Zoeken

Een vreemde reflex

De professor keert zich naar zijn studenten. In een poging om zijn bordschema te verduidelijken opent hij zijn mond. En dan gebeurt het. Een indringer pakt het strotklepje op snelheid. De man hapt naar adem. De haartjes in zijn luchtpijp krijsen het uit bij het vaststellen van de ongenode gast. Elektrische impulsen flitsen door zijn zenuwvezels, worden chemisch doorgegeven van synaps naar synaps, van insnoering naar insnoering om dan weer elektrisch  op weg te gaan naar het centrale zenuwstelsel. De reflexboog staat gespannen, zijn nekspieren ook. Aan zijn slapen verschijnen wild pulserende aders. Achter het nalatige kraakbeenklepje klappen zijn stembanden spastisch open en dicht. “Hukh, ukh, kh” brengt hij uit. Een traan rolt over zijn wang.   De hoest is een reflexmatige explosieve uitademing die ontstaat bij prikkeling van de luchtwegen en deze reinigt van slijm en vreemde voorwerpen. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de enkelvoudige kniereflex is de hoestreflex complex van aard. Bij de receptie van een sensorische impuls –de prikkeling van het slijmvlies in de luchtwegen - wordt een signaal doorgegeven via afferente zenuwvezels naar het ganglion, een bundel zenuwcellen naast het ruggenmerg. Van daaruit worden twee soorten efferente zenuwvezels aangestuurd die de reflex in gang zetten. Complexe reflexen zijn langzamer dan enkelvoudige, er ontstaat een korte tijdspanne tussen receptie en reflex. Zij worden derhalve ook wel vreemde reflexen genoemd.   Wat volgt is een briesende luchtstoot die zich met een kracht van jewelste en een vlaag van kleverig slijm de ruimte in stort. De professor kijkt beduusd naar het snot op de tafels van zijn studenten op de eerste rij. In het midden plakt een zwart schepseltje met poten. “Excuseer” herpakt hij zich. “Er zat een vlieg in mijn keel. Ze is eruit nu.”

Fien
46 1
Tip

Herder

Wouter had haar aangeraden het huis te verlaten op een moment dat er niemand thuis zou zijn. Daaruit had ze afgeleid dat haar eigen aanwezigheid in het huis reeds niet meer als thuis zijn beschouwd werd. Nu stond ze naast de auto en steunde met één hand op de klep van de laadruimte, waaronder haar reiskoffer en een paar draagtassen gepropt zaten. Op de achterbank stonden verhuisdozen en op de passagierszetel vooraan stond haar paspop met de afgeschroefde poot ernaast.   Ze keek naar het huis. Telkens ze ergens wegging, keek ze achterom. Het was een gewoonte die ze zichzelf had aangeleerd nadat ze in haar studententijd een geliefd jasje op de trein was kwijtgeraakt en had gezworen dat zoiets niet meer zou gebeuren. Een verlies was niet iets dat je overkwam, daar was ze sindsdien van overtuigd geweest. Het was het gevolg van nalatigheid, een gebrek aan karakter.   Tot haar ergernis zag ze dat ze vergeten was de voordeur te sluiten. Haar hand greep in haar broekzak naar de sleutel, maar in haar benen kwam geen beweging. Waar had ze ook weer gehoord dat vergeten een vorm van onbewust beslissen was? Terwijl ze de sleutel doorheen de stof van haar jeans in haar been duwde, klonk vanuit de hal plots het voorzichtige tikken van hondenpoten. Het was de oude Border Collie, die in de deuropening ging zitten en haar aankeek.   Plotseling kwam haar een vroege ochtend in de lente voor de geest, jaren geleden, waarop ze de meisjes te voet naar school had gebracht terwijl de hond vrolijke cirkels om hen heen rende. Wouter was naast hen komen lopen met een vuilzak in zijn hand. Halverwege de woonwijk was hij de straat overgestoken om de zak in een container te gooien.  De hond was hem meteen gealarmeerd achterna gerend, en had alle trucs van een herdershond gebruikt om Wouter weer te doen omkeren. “Zie je dat?” had ze de meisjes gezegd. “Dat is wat collies doen. Die houden de kudde bij elkaar.”   Ondertussen was de hond gaan liggen, met zijn kop op zijn poten, zijn blik nog steeds onafgebroken op haar gericht. Ze hoorde hem zachtjes janken. “Het spijt me, ouwe jongen,” zei ze. Met trillende handen maande ze de hond weer naar binnen en sloot de deur.      

Kathleen Verbiest
59 0

Krijsen in de knop.

  Dit is niet het verhaal van foute momenten. Dit is het verhaal tussen de regels. Het speelt zich af ergens in een onbestemde tijd, waar niets is wat het lijkt en de hoofdrolspelers niet weten dat ze hoofdrolspelers zijn, in een blijspel, waar drama en lach elkaar in sneltempo de das om doen. Jij was jij en ik was ik. Dachten we. Ik leerde je kennen op een moment waarop de kosmos zich gedroeg als een balsturig en onwillig kind. Eén dat snoep uit de kast wil en dan toch maar een appel eet, gewoon om zijn ouders te horen zeggen: “Je weet niet wat je wil.” Het kind weet het altijd. Het kind wil kunnen kiezen, op het moment dat de keuze voor zijn neus staat. Dat is wat het kind altijd doet. Kind zijn. Zonder daar veel zwaarte aan te hangen. Kiezen. Niet kiezen. Geen honger hebben en toch eten. Goesting om te proeven van wat er voor zijn neus staat. De kosmos laat zich niet vangen aan wetten. De kosmos doet wat de kosmos doet. Zorgen voor entropie en chaos in de kop. Dat is waar de kosmos is uit ontstaan. Botsing. Een harde kraak op het wezen van de tijd. Het moment, en dan weer verder. De man en de vrouw botsen. As it will ever be.   Ik leerde je kennen. Ik leerde je kennen op een moment dat mijn leven even een aaneenrijging was van gebroken harten, op een moment waarop de dagelijkse routine bestond uit ontwaken, koffie, eten, dut, koffie, eten, met daartussen wat vrolijk getik en gestolen momenten van waardeloos niksen. In stilte en gewauwel. Wat jij toen uitvrat en welke hoogtes en laagtes je doorging, daar heb ik geen flauw idee van. Je sprong en viel, racete en knalde, brak harten en koos voor schaamhaar. Je koos voor trage groei. Je koos voor tegen-de-natuur-in. Je koos voor het moment waarop de man in je leven kwam. Die man zou alles veranderen. Maar je wist het nog niet. Hij kuste je, tegen zijn normaledoen in, en daar begon het. Het verhaal.   Ik leerde je kennen. Ik leerde je kennen als snelle denker en spiritueel vat. Ik leerde je kennen in je gulle lach en via de zachte zee in je ogen. Ik leerde je te zien, door de drukte heen. Ik leerde niets wat ik nog niet wist of gezien had. Ik zag je staan. Het waren momenten van stille ontroering, momenten van herkenning en vreugde in de knop. Dit is niet het verhaal van verloren momenten. Dit is niet het verhaal van sneller en traag. Dit is het verhaal waarop alles anders wordt. Dit is het verhaal waarin ik je zie, hoor. Waarin ik je hoor en voel. Hoor vragen en zie goochelen met hekserige wijsheid. Het verhaal waarin de rollen even omgekeerd zijn.   De man luistert. De man luistert goed, maar hoort niet alles. Hij hoort vragen, luistert naar besognes van het hart. Hij keert terug naar de stilte van zijn hol, om doorheen de talloze woorden en de drukte van de dag het verhaal te ontwaren. Waar is de vrouw mee bezig? Wat houdt haar werkelijk bezig en wat wil ze doen? Hij hoort haar zeggen dat ze snel gaat, dat ze voortdurend luistert naar wat de maan haar opdraagt, dat ze als een raket leeft, dat ze dit en dat ze dat. Dat ze als honderd honden wil racen tot de meet nog voor het konijn vertrokken is. Over de trouw aan haar vader. Over dat alles nu moet, want morgen kan het gedaan zijn. De man luistert, steeds met grote oren, naar het boeiende verhaal. Hij slaat haar gade, die vrouw met kind. Het kind dreint en wil een ijsje. Het kind dreint en wil een ijsje. Het kind dreint en wil een ijsje. Maar ze krijgt het niet. Niet dat, maar wel een ander. Ijsjes zijn ijsjes. Mijsjes altijd mijsjes. De vrouw is het kind. Het kind is de vrouw. De oude wijze dame zit te lachen aan tafel.   Wie ben jij? Is de vraag die de vrouw vaak stelt. De man gedraagt zich speels, en is wispelturig. Hij wentelt zich in nieuwe aandacht en krijgt zijn hart niet opgestart. Zet twee stappen en één terug. De man heeft paden bewandeld. Het slijkt hangt aan zijn broek. Ze vindt de man erg leuk, maar de man is niet helemaal mee. De man vindt de vrouw aantrekkelijk, grappig, slim en mooi. Ze zegt vaak rake dingen, maar misschien ook soms zomaar wat. Wat wil ze dan? Slapen. Hangen. Liggen. Vrijen. Sexen. Lachen. Koken. Niet drinken. Nooit drinken. Eten. Gulzig zijn. Inkten. Maken. Spelen. Huilen. Ontroeren. Tussen de tik van de wijzers door.   Dit is het verhaal van de vrouw die wou. Het verhaal van de vrouw die wou springen, vanaf het eerste moment. Het is het verhaal van de vrouw die altijd doet en nimmer omziet. Het is het verhaal van de vrouw die de bakens uitzet en zegt wat er gebeurt. Dit is het verhaal van de vrouw die niet gelooft in niet volgen. Die gelooft in dat ene kansmoment. Waarop ze zegt dat het nu is en niet morgen. Dat ze vraagt waar gaan we heen. Dat ze kiest om snel te delen, niet te talmen en te doen. Dat is waar, zegt de man. Maar de man zegt meer. Dat het gaat om verstilling en geen controle, meegaan op zijn flow. Dat de angst voor iets anders niet leidt tot hartzeer. Dat eerst willen vertragen met de groei van pubishaar, niet rijmt met kiezen voor veiligheid omdat traag rauw aanvoelt. Dat situatie en controle niet echt hoeven, en bescherming evenmin. Omdat de man echt heeft gekozen. Dit is het verhaal van de vrouw die haar hart op slot deed, omdat de man haar niet wou volgen. Dit is het verhaal van de man die zijn hart opende, omdat de vrouw hem wel kon volgen. Dit is het verhaal van de vrouw die moest helen, traag omdat de tijd het vroeg. Dit is het verhaal van de man die mee wou helen, omdat zij het vroeg. Dit is het verhaal waarin de aanzet werd geschreven, met bloed tegen de muur. Het verhaal van overgave, van kwetsen en tinctuur. Dit is een verhaal zonder einde, een parabel in de knop, over hoe andere paden – en paarden in galop – niet ho zeggen en zeker ook geen stop. Een verhaal van open geesten, en niet weten wat gedaan. Over iets anders, nu. En dat zie je er ook aan.

Adelin Perdu
0 1

MISS CAMPING LA FLORIDE

Wij lazen in de krant dat een voormalige tv omroepster een boek had geschreven waarin ze aankondigde dat ze al meer dan 25 lentes was, vooraleer ze haar eerste orgasme kreeg en sindsdien masturbeert ze dagelijks. Ze schrok van de negatieve reactie op haar ontboezemingen en reageerde geschokt met de vraag “hoe preuts we eigenlijk geworden waren”! Preuts? Wie zit er nu op zo’n informatie te wachten, wie wil weten waar en hoeveel keer Eva gevingerd heeft? Zulke verklaringen horen toch niet in de krant thuis, maar in een weekblaadje voor overgangdames en roddeltantes! Bij een Brugs firmaatje kan je kuisvrouwen en -mannen inhuren om half naakt je tapijten te komen stofzuigen. Voor enkele euro’s meer gaat er wat meer lingerie uit en komen de poetshulpen met hun gat omhoog je plinten afstoffen. Binnen een jaar of vijf gaat de #metoo beweging hier weer een vette kluif aanhebben! Nu ben ik zelf een kind van de zestiger jaren, iemand die mee als eerste haar bh over de haag zwierde en met de pil, de condoomloze seksuele revolutie inluidde,  maar ik vraag me nu meer en meer af, wanneer is de mensheid zo plat en ongegeneerd geworden. Verschieten wij dan, dat de Midden Oosten nieuwkomers in Europa, schrikken van al dat ombeschaamd etaleren van bloot vlees en onze totale ongeremde seksuele omgangstaal? Vinden wij het nog gek dat zij opteren voor hoofddoekjes, sluiers, boerka’s en Sharia- wetjes? Ook hier op het strand  ligt er zo’n overjarige pépé te zonnen terwijl hij zijn zwembroek onder zijn kont getrokken  heeft. Soms loopt hij langs de vloedlijn te paraderen, in zijn blote poepert en zijn zwembroek die als een omega letter over zijn flierefluiter hangt te bungelen. Soms voel ik de neiging hem toe te roepen: “Trek die boel nu maar naar omhoog, want niemand wordt nog heet van zo’n twee oude gerimpelde chocolade bruine platte kadetten!” Ik vraag me ook af voor wie hij dit toneeltje dagelijks opvoert. Toch niet voor zijn madame, die naast hem ligt te zonnen en die er uit ziet alsof er een airbag veel te snel in haar badpak afgegaan is. Misschien wou hij wel naar de nudistencamping, maar stelde de mevrouw haar veto, omdat ze zich niet meer zo lekker zou voelen, om met al haar vergaarde overgangsvet, tussen die zonnende naakte lijven rond te denderen. Het koppel is, volgens de nummerplaat op de camper van de regio Parijs en misschien zit er daar in één of ander arrondissement wel een snol nagelbijtend op meneer zijn  terugkeer te wachten. Wat een rentree kan hij dan maken als hij haar dan kan vragen het witte stukje vlees te zoeken! Het is eind september en op de camping zitten er alleen nog oudere seniorentypes. Soms stel ik mij de vraag, wanneer sommige spiegelloze oudere seniorendames zouden inzien, dat het voor iedereen appetijtelijker zou zijn als ze hun lichamen in een strak badpak zouden steken. Laat toch een beetje aan de verbeelding over in plaats van royaal met die blubber- cellulitis- buiken over je bikinibroek rond te zwaaien en met je pompoentoeters of muggenbeettietjes ongegeneerd topless zwierend over het strand te flaneren. Wanneer besef je dat je dit niet meer moet doen? Het is eind september en een nieuwe soort kampeerders komt de camping opgedraaid. De campergeneratie, die met hun één, twee of zelfs drie honden niet meer welkom is in de hotels. Daarom huren of kopen ze een megagrote camper en zetten daarnaast een tentje op voor de roedel keffers. Hun fietsen worden vooraan en achteraan uitgerust met een hondenmand met daarover een soort gevangenistraliewerk zodat ze de blaffers ongestoord mee kunnen nemen op hun fietstochten. Soms hangt er achteraan zo’n  kinderfietskar, waar ze zo’n twee piepende poedels in meesleuren. Vermits ze met hun gigantische campers bijna niet in en uit hun kampeerplaatsjes kunnen rijden en ze op hun fietsen geen plaats overhouden om per fiets boodschappen te doen, huren ze dan ter plaatse nog een auto om naar de supermarkt te rijden. Mensen waar zijn jullie mee bezig??Waar is de oer tentenkampeerder en de kleine caravantoerist gebleven?  Het paadje dat doorheen de camping richting strand loopt wordt stilaan de hondenwandelboulevard. Elke hond wil wel een praatje maken met Lassie, Boomer, Beethoven of Rintintin  of de tweeling platsmoelhondjes van de andere kampeerders en dat ontaard soms in een oeverloos irriterend gegrom en geblaf. Het gelukkigst zijn de baasjes, als hun schijtertje een drol kan leggen op een lege campingplaats en als ze dan toch betrapt worden door alerte kampeerders dan zie je die schijtmadammen en koude kakmeneren nadien enigszins verveeld met hun stronttrofee richting vuilbakken slenteren. Alhoewel het zo laat op het seizoen is, is er nog steeds animatie op de camping. Niet dat we er last van hebben want het is werkelijk helemaal aan de andere kant van het domein. Eenmaal geprikkeld door onze nieuwsgierigheid zijn we een kijkje gaan nemen. Staan er daar, op een scène, in een oorverdovend lawaai, voor drie man en een paardenkop, zo’n zes Folies Bergèretypetjes met pluimen op hun kop en in hun gat wat op een Moulin Rougetempo rond te draaien. Aan de wekelijkse Miss Camping La Floride verkiezing werd al eind augustus, toen het jonge geweld terug naar huis was, een einde gemaakt. Maar manlief is nog steeds in de running voor de beker van de enige ongetatoeëerde hetero op de camping. Maar misschien wordt hij met een witte penislengte geklopt door de mokkabruine Parijzenaar.   Sim, Camping Le Floride et l’Embouchure, Le Barcarès.  22/9/2018           

Sim
226 0

DE KOGEL IS DOOR DE KATEDRAAL

Oké, de kogel is door de kerk. Volgend jaar in mei gaan we niet meer met de caravan rondtoeren, maar gaan we eerst onze eigen “to do and to see” citytrips vervolledigen. Geen Rome, Barcelona, Lissabon of Parijs meer, maar de tocht zal nu zonder nog verder uitstel naar het onvolprezen Salisbury gaan. Op de televisie zagen wij het Russische komische zenuwgasduo Alexander Petrov en Ruslan Bosjirov deze toeristische wereldstad  aanprijzen. Volgens een googleverhaaltje en zonder blikken of blozen vertelde dit novisjokkoppel op de Russische tv hoe geïmponeerd ze wel waren toen ze de 123 m hoge toren van de in 1220 gebouwde kathedraal zagen. En dat alle langs de andere kantmannen zeker een tocht langs de bewierookte Salisbury homobars moesten houden, want dat was de reden dat deze twee testosteronbonken voor een nachtje vanuit Rusland naar Groot Brittannië overgevlogen waren. Zelfs Poetin hoorde dit wikipedia- Skripalfabeltje met een grijns op zijn gezicht aan. Denken die Russen nu werkelijk dat wij in het westen van die onderontwikkelde goedgelovige idioten zijn? Soms kan ik deze redenering wel een beetje volgen. Soms denk ik ook dat het menselijk ras volledig aan het desintegreren is als je verhalen hoort van massa-pedo-priesters, van jeugdeikeltjes die met pasgeboren katjes voetbal spelen of het grote zootje drugsverslaafden die zonder hun dagelijkse wiet, pil of shot het leven niet meer aankunnen. Je moet op een zomerse dag eens in de Efteling rondwandelen. Zelfs mijn kinderen en kleinkinderen geloofden hun ogen niet. Of in juni over de wandeldijk op Tenerife tussen de jonge Britse lillende alcohol gemarineerde vleesmassa’s met hun bête koppen, doorlaveren! Of video’s bekijken van die comazuipende neukende Britten op Mallorca, die van hun hotelterras proberen in het zwembad te duiken, ja dan kan ik er inkomen dat die Russische nep-homo-toeristen zo’n stukje televisietoneel bij elkaar fantaseren. Zelfs heel Rusland maakt nu grappen over die twee gifacteurs. Misschien moet Fabre deze pseudo homoheren onder contract nemen. Ze zouden zeker een culturele meerwaarde geven als hij ze tussen zijn naaktdansers zou laten optreden. Zijn pornoballet zou meteen een schot in de roos zijn bij alle nog rond dwarrelde exhibitionisten. Misschien dat de #metoo verhalen dan niet meer van de ballerina’s, die het choreograaf- regisseursbed moesten delen, zouden komen,  maar van de blote penisdansers, die dan meer dan ongemakkelijk hun billen stijf bij elkaar zouden moeten houden tijdens de grand écart? Dus volgend jaar met zijn allen naar Salisbury, de nummer één op de Russische citytrip-lijst en zeker de kathedraal bezoeken.   Sim, 17 september 2018  Le Barcarès Frankrijk

Sim
55 0

De vrouw en het kind in de supermarkt. In Brussel.

« Ah, de kleine Dylan ! » hoor ik de man zeggen tegen een klein jongetje dat er wat verloren en goedkoop gekleed bij loopt. “Hoe gaat het met je? Aan het winkelen?” Het is niet al te druk in de supermarkt. “Waar is je mama?” vraagt de man. De kleine Dylan kijkt de man niet aan. Zijn blikken zijn gericht op wat in de rekken staat. Cornflakes. “Ik mag van mama niet tegen jou praten want jij bent een vuile janet”. Zo, dat was gezegd.   “Dylan, kom hier. We gaan naar de kassa”. Een vrouw van rond de dertig trekt aan de arm van het kind. “Ah, ja, een vuile janet”, zegt de man. De vrouw kijkt de man niet aan en zegt tegen het kind dat het moet doorlopen. “Dus, jij wordt zo’n etterke van een kind”. Het kind kijkt verward naar de man. Dan richt hij zich tot de vrouw. “Mooi is dat. Ik kan er mee leven dat een kind tegen me zegt dat ik een vuile janet ben, hoewel ik Dylan er toch op wil wijzen, janet, ok, tot daartoe, daar heeft hij gelijk in maar vuil klopt niet; ik heb me gewassen. Dat doe ik elke dag, ’s morgens en ‘s avonds”. De vrouw maakt aanstalten om door te lopen maar de man houdt haar met scherpe woorden tegen. “Mooi om te zien dat jouw zoon binnen pakweg tien jaar zijn diploma niet zal afmaken, op zijn 16de achter de vuilkar zal lopen, de straten veegt met zo’n stofzuiger van de stad en in zijn vrije tijd wat experimenteert met cannabis en goedkope speed”. De vrouw snuift. “Hoe durf je!” Ze kijkt de man met vurig venijn in de ogen. “Jij moet me niet komen vertellen hoe de toekomst van mijn kind eruit ziet. Jij moet mij en mijn kind met rust laten”. Haat spuwt uit haar mond; de man blijft opvallend kalm. “Ach kind toch”, en loopt rustig verder.  

Erwin Abbeloos
16 0

Wespensteken

Als een zoemende zwerm opdringerige wespen zweefden de oordelen door de lucht.   Het oordeel van haar moeder voelde aan als een scherpe prik met een wrange nasleep. Toen haar mama haar huisje binnen was gekomen, voelde Marthe de onuitgesproken verwijten als een donkere sluier in de ruimte hangen: ‘Ik ging verdorie voltijds werken en voedde daarnaast ook nog 2 kinderen op. En jij hebt niet eens kinderen. En je hebt veel meer vakantie dan ik ooit gehad heb.’ Alsof ze zich in moest houden, zo veronderstelde Marthe, had haar moeder deze woorden ingeslikt toen ze op bezoek was gekomen. Ze had rond gekeken en met haar hoofd geschud. Ze was als een bezetene beginnen opruimen want hoe kon Marthe nu beter worden als haar hele huis vol met rommel lag? Het was natuurlijk goed bedoeld geweest. En Marthe wist ook wel dat ze niet anders kon dan dankbaar zijn voor al die goede zorgen, voor de zelfopoffering.   Vroeger zei haar vader vaak dat hij en mama het eten uit hun mond spaarden voor hun kinderen. Haar ouders gingen er prat op ouders te zijn die desnoods met nog grommende magen van tafel gingen om toch maar de laatste restjes van het scherp afgemeten voedsel aan hun twee dochters te kunnen geven. Jaren later pas was Marthe tot het besef gekomen dat die strategie haar ouders een flinke spaarpot hadden opgeleverd en dat ze nu, na jaren zwoegen, de villa hadden kunnen bouwen waarvan ze altijd gedroomd hadden.   Marthe wist dat het alleraardigst was van haar mama om wat vers bereid voedsel voor haar mee te brengen. Mama Greta vermeldde erbij dat ze die extra vitamientjes vast wel kon gebruiken. Ze was zelfs zo vriendelijk geweest rekening te houden met het vegetarisme van Marthe hoewel ze haar ongezouten mening – dat het ongezond was - daarover al vaak te kennen had gegeven. Niet alleen waren haar ouders zeer opofferingsgezind, ze waren ook heel goed in het oplossen van alle mogelijke problemen of kenden altijd wel iemand die dat in hun plaats kon doen. Zo sprak mama Greta over een dokter in het Leuvense die iédereen kon genezen. ‘Doe ermee wat je wilt, hier heb je alvast zijn kaartje’, had ze gezegd. En ze wou ook een datum vast leggen om te gaan shoppen want, zo zei ze, nieuwe kleren in de kast zouden Marthe’s energieniveau vast ook wel een boost geven.   Marthe had haar moeder aangestaard terwijl haar hart wild tekeer ging. Aan de grond genageld was ze er tegelijkertijd wel en ook niet. Ze had gezien hoe haar moeder haar blauwe schoenen had uitgedaan toen ze was komen aanwaaien; blauwe schoenen die perfect combineerden met de donkerblauwe broek en de lichtblauwe blouse. Gouden oorbelletjes en een gouden fijn bewerkt halssnoer completeerden het geheel. Marthe had zich ongemakkelijk gevoeld toen haar mama haar van kop tot teen met een diepe frons, vernauwde ogen en naar beneden gekrulde mondhoeken had gekeurd. Ze voelde zich klein in haar bijzijn en stond daar maar wat te staan in haar eenvoudige jeans en onopvallende trui. Ze had er te laat aan gedacht haar blauwe sokken met rode sterren in neutralere pantoffels te verbergen. Het nodige kappersbezoek had ze al een hele tijd uitgesteld. Het laatste waar ze de afgelopen periode mee bezig was geweest, was de snit van haar haar; tot op dit moment, oog in oog met de perfect geföhnde haardos van haar moeder.   Ze hoopte angstvallig dat haar moeder niet ín haar kasten zou kijken. In háar kleerkast was alles niet netjes op kleur geordend zoals dat in de kleerkast van haar ouders wel het geval was. De potten en pannen in haar keukenkast stonden schots en scheef op elkaar gestapeld, haar boekenkast puilde uit en de kussens die normaal gezien in de sofa thuishoorden, lagen her en der verspreid. Van de eerste schok bekomen door dit onverwachte bezoek, lachte ze alvast wat onzeker en hoopte tevergeefs op een goedkeurende blik terwijl ze vervolgens de kussens voorzichtig terug op hun plaats legde. Ze durfde haar mama niet aan te kijken toen ze haar vroeg of ze misschien even iets wou drinken. Het was een vraag die ze zichzelf verplichtte te stellen ook al kende ze het antwoord al. Marthe wist dat samen gezellig wat bijkletsen er niet in zat op dit moment. Voor haar mama vereiste een gezellige babbel immers een mooi decor, een perfect uitgedoste gastvrouw en een dienblad waarop alles mooi gepresenteerd was.   Een slons, dat was ze. Een slons die gefaald had. Ze wou zo graag stralen en aan haar mama vertellen dat ze de ideale man tegen het lijf was gelopen, dat ze hem toevallig ontmoet had toen hij zijn grijze BMW achter haar blauwe Dacia had geparkeerd. Ze wou dat ze haar moeder kon vertellen over een geslaagd uitje met haar gracieuze vriendinnen, over een zwempartijtje in het privézwembad van een collega en over driegangenmenu’s in dure restaurants. Dat wou ze. Het zou haar leven eenvoudiger maken en de band met haar moeder hechter.   Maar sluimerend aanwezig in haar was er ook het diepe verlangen om neuskeutels uit haar neus te halen en onder de rand van de tafel te kleven in haar moeders bijzijn. Er was het verlangen om te pronken met haar nonchalante kapsel en slonzige trui. Er was de drang om slordiger te zijn dan ze  werkelijk was, overdreven uitgesproken meningen te verkondigen die niet strookten met die van haar mama, het schijnwereldje van haar moeder aan de kaak te stellen en het onrechtvaardige lijden van bedelaars en vluchtelingen voor haar moeders voeten te werpen.   Het luisterend oor waar Marthe naar verlangd had, was uitgebleven. Ze had willen vertellen over het onrecht dat haar was aangedaan, over hoe hard ze haar best had gedaan, over hoeveel weekends ze had opgeofferd om van haar lessen iets speciaals en boeiends te maken, over moeilijke leerlingen en moeilijke collega’s, over vriendinnen die altijd vonden dat zij niet te klagen had met zoveel vakantie, over haar pogingen leermethodes uit haar lerarenopleiding in de praktijk om te zetten, over haar goede intenties, … Ze had de kans niet gekregen en was op haar honger blijven zitten. ‘Misschien moet ik inderdaad maar eens naar die dokter in Leuven gaan,’ dacht ze. ‘Of misschien zullen wat nieuwe kleren in mijn kast me inderdaad goed doen.’   Ze herinnerde zich hoe ze jaren geleden, toen ze zelf nog middelbare scholier was, eens een erg slechte dag had. Ze voelde zich verdrietig, was in de zetel in elkaar gezakt en had gemompeld ‘niemand ziet me graag’. Ze had toen verlangd naar een troostende arm om haar schouders, een paar liefdevolle woorden, een paar woorden van hoop en vertrouwen. Ze had zo hard gesnakt naar een beetje goedkeuring, naar een pleister op de wonde. Hoofdschuddend en met haar ogen draaiend had haar moeder geantwoord: ‘Hoe loopt ge er nu ook bij? Het kan niet missen dat niemand u graag ziet als gij met een gezicht tot op uw hielen rondloopt. Om van uw troosteloze kledij nog maar te zwijgen.’ Zout in de wonde. De duimschroeven nog wat extra aangespannen.    Hoewel het luisterend oor was uitgebleven en hoewel Marthe harde oordelen bij haar moeder vermoedde, deed het haar wel deugd dat haar huisje er nu weer netjes bij lag en dat ze niet hoefde te koken want daar had ze de energie niet voor. Ze bedankte haar moeder honderduit via berichtjes want zo hoorde het.   De tweede persoon die zijn angel op haar richtte, was de gepensioneerde buurman van Marthe. Hij sprak over een modeverschijnsel. ‘In mijn tijd bestond dat niet, een burn-out. Wij deden gewoon door en stelden ons daar geen vragen bij. En ’s avonds en in het weekend rustten wij een beetje uit.’ En ze voelde hem denken dat er toch wel iets grondig mis moest zijn met haar. Eigenlijk had ze het hem liever niet verteld. Maar toen hij vroeg waarom ze zo vaak thuis was, had ze het met een klein stemmetje toch maar verteld. ‘Oud worden, dat is pas wat hoor’, had hij gezegd waardoor ze zich extra schuldig voelde. Hij was oud en had allerlei klachten en zij zat gewoon thuis met een modeverschijnsel.   Ze kon wel door de grond zakken van schaamte. Wanneer ze wou uitleggen wat haar aandoening juist inhield, had hij plots last van hardhorigheid. Ze had voordien al vaker gemerkt dat hij hardhorig werd als ze vertelde over iets dat fout was gelopen op school. Hij hoorde plots ook niet meer goed toen ze verdrietig was na haar breuk met Thijs. Wanneer zij naar hem luisterde en hém bemoedigend aansprak, verstond hij haar altijd wel. ‘Mijn buurman is selectief doof’, had ze ooit tegen Jochen gegrapt. Marthe had altijd regelmatig wat soep naar de buurman gebracht of al eens een boodschap voor hem gedaan. Ze voelde zich er schuldig over dat ze dat op dit moment niet meer kon doen. Ze wist dat hij niet snapte dat ze nu zo vaak thuis was en toch minder voor hem deed. Steeds vaker begon ze hem te ontwijken.   Vriendin Lies zoemde rusteloos en hardnekkig om Marthe's oren. Marthe had de grootste moeite om te ontsnappen aan een nieuwe steek. Ze voelde hoe Lies, voltijds manager bij een groot bedrijf, vergeefse pogingen deed om te begrijpen dat iemand die in het onderwijs stond en zó veel verlof had een burn-out kon krijgen. Marthe hoorde haar zoemen en zoemen en steeds maar weer over zichzelf beginnen, over hoeveel stress zíj had en hoe weinig vakantie zíj had om te recupereren. Het deed Marthe's maag ineen krimpen. Met ingehouden adem hoorde Marthe Lies vertellen dat een ‘saunake’ haar altijd wel goed deed, dat ze de stress dan zó van zich af voelde glijden. Ze liet daarbij haar armen van aan haar hoofd naar beneden zakken en deed alsof ze alle stress wegblies. ‘Misschien moeten we nog eens samen naar de sauna, jij en ik‘ had ze voorgesteld. ‘Het zal je goed doen.’  Marthe had geaarzeld en drufde niet zeggen dat ze hoofdpijn kreeg van de sauna. Lies bleef maar dreigend zoemen en bracht Marhte in de war toen ze zich luidop afvroeg of het niet beter was om zo snel mogelijk terug aan de slag te gaan want ‘ Van zo thuis te zitten, begin je toch alleen maar meer te piekeren. Allé, ik zou dat toch hebben als ik thuis zou zitten. Dan zou ik piekeren en me vervelen. Ik zou het niet lang kunnen volhouden hoor.’   Het luisterend oor waar Marthe zo naar snakte, had ze nog niet gevonden. En ze gaf zichzelf op de kop: ‘Waarom kan je nu niet eens je huis opruimen of een beetje koken? Waarom kan je nu niet gewoon terug gaan lesgeven? Verman jezelf nu toch eens.’   Misschien kwamen de pijnlijkste wespensteken wel van zichzelf.

Aline
0 0

Vexations

De waanzin had toegeslagen. De mensen spraken allang niet meer. De Vexations voor piano van Satie waren alomtegenwoordig. De mensen stonden voor hun ramen geplakt in absolute onwezenlijkheid. De wrakende eindigheid had zijn werk gedaan. De eindigheid had ook de genade in zich en belichaamde daarmee ook de oneindigheid. Zij was het alles en het niets en met haar visionaire krachten had ze de mensheid bevroren en haar voor de ramen gepostuleerd. Echter hun geesten, hun gezamenlijke geesteskracht ging door en door in eindeloze aanschouwing. Ramen, helder als nooit tevoren, kaderden de mensen als bevroren silhouetten. Tralies zouden alleen een overbodige luxe zijn. Satie, steeds weer en weer, het kwam uit de hemelen, alles overstemmend. De luchten raakten er drachtig van en zij keerden zich binnenstebuiten in een zuurstofrijke droogte. Gekmakend impressionistisch was licht en geluid, in onophoudelijke melodie, zonder begin zonder eind. Vraag en antwoord in de rusten tussen de noten, altijd weer naar de climax van de onopgeloste melodie, zonder soulaas in de noten. Het thema een gapende krater. Er was iets geknakt in de memen van de mensheid, definitief onomkeerbaar. De huisdieren hadden het dagelijkse leven van de mensen overgenomen, om de steden en straten in hun waarde te laten. Alfa en Omega, de één vormende entiteit, had enkel haar invloed op abstracte breinen. Honden en katten waren haar zorg niet. De parkieten en de papegaaien waren gaan vliegen. De honden hadden de straten ingenomen. De mensen zeiden allang niets meer met hun uitdrukkingloze gezichten als een passe-partout. Voldoening gevende honger en dorst was niet meer. Voor hun ramen kwam ook de verlossende slaap niet meer. Uit de hemelen; De tonen van Satie steeds dissonanter met langgerekter noten, maar het drong niet meer door, ze hoorden allang niets meer. Ze zagen enkel. Het absurde tafereel op de straten aanschouwend. Ze keken zolang totdat de werkelijkheid ook niet meer te zien was. De hemelen waren fluor blauw, de straten en gebouwen in schakeringen van fluor roze en paars, de dieren in fluor geel. Het interieur in de huizen hadden geen nut meer. Het meubilair onaangeraakt. Er was enkel nog de periferie op de contouren van de buitenmuren; Van binnen naar buiten met de onmogelijkheid als een immanente dode metafoor. Binnen straalde een wit licht, zo fel dat je er niet in kijken kon, maar door de ramen heen verlichtten de huizen de straten. Zij, onbeweeglijk voor hun ramen, konden alleen de straten inkijken. De reptielen en knaagdieren hadden het allang begrepen en waren hun riolen ingevlucht. De honden beten alle katten dood en zij, zij zeiden allang niets meer. De evolutie had haar werk gedaan in haar finaliteit en de bakstenen bouwen waren het pronkstuk om statig te wezen voor de oneindigheid. En zij was traag schertsend gelukkig.    

Manuel Van den Fonteyne
1 0

Vakantiefoto / Center Parcs 1998

Ik ben het kleedhokje nog niet uit of de weeë geur van chloor en frieten draait mijn maag al in een knoop. Ik slik de koffiekoek van vanochtend weer door en wankel me een weg over de glibberige zwembadtegels. Het geroffel van de regen op het glazen dak zwelt aan in een  verwoede poging de kinderstemmen daaronder te smoren. Tevergeefs. De natuur delft wel vaker het onderspit in parken als deze. De bruine bladeren van de tropische planten zijn daar stil getuige van, hun wortels onder de tegelvloer gekneld als Chinese vrouwenvoetjes.   Naarstig nippen mama en papa al aan een moezelwijn bij de bar. Het afval op tafel verraadt de reeds verorberde kaaskroketten.  Voedsel is een mooie uitvlucht om geen woorden in de mond te moeten nemen. Moezelwijnen om wat niet gezegd wordt door te spoelen. Ik plof neer op een van de witte strandstoelen die ze bezet houden. Ilse zit naast me, mokkend ingeduffeld in twee strandlakens. Ze wou eigenlijk al niet mee gaan zwemmen. De buik was te groot en de bikini te klein. Mijn verwoede pogingen om haar van dat idee af te brengen bleven onbeantwoord. Ook de jongste was met haar kinderkleren het spreken ontgroeid.   Ik zak onderuit en maak oogcontact met de clown in het plonsbad. Er spuit water uit zijn oren en een troep kinderen hangt  huilerig aan de glijbaan die zijn buik met de bodem van het badje verbindt. Zijn belachelijk brede grijns trekt de knoop in mijn maag wat strakker. Ik wend mijn blik af. Ondertussen komt ook Daan aangelopen, enthousiast gesticulerend dat de golven in het grote bad weer begonnen zijn. Ik hoor nu pas de sirene galmen die hen aankondigt. “Eerst nog een familiefoto” oppert vader. Zuchtend komt Daan naast mama staan. Papa houdt de camera omgekeerd voor zich uit en telt af.  Op de achtergrond grijnst de clown meewarig mee.    

Fien
28 0

Ontspoord

Nacht. Een treinstation. Stilte. Enkel het geluid van een kapotte tl-lamp die aan en uit flikkert als een leven dat niet vooruit kan gaan. Vier personen wachten op een trein. Onbekend voor elkaar. Een student markeert in zijn cursus. Hij probeert de nota’s rond Ecce homo van Friedrich Nietzsche te vatten. Geeuwend draait hij de pagina’s om. Sluiks kijkt hij naar een jonge vrouw, overdreven geschminkt, zeer kort gekleed. Haar borsten nauwelijks bedekt. Haar benen overeen geslagen wiebelt zij constant met haar rechtervoet op de maat van haar kauwende mond. Een hoertje, amper negentien, ontvangt de blik van de student, die onmiddellijk terug in zijn cursus duikt. Op haar gezicht verschijnt een glimlach. Een man met de gebroken neus mijmert voor zich uit, denkend aan vroegere overwinningen in de boksring. Nu verlaten door vriend en vijand, ouder geworden, maar nog krachtig, hopend op een comeback. Hij tuurt in de verte zonder echt iets te zien, alleen met zijn gedachten. Wat afgezonderd zit een ontslagen directeur, met zijn handen om zijn hoofd, voorovergebogen. Hij haalt de ontslagbrief uit zijn aktentas en leest nogmaals tekst alsof hij het niet wil geloven. Na een geslaagde carrière van vijfentwintig jaar heeft een drankprobleem hem de das omgedaan. Aan de basis hiervan ligt zijn vrouw, die eruit getrokken is met een jonge minnaar. De student, het hoertje, de ex-bokser en de directeur wachten elk in hun eigen wereldje op de trein. Geen van hen heeft zin om een gesprek aan te knopen. Plots buldert een stem in de verte. “Eindelijk heb ik je gevonden!” Het hoertje krimpt ineen. De stem komt dichterbij. “Wat dacht je? Ik kan in stilte vertrekken. Verdomme, ik heb nog geld van jou te goed.” Het hoertje, starend naar de grond, beschermt zich tegen haar pooier met de armen gekruist. Deze is echter zo kwaad dat hij haar bij de haren vastgrijpt en haar hoofd naar zich toe draait. Hij heft zijn andere hand op en wil haar in het gezicht slaan. De toegesnelde student probeert dit te verhinderen. De pooier keert zich nu tegen de student. Een rake vuistslag legt de jongen tegen de grond. “Sukkel,” tiert de pooier. Nu is het de beurt aan de directeur die met zijn aktentas het hoofd probeert te raken. Een zijdelingse trap van de pooier op de borst is het antwoord. De directeur valt achterover op de grond. De pooier heeft het hoertje bij de keel. “Vuile hoer! Niemand ontsnapt bij mij! Je blijft je lichaam verkopen. Ik ga je plaatsen in een keet waar de klanten iets extremer willen.” Hij sleurt haar recht en sleept haar mee. De ex-bokser verspert hem de weg. “Wat is er, ouwe? Stoer doen?”, tiert de pooier. De ex-bokser haalt uit met zijn linkse, recht op de kin. De pooier laat het meisje los en wankelt. Na een nieuwe vuistslag op zijn rechterwang valt hij met zijn hoofd tegen de betonnen bank. Nog een stuiptrekking en de pooier is dood. De student, de directeur, de ex-bokser en het hoertje kijken elkaar aan. De directeur neemt als eerste het woord: “We moeten het lichaam laten verdwijnen.” “We kunnen hem daar leggen,” roept de student en wijst naar het spoor. Met zijn vieren nemen zij het lijk op en gooien het op de rails, in de nacht onzichtbaar voor de machinisten. In stilte gaan ze terug op hun plaatsen zitten. De tijd verstrijkt en ze horen in de verte de trein naderen. Als de trein stilstaat, stappen de vier personen op, elk naar hun bestemming. Onbekend voor elkaar, maar met een gezamenlijk verleden.

Ludo Herwijn
30 0

Geest, bent u daar?

In de zomermaanden mochten Rob en Jozefien kamperen in een tent die de ouders van het meisje met de sproetjes in hun tuin voor hen opstelden. Met het geluid van de krekels op de achtergrond wrongen ze zich in hun kleine slaapzakjes. Ze maakten er een spelletje van het tentzeil met een zaklantaarn te beschijnen en op die manier figuren te vormen. De ene moest dan raden wat de andere al lichtend had getekend. Soms probeerden ze om samen in één slaapzak te kruipen, maar al snel gaven ze er toch weer de voorkeur aan voldoende ruimte rond hun lichaam te hebben.   Jozefien klom graag in bomen. Ze had het voorrecht dat er een paar grote exemplaren in haar tuin stonden. De takken van de bomen wenkten haar meermaals in hun richting. Vooral de grote wilg riep regelmatig haar naam op het ritme van de wind. Hij vroeg haar zich te nestelen hoog in zijn kruin zodat hij haar kon wiegen en haar lieve woordjes toe kon fluisteren. Lenig als een kat beklom ze zijn takken. Lieflijk als een elfje praatte ze met haar grote vriend en ze fluisterde hem al haar geheimen toe.   Ze waren twee handen op één buik, Jozefien en Rob. Zij met haar vrolijke oogjes en rustige uitstraling, hij met zijn rond brilletje en spierwitte krulletjes. Wanneer ze elkaar een paar dagen niet zagen, voelden ze zich rusteloos, opgelaten, en hadden ze een enorme behoefte om elkaar weer te zien.   Wanneer er andere kinderen uit de buurt meespeelden, hielden ze ervan geesten op te roepen. Een groot blad papier met daarop in een cirkel alle letters van het alfabet werd op een tafel gelegd. In het midden werd een omgekeerd glas geplaatst en twee papiertjes met daarop ‘ja’ en ‘nee’. Iedereen legde de wijsvinger op het glas. Vervolgens werden de geesten aangeroepen door iemand: ‘Geest, bent u daar? Als u daar bent, ga dan naar ja.’ Soms moest deze vraag een aantal keren herhaald worden vooraleer er enige reactie kwam. Iedereen moest zich erg hard concentreren en lachen was uit den boze. Met geesten diende immers niet gesold te worden. Na enige tijd bewoog het glas zich langzaam richting ‘ja’. ‘Bent u een goede geest?’ Indien het glas zich dan naar ‘nee’ bewoog, werd de verbinding abrupt verbroken. Indien het glas zich naar ‘ja’ bewoog en het een goede geest betrof, kon elk kind een vraag stellen aan de geest waarop de geest kon antwoorden door het glas van letter naar letter te bewegen. Om te verhinderen dat één van de kinderen stiekem voor geest speelde en het glas moedwillig in een bepaalde richting stuurde, moest iedereen om de beurt zijn vinger even van het glas halen. Als de geest dan nog steeds antwoord gaf op de vragen, hadden de kinderen te maken met een echte geest. Indien het glas plots stopte met bewegen nadat één kind zijn vinger ervan had gehaald, werd dat kind ontmaskerd als valse geest en saboteur en werd het door Jozefien, die dit alles erg serieus nam, de les gespeld.   Toen ze op een keer Rob ontmaskerde als valsspeler, was Jozefien erg ontgoocheld en sprak ze gedurende een week niet meer tegen hem. Het duurde tot Rob zijn welgemeende excuses aanbood en haar beloofde vanaf dan nooit meer zo’n ongehoord gedrag te stellen. Toen één van de geesten op een keer ‘ja’ had geantwoord op de vraag ‘Kan je door onze kleren heen kijken?’, ze vervolgens een nieuwe beter gemanierde geest hadden opgeroepen en deze telkens opnieuw het woord ‘dood’ vormde, hadden een aantal kinderen de schrik zo hevig te pakken gekregen dat de pogingen van Jozefien om na dat incident nog opnieuw geesten op te roepen allemaal tevergeefs waren. De kinderen uit de buurt kozen voortaan voor andere spelletjes, zoals ‘één twee drie piano’ of ‘schipper mag ik overvaren’, omdat deze veiliger en minder griezelig waren. Ook de twee oudere buurmeisjes die vaak de spelletjes leidden op het grasveld op de hoek van de straat waren gekant tegen het oproepen van geesten. Niet omdat het griezelig en onveilig was, maar omdat het heidens was. De twee oudere buurmeisjes waren immers erg gelovig. Ze geloofden in de leer van Jezus Christus en geloofden dat er maar één Heilige Geest bestond. Die Heilige Geest kon niet opgeroepen worden. Je kon Hem enkel indachtig zijn in je gebeden.

Aline
27 0

Luister eens naar deze oude knar

Herfstbladeren vallen niet, ze wiegen de zomer in slaap. Als ge zo oud zijt als ik kijkt ge nu eenmaal anders naar het leven. Ik heb dan ook tijd om over die dingen na te denken. Ik ga nergens naartoe, alleen mijn gedachten hebben de luxe af te dwalen. Ze komen en gaan zoals de reigers. Ge moet weten dat het hier serieus veranderd is sinds Jan en alleman het domein mag betreden. Het was ineens gedaan met de rust. En oké, kabaal en geschreeuw vervliegt. Ge geraakt er met de tijd aan gewend. Maar waarom vinden jullie, mensen, het nodig om hartjes en namen in mijn huid te kerven? Dat ge dat op een muur doet kan ik nog begrijpen. Een muur leeft niet. Maar op een boom! Los van het feit dat het pijn doet, is het ook levensgevaarlijk. En ge moet daar niet mee lachen. Als gij in mij snijdt en de verkeerde bacterie nestelt zich in de sleuf, dan wordt die snede een gaatje. Dat gat wordt groter en voor ge het weet … Enfin, ge zult het niet weten want tegen dan ligt gij al lang onder de grond. Zelfs uw kleinkinderen zullen het nooit weten. Maar voor ge het weet ben ik dus helemaal uitgehold vanbinnen. Dan is het wachten op een rukwind die mij uit mijn lijden zal verlossen. Gij snijdt toch ook geen levende dieren? Mocht ge mij meer als dier beschouwen, ge zoudt tenminste moeite doen om rekening te houden met mijn gevoelens. Niet dat ge boomknuffelaar moet worden, laat dat duidelijk zijn, maar wij bomen doen meer dan bladeren van ons afschudden en nieuwe scheuten krijgen. Wist ge bijvoorbeeld dat wij kunnen communiceren met insecten? Als ik last heb van een ambetante parasiet, laat ik van mij ruiken. Dan trek ik insecten aan die dol zijn op die parasiet. En als de wind mijn geur meevoert, worden mijn familieleden verwittigd van het naderende onheil. En dan zwijg ik nog over onze wortels die ingenieus met elkaar verbonden zijn. Wij zorgen voor en spreken met elkaar, beste mens. Gij kunt dat alleen niet horen. En als ik even mag terugkomen op de vergelijking met dieren: het onderscheid tussen fauna en flora is ook maar uitgevonden door een mens hé. Het is máár een categorisering. Uiteindelijk leven we allemaal. Ook wij eten, drinken, communiceren, planten ons voort – wat ik trouwens geheel terzijde etymologisch een mooie uitdrukking vind – en passen ons aan de seizoenen aan. Maar omdat wij bijvoorbeeld op een andere manier eten en drinken, zijn we voor u geen dieren. Gij kunt ook onze emoties niet lezen. We staan erbij zoals een lantaarnpaal, is het niet? We lijken onverschillig neer te kijken op ons lot. Misschien is dat wel de reden waarom gij niet naar ons omkijkt. Soit, ik ben er nog. En ik zal hier nog wel een tijdje blijven staan, in het Rivierenhof. En al die tijd heb ik een prachtig zicht op Onze-Lieve-Vrouwekathedraal. Ik wuif geregeld naar haar. En als de wind goed staat, hoor ik haar stem die na al die jaren nog even helder klinkt. Toch iets waar jullie mensen goed in zijn.

Antony Samson
0 0

HET JETLAGUURTJE

Met stomme verbazing hoorde ik Junker, die Eurojandoedel verkondigen dat men een enquête gehouden had bij de Europese burgers en dat men met de uitslag hiervan rekening zou houden. Ik voelde me echt opgelucht nu de Europese burger eindelijk gehoord zou worden. Waarover die peiling ging? Over dat jetlaguurtje tussen het zomer- en het winteruur. Waarschijnlijk hadden de Europarlementariërs hier zelf enorm veel last van en zaten ze bij elke verschuiving tussen die tijd, telkens een paar weken te slapen en te geeuwen. Op dat ritme versliepen ze de meest belangrijke zaken die op de agenda stonden. Nu ze de uitslag van het burgerresultaat weten, kunnen ze hier weer een paar jaartjes over palaveren, discussiëren, onderhandelen en ouwehoeren. Had Junker weer een paar glaasjes teveel op? Waarom nu ineens wel de opinie van de Europese burgers vragen? Zijn er geen belangrijker zaken waar die ivoren torenpolitici met hun riante salarissen en dito pensioenen zich mee moeten bezighouden? Waarom houden ze niet eens een peiling hoe de doorsnee burger denkt over die zwartemannekesexodus en hoe Europa die onmiddellijk zouden moeten stoppen? En hoe de Europese burger erover denkt dat die Europa parlementariërs hierover reeds meer dan tien jaar lullen, leuteren en discussiëren terwijl ondertussen half Afrika in de Middellandse zee verdrinkt. Waarom hebben wij geen duidelijke buitengrenzen? Wat hebben die lulhannesen tot hiertoe al bereikt?  Eén Europese munteenheid met een Verenigd Koninkrijkuitzonderingetje en open grenzen. Poorten die wagenwijd opengezet werden naar landen die nog helemaal niet op Europees niveau zaten. Onze volledige bouw- en transportsector naar de Filistijnen.  Mooi cadeautje voor het Oostblok. Jullie kunnen nu je huisje voor minder dan de helft investering door Poolse arbeiders laten renoveren,  je dak voor een derde van de prijs door Bulgaren laten isoleren, terwijl een Tsjechische vrouw je keuken zwabbert en dit zonder dienstencheques. De Europese autostrades  worden overbumperd door Oostblok- truckcowboys, die voor minder geld dubbel zo lang in de file willen staan. Vindt Europa het niet raar dat wij door een religieus verkleedvolkje overspoeld worden, dat hun Middeleeuwse gedachtegoed aan ons wil opdringen? Vroeg Europa onze mening over deze belangrijke zaken? Waarom nu ineens wel over zo’n jetlaguurtje? Krijgen die Europese hotemetoten ineens schrik dat de Europese burger stilaan doorheeft hoe ons belastinggeld verkwanseld wordt en hoe ze alleen maar aan zichzelf gedacht hebben, toen de prijzen uitgereikt werden? Misschien als ze straks alleen het zomer- of het winteruur doordrukken, ze eindelijk alert genoeg blijven om gewichtigere aangelegenheden aan te pakken. Willen ze niet, of durven ze niet? In Rome stortte het dak van een kerk in. Heeft men de pastoor, die er dagelijks staat te bidden en te mompelen, zijn doopceel al eens gelicht? Misschien zat hij ook met zijn tengels aan de misdienaartjes. Ik vind het best een heel goede oplossing, dat telkens er zo’n pastoor, priester, kardinaal of hoe dit langejurkenzootje ook mag heten, met zijn klauwen aan een kind komt, er ergens ten velde een kapel, kerk of klooster inzakt. Zuid Amerika zou dan ondertussen één grote kerkelijke ruïne zijn. Hoe kunnen zo’n pedo-geestelijken nog in een God of het hiernamaals geloven, hoe gelovig kunnen die nog zijn als ze met hun poten niet van de kinderen kunnen afblijven. Laat die homobrigade toch de hand aan elkaar slaan, laat ze met hun huishoudster trouwen, maar vooral gooi ze met hun kindergeknuffel toch met hun sjokkedijzen uit de katholieke kerk! De opperchef in het vaticaan veroordeelde het nog maar pas, maar alles bleef zoals het was. In Brussel zakte een deel van het dak van het justitiepaleis naar beneden. Teken aan de wand! Benieuwd wat daaronder allemaal aan de hand was?   Sim, 6 september Le Barcarès https://cornelissimone.blogspot.be  

Sim
0 0

Sucadelapjes in de hemel

Elke keer verrast het me hoe helder kinderen kunnen denken. Op de grote vraagstukken van het leven geven ze met flair antwoord. Zoals een slager zijn plakje vlees vanonder de toonbank pakt, het op de weegschaal legt en als hij het zwaar genoeg vindt, zegt: ‘Een heerlijk stukje mals vlees. Maar een paar minuutjes bakken in de pan, hoor. Met een klontje boter. Dat is het lekkerst.’ Zoals dat stukje vlees ligt het antwoord klaar op de tong van een kind.   Op een dag bracht ik mijn kleindochter naar school. Ze reed voor me uit op haar fiets met zijwieltjes. Ik was met de benenwagen. Mijn wandelstok die mij behoedt voor het vallen, was thuis gebleven, als een jaloerse vriendin. Als ik op stap was met mijn ‘grote’ vriendin zoals ik mijn kleindochter noemde, voelde ik me tien jaar jonger. Dan liep mijn stokoude vriendin ons alleen maar voor de voeten.     Bij het kruispunt zei ik streng: Oppassen voor de auto’s! Mijn kleindochter volgde mijn aanwijzingen op als een soldaat de bevelen van zijn kolonel. Ze bleef stokstijf staan voor het rode licht. ‘Ja, oppassen voor de auto’s, anders ben ik dood,’ zei ze gelaten. ‘Aska weg, mama weg, papa weg, oom Michel weg, tante Veerle weg, opa weg, oma weg.’ Het was alsof ze allemaal langs marcheerden. De doden.     Toen sprong het licht op groen. We staken over en bereikten veilig de andere kant van de weg. Alsof we succesvol de styx waren overgevaren. Op school leverde ik haar keurig af in de klas. Als een pakketje. Zonder het kleinste deukje. De juf bedankte drie keer. Ik glom van trots.   In diep gepeins liep ik naar huis. Ik dacht na over wat mijn kleindochter had gezegd. Over hoe ze dood zou gaan. Wat bedoelde ze precies als ze zei dat iedereen weg was als ze dood was? Alsof ze kon toveren. Toen het rood op licht sprong, schoot ik wakker uit mijn gepeins. Ik wachtte geduldig tot het rode mannetje zou worden afgelost door het groene mannetje. Zijn dienst zat er bijna op. De hele dag wisselden de mannetjes elkaar af. Altijd op hetzelfde moment. Zonder klagen. Dankzij hun was de wereld een stukje veiliger.    Net als de op het eerste gezicht knullige mannetjes, begreep mijn dochter dat het leven geen spel was. Net zo min als de dood. Ze lieten niet met zich sollen. Voor haar leeftijd was mijn kleindochter heel volwassen. Het groene mannetje sprong op groen. Ineens begreep ik wat ze bedoelde.   Als je niet oplet in het verkeer en je gaat dood,  dan gaan de mensen die belangrijk voor je zijn ook dood. Want als je dood bent, kan je ze niet meer zien. Dus zijn ze ook dood. Eigenlijk was het heel simpel. Zelf had ik het niet bedacht.   Ik had niet meer lang te leven. Ook al paste ik heel goed op in het verkeer. ‘Opa is stokoud,’ zei mijn kleindochter zonder blikken of blozen. Alsof ik een stokbrood was die je na een dag in de oven doet. Zodat hij weer knapperig wordt. Straks, als ik in de oven ga, neem ik wel lekker iedereen met me mee, grinnikte ik tegen mezelf. Om in de woorden van mijn kleindochter te praten. Doodgaan leek me ineens een stuk gezelliger. Ik zag ons allemaal samen zitten, niet bij, maar in het haardvuur. Zelfs mijn grootste vijanden zouden met mij branden.   Ik naderde het winkelcentrum. De geur van de bakker kwam me tegemoet. Alsof de vrouw van de bakker me persoonlijk een warme hand gaf. ‘Oh ja, ik moet nog langs de slager,’ bedacht ik me ineens. Ik was het bijna vergeten! ‘Oma vroeg of ik twee sucadelapjes voor vanavond wilde halen,’ mompelde ik. Mijn geheugen werkte steeds slechter. Opa was niet alleen een stokbrood. Opa had ook de hersenen van een gatenkaas. Straks dronken ze opa’s wijn nog! Du pain, du vin, Boursin!   Ik liep snel naar de slager voordat ik het weer was vergeten. In de hele wereld bestond er niets lekkerder dan de sucadelapjes van oma. Hoe kon ik ze vergeten? Met aardappeltjes en rozemarijn in de oven. Ik watertandde. ‘Zouden ze in de hemel ook sucadelapjes in de oven hebben?’ Vast wel.                           

Margaretha Juta
0 0

Vissen hebben geen voeten

Ze was er inmiddels aan gewend om onzichtbaar te zijn. Geruisloos ook. Dat de wereld er alsmaar luider op wordt. Dat was zo, vond ze. Kermisachtig. De grootste idiote kloothommels roepen het luidst en hinderen elke vorm van sensitiviteit. Maar wie niet pocht, blaast of briest, is niet gezien. Spreekwoorden zijn buigzaam. Maar het is zoals het is. When you’re strange, no-one remembers your name.Of toch bíjna niemand. Ook toen ze café ‘De vliegende schotel’ binnenstapte verwachtte ze niet dat er iemand zou opkijken. Dat gebeurde inderdaad niet. De ruimte had een opmerkelijk hoog plafond, donkere lambriseringen, een schouw in marmer en geel-zwart-geruite tegels op de grond. Het rook er naar slecht gewassen bejaarden. Er waren geen cafégangers, een baas evenmin. Van het koperen plaatje tegen de gevel wist ze dat het café een oud gemeentehuis was. Ze koos een tafeltje uit ver van het raam. Tegenover de antieke toog stond een breed aquarium dat de sfeer met rust vulde. Het geheel had een muf nostalgisch kantje, net als de bolle tafellamp met haar stoffige kap die een heerlijk gelig licht wierp over een deel van de toog en de kaarters-tafels met hun groene vilten matjes. Een merkwaardige vis in het aquarium trok haar aandacht. Hij zag eruit als een oranje wijsvinger, maar dan geflankeerd door twee grijzige vinnen. Zijn ogen leken op studs van een jeansjasje, frontaal in zijn kop gepositioneerd in plaats van zijwaarts, wat vreemd was voor een vis, vond ze. Maar ze vond hem wel mooi. “Zo zwemmen er nog een stuk of drie hoor, maar ze zitten verstopt achter de stenen.” De oude man die was verschenen klopte met zijn knokkels tegen glazen wand, maar in het aquarium bleven de dingen onveranderd. Slapende vissen bijten niet. “Wat zal het zijn, mevrouw?” “Een pilsje, graag.” “Is er ook iets te eten verkrijgbaar?” vroeg ze. “Ik heb een kleine friteuse op het koertje hierachter staan. Als u wilt, er is cervela.” “Ja, lekker, zei ze, “bedankt.” Tegen de tijd dat de oude man terug kwam met het bier en de cervela-worst, voelde ze dat het bijna tijd was. Nog een vijftal minuten, schatte ze. Dan zou hij het café binnenkomen, stipt als hij was. Ze wist dat er een klok hing, maar durfde er niet op te kijken. Zenuwen kwamen tintelend en tegelijk in golven opzetten en gaven een lam gevoel in haar benen. Haar koude klamme vingers omklemden het glas bier en ze keek naar de cervela-worst die naast de asbak op een hard, wit en waterafstotend refterservetje op haar tafeltje lag. De worst zag er tamelijk aanmatigend uit, als een gezwollen geslachtsdeel dat lijdzaam een paar inkepingen had ondergaan. Bij nader inzien was een zakje chips minder walgelijk geweest. Misschien ook wat stijlvoller. Cervela lustte ze eigenlijk niet zo. Van dergelijke gemalen vleeswaren wist je toch nooit wat of wie ze bevatten. Van chips trouwens ook niet. Maar de gedachte aan het feit dat ze daar zat, met de pils en de worst, dat ze de rekening nog niet had betaald en zich bijgevolg niet langer binnen de minuut uit de voeten kon maken, vervulde haar met onbehagen. Toen drong het ook nog tot haar door dat ze zich niet eens een beetje had opgemaakt. Waarom eigenlijk niet? Omdat ze toch al wist dat hij voor haar gevallen was? Dat was bij nader inzien op zijn minst overmoedig te noemen, besefte ze nu, zelfs een beetje verwaand. Die bepaalde woorden die door geliefden uitgesproken worden en de start van een relatie inluiden waren immers nog niet over de lippen gegaan. Bij geen van beiden. O ja, hij had al gezegd dat ze mooi was. Ach wat? Dat waren woorden. En wat stelden woorden voor? En toch was ze er zeker van. Wanneer ze dicht genoeg bij hem in de buurt kwam, kon ze dat voelen. Zijn aura was eerlijk. En net daarom vond ze de stilte tussen hen zo belangrijk. Aandachtig kijken, horen én luisteren, voelen, ruiken. En smaken, dacht ze, terwijl ze de cervela bekeek, niet bepaald voor nu. Maar waarom zoveel zenuwen? Waarom slaat ze haar blik telkens neer als hij haar aankijkt? Wat was dat voor een vermoeiend spel? En moe was ze inmiddels, bleek, verward en uitgeput. Kon het zijn dat dit iets was wat niet te controleren viel? Was het dat? En dat het haar daarom zo gevaarlijk leek? Zo angstaanjagend dat ze wilde wegrennen? Zo erg dat ze dat nog deed ook? Ze schoof een briefje van 10 euro onder de asbak, knikte de oude man gedag en zette het op een lopen. Of hebben vissen geen voeten? Geïnspireerd door de roman ‘Vissen Hebben Geen Voeten’ van Jón Kalman Stefánsson  

Julia Carax
0 0

Verlossing

De man met de rode jas staat al een halfuur aan het loket aan te schuiven voor hij aan de beurt is. Gelukkig gaat het goed vooruit. Onderaan het bordje ‘ Dienst Bevolking’ is inderhaast een papier met plakband vastgekleefd waarop te lezen staat: ‘Elegancy Plan 70+’. ‘Volgende.’ ‘Morgen. Een dubbele aanvraag graag.’ ‘Moeder én vader?’ ‘Inderdaad.’ ‘Vanaf wanneer hebben zij hun wens te kennen gegeven meneer?’ De man denkt even na. De ambtenaar achter het loket kijkt hem aan en duwt zijn bril op zijn neusrug omhoog. ‘Hoe lang is de vraag al actueel bedoel ik’ voegt hij er verduidelijkend aan toe, waarna hij zorgvuldig de datum noteert. Tussen haakjes vult hij in hoe lang de vraag al tussen hemel en aarde hangt: 7 maanden. Ook dat valt binnen de redelijke termijn. ‘En beiden hebben u  herhaaldelijk te kennen gegeven dat zij hun leven wel degelijk als voltooid beschouwen?’ ‘Jazeker, ik heb hier een schriftelijke…’ ‘Niet nodig hoor meneer, we geloven de mensen wel. Het wordt ze al lastig genoeg gemaakt met al die procedures. De laatste wetswijziging is een echte verbetering gebleken, de kinderen worden nu erkend in hun poging om redelijkheid in die oude hoofdjes binnen te brengen wanneer die maar al te vaak vast blijven houden aan voorbijgestreefde ideeën. Vanaf een bepaalde leeftijd ben je gewoonweg hulpbehoevend, ook in het maken van sommige keuzes.’ ‘Ja, die vereenvoudiging heeft het gelukkig voor iedereen wat toegankelijker gemaakt’  zegt de man. ‘Uiteraard. Het is veel laagdrempeliger geworden meneer, voor alle lagen van de bevolking,  zoals de wet hoort te zijn : duidelijk en transparant voor elke burger’ zegt hij opgetogen. ‘Ik heb een attest bij van de huisarts, men raadde ons…’ ‘Geeft u maar.’ Zonder het document te bekijken schuift hij het tussen het doorzichtige mapje naast hem. Hij vinkt het begin van een paragraaf af. ‘We gaan ervan uit dat na jaren huisbezoek de huisarts zich loyaal opstelt ten overstaan van zijn patiënten. De eerstelijnszorg bestaat bij gratie uit deze attitude meneer, ze is er de basis van.’ De man in rode vest knikt. ‘Hoe oud zijn uw ouders meneer?’ ‘Mijn moeder vierenzeventig, vader is drie jaar ouder.’ Samen uit, samen thuis hé?’  grinnikt de ambtenaar. ‘Hoe romantisch vind ik dat altijd toch.’ Zijn gezicht verandert plots en valt uitdrukkingsloos even stil, maar herstelt zich vrijwel onmiddellijk. ‘Vanaf vijfentachtig  is er de basispremie, die elk aflopend jaar al snel de hoogte in gaat. Uw moeder valt in een lagere categorie.’ ‘Mijn vader bedoelt u?’ ‘Nee meneer, het is verbazend hoe veel mensen dat denken, maar hoe jonger de kandidaat, hoe hoger de premie. Iemand die niets meer in te brengen heeft, economisch op de rug van de samenleving renteniert, en waar de staat nog pakweg twintig jaar moet voor zorgen in plaats van tien, dat  valt heel wat duurder uit. Die zienswijze klinkt logisch uiteraard, de federale overheid heeft dat knap gezien.’ Instemmend geknik aan de andere zijde van de balie. ‘Ik ben ook verheugd  u te mee te kunnen delen dat samenverlaters een extra premie bovenop de voor ieder apart geldende regeling krijgen, enfin, de nabestaanden bedoel ik dan. Als alles samen door kan gaan, de drukker, de dienst, de koffietafel, wettelijke afhandeling en notariskosten, noem maar op, dat drukt de prijs enorm, dat begrijpt u vast wel.’ ‘Dat wist ik niet, maar nu u het zo zegt…’ ‘Uiteraard. De nieuw aangenomen wet stipuleert dat...euh..waar staat het hier…ja, hierzo, en de man wijst de paragraaf met zijn balpen onderaan het document aan: “ het Koninklijk Besluit van 12 januari kent een premie toe aan nabestaanden die kandidaat-voltooiden ervan kunnen overtuigen hun verantwoordelijkheid ten aanzien van maatschappij en significante naasten op te nemen.” ‘Bovendien, ziet u’ zegt de ambtenaar, ‘en dat wou ik toch nog maar eens herhalen, is er die bijkomende premie voor diegene die samen wensen te gaan. Hoe schoon is dat toch, na al die jaren? Geen verdriet voor de partner die anders achterblijft. In goede en kwade dagen! Goede zorg noem ik dat.’ ‘Gemakkelijk is het toch allemaal niet’ werpt de man in rode jas tegen. ‘Natuurlijk niet meneer, dat beseffen we maar al te goed, we zijn ook geen onmensen, u heeft het beste met hen voor. Uiteraard is dat zo.’ Hij kijkt bijzonder begripvol naar de man die voor hem staat. ‘Maar eigenlijk, als je er goed over nadenkt’ gaat hij verder, ‘moeten zij u dankbaar zijn dat u dit in alle wijsheid bespreekbaar maakt. U behoedt ze immers voor verdere aftakeling, voor onnodige ontluistering. Alle ongewenste zaken snijdt u gewoon de pas af, ziet u, en onze welvaartsmaatschappij kan op die manier terug op adem komen, de sociale zekerheid staat niet langer onder ondraaglijke druk. En, ook niet onbelangrijk, er is terug plaats in de rusthuizen, weliswaar voor diegene die willen volharden in koppigheid. ‘Zij die nog even willen blijven bedoelt u?’ ‘Ja, zij die zeggen dat ze er nog niet klaar voor zijn, en, stel je voor, die zeggen dat ze nog van alles te doen hebben! Terwijl ze daar al die jaren de tijd hebben voor gehad! Maar geen nood, verwacht wordt dat er binnen een maand of drie een wetsontwerp wordt goedgekeurd dat onverstandigen voor alle kosten zal responsabiliseren. Zoals het al lang -en terecht ook - is ingeburgerd dat de vervuiler betaald, zo zal in deze particuliere gevallen de halsstarrige langlever ook dieper in de beugel moeten tasten. Maar ook voor dit zal een grenswaarde  worden gehanteerd. Tussen haakjes, het is knap om zien hoe uitgekiend de integraalberekeningen voor de leeftijdsvariabelen en inputparameters in elkaar steekt, het zit echt goed ineen, dat moet ik ze nageven. Zo zal bijvoorbeeld boven een bepaalde leeftijd een pacemaker gewoonweg niet meer verkrijgbaar zijn, of draait men de peperdure nierdialyse terug van drie naar eenmaal per week. Allemaal te verdedigen uitdoofscenario’s uiteraard, vindt u ook niet?’ De man in rode jas knikt opnieuw en durft niet te zeggen wat hij denkt: een vervaldatum. Dat zou te scherp zijn. Na een korte stilte stelt de ambtenaar, geheel tegen het werktuiglijke van het gesprek in, een persoonlijke vraag. ‘En hoe kijken uw ouders er zelf tegenaan meneer, hoe gaat het nu met hen?’ klinkt het onverwacht bezorgd. ‘Ja, goed hoor, dank u, gezien de omstandigheden toch. Een beginnende suikerziekte en een kleine beroerte hebben het gesprek wat in goede plooien doen vallen. Dankzij zou ik bijna zeggen. Er was wel wat overredingswerk voor nodig maar uiteindelijk zijn ze tot inzicht gekomen en willen zij het beste voor hun kinderen. En natuurlijk willen ze niet lijden, dat speelt ook wel mee, dat haalt een zinnig mens altijd wel over de streep denk ik altijd. We zijn hen heel dankbaar. We houden allemaal heel erg van onze ouders, weet u.’ ‘Daar twijfel ik niet aan meneer’ zegt de ambtenaar begrijpend. ‘Uiteraard.’ Hij schuift zijn bril hoger zijn neus op en lijkt het gesprek te gaan afsluiten. Hij steekt een paar documenten in het mapje en murmelt in zichzelf. ‘Hmm…heb ik hier alles? Dit is in orde…dit ook…heb ik gezegd…’ De punt van zijn balpen gaat langzaam van boven naar beneden over het blad. ‘O ja. Dit moest ik u nog vertellen.’ Hij graait in een stapeltje folders en overhandigt de man een fraaie kleurenbrochure met vooraan een melige foto van een gefotoshopte zonsondergang. ‘De overheid is een samenwerkingsverband aangegaan met de voornaamste uitvaartcentra waarvoor uw ouders – excuseer, u zelf– als nabestaande een tegemoetkoming kunt ontvangen, tenminste als u aan drie van de vijf criteria voldoet. U moet het maar eens lezen.’ De man in rode jas bekijkt de voorzijde waar in aantrekkelijke sierlijke letters staat  geschreven: ‘ExitPlus+’, met als ondertitel ‘Kies Zelf Uw Horizon.’ ‘Eerlijkheidshalve moet ik eraan toevoegen dat er ook andere  crematoria en begrafenisondernemers zijn die een gelijkaardige  variant van deze regeling aanbieden, niet alleen in Vlaanderen maar ook in Nederland. In Zeeland bijvoorbeeld, toch kortbij, heb je ‘Klaar is Kees’ waar je kan op intekenen, ook geen onaardige polis. Maar ik wil benadrukken dat geen enkele andere zo’n gesubsidieerd en substantieel belastingvoordeel heeft en om die reden dus de voordeligste is. Maar u maakt uiteraard in alle vrijheid een keuze meneer, wij bieden het u enkel maar aan.’ ‘Mooi. Ik bekijk het eens rustig.’ zegt de man. ‘Zo, ik denk dat we alles hebben gehad meneer. Binnen tien werkdagen ontvangt u alle documenten, ik mag hopen dat ik uw gegevens toch heb genoteerd...ja, hier heb ik ze. Zoals ik al zei, binnen tien werkdagen dus. Prettige dag verder, en innige deelneming voor de dag zelf.’ ‘Dank u. Heel vriendelijk van u.’ ‘Tot uw dienst.’ De rij achter hem is ondertussen even lang geworden als die bij zijn aankomst was geweest. Hij draait zich om en knikt eens beleefd naar de vrouw die achter hem in de rij staat. Hij is op weg naar de uitgang wanneer een jonge medewerker hem een tevredenheidsenquête onder de neus duwt. ‘Het duurt maar even meneer. Het is belangrijk te weten of we het goed doen. Zijn altijd bereid te leren uit onze fouten.’ Verveeld vult hij vlug op alle plaatsen een vier op vijf in, en ziet woorden voorbijdrijven als ‘voldoende ingelicht’ en ‘wat vond u van..’  Hij geeft het document met een flauwe glimlach terug. ‘De dienst bevolking en binnenlandse zaken bedankt u voor uw medewerking.’ klinkt het vanbuiten gestudeerd. Hij loopt door de draaideur naar buiten, de nog frisse en heldere morgen tegemoet. Hij is blij in de open lucht te zijn, ademt opgelucht diep in en uit en overziet de bedrijvigheid op het marktplein voor hem. Alles is geregeld. Geen zorgen meer, het valt van de schouders. Hij is ervan overtuigd dat hij samen met zijn ouders de goede beslissingen heeft genomen. Uiteraard.

Lode Van Wabeke
0 0

Het Spoorloze Perron

Angleur straalt in de lentezon. Het is een mooie rustige dag, maar toch voelt ze zich opgejaagd. Ergens zitten er stormen onder haar huid die op elk moment kunnen losbarsten. Ze loopt het kleine stationnetje in, haar trein kan op elk ogenblik aankomen op perron vier. Daar is perron één, twee, vier, vijf en zes. Wacht even, waar is perron 3? Ze stapt terug, draait zich om, wrijft nog even in haar ogen, maar nee, geen perron 3 te bespeuren.   Ze wankelt enkele seconden. Bizar. Hoe kan je nu in godsnaam een perron vergeten? Misschien had de man met de bordjes die dag net geen ‘3’ mee. Ofwel had hij zo’n hartsgrondige hekel aan dat nummer dat hij gewoon weigerde om het te gebruiken. Ze dacht aan de andere stations die waarschijnlijk ook perron 3 moeten missen, en de pendelaars die in de war waren door dit ongewone voorval.   Ze loopt dan maar de trappen op die leiden naar perron twee en vier. Ze heeft geen andere keuze. De zon straalt zo uitbundig dat ze erdoor verblind wordt eenmaal ze boven komt. Ze knijpt haar ogen tot spleetjes. Door haar gemijmer over perron drie, ziet ze net voor haar neus de trein vertrekken die haar naar Luik had moeten brengen. Maar ze had eigenlijk niks anders verwacht. Zij had zelden geluk, het soort geluk dat schuilde in een klein, triest hoekje. Zo’n hoekje van de kamer waar het behang in repen los hangt, een hoekje waar de kat graag geniepig een plasje doet. Niet bepaald het hoekje waar het geluk verscholen zit en uitbundig roept: ‘hier ben ik!’.   De volgende trein is pas binnen een half uur. Ze tuurt op het schermpje van haar smartphone. Er zit niks anders op dan wachten. Ze loopt het perron op en af, tot wanneer ze een trapje opmerkt, twee treden die naar een pad leiden dat zich tussen de wirwar van sporen uitstrekt. Het prikkelt haar nieuwsgierigheid. Ze stapt de treden af en wandelt de sporen op. Ze heeft geen schrik om zich een weg te banen tussen de sporen. Ze houdt van stations, treinen zijn haar rode draad. Het verbindt alles: plaatsen waar ze haar hart verloor, waar ze haar minnaar volgde, waar ze geborgenheid vond in de omhelzing na een goed gesprek en een stuntelig afscheid.   Het pad kronkelt verder, steeds meer raakt ze verwijderd van het station. Stilaan vergeet ze dat ze nog een rit van twee uur voor zich uit liggen heeft. Ze verliest de tijd en zichzelf uit het oog. Het pad houdt op aan enkele struiken. Alweer een dood spoor, denkt ze. De struiken hebben alvast geen doornen, dan kan ze er maar evengoed doorheen sluipen.   Ze schudt de blaadjes van haar kleren, en plukt er enkele uit haar haren. En daar, helemaal los van de wereld, ligt een eiland van beton te midden van onkruid, struiken en sporadisch zwerfvuil. Op dat eiland staan vier ijzeren stoeltjes, zoals je wel meer ziet in stations. En daar, op het tweede stoeltje van links, zit een oude man.   Ze slikt, schraapt haar keel en stapt op de man af. Zijn blauwgrijze ogen liggen al diep in zijn verweerde gezicht. Hij steekt zijn hand uit en maakt een uitnodigend gebaar. Ze loopt om hem af, glimlacht en neemt plaats naast de man. Ze staren beiden een tijdje voor zich uit, elk in zijn of haar gedachten verzonken. En dan schraapt de man z’n keel.   ‘Meisje toch, je hebt er geen gedacht van hoe lang ik al wacht’, zucht hij. ‘Wachten? Op wie of wat wacht je dan?’, vraagt ze. De man staart opnieuw enkele minuten voor zich uit. Ze ziet hoe hij aanzet om te praten, hoe hij de woorden al vormt in zijn mond, en dan valt hij opnieuw stil. ‘Wat staat er jou te wachten straks?’, vraagt hij uiteindelijk. Ze is even uit haar lood geslagen door de vraag. ‘Wel, ik wacht op 23u23. Elke dag wil ik die cijfers zien verschijnen. Er zit een soort perfectie in dat getal. Misschien dat ik daarom op zoek ging naar perron 3.’ Symmetrie in getallen heeft haar altijd al gefascineerd.   Er valt opnieuw een stilte. En dan uit het niets begint de man opnieuw te praten. ‘Ik wacht zonder hoop, ik tel de uren hier op mijn eiland van beton’. De man staat langzaam recht en kijkt haar aan. ‘Ik hoop dat je niet wordt zoals ik. Ik zie de bitterheid al opkomen in je ogen. Je strakke kaaklijnen verraden je onrust. Ik heb mijn leven vergooid en nu zit ik op een eiland van beton mijn dagen te tellen. Laat die fijne lijntjes in je gezicht niet tot groeven groeien, zoals de mijne.’   Haar ogen beginnen heftig te glanzen. Ze denkt terug aan de keukentafel van vorige avond. De fruitschaal herbergt nog maar twee schriele appeltjes. Hij zit aan overkant, niet goed wetende wat hij exact doet. Hij haalt steeds weer zijn vinger over het scherm van de iPad, steeds weer opnieuw laat hij dezelfde foto’s paraderen. Nee, hij zal niet naar haar opkijken. Hij blijft naar zijn iPadscherm staren, terwijl hij de laatste resten van de lasagne opeet. Hij neemt het lichtblauwe glas en spoelt de laatste hap saus door. En dan opnieuw, dan opnieuw laat hij zijn vingers over het scherm glijden en is hij weer opgeslokt in een wereld die enkel bestaat uit blauw licht. Zij laat het glas wijn tussen haar vingers liggen, en neemt een slok. Ze denkt aan alles wat ze wou vertellen, maar als hij opkijkt van het scherm dan zegt ze: ‘met mij is er niks schat, wat zou ik dan moeten zeggen?’.   ‘Ik moet maar eens gaan’, en ze staat snel recht. Ze kijkt nog snel even naar de man, die ondertussen al opnieuw voor zich uit aan het staren is, weg in zijn eigen wereld. Ze stapt door, en blijft met haar jas in de takken van de struiken hangen. ‘Godverdomme’, vloekt ze, en ze breekt de tak met al haar macht.   Terug op perron vier aangekomen, gooit ze haar rugzak voor de stoeltjes. Ze probeert de tranen van haar gezicht te vegen. De frisse lentegeur brengt haar tot rust. Ze laat de zon op haar gezicht rusten. Nog een kwartiertje wachten.   En dan voelt ze in haar jaszak haar smartphone trillen. Ze kijkt op het schermpje. ‘Schat, kan jij naar de winkel? Ik heb zin in wortelstoemp en worst. Kan jij daarvoor zorgen? X’ Daar staat ze dan, met haar smartphone. Ze huivert en zet het toestel uit. Ze loopt het perron af, en gaat opnieuw op zoek naar het eiland van beton. De oude man zit er nog steeds.   ‘Is het goed voor jou als ik hier nog even blijf’, vraagt ze me trillende stem. ‘Blijf zolang je nodig hebt. We zullen samen wachten. En als we durven, dan zullen we samen hopen dat het leven op één of andere manier haar grijsheid verliest’. Ze zet haar rugzak op de grond, gaat naast de man zitten en staart. Samen zijn ze spoorloos verdwenen.

Jolien Van de Velde
0 0

geloof

  “Ik vraag me af of ik je nog wel alleen kan laten met de kinderen”, zei ze, en trok de deur achter zich dicht. De afdruk van haar gezicht bleef enkele tellen hangen.Gespeelde verbijstering. Onmiskenbare voldoening.Juf Marleen. Of ik je nog wel alleen kan laten met de kinderen. De woorden echoden in mijn hoofd. “De kinderen”, dat waren een dertigtal acht jarigen waarvan er ik die middag twaalf onder mijn hoede had.Ik, de tweeëntwintigjarige leerkracht in opleiding. Sedert een week was ik begonnen aan mijn eindstage in de dorpsschool waar ik zelf tot mijn tiende school had gelopen. Het was in de maand mei. De maand waarin het merendeel van de achtjarigen hun Communie doen. Althans, in een katholieke school als deze. En dit jaarlijks evenement dat qua belang zowat gelijkstond aan het schoolfeest, vroeg voorbereiding. Een tweewekelijkse wandeling naar de dorpskerk en dan het toneeltje repeteren, onder het toeziend oog van klasjuf Marleen, in dit geval ook de godsdienstjuf. Een berisping nooit veraf. Drie verwittigingen en straf schrijven. Maar wel allemaal mooi en blij lachen op de heuglijke dag en vooral op de gezamenlijke foto.Twaalf ongedoopten deden niet mee aan het feestje en bleven samen met mij op school. “Laat ze maar binnen blijven in de klas. Geen communie? Dan moeten ze maar werken als wij gaan repeteren.” En zo vertrok de twintigkoppige processie, hun leider voorop, onder een stralende lentezon, terwijl ik de bundeltjes met taken uitdeelde aan de ongelovigen. Na een halfuurtje waagde er één het te vragen: “Juf, mogen we muziek opzetten?”Ik ben een ramp in namen onthouden maar je hebt van die kinderen waarvan je de naam meteen kent, omdat hun juf die voortdurend, vaak kwaad of geërgerd, herhaalt. Dit was er zo eentje. Sammy. “Waarom ook niet”, dacht en zei ik spontaan. Gejubel in de klas. Sammy zette de CD speler aan. Er klonk een rapnummer.“Juf, mag ik tonen hoe ik dans?”Ik dacht aan al die keren dat de naam Sammy op kwade toon door het klaslokaal galmde en aan die stoet kinderen buiten in de zon en zei: “Dat is goed.” Een glunderende Sammy smeet zich letterlijk en gaf een breakdance demonstratie, aangemoedigd door de rest. Plots een hoofd in het deurgat. De poetsvrouw. Die lawaai had gehoord en kwam kijken wat er was.En toen kondigde de bel de speeltijd aan. Nadien waren de anderen weer terug in de klas. Juf Marleen nam me op het eind van die middag nog even apart. De poetsvrouw had “het” haar verteld. En dat ze zich afvroeg of ze me nog alleen kon laten met de kinderen.De kinderen.En ik die me vijftien jaar later afvraag of ze nog steeds dansen.  

Vanessa Daniëls
4 0