Zoeken

Utopisch visioen

Schotland, achttiende eeuw   De zonsondergang begon vroeg in de avond. Het donker verdreef het laatste restje warmte, dat die middag met de zon was binnengestroomd. Het vuur laaide hoog op in de haard. Samen met de kaarsen verlichtte het de slaapkamer. Lisa McBrady lag op adem te komen. Robyn McBrady zat naast haar, haar hand in de zijne. Ze had hem fijn geknepen, maar het deerde hem niets.    Na vier maanden had Lisa besloten dat ze thuis wilde bevallen. Te veel vrouwen in de ziekenboeg in het dorp overleden aan kraamkoorts. ‘De vrouwen bevielen eeuwen geleden ook zonder hooggeëerde dokter,’ argumenteerde ze toen Robyn zijn twijfel uitsprak.    Na Lisa urenlang in pijn te zien, sloeg de twijfel echter weer toe. Had hij er verkeerd aan gedaan haar wens in te willigen? Ze had donkere kringen onder haar ogen, het zweet stond op haar voorhoofd. Op sommige momenten overstemde haar uitputting alles.    ‘Waar blijft die vroedvrouw dan toch?’ Robyn veegde de haren uit het gezicht van zijn vrouw. De laatste wee had nieuwe plooien in haar gezicht getekend. Ze was zo sterk, maar hij was bang. Hij hield van haar. Hij zou alles voor haar doen; hij zei het nooit, maar hij hoopte dat zij dit wist.   Lisa glimlachte naar hem. ‘Heethoofd,’ zei ze en ze streelde zijn wang.   ‘Ja, ze had hier al lang moeten zijn!’ Robyn schudde zijn hoofd.   ‘Het past bij je rode haren.’ Ze pakte een rode krul tussen duim en wijsvinger en zei: ‘Ik hoop dat zij jouw haren krijgt.’   In haar dromen zag ze hen soms, met zijn drieën op de klif, vlakbij hun huisje. Ze voelde de wind door haar haren waaien en hoorde de zee tegen de klif slaan. Hun dochter tussen hen in. Over de wind en de zee hoorde je haar gegiechel, ze danste met onschuldig plezier. De blik in Robyns ogen als hij naar zijn dochter keek, versterkte haar liefde voor hem, haar verlangen naar haar.   Robyn ontwaakte uit een sluimer door gebons op de deur.   ‘De vroedvrouw.’ Lisa gaf hem een bemoedigende kneep in de hand.   Robyn haastte naar de deur.   ‘Het spijt mij, meneer, mevrouw, dat ik zo laat ben,’ zei Blaire, ‘de jonge Evangeline Douglas is bevallen van haar zoontje. Hij wilde niet huilen.’ Aan de frons op het gezicht van de vrouw te zien was dat niet goed. ‘Gelukkig ben ik nog niet te laat. Nu, laat mij eens even kijken.’    Ze knielde naast het bed en liet haar handen onder de dekens glijden. Lisa huiverde bij de aanraking. Hij liet zich aan de andere kant van het bed op zijn knieën zakken en pakte Lisa’s hand. Met zijn andere hand streelde hij voorzichtig haar bruine haren, haar zachte betraande wangen en hij murmelde nietszeggende woorden in de hoop dat het haar zou geruststellen.    Nu Blaire er was ging het snel, alsof Lisa zich had overgegeven. Het lichaam van zijn vrouw kromp ineen bij de volgende wee, haar gezicht vertrokken tot een pijnlijke frons. Robyn schoof zijn hand rond haar nek. Hij was koud van de spanning; hij hoopte dat het haar wat verlichting bracht.   Blaire sloeg het deken terug, ‘Bij de volgende verkramping moet u persen, mevrouw.’ Haar handen verdwenen weer onder het witte laken dat over Lisa’s onderlichaam lag.   Lisa kermde, kneep in Robyns hand tot hij dacht dat zijn vingers zouden breken en toen hij ervan overtuigd was dat ze niet langer kon, bewees ze opnieuw haar kracht. Hij zag de spanning in haar kaken. Haar gezicht was rood aangelopen en het laken dat over haar heen lag, trilde mee met haar benen. Robyn moedigde haar aan; streelde de haren van haar voorhoofd, fluisterde. Vertelde haar over de eerste keer dat zij met hun dochtertje naar de zee zouden gaan.   Ze schreeuwde. Een paar tellen later zakte ze happend naar adem terug op het bed. Het geluid van een huilende baby klonk vanuit de armen van Blair.   ‘Een gezond meisje, meneer, mevrouw.’ Ze legde het mensje voorzichtig op de borst van Lisa en dekte moeder en dochter toe met een laken en wollen deken.    Robyn kon zijn blik niet van zijn vrouw houden. Haar ogen straalden in het licht van de kaarsen. De tranen op haar wangen leken te glimmen als zilver. Ze aaide met haar wijsvinger over het wangetje van hun dochter en toen ze hem aankeek was haar blik zo intens dat zijn hart pijnlijk samenkneep.   Blaire scharrelde rond in de kamer. Ze laaide het vuur in de haard hoog op en kookte water. Voor Robyn haalde ze een glas cognac. ‘Dat heb je verdient, vader,’ zei ze met een glimlach.   Voorzichtig zette Robyn het lege glas weg en boog zich over Lisa. Haar witte gezichtje stak fel af tegen de donkere kringen onder haar ogen. Door halfgesloten oogleden staarde ze naar de baby in haar armen. Hij gaf het meisje een kus en daarna zijn mooie vrouw. Ze lachte naar hem. Met een diepe zucht sloot ze haar ogen.   Hun dochter lag al warm toegedekt in haar houten wieg, toen Lisa onrustig werd. Ze trilde, kreunde en schudde wild met haar hoofd heen en weer. Blaire, die aan de andere kant van de kamer bezig was geweest, liep met een frons op haar gezicht naar het bed.   ‘Ze is erg wit,’ zei Robyn.   De frons verdiepte.   ‘Haar vingers worden maar niet warm.’ Robyns handen waren na de bevalling weer opgewarmd en hij had de hele tijd dat Lisa sliep, de hare vastgehouden.   Blaire knielde bij het voeteneind en liet haar handen onder de dekens glijden.‘Meneer McBrady,’ fluisterde Blaire, ‘als ik u vraag de kamer te verlaten, doet u dit dan?’   Robyn bestudeerde het gezicht van de vroedvrouw. ‘Absoluut niet, wat is er met mijn vrouw aan de hand?’   Blaire was al opgestaan en sloeg de dekens omhoog. Scherp ademde ze in en keek met grote ogen neer op het bed.    Robyn werd duizelig toen hij de hoeveelheid bloed zag. Dat kon niet goed zijn. Hij keek terug naar het gezicht van zijn vrouw. Haar mooie gelaatstrekken waren samengetrokken in pijn. ‘Doe iets!’ bulderde hij toen Blaire verstijfd bleef staan. Hij kon zijn vrouw niet verliezen. Hun dochter had haar nodig. Híj had haar nodig.   Uit de linnenkast, die Robyn haar wees, haalde Blaire alle schone lakens die er lagen. Ze knielde opnieuw bij het bed, zei: ‘Ze moet stoppen met bloeden,’ en ging aan het werk.   Even later zei ze: ‘Haalt u water uit de put. Het zou koud genoeg moeten zijn om de koorts te laten zakken.’   Robyn kuste Lisa’s hand en haastte zich naar buiten. Blaire stond al met het laatste laken paraat toen hij de houten emmer, op haar aanwijzingen, naast het bed zette. Tussen de benen van zijn vrouw lagen de lakens opgepropt. Zou het genoeg zijn? Blaire doopte een deel van het laken in het steenkoude water en begon zijn vrouw te wassen.   Een paar uur voor zonsopgang stopte het ijlen. Lisa’s ademhaling bleef oppervlakkig, maar de frons was van haar gezicht verdwenen. Robyn zat naast haar, zijn dochter in zijn armen, toen ze haar oogleden opende en het eerste licht in haar ogen weerkaatste. Haar blik was dof en haar gezicht had een grauwe kleur.   ‘Geef me May?’   Robyn glimlachte bij het horen van de stem van zijn vrouw. Ook al kraakte ze, het was nog steeds de mooiste stem die hij ooit had gehoord. Voorzichtig kuste hij Lisa en legde May in haar armen. ‘Een mooie naam, May.’   Lisa streelde met haar vingertop over het gezichtje van May. Haar bolle wangetjes, de wat gezwollen oogleden, de getuite lipjes en het wipneusje. Een stille traan gleed uit haar ooghoek, over haar wang. ‘Beloof me … dat je met May … naar de klif gaat, haar … de wind laat voelen … en het ruisen van de zee laat horen,’ zei Lisa met tussenpozen.   Er kwam een verstikt geluid uit Robyns keel.   Lisa hief haar hand en streelde haar duim over zijn natte wang.   Hij greep haar pols en kneep zijn ogen dicht. ‘Ik hou van je,’ fluisterde hij. Hij opende zijn ogen, keek haar aan en zei haar: ‘Ik hou zoveel van je.’   Acht jaar later   Robyn ademde diep in. De koude zeelucht stroomde naar binnen, raakte zijn hart.   ‘Vader, kan moeder ons zien vanuit de hemel?’   Robyns hart kneep samen bij Mays gefluisterde woorden. ‘Ik denk het wel lieverd.’ Hij keek omlaag toen haar kleine handje in de zijne gleed.   ‘De zonsopgang heeft de kleur van onze haren, vader,’ zei May. Geconcentreerd staarde ze naar waar de zee de horizon raakte.   ‘Ja,’ zei Robyn, ‘dat is zo.’

schaapschrijft
0 0

Over jagen

Haar huid voelde zacht als zijde en terwijl ze daar lag, welde er diep in mijn binnenste medelijden op. Ik was een bloeddorstige jager en zij niets meer dan mijn prooi. Om het gevoel van medelijden te onderdrukken, dacht ik altijd aan roofdieren, die genadeloos met hun slachtoffer spelen alvorens hen te doden. De medogenloosheid die dieren konden vertonen, bracht mij altijd weer in het hier en nu. Niet dat ik een moordenaar was, maar een roofdier zeker wel. In deze stad waren er wel meerdere zoals ik maar niemand zo fijn geslepen, niemand zo uitgerekend.   Terwijl mijn huid de hare raakt, schrikt ze op:   “Wat heb jij het koud.” en ze glimlacht naar me, een glimlach die de meeste mannen in vuur en vlam zou zetten. Blonde krullen, een satijnen huid en donkergroene ogen. Mannen stonden in rijen aan te schuiven om haar het hof te maken. Ze wou graag actrice worden maar zoals haar waren er duizenden.   “Het is mijn bloed” antwoord ik kil.    “Je bloed?” er verschijnt een kronkel op haar daarvoorheen gladde voorhoofd. Het was niet het antwoord waar ze op had gehoopt.   Ik tover een lach op mijn gezicht die haar meteen terug gerust stelt. Ze lacht, kijkt me aan en het spel gaat weer verder.   “Koud bloed? Wat voor roofdier bent u dan?”   “Het meest gevaarlijke dat hier op aarde rondloopt.”   “Oh ja?”   Ik laat het gesprek achter me en wandel richting het balkon om een sigaret te roken. In de straat spelen wat jongeren voetbal met een platgedrukt blikje frisdrank. Luid en met hun arme zwaaiend telkens de lichte van een auto opdoemt. Om daarna, wanneer de auto voorbij rijdt, het spel weer te hervatten. Ik nam en laatste teug van de sigaret en keerde terug naar haar bed. Ze sliep reeds en toen ik haar daar zag liggen, borrelde het medelijden weer in me op. Hier kon ik de rest van de nacht niet spenderen, dacht ik bij mezelf. Een teveel aan gevoelens schrikt me af. Na al mijn spullen te verzamelen, slenterde ik de trap af richting de voordeur. Buiten was het nu veel rustiger, de spelende kinderen waren allemaal naar binnen, enkel het blikje lag nog op straat. Met een heuse aanloop en enorme trap probeer ik het blikje weg te stampen. Mijn voet blijft echter steken achter een grote kassei en ik val op een auto die aan de zijkant van de straat geparkeerd stond. “Gevaarlijkste roofdier” dacht ik en een glimlach verscheen op mijn gezicht.

Prins Vogelvrij
1 0

9 to 5

Negen uur. Hij komt binnen. Ik kan er mijn klok op gelijkstellen. Hij loopt in één keer door naar het koffieapparaat. Koffie met melk, geen suiker. Eén euro vijftig. Werktuiglijk kiepert hij de hete boel naar binnen terwijl zijn ogen schijnbaar zoekend langsheen de rijen boeken gaan. Niemand. Uiteraard. Vóór half elf hoef ik hier niemand te verwachten. Lui draai ik rond op de hoge kruk die ik strategisch heb opgesteld voor de ventilator. Vijf over negen en nu al een broeikas. Daar gaat hij. Ik heb ooit eens zijn dagelijks traject afgetaped. Geen centimeter wijkt hij ervan af. Nadien vroegen andere bezoekers me wat die gele lijn te betekenen had. Was het een wegwijzer naar een bepaalde boekenafdeling, zoals de gekleurde lijnen in een ziekenhuis? 's Avonds heb ik de tape alweer weggehaald. Het was gewoon een grapje voor mezelf. Mijn baan in de bibliotheek vraagt al eens wat creativiteit. Overigens, tape is niet eens nodig, het volstaat zijn geurspoor te volgen. En deze hittegolf doet er geen goed aan. Hoe fijn zou het zijn mochten de bezoekers bij het binnenkomen niet alleen langs de detector maar ook langs een geurscan en, indien nodig, douchekabine moeten passeren. Ik opperde het eens grappend op een vergadering en werd subtiel genegeerd. Maar goed, daar gaat hij dus. Naar het computereiland. PC 4. Steevast. En dan begint hij aan zijn zoektocht doorheen de krochten en katakomben van het net. Supraventriculaire tachycardie, facioscapulohumerale dystrofie, fenylketonurie, hepatische encefalopathie, ... Onbewogen zoekt, bladert, browst, leest, herleest hij alle mogelijke defecten van het menselijk apparaat. Hij print alles uit en stopt het zorgvuldig weg in een dikke zwarte map. Vandaag doe ik iets waarmee ik mezelf verbaas: ik loop naar hem toe en vraag waarom. Waarom dit...werk? "Kind", zegt hij. "Je kan je niet voorstellen wat een ongelooflijk gelukzalig gevoel het geeft om 's avonds in mijn bed te stappen met de heldere zekerheid dat ik wéér een dag heb overleefd. Maar laat me jou één goede raad geven. Mensen zijn te hygiënisch geworden en bacteriën worden resistent. Één keer per dag onder de douche is echt niet nodig. Je ondermijnt je gezondheid." Ik glimlach knikkend en loop naar mijn bureau terwijl ik de ingehouden lucht langzaam laat ontsnappen.

Vanessa Daniëls
0 0
Tip

Voddenvader

Tijdens de scheiding ging het naast de verdeling van het meubilair vooral over de verdeling van ons kind. Omdat je een meisje van elf niet als een bed in tweeën kunt zagen, stelde mijn ex-vrouw een pro-Deoadvocaat aan. Die dwong co-ouderschap af tot mijn dochter de leeftijd van twaalf zou bereiken; de wettelijke leeftijd om zelf een keuze te maken. Alsof je ooit klaar kán zijn om te kiezen tussen een vader en een moeder. Mijn ficus verloor prompt drie bladeren toen ik het mailtje met deze beslissing voorlas —stilzwijgend protest in mijn plaats. Zelf bezit ik geen talent om in discussie te gaan.      Het kwam er dus vooral op aan om punten te scoren. Letterlijk, want Ella had van haar moeder een schriftje gekregen met twee kolommen, getiteld mama en papa. Daaronder twintig centimeter niemandsland waar ze pro’s en contra’s moest noteren. De kolommen bleven leeg. Ella wilde niemand kwetsen. Na vier weken begroef ik het schrift onder een hoop groenafval. Om Ella te sussen beloofde ik dat ze nu eindelijk een huisdier mocht kiezen. ze slaakte een vreugdegilletje en sprong in mijn armen. Mijn ex had een hekel aan harige dingen. De kat van de buren had ze steevast ‘bacterie-op-poten’ genoemd. In de laatste maand van ons leven samen joeg ze het beest met een langgerekte kreet en een bezemsteel de tuin uit. Ik had geprotesteerd, haar proberen te kalmeren. Zij harpoeneerde de bezemsteel erachteraan. Na die aanslag streek ze haar kapsel weer in de plooi en zei ze: ‘Soms is een harde aanpak nodig om duidelijk te maken dat iemand niet meer welkom is.’ Haar blik was ondertussen op mijn harige armen gericht.          Konijn en Co verkocht naast vissen en vogels ook cavia’s, katten, konijnen en puppy’s. Pluizige beestjes waarvan vacht aan broeken en truien bleef kleven en die elke week bewijs zouden leveren dat ik nu mijn eigen beslissingen nam, maar nee: Ella spurtte naar de visafdeling en bombardeerde een clownvis tot haar best friend forever.      ‘Je moet een groot aquarium kopen,’ beval ze. ‘Little Nemo’s hebben een goed geheugen heeft de juf verteld. Hij mag zich niet vervelen.’      ‘Zou hij niet liever een vriendje hebben?’ Ze viel stil en keek langs me heen naar een onbestemd punt. ‘Nee. Soms blijf je beter alleen.’      Ik wist niet meteen iets te zeggen, concentreerde me dan maar op het gebroebel van de waterpompen, op de neprotsen en plastic palmbomen in de aquaria, maar vond niets om haar woorden onder weg te moffelen.      Ze nam mijn hand en trok me mee naar een verkoper, lachte me bemoedigend toe.      Ik kocht een kingsize aquarium waarin een dolfijn paste. Er was een karretje nodig om het gevaarte naar mijn auto te rijden. Tijdens de drie kilometer lange rit naar huis staarde Nemo me vanuit zijn zakje met water onafgebroken aan. Vissen hebben geen oogleden. Ik beeldde me in hoe het zou zijn om dag en nacht de wereld te moeten aanschouwen en huiverde. Er waren veel dingen waarvoor ik mijn ogen sloot. Voor dode beesten langs de weg bijvoorbeeld. Voor de hoofdschuddende blik van mijn ex telkens ze Ella bracht. De beginnende vetkwabben aan de onderkant van mijn bovenarmen. Mijn kalende kruin. Het ophopende vuil in de hoeken van mijn huis. De afgebeten nagelvelletjes achter mijn zetel. Ik was blij dat ik geen vis was.      ‘Het aquarium is supergroot,’ zei Ella tegen Nemo. ‘Als er een hittegolf komt, kunnen we samen zwemmen.’      Ik verjoeg de gedachte van mezelf met een vissenkop door hard op het gaspedaal te trappen. Het zakje water en Nemo klotsten mee met de storm van mijn gedachten.     Die avond las Ella voor uit Harry Potter. Elke reactie van Nemo interpreteerde ze als een teken van begrip. ‘Zie je, hij vindt het ook spannend!’ riep ze meermaals in vijf minuten. Vlak voor het slapen gaan liet ze drie schaars geklede barbiepoppen in het water zakken en zei ze: ‘Ik ben zo blij, papa. Nemo begrijpt me. Hij is mijn beste vriend.’      Mijn hart had bij die woorden triomfantelijk geroffeld.      Toen ze in haar bed lag, nam ik een foto van Nemo en postte die op Facebook. Onze nieuwe aanwinst in sexy gezelschap. Ik vroeg me af hoelang het zou duren vooraleer mijn ex het bericht te zien kreeg. Nog voor die gedachte koud was trilde mijn smartphone zich een hersenschudding. Een record. Mijn smartphone lichtte kort op en doofde uit. De oplader kon ik niet vinden. Misschien was dat nog het beste.      Ik moest gaan slapen. Traag schikte ik mijn kleren over de stoel naast mijn bed, me intussen afvragend waar de oplader was.      Het doet er niet toe, zei ik tegen mezelf. Wat daar in die mailbox zit is oud nieuws, nog meer van hetzelfde. Gezaag en gezaag in het kwadraat. Nu moet je slapen, morgen weer vroeg op. Ik stak mijn wijsvinger in de lucht, speelde een schooljuffrouw die een stoute jongen waarschuwt. Gehoorzaam ging ik op mijn rechterzij liggen, één arm onder mijn kussen, de andere uit gewoonte op mijn helft van de matras. Verdomme, zei ik en ik ging dwars liggen, claimde het volledige bed, dat nu van mij alleen was. Denk aan iets leuks, dacht ik en ik dacht aan iets leuks. Het hielp niet. Mijn gedachten waren niet van plan om te gaan slapen. Ik herinnerde me waar ik de oplader had gelaten (op de koelkast) en kroop uit mijn bed.     Mijn ex had niet gereageerd, althans niet op het internet. Ze had haar woede gebundeld tot een sms die zo lang was dat hij me bereikte in zeven delen. Op Facebook had een zekere Cindy008 (blonde single op zoek naar een alleenstaande vader) een reactie onder mijn bericht gepost. Beste dierenbeul, je thermometer geeft maar 12 graden aan! Clownvissen hebben warm zout water nodig!!!!!!! Daarna een arsenaal aan duivelsgezichtjes en treurende smileys om haar gelijk te bevestigen.      Mijn hart struikelde in mijn borst. Vloekend denderde ik de trap af, maar ik wist dat het te laat was. En inderdaad. Nemo dreef zieltogend op zijn zij. Hij keek me treurig aan, nog met één vin in het leven.      Shit, stuurde ik naar Cindy008.      Ze was nog wakker. Zijn de ogen troebel?      Ja dus.      Het beest gaat dood. Stop hem in een bakje water en doe dat in de diepvries. Dat is de humaanste manier om hem te doen inslapen.      Ik zette een stap achteruit. Snel wiste ik Cindy008 uit mijn schatlijst. Vrouwen die zo vlotjes over zulke informatie beschikten deden me te veel aan mijn ex denken.      Toch wandelde ik richting keuken. In het donker van mijn gang bleef ik staan. Verderop haperde het neonlicht boven het fornuis. Alle kleuren zogen zich uit het huis. Wat nu? vroeg ik hardop aan mezelf. In mijn verbeelding echode mijn stem tegen de tegelmuur van een mortuarium dat ooit mijn keuken was.      Ik hervond mijn adem. Gewapend met het kleinste keukenvergiet haastte ik me terug naar de woonkamer. Ik schepte Nemo uit het aquarium. Stilletjes lag hij op zijn rug, zijn lippen op elkaar geperst. Na een paar seconden knipoogde hij. Ik interpreteerde dat als een bewijs dat ik goed bezig was, liet hem in een met warm water gevulde voorraaddoos van Ikea glijden en goot er twee handen zout bij. Er kwam geen verbetering in zijn toestand. ‘Idioot’, zei ik. Of dat tegen Nemo of mezelf was wist ik niet zeker. Vijf minuten later maakte ik een doodsbed op tussen een diepgevroren pizza Hawaï en een pot kiwi-ijs. Dat was hopelijk tropisch genoeg om zonder stress uit het leven te glijden. Het neonlicht haperde weer, feller nu, een morsecode vol verwijt. In de spiegel naast de koelkast stond ik oog in oog met een lijkbidder. *     Ella zat op het tapijtje voor de televisie. Gebiologeerd staarde ze naar het scherm. De vallende plastic steentjes werden becommentarieerd door een presentator wiens overdreven opgewonden verslaggeving deed vermoeden dat hij de rest van het jaar van keukentafel tot voordeur had geleefd om krachten te sparen voor deze heuglijke dag. De jeugdige bouwers op wie de camera zo nu en dan inzoomde vielen elkaar huilend in de armen toen een cirkel met dominostenen openwaaiende tot een lotusbloem. Ik haatte Domino Day even hard als ik mijn ex haatte — beiden deden zich belangrijker voor dan ze waren.      Ella schoot recht en wees naar het televisiescherm. ‘Kijk!’ Een hoge muur dominosteentjes brokkelde af en onthulde en aquarium vol koikarpers.      Onbewust keek ik richting keuken. Daar staarde Nemo me vanachter de diepvriesdeur meewarig aan. Ik veegde over mijn voorhoofd en trachtte mijn gedachten te ordenen. Drie meter verder zwom Nemo II tussen de barbiepoppen. Die ochtend, nog voor de straat wakker werd, had ik aan de deur van Konijn & Co staan wachten tot het rolluik omhoogging en de lichten aanfloepten. Mijn dochter alleen thuis, slapend nog, in de nabijheid van een leeg aquarium waarin het water opwarmde tot tropische temperaturen. Ik was een voddenvader.      Nemo II was iets levendiger dan zijn voorganger, maar dat had Ella nog niet opgemerkt. Nóg niet… Ik trok snel een familiezak Bugles Chips open en zette die voor haar neus.      Domino Day bereikte een hoogtepunt. De presentator kondigde aan dat het belangrijke moment aangebroken was. ‘Meer dan vier miljoen stenen zijn gevallen!’ schreeuwde hij met een rood aangelopen kop. ‘Dames en heren, het wereldrecord kan elk moment verpulverd worden.’      Ella sprong in de sofa van opwinding. Ze was hyper. Bedtijd was inmiddels ruimschoots overschreden. Geen van ons beiden stoorde zich daaraan. Life is short, break the rules, zei Mark Twain en ik gaf hem gelijk, want kijk: op dat gezichtje oprechte vreugde. Haar armen en benen wisten duidelijk nog niet dat er beperkingen waren aan de menselijke souplesse. Er zat vuur in dat kind. In alles was ze de tegenpool van mijn ex, en dat deed me plezier. Glimlachend ging ik naast haar zitten, tot de laatste dominosteen tegen de grond ging. Tegen die tijd was Ella in slaap gesukkeld. Haar dromen op mijn schouder. Zo dicht dat ik ze bijna kon horen. Het was ons ritueel: ik droeg haar naar boven en zij veinsde dat ze niet wakker werd. Ik stopte haar in, stak haar nachtlampje aan en kuste haar goedenacht. Ik was geen bacterie-op-poten. Dat wilden beiden uit alle macht bewijzen.     Om half een die nacht strooide ik een handjevol voedselvlokken in het aquarium. Nemo II trok een pruillip, alsof ik hem stront gaf in plaats van samengekoekte meelwormen.      ‘Komaan, hop hop. Eet iets!’ zei ik aanmoedigend. Het licht van de straatlantaarn voor de deur haalde mijn voeten aan. Ik rukte de gordijnen beter dicht en draaide het lijstje boven de televisie met de fotokant naar de muur. Hier hadden mijn ouders niets mee te maken.      Nemo II kwam tot leven. En hoe. In de vijfde versnelling schoot hij naar de blonde Barbie om een vlok op haar neus te pakken te krijgen. Althans, zo leek het toch eerst. Na tien keiharde stoten tegen haar voorhoofd begon ik hem te verdenken van vrouwenhaat. Zelfs toen de blonde breed glimlachend achteroverviel, hield hij niet op. Hij blééf stompen. Toen hij zag dat ze hem lag uit te lachen, richtte hij zich op haar bikini. Met getuite lippen rukte hij het stukje textiel naar de vernieling. Het zag er allemaal erg fout uit. Ik keek over mijn schouder. Er waren geen getuigen.      De knul in de dierenwinkel had er toch iets over gezegd. Iets over agressie en overdreven territoriale neigingen. Ik had er smakelijk om gelachen.      Nemo II kwam op adem. Roerloos zweefde hij naar het midden van het aquarium. Ik drukte mijn neus tegen het glas. Gedwee zwom hij naar me toe. We speelden tien seconden neuzeneuze. Kort zwiepte hij met zijn staart, als een schoothondje dat blij was om zijn baasje te zien, of dat dacht ik toch. Vervolgens schoot hij weer achteruit. Een duikboot die zich terugtrok uit vijandige wateren. Nog één keer met de lippen tuiten, een laatste teug zuurstof, een laatste staartzwiep en hij katapulteerde voorwaarts, stortte zich op kamikazeachtige wijze te pletter tegen het glas dat tussen ons in stond. Een licht tikje en een paar golfjes, meer stelde zijn dood niet voor. Nemo II maakte slagzij en dreef naar het midden. De voorkant van zijn kop ingedrukt. In de weerspiegeling van het aquarium zag ik opnieuw een lijkbidder.      Mijn dochter had gelijk. Soms blijf je beter alleen.

Femke Vindevogel
34 0

33 GRADEN WEG VAN MEKKA

Als er nu één plaats ter wereld is, waar een gelovige denkt dat hij volkomen veilig is, dan is dat toch in een kerk, een moskee of in een synagoge. Als je om de zoveel uren, alle dagen of minstens één keer per week gaat bidden om je tweede leven in het hiernamaals veilig te stellen, dan is dat toch de plaats waar je veronderstelt dat de goden een oogje in het zeil zouden houden. Niet dus. Een geschifte Jodenhater kon in Pittsburgh ongestoord 11 mensen neerschieten en geen God die deze dolle schutter tegenhield. Eventjes een onoplettendheidje van het opperwezen en je was sneller in de hemel dan verwacht.  Nu, zelf zou ik niet meer zo gerust zijn in mijn persoonlijke Jahweh, als je weet wat hij allemaal tijdens de wereldoorlog met het Joodse volk liet gebeuren. Hij zag toch maar mooi de andere kant op toen er zo’n zes miljoen van je voorvaderen uitgehongerd, vergast en iets te snel gecremeerd werden. Raar dat zo’n geïndoctrineerde gelovige mensen er dan nog steeds op vertrouwen dat die hemelbewoner almachtig is, alles ziet en hoort en dat die wel één van de dagen de nieuwe Messias naar beneden gaat sturen. Maar blijven hopen natuurlijk.. Wat ging er door die Turkse hoofden heen, toen ze vernamen dat ze al zo’n kleine 40 jaar in de verkeerde richting zaten te bidden? Een moskee in het Turkse stadje Sugoren staat niet richting Mekka! Hebben ze daar nu schrik dat hun gesmeek niet in de Mekkahemel aangekomen is?  Een roedel religiedeskundigen breekt zijn hoofd nu over het feit of al die gebeden nu ongeldig zijn. Zit je daar al 37 jaar, vijf keer per dag, dat is met de schrikkeljaren erbij zo’n kleine 13550 keer, met het zicht op de kont van je buurman, gebeden te prevelen en dan komt zo’n nieuw aangestelde 24 jarige snotneusimam je plots vertellen dat Mekka een 33 graden de andere kant opligt. Hebben ze ondertussen al uitgevogeld welke God er op die verkeerde plaats in dat stukje hemel bivakkeert? Denk niet dat die zich bezighoudt met het doorsturen van al die smeekbedes. Eigenlijk ben ik er bijna van overtuigd dat de God van de getuigen van Jehova daar zijn stekje heeft. Vandaag zag ik die muffe straatschuimers weer ineens, twee aan twee, richting de sociale woningen stappen. Misschien dat hun Jehova wel gezegd heeft, dat hij door de jaren heen zoveel leuke gebedjes vanuit de moskee ontvangen heeft, dat hij denkt dat daar zijn achterban nog wel wat zieltjes zouden kunnen overtuigen.  Maar een docent islamstudie gooit roet in het religieuze eten, de Koran staat plots een bidrichting- afwijkingsfoutmarge van 45 graden naar Mekka toe.  Ja voor alles is een uitleg… Bij ons mag een Kerstmarkt,  plots geen Kerstmarkt meer heten om andere geloofsovertuigingen niet te schofferen. Het moet nu wintermarkt zijn. Hebben onze kinderen wegens de neutraliteit dan ook ineens geen kerstvakantie meer?  Moet dit dan niet de wintersveertiendaagse worden?  Nu ben ik zelf een atheïst en ze mogen van mij alle religieuze namen en tekens verbannen. Ik heb daar totaal geen probleem mee. Maar dan ook consequent alle religie tekens. Geen Christelijke kruisen in openbare gebouwen, scholen, banken en bij de bakker naast de kerktoren. En om de atheïsten onder ons niet te schofferen geen tulbanden, keppels, hoofddoeken en alles wat maar enigszins naar het geloof verwijst uit het straatbeeld elimineren en tenslotte iedereen voor zijn eigen religie flink laten betalen . En dan moet de VTM kokkin Dumont, als ze op televisie kookt, ook haar Katholieke kruisjes-oorbellen eventjes uitdoen.   Sim, 30 oktober 2019

Sim
0 0

IEDER ZIJN HOBBY

Moesten jullie ook zo lachen toen dat koddige voetbalmakelaarsadvocaatje kwam vertellen dat zijn cliënt een vurige verzamelaar was van luxe uurwerkverpakkingen?  Geestig hé? Nu verwacht je inderdaad niet van zo’n maffiamakelaartje dat hij postzegels verzamelt, maar je vermoedt dat er minstens een collectie Porches, Ferrari’s of Lamborghini’s in zijn garage zouden staan. Dat zo’n spelersmakelaar een verzameling lege doosjes zou bezitten,waar voorheen voor zo’n kleine 8 miljoen euro aan super de luxe uurwerken zouden ingezeten hebben, dat gelooft toch niemand. Natuurlijk ieder zijn hobby, maar toch… Is er iemand in dit voetbalschandaal al aan de pols gevoeld? Gaan ze de omkoopuurwerken uit de scheidsmouwen schudden? Loert het supportersvolkje vanaf nu naar de polsen van voetballers, scheidsrechters en clubmanagers, kortom naar iedereen die zich met transfers bezighoudt? Of roepen ze vanaf nu, bij elke mogelijk verloren partij, dat de wedstrijd getrukeerd werd?  Operatie Propere Handen ging van start en een aantal witwas-, fraude- en matchfixing- corruptiefiguren werden voor ondervraging opgepakt. Nog diezelfde avond kwam dezelfde roedel ‘rijke- criminele- mensen- verdedigingsadvocaten’ weer met hun aan aandacht verslaafde kop op de televisie blaten dat hun cliënten onschuldig waren. Dat ze alleen maar een beetje zwart geld met Dixan hadden wit gewassen of ze links of rechts misschien vergeten hadden een centje aan de fiscus door te geven. Enfin dat ganse miljoenentransferzaakje gelijkt meer en meer op een corrupte winstgevende mensenhandel.   Gepetto begrijpt het helemaal niet meer. Hoe kon zijn houten pop zijn leugen-dna nog zo kwistig aan advocaten en politici ronddelen? Hebben jullie je ook zo geërgerd aan al die politieke pulp en beleidsbagger? In allerlei kakelprogramma’s lulden alle politici de afgelopen weken elkaar de verdoemenis in. Leuk om te horen dat sommige draaikonten plots aan een soort chronische dementie leden als er met de vinger gewezen werd naar de tijd dat ze het zelf voor het zeggen hadden. Gaan we na de verkiezingen nu eindelijk gezonde, frisse en propere lucht krijgen of blijft het allemaal bij gebakken lucht? Links, rechts kattenvitesse, voetbal en politici in de tutterfles… Ik ben al lang blij dat al die lijsttrekkersdebatten nu eindelijk voorbij zijn, dan kunnen we nu eindelijk opnieuw over belangrijker dingen, zoals Zwarte Piet beginnen kwekken…   Sim, Edegem 17 oktober 2019

Sim
0 0

Goochelaar

Uit wraak omdat ze zijn liefde niet beantwoordde, hakte de goochelaar zijn assistente deze keer echt in twee. Ze had meteen dood moeten zijn. Ontelbare keren had ze in foetushouding in de kist liggen wachten op het moment suprême van de goocheltruc. Ze was nooit bang geweest, tot nu. Nu lag ze languit in de kist. Ze staarde naar het asgrauwe deksel en was doodsbenauwd. Hij had haar opgesloten. Ze hoorde hoe hij zijn zaag optilde en in één vloeiende beweging liet neerkomen in de dunne spleet in het midden van de kist. Ze voelde het koude metaal door de huid van haar buik glijden en haar lijf doormidden klieven. Met geslotenogen wachtte ze tot de helse pijn zou intreden. Maar ze voelde niets, helemaal niets.  Terwijl de goochelaar de twee helften van de kist met een kwaadaardige bulderlach uit elkaar schoof, merkte ze dat ze haar voeten en haar tenen nog kon bewegen.  Het deed haar denken aan de kip van haar grootvader die na haar onthoofding nog enkele meters rondrende. Misschien had haar lijf ook enkele ogenblikken nodig om te begrijpen dat ze eigenlijk pardoes dood moest vallen? Nee, het was niet te vergelijken. Al voor haar decapitatie hadden de hersenen van de kip aan haar poten doorgegeven dat ze moesten rennen. Het rennen van de onthoofde kip is een laatste stuiptrekking van een wezen dat al dood is. Maar zij was niet dood. Zij kon nu, nadat ze in tweeën was gesplitst, nog haar tenen bewegen. Er was een draadloze verbinding tussen haar onder- en haar bovenlichaam tot stand gekomen.  De goochelaar zette de halve kist met haar benen op zolder. De halve kist met haar romp, armen en hoofd zette hij in de kelder. Hij deed niet de moeite om de kist te openen en te peilen naar de schade die hij had aangericht. Eén ding was zeker: hij zou terugkeren. Als hij te weten kwam dat ze nog leefde, was ze een vogel voor de kat. Ze twijfelde soms aan zijn intelligentie, maar een neus voor zaken had hij wel. Als hij haar geheim ontdekte, zou zijn interesse voor haar niet langer romantisch maar commercieel van aard zijn. Hij was immers al jaren op zoek naar die ene goocheltruc die de hele business op zijn kop zou zetten. Het circus was vergane glorie. Mensen keken al lang niet meer op van goochelarijen. Het schouwspel van het wijde web, daar kon geen goochelaar tegenop. Maar dit, dit  was het gat in de markt. Eén vrouw in twee delen. Ze was een soort van wereldwonder. Zij zou mensen weer naar het circus kunnen lokken.  Ze moest vluchten. Naar waar wist ze nog niet. Met een lange jas zou ze haar geheim kunnen verstoppen. Maar eerst moest ze twee halve lijven bij elkaar krijgen. Haar benen waren sterk genoeg om het deksel van de kist met enkele rake trappen uit het slot te doen breken. Alleen, probeer maar eens uit een kist te klimmen zonder armen om je mee af te duwen. Met veel wilskracht lukte het toch. Nu moest ze alleen nog de trap afdalen. Zonder gevaar was dat niet. Ze kon niet zien waar ze liep, maar had ook geen handen om op de tast te gaan. Met aarzelende stapjes bereikte ze de kelder. Terwijl ze op zoek ging naar de halve kist met haar bovenlichaam, viel bovenaan de trap de kelderdeur in het slot. Ze wist nochtans zeker dat ze hem wijd open had laten staan. Ze hoopte tegen beter weten in dat het de wind was die door alle kieren van het verlaten landhuis naar binnen kwam.  Ze voelde zich in het nauw gedreven, nog meer dan toen haar lichaam over verschillende verdiepingen verspreid lag. Als de goochelaar op zolder de lege kist aantrof, zou het niet lang duren voor hij haar geheim ontdekte. Er was geen tijd meer om als een vrouw uit één stuk actie te ondernemen. Haar benen moesten haar uit deze benarde situatie redden. Er zat niets anders op dan te wachten tot de goochelaar naar beneden kwam, en hem dan met een welgemikte trap in zijn nek uit te schakelen. Dat zou haar voldoende tijd geven om haar bovenlichaam te zoeken en te vluchten. Zachtjes sloop ze naar de kelderdeur. Het duurde niet lang voor ze haastige voetstappen dichterbij hoorde komen. Ze kon zijn woede bijna voelen, door de deur heen. ‘Niet weer, het kan niet weer gebeurd zijn’, brulde hij, vlak voordat hij de deur opengooide. ‘Waar ben je, strontwijf?’ kon hij er nog net aan toevoegen, voordat ze de puntige hak van haar rechterschoen in zijn maag boorde. Hij zeeg neer op de grond. Bloed borrelde op langs zijn lippen. Met zijn laatste kracht bracht hij uit: ‘Petra’. Toen was hij morsdood.

Sofie Strubbe
10 2

De fles die eeuwig leven wou

Ik voel een dender terwijl ik door de straat ga. Rustig op en neer schuddend over het asfaltdek. Gehavende grond is niets waard voor dit monster. Ik stel me voor dat goed schudden voor openen zo aanvoelt. Het wegdek moet ondergaan. Ik ben er nog. Meerdere keren vreesde ik te breken. Minstens een barstje te vertonen. Mijn elegante vorm voor eeuwig misvormd. Elk geschud doet mij opschrikken. Zonder inhoud komt alles harder binnen. Dender, dunder, dander. Door de Nationalestraat met het ochtenddauw nog op de stenen voor het Modemuseum. Schud, schud. De café’s en boetieken komen tot leven. Rolluiken schieten wakker zonder te snoozen. De dag begint. Met hen wordt ook de stad wakker. Her en der openen vermoeide ogen. Ze willen niet, maar moeten. Denk ik dan.   Jef en Jos springen van de afvaltruck. Slenterend richting de voetpaden, cirkelen ze hun palmen rond de afvalzakken op de stoepen. In één vloeiende beweging, werpen ze deze netjes in de poep van de afvaltruck. Dat vinden ze grappig, knorrend dat zij het zo graag heeft. Ze spreken over lastige familieleden en imaginaire maîtresses. Geen van beiden erkent de pietluttige armoede van hun fantasie. Het is een in stilte gesloten pact. Ik breng jou niet tot de realiteit en jij mij niet. Samen uit, samen thuis. Jef en Jos slenteren richting de stoep. Hun half kapotte schoenen willen ze niet wegdoen. Ze doen het nog prima. Kakelend over wijven op TV en klojo’s op het cinemascherm, zagen ze zich een weg door de werkuren.   Ik, trillend, lig angstig binnen. Jef en Jos slenterden ietwat geleden mij in één vloeiende beweging van de stoep naar hier. Ik botste naar beneden, mijn verbrijzeling tegemoet. Geheel toevallig, raakte ik geklemd in de hoek. Net boven de graaiende kaken. Jef en Jos zagen me daar niet liggen. Ze dropten meer en meer, zonder mij op te merken. Alles snelde aan me voorbij, maar ik bleef genesteld in de hoek. Ik bleef wachten op een moment. Het moment van mijn val naar boven.   Altijd als ik het wou wagen. Stond Jef of Jos er weer. Was het te gevaarlijk. Waren de graaiende kaken extra hongerig. Ik bleef wachten, nog niet goed durvend. Er komt iets langs. Een andere zoals de monstertruck. Kleiner. Het ding neemt zijn tijd. Zijn moddervette kop geplonsd voor de afvaltruck. Haar kont rekt zich net iets meer open, flirtend met het compacte ding. Ik val spetterpoep-gewijs uit de afvaltruck. De open lucht tegemoet. Vrij. Ik rol verder, in de straat, op de stoep. Verder, de hoek om, met een brede bocht. Ik kan geen dunne bochten nemen. Toch niet iets als ik. Gevormd als een voluptueuze vrouw. Waarom? Dat weet ik ook niet. Iets met vruchtbaarheid, zeker. Is het dat niet altijd. En dan de hoek om.   Laten we even terugdraaien. Terug naar de rust van een glinstering op mijn vorm bij zonsondergang. Waarom viel ik? Wat had het voor nut? Elk ding eindigt in het containerpark, toch? Ik viel omdat ik iets zag. Een foto langs de weg. Een foto van dingen als ik. In een huis, een witte mastodont voor het water. Dacht ik toch, met zwarte accenten. Over dingen die zich na jaren werken ophieven tot kunst. Daar zal ik veilig zijn, bestudeerd door grote, floue figuren. Ze lijken op Jef en Jos, maar toch anders. Ik wil daar zijn. Eeuwig bestaand voor de floue figuren. Ik ga naar de mastodont voor het water.     “Jef?” “Ja, Jos?” “We moeten verder, kaerel.” “Me ni afjoagen, e manneke. Tis ni om ter eerste.” “Lapsjoar.” “Micropenis.” “Wa?’ “Ge het me wel verstoan.” “Was da?” “Was wa? “Daar rolt ne fles over t stroat.” “Stapt dan af en smet diene derin e. Met a gezoag altij.” “Seg, doar wor ek ni voor betoald.”   Ik rol de hoek om. Knullig, val ik in een openstaand gat in de weg. Ik drijf in het water onder de wegen. Soms kom ik langs de plaats voor het afval, de zwart-witte mastodont. Zo dichtbij. Dan drijf ik weer weg met het water. Jef en Jos zijn geen vrienden meer. Jos sliep met de vrouw van Jef. Daar wordt hij niet voor betaald.

Jeroen Meylemans
7 1

De gedachten zijn vrij

Eén boekje heb ik gehouden. Het is niet groter dan mijn hand. De kaft is even oud als mijn grootmoeder was toen ze stierf. Gerimpeld en afgeleefd, de tekenen van vele jaren wijsheid en traditie. Die nu verloren gaat. Het boekje past perfect in de verborgen plooi van mijn handtas. Daar wacht het geduldig in het duister, eeuwig aan mijn zijde. Tot mijn voorzichtige vingers het in stilte openen, een pagina kiezen en het even snel weer wegsteken. Enkel mijn ogen zien wat er geschreven staat, enkel mijn geest registreert de woorden ‘God’, ‘Jezus’ en ‘de heilige maagd Maria’. Ik durf er met niemand meer over spreken. Mijn kokoshouten kruisje heb ik verbrand, zoals de enorme stapel bijbels op de Vrijdagmarkt vorige zomer… In de verte klinkt het gezang vanaf de nieuwe minaret van Gent-Centraal. In het appartement boven mij hoor ik gestommel. Getrouw was ik mijn hoofd en handen, neem ik mijn matje en buig naar de grond. Duidelijk zichtbaar bij het raam, voor de eeuwig spiekende camera’s. Buren die je verraden en controleurs zijn overbodig geworden. Big brother Ali is ever watching. Ik buig me naar de grond en fezel het verplichte gebed. In mijn hart lach ik. Er is maar één God en ik bid tot Hem om de vrijheid van vroeger. Arabisch of Nederlands, gebed blijft gebed. De camera’s leggen mijn bewegingen vast, maar in mijn hart kunnen ze niet zien dat ik de woorden uit mijn grootmoeders Zielebalsem bid.   Lyne Uytterhoeven

Lyne Uytterhoeven
14 0

Huiswerk

‘Come on let it go-oooo, just let it be-eeee, why don’t you be you-uuuu and I’ll be me …’ Hardop zing ik de woorden mee. Ik staar naar het scherm van mijn laptop. Het Word-bestand is één grote grijze massa en als zelfs de oude Griekse beschaving om elf uur ’s avonds niet meer inspireert …Ik kijk op bij de tik op mijn schouder en trek de koptelefoon van mijn hoofd.‘Hé idioot, wat zit jij depri mee te jengelen.’‘Hou je kop, Daan!’‘Ga je mee naar Lucia’s? Rik en Tony zijn er al.’Ik schud mijn hoofd en kijk opnieuw naar mijn beeldscherm. ‘Dit moet voor twaalf uur naar Starings Postvak IN. Je weet hoe hij is.’Ik grinnik als Daans gezicht betrekt. Een zware hand valt op mijn schouder en vol medelijden zegt hij: ‘Man, succes. Maar je komt na de tijd nog wel een biertje doen?’‘Ja misschien, ik heb wat hoofdpijn. Ik laat het nog wel weten.’Daan haalt zijn schouders op. ‘Later, man!’ De deur valt achter hem dicht.Ik zet Shape Of You van Ed Sheeran op minimaal volume en lees wat ik tot nu toe heb geschreven.Als historisch figuur heb ik koning Leonidas I van Sparta gekozen, maar verder dan zijn connectie met de Slag bij Thermopylae en de film 300, ben ik nog niet gekomen. Wie was deze koning? Hoe leefde hij in Sparta? Leefde hij anders dan zijn onderdanen? Wat is de voorgeschiedenis van de slag? Ja, ik heb nog wat werk te doen en ondertussen nog drie kwartier de tijd.   Het is drie minuten voor twaalf als ik mijn bestand upload en naar Staring verzend. Opgelucht droog ik de binnenkant van mijn handen aan mijn spijkerbroek. Niet mijn beste werk, maar ik heb het toch maar weer gered. Om van mijn opgejaagde gevoel af te komen scrol ik wat door Facebook. Er staan verschillende foto’s op van mijn vrienden bij Lucia’s. Ik besluit gauw een douche te nemen en dan ook te gaan.Het warme water is heerlijk. Mijn ledematen worden zwaar en ik gaap. Ik poets mijn tanden en droog mij af. In de spiegel zie ik de wallen onder mijn ogen. Snel stuur ik Daan een berichtje en dan trek ik een schone pyjamabroek en T-shirt aan. Een avondje Netflixen is ook helemaal niet verkeerd, denk ik bij mijzelf. Ik installeer mij met een glas Cola op de bank en start de eerste aflevering van de American Horror Story.   Na een tijdje hoor ik de deur open- en dichtgaan. Ik steek mijn arm in een zwaai boven de bank uit en zeg, ‘Deze serie is echt geweldig Daan, heb jij ‘m al gezien?’Daan geeft geen antwoord.Ik duw mijzelf overeind en reik naar de afstandsbediening voor de pauzeknop. Ruw wordt er iets over mijn hoofd geschoven. Het is pikkedonker. Het materiaal ruikt muf. Hardhandig word ik op mijn buik op de bank gedraaid. Voor ik kan reageren zijn mijn handen bij elkaar gebonden en hoe ik ook mijn best doe, mijn enkels zijn daarna aan de beurt.‘Daan, ben jij dat? Hou op man, dit is echt niet grappig!’Ik hoor schoenen op de houten vloer, maar verder is er geen enkel geluid.Handen grijpen me onder mijn oksels en bij de enkels. Ze tillen mij op. Wild kronkel ik heen en weer, maar het helpt niets. De deur gaat open en dicht achter mij.‘Help! Help, ik word ontvoerd!’ schreeuw ik.Het duurt maar even voordat ik wind op mijn blote armen voel. Opnieuw gaat er een deur open. Onzacht beland ik op een metalen ondergrond, de deur sluit achter mij. Even later start een motor en komt het voertuig, een busje denk ik, in beweging.Wie zijn dit? Wat willen ze van me? Het is niet alsof ik geld heb. Of mijn ouders. En waarom hebben ze mij? Wat heb ik gedaan? Ik doe niet aan drugs, ik drink bijna nooit, ik steel niet, doe niet aan internetcriminaliteit, heb nog nooit iemand vermoord; zelfs nog nooit publiekelijk ruzie gemaakt! Mijn gedachten schieten van hot naar her en ineens denk ik aan Daan.Hij gebruikt wel eens drugs. En hij heeft ook wel eens wiet verkocht. Is hij geld schuldig? Denken ze dat ik Daan ben? Of ben ik onderpand? O, God, waar ben ik in terecht gekomen …Ik haal met diepe teugen adem; in door mijn neus, uit door mijn mond.Ik leef en ondanks dat we al een poosje rijden zijn we volgens mij nog in de bewoonde wereld. De bossen rondom de stad zullen we niet komen. Toch?‘Gaan jullie me vermoorden?’ vraag ik met een onherkenbare piepstem.Na een paar minuten komt het busje tot stilstand. De achterdeuren gaan open.‘Help! Help me dan toch! Ik word ontvoerd! Hoort iemand mij?’Er opent een deur. Een tel later voel ik de hitte op mijn armen. Ik hoor muziek en mensen lachen.Onzacht val ik op mijn kont. De blinddoek verdwijnt en ik sluit mijn ogen tegen het plotselinge felle licht.‘Je zei dat je niet meer kwam.’ Ik open mijn ogen en kijk naar Rik.‘En daar waren wij het niet mee eens,’ zegt Tony naast hem.‘Dus besloten we je maar op te halen,’ sluit Daan af.‘Biertje?’ vragen ze tegelijk.

schaapschrijft
0 0

Bank

‘A zo ne joekel Frans, da kunde gij nie geloven…’ ‘Meent ge dat Gerard?’ ‘Ja, ze zeiden dat ze zoiets nog nooit hadden gezien.’ ‘Echt?’ ‘Echtig en echtig.’Gerard overdreef meestal royaal en zonder verpinken, en bracht alles op zo’n manier dat je niet anders kon dan het geloven. En zeker Frans, die was er altijd mee weg, een simpele goedzak die van al die sappige verhalen hield. Het deed er niet toe of het waar was of niet, verhalen uit de mond van Gerard waren een feest. ‘Normaal geven ze het mee in een plastic potteke om thuis op de kast te zetten.’ ‘Ja da’s juist’ zei Frans. ‘Wij hebben van ons Germaine ook ergens nog zoiets staan.’ ‘En Frans, ge gaat het misschien nie geloven’ en hij stak zijn vinger als een uitroepteken omhoog, ‘maar die van mij hebben ze in een curverbox moeten steken.’ ‘Ga weg Gerard, dat kan toch niet!’ ‘Nee, echt ! Op het hoofd van mijn kinderen.’ ‘Gij zijt toch niet te schatten gij hé.’ ‘Ze dachten daar dat ik schedels of zoiets verzamelde als ze mij met die doos zagen.’ ‘Serieus? Dachten ze da van die galsteen?’ ‘Ik was wel opgelucht dat die smeerlap d’r uit was. Ik was gelijk zeven maand ver.’  zei Gerard, en leidde ondertussen zijn volgende triomftocht in. ‘En afgezien!’ deed hij er met schepje bovenop. ‘De dokter zei dat hij nog nooit zo ne moedigen mens gezien had.’ ‘Ja Gerard, gij zij wel ne sterke mens hé’  zei Frans bewonderend. ‘En Frans, echt, zeker acht man rond mij in die operatiezaal, en alleen voor mij. Die annestiest zat naast mij maar de rest liep gedurig rond.’ ‘En wat deden die allemaal dan?’ vroeg Frans. Gerard ging er niet op in. ‘Ik wou eerst geen verdoving, het zal wel gaan zei ik, geen probleem, maar ze wilden dan toch iets geven, omdat ze zo met mij inzaten. Sympathiek hé?’ ‘Ja, die mannen zijn da gewoon hé Gerard, die doen nie anders.’ zei Frans een beetje naast de kwestie. ‘Maar wat is, Frans, ik zal nu wel een andere manier moeten zoeken om mijn gal te spuwen’ zei Gerard, en hij lachte om zijn eigen grap die hij al voor de vierde keer die week had rondverteld. Zijn vriend glimlachte dunnetjes mee, maar hij begreep het niet echt. Frans was niet zo’n groot licht, eerder een lampje van tien watt. ‘Hoe bedoelt ge Gerard?’ ‘Wel ja hé Frans. Gal, galstenen, de gal is er nu uit, verstaat ge?’ Gerard helde plots over naar links en liet een kanjer van een scheet. ‘Né, die moest er uit’ zei hij voldaan. Frans lette nauwelijks nog op die vettigheden, hij was het ondertussen gewoon. Rochelen, vlak naast naast hem op de grond spuwen waarbij soms iets op Frans’ schoenen terechtkwam, neuspeuteren, gatkrabben, kruisnijpen, hij zag het al niet meer. Frans stond op het punt nog iets te zeggen, maar alweer kapseisde Gerard en liet een tweede harde scheet. ‘Vlieg maar uit schatje, ’t zal je deugd doen. Mij alleszins wel.’ zei hij. Frans zag de ruïnes van Gerards’ voorste tanden terwijl hij zichzelf weer grappig vond, en hij dacht aan wat Germaine als avondeten ging klaarmaken.  

Lode Van Wabeke
39 0

Perfectie.

Het perfecte huis met de perfecte man, de perfecte baan, de perfecte vrienden, de perfecte avond uit. Allemaal in de perfecte stad. Het perfect dagje uit. De perfecte vakantie. Het perfecte popje. A sorta fairytale.   The perfect ABBA-song. De perfecte maaltijd. De perfecte stilte. De perfecte aankoop. De perfecte vrouw. That perfect dress. The perfect perfume. De perfecte kleur. De perfecte vriend. De perfecte snijboon. De perfecte pint. De perfecte lijn. De perfecte jeans. De perfecte huid. The perfect deal. De perfecte kandidaat. Het perfecte kapsel. The perfect lover. Un plan parfait. Un amour parfait. The perfect dream. Une taille parfaite. L’âge parfait. De perfecte prefect. De perfecte perverse prefect. Het puntje op de “i”. When push comes to shove. Al bij al. « Et alors ? » Het perfecte boek. De perfecte toon. Het perfecte licht. Het perfecte uur. Parfaitement à l’heure. Le moment parfait. Het perfecte misverstand. Een perfect alibi.   De perfide minnaar.   “Tu m’as parfaitement compris”, dit-elle les yeux enragés, « tu sais parfaitement ce que je veux dire ». D’un seul mouvement de la main, elle brisa la fenêtre qui donne sur le boulevard. L’air frais de Paris remplissa ses poumons. Elle ressentait que la maison se libérait de ses angoisses, comme l’air qui s’échappe d’un ballon. Devant une telle rage, il ne pouvait que l’aimer. Elle avait retrouvé sa liberté. Elle avait tué son âme. Elle était belle. Elle était libre.                                                            Rien n’est parfait. La réponse serait-elle dans le passé, le plus que parfait ? A Paris on a la réponse parfaite pour tout.                                                                                        « Viens… on rentre ». Il mit ses bras protecteurs et musclés autour de lui. Il commença à pleuvoir. Il commença à pleurer. Dans cet instant parfait, il l’aimait. Il se sentit protégé et réconforté. Cette nuit-là, pour la première fois depuis longtemps, dans les pleurs de ses yeux, il retrouva le repos tant recherché.

Erwin Abbeloos
0 0
Tip

Het interview

Zij mocht als eerste naar binnen, een ongewone toegeving op vaders trots en moeders bemoeizuchtigheid. Of ze blij moest zijn met die plotse aanvaarding van haar meerderjarigheid wist ze niet. Ze probeerde een vaste tred aan te houden terwijl ze door de gang liep. De naaldhakken waarop ze zich voortbewoog maakten het er niet bepaald gemakkelijk op. Had ze toch voor die zwarte bottines moeten kiezen? Nee, die hadden iets militairs, dat kon een verkeerde indruk wekken. Hakken waren de juiste keuze geweest. Toen het tweedehandswinkeltje van het opvangcentrum het rode paar etaleerde, had ze zich de schoenen zonder aarzelen toegeëigend. Ze hadden haar doen denken aan een paar dat ze een blanke vrouw had zien dragen op een filmposter vlakbij het centrum. De assistent die haar begeleidde had breed gegrijnsd toen hij haar ernaar zag staren. In het rode schoeisel zag ze de bevestiging van haar integratie, van de mogelijke rol die ze zou kunnen opnemen in deze samenleving.   Klikklak, klikklak, klikklak.   De geur van oud gebouw had zich vermengd met die van het okselzweet van haar voorganger. Aan de andere kant van een grijsgroen bureau dat zijn gloriedagen vermoedelijk omstreeks de jaren zeventig had gekend, nam de dossierbehandelaar plaats. Rechts van hem zat een vrouw die vriendelijk glimlachte. Zij droeg geen hakken. Had ze zelf toch ook niet voor onopvallender schoeisel moeten gaan? De idee dat die rode stiletto’s haar zouden neerzetten als een te zelfzeker, ja zelfs obsceen schepsel, deed haar opeens toch in angstzweet uitbreken. In haar zomerjurk, daar op die plastieken stoel tegenover haar blauw  gekostumeerde ondervrager, voelde ze zich een overdaad aan kwetsbaar, zwetend vlees: te veel been, te veel borst, te veel voet gemurwd in felrode schoen.    “Wat is uw naam, juffrouw?”   Zei hij nu iets?    “Uw naam, alstublieft.” zei de man opnieuw, het eenlettergrepige substantief overdreven articulerend.   Sherine schrok op.   “Sherine Abd el-Tawfiq Habbal”   “Nationaliteit?”   “Van Syrië, meneer.”    “Waar in Syrië woonden jij en je familie precies?”   “In Damascus, meneer, de hoofdstad van mijn land.”   “In Damascus? En wat denkt u dat er zal gebeuren als u zou moeten terugkeren naar uw thuisstad?”   Een druppel zweet gleed nu uit haar knieholte langs haar kuit naar beneden. Haar keel voelde droog aan. De man in het pak scheen niet te zweten. Hij leek wel een sprekend uniform, standvastig en kalm. Sherine sloeg haar klamme armen over elkaar.     De man herhaalde de vraag    “Ik weet het niet, meneer. Elke dag hoorden wij bommen in de buurt. Wij zouden in gevaar zijn, meneer.”   “Vertel me eens hoe jullie naar België zijn gekomen, Sherine.”   “Mijn ouders, mijn broer en ik namen samen de bus naar Beiroet. Beiroet is in Libanon, niet ver van onze stad. Daar namen wij de bus naar Turkije. We kwamen in een dorp, het was aan zee. Daar moesten we een kleine boot op. Mijn broer wou niet...” Haar stem stokte.   “Hebben jullie nog enig bewijs van die busritten, een ticket bijvoorbeeld?”   “Nee, meneer. De bus in Syrië heeft geen tickets. Mijn vader betaalde gewoon bij de chauffeur vooraan toen wij opstapten.”   “Ok, dus jullie namen die boot?”   Ze knikte kort. Haar oren suisden, iets wat de laatste tijd wel vaker gebeurde. In een poging zich erover te zetten focuste ze haar blik op een schroeivlek in de balatum vloerbedekking.   “Naar de Griekse eilanden, neem ik aan?”   “Naar Kos, meneer.”   Het ruisen zwol aan. Ze werd misselijk bij het vooruitzicht op de rest van het verhaal.   “En wat gebeurde er daar?”   “Daar stierf mijn broer meneer.”   “Wat was de naam van je broer?”   “…” Ze slikte moeizaam.   “Hoe lang bleven jullie in Kos?”   “Een  maand, misschien twee. Ik weet het niet goed, ik had koorts.”   “En daarna?”   “We namen een boot, een grotere deze keer, opnieuw was het donker. Ik was bang, meneer. We waren met veel. We waren met heel veel en we reisden naar Athene. Daar ontmoette mijn vader Jamaal. Hij kende veel mensen. Hij heeft ons geholpen.”   Het suizen was intussen zo luid geworden dat ze moeite had om de dossierbehandelaar te horen. Ze had erop aangestuurd dat een tolk niet nodig was om te tonen dat haar Nederlands al een behoorlijk niveau had bereikt. Nu wou ze dat ze de vragen op zijn minst een tweede keer had kunnen horen, in welke taal dan ook.   “En daarvoor vroeg hij geld in de plaats neem ik aan?”   “Mijn moeder betaalde, meneer. Hij was een goede man.”   “En waar bracht hij jullie?”   “...”    “Jullie kwamen niet in een keer naar België, neem ik aan? Via welke landen zijn jullie gereisd?”   Zwarte cirkels dansten voor haar ogen terwijl er in haar hersenen nerveus naar de schakels voor haar spraak werd gezocht. Alle bloed dat daarvoor nodig was liet haar gezicht bleek en bezweet achter.   “Mijn broer is in Griekenland.”   “Sherine, kan je me vertellen via welke landen jullie zijn gevlucht?”   “Nee, meneer.”   Haar bewustzijn capituleerde en het plakkerige, zwetende lijf dat haar net nog zo in de weg had gezeten zeeg neer bij de schroeiplek op de grijsgroene vloer.

Fien
25 1

Fee

Die dag werd Fee voor het eerst geboren. Met wakkere oogjes keek ze de wereld in. Het was een heldere winterdag, binnen snorde de houtkachel.   Zo stond het beschreven in het eerste van een eindeloze reeks schriften die haar moeder had volgeschreven. Maar zo vredig als haar fantasie, was het leven van Fee niet.   Het pesten begon toen alle kinderen allang spijkerbroeken en T-shirts droegen en Fee nog steeds poezelige jurkjes. Ze moest vechten om te overleven. Haar jurkje rafelde en zat vol winkelhaken. Haar moeder noemde haar Fee Forza en nam naald en borduurgaren ter hand om de littekens dicht te stoppen met kleurige bloemetjes. Fee zelf voelde geen enkele kracht. Ja, ze won altijd, ze kon iedereen aan. Ze had simpelweg geen andere keus. Maar van binnen was ze niet meer dan een lusteloze lintworm.   Haar moeder schreef en schreef, maar vergat te kijken hoe de geliefde dochter opgroeide tot een puberende punk. Fee vocht verder. Ze vond haar weg in de wereld van harddrugs en dacht dat dit het was, het leven. De donkere kringen onder haar ogen camoufleerde ze met zwarte schmink. Piercings verhulden de verminkingen. Ze liet zich Eef noemen door haar vrienden die geen vrienden waren. Haar moeder beschreef haar liefelijk als Zwarte Fee. Eef zwierf door het leven waarvan de dagen korter en de nachten langer werden. Haar moeder bevorderde haar tot Koningin van de Nacht, en vroeg zich nooit af waarom er altijd een waas om Fee’s maan hing.   Op de kortste dag van het jaar, drijft er een lijk in het donkere water van de sluis. Eef haalt de stapel schriften tevoorschijn. Ergens moet iets staan dat haar een klein beetje hoop kan geven. Een zinnetje, één woord desnoods. Een detail waaruit blijkt dat haar moeder toch iets begrepen heeft van de werkelijkheid waarin Eef leefde. Schrift na schrift, geen enkele aanwijzing. Wel schrijft zich tussen de regels door een andere werkelijkheid. Die van haar moeder. Als een ontveld serpent, scheurt Eef de blaadjes uit de schriften en stopt ze in het apparaat. Buiten hangt een lage mist. De shredder schrokt. 

Lien van Horen
0 0

Dankzij de bib

                                                  Dankzij de bib.         De Bib: je mag er mij in opsluiten. Ik zweer het je: ik geef geen kik!       Stel, ik zit in de leeshoek “Vrouwland” van Rachida Lamrabet te lezen. Dan steek ik als het ware, samen met Younes, de zee over en vergeet ik plaats, tijd en ruimte. Dat was al zo als kind. Dankzij de bib had ik van verhalen en boeken leren houden en geregeld kroop ik met een leesboek onder mijn bureautje en beleefde elk wonder mee met het meisje met de zwavelstokjes. Later kreeg ik een standje van mijn moeder omdat ik niet kwam, toen ze riep. “Sorry, mama, ik heb je niet eens gehoord. Ik was in de hemel!” moest ik bekennen. Mama schudde het hoofd: “Raar kind”, zal ze stellig gedacht hebben. En raar ben ik nog steeds, wanneer ik in een boek verzeil.       Ik vecht dan mee tegen de wilde zee, word mee naar de bodem getrokken. Verdrink ik in het donkere water? Even denk ik echt dat het gebeurt maar het is de bibliothecaresse, die het licht uitknipt en de deur achter zich sluit. Hier zit ik dan: opgesloten in de bib. Maar geen nood: niemand wacht op mij. Ik zoek in mijn tas naar mijn pillamp en flesje water, neem een slok en begin de rekken af te gaan. Ik heb de hele nacht tijd, wat een luxe!      Hoe men papieren bloemen maakt, hoe men echte rozen snoeit, welke plaatsen men best in Egypte bezoekt en wat men moet doen tegen rugproblemen. Dankzij de bib kom je het allemaal te weten. Als kind dacht ik echt: ik lees alle boeken uit de bib en dan weet ik alles. Zo simpel is dat! Maar nu, zoveel jaren later, besef ik dat het leven te kort is en de harde schijf in mijn hoofd te klein om dit alles op te slaan! Maar bij de romans, geklasseerd van A tot Z, word ik pas echt stil. De grootste bewondering heb ik steeds gekoesterd voor mensen die dat kunnen: schrijven wat ik voel. Ze kennen mij niet eens en toch lukt het hen een voor mij herkenbaar verhaal te verzinnen met emoties, die ook ik doorleef. Schrijfster worden, is dan ook lang een droom geweest en ik ben dus best wel fier dat er ten minste enkele kleine boekjes van mij in de rekken staan.      In deze bib wordt blijkbaar ook voorgelezen, want er hangen foto’s van luisterende kindjes en van de snuitjes valt af te lezen of het voorgelezen boekje vrolijk, spannend of misschien wel eng is. Wat mooi toch dat ze, dankzij de bib, zo mee kunnen opgaan in een verhaal, hun fantasie gebruiken en van het geschreven woord leren houden!     Ik moet alleen zorgen dat ik hier niet opgesloten raak op een woensdag, want dan kan het hier leeskring zijn. Vooral als de lezers het oneens zijn over de beoordeling van een boek, wordt er met veel animo gediscussieerd. Geloof me, ik kan het weten want, dankzij de bib, ben ik ook lid. Maar vandaag zit ik hier goed. De titel “Vrijheid”, een boek van Jonathan Franzen intrigeert mij. Ik begin er in te lezen, zak met het boek op mijn schoot neer en leun tegen het ijzeren rek. Hoelang? Geen idee! Maar als ik, net als Patty, de hoofdfiguur uit de roman, mij verkleumd van de kou voel, hoor ik iemand de bib binnenkomen en de trap opgaan. Ik slip naar buiten. What a night! Dankzij de BIB – zou dat de afkorting zijn van Boeken in Ieders Bereik? – droomde ik mij een wondere tijd.

Hope
0 0

Rust

Het was nu al de derde keer in korte tijd dat hij zijn auto niet onmiddellijk op de parking terugvond. De laatste maanden waren er steeds meer van die dingen geweest, een soort permanente verstrooidheid die zijn hoofd binnentrok. Thuis kon hij bijvoorbeeld minutenlang voor de deur blijven staan, tastend in zijn zakken, op zoek naar sleutels die voor de zoveelste keer niet te vinden waren. Of hij liep op het voetpad en wist plots niet meer naar waar hij op weg was. Het samenspel van geheugen, chronologie en details dat vroeger moeiteloos kon worden opgeroepen, dat raderwerk draaide niet meer naar behoren. Onlangs maakte hij zich de bedenking dat zijn bestaan het laatste jaar op een kies leek die langs de buitenkant wel intact bleef maar sluimerend van binnenuit werd verwoest. Meteen nadat hij de huissleutels binnen zijn gezichtsveld op tafel had gelegd zette hij zich neer en bekeek het schrift.  De aankoop ervan was een poging om alles op orde te zetten, een leidraad te vormen tegen de vervreemding die zich stilaan van hem meester maakte. Alles wat van belang was geweest in zijn leven moest worden genoteerd, het zou hem helpen een en ander klaarder te zien. Hij zou dan beter begrijpen waarom dat onwerkelijke feit uit het verleden het heden zo vorm is blijven geven. Hij trok een kantlijn en schreef in een handschrift dat bij zijn leeftijd pastte. In de rechterbovenhoek noteerde hij de datum, op een manier zoals hem dat hem vroeger geleerd was, met horizontale streepjes tussen de cijfers. Onder de bal van zijn hand lag een stuk roze vloeipapier, een vilten mozaiek van kleine en grotere inktvlekken die bij elke handbeweging trouw over het blad meeschoof. De eerste avond schreef hij drie uur na elkaar. Niet zonder enige moeite reconstrueerde hij gebeurtenissen en herinneringen. Hij had het lastig met data en haalde familielijnen door elkaar. Tegen alle verwachtingen in schreef hij meer over zijn vader dan verwacht, en vertelde uitvoerig hoe hij door een infectie een been kwijtraakte nadat iemand per ongeluk op het land een zeis in zijn onderbeen sloeg. Hij beschreef diepgaand het dorp waar hij opgroeide, zijn jeugd en zijn vriend Paul Bosschaert waar hij van kleinsaf mee optrok, Paul die meer lef dan hersens had. Ze waren onafscheidelijk en vertrokken op achttien jaar naar de mijn, samen met nog andere jonge roekeloze kerels, gelokt door avontuur en geld. Regelmatig masseerde hij de kramp uit zijn handen en vingers, hij was het niet meer gewoon zoveel te schrijven. De laatste bladzijde las hij nog eens na, en schoof een memoblaadje dichterbij dat naast een medicatiedoosje voor hem op tafel lag. Onder elkaar stond opgesomd:   lichten uitdoen achterdeur op slot enkele vlokjes aan de goudvissen ma-woe-vrij   Deze geheugensteuntjes hielpen hem, maar maakten hem ook ongerust omdat ze stilaan niet meer het gewenste effect hadden. Hij vergat ze te lezen of te schrijven. Soms hing hij tergend lang boven een vierkantig stukje papier met alleen maar een blanco gedachtengang. De vierde dag, het schrift was halfvol, kwam het deel waar niet aan te ontkomen viel. Het moest nu maar eens gebeuren, maar zoals altijd was de eerste reactie vluchten, het over iets anders hebben, boodschappen gaan doen, het schrift dichtslaan. Maar als hij de vrede wou vinden waar hij al die jaren vergeefs had naar gezocht, dan was er geen andere weg. Het op papier stellen, voorlopig enkel voor zijn ogen bestemd, zelfs dat scheen hem een onoverkomelijke opdracht. Ironisch genoeg had hij voor dit deel niet het minste last van geheugenproblemen. Als hij er in zou slagen het neer te schrijven, dan zou misschien de droom ophouden waar varianten van eenzelfde thema hem regelmatig teisterden : hij staat naakt op het dorpsplein, zijn handen te klein om de schaamte te bedekken, en op elke hoek galmen grote luidsprekers die zijn bedrog wereldkundig maken. Nagenoeg iedereen is toegestroomd wanneer hij als bedrieger wordt ontmaskerd. In nachten waar de droom werkelijk geen genade kende, ging daarbovenop nog een geluidswagen met dubbele megafoon door de omliggende dorpen. ‘Luister mensen, je gelooft jullie oren niet!’ Hij schudde zijn hoofd in zijn handen en probeerde de draad van het verhaal weer op te nemen.   “Misschien ben ik vriend met hem geworden omdat ik op de een of andere manier hoopte dat iets van hem op mij zou afstralen. Een glimpje durf maar, of een kooltje vuur uit die ogen was voldoende, daar zou ik al tevreden mee zijn geweest. Alles was voor hem zo evident, leven zo vloeiend in hem aanwezig, er was niets dat haperde. Ik was de stille, de bedachtzame, de sul. Ik kon mij alleen maar dagelijks vergapen aan zoveel zelfbewustzijn. En hij wist het, de lefgozer, en de meisjes ook. Zelfs als we aan het begin van onze werkdag klaar stonden om af te dalen en hij aan zijn altijd fraai geknoopte zakdoek rond zijn nek zat te frunniken, zelfs dan leek het of daar beneden nog meisjes op hem stonden te wachten.”   Hij zat al enige tijd op zijn stoel met het schrift voor hem. Vol aandacht keek hij naar de lijnen die zich vulden, zijn hand was het enige wat bewoog. Hij sloeg een blad om, legde zijn hand als een presse-papier op het vloeipapier en schreef verder.   "Het was na een vroege dienst. Vuil en vermoeid klommen we in de kooi, met onze schoofzak leeg achter ons aan. Terwijl we schuddend en rammelend de zes minuten durende tocht naar boven aanvatten was Paul alweer onvermoeid aan het praten gegaan. Hij kletste altijd maar door die kerel, zijn mond stond nooit stil, het enige wat hem kon overstemmen was de herrie van onze drilboren. Hoe hoger de kooi omhoog klom, hoe meer de broeierigheid plaats begon te maken voor koele en zuivere lucht. Op een zeker moment, ik zag de kleine lichtcirkel en de metalen constructie van de schachtbok boven ons groter worden, zei hij : ‘Vanavond zie ik Esther’. Dat was het laatste wat ik ooit uit zijn mond had willen horen, en terstond haatte ik hem om wat hij had gezegd. Zijn ogen lagen als vuurtorens in die zwartgeblakerde kop, en wat ik er in las vervulde me met weerzin. Die paar minuten nog dat we dicht tegen elkaar aan stonden gepropt waren ondraaglijk.  Ik deed mijn ogen dicht, onderbrak zijn geleuter met een geveinsde hoestbui en keek naar het diepe zwarte gat onder me. Iedereen, maar niet Esther. Gelijk wie, maar niet zij. De week daarop, ik geloof dat het een dinsdag was, een doodgewone werkdag, daalden we zoals gewoonlijk met vierentwintig kompels af en gingen aan het werk. Paul en ik werden galerij vier ingestuurd en deden verder op de plaats waar de vorige ploeg was opgehouden. Kolenwagons raasden naast ons voorbij, hels knarsend in de met grafiet volgeraakte sporen. Na al die jaren herinner ik mij alleen nog een diep gegrom dat uit de buik van de aarde leek te komen, en die mijn laarzen deed trillen als een koude dieselmotor. Dat weet ik nog goed. Het was bijna niet waar te nemen, maar luttele ogenblikken erna drong een hoog gesuis mijn oren binnen en een seconde later knapten steunbalken als lucifers en vielen elkaar broederlijk in de armen. Een dikke ondoordringbare wolk begon jachtig de wanden van de schacht af te tasten en rolde voor zichzelf een zwarte loper uit, en voor ik goed en wel terug rechtstond sloeg een walm van vochtige warme klei me in het gezicht en bleef knarsend tussen mijn tanden achter. Het smaakte raar genoeg zurig. Ik kon geen hand ver meer zien. De schel ging in de verte als een gek tekeer en ik besefte dat het menens was. Alle geluid kwam nu gedempt door, als roepen onder water, zo dik, vuil en vochtig was de lucht. Zelfs het paniekerig schreeuwen werd tot niet veel meer dan fluisteren herleid. Onze voorman ratelde schor de eerste namen af die in zijn hoofd opkwamen. Van Boxstael! Coekaerts! Van Landeghem! Melden ! Antwoorden godverdomme ! We moeten hier weg hoor je? In die lucht houden we het niet lang meer! Ringoot ! Antwoord dan toch klootzak ! Was Ringoot mee vanmorgen, ja of nee ? Het was niet efficiënt wat de man deed, maar het was menselijk. (Hij is nu al verscheidene jaren dood, aan stoflong, daar waren we na onze pensionering met ons allen heel solidair in). Met vierentwintig ondergingen we het geraas en riepen door elkaar tot onbedaarlijk hoesten ons het zwijgen oplegde. We waren op weinig voorzien maar deden wat we konden. Hoofdlampen schenen als zwak maanlicht, onwillekeurig lieten ze de radeloosheid van heel de onderneming zien. We volgden persluchtleidingen van drilboren en nog andere aanwijzingen waar makkers aan het werk waren en op die manier konden terugvinden. De meeste waren gekwetst, van wie sommige ernstig, en de eerste twee uur hadden we drie doden van onder het puin gehaald. Verbeke ! Ben jij dat Verbeke? Zeg iets man! Ik ben het! riep ik gesmoord met een zakdoek voor mijn mond. Ik ben ok ! Maar meteen begon ik weer te hoesten nadat ik brokken spuug en andere viezigheden omhoog had gerocheld. Hoe zit het daar bij jou? vroeg de voorman. Was Bosschaert niet bij je? Ik antwoordde niet. Bosschaert? Waar is Bosschaert, Verbeke? brulde hij opnieuw, en ik herkende de man niet die over zijn schouder hing te zieltogen. Ik had de persluchtleiding gezien die naar Paul zou leiden, maar ik ondernam niets om ze vrij te leggen. En ik had er geen moment aan gedacht om het wel te doen. Dat is het eerlijkste antwoord dat ik kan geven.”   Hij hield op met schrijven en las die laatste woorden wel honderd keer opnieuw, alsof het volstrekt nieuw was wat er stond, iets wat hij zelf nog moest beginnen geloven. In de tuin zag hij de wind door een plataan gaan die met zijn armen gastvrij blaren uitstrooide.   “Het was sterker dan mijzelf. Over brokstukken struikelend klom ik de schacht uit, vervoegde de rest op het gehoor en ondersteunde iemand van wie ik maar veel later te weten zou komen dat het Pacot was geweest. Na al die jaren huiver ik nog steeds om de vanzelfsprekende manier waarop ik met mijn helm tegen die van de voorman stootte, zijn hoofd vastgreep en zijn oor inriep:   ‘Niemand meer in vier ! Ik ben de laatste!’ We voerden gewonden af en brachten ze naar de kooi. De dichtheid en de ondertussen ondraaglijk geworden warmte vergden het uiterste van ons, en ik bewonder vandaag mijn makkers nog steeds om zoveel onbaatzuchtigheid.  We wisten het toen niet maar kwamen negen man tekort nadat de laatste was boven gehaald, badend in het licht van drie grote schijnwerpers die het gapende gat belichtten waar rook uitkwam.  Zwaailichten gaven de verzamelplaats aan de loods een macaber aanzicht terwijl we liggend op een brancard niets anders dan helder bloed, slijm en etensresten uitkotsten. Op de herdenkingsdienst twee weken later keken mensen ons met ontzag aan, als porseleinen beeldjes die extreme omzichtigheid vragen. Ik walgde van mezelf wanneer ze trots en bewonderend zo sluiks naar ons keken, en ik voelde tot op het bot de verdorvenheid van dat valse heldendom. Zoals zo vaak keek ik naar de grond en inspecteerde mijn schoenen. In die verpletterende sfeer kwam onverwacht Esther naast me staan, ik dacht dat het toeval was maar dat was niet zo. Ze had me gezocht. Met haar bruine verende krullen die ik overal ter wereld zou herkennen stond ze plots voorzichtig glimlachend naast me, en tijdens de preek van de kapelaan haakte ze ongezien haar pink rond die van mij en bleef strak voor zich uitkijken. Ik heb het haar nooit verteld. Het was onbeschrijflijk wat er die dagen door me heen ging, maar er was niemand ter wereld die ik meer wou dan Esther, dus bedolf ik alles onder, mee met de rest.”   Het was al lang donker wanneer hij met schrijven ophield. Hij deed de achterdeur op slot, liet een peertje branden in de hal en gaf de goudvissen een extraatje. Een voor een nam hij de pillen uit het doosje, en met een beetje water gooide hij het hoofd een paar keer achterover. Hij had nog enkele minuten. Hij bladerde het schrift nog eens door, las hier en daar een stukje, glimlachte soms, en legde het tenslotte open op de laatste, half blanke pagina. Heel traag trok hij een streep onder de laatste zin, zijn gezicht ernstig maar opgelucht. Het was voorbij. Hij deed het schrift dicht en legde het vloeipapier en de pen als een sluitsteen erbovenop. Hij ging op bed liggen en sloot de ogen. Het was voor hem een verademing geweest wanneer hij daarnet, als laatste zin, de aanhef van zijn lievelingspsalm had neergeschreven, woorden die hij altijd prevelde wanneer hij het ‘s nachts benauwd kreeg, wanneer angst met overtuigde kwaadaardigheid de lucht uit zijn borst kwam drijven:  ‘Uit de diepten roep ik tot U Heer, kom mij te hulp.’    

Lode Van Wabeke
0 0