maar het is een lovende recensie, het zijn allemaal lovende recensies, zeg maar onvervalste liefdesverklaringen voor de oude dichter en zijn meest recente, volumineuze boekdeel waarvan iedereen diep onder de indruk is, zowel vriend als vijand. Ik sta aan de bar toe te kijken, als last man standing, naar de bijna religieuze stilte bij het publiek, naar het onmiskenbare ontzag voor deze hogepriester van de woordkunst die hier op deze plaats en op dit moment een bijna goddelijke uitstraling bezit.In sterk contrast met dit alles wipt, telkens de stem helemaal stilvalt, de kleine hond driftig overeind door het losbarstende applaus waarvoor ze nooit enig begrip heeft kunnen opbrengen. Iedere keer stelt ze zich tot doel dit collectief aangedreven monster met man en macht te bestrijden, een gevecht dat ze aangaat in de vorm van hysterisch geblaf en pas staakt als het weer rustig wordt. Waarna ze opnieuw neerzijgt, genietend van haar overwinning op de recente vlaag van verstandsverbijstering. Merkwaardig genoeg ontlokt deze reactie keer op keer veel lachende gezichten bij de aanwezigen, deels opgelucht omdat de zwaarmoedige sfeer hiermee eventjes wordt doorbroken, maar ook omdat ze er een vorm van appreciatie vanwege mijn viervoeter in menen waar te nemen, want aangezien een teckel niet kan applaudisseren, moet ze haar enthousiasme wel uiten via geblaf. Wanneer het al geruime tijd weer stil is, begint de oude dichter aan een volgend relaas, een bijkomende of andere overpeinzing of beslommering die ooit eens in hem opkwam en die zich al dan niet enkel in zijn hoofd heeft afgespeeld.Af en toe steekt hij, zonder op te kijken of het lezen zelfs maar te onderbreken, een hand omhoog met daarin zijn lege wijnglas. Op zo'n moment kan ik mijn oude professie als cafébaas nog eens demonstreren en loop dan, ietwat overdreven plechtig - ik kan het niet verhelpen - met m'n linkerhand op mijn rug en met in de andere hand de fles, op de oude dichter af. De eerste keer vul ik z'n glas voor een derde bij, maar, luider verder lezend steekt hij z'n hand wat hoger, dus vul ik het glas nogmaals aan en opnieuw tilt hij z'n hand iets hoger, alsof zijn dorst werkelijk niet te stillen valt dus vul ik het glas dan maar tot aan de rand, dit alles tot grote hilariteit van het publiek dat daarna geamuseerd toekijkt hoe hij het glas voorzichtig, zonder te morsen, tot aan de lippen brengt en het lezen net zolang onderbreekt als het duurt om de volledige inhoud in één keer naar binnen te gieten. De oude dichter loodst ons doorheen de gedachtengangen van z'n dertigjarig labyrint en spendeert naar het einde toe ook nog enkele woorden aan zijn gestorven broer, om ons daarna te trakteren op enige neergeschreven bedenkingen hieromtrent en andere zaken en zichzelf met vaste regelmaat op een glas wijn vooraleer er tenslotte de brui aan te geven, tot opluchting van het overgrote deel van de aanwezigen die weliswaar heel erg genoten hebben maar nu ook dorst krijgen en uitkijken naar ietwat luchtiger vertier om hun vrijdagavond alsnog in te zetten, vrolijk nakletsend aan één of andere toog met een frisse pint of iets sterkers. Onze koffiebar loopt leeg, iedereen vertrekt en de oude dichter blijft achter met de obligate bewonderaars wiens boeken gesigneerd moeten worden en die hem bedanken door nog een glas wijn aan te bieden, een aanbod dat hij grootmoedig aanvaardt. Ondertussen raakt de oude dichter steeds meer in zichzelf gekeerd, wat maar goed is ook want aan de woorden die hij spreekt valt geen touw meer vast te knopen. Zijn bewonderaars daarentegen, die de tijdens de voorstelling opgelopen achterstand nu in een snel tempo met wijn en bier proberen weg te werken, hangen als vliegen om hem heen, remmingen vallen weg en ze ratelen erop los. Sommigen vertellen hun hele leven, bewieroken de oude dichter voor wat hij al die jaren voor hen betekende, bedanken hem nogmaals met een handdruk of zelfs al eens een schouderklopje en gedragen zich alsmaar familialer. Michael komt me vragen of de oude dichter binnen mag roken. Er zijn maar een handvol aanwezigen meer en het is tenslotte bijna winter, we kunnen de arme man toch niet naar buiten sturen? Maar ik wijs hem erop dat het rookverbod in publieke ruimtes ook voor oude dichters geldt. Even later merk ik dat de oude dichter iets voorovergebogen staat, een sigaret tussen de lippen, met zijn handen een kommetje vormend rond de aansteker alsof een felle wind ook hierbinnen zomaar toe kan slaan, terwijl Michael hem een vuurtje geeft, met een grote grijns opzij kijkend naar mij, benieuwd wat ik daaraan ga doen. Ik moet hem echter ontgoochelen, want ik doe niets, ik laat het allemaal voor wat het is en gun hem zijn pleziertje.Terwijl ook de laatste aanwezigen beneveld raken, getuige de mij onbekende, oude Vlaamse liederen die ze zingen waarbij hun interesse in de oude dichter begint af te nemen zodat deze mompelend verdwaalt tussen de boekenkasten, maak ik aanstalten om af te ronden. Mopperend verlaten ze het pand, met een brabbelende Michael als hekkensluiter, die, als ik zeg dat hij zijn glas niet mee kan nemen, nog snel het laatste restje van zijn inmiddels verschaalde pils achterover kapt. Ik help de oude dichter in zijn overjas, schuif de mouwen over zijn armen, knoop het kledingstuk vooraan dicht en zet zijn pet op z'n hoofd. Ik begeleid hem naar de wagen, mijn arm stevig in de zijne gehaakt hoewel het pas eind oktober is en de wegen nog verre van glad. Hij laat zich welwillend zakken in de passagierszetel van de oude Peugeot 309 die ik, toen iedereen nog in gesprek verkeerde, iets verderop ben gaan halen en met het oog op deze handeling hier voor de deur heb geparkeerd. Ik rol de veiligheidsgordel naar voor, ga ermee rond de buik van de oude dichter en klik de metalen plug in de houder. Daarna neem ik de kleine hond, zet die op de achterbank in z'n mandje, sluit ik de winkeldeur af en ga achter het stuur zitten waardoor het een beetje aanvoelt alsof ik mijn oude vader wegbreng. Ik draai de baan op en moet meteen naar rechts waardoor het hoofd van de oude dichter onverwacht op mijn schouder belandt en daar eventjes blijft liggen. Ik krijg hem pas weer overeind als ik linksaf moet zodat datzelfde hoofd nu tegen het raampje van de passagiersdeur slaat. Geschrokken hou ik de oude dichter daarna zo respectvol mogelijk met mijn rechterhand bij de kraag van z'n jas vast terwijl ik verder in de richting van het hotel stuur. Echt handig is dat niet, vooral niet als je moet schakelen, maar hierdoor verloopt de rest van de rit redelijk vlot en tenslotte parkeer ik de wagen voor het hotel. Ik stap uit, loop om de wagen heen en help de oude dichter met uitstappen.'Isss errr hierrrr misss-sschien nog een drankgeleeegennnheid waar we noggg een klei-niggg-heid kunnnnen nut-t-t-tiggen?' Hij doet zijn best om duidelijk te articuleren maar sommige letters blijven hangen in zijn mond en lettergrepen lijken bergen waar hij moeizaam over raakt. En hoewel er inderdaad nog veel zaken open zijn op dit tijdstip, het is pas iets na elven, heb ik weinig zin om zo'n kroeg met de oude dichter te betreden. Het is overduidelijk dat de man nu enkel nog baat heeft bij z'n bed. 'Er is ook een bar bij het hotel', opper ik voorzichtig, in de veronderstelling dat hij ook daar niets meer zal krijgen vanwege z'n benevelde toestand en hij zich dan tenminste al dichtbij z'n kamer bevindt.'Wiltt u mij dann verrr-ge-zel-lennn bij een laatsste glasssss?'Ik weet dat het onbeleefd is om dit aanbod af te slaan, want dat het een hele eer is meegevraagd te worden door de oude dichter maar de avonden dat ik mistige redeneringen en dronken gewauwel moest aanhoren toen ik nog in de horeca werkte, hebben voor een klein trauma gezorgd waar ik me in gewone omstandigheden niet van bewust ben maar die op zo'n moment opnieuw de kop opsteekt. Was ik zelf dronken geweest, dan was er nu natuurlijk niets aan de hand en zou ik vrolijk zijn meegetrokken om god weet waar te belanden. Een avondje met de oude dichter, wie weet, het zou een mooie anekdote kunnen opleveren. Ondertussen zijn we bij de deur van het hotel aangekomen.'Ik moet u helaas ontgoochelen, het is een lange dag geweest en morgen is de winkel opnieuw open en ik heb nog wat opruimingswerk. Maar ik ben heel blij dat u vandaag bij ons bent langs geweest en wil u graag nogmaals danken voor de boeiende lezing die u gaf.'Hoofdschuddend wuift hij mijn woorden met een verveelde uitdrukking op z'n gezicht weg, draait zich om en loopt mompelend en met onvaste tred naar de deur die leidt naar de bar van het hotel. Zo verdwijnt hij zonder verder om te zien. De volgende dag verneem ik via mijn vriend in het hotel dat ze de oude dichter midden in de nacht de bar hebben uitgezet. En dat er even later een ijselijke gil weerklonk die bij nader inzien afkomstig was van zijn vrouw die wakker werd toen hij bij haar in bed wou kruipen. Waarna ze hem naar zijn eigen kamer hebben gebracht.Ik blader door de aanbiedingen die de uitgeverijen voor het komende voorjaar in petto hebben, kijk wat er straks allemaal verschijnt en wie we nu eens voor een lezing kunnen vragen. Want je moet zo'n voorstelling toch geruime tijd van tevoren plannen. Zodat je voor niet meer verrassingen dan noodzakelijk komt te staan.

Rino Feys
4 0

Mooi en haai

Ik zit in bikini in de anti-pijn zetel in de zon, op een werkdag. Ik heb weer te weinig mijn gedachten een loop laten nemen, teveel antwoorden ingeslikt, teveel vrolijke praatjes geforceerd, teveel tranen verstikt. Samen hebben ze een stapeltje gevormd in mijn vijfde ruggenwervel. Mijn spieren waren daar niet mee akkoord en leggen me nu al drie dagen lam. Lam van de pijn. En pijn moet je genezen met genot. De bijtjes zoemen. In de struiken zitten vogeltjes te tsjilpen, heel zacht zoals ik het graag heb. En de kip scharrelt wat blaadjes aan de kant. Ik probeer die rust op te zuigen, maar in mijn hoofd spookt die vervelende mail van begin deze week. Woest werd ik ervan. Ik heb teveel geleefd om op het matje geroepen te worden door een onbekwame leerkracht. Dat mijn zoon de afspraken niet naleeft en zijn enthousiasme storend is zou ik geloven als andere leerkrachten dit konden beamen, maar laat nu net het tegendeel waar zijn. Mijn zoon is lief, aandachtig en werkt goed mee. Raar toch dat het in de klas zedenleer uit de hand loopt? Zou het niet kunnen dat mijn vragen over de inhoud van de lessen (zijnde films die niet geschikt zijn voor achtjarigen en waar geen enkel verband te vinden is met zedenleer) zodanig veel irritatie hebben opgewekt dat mijn zoon nu nog meer geviseerd wordt? Zo’n mails verstoren de rust in huis. En als je thuis komt na een lange vermoeiende dag op het werk, omdat de pijnstillers net niet lang genoeg hun werk deden om als een normale mens te functioneren, dan wil je alleen maar rust. Geen kind dat huilend straf zit te schrijven en tussen de tranen door iets brabbelt van “ik heb zoveel energie en ik vind de les zo leuk, ik kan er niet aan doen dat ik zoveel energie heb, ik wou dat die energie op was”. Ook geen wederhelft die dan brult “ja, neem de suikerklont maar eens goed vast, zo gaat hij de boodschap zeker begrijpen”. Thuis zouden we moeten kunnen doen wat we willen, zonder rekening te houden met gefrustreerde juffen en regeltjes van hoe de opvoeding hoort te zijn.    Woest ben ik ook omdat de mooie kat uit de buurt steeds weer de vrijheid van Lucy, mijn kip, beneemt. Zodra Lucy vrij in de tuin loopt ligt ze op de loer, klaar om toe te slaan. Lucy komt dan onder zacht gekakel onder mijn zetel gekropen op zoek naar bescherming. Zo is het toch steeds weer bedenk ik, wezens die denken dat alle terreinen de hunne zijn en wezens die hun plaats en vrijheid afstaan zonder er lang bij stil te staan. Niet dat ik niet van katten hou, integendeel, maar waarom zit moed en vrijheid niet beter verdeeld? En wat met pijn? De ene niks, de andere een leven lang? Mag ik dan hopen dat de portie pijn tenminste in verhouding staat tot de portie geluk die we toebedeeld krijgen? En niet in het hiernamaals wel te verstaan. Over het hiernamaals mogen ze zeggen en schrijven wat ze willen. Ik leef hier en nu. Dat ik leef wordt tegenwoordig ook bevestigd door mijn smartwatch. Ik die weinig of niet met technologie bezig ben, heb sinds kort binnenpretjes nu ik merk dat liefde dan toch een beetje meetbaar is. Die hartslag van mij maakt soms rare sprongen dankzij bijzondere mensen die niet zomaar toevallig mijn pad kruisen, maar wel heel goed getimed op afspraak komen om te zorgen dat pijn en geluk in verhouding blijven. Net als de zon die fijne straaltjes door een dik donker wolkendek stuurt om een “ooo” te laten ontsnappen in plaats van een “aaa”. En van al dat moois word je haai, zelfs zonder pijnstillers. En een haai kan onbekwame juffen beter aan.

Fien SB
59 2

Kom op met die proharmonica, maar misschien volgende week pas

Ze had het kunnen weten. Dat het maandenlang reikhalzend uitkijken naar twee weken vakantie in het prachtige Italië, een voorbode voor deze post-vakantie-depressie zou zijn. Waarom bestaat daar in godsnaam geen naam voor? En maar zoeken op Google naar een verklaring voor het fenomeen. Toch moet ze zich neerleggen bij het feit dat haar gevoel geen officiële erkenning krijgt. Tuurlijk hebben nog mensen daar last van, weet ze, maar ze wil het zwart op wit door iemand anders gedefinieerd zien, want dan bestaat het echt, toch? Anderzijds, weet ze ook, zou een DSM-diagnose ook slechts een illusie van begrip teweegbrengen. Het weekje Toscane en het weekje Elba waren fantastisch. Geen verantwoordelijkheden. Er was uiteraard wel de dagelijkse routine, maar deze keer tenminste tussen de bloeiende oleanders met zicht op baaien met helderblauw water. Ze was weg van het besef dat op reis zijn zoveel leuker is dan de alledaagse beslommeringen. Ze zat er in het moment, zonder verleden, zonder toekomst. Het Colombus-gevoel van nieuwe plaatsen en mensen te ontdekken, de wanderlust, brachten haar in vervoering. Ze zag hoe ontspannen de mensen die hier leven eruit zien, op deze plek waar de zon de geest verwarmt, dieppaarse bougainvilleas de oude steegjes omarmen en zelfs vervallen gebouwen kunst en schoonheid ademen. Beleefde ze dit zo intens doordat het een jaar was geweest van isolatie en beperking van vrijheid? Hoe zou Napoleon het eigenlijk ervaren hebben, het ballingschap op dit mooie eilandje, vroeg ze zich verder af. Ze waande zich even een wereldheerseres in ballingschap op dit geweldige eiland. De mokerslag bij thuiskomst is hard. Het brengt haar op haar knieën. Als (onder)weg zijn helpt om je beter te voelen, bedenkt ze zich de tweede dag na thuiskomt, waarom kan je dan geen eeuwige wereldreiziger zijn? Maar zo is het ons niet aangeleerd. Nee, we zijn honkvast en we go back to the usual business. Haar brein lijkt ontstoken, de etter onzichtbaar maar drukkend tegen haar hersenpan. Ze kan grijpen naar de pillen. Ze weet dat minstens tien percent van de mensen het neemt. Om toch maar in deze opgedragen ratrace te kunnen blijven lopen. Ze had het ook nodig gehad. Maar nu wil ze koste wat kost de bittere pil slikken, en kiest ze ervoor om haar even goed rot te voelen. Even niet ‘yes, we can’. Even ‘nee nu lukt het niet’. Ze kruipt het bed in en voelt hoe belabberd ze zich voelt. Hoe rot het is om dit rotjaar te verwerken, om afscheid te nemen van illusies, te voelen hoe ze een moeilijke beslissing heeft genomen, hoe dingen werden opgelegd wat ze niet wilde. Ze zit het even uit, dat lastige voel. Ze kan volgende week nog altijd naar die antidepressiva grijpen. Maar dan gaat ze ze wel ‘proharmonica’ noemen. Waarom krijgen sommige woorden ook zo’n negatieve connotaties: 'antidepressiva' - om depressief van te worden.  Ze beslist dan om – na een onbepaalde maar te lange tijd doelloos te 'zijn' – foto’s te kijken, van de mooie beelden, waar iedereen lacht, op plaatsen die ze nu enkel in haar gonzende grijze hersenmassa kan terug oproepen. Dat helpt. Dankbaar zijn voor die mooie tijd. Dat helpt. Net als de wetenschap dat ook dit gevoel, weer overgaat. Ook zonder pillen. Been there, done that. https://ikbinnenstebuiten.wordpress.com/2021/09/14/kom-op-met-die-proharmonica-maar-misschien-volgende-week-pas/  

CasaSara
0 0

weifelend kwispelen

Ze heeft zwarte haren die stijl naar beneden trekken, als een waterval vol duistere kleuren. Ze heeft valse wimpers en felle, blauwgroene ogen. Een mooi lichaam, al dan niet proper."Je ziet er uit alsof je verlieft wil worden," zeg ik. Ik weet niet goed waarom ik het zeg of wat ik daarmee bedoel. Het is gewoon een ingeving. Verlieft willen worden is gevaarlijk, denk ik dan. Misschien dat iets in me haar wil waarschuwen. Ze is mooi, maar niet alleen mooi. Ze is ook triest. Ze is triest maar ook zwoel. Zwoel en zacht. Al bijten haar ogen als het zout van de Noordzee. Vrouwen worden meestal niet zo snel verlieft. Bij mannen is het bijna een reflex. We vallen als duizend zieke bijen uit de lucht. Een vrouw valt als een boom, en neemt alles mee in haar pad. Er is geen juist of fout, enkel de trilling dat men door heel het bos voelt. Iets dat het hele landschap verandert. "Ik voel me eenzaam," zegt ze. "Maar niet eenzaam. Onbegrepen. Niet onbegrepen maar alleen in het duister. Niet alleen in het duister, maar geteisterd door een maalstroom van gedachtes. Het verleden is namelijk nooit echt verleden tijd." "Liefde is geen remedie, hoogstens een ziekte dat de andere kwalen doet verkleinen," zeg ik dan. Wees voorzichtig! denk ik nog. Maar het is zij dat me waarschuwt voor een aanstormende depressie. Zij die me met raad en daad bijstaat over problemen waar ik me lang geen zorgen meer over maak. Dialogen zijn namelijk groepsmonologen. Iedereen praat tegen zichzelf over zichzelf, dat leer je eens je probeert te luisteren. Ik heb gehoord dat ze schreeuwde, tierde, zich verontschuldigde. Om dan terug te schreeuwen en tieren. Ze verandert de wereld één hart per keer, maar ik zit al drie hoofdstukken verder."Verlieft worden is gevaarlijk, zeker voor vrouwen," zeg ik haar. Ze heeft een mooie neus en een mooie mond. Mooi is natuurlijk niet goed genoeg. Sierlijk maar ook schoon maar ook perfect. Veel dingen komen per drie, zoals bijvoorbeeld een driehoeksverhouding.Ze staart naar de vloer. "Ik wil veranderen. Groeien. Ik wil de waanzin, dan verlichting, dan terug de waanzin. Misschien wil ik wel.."Ze wil 'jou' zeggen. Voor de simpele reden dat ik het gevraagd heb. Maar dat kan ze niet. Ze weet: ik kan liefhebben noch een lief hebben. Ik zit al drie hoofdstukken verder, weet je nogZompige somberheid en natte voeten. Fotosynthese wacht op zonlicht. Ze.. heeft zwartgeverfde haren die als een waterval haar bleke gezicht omgeven.Donkere gedachten dat als maalstromen uit haar ogen komen. Ik lees iets over vallen en branden en alles mag weg. Ze is klaar om het hele landschap opnieuw uit te vinden. Maar ik? Ik zit al drie hoofdstukken verder.

Stelselmatig
4 0