Zoeken

Hoe vertel je een kind dat de dierentuin een leeuwin heeft doodgeschoten?

Zoals je weet werd er gisteren een leeuwin in de dierentuin doodgeschoten. Ze was uit haar kooi ontsnapt. Gewoon naar buiten gewandeld eigenlijk. Iemand van de verzorgers had de deur laten openstaan. Verstrooid zijn heet dat en dat kan iedereen overkomen. Een leeuwin is de mama leeuw. Maar deze leeuwin was pas twee jaar, dus nog niet echt mama. Om zelf welpjes te hebben moet je iets ouder zijn. Welpjes dat zijn de kleintjes van een leeuw en leeuwin, zoals in de Lion King. Iedereen in de dierentuin heeft geprobeerd om de ontsnapte leeuwin te vangen. Maar Rani, zo heette ze, was veel te snel en kon zich telkens verstoppen achter een boom. Je moet altijd voorzichtig zijn met een leeuwin, je kan niet zomaar op haar afstappen, een leeuwin is een groot en sterk dier. Soms helpt fluisteren of op een rustige manier vragen of ze terug naar haar kooi wil gaan, maar Rani was een dove leeuwin, dus hoorde ze niet wat er werd gevraagd. Daarom heeft de dierentuin een dierenarts gebeld. Die is zo snel hij kon gekomen. Iets te snel want hij was de batterijtjes voor het hoorapparaat van Rani thuis vergeten. Gelukkig had hij wel pijltjes mee om haar te verdoven. Zo'n pijltje steek je in een lange buis waar je dan zo hard als je kan op blaast. Pfffffffffffff tsjaka tsjaka. Twee keer heeft de dierenarts geblazen, maar de pijltjes vlogen de verkeerde kant op. Bijna in het oog van een baby in een kinderwagen en net naast de billen van een jongen met een truitje van de Rode Duivels. Ondertussen had Rani een treinwagon zien staan. Ze werd nieuwsgierig en wilde eens gaan kijken of die wagon ook kon rijden. Wat niet zo was. Het was er eentje zonder machinist, zoals in Harry Potter. Uiteindelijk is de politie erbij gekomen omdat er paniek in de dierentuin was ontstaan. Rani had 's morgens geen ontbijt gekregen en iedereen dacht dat ze de mensen in de trein wilde opeten. En toen heeft een agent gedaan wat hij moest doen. Driemaal geschoten. Wat er in het hoofd van Rani omging op de laatste seconde van haar leven weet niemand. Maar volgens een getuige had ze een Hakuna matata-blik in haar ogen.   RIP Rani 21 juni 2018          

Sascha Beernaert
0 0
Tip

Een man

Ik heb een man leren kennen. Iedere ochtend brengt hij zijn dochter naar school. Een melkchocolade meisje met donkere ogen en dreadlocks met kleurige kralen doorheen geweven. Ze wandelen hand in hand met rustige tred richting schoolpoort. Daar knielt hij neer tot zijn lichtjes glimmende, kale hoofd laag genoeg is om het meisje een kus op haar voorhoofd te geven. Zij geeft hem een knuffel, hij aait over haar kralen en krullen en wandelt met dezelfde, rustige tred weer weg. Iedere ochtend, stipt om kwart over acht, hetzelfde tafereel. Soms ben ik er niet om kwart over acht. Dan heeft Ada weer een schriftje ergens verkeerd gelegd, duurt het ellendig lang voor ze weet wat ze op haar boterham wil om vervolgens toch weer te kiezen voor kruidenkaas en kippenwit, of heeft haar jasje niet de juiste kleur. “Zo kan ik toch niet naar buiten!” Hoe doen andere ouders dat, om iedere ochtend stipt om kwart over acht aan de schoolpoort te staan? Vaak moeten we rennen omdat we om de hoek al de schoolbel horen. Heel soms hebben we alle tijd, en kunnen we rustig pratend de wandeling naar school maken. Een lang afscheid voor de schoolpoort zit er niet meer in, daar voelt ze zich ondertussen ietsje te groot voor. Ik haast me uit de voeten, en als het nog geen kwart over acht is, ga ik op het bankje in het park schuin tegenover de school even wachten, om te kijken hoe de rijzige zwarte man rustig komt aangewandeld, zijn dochter kust en weer weg wandelt in de richting waar ze vandaan kwamen. Ik voel me een voyeur, maar niet schuldig. Ik word zelf ook rustig van het tafereel. Op een ochtend komt de man naast mij zitten op het bankje, op veilige afstand. Ik voel me betrapt. Maar hij laat niets merken. Hij draagt dezelfde hoodie als altijd, een zwarte met opschrift Amsterdam en daaronder het bekende wapenschild van de stad met de drie kruisjes en de slogan heldhaftig-vastberaden-barmhartig, het soort trui dat je kan vinden in de schreeuwerige souvenirwinkels op het Damrak. Daaronder een afgesleten blauwe spijkerbroek en sneakers die duidelijk een stukje van de wereld hebben gezien. De man slaat zijn benen over elkaar, leunt achterover en haalt een pakje sigaretten uit de kangoeroebuidel van zijn trui. Een of ander onbestemd merk, uit de Aldi of een andere goedkope supermarkt, gok ik. De man buigt lichtjes mijn richting uit en biedt me met een knikje een sigaret aan. Ik ben al enkele jaren gestopt met roken maar zonder na te denken knik ik terug en neem de sigaret aan. Ik lach het lachje waarvan vriendinnen zeggen dat het me er een beetje dom doet uitzien. Lief, dat wel, maar dom. Het lachje wordt nog eens herhaald als de man mij een vuurtje aanbiedt, en ik me voorover moet buigen om met mijn sigaret bij de vlam te komen. Met mijn hand bescherm ik het vuur tegen het zachte lentebriesje en raak ik even zijn hand aan. Die voelt als schuurpapier met een fijne korrel. Ik trek mijn hand snel terug, wil niet dat de man zich ongemakkelijk gaat voelen. Of dat ik als te vrijpostig word gezien, wie weet wat deze man al allemaal te horen heeft gekregen over Nederland en zijn feministes. Ik inhaleer voorzichtig en moet toch even kuchen. De man glimlacht. Kucht ook even. Ik zoek naar woorden maar zeg niks. De man rookt genietend, alsof zijn allerlaatste wens net in vervulling is gegaan. Als zijn sigaret is opgerookt, knikt hij even en wandelt weg. Ik knik terug, probeer niet te dom te lachen, doof mijn sigaret en beslis nog even van de vroege zon te genieten voor ik terug naar huis wandel.   Ik ben het gewoon om aangesproken te worden door vreemde mannen. Doorgaans begint hun zin met “ben jij niet… “ en dan weet ik al wat er volgt: dat grietje dat ooit meespeelde in een populaire soap en vervolgens trouwde met en snel weer scheidde van de grootste eikel van het land en nu halsstarrig haar best doet om serieus te worden genomen door het meer belezen deel van de natie, al zijn de meesten zo beleefd om dat laatste deel achterwege te laten. En dan knik ik en zet ik dat domme lachje op, want mensen zien hun vooroordelen niet graag weersproken. Ik lach om hun grapjes, ook als ze niet leuk zijn, probeer het aantal opmerkingen te beperken. In het begin probeer ik me te concentreren op mooi en stil te wezen, de rest kan later nog altijd. Indien. Als. Met deze man is het anders. Ik voel dat ik het initiatief moet nemen. Dat hij wacht tot ik iets zeg. Maar wat zeg je ook alweer tegen iemand die je niet kent? Waarom worden daar nooit eens zelfhulpboeken over geschreven? “Lekker weertje, hé”, zeg ik, enkele dagen later als de man weer op veilige afstand van mij op het bankje komt zitten. Ik heb er dagen over kunnen nadenken, en dan is dit waar ik mee op de proppen kom! Ik word bijna rood van verlegenheid om zoveel domheid. Maar anderzijds: het is zo vroeg op de ochtend ook al gewoon mooi weer, en hoeveel kinderen zouden er niet zijn voortgekomen uit stomende romances die zijn begonnen met een banale opmerking over de klimatologische omstandigheden? “Ja, lekker weer”, zegt de man, met rustige stem en een accent dat ik moeilijk kan thuisbrengen, al doet het vermoeden dat hij nog niet lang Nederlands spreekt. Ik zou willen dat hij doorgaat, dat hij vertelt dat waar hij vandaan komt het alle dagen zonnig is, dat de zon er de aarde en de huiden verschroeit, in het land dat hij moest ontvluchten wegens honger of oorlog of allebei, maar hij gaat tevreden achteroverleunen terwijl hij een sliert rook uitademt. Hij sluit zijn ogen en murmelt iets wat klinkt als “lekker weer” maar helemaal zeker ben ik niet. Ik weet niet of het beleefd is om vragen te stellen aan een man die net zijn ogen heeft gesloten. Of de man daar überhaupt zin in heeft. Maar dat kan misschien later nog. Indien. Als. Zo gaat het sinds een week of twee bijna iedere ochtend. Ik maak Ada vroeg genoeg wakker om zeker te zijn van de ontmoeting met de man. We spreken haast niet. We knikken, zitten en roken. Ik lach mijn verleidelijkste lach, ik schuif wat dichter bij, ik zeg wel eens dingen als “dat was een heftig onweer  gisteravond” of “leuk meisje, jouw dochter?”, en dan zegt de man “ja, heftig onweer” of “ja, dochter” en leunt weer achterover om van zijn sigaret te genieten. Ik heb geen idee waar hij vandaan komt of wat hij de rest van de dag doet. Ik heb geen idee of hij meer wil dan gewoon op een bankje zitten en roken. En ik heb geen idee wat ik wil, ik weet alleen dat ik op een rustige manier vrolijk word van deze man. Of op een vrolijke manier rustig. Als ik ‘s ochtends zeven minuten kan doorbrengen op mijn bankje, de tijd van een slechte sigaret, dan weet ik dat de rest van de dag ook goed zal verlopen. Ik heb mijn man niet verteld dat ik een man heb leren kennen. Hij vraagt ook niet waarom ik tegenwoordig langer wegblijf als ik Ada naar school breng. Soms denk ik, straks ruikt hij de geur van goedkope sigaretten en dan moet ik een smoes klaar hebben, maar zo attent is hij al lang niet meer, en de Wilhelmina pepermunt verdoezelt veel. Ik mag blij zijn als ik een hallo terugkrijg als ik ons huis binnenstap. De iPad is op dat moment interessanter, maar ik maal er al lang niet meer om. Zelf ben ik dezer dagen ook niet de meest attente vrouw die een man zich kan wensen. Ik vind de zeven minuten bank iedere ochtend soms spannender dan het echtelijke bed. “Ik heb vrouw nodig”, zegt de man op een ochtend na het eerste trekje. Ik schrik en lach mijn lachje. Ik stamel een “waarom?”. Ik krijg een vragende, haast smekende blik als antwoord. Ik kan me voorstellen wat een man alleen met een prepuberende dochter moet denken. Hoe moet dat straks, met de eerste maandstonden en het eerste behaatje en, godverdomme, een eerste vriendje. Ik schiet zelf al in de stress als ik denk dat een of andere puistenkop straks zijn zinnen heeft gezet op dat heerlijke warhoofdje van me. Ik weet wat foute vriendjes met naïeve meisjes kunnen doen, geloof me. Ik krijg geen duidelijk antwoord van de man. Ik hoor hem nog iets stamelen, maar de man spreekt toch vooral tegen zichzelf. Hij kijkt me nog eens vragend aan maar zegt niets. Ik kijk vragend terug en zeg niets. Ik probeer nog eens mijn liefste lachje en krijg een frons terug. De volgende ochtenden is hij er niet. Ik blijf eenzaam op mijn bankje achter, zonder man, zonder sigaret. Zonder zijn de ochtenden niet hetzelfde. Ik begin me zorgen te maken. Maar hoe vertel je aan je man dat je je zorgen maakt om een man waarmee je enkele ochtenden een sigaret hebt zitten roken en zitten zwijgen op een bankje tot hij plots zei “ik heb vrouw nodig” en verdween, zonder over te komen als een hysterisch wicht. Ook hier schieten de zelfhulpboeken weer grandioos tekort. Misschien weet Ada raad. Misschien weet zij wel wie het meisje met de dreadlocks en de kralen was, heeft zij iets opgevangen op het schoolplein. Ik moet het zo nonchalant mogen proberen te brengen, want met de leeftijd en de lengte is ook haar achterdocht toegenomen. Dat heeft ze uiteraard van haar vader, al die jaren in de journalistiek hebben zijn cynisme alleen maar aangewakkerd. Mijn God, ik hoop maar dat ze uiteindelijk niet al te veel op hem gaat lijken, al zijn de kansen natuurlijk fiftyfifty. Wat dacht ik toch, toen ik op die cocktailparty dertien jaar geleden zo nodig over het weer moest beginnen tegen de poenigste hoofdredacteur van het land. “Oh, Yejide”, zegt Ada, als ik haar tijdens de wandeling naar school zo terloops mogelijk vraag wat er is gebeurd met het Afrikaanse meisje dat we ooit wel eens aan de schoolpoort zagen. “Die is al een paar dagen niet meer gekomen”, zegt ze op een toon waaruit niet blijkt dat ze het erg of spannend vindt. Ik zeg niets en verlang naar een sigaret.  

Dirk Vandenberghe
9 1

Slechte koffie

Hij bleef stilstaan voor het raam van de chocoladebar, stak een sigaret op en inhaleerde diep. Camel, een lekker sigaretje. Ook al rookte hij vroeger Marlboro, hij vond smaak thans belangrijker dan imago. Op de Marlboro cowboy zou hij toch nooit lijken. Hij vertrappelde de peuk en wierp een vluchtige blik op zijn horloge zonder het uur te registreren, ritste zijn jas open en stapte de bar binnen. De prikkels van de geur van krachtig chocoladebitter, het beeld van de schaal versgebakken brownies op de toog, van de grote groene vintagehanglamp boven de zithoek met de bordeaux lederen noppensofa en de klap waarmee een vlaag februari-wind de deur achter zijn rug deed dichtslaan, bereikten allemaal tegelijk zijn zintuigen, waardoor hij vergat de vrouw te groeten die één van de tafels met een schotelvod schoon veegde. De plaats aan het glazen tafeltje bij het raam bood een uitstekend zicht op de straat en de straathoek. Hij stootte zijn knie aan het smeedijzeren onderstel van de tafel. Altijd verraderlijk art-deco. Hij bestelde koffie. Het espressoapparaat klikte aan met een kracht als van een hydraulische pomp, siste zichzelf stomend wakker alvorens het een miserabel straaltje donkerbruin vocht afscheidde in een kopje. De vrouw met de schotelvod, die hem de koffie bracht, wilde dat hij meteen afrekende. Hij vroeg zich af wat het was aan hem dat haar achterdocht had gewekt. “Leuke zaak,” zei hij nog om het goed te maken en bedankte haar voor de koffie, maar ze haastte zich in rechte lijn terug naar haar plekje achter de bar, waar een tijdschrift met felgekleurde foto’s en koppen typografische gruwel opengeslagen lag. Het kopje had een diameter gelijk aan de lengte van de helft van zijn pink. Hij keek door het raam naar het pand aan de overkant van de straat, naar het kleine portaal, naar de stenen van de stoep op de plek waar het experiment dat hij uitvoerde een aanvang had genomen. Hij nipte van zijn minuscule kopje, slikte de zurige smaak weg en probeerde de aandacht van de vrouw te trekken.“Kent u toevallig…” begon hij, een beetje met krakend stemgeluid vanwege het vroege uur. Hij schraapte zijn keel, de koffie was vreselijk.De jonge barvrouw keek op van haar lectuur. Hij zag dat ze kauwde op een stukje gom. “Weet u wie er in dat huis daar woont?” vroeg hij, iets luider en helderder nu, maar op een slecht gekozen moment want de telefoon rinkelde. De vrouw stak haar rechter wijsvinger omhoog en nam op.“Chocoladebar Moelleux” klonk het, een beetje zangerig, scherp en allerminst smakelijk.“Nee,” zei ze. “Mevrouw is er niet. Ik ben het hulpje… Haar nicht… Nee, vandaag en morgen uitzonderlijk niet… Jazeker… Nee, ze is aan zee bij haar broer… Nee, morgen ook… Oké. Ik geef het door. Sabine, zegt u? … In orde… Dag … Mevrouw.” De geblondeerde barvrouw was duidelijk te jong, haar kapsel verbazend hoog. Was Dolly Parton-haar weer in de mode? Hij had er geen idee van. In elk geval had ze teveel mascara op en teveel kohl rond de ogen om een witte onderbroek te dragen. En, wat was dat? Een piercing in haar oor? Nee. Hipsters droegen geen witte onderbroeken. Maar mevrouw? Mevrouw, haar tante? Mevrouw misschien. Het zou kunnen. Stond er vorige week op Valentijn een strakke wind? Hij wist het niet meer. Kon een witte onderbroek die boven Chocoladebar Moelleux uit het raam viel of werd geworpen tot aan de overkant van de straat zijn gewaaid? Dat kon. “U zegt?” vroeg de barvrouw meteen nadat ze opgehangen had.“Nog een espresso graag” zei hij. “Een dubbele deze keer.” Ze bracht hem koffie met een grotere diameter en verdween achter de deur die waarschijnlijk naar de keuken leidde want de zwaai van de deur deed de cacaogeur opleven. De bar was klein en opvallend smal. Het was weinig waarschijnlijk dat er boven de bar nog een woonruimte was. Mevrouw van de chocoladebar woonde vast elders. Misschien zelfs in het huis aan de overkant.Het bood perspectief. Het was iets langer dan een week geleden dat hij aan de overkant van de straat voorbij het huis was gewandeld dat hij nu in de gaten hield. Op 14 februari laatstleden ontdekte hij op die plek een witte onderbroek. Hagelwit. Robijnfris. Het model net iets te functioneel om sexy te zijn.Toch had hij het als een voorteken aanzien en thuis had hij de onderbroek ingepakt in gewoon wit printpapier. Op de wikkel had hij een gedicht geschreven. Nu droeg hij het pakje bij zich. Hij was van plan geweest om het in het portaaltje voor de deur neer te leggen. Maar dan had hij getwijfeld. Hij moest haar eerst zien. Hij had een sigaret gerookt, een beetje gedraald en nu zat hij hier, achter een dubbele espresso die zelfs dubbel zo vies smaakte als een gewone. Hij moest dringend stoppen met roken. Zowel van koffie als van sigaretten ging je adem vreselijk stinken. En dat wilde hij niet. Niet nu. Niet nu hij vastbesloten was om weer romantiek in zijn leven toe te laten. Tot nog toe was zijn leven daarvoor veel te druk geweest. Althans dat maakte hij zichzelf wijs.Het was romantiek waar hij op uit was. De mensheid maakte zich daar doorgaans vrolijk over. Maar nu leek dat hem net wat hij nodig had, op dit punt in zijn leven aangekomen, zelfs broodnodig. In tijden van online daten was een ouderwets postpakket rond Valentijn misschien wat vrouwen wilden. Of toch de vrouw die op hém wachtte, want aan online daten deed hij niet, wilde hij niet doen. Maar hij wilde haar zien. Hij wilde haar ogen zien, een kleine glimp van haar ziel opvangen, al was het maar door te kijken naar hoe ze straks van achter de hoek de straat in zou komen gewandeld. Haar manier van bewegen. Ze zou halt houden voor het huis, het kleine portaal binnen stappen en terwijl ze haar sleutel uit haar tas vist, zou hij toekijken. Misschien blaast de wind in haar nek, zet ze de kraag van haar jas rechtop. Hij zou naar haar handen kijken, naar hoe ze het mutsje op haar hoofd iets meer naar achteren schuift. Hoe ze met haar ogen knippert omdat er stof in het portaal opwaait. Hij zou haar lippen lezen als ze tegen de kat praat die tegen haar benen aan komt kopjes geven, ongeduldig als ze is om mee het huis binnen te gaan. Net als hij. Hij haalde het pakje uit de binnenzak van zijn jas en legde het voor zich neer op het glazen tafeltje, stootte zijn knie nog maar een keer aan het smeedijzer. Hij las zijn gedicht door, voelde de spanning buitelen in zijn borst. Hij zou de hele dag blijven waken, in de chocoladebar blijven zitten tot ze ofwel thuiskwam, ofwel het huis uit ging. Hij zou zich van de vragende en nieuwsgierige blik van Dolly Parton niets aantrekken. Desnoods een brownie eten, de chocolademelk ‘Moeilleux’ proberen. Want het was er slechte koffie.

Julia Carax
0 0

Stilleven - N43

Achter het raam van café Chiquita zit een hond. Je zou denken dat hij kijkt naar de auto’s die op de N43 voorbij rijden maar in werkelijkheid kijkt hij naar haar.Buiten staat zij. Ze staat stil voor het raam, kijkt de hond in de ogen, een oude bruine bokser. Het vel langs zijn kaken hangt zwaar door. Ze ziet kwijl. Het drupt een beetje. Maar dat geeft niet. De ogen van de hond staan donker en waterig alsof hij zich droevig voelt en niet weet waarom, of juist wel, maar het niet wil vertellen. De pupillen van zijn ogen zijn roodomrand.Iemand schilderde de gevel van het café lang geleden in het lelijkste soort oranje dat ook maar ergens te vinden was. Naast de hond staat een lamp op een hoge voet met wijdvertakte armen die uitmonden in bloemknoppen. Irissen van glas.  Ze leunt met haar linkerhand tegen het raamkozijn aan, haalt met de andere verkleumde hand een half geknakte sigaret uit de zak van haar parka. Het is een jas van niks. Chinese kwaliteit met een bontkraag die het vermoeden van behaaglijke warmte wekt. De bokser kijkt nu niet meer naar haar. Zelfs niet naar het vlammetje van de aansteker. Hij kijkt naar de straat. Zij ook. Auto’s razen voorbij. Niemand wil nog op café. Niet op dit uur. Niet op gezinsuur in de late herfst. Ze moeten nog naar Colruyt. Of bij de bakker brood kopen, het laatste uitgedroogde vormbrood dat in het rek ligt alstublieft. Alleen nog maar kleine witte? Tja da’s ook goed. Of hun manden met stapeltjes strak gestreken wasgoed afhalen bij de strijkcentrale. Er zijn vrouwen die strijken voor een ander. Er zijn vrouwen als zij. Onder haar stiletto’s knarsen er kiezels. Fuck you, hakken in velours. Fuck you, acryltrui van het merk Madonna. Alsof Madonna ooit een bordeaux trui met een rolkraag droeg. Fuck you, body uit de kringwinkel. Drukknopen zijn kut, bijna even erg als new-beat-broches. Die idiote gele lachende rondjes. De jaren negentig zijn voorbij. En dan vinden ze de emoji uit. Nog idioter. Ze gaat neerzitten in de witte plastieken tuinstoel die naast de parasol-voet voor het raam staat. In het gat voor de stok zit donkergroen water. De hond blijft onverstoorbaar staren naar de N43. ‘Chiouita’ vermeldt de gevel, in lelijke ongelijke letters als het handschrift van een jongensscholier, geschreven met een blauwe Bic, klodders inkt aan de punt. Het stokje van de Q ontbreekt.Ze blaast cirkels sigarettenrook tegen het vensterglas aan. Menthol prikt in haar ogen.Aan haar voeten staat een kleine koffer die, nu ze er van bovenaf naar kijkt, aandoenlijk oogt. Kinderlijk zelfs. Met de punt van haar pump tikt ze tegen de koffer aan, totdat hij op zijn kantje kantelt. Nu draait ze de tuinstoel een halve toer en gaat weer zitten, ze kijkt net als de hond, strak voor zich uit naar de N43. Een auto vertraagt, ze herkent de zwarte BMW X5 van de baas, haar baas, sinds kort. Ze hoort hoe blij de bokser is. Zijn nagels kletteren op de vloertegels. Het lijkt alsof ze het beest nu al kan ruiken. Straks zit zij ernaast, achter het glas.De auto rijdt voor. Zijn felle koplampen beschijnen haar kleine, bleekblauw geruite koffer. De kiezels waren vochtig. Het ruitenpatroon verwordt tot aquarel.

Julia Carax
0 0

Azalea

De dag waarop Cédric besefte dat je de liefde niet zomaar in de schoot geworpen krijgt, was het bijzonder koud voor de tijd van het jaar.Begin maart mag je toch al hopen op een graadje meer. Zo dacht Cédric erover toen hij op zijn verroeste Venturelli van het Kerkplein weg fietste met een bak azalea’s achterop. “Cé, jij neemt de Molenstraat,” had Ciska in haar eentje beslist. Ze gaf hem de bloemen zonder een woord meer, draaide zich op haar hakken om en beende het Chirolokaal terstond weer naar binnen.Het was te koud voor een korte broek. Cédric voelde hoe de krulhaartjes op zijn benen zich oprichtten om een isolerende luchtlaag te bewerkstelligen. Maar wat konden hem verdomme zijn kuiten schelen. Het zwierige draaien van Ciska had hem van zijn stuk gebracht. Er was een van haar lange steile haarlokken tegen zijn onderlip aan gewaaid. Kon het zijn dat hij haar shampoo proefde?Tegen de tijd dat hij de Molenstraat bereikte stond er nog één enkele azalea in de kartonnen bak op zijn bagagedrager. Eén in plaats van de oorspronkelijke vier. Een roze exemplaar. Wie koos er die bloemen ook uit, vroeg Cédric zich af, een ander artikel ware toch veel makkelijker om mee te gaan leuren. Iets wat beter hanteerbaar is, zoals een pot choco. Pannenkoeken, pindanoten. Wat maakte dat nou uit? Mensen houden niet van azalea’s. Azalea’s hebben verfomfaaide bloemen. Dat was gewoon zo. Mensen kopen ze toch alleen maar uit medelijden omdat je op hun stoep staat te verkleumen. Of omdat ze zich moreel verplicht voelen. Voor Kom-op-tegen-kanker. Dan denken ze dat ze het zelf niet gaan krijgen.In elk geval zou hij vroeg klaar zijn. De versleten macadam van de Driesstraat en het bobbelige van de Heirweg die hij een stukje had gevolgd om de Molenstraat te bereiken hadden hem drie azalea’s gekost. Drie azalea’s overboord. Dat betekende achttien euro uit eigen zak. En wat moest hij met de vierde stomme plant? Verkopen? Wie zou er daar gelukkiger van worden? Hij kon ze maar beter de gracht in gooien.“Humus, fucking humus,” mompelde Cédric toen hij voelde dat hij er helemaal de pest in begon te krijgen. In deze smerige voormiddag met die ijskoude nattige wind die dwars doorheen zijn Chiro-hemd waaide. Hij moest plassen, zijn broek knelde bij het kruis en hij voelde gemene steken in de maagstreek. Honger, dorst, koud zweet en een snotvalling in aantocht. Behoorlijk kregelig werd hij. Het ergste was dat hij wist hoe dat zo geworden was. In alle opzichten was het beter dat hij Ciska gewoon uit zijn mottige kop zette. Dat moest hij doen. Simpelweg deleten. Zijn hoofd formatteren, alle apps wissen, de boel terugzetten naar fabrieksinstellingen. Hij kon zich maar beter concentreren op de welwillendheid van Anouchka. Anouchka is mooi, lief en heel hard in hem geïnteresseerd. Maar afgezien van haar naam is er aan Anouchka niets waarvan je kan zeggen: wel kijk dat is nu eens spannend.Zo dacht Cédric erover toen hij zijn inkoude rozige vingers om het stuur van zijn verroeste Venturelli klemde, de u-bocht nam en de Molenstraat achter zich liet terwijl hij woest in de richting van het jaagpad begon te fietsen. Krom voorovergebogen op zijn te kleine Venturelli want fietskaders groter dan dit vond je niet. Hij stuurde de vermoeide fiets tegen de windrichting in, regelmatig, met krachtige duwen op de kreunende trappers. Maar de azalea zou hij niet verkopen, o, nee, hij wílde hem niet verkopen. Over zijn dooie lijk. De azalea was van hém en van hem alleen. “Cé, jij neemt de Molenstraat – Cé, jij neemt de Molenstraat – Cé, jij neemt de Molenstraat…” Ciska’s stem galmde in zijn hoofd. Ze klonk iel, als in de marmeren trappenhal van een museum voor Schone Kunsten. Wie dacht zij eigenlijk wel te zijn? Dacht zij hem zomaar te kunnen negeren? Hem te zéggen wat hij moet doen? Hem achterlaten met een zeepsmaak op zijn lippen en een knoop in zijn maag?Het probleem is oeverloos. Het is onmogelijk in te dijken, dacht Cédric, die nu het jaagpad af fietste langs linkeroever. De Leie lag er onrustig bij. Hij zag golfslag op het wateroppervlak. Meeuwen scheerden langs, ze groetten hem schreeuwerig alsof ze dachten dat hij er voor zijn plezier reed. Nee, Cédric fietste niet voor zijn plezier. Nooit. Als ze dat maar wisten, die hysterische vogels met hun eendenpoten. Hun lijf te groot om het elegant te houden. Cédric fietste er wel degelijk met een doel. Hij dacht na. In zijn binnenste was een bal woede ontstaan. De bal draaide furieus rond, stuiterde tegen al zijn organen aan en haakte zich met venijnige weekhaakjes vast in onmacht. De bal wrikte zich dan weer koppig los, tolde tussen klein en groot, bedaarde in hoop, laadde zich op aan moed om daarna nog feller terug te keren, spinnend tussen bang en boos, tussen vurig en steenkoud.Het kon toch niet waar zijn, dacht Cédric toen hij achterom keek. Het kon toch niet waar zijn dat hij die ene ellendige azalea nu ook nog was verloren?

Julia Carax
0 0

PEnnsylvania 6-5000

Wat heeft er me bezield om in een stoffig gat als hier een winkel-annex-bar te openen? Randje New York, langs een van de middelgrote uitvalswegen. Heet als de hel. Mijn cliënteel bestaat voornamelijk uit een handvol buren-randdebielen, stoer dat de vonken ervan af springen, motards, truckers en lesbiennes in hun midlife crisis.What was I thinking? Ik vraag het me elke dag af wanneer ik geroutineerd de deur van mijn shop open gooi, een houten spie eronder schuif en ik merk dat het om vijf uur ’s ochtends al heet begint te worden en dat de fuckin’ vliegen aanhoudend oprukken.Gelukkig arriveert Molly getrouw en steevast vóór de existentiële paniek erin slaagt zich in mijn hoofd te nestelen. Molly is groot, breed en sterk. Ze draagt haar dunne zwart geverfde haar strak achteruit gebonden in een minuscuul knotje. Ik vind het niet mooi. Haar tattoos ook niet.“Waarom moeten het altijd zo’n grote doodskoppen zijn? Bestaan er dan geen subtiele ontwerpen van schedels?” vraag ik haar als ze weer eens een nieuwe heeft laten zetten. “Een roos of zo, is toch ook mooi? Er mag zelfs een doorntje aan zijn.”Dan antwoordt ze niet. Ze gooit haar jack in camouflagekleuren over de leuning van een stoel, steekt een sigaret op en blaast de rook in mijn gezicht.Eigenlijk verkoop ik in mijn shop niet veel anders dan kranten, koffie en tabak. Af en toe een boterham met meelworst, vet spek of roerei. Witte bonen in rode saus, dat kan ook. Zelden ruim ik borden af die leeggegeten zijn. In mijn ervaring zijn bonen voorbestemd om naar de rand van een bord geschoven te worden. Gewoon omdat ze stinken en omdat de saus een beetje rekt.Het zij zo. Ik boetseer in klei en stal mijn werk uit in de winkel maar niemand heeft ooit een beeld van me gekocht. Iedereen vindt mijn beelden alleen maar mooi. Ik vind het oké zo.Die ochtend was Molly er zoals gewoonlijk, gezeten op een barkruk aan de toog achter een dienblad met koffie, brood en zes glanzende spiegeleieren. En omdat ik Molly in al haar massiviteit vertrouw en snak naar een down-to-earth oordeel, heb ik het haar verteld.En nu steekt ze van wal, kauwend op de inhoud van een volledig doosje eieren.“Je beeldt het je in, mannen zeggen zo’n dingen niet. En als ze al iets zeggen, dan menen ze het in geen geval. Denk er niet meer aan.” Molly sopt de korsten van haar brood in koffie.“Je sopt weer,” zeg ik, “stop dat, leer het af.”“Kan ik niet. Ik vind het lekker zo.”“Wel,” zeg ik, “ik kan het ook niet.”“Wat niet?”“Er niet meer aan denken.”Molly zucht. Ze schuift het dienblad naar me toe. Molly kan ontzettend snel eten. “Als jij alles gelooft wat elke dude hier komt uitstuiken, dan, ik zweer het je wijfje, dan zijn we nog lang niet thuis.”Ik haal mijn schouders op. Een beetje ontredderd ben ik. Af en toe, het komt in vlagen aanwaaien. De ene keer haalt het me onderuit, dan weer sta ik erboven, bovenop de puinhoop van mijn vertwijfeling, krachtig zwaaiend met de vlag van onverschilligheid.Molly zucht nog een keer, maar dit keer anders, een klein beetje meer medelevend. Molly is immers niet één en al trucker. Ze moet het hebben gezien. Mijn ogen kunnen niets verbergen.“Oké,’ zegt ze, “Ik luister. Nog een keer het hele verhaal. Dus wat zei hij ook alweer? Hij zei dat hij van je houdt? So what? Bullshit! Dat je hem inspireert en dat soort onzin?”Ik knik. Uit háár mond klinkt het inderdaad belachelijk. Omdat ik er een beetje kregelig door word, ruim ik Molly’s dienblad iets te kordaat af, het koffiekopje rammelt in het schaaltje.We zwijgen en bespieden elkaar vanuit onze ooghoeken. Ik vouw twee vaatdoeken op en vul het wisselgeld aan. In het spiegeltje aan de wand bekijk ik mijn haar, draai het in een wrong, steek het vast met een pin. Ik diep rode lipstick op uit het laatje en stift mijn mond. Het spul is te smeuïg om het mooi te kunnen doen.“Getver,” vloek ik als de stift uit mijn handen glipt en op de vloer valt. Kijk, en nu hangt er al smurrie aan een van mijn hakken. Ik voel hoe het zweet me uitbreekt, mijn bloesje zit te strak, de jeans plakt aan mijn billen.“Je ziet er goed uit,” zegt Molly na een tijdje, “echt, ik meen het.”“Dank je.”“Je hebt het precies goed te pakken, don’t ya girly?”Ik ontwijk haar blik. “Het gaat over,” zeg ik, “zal wel passeren. Straks vind ik het niet erg meer. Je zal het zien. Ik kan het aan.”“Waarom was hij al die tijd hier? Wat waren zijn zaken wel?”“Hij was hier met een vriend, ook een schilder. Ze moesten in New York zijn voor materiaal, ze waren op zoek naar een bepaald soort canvas of zo, ik weet het niet precies.”“Je hebt hem als ik het goed begrijp in totaal …euh… vier keer gezien?”“Ja, Mol, ja. Maar er is iets aan hem, Molly, ik denk dat er echt iets is tussen ons dat resoneert, Molly, ik voel dat soort vibraties, echt. Ik denk dat hij bijzonder sensitief is. Dát en tegelijk gepassioneerd en een beest in bed eigenlijk…” Ik hoor mijn eigen woorden en begin ervan te blozen. “Tja, Molly, stom, onwijs stom, maar ik moet er steeds aan denken.”“HA HA, o ja, resonantie, good vibes, love is in the air? Hij verklaart je de liefde en daarna smeert ie ‘m? Wel wel, wonderbaarlijk sensitief. Hoedje af voor meneer hoor, een echt gepassioneerd beest, je hebt gelijk… Wat een mensenkennis, I’m impressed.”“Hij schaamt zich natuurlijk, denk ik… Hij was die avond behoorlijk beschonken. Ik wil het niet, en toch weer wel, Molly, komaan, zeg het me, hoe ga jij om met zulke dingen?”Nu lacht ze haar eigenste bulderlach. “Waar ik vandaan kom maken we het mekaar zo moeilijk niet. Het is ja of het is nee. En daar hoeven wij geen wéken over na te denken.”“Ik geef het liever nog wat tijd,” zeg ik, “we kunnen mekaar eerst leren kennen. Als hij nog eens langskomt.”“ALS hij nog eens langskomt… Zal ik je eens iets zeggen, lieve Penny? Lieve, zachte, domme Penny?” Molly grijpt me bij mijn bovenarm en knijpt er gemeen hard in, ze maakt haar ogen groot. “Op onze leeftijd komt de boemboem vóór de blabla. Dat is nu eenmaal zo, maak je geen illusies. Valt de blabla achteraf tegen, dan ben je -helaas- de pineut. Als de boemboem óók tegengevallen is, nog meer. En je mag van geluk spreken als hij je daarna met rust laat.”Ik staar haar aan alsof ze me een Pinterest-tegeltje voor ogen houdt: Reality is a bitch.“Wat nu? Ik heb niet voor niets een bucks in mijn truck liggen. Wil je een sprookje zien, ga dan naar de film.”“Weet je,” zeg ik, “hij vroeg waar de naam PEnnsylvania 6-5000 vandaan kwam. Vreemde naam voor een shop, vond ie.”“Wat heb je gezegd? Toch niet dat het is omdat jij Penny heet hè? Want dat houdt geen steek.”“Op het naambord dat aan flarden geschoten tegen de gevel hing toen ik hier begon stond PEnnsylvania 6-5000. Ik vond het wel cool en ik behield de naam, ook al wist ik niet waar hij voor stond. Het blijkt een oud telefoonnummer te zijn. Glenn Miller bracht er een nummer over uit. Heb ik vannacht gegoogeld. Tof hé?”“Tof ja.” Molly kreunt een beetje. “Heel erg tof. Je had hem beter je échte telefoonnummer gegeven. Het enige wat je nu kan doen is dwepen als een bakvis.”Ik kijk door de vuile vensters naar buiten, naar de stoffige weg. Ik zie niets anders dan verzengende hitte, een enkele spreeuw die over de gloeiende kiezels hupt.“Nog koffie, Mol?” vraag ik.“Doe maar iets on the rocks,” zegt ze.

Julia Carax
0 0
Tip

Het idool

Na drie maanden elke dag rond te slenteren op diezelfde plek, werd mijn geduld eindelijk beloond en liep ik hem tegen het lijf.   Of misschien moet ik Hem schrijven, met een hoofdletter. Voor een artiest van Zijn allooi is dat wel gepast. Als de bliksem diepte ik een sigaret op uit de zak van mijn leren jasje, stak die op en snelde op Hem af.   De fascinatie was jaren geleden al begonnen. Ik kende Hem wel van Zijn veelvuldige media-optredens, maar had me nooit zeer diepgaand in Zijn oeuvre verdiept. Tot mijn blik viel op één van de columns die Hij voor een weekblad schreef. Daarin las ik dat Hij gestopt was met drinken op de dag dat ik geboren ben, wat een periode waarin Hij dagelijks een fles porto, een fles whiskey en tien pinten consumeerde abrupt tot een einde bracht. Dat, op de dag waarop ik het levenslicht zag. Dit historisch feit bezorgt ons een bijzondere spirituele connectie, een verbondenheid die ik ongetwijfeld met geen enkele andere schrijver zou kunnen bereiken. Meteen wist ik waar mijn toekomst lag: in de letteren, en nergens anders. Nu Zijn haren stilaan zilver begonnen te kleuren, kon ik een gooi doen naar die gouden plak als Jonge Oppergod der Vlaamse Letteren.   Schrijven werd toen mijn nachtelijks ritueel. Daarmee bedoel ik: ik sloeg één van Zijn boeken open op een willekeurige pagina, nam er een stapel papieren en een balpen bij en pende alles letter per letter over. Af en toe aarzelde ik of ik een zin anders zou neerschrijven of een woord zou aanpassen. Gelukkig verdween die twijfel snel uit mijn hoofd. Als Hij het zo geschreven had, moest ik daar niet aan twijfelen. Zijn werk herschrijf je niet. Toen ik besloot dat ik mijn pen voldoende gescherpt had door Zijn voorbeeld te volgen en een volwaardige stap richting meesterschap kon zetten, begon ik aan mijn eigen schrijfsels. Aanvankelijk waren deze zeer autobiografisch geïnspireerd, doch na maanden noest gewroet wist ik dat beschrijvende niveau te ontstijgen en doorwrochte fictie voort te brengen, uiteraard volledig in Zijn onmiskenbare stijl en woordenschat.   Maar om Zijn troon op te eisen, moest ik verder durven te reiken. Er volledig uitzien als Hij, bijvoorbeeld. Het rafelige leren jasje vond ik redelijk snel in de kringloopwinkel. Ook al was mijn zicht perfecter dan dat van een steenarend, toch bestelde ik een bril bij een gedegen opticien. Met vensterglazen, weliswaar, maar met een gelijkaardig montuur als datgene wat op Zijn neus prijkt.   Het kapsel was een ander paar mouwen. Mijn haar woekert redelijk dik op mijn kruin, waardoor de wilde manen die Hem kenschetsen moeilijk te imiteren zijn. Elke dag moet ik mijn haren grondig wassen en regelmatig vraag ik de kapper om de puntjes bij te knippen, anders zou ik er gaan uitzien als een klaploper zonder toekomst.   Uiterlijk is echter niet alles: Zijn volledige levensstijl moest ik de mijne maken. Het nieuws dat Hij plotsklaps een jongedame die vijfendertig lentes minder telde dan Hijzelf Zijn vriendin mocht noemen, sloeg in als een bom. Dat maakte een liefdesleven voor mij volkomen onmogelijk. Mijn muze zou nu dan immers min elf moeten zijn, wat betekent dat zij pas binnen meer dan een decennium geboren wordt en ik dan alsnog, gezien enkele grondwettelijke en strafrechtelijke details, bijna twee decennia zal moeten wachten voor ik me tegen haar aan zal kunnen vleien. Dat maakt de anekdotes over minnekozerij en geslachtsgemeenschap in al haar verschijningen die Zijn oeuvre zo kenmerken, compleet onbereikbaar voor mij. Hij had mij schaakmat gezet. Bijgevolg moest ik kiezen tussen een langdurig celibatair leven, wat compleet andere pennevruchten zou opleveren dan de Zijne, of zondigen tegen Zijn levensloop, en daarmee het risico lopen niet te worden zoals Hij. Uit bittere noodzaak koos ik uiteindelijk voor het compromis: actief ging ik achter het andere geslacht aan, daarbij gebruikmakend van literaire vleierijen van de bovenste plank, maar onbegrijpelijkerwijs tot op heden zonder enig aantoonbaar succes.   De zwaarste dobber bleek echter Zijn voedingspatroon. Ik rekende uit dat Hij op mijn geboortedag zesendertig was geweest. Dat geeft mij op dit moment nog twaalf jaar de verplichting om te drinken. Aan Zijn tempo, uiteraard. Elke ochtend sjok ik braafjes naar de drankenspeciaalzaak om de hoek voor mijn fles porto en mijn fles whiskey, die ik vervolgens in vaste intervals soldaat maak. De tien pinten die het alcoholdieet vervolledigen, sla ik traditiegetrouw in de kroeg aan de overkant van de straat achterover. Elke avond tegen negenen, om precies te zijn. Dan kom ik binnen en heeft de barman mijn eerste horde al klaargezet. Die is uiteraard het moeilijkst, maar daarna ligt de weg open voor een zegetocht die me met elke slok dichter bij Zijn eenzame hoogten brengt. De eeuwige uitspraken van topsporters dat enkel door ijzeren discipline het niveau van hun helden te bereiken valt, gaan dus ook op voor de meest verheven sport van allemaal: de schrijverij. Ook de sigaretten nam ik er dan graag bij. Eeuwige roem is mij meer waard dan mijn gezondheid, en eeuwige roem is immers waarvoor ik geboren ben.   Dit alles had me voorbereid op de ultieme confrontatie: de ontmoeting met Hem. Uit betrouwbare bronnen had ik vernomen dat Hij, mensenschuw als Hij is, of juist te intelligent om contact met stervelingen vrijwillig op te zoeken, één keer gezien was in de centrale winkelstraat van de stad. Dag na dag rookte ik vervolgens mijn sigaretten terwijl ik als de bewaker van kroonjuwelen de straat op en af marcheerde, mijn blik niet gericht op de kleurrijke etalages van de winkelpanden of de historische gebouwen waarin zij gehuisvest zijn, maar op de gezichten van de passanten, voorbereid op het signaleren van Zijn gelaatstrekken.   En dan had ik eindelijk beet. Zonder een woord te zeggen dook ik op voor Hem en keek ik Hem recht in de ogen, niet bevreesd om mijn illustere voorbeeld te ontmoeten. Ik had verwacht dat Hij verbaasd zou zijn, maar integendeel, Hij gaf geen kik. Al wat Hij deed was mij aankijken van top tot teen, een eindeloze seconde lang.   Toen schoot Hij pas in actie. In één vloeiende beweging griste Hij met Zijn linkerhand de sigaret uit mijn mondhoek en vertrappelde die onder Zijn rechtervoet, terwijl Hij met Zijn rechterhand mijn bril afnam en die aan gruzelementen trapte met Zijn linkervoet. Daarna rukte Hij het leren jasje van mijn lijf en hield mijn lange haren samen boven mijn hoofd, als een koppensneller die op het punt stond mij te scalperen. Ik bleef echter onbeweeglijk. Enkel Hij kon oordelen over mijn lot.   Na een volle zwijgzame minuut liet Hij me los en wandelde ervandoor. Even draaide Hij zich nog lichtjes om, om me over Zijn schouder gedag te wuiven.   Ik leid uit dat teken af dat ik nog niet goed genoeg ben. Mijn poging Hem te evenaren zat vol beginnersfouten. Ik heb nu een nieuwe bril besteld, met exact hetzelfde montuur als de Zijne. Ook het jasje krijgt een tweede kans: nu zal ik er één dragen dat zelfs kreuken heeft op dezelfde plaatsen als dat van Hem. En de sigaretten die ik rookte bleken van het verkeerde merk te zijn, net als de whiskey en de porto. Eens ik al die dingen heb rechtgezet, zijn er geen grenzen meer. Op een dag zal ik er staan.   Zijn wegen zijn ondoorgrondelijk.

Felix Sandon
53 0

Gulden Treingedachten

Veel verschil was er niet ten opzichte van andere dagen. De ochtend liep grotendeels zoals gewoonlijk. Thuis maakte hij zijn lunchpakket voor s’ middags, at hij heel snel nog een boterham om niet nuchter naar buiten te moeten gaan en, eens aan het perron, was hij zoals altijd net op tijd om zijn trein te halen. Toen Albrecht eenmaal aan boord ging kon hij zijn ogen niet geloven. De trein had namelijk het interieur van een oude trein, ingedeeld in coupés met een deurtje aan, waardoor het leek alsof elke coupé een eigen kamertje leek te zijn. Albrecht zette zich neer, sloot de deur en nam zoals gewoonlijk een leesboek uit zijn tas. De treinrit naar zijn werk en terug waren de momenten waardoor hij toch nog iets of wat kon opschieten in de vele boeken die hij wou lezen. Maar het leek erop alsof zijn hoofd het hem niet toeliet om te lezen. De hele tijd dwaalde hij af naar buiten, door het raam van de trein. Alsof zijn ogen hem verplichtte om te genieten van de treinrit en de rijzende zon. En prachtig dat die was! Een opkomende winterse zon die de donkerblauwe schemerende hemel geleidelijk aan rood kleurde. Wat het nog meer ontspannen maakte was het feit dat de trein heel traag reed, wat Albrecht helemaal niet erg vond. Hij kwam toch altijd meer dan te vroeg aan en had dus tijd zat. “Heerlijk!” Dacht hij bij zichzelf. En dat was het zéér zeker. De ochtend beginnen met zo’n fantastisch spectakel terwijl de trein op het gepaste ritme met de juiste snelheid reed, doorheen een moment waar genoeg tijd aanwezig was, ingekleurd door het winterse morgenrood van de zonsopgang. Dat soort momenten zijn zeldzaam tot zelfs uniek, en dat wist hij goed genoeg. Het besef daarvan , van de kostbaarheid van tijd, achtervolgde hem dagelijks doorheen zijn drukke leven. Hij werkte veel te veel, veel te veel om  te kunnen genieten van dat soort momenten. Zoveel dat het hem angst aanjoeg om te verzeilen in een periode dat hij niet voldoende tijd meer had voor dat soort vormen van genot en dat hij het grootste deel van de tijd die hij door had gebracht had weggesmeten in het zwarte gat waarmee onze verplichtingen dag in dag uit het grootste deel van onze levens mee absorbeert. Hoe meer Albrecht daarover nadacht, hoe klaarder het werd buiten. De roodkleurige gloed  van het zonlicht werd lichter van kleur, des te hoger de zon rees, waardoor het kleurenpallet aan de lucht werd geleid door een oranjekleurig spektakel van zonnestralen en wolken die er als een gordijn rond hingen. Plots stond de trein stil midden in een weiland. Even leek hij te denken ‘waar zijn we ergens?’ maar die gedachte werd gauw weg gefilterd als hij doorhad dat hij daar dagelijks voorbijreed. Het zag er alleen anders uit, een andere plek. Verdwaald was hij niet. De trein moest waarschijnlijk gewoon een andere trein doorlaten. “Maar toch zo anders…” bleef Albrecht verwonderd. Was het de stand van de zon, of het feit dat de bomen daar op het weiland kaal waren, of de combinatie van de twee, hij wist het niet. Hij wou het ook niet bepaald weten. Albrecht wou alleen dat hij dat beeld van hoe het weiland er op dat moment uitzag kon hebben. Niet hoe het er op andere dagen hetzelfde uitzag, maar hoe het er op dat moment anders uitzag. En als het mogelijk was, op andere momenten, als het er hetzelfde uitzag, dat wou hij dan ook hebben. Datzelfde beeld, maar dan op het hoogtepunt van zijn pracht in alle mogelijke delen van de dag, de tijd en de seizoenen. Maar het was niet puur de schoonheid van de beelden die hem dat deden verlangen en dat werd al snel duidelijk toen de trein stilletjes aan begon verder te rijden. Toen de trein dichter bij de volgende halte kwam werd het uitzicht ineens sterieler. Ontdaan van de glorie die Albrecht er niet lang daarvoor nog in vond. De gebouwen die de bomen vervingen en de meerdere passagiers die hij zag opstappen maakte een eind aan de vrede. Er was een zekere warmte rond het eigenlijke heen gesluierd. Dat had hij door toen het ineens kouder begon te lijken. Men had kunnen zeggen dat het kwam doordat de lucht klaarder aan het worden was, maar dat was het niet. Het was niet louter een gevoel of iets visueels. Albrecht realiseerde zich dat wat hij nog niet lang daarvoor allemaal verlangde, voornamelijk werd veroorzaakt door vergangkelijkheid. Diezelfde drang waardoor fotografen de nood hebben om momenten vast te leggen. De angst om dat moment kwijt te raken. Al dat mooie van voordien lag allemaal te ontbinden in de dieptes van zijn geweten waardoor de details die het zo volledig maakte verdwenen in het proces en enkel de gevoelens, gemoedstoestand en gedachten die hij toen, in dat heden had, de kern van de herinnering eraan vormde. Het was weg. Het was verdwenen en het kon nooit meer terug komen. Ook al waren de plekken waar hij langs voorbij reed op dat moment ook mooi, toch deden ze hem niets. Albrecht was bijna aan zijn halte en had het gevoel alsof dat hij iets verloren had gedurende de treinrit. Dat gevoel was zijn grootste angst, de angst die gepaard ging met dat constante besef van hoe kostbaar tijd wel niet was en hoe weinig hij zijn tijd wel niet kon vullen met pracht in plaats van verplichtingen. Het vreugdevolle dat zijn gemoedelijkheid versierde leek verdorven te zijn en Albrecht stapte, eens aangekomen aan zijn halte, af met een leeg en teleurgesteld gevoel.     Hij was niet kwaad toen hij naar zijn werk stapte. Het was eerder een kwestie van de nostalgie te weten opvatten. De dageraad had al eventjes de toon gezet waardoor het een prachtige, zonnige winterdag leek te worden. “Moest het niet zo zonnig zijn…” dacht Albrecht “…en in plaats daarvan grijs, dan zou ik me vast ellendig gevoeld hebben.” En dat klopte, want het door de zon overgoten dak die boven hem hing was dan ook de ruggengraad van zijn humeur. Hierdoor kon zijn geest de duisternis die hij iets daarvoor aanschouwde gelukkig niet voldoende visualiseren. Want het was die duisternis die dat prachtige heden, toen hij vertrok op de trein, helemaal vernietigde en ervoor zorgde dat hij de schoonheid ervan niet voldoende wist te voelen omdat de angst van de sterfelijkheid ervan groter was en had geprevaleerd over de kern die het kneedde tot wat toen enkel nog maar een herinnering was.    

IL. Martius
0 0

Toen roken nog heel normaal was

‘Ga je dat eten?’ vraagt het meisje.  ’Nee, hoor. Ik rol een sjekkie.’  De oude man is bijna klaar. Hij likt met zijn tong het vloeitje dicht. ‘Doe je dat in je koffie?’ ‘Het is geen suiker!’  De oude man steekt zijn sigaret op. Hij neemt een trek.  Hij zuigt zijn wangen naar binnen.  Alsof er een stofzuiger in zijn mond zit.  Net als bij de knuffels van het meisje wordt zijn gezicht vacuüm gezogen. ‘Jij hebt de kleinste koffie.’ Het meisje wijst naar zijn kopje en schoteltje.  ‘En hij heeft de grootste koffie.’  Nu wijst ze naar de medewerker van de snackbar. Hij drinkt zijn koffie uit een mok. ‘Hij heeft een grote mond!’ klaagt de oude man.  ‘En hij draagt een rok!’ grinnikt het meisje. De medewerker draagt een schort met het logo van de snackbar. De oude man lacht. ‘Hoe heet je?’  ’Jaap. En jij?’ ‘Yoshino.’ ‘Jordijn?’ ‘Nee, Yoshi-no.’  ‘Joshi-mo?’ ‘Nee. Yoshi-no.  NO.’  De oude man shudt met zijn hoofd. Wat een moeilijke naam. Hij heeft geen Engels geleerd op school. ‘Meisje, eet eerst je mond leeg.’ Het meisje neemt een lik van haar ijsje. Ze morst op haar nieuwe T-shirt. De moeder veegt de plek weg met een servet. ‘Hoe oud ben je meisje?’ ‘Ik ben drie. Ik word vier. Dan ga ik naar de basisschool, he mam?’ De moeder knikt. ‘En wat wil je later worden?’ ‘Niks.’ ‘Dat is het beste!’ zegt de oude man. ‘Eet nou maar snel je ijsje op voordat je helemaal onder zit!’ zucht de moeder. Het meisje likt alsof haar leven er van af hangt. De oude man neemt nog een trek van zijn sigaret.  ‘Straks heeft hij geen lucht meer in zijn longen,’ denkt de moeder bezorgd. 

Margaretha Juta
0 0
Tip

Stalkster

Verlies de controle. Omarm hem met heel je zijn. Google zijn naam. Daar verschijnt zijn foto. Klik. Zijn oprechte lach, alleen voor jou. Zijn ruwe krullen, waarvan de aanraking nog nazindert op je wang, uit de tijd dat je nog keuze had. Alsof je die ooit had. Zijn wit linnen hemd onder zijn beige linnen kostuum, dat een gesofisticeerde authenticiteit uitstraalt zoals alleen hij die heeft. Het is een stijl waar niemand mee weg komt, behalve hij. Alsof het uitmaakt wat hij draagt.   Klik. Hij doceert in Antwerpen, Leuven, Brussel, Amsterdam, Parijs. Parijs, waar hij gedichten schreef in Boulevard Jourdan. Alsof je wist dat ik die las. Parijs, waar jij jezelf verloor in Musée d’Orsay. Toen er nog te ontdekken viel.   Zijn thuisbasis blijft Gent. Gent, waar alle opties nog open lagen. Waar je naar hem verlangde in je kamertje. Waar je jezelf overwon en naar hem toe stapte. Hem sprak, minutenlang. Op de trappen van Blandynberg. Op de harde houten stoelen in de Universiteitsstraat. In de met mozaïeken betegelde gangen van Ledeganck. Aan de schuifdeuren van de supermarkt in Overpoort.   Gent, waar hij zijn arm om je sloeg, een minuut lang. Waar zijn lippen een seconde bereikbaar leken. Waar hij naar je zwaaide vanaf de overkant van de straat. Waar je jezelf geen houding wist te geven. Je hoofd draaide. Waar hij je geruststelde. Zei dat je je niet hoefde te schamen.   Maar de schaamte bleef. Was sterker dan jezelf. Overheerste je. Overmande je. “Hier scheiden onze wegen,” zei je gekscherend. Maar ik interpreteerde het letterlijk. Zelfs nadat je me opbelde, met een smoes over de titel van je thesis. Zelfs nadat je mijn naam riep aan Dampoort station.   Klik. Verlies de controle. Omarm hem met heel je zijn. Google zijn naam. Daar verschijnt zijn foto. Klik. Zijn oprechte lach, alleen voor jou. Druk zijn beeltenis af, bewaar ze in je portemonnee. Alsof hij altijd bij je is. Alsof het ooit anders zou uitdraaien.

het stille meisje
50 4

Claustrofobie

‘Ben je zeker dat het hier is?’, vraagt Pieter aarzelend. ‘Ja hoor. Ga maar naar binnen.’ Haar geruststellende lach kan hem niet volledig overtuigen. Twijfelend stapt hij de verduisterde kamer binnen. ‘Ik zie geen hand voor..’ Met een klap slaat Claudia de deur dicht en doet ze op slot. ‘Hey,’ roept Pieter stomverbaasd, ‘wat doe je? Dit is niet grappig!’ Tastend vindt hij de deur. Hij wringt de deurknop wild op en neer. ‘Komaan Claudia, doe open.’ Geen antwoord. Paniek vult zijn hoofd. Zweetdruppels parelen aan zijn voorhoofd. Verdorie, ze weet toch dat ik bang ben in kleine ruimtes. Hij zoekt een lichtschakelaar. Niets. Mijn gsm, denkt hij, ik kan de zaklampfunctie van mijn mobiele telefoon gebruiken. Het licht schijnt op de stenen muren. Ongeduldig richt hij zijn telefoon op alle hoeken van de ruimte. Een afgedankte zetel. Een open kast met oude boeken. Aan de muur hangt een poster van Kate Bush. In haar open mond een sleutel, die ze met een kus wil doorgeven aan een man. Op de muur er tegenover dezelfde foto. Moet ik een sleutel vinden, vraagt hij zich angstig af. Nerveus begint hij te zoeken. In de zetel. Eronder. In de kast. Niets. In de hoek van de kamer ziet hij een pop. ‘Ja,’ roept hij opgelucht wanneer hij de sleutel in haar mond vindt. Bevend zoekt hij het sleutelgat.  Opluchting wanneer hij de deur opent. Met een knal vliegt de kurk uit de champagne fles. ‘Surprise! Gelukkige verjaardag, Pieter!’, roepen zijn vrienden in koor.

Johnny
0 0

Brief aan mijn baasje

Liefste baasje,   Met dit briefje wil ik je laten weten dat ik je ontzettend dankbaar ben omdat je me adopteerde. Je bent het liefste baasje van de wereld. Hoe mijn vorig baasje in Spanje eruit zag, ben ik vergeten.  Ik herinner me nog wel de laatste dag dat ik hem zag. We gingen wandelen in een bos en hij bond me vast aan een boom. Hij zei dat hij er spijt van had en dat ik daar moest blijven. Ik dacht dat het een spelletje was, dus ben ik braaf op hem blijven wachten. Maar het werd donker en hij kwam niet terug. Ik denk dat hij me vergeten was. Ik werd bang en begon te janken. Gelukkig had een mevrouw me gehoord. Ze zei wel mijn naam verkeerd want ze noemde mij ‘arm dier’. Ik was opgelucht want ze maakte me los en ik mocht met haar mee. Ik vroeg haar of ze me naar mijn baasje wilde brengen maar dat deed ze niet. Ik was er zeker van dat hem iets was overkomen. Ik kan me niet voorstellen dat iemand zijn trouwe hondje alleen achterlaat. De lieve mevrouw bracht me naar een plaats waar nog andere honden zaten, die ook hun baasje niet meer terugvonden. Niettegenstaande dat de verzorgers heel lief voor me waren, wilde ik toch naar huis. Ik weet niet hoelang ik in het asiel, zoals ze het noemden, ben gebleven maar op een dag vertelden ze me dat ik geluk had. Dat ik naar een nieuw baasje mocht gaan. Ze hebben me samen met mijn speeltje in een kooi gezet. Ze brachten me naar een grote ijzeren vogel. Zijn buik ging open en hij liet me met hem meevliegen. Toen ik uit de vogel kwam, stond je te wachten en je nam me mee naar mijn nieuwe huis. Ik was blij want ik zag meteen aan je ogen dat jij mij nooit in een bos zou achterlaten.   Jouw hondje, Phoebe

Johnny
218 0

De ninja mag mee

Donderdagnacht De bondscoach neuriet een triomfantelijke melodie terwijl hij in zijn tricolore cabriolet over de donkere snelweg rijdt. Vannacht hebben de hoge heren van de voetbalbond zijn contract met twee jaar verlengd tijdens een copieuze maaltijd in het duurste restaurant van het land. Het is een onverwacht teken van vertrouwen en geeft hem de ruggensteun die hij nodig zal hebben wanneer hij over een paar dagen zijn selectie voor het levensbelangrijke toernooi in Rusland zal bekend maken. Hij zweet een beetje en er komt een ongemakkelijk gevoel op in zijn buik. Die Coupe Brésilienne als afsluiter van het diner was een overmoedige keuze. Terwijl de zoetigheid pruttelend begint te gisten in zijn maag, komen ook in zijn hoofd de zorgen bovendrijven. Hij mag dan wel blij zijn met zijn nieuwe contract. Door een groot en luidruchtig gedeelte van de publieke opinie zal het nieuws minder enthousiast onthaald worden. Als Spanjaard is hij nooit populair geweest bij de supporters van de Rode Duivels. De Belgen zijn van nature achterdochtig tegenover elkaar, maar meer nog tegenover buitenlanders. Van zijn vrouw mag hij de commentaren op sociale media niet lezen, maar hij doet het toch. Elke trainer doet dat, gelooft hij. Het is één aspect van het martelaarschap dat bij de job hoort. Het is je plicht de vlaag op te vangen. Je offert je persoonlijke rust op voor de glorie van je club. Of je land. Of, zoals in zijn geval, een ander land dat wil betalen. Daar zullen morgen weer honderden giftige reacties op alluderen: op dat betalen. Dat het toch ongehoord is, één miljoen. Voor een Spaanse toerist die er niets van bakt. Dat de man in de straat het voor een honderdste van dat bedrag twee keer zo goed zou doen. De bondscoach huivert al bij de gedachte aan de verwensingen die hij een paar dagen later ongetwijfeld over zich heen zal krijgen wanneer hij de selectie bekendmaakt. Dan zal hij de man in de straat pas echt op de lange tenen trappen. Hij heeft immers beslist dat de ninja niet meegaat. De ninja is de populairste speler onder de fans. Het is geen slechte voetballer, maar de bondscoach kan hem niet luchten en daar heeft hij goede redenen voor. De ninja komt steevast te laat aan op training, werd al verschillende keren betrapt toen hij in een verborgen hoek van het stadium stiekem stond te roken en heeft de vervelende gewoonte om elke zin die hij uitspreekt met een knallende wind te besluiten. Een gestampte boer. Daar houdt de bondscoach niet van en daarom gaat hij niet mee naar Rusland. De fans zullen woest zijn en hij zou veel krediet winnen door hem wel mee te nemen, maar zijn besluit staat vast. De bondscoach wil geen flatulentie in het team.   Een slokje water en de koele wind over zijn kale schedel verdrijven de misselijkheid. Op de radio begint een nummer van The Clash dat herinneringen oproept aan zijn tijd in Engeland. De bondscoach draait het volume luider. Go straight to hell, boy lipt hij dromerig mee tijdens het refrein. De muziek brengt hem in een meditatieve toestand waaruit hij bruusk wordt weggerukt door het naderende geluid van sirenes. Een combi scheert langs zijn linkerflank. Aan de andere kant wordt hij bijna geramd door een slingerende bestelwagen. Er klinkt een schot. De kogel zoeft net voor zijn neus en boort zich door het raam van de bestelwagen. De coach gaat vol in de remmen. Tientallen dolle politiewagens razen met gierende banden langs weerszijden van zijn gedeukte sportwagen voorbij en rijden zich even verder tegen elkaar te pletter. De bondscoach haalt adem. Hij is ongedeerd. 'There ain't no asylum here. King Solomon, he never lived around here. Go straight to hell boy.' klinkt het net voor hij de contactsleutel omdraait en verbouwereerd uit de wagen stapt.De agent die op hem afkomt trekt grote ogen wanneer hij ziet wie hij voor zich heeft. In Jommekesspaans verontschuldigt hij zich voor de situatie waarin de trainer van de nationale voetbalploeg is terechtgekomen en hij gaat verder in het Vlaams. 'Stel je voor: Frank had je bijna neergeknald. Het scheelde geen haar, maar hij heeft niets geraakt. Dat was ook niet de bedoeling, zegt hij. Het ging per ongeluk. De kogel is zoek. Verdwaald als het ware.' De man is helemaal van de kaart, net als zijn collega's die over de breedte van de rijbaan verspreid staan. Enkele van hen halen een groepje mensen uit de bestelwagen. Het zijn vluchtelingen uit het Midden-Oosten. Plots ontstaat er commotie. Er wordt geroepen en gevochten. Een gepijnigde oerkreet maakt iedereen stil. De bondscoach kijkt naar de bestelwagen en ziet een jonge vrouw met een bloedend kind in de armen. Ze schreeuwt haar onmacht uit. Een agent neemt het kind af. Een andere houdt de huilende vrouw op afstand. De vluchtelingen worden geboeid naar een bestelwagen van de politie overgebracht. In trance gaat de bondscoach dichterbij. De wild om zich heen slaande moeder wordt als laatste in de combi geduwd. Hij ziet nog hoe ze beide armen uitstrekt en hem smekend aankijkt voor de deur met een brutale klap wordt dichtgegooid en de wagen met loeiende sirenes vertrekt. De agent die het kind in de armen houdt, weet zich geen raad meer. Hij geeft het kleine, slappe lijfje door aan de bondscoach. 'Hou jij dit even vast? Ik kan maar beter een ambulance oproepen. Miserie, miserie.' Het is een meisje. Haar kleedje is besmeurd met bloed. De helft van haar gezicht is aan flarden geschoten. Ze maakt geen geluid. Ze ademt niet. De bondscoach omhelst het dode lichaam, drukt het met al zijn kracht tegen zijn borst en laat zich op de knieën vallen. Hij laat zijn tranen de vrije loop, wil schreeuwen, maar er komt geen geluid. Wanneer de ambulance het lijkje komt ophalen is de bondscoach een andere man geworden. Zijn plannen zijn gewijzigd. Zijn missie is bijgesteld.     Maandagmiddag De persconferentie begint met het geruststellen van de journalisten: de ninja gaat mee. Een zucht van opluchting gaat door de kamer. Maar wanneer de bondscoach de andere tweeëntwintig namen opsomt reageert de zaal onthutst. Het zijn een voor een namen die ze nog nooit gehoord hebben. 'Wie? Waar speelt die?' Er ontstaat onrust in de zaal. De journalisten begrijpen er geen snars van, maar dan legt de bondscoach het uit: 'Dit zijn niet de namen van professionele voetballers, maar van mannen die hun land ontvlucht zijn en in het asielcentrum bang wachten op nieuws. Geen van deze spelers heeft op dit moment de Belgische nationaliteit, maar de minister heeft me beloofd dit zo snel mogelijk in orde te brengen, zodat ze samen met jullie geliefde ninja de eer van ons land kunnen verdedigen op het wereldkampioenschap. Ik weet het. Er zullen jongens teleurgesteld zijn. Ik kon kiezen uit honderden fitte gasten die hopen op een kans. De volgende keer neem ik tweeëntwintig andere jongens mee. De ninja zal er dan uiteraard ook weer bij zijn. Die kan ik niet laten vallen. Dames en heren van de pers: ik dank u.' Met een korte knik neemt de bondscoach afscheid. Zonder omkijken verlaat hij de perszaal. De stortvloed aan vragen klinkt als een ver en onbelangrijk geruis.   24-27/05/'18    

tijl
0 0

Fatal Error: Call to undefined function: hateProgrammers();

Mensen hebben een hekel aan programmeurs. ‘Programmeurs’, vraag je misschien, wat zijn dat? Programmeurs zijn degenen die bandjes en toneelgezelschappen boeken door ze op het ‘programma’ te zetten. Er zijn ook programmeurs die computers vertellen wat ze moeten doen; ze maken ‘software’. Over die tweede categorie wil ik het hebben.   De softwareprogrammeur is een variant van de menselijke soort die rond de jaren vijftig ontstond, decennia niet werd opgemerkt en nauwelijks enige status had, maar sinds de intrede van de personal computer in ons dagelijks leven en de komst van internet enorm belangrijk is geworden. Wat een langdradige zin, denk je. Inderdaad, ik moet me verontschuldigen. Word niet meteen boos vanuit de verwachting dat dit een verhaal wordt over iemand met wie je je niet kan identificeren. Dit is juist het punt dat ik onder de aandacht breng, de programmeur roept een afwerende reactie op. Maar oppervlakkig beschouwd is daar geen reden voor. Kom je in het voorbijgaan op straat een software programmeur tegen, of zit er een naast je in een wachtkamer, dan is er niets aan de hand. Fysiek zijn programmeurs ongevaarlijk. Meestal zijn ze niet indrukwekkend; ze zijn klein, mager of juist dik. Ze krijgen onmiddellijk een verklaring van goed gedrag. Programmeurs met een strafblad zijn zeldzaam, en als ze dat al hebben, zijn ze de bak in gedraaid vanwege een hack bij een bank, en zeker niet vanwege een roofmoord. Ook op feestjes zal de software programmeur geen ergernis opwekken. In tegendeel, hij vormt een welkom contrast met de extraverte alfa-mannetjes. Omdat programmeurs geen succes bij de vrouwen hebben, zoeken ze elkaar op om over het nieuwste software framework te praten, of de voor- en nadelen van de ene computertaal met de andere te vergelijken. Mocht een programmeur wel een vriendin hebben, dan is hij daar zo opgelucht over dat hij niet met andere vrouwen flirt, uit angst zijn kostbare schat voor het hoofd te stoten. De programmeur schittert in zijn bijdrage aan de economische groei. Als er één soort mens is dat zijn arbeidsloon dubbel en dwars terugverdient, is hij het wel. De programmeur maakt hordes werknemers overbodig, zodat het bespaarde salaris van de uitgestotenen weer ten goede komt aan het bedrijf waarvoor hij zijn kunsten verricht. Nu komen we dan toch bij het heikele punt waar ik op aanstuur. Mensen hebben een hekel aan programmeurs. Ik herhaal het nog maar even. Dan weet je zeker dat je het goed hebt gelezen. Aan wie heb jij een hekel? Waarschijnlijk haat je de politieagent die je bekeurt omdat je verkeerd geparkeerd staat en die niet luistert naar je tegenwerping dat er nergens in deze wijk voldoende parkeerruimte is, dat de gemeente rekening moet houden met de bewoners, dat… enz. Nee, niks mee te maken, de agent geeft je een bon en wenst je daarna nog een prettige dag. Vooral dat laatste; om uit je vel te springen. Wat denkt zo’n kerel. Dat je dag nog prettig kan zijn? Om dezelfde reden hebben mensen een hekel aan software programmeurs. Niet hun fysieke gestalte is daarvan de oorzaak, niet hun gedrag in het dagelijks leven of op feestjes, nee, het is de macht die de programmeur via zijn kunsten uitoefent, en die jou, normaal mens, je onvermogen doet beseffen. Zodra je op je werk komt en je de computer aanzet, begint de ellende. Het is alsof je door een doolhof van benauwde straatjes met rare hoekjes en doodlopende steegjes ploegt, door een netwerk van mijngangen en kloven dat de programmeurs voor je hebben bedacht. Elke zoveel minuten zoek je naar de volgende afslag, moet je je weer terug-klikken op je schreden of rondvragen op Google, hopend op antwoord van een andere, tijdelijk verlichte, medegebruiker. De vorige keer kwam je er nog, en nu wil dat ene weggetje, die ene combinatie die de deur opent, je niet meer te binnenschieten. Ondertussen draait je horloge door. Elke dag begeef je je opnieuw in dat digitale doolhof en de dood komt steeds dichterbij. Het zandlopertje dat je vertelt dat de computer het moeilijk heeft, omdat de programmeur hem teveel werk geeft, benadrukt dat nog eens. Telkens raak je stukjes van je leven kwijt die anders besteed veel zinvoller waren geweest. En opeens zijn dan onverhoeds de schermen veranderd, omdat een of andere programmeur aan de andere kant van de wereld het tijd vond voor een ‘update’. Zodra die update de computers bereikt, verliest de wereld tienduizenden mensuren aan gezoek naar de knop om een woord cursief te maken. De computer zuigt je leven op. Neem dat maar letterlijk.   De software programmeurs hebben zich de afgelopen jaren als insecten vermenigvuldigd, en vormen inmiddels een plaag die de samenleving van binnenuit leegvreet. Straks hebben alleen programmeurs nog een baan, en staan de niet-programmeurs toe te kijken hoe de programmeurs de maatschappij overnemen. De haat is wederzijds; de programmeur heeft ook aan zijn prooi, de gebruiker, een hekel, maar dan vaak onbewust. Van jongs af aan als sukkelige nerd genegeerd door meisjes, in wandrek en klimtouwen door gymleraren gemarteld en altijd als laatste gekozen bij teamsporten, neemt de programmeur nu wraak. Geen wraak wordt zo koud gegeten, en zo langdurig genoten als de wraak van de nerd. Er zijn films over gemaakt die uitgebreid uit de doeken doen hoe het lelijke eendje in een zwaan verandert. De nerd trekt heden ten dage aan het langste eind, omdat hij een nieuw stadium in de evolutie vormt; de afronding van het Darwinistische project; de complete overwinning van het intellect op de spierkracht. Toch heeft de ‘broeifase’, zo noemen we het maar even, – de ellendige periode tussen kindertijd en volwassenheid -, onze nerd zo onzeker gemaakt dat dit motief zijn verdere leven volledig beheerst. Eenmaal tot programmeur verpopt, is de oorspronkelijke nerdlarve nog volop aanwezig. Inmiddels gepanserd met een ondoordringbare maliënkolder van variabelen, classes, multidimensionale arrays, booleans, if-elsen, while-loops, for-loops en encapsulated strings, injecteert de programmeur zijn slachtoffers met een verlammend gif, genaamd: ‘onbegrip’. Zijn slachtoffers – de directe slachtoffers noemt de programmeur ‘klanten’ -, hakkelen tegen de programmeur hun ideeën. Hij komt mondjesmaat tegemoet aan die wensen die hij ‘user stories’ noemt, want gewoon Nederlands verstaat en schrijft de programmeur nog slechts met moeite. Onderwijl spint hij de klant in in een web van programmeercode waaruit niet meer te ontsnappen valt. Hij is uiteindelijk de enige die de software begrijpt waar de klant volledig van afhankelijk is. Tot het uiterste getergd zoekt de klant soms zijn heil bij een concurrerende programmeur. Die doet het werk van zijn concurrent onmiddellijk af als rotzooi, en dwingt de klant opnieuw te beginnen met een systeem dat zo mogelijk uit nog meer spaghetti bestaat dan dat van zijn voorganger. Tijdens dit uitmelkproces is de programmeur zelf niet onkwetsbaar. Ook wespen die hun eieren in een spin leggen komen er niet vanaf zonder vleugelscheuren. Soms laat de programmeur een steek vallen. Een geniepig regeltje code gaat dwarsliggen en opeens is er een complete database in het niets opgelost, liggen er duizenden privégegevens voor het grijpen, kan niemand meer inloggen of wordt er een miljoen op willekeurige bankrekeningen gestort. Op zo’n moment heeft de programmeur hartkloppingen en staat de doodsangst op zijn gezicht. Zodra hij zijn fout in de gaten krijgt, begint hij met het verzinnen van een alibi. Omdat niemand anders begrijpt wat het probleem heeft veroorzaakt, komt de programmeur er eenvoudig mee weg. Dagenlang ligt een bedrijfsnetwerk plat door een foute doorverwijzing, een raket ontploft omdat een nul eigenlijk een één had moeten zijn, maar niemand sleept de programmeur voor de rechter. Een bankmedewerker die miljoenen verliest staat een wreder lot te wachten dan de programmeur die gelijke schade veroorzaakt.   Je zal gemerkt hebben dat ik tot nog toe over de programmeur in de ‘hij’-vorm heb gesproken. Maar er zijn toch ook vrouwelijke programmeurs, merk je op. In zo’n geëmancipeerde samenleving als de onze kan het niet anders dan dat ook veel vrouwen dit ‘eerzame’ beroep uitoefenen. Ik moet je helaas teleurstellen. Vrouwen voelen zich niet aangetrokken tot dit vak. Het oplossen van logische problemen ervaart de mannelijke programmeur als de ultieme uitdaging, maar fascinatie met logica is niet het ding van vrouwen; misschien bestaat dit idee zelfs niet voor hen. Ga eens op een afdeling met programmeurs kijken, en je hoort enkel het geklak van toetsenborden. Maar steek je hoofd om de hoek van de kamer ernaast, waar de secretaresses zich ophouden; het gekwetter van een volière valt erbij vergeleken in het niet. Over groepsgedrag gesproken; ik wekte de indruk dat de programmeur een individualist is die altijd solitair zijn ding doet. Dat geldt voor de oudere programmeurs, maar niet voor de jonkies. Veel bedrijven houden er nesten jonge programmeurs op na, die zoet worden gehouden met bedrijfslunches, laptops van de zaak, leaseauto’s en veel schermen op hun bureau. De sfeer van een cultus wordt zorgvuldig gekoesterd (‘hier werken wij met de coolste nieuwe technieken’), zodat de programmeurs worden bevestigd in het idee dat ze helemaal hip en stoer zijn. Dankzij deze hersenspoeling is hun geest volledig bedrijfsbezit en wordt met hun software flinke winst gemaakt. Is de programmeur uiteindelijk, na een lang uitgerekte adolescentiefase, toch volwassen geworden (rond het 45ste levensjaar), dan past hij niet meer in dit soort nesten. De programmeur heeft het niet meer kunnen bijhouden, al die coole nieuwe technieken, en wordt dagelijks bedreigd door jonge mannetjes die zijn alfa-positie als ‘senior’ proberen weg te snaaien. Net als oude gorilla’s verlaat hij zijn roedel om de rest van zijn leven als free-lancer solitair zwervend door te brengen. Het samenleven is onmogelijk geworden met de jonge honden die op de meest kinderachtige manieren naar de nesten werden gelokt middels vacatures als: Dagelijks verzorgde rijk uitgeruste gezamenlijke lunch met vers brood, beleg en diverse salades. Sportieve buitenactiviteiten en een wekelijkse borrel! Onze in-huis BierBot zorgt dat we dit nooit vergeten! Is coderen jouw middle name? Heb jij een passie voor innovatie? Wij zijn op zoek naar een Absolute ontwikkel eindbaas! Wil jij hier deel van uitmaken? Grijp nu je kans! De hoeveelheid uitroeptekens in programmeur-vacatures spreekt boekdelen. Daar wil jij ook bijhoren!   Ja, bijzonder zijn ze, die software-programmeurs. Als een geruisloze invasie van buitenaardse wezens, zo hebben ze zich onder ons begeven, en ontplooien ze nu hun schimmige activiteiten, met als doel de wereld voor de aardbewoners permanent onbewoonbaar te maken.

Vincent Baumgart
33 0

Rusthuis 'Welverdiend'

In rusthuis ‘Welverdiend’ heeft men van die dagen. Met zijn allen aan tafel, lusteloos in slappe koffie een lepeltje draaien, iets mompelen tegen de muren. ‘Waar is de suiker?’ Windstilte. Men moet besparen. Tijdens vergaderingen in bureelcontainers gebeurt nèt hetzelfde. Alleen schuift daar de dood mee aan.   Iemand tikt met een pen op tafel. Men gaat het hier eens gaan zeggen. Er wordt over en weer geschuifeld met stoelen, een slaafje raast rond met een dienblad, posities worden ingenomen en na wat schikken krijg je zoiets als ‘de Kruisdraging’ van Jheronimus Bosch. Er scheelt iets met de vrouw die tegenover mij zit. Haar mond trekt scheef, ze tokkelt zenuwachtig op tafel, zoekend naar een plaats in het schilderij. Het bleke licht aanwezig in de container bevalt haar niet. Het is wringen en wurmen. Men moét en zal de suggestie oproepen midden in de compositie te staan. Ik ken iemand die een volledig gezin heeft uitgemoord, om zo op de voorpagina van een de krant te belanden. Hij kreeg slechts een voetnoot. De krant belandde in de kattenbak.   Uiteindelijk neemt iemand het woord en de suiker. Het is die vrouw. Het is me een raadsel met welke gigantisch vermogen iemand kan raaskallen, maar het kan, want daar staat ze, klontjes plettend in de koffie. Ik vertrouw geen mensen die het woord nemen, uit de verpakking rukken en ermee smakken. Dat staat niet. Met het woord dien je voorzichtig om te gaan. Draai het eerbiedig uit het papiertje. Behandel het zoals nederige diensters  de Engelse kroonjuwelen in the Tower opblinken. Kniel. Kruip in het stof. Zij begint te kraaien. Ze gaat het hier eens gaan zeggen. Ik zet me schrap. Gewikkeld in een toga orakelt ze over het bezitten van gewichtige informatie ‘want ik heb een directe lijn met de onderzoeksrechter en die is àltijd vriendelijk tegen mij’. Ik dacht: ‘Hij zou beter je hoofd afslaan. Zou niet misstaan op een Bosch-schilderij.’   Ik verliet murw en plat geslagen de vergadering waar ik als oud-legionair was op uitgenodigd. Màànden eerder had ik, met respect voor het woord, gewichtige informatie op dezelfde tafel gegooid. Ik ben slechts een versleten soldaat. Men had alleen oog voor het slaafje en de koffiekoeken die ze aanbood. Het woord kwam onder tafel terecht en iemand schopte het in een hoek. Nadien is de poetsvrouw langs geweest.   Dat woord werd me halsreikend toegestopt door de kleine Sunny. Hij kan als geen ander praten en ik luisterde. Ik luisterde héél aandachtig. ‘Ik ben zo bang voor wat komen gaat, meester.’ Ik hakte zijn woord erin, als een slagzwaard. Het ketste af op de pantsers. Sinds negen april is de kleine Sunny verdwenen. Vanaf die dag heb ik mijn oud uniform van het Negende Legioen weer opgediept. Het knelt, snijdt in mijn adem en drukt op mijn stijve knoken en dat al tweeënveertig dagen lang. Ik ben niet om aan te zien, mijn plaats is in rusthuis ‘Welverdiend’. Maar, het Negende geeft zich nooit over en sterft staande. Ik zal een kaartje sturen van op het slagveld.   River 20 mei 2018

River
0 0

Oma denkt dat ik doof ben

  Inzending wedstrijd met opdracht : maak van een 6-woord een 500-woord verhaal.   Uitbundig vieren wij  haar verjaardag.   Vijfentachtig wordt ze.  De jonge dokter, die ze consulteert omdat hij ‘een zo knappe kerel is’, taxeert haar conditie op ruim vijftien jaar jonger.   Oma Lidy is nog een prompte dame.  Aan vrienden toonde ik haar jeugdfoto’s  bewerend dat zij mijn vriendin was. Dat is niet gelogen, want wij hebben  een zeer vriendschappelijke band.  Ze staat er op dat ik haar tutoyeer. In een boek over een adellijke familie las ze ooit dat grootouders zich in die kringen altijd met de voornaam laten aanspreken.  Zij gebruikt steevast  het troetelnaampje dat ze voor mij bedacht toen ik baby was: ‘Bobolino’.  Inmiddels bebaard met een nochtans zwarte kinbegroeiing  begroet ze mij steeds  met: ‘Bobolino amore, mio Barbarossa!’   Destijds rookte ze, niet voor het roken zelf, maar om te pronken met haar lange sigarethouder,  zoals Hepburn  in ‘Breakfast at Tiffany’fs’.   Net als Audrey  bezit Lidy die geïncarneerde elegantie. Ze is altijd welgezind, wat haar jeugdig voorkomen extra in de verf zet.   Glanzend hagelwit geworden zijn haar naar sprookjes refererende  ravenzwarte haren van weleer, voor deze gelegenheid opgestoken door een kapster: ‘je kan ook niet voor alles op jonge goden een beroep doen’.   Het kapsel past perfect bij de wijnrode fluwelen outfit die ze zich voor haar 85 lentes  heeft  aangeschaft.   “Het staat je beeldig, Lidy”, zeg ik. “De prix neggens voor begemmen ”, antwoordt ze. “Wat zei je nu?” vraag ik. “De prix neggens voor begemmen”, zegt ze opnieuw. “Oma, ik versta er echt niets van”, zeg ik. “Oh, gaan we het zo spelen.  Ben ik nu plots jouw oma omdat jij doof begint te worden”, zegt ze verbijsterd. “Sorry Lidy, maar ik versta je niet”, antwoord ik beteuterd. “Laat maar Bobolino , haal nog een drankje.”   Ik druip af op zoek naar een glaasje ‘ premier cru brut ’ die ze in de  supermarkt op de kop heeft getikt.  Met hangende oortjes overhandig ik haar de bubbels. “Echt, schat, je moet jouw oren laten nakijken”, zegt ze bezorgd. Dan ziet ze mijn bedrukt gezicht, heft haar glas en vraagt:  “Hoe vind je mijn nieuwe ontdekking? Du Champagne Veuve Hémard!” “Lekker”,  stamel ik. “En ken je de voornaam van de man zaliger van die weduwe?” vraagt Lidy. “Neen”, zeg ik. “Jean!  -  J’en ai marre!” schatert ze. Wij proesten het  uit en klinken samen op onze vriendschap.   Later doe ik in een hoorcentrum  mijn verhaal over een familielid dat mij aanraadde langs te komen. De test verloopt prima.  “Alles perfect,”  zegt de arts :  “ik stuur jouw huisarts een bericht. “ Toevallig doet een van mijn nichtjes haar doktersstage bij mijn huisarts.  Zij bezorgde mij het voorschrift en krijgt zo het resultaat te lezen van de test.   Wegens  beroepsgeheim delen dokters hun patiënten wel resultaten mee, maar nooit de commentaren.  Mijn nichtje kan  zich echter niet weerhouden voor te lezen:  ‘Patiënt zegt dat familielid beweert dat zijn gehoor slecht is. Naar mijn mening moet dat familielid zelf even bij ons langs komen!’  

Vic de Bourg
24 0

Tussen twee polen smelt men niet

  Dit verhaal kreeg een eervolle vermelding bij de wedstrijd: van 6 naar 500 woorden. Onderaan staat commentaar van de jury.     De zon brandt onverbiddelijk. Miranda rolt zich op haar grote stranddeken tot ze weer onder de parasol ligt. Gisteravond  was het nog redelijk koel geweest toen ze flaneerde onder de palmbomen. Het was haar opgevallen dat er veel minder Duits werd gesproken door de toeristen dan vroeger.  Al jaren was haar vaste vakantiestek vergeven van de Germanen, zoals ze zichzelf noemden als ze met hun vreselijk accent Engels met haar wilden praten. Tegenwoordig viel het op hoeveel Oost-Europese talen werden gesproken. Ze kende er geen maar kon wel het Russisch onderscheiden van de andere klanken.  De nieuwe rijke Russen waren ook het grootst in aantal, reden rond in peperdure cabrioletten en maakten grote sier. Voor haar vakantieliefdes had ze zich voorheen beperkt tot wat de lokale markt aan hunks te bieden had en dat was altijd best meegevallen.  Maar nu ze meer zicht kreeg op de mannenvoorraad uit het Oosten besloot ze haar kennis op dit vlak te verruimen. Zo viel haar oog op twee knappe kerels die iets van haar verwijderd in haar geliefde ‘Tratoria Alberto’ het erg goed met elkaar konden vinden.  Ze twijfelde even of de andere sekse hen überhaupt kon boeien tot ze merkte dat ze haar in het vizier kregen en afwisselend zwoele blikken haar richting uitstuurden. Een dame gaat uiteraard nooit in op de avances van vreemde mannen maar ze hield wel van dit spel en flirtte er danig op los. Glas vasthouden aan de steel en pink in de lucht: op de meest gracieuze wijze nipte zij aan de cocktail die Alberto voor haar had geshaket. Regelmatig gooide ze haar golvende haren naar achteren en streek ze met zorgvuldig gemanicuurde hand door haar nek. Tot na haar cannellonirolletjes hadden de twee hun testosteron in bedwang kunnen houden maar nu stapten ze resoluut naar haar met de vraag of ze voor het dessert mochten aanschuiven. “It is so much nicer to dine in good company”, zei de blonde blauwogige hunk.  “If you so desire, Madame”, voegde de zwartharige donkerogige tegenpool er aan toe in een al even onberispelijk Engels. Ze had het woord enkel gedacht, want ze wist niet hoe het in het Engels klonk maar schaterde het uit toen ze beiden uit Polen bleken afkomstig te zijn: Poolse tegenpolen. Hoe grappig. Wegens de gekozen voertaal, suggereerde ze als dessert een ‘Zuppa Inglese’.  De naam mag dan al verwarrend zijn, Piotr en Wojtek vonden de combinatie van custard met lange vingers goddelijk. Na de obligate grappa van Alberto werd de avond besloten met een fles Prosecco.  Daarna namen ze in stijl van elkaar afscheid met een kuise handkus. ‘ Niet te hard van stapel lopen’, dacht ze. Die morgen op het strand ziet ze langs weerszijden van haar parasol twee bruingebrande voeten verschijnen en herkent ze meteen de stem die vraagt of ze naast haar mogen plaats nemen. Ze knikt instemmend. ‘Het zal dan wel héél warm worden’, denkt ze: ‘maar tussen twee Polen smelt men niet.’   Feedback jury:   De ontknoping was hilarisch. Ik was de titel al even vergeten tijdens het lezen tot ik bij de laatste zin aankwam. Een heel originele manier om de zin te benaderen. Het verhaal leest erg vlot en zou zo in een zomereditie van Flair passen.

Vic de Bourg
67 1