Zoeken

Sunny en Jeanne d'Arc

Jeanne d’Arc had wel een en ander aan haar hoofd toen haar onderrok in brand stond. Kon zij, wilde boerendochter, vermoeden dat eeuwen later een tienjarig jongetje in haar verhalen zou opgaan? Waarschijnlijk schreeuwde ze in doodsangst gans Rouen bij elkaar, dus niet. Bradend op een volgelopen marktplein blijven er weinig opties. Nochtans, een vijfhonderd jaar later had de kleine Sunny kennis gemaakt met Jeanne d’Arc, de schapenhoedster die het schopte tot de Franse legertop. Sunny kon als geen ander de strategie van het Beleg van Orléans uit de doeken doen. ‘Hoe heette de koning geholpen door Jeanne, Sunny?’ Dààr ging die vingerknip: ‘Koning Karel VII!’ ‘Zeer juist, mijn vriend!’ Geboeid hing hij aan mijn lippen toen ik hem vertelde over de maagd, gestuurd door engelen, die als een ware hooligan de Engelsen  Frankrijk buiten ranselde. Zijn ellebogen steunend op tafel, zijn hoofd tussen zijn handen, neerkijkend op dezelfde tafel waar alle veldslagen van Jeanne tot leven kwamen. ‘Geschiedenis is leuk!’ riep hij zonder op te kijken. Het klonk als vrolijk pianogetokkel.   De dagen regen zich als kralen in een paternoster aan elkaar in een kasteel waar Sunny verbleef. Het decor zat goed, de pianoriedels bleven aanhouden. De kleine Sunny verdiepte zich verder in de avonturen van de maagd van Orléans terwijl hij tussendoor één en ander noteerde over Koning Arthur en diens beroemde zwaard Excalibur, dat vast zat in een rots. Zelf diende ik me bij te scholen want de vragen die hij me voorschotelde betreffende Jeanne waren niet eenvoudig. Ze hielden hem ’s nachts wakker. ‘Op welke manier stond Jeanne in contact met de geesten?’ (Engelen waren volgens Sunny geesten.) ‘Was dat met een gsm? En zo ja, welk merk?’ Ik  vertelde hem dat Jeanne in haar hoofd met de geesten praatte, een toestand die me zelf niet vreemd is, en stopte hem nogmaals in. Pas dan viel Sunny in slaap, al zwaaiend met Excalibur. Heel regelmatig vond je hem in zijn torenkamertje in een hoekje met een koekje en een tiendelige reeks ‘Wereldgeschiedenis’, zijn hoofd verscholen achter oude bladzijden, knabbelend op speculaas. Neil, zijn overbuur en beste vriend, had het niet zo met al die geschiedenislessen. Sunny trachtte daarom Neil enthousiast te maken voor treinen. Treinen stoppen nooit, al worden ze gegeseld, ze blijven àltijd rondjes rijden. En zo zaten ze dikwijls samen, gehurkt in dat kamertje in een kasteel, gebiologeerd naar rijdende speelgoedtreintjes te kijken. Er viel geen woord. Weg zijn wij. Pianomelodieën namen de plaats in van verhaaltjes voor het slapen gaan. Teneinde zijn carrière als lezer van geschiedenisboeken te volmaken vroeg Sunny me naar een bril. De kleine letters - zo belangrijk – werden onleesbaar. Daar had ik natuurlijk niet van terug. Mijn enige brilervaring heb ik ooit opgedaan in een marginale Stock Americain waar je die dingen haast gratis krijgt. Het is er aan te zien. Of, net niet. Gelukkig kon ik in deze rekenen op Fie wiens benen tot aan de grond reiken. Zij nam als geen ander Sunny op sleeptouw én de snelste weg naar professionele hulpverlening betreffende brillen. Piano valt terug in, zwierige deuntjes vullen de kamer. Vanaf dan waren de kleine letters zichtbaar en kon hij zich weer verstoppen achter oude bladzijden. Als vervanglectuur stopte ik af en toe een vintage ‘Suske en Wiske’ in zijn handen, want hedendaagse stripverhalen horen eigenlijk op het barbecuevuur. ‘Dit verhaaltje is geschreven in Oude Mensen Taal’, merkte hij op. De kleine Sunny confronteerde me met mijn eindigheid en viel nadien in slaap met ‘de Schat van Beersel’ in zijn armen en een knuffel van Fie als kers op de geschiedenisboeken. Voorzichtig nam ze zijn bril weg, plooide deze toe, en legde deze op het deel ‘de 100-jarige Oorlog’. Sunny was bijna elf.   En toen stopte de piano. Plots, onaangekondigd. De stemming sloeg volledig om en Sunny hulde zich in sombere gedachten. Ondertussen kende ik het merk van Jeanne’s gsm; Fie is expert inzake die dingen, maar zelfs daarmee kon ik zijn nieuwsgierigheid niet prikkelen. Ik ging te rade bij de geesten in mijn hoofd, maar daar: niemand thuis, zoals altijd. Dan maar de muren oplopen. Met kleine teugen begon Sunny kristalklare wijn te schenken omtrent zijn somberheid. En dan zette hij alle kanonnen bij. Hij tekende strategieën uit en ging in overleg met  generaals om zijn Orléans te bevrijden. Hij trachtte het zwaard uit de rots te wringen, hij schopte, sleurde, krijste gans de buurt bij elkaar ... het bleef onwrikbaar zitten. Er gebeurde niets, de generaals gingen tafelen en Sunny verdween in de plooien van hun oeverloze gesprekken. Zijn tiendelige reeks ‘Wereldgeschiedenis’ ligt onaangeroerd op zijn kamer, het treintje staat stil op de sporen. De horror van Jeanne d’Arc heb ik hem nooit verteld; de Inquisitie, het eindeloos proces waaraan een jonge boerendeerne  ten onder ging, vernederd door Bourgondische soldaten, Karel VII die haar dumpte als een vuile  zakdoek, de brandstapel waarop ze eindigde, haar hart dat men in de Seine kieperde ... Sunny was pas elf en onderging zijn persoonlijke gruwel. Een paar dagen geleden heb ik ‘Excalibur’ uit de rots getrokken ...   River 01.05.2018

River
0 0

ONS LEVEN

De eenvoud van onze persoonlijkheid in al zijn opportuniteiten word geleefd als waren we op de eeuwige jachtvelden op zoek naar overleving.  De bittere ernst die we steken in ons dagelijkse leven maakt dat we onszelf meermaals voorbijlopen in één dag die maar vierentwintig uur duurt en die wij vullen met het dubbele.  Het idealistische dat we proberen na te leven dag na dag en ons denkbeeldig hoger te stellen dan anderen maakt dat het realistische zijn overwinning nakomt en ons met beide voeten terug brengt naar de wereld van vandaag.  Het digitale dat ons in beslag neemt zodat we het geschreven woord bijna zouden vergeten, waardoor het sociale in ons een deuk krijgt en het asociale gesterkt word  door de steeds groter wordende luxe. De zogenoemde opvoeding die we onze kinderen willen bijbrengen maakt dat het robot achtige leven achter elke hoek gluurt klaar om toe te slaan, alleen de sterksten zullen overwinteren in de seizoens regen van het bestaan. Het theatrale waarvan we denken de regisserende acteurs te zijn komt vaak bedrogen over, de vele kortfilms die we zelf spelen hebben elk hun eigenwaarde met maar één karakter dat de hoofdrol speelt. Menig gevoel of advies zelfs kritiek word gegeven door hen die achten de wonderen der wereld te hebben uitgevonden, het zijn diegene die het hand op het hoofd dienen te leggen en kijken wie er onder staat en alvorens zich te uiten in een woorden zee die vaak het verkeerde teweeg brengt.Het blijven doorlopen en rennen tijdens ons leven heeft zo zijn gevolgen voor iedere van ons door de maatschappelijk druk en de te leveren prestaties lopen we zomaar ons zelf voorbij en dus ook ons leven.   DVE

DVE
11 1

De spiegel

  Ik keek naar mijn reflectie in de spiegel, die jongen die daar stond was niet langer zo onschuldig. Ik raakte m’n gezicht aan en veegde m’n tranen ervan af. Ik heb al vaak over dit moment gepiekerd, maar ik dacht uiteindelijk dat het nooit meer ging komen. Stiekem hoopte ik ook van niet, ik zou hem wel gewoon achtergelaten hebben als het moment zich aanbood. Hoe kan iemand nu van je weggaan als die nooit bij je is geweest? Dat vroeg ik mezelf voortdurend af, en dat terwijl ik doodstil voor die spiegel stond. Ik wist niet wat ik nog moest of kon doen…   Verschillende gedachten spookten door mijn hoofd, en dan zwijg ik nog van de verwijten. Zowel naar hem als naar mezelf gericht. Was ik niet goed genoeg voor hem? Heb ik hem ooit iets misdaan? Kon hij niet voor één keer normaal doen, was dat zoveel gevraagd? Des te meer ik erover nadacht, des te meer ik besefte dat dit niet ging helpen. Ik zette een stap naar voren zodat ook die persoon achter de spiegel naar voren ging. Ik minachtte hem, want hij liet een teken van zwakte zien. Hij wist dat er nog veel op hem ging afkomen, en hij moest er hoe dan ook gewend aan raken. Er is geen weg terug, dat hoofdstuk is afgelopen en het gaat nooit meer opnieuw beginnen.   Ik herinner me nog de manier waarop mijn mama aan tafel zat nadat die was vertrokken, ze zag er niet uit. Haar rode ogen wezen op het feit dat ze nog niet echt gestopt heeft met huilen. Als ik eerlijk ben, dan geef ik haar daarin gelijk, want wat er nu gebeurd is… Ik kan het niet eens omschrijven. Ik ging naar haar kamer en daar werd ik voor het eerst geconfronteerd met de harde realiteit, zijn plek was leeg. Die droom of die nachtmerrie, in mijn geval was er sprake van alle twee, was nu werkelijkheid geworden. Hij heeft nooit met zijn bloedeigen kinderen ingezeten, zolang hij maar zijn gelijk kon halen. Het maakte hem verdomme niet uit dat we allebei nog minderjarig waren, laat staan dat mama haar gevoelens hem maar iets konden schelen. Mijn ‘vader’ is de grootste lafaard, rotzak, leugenaar en hypocriet die je ooit zult ontmoeten! Ik hoor hem nog altijd één keer om het half jaar zeggen dat die van me hield. En ik weet nog heel goed dat ik steeds moest slikken, en telkens weer kreeg ik tranen in m’n ogen. Hij zei zoiets nooit, maar hij liet het ook niet zien. Hij werd voortdurend kwaad, naarmate de tijd vorderde werd hij agressief, hij was zelden thuis, toonde geen interesse in school of hobby’s en toonde geen begrip. Hij was werkelijk een ramp om in huis te hebben, maar je moet niet denken dat die buiten de vier muren van ons huis ook nog zo was. Nee, dan werd die plotseling een patroonheilige. Ik werd er elke keer opnieuw onpasselijk van!   Het ergste was die pijn toen hij daadwerkelijk was vertrokken, want in al die jaren dat hij het ons lastig maakte hebben wij nooit een verwijt naar hem gegooid. Als hij iets fout deed, dan was het volgens hemzelf iets wat hij had geleerd toen hij in de pleeginstelling zat. Mijn vader leefde in een nogal problematisch gezin en heeft nogal een rampzalige jeugd gehad, maar hij heeft gedurende ruime tijd liefde van ons gekregen. Blijkbaar was het niet genoeg, of het was toch niet genoeg om ook liefde terug te kunnen geven. Die blik in zijn ogen, dat was geen blik van een vader die naar zijn kind keek. Dat was de blik van een man die keek naar datgene wat ervoor zorgde dat die een dak boven zijn hoofd had. Ik heb me nooit kunnen vereenzelvigen met hem, maar tot mijn spijt heb ik wel zijn buitenkant. Die is praktisch identiek, en dat vind ik bepaald geen compliment. Soms ga ik naar een spiegel in de buurt, en dan analyseer ik mezelf. Dan kijk ik of er nog niets veranderd is. Heb ik nog steeds dezelfde hoeveelheid moedervlekken? Ligt mijn haar nog steeds hetzelfde als voordien? Zijn mijn ogen nog steeds zo donkerbruin, of worden ze lichter? Soms zie ik dingen veranderen, maar dan moet ik telkens weer tot het besluit komen dat het enkel en alleen een illusie is. De diepe teleurstellingen van een teleurgesteld kind…   Hij stookte constant ruzie, en tijdens de scheiding deed hij dat ook. Hij maakte m’n mama voortdurend van streek door met steeds nieuwe dreigementen aan te zetten, de grootste steek was het aannemen van een advocaat. Hij was niet langer bereid te praten met haar of met mij. Hij heeft nooit naar me omgekeken, hij heeft nooit interesse getoond, er was geen ruimte voor mij in zijn leven. En, er gaat ook geen ruimte komen voor mij. Waarom zou hij me nu opeens wel willen hebben? In de rechtbank zeiden ze dat wat ‘Quality- time’ wonderen zouden kunnen verrichten, misschien gaat dat mijn gemis wat kunnen wegnemen. Het ergste van al was dat ik helemaal niemand miste, mijn leven was nog steeds compleet. Er was eigenlijk niets gebeurd, want hij was nog steeds even veel aanwezig in huis. Niet! Maanden lang heb ik mezelf moeten voorliegen door te zeggen dat er eindelijk een vader in mijn leven zou komen, maar ik moest niet eens zo diep nadenken om te weten dat die er niet ging komen…   Na enkele mislukte pogingen van contact had ik het opgegeven, laat staan dat ik er ooit aan wou beginnen. Ik heb nooit gevraagd om contact met hem, simpelweg om de reden dat ik dat niet wou. Heeft dan werkelijk nog niemand gehoord dat ook kinderen niet als speelbal gebruikt willen worden? Ging er iemand naar mij luisteren zonder te denken dat het mij ingefluisterd was door m’n bloedeigen moeder die zich tot op de dag van vandaag schuldig voelt voor iets wat ze helemaal niet heeft gedaan? Moest zij de boete betalen in plaats van de schuldige, dat kan toch niet! Ik ontwaakte abrupt uit m’n herinneringen en zag mezelf daar weer voor de spiegel staan. Die jongen stond daar nog steeds, maar hij wou daar niet meer zijn. Hij voelde zichzelf gevangen in die wereld, hij moest zien te ontsnappen aan dit gevangenschap. Het gemis van een vader heeft me nooit geraakt, maar het anders zijn van de rest knaagde dubbel zo hard. De gedachte iets te moeten missen, wat eigenlijk onmisbaar is… Ik kan je verzekeren dat dat het pijnlijkste gevoel is dat je kunt voelen. Mijn tranen welden weer op, en langzaam maar zeker rolden ze van m’n gezicht. Ze vielen op de grond, het parket werd langzaam aan wat vochtig van de gevallen tranen, maar ik bewoog absoluut niet. Ik kon niet langer doorgaan met die kwelling. Ik keek naar mijn hand en streelde het zachtjes, daarna keek ik naar omhoog en ademde eens diep in. Ten slotte keek ik nog naar de spiegel, en naar de gekwelde ogen van de jongen in de spiegel. Zijn pijn groeide met de minuut meer, en ik moest hem bevrijden. Ik ademde nog één keer diep ik, en toen ik uitademde was het al gebeurd. Ik maakte een vuist van m’n hand en sloeg de spiegel kapot. De spiegel barstte in honderden stukjes uiteen, zo voelde m’n hand trouwens ook.         Ik keek nu naar de plaats waar ooit de spiegel hing. In de verte hoorde ik m’n mama aan komen rennen. Ze kwam de kamer binnen en kwam naast me staan. “Is alles ok?” vroeg ze. Ik draaide m’n hoofd langzaam naar haar toe, en merkte dat m’n hand bloedde. Dat kon me niets schelen, want ik had net iets gedaan wat ik al veel eerder moest doen. Toch keek ik nog eens naar m’n hand en besefte dat ik klaar was voor de nieuwe start. De oude gekwetste ik was vrijgelaten en heeft zijn kans met beide handen aangenomen, waardoor er plaats is voor de nieuwe ik. Ik omhelsde m’n mama en zei eerst dat ik van haar hield. De tranen rolden weer van m’n gezicht en ten slotte zei ik nog: “Ja, mama. Het is voorbij, alles is ok. Ik ben eindelijk vrij…”

Quinten Samison
32 0

Het mijmermonster in overdrive

Thuisblijven staat niet in mijn lange lijst van hobby’s. Enkele uren Oostwaarts van thuisfront anker ik met mijn vertrouwde busje. Volledig in mijmermodus. Zoals dat vooral kan wanneer je je uit je vertrouwde omgeving waagt. Of wanneer je ‘gewoon’ tijd hebt. De combinatie hiervan maakt dat mijn mijmermonster met vrije teugel kan grazen, springen en dansen, niet zelden in overdrive. Heerlijk is dit! En dat beseft deze geluksvogel maar al te goed.    Anders dan toen ik lang, lang geleden in de renbaan van negen tot vijf liep, speelt mijn leven zich niet meer af in blokjes ‘werkdagen’ en ‘weekends’. Standaard veel te weinig onderbroken door het veel te korte blokje ‘vakantie’. Deze blokken zijn consequent ingeruild door periodes van ‘reizen’, ‘onderweg zijn’, wanneer nodig onderbroken door korte blokjes ‘thuiskomen’. Wat maakt dat mijn leven voelt als een aaneenschakeling van kleine verhaaltjes. Short stories als het ware.   Het huidige kortverhaal zich af ter hoogte van 52° 31.8' N 13° 25.2' O, beter bekend als Berlijn. Waar het hoofdpersonage uren kan verdwalen in de Allee’s tussen immense platanen en statige gebouwen die de grootsheid van deze miljoenenstad alle eer aandoen. Tussen stoere coffeebars en oase achtige parken, tussen hipsters en junkies. Zoals steeds bijgestaan door partner in crime Mila, die kwispelend geniet van de verscheidenheid aan geuren en honden. Minstens even blij, loopt het baasje er bijna kwispelend naast. Met de haviksneus speurend naar LT35’s, Transporters en 508’s en de glimlach nét onder controle. Yep, Berlijn is het Walhalla voor iedereen wiens hart sneller gaat slaan van busjes. En voor fashion-, food-, party-, design-, tattoo- en andere freaks ook natuurlijk.   In deze setting voel ik me meteen een ware Pipi Langkous met een snuifje Alice in Wonderland. Blij als een klein kind sta ik elke paar straten oog in oog met wéér een te stoere bus. Het kost me minimale moeite me in te beelden er in te wonen. Meteen zie ik me er Oost- West- Zuid- Noord-Europa mee doorkruisen. Mijn hart zingt, mijn ziel danst. Ik voel me zo gelukkig als een voetfetisjist die in het zwembad onder de kleedhokjes doorkijkt, bij het zien van zoveel naakte voeten. Me like. De busjes. Niet de voeten(fetisjist).   Mijn mijmerpaard staat scherp. Scherp als het lemmet van mijn trouwe Opinelvriend in mijn handtas. Zoals altijd benieuwd naar de verschillen met Tzie Germans, vraag ik er op los. Statiegeld in plaats van vuilzakken? Cool. Honden niet verplicht aan de leiband. Wunderbar! Wildkamperen getolereerd? Ganz toll!   Mijn traditioneelonproductieve geest gaat zich te buiten aan de rijkdom van creativiteit en de oneindigheid van mogelijkheden die mijn oogjes waarnemen in Berlijn. De kracht van het potentieel. Mijn brein -dat ook wel een ideeënshop voor toekomstige ondernemers zou kunnen zijn- snoept van de overal aanwezige creativiteit.   Wat maakt dat ook hier, mijn hersenactiviteit relatief hoog te noemen valt. Een rustvakantie voor mijn actieve brein is dan ook niet aan de orde, waar ik stiekem blij om ben. Ik voel me namelijk als een roodvleugelvis in het water wanneer ik wandel door het rijk der zinnen, met mijn hoofd zwemmend in toekomstvisioenen. Want zo noem ik het af en toe wel eens, die ideeënstroom...   Maar, hoe heerlijk rondslenteren in de stad ook is dankzij al deze mijmeruitnodigingen, het voelt als een aperitiefhapje. Lekker, dat zeker, maar doet vooral dienst als smaakmaker en voorbereiding om meer van Duitsland te ontdekken. Yep, de natuur!   En hiervoor heb ik mijn andere Partner in Crime: Hannes. We laten de stad en zijn fashion-, food-, party-, design-, tattoocultuur voor wat ze zijn en verliezen onszelf in de natuurcultuur. Kwestie van mijn cultuurbarbarisme -waar ik af en toe van beschuldigd wordt- zo laag mogelijk te houden, stort ik me zonder al te veel tegengespartel in de FKK; Voor de (andere) cultuurbarbaren onder ons: FreiKörperKultur. Een stroming in Duitsland die is ontstaan aan het begin van de 20e eeuw. Het kan gezien worden als het begin van het moderne naturisme, zeg maar. Samen wat natuurcultuur opdoen met deze (voor mij) exotische paradijsvogel, er zijn slechtere manieren om je kostbare nooit meer terugkerende jeugdige tijd mee te verdoen.   Ook hier is het moeilijk om niét te dromen van treehouses, zelfvoorzienend wonen en eindeloze dagen aan het meer en in het bos. Al dan niet in Adam en Eva kostuum. Niet zelden herinner ik mezelf er aan  slechts een half uur verwijderd te zijn van daar waar de wereld gewoon doordraait. En wel aan het tempo dat de meesten van ons zo gewend zijn.  Waarom voelt dit bostempo dan zo natuurlijk? Zelfs na 111 keer al dan niet luidop afvragen, komt er geen antwoord dat toereikend is voor mijn –op dit vlak- kritische geest.   In afwachting van een antwoord dat wél toereikend is, beslis ik om gewoon lekker te blijven dromen. Omdat het kan.   Maar wat met al deze dromen? De dromers onder ons weten echter dat de bijhorende valkuil te zoeken valt in het niet tot in actie brengen van (één van) deze dromen en idee-aanbiedingen. Je hoeft geen SWOT analyse te maken om te beseffen dat je niet alles kan hebben, right? Misschien ontmoet je wel net daarom een exotische paradijsvogel die stevig met zijn voeten op de grond staat. Yin Yang. Zodat dromers kunnen blijven verder mijmeren. Het zou maar zonde zijn om een racepaard op stal te houden, toch?    

angelique
0 0

De Dageraad

De oever van de rivier is haar even dierbaar bij dauw en dageraad als in de furie van onweer. Het rimpelloze water van de rivier weerspiegelt de eerste stralen zonlicht die verschijnen achter de bomen. Dit is al sinds haar kindertijd haar favoriete plek. Ze houdt van het licht, in welke vorm dan ook. Ze komt hier telkens wanneer ze snakt naar stilte.   Ze vindt zichzelf terug op deze plek, ontmoet er steeds opnieuw het meisje dat ze vroeger was. Het meisje dat verliefd werd op de verkeerde jongen, dat hem toeliet om haar te breken. Keer op keer komt ze terug naar hier, waar de wind haar tranen droogt en de zon haar kneuzingen verzacht.   Vandaag is het licht anders dan anders. Onwerelds – fragiel en tegelijkertijd onverwoestbaar. Het brandt zich een weg door haar bonzende hoofd. Toch kan ze haar ogen niet afwenden.   Haar ene oog is zodanig opgezwollen dat ze er niets door kan zien. Als een bloem die de zon volgt, wendt Marie haar gezicht naar de opkomende zon, hopend dat die kou kan verjagen die zich in haar botten genesteld heeft – de angst voor hem.   De geur van bedauwd gras stijgt op van onder haar voeten en brengt een glimlach op haar gebarsten lippen. Het ruikt schoon en fris, niet zoals de alcohol op Seppes adem.   Ze sluit haar goede oog, maar kan de herinneringen aan hem niet verjagen. Zijn vertrokken gezicht terwijl hij tegen haar schreeuwt. Leer jij nou nooit bij? De tranen die opwellen in zijn ogen terwijl hij aan haar voeten knielt en haar hand kust. Zijn zachte gefluister. Het spijt me zo, liefje. Het spijt me zo erg. Zijn bruine ogen die in de hare kijken, terwijl hij zachtjes haar gezicht in zijn handen neemt en haar kapotte lippen kust.   Maar dit is noch de tijd, noch de plaats voor die herinneringen. De zon brandt de kilte uit haar pijnlijke lichaam. Ze glimlacht en de snee in haar lip begint opnieuw te bloeden. Het prikt, maar de pijn doet er niet toe.   Ze wandelt langs de rivier, in de richting van de opkomende zon en de kleuren van de dageraad die de hemel in vuur en vlam zetten.   Haar voet glijdt weg in het natte gras en ze valt. Scherpe pijn boort zich in haar schedel en het bonzen in haar hoofd neemt toe. Ze is echter een meester in het negeren van haar kwetsuren. Zonder aandacht te besteden aan de duizeligheid die zich van haar meester maakt, staat ze op en loopt verder. Met elke stap door de kristalheldere ochtend, verdwijnt de pijn langzaamaan in het niets.   Een glimlach trekt aan haar lippen bij de gedachte aan oudere herinneringen. Herinneringen aan een andere Seppe. Een attente, romantische man met ogen die haar konden doen smelten – die haar knieën konden doen knikken met niets meer dan de voorbode van een kus.   Ze werd de zijne in dat ene, magische moment waarin de nabijheid van zijn lippen brandde op de hare, intiemer dan eender welke aanraking.   Ze was de zijne in de jaren die volgden. Jaren van vuistslagen, gevolgd door tranen van spijt. Zijn beloftes werden steeds opnieuw gevolgd door meer vuistslagen.   De wereld draait om zijn as wanneer ze een tweede maal struikelt en valt. Alles wordt zwart.   Ze opent haar ogen weer en de pijn is verdwenen. Wanneer ze nogmaals opstaat is het met meer gratie dan ze ooit heeft bezeten. Ze kijkt niet om naar het gebroken lichaam dat ze achterlaat. Een gekneusd gezicht staart in het niets, een glimlach op de gebarsten lippen.   Na jaren van pijn is ze niet langer de zijne. Ze laat hem achter en loopt naar het zonlicht toe.   Ze wordt lichter en lichter, alsof het licht haar optilt.   Niet bij machte om aan de roep te weerstaan, rent ze voorwaarts, de dageraad in.

Jasmine Arch
0 0
Tip

Oma

Mijn oma heeft een rode Citroën. Ze appt me of ik thuis ben. Niet of ik tijd heb.          “Heb je zoetjes?” Vraagt ze.         “Anders heb ik ze zelf ook wel in mijn tas.”   Mijn oma neemt nooit zomaar iets aan. Mijn opa vaak haar jas.         “De wereld is daadwerkelijk rond!” Zeiden de astronauten van de Apollo 8. 1968. Ze konden iedereen zien van bovenaf.         “We zijn maar tijdelijk op deze bol. We zitten samen in hetzelfde schuitje.” Zei de verslaggever. Mijn oma zat met statische haren voor de TV.         “Vrouwen willen te veel!” Stond er de dag daarna in de krant. Mijn oma sloeg hem dicht. Ze haalde haar rijbewijs en reed het pad af. Haar moeder wist niet waar ze moest kijken.   Ik heb in het buitenland gewoond. Ik had een vriend, kat, ligbad en balkon. Ik ging altijd op de fiets. Ik vroeg niemand om geld, voor een rijbewijs bijvoorbeeld.         “Maar het is meer vanuit ecologisch aspect”, zei ik.         “We zijn maar tijdelijk op deze bol.”         “Vrouwen weten niet wat ze willen!” Stond er op  social media. Ik bleef lezen.   Toen ik ziek werd, moest ik dat zomaar aannemen. Ik schudde de dokters lachend de hand. Ik maakte dat zelf wel uit. Mijn vriend daarna ook, met mij. Ik maakte mijn studie niet af en mijn spaargeld op.    Ik doe het zoetje in de thee. Oma legt vijfhonderd euro op de keukentafel van mijn ouders.         “Dit is een begin”, zegt ze. “Voor je rijbewijs.” Ik moet huilen.         “Ik heb het altijd heel goed gehad.”         “Ik ook”, zeg ik. Ik wil in haar hand knijpen.         “Dus” - zegt ze, ik heb niets gevraagd  - “dan kan je zelf bepalen wanneer je weer gaat.”   En vastberaden rijdt ze het pad af.

Julia Dobber
70 0

ANNA.

“De koekoeksklok, houden of niet?” “Doe maar weg, iedereen vond die lelijk, zelfs zij.” Ze was zeker dat Sam nu met opgetrokken wenkbrauwen naar haar keek. Regen leek onregelmatig in een metalen pot te druppelen, het geluid van de oplichtende tl­lampen. “Geef m’n gsm even.” Sam schoof de gsm na een paar pogingen in haar handen. “Geen signaal.” De gsm bleef dit herhalen terwijl Anna met babystapjes door de woonkamer manoeuvreerde.  “Wat bezielde haar om in deze godvergeten plek in te trekken.” “Anna, je weet dat ze van deze plek hield.” Hij snoof stofdeeltjes binnen. In haar gedachten zweefden de deeltjes in een hevige straal zonlicht. “Ook toen ze hier helemaal alleen stikte in haar eigen bloed?” Enkel een ademhaling. “Anna.” Zijn stem was doordrenkt met medelijden voor die vrouw.  “Ik ga in bad.” Bij elke stap die ze nam ratelde het hele huis. Als een ronkende kat, rollend in het gras met zijn snoetje richting de zon. Mooie vacht, prachtig langs de buitenkant. Minder mooi langs de binnenkant eens opengereten onder de banden van een auto. Ze porde telkens tegen wat een muur leek om vervolgens met haar vinger in een leegte te priemen. Een beschimmelde, vochtige geur kronkelde in de lucht. Alsof de natte badkamer jaren ineen gepropt in een hoek heeft zitten wegkwijnen om vervolgens naar adem snakkend en in paniek in Anna’s gezicht te schoppen. Ze tastte herhaaldelijk naar de badkraan die ze na een paar pogingen met moeite beetnam. Voor ze hier als tiener vertrok was het bad altijd al gevuld. Toen moest ze altijd in het ijskoude water gaan liggen. Elke kleine beweging in het water voelde alsof haar huid langs een rasp werd geschuurd. Ze probeerde zichzelf voor te stellen: een gebogen hoofd, starend in het water naar een reflectie die ze niet kon zien. Nu krulde warme damp dansend om haar heen. Deur dicht, kleren uit, bad in. De snelle pijn.  Druppels vielen ritmisch in het water nochtans lekte de kraan niet. Ze zakte steeds dieper het water in. Schouders, hals, lippen. Haar hoofd was ondergedompeld in het water. Binnensmonds telde ze tot tweeënveertig. De longen leken te verschroeien, de cellen in haar lichaam riepen in koor om zuurstof. Niet luid genoeg, ze moesten schreeuwen, gillen, krijsen. Ze wierp zichzelf recht en bleef naakt in het bad rechtstaan. Een stem aan de ander kant van de deur. “Ik ga eten halen. We moeten nog heel wat van haar spullen sorteren. Zorg dat Boxy niet naar buiten loopt.” Ze sloeg haar armen om zich heen. Hij zei geen woord, maar ze voelde zijn aanwezigheid. Zijn tentakels strekten zich naar haar uit, terwijl hij opgewonden in haar nek stond te hijgen. Hij ketste met zijn zweephand in de badkamer alsof hij die in twee probeerde te hakken. “Zus?” Hij had onmiddellijk spijt dat hij dit woord net uitsprak. “Anna?” “Ja, is goed. Ik blijf wel hier.” “Zeker?” Ze liet de krakende boiler de stilte vullen. Zijn voetstappen klonken steeds verder weg, lieten een groen slijmspoor na. Eens uit bad tuurde ze naar de spiegel. Haar handen gleden in schokjes over haar schouders, na een dal over een heuvel dat haar sleutelbeen was, verder over haar borsten, een vlakke autostrade, tot ze tot stilstand kwamen op het uitstekende bot van haar heupen. Een doodlopende straat. Maar blijkbaar niet voor iedereen. Onbedekt strompelde ze naar de keuken. Haar vingers volgden de groeven in het houten aanrecht als een naald in een vinylplaat. Dit tot die naald op een obstakel stuitte. De vorm van een pen. Ze rolde het tussen haar handpalmen. Een zachte structuur, een verend kussen. Een groene geur broeide in de keuken. Haar andere hand raakte een klein, rechthoekig bakje. Er leek een vloeistof in te zitten. Even later zat de brandende balpen tussen haar lippen terwijl de groene geur recht voor haar gezicht pulseerde.  Steeds heviger, des te waziger.  Overal lichtten kleine, groene lichtbolletjes op, telkens op een ander moment.  Soms was er een paars­blauw­rood­geflikker vermengd met een hoge piep door merg en been. Dan vormden zich kleine en afzonderlijke, fonkelende riviertjes die in slierten om haar heen zweefden als de geruststellende aanwezigheid van een moeder. Dat gevoel kon ze vroeger enkel strelen, maar ze had er nooit een vat op.  Alsof ze stomdronken een Van Gogh bewonderde. Eén van de riviertjes leek een vorm aan te nemen en snuffelde met een natte snoet aan haar tenen. De groene bolletjes bonsden als een hart rond haar blauwe, opgezwollen enkels.  Eerst streelden de lichtjes zacht. Dan krabden ze behoedzaam als een kind, steeds achterom kijkend uit de angst betrapt te worden met een snoepje. Tot ze uiteindelijk op haar inbeukten alsof ze een stug stuk vlees was. De bollen werden rood en verzwolgen haar als een stuk brandhout, een smeltende speelpop.  Uit gewoonte bleef ze staan. Haar ogen voelden nat en wak. In de deuropening rolden de bollen op als een tentakel. Eerst likte het de lucht om er vervolgens met een zweepslag in te knallen. Hij schuifelde traag dichterbij, zelfzeker dat Anna niet zou weglopen. Het hart bonsde als een galopperend paard. Ze was Anna niet meer.  Botsend op alle mogelijke hoeken en kantjes in het huis rende ze de pulserende keuken uit tot ze buiten stond. De bollen vervaagden en verdwenen in een alles bedekkend zwart. Geen geklop meer. Er was enkel één geluidje dat ze onmiddellijk herkende. Twee paar pootjes tikten tegen de stenen tegels aan de voordeur. Steeds sneller. “Boxy! Kom hier!” Haar ademhaling versnelde tot het tempo van een trein in volle vaart. De bomen drukten op haar schouders, ze smeten vol vuur verwijten naar haar hoofd. Ze had nu pas door dat enkele takjes onder haar knarsten als een oud stuk brood dat in twee brak. Al rennend klonk er een hele jungle aan geluiden onder haar voetzolen. De wind scheerde over haar naakte huid en smeet ijsblokken op haar bloedrode voeten. De rillende koelte van het bos deed haar nekharen overeind staan, zoals wanneer de tentakels langs haar rozijnenhuid wriemelden. Een flits sneed door haar zwart en liet golven van knallen achter. Dat werd gevolgd door een hoge piep in haar rechteroor “Ga van mijn domein af, boerenmeisje. Hier staat ‘privé’! Maar zo’n boer als jij kan dat natuurlijk niet lezen.” Op haar hurkje met de handen over haar oren.  Ze staarde om zich heen, zag niets, huilde.  Het hart was er weer, ze leefde nog. Haar lichaam was ondergedompeld in het schurende ijswater. Haar cellen schreeuwden. Zij niet meer. “Ik ben de dochter van mevrouw Meeuws.” De metalen kogelbuis zakte langs zijn been tot op de bebladerde grond.  Hun gesprek werd gevuld met dat van de uilen. “Sorry dat ik het niemand heb verteld. Ik was vrienden met je moeder en je broer. Ik kon hen niet zomaar in de steek laten,” had hij kunnen zeggen. In de plaats daarvan duwde hij Boxy in haar armen. Zijn lompe voetstappen verdwenen. Wanhopig probeerde ze zich af te duwen van alle boomstammen om zich zo een weg te banen naar haar ouderlijke huis. Boxy’s wollige huid schuurde haar blote borst op tot een ochtendrood. Haar blauwe enkels golfden over in een vaal gele buik, stortend in haar rode borst. De verpersoonlijking van de Roemeense vlag. Haar mondhoek vormde een opstaand hoekje bij die willekeurige gedachte. De groene bolletjes zinderden weer even na.  Ze wiegden zorgeloos in de armen van de sussende wind.  De tentakels rukten die armen uiteen in rauwe stukken vlees, klaar om opgebakken te worden.  De moordenaar van een jeugd. “Anna!”  Het monster kwijlde de herfstgrond tot modder. “Ik was zo ongerust.” Sam sloeg zijn jas om haar kleerhanger­schouders. Hij had al meer van haar lijf gezien dan zij ooit zal kunnen.  Zijn sleurende adem viel als een masker om haar puntig gezicht en trok haar aan de haren mee naar mama’s huis. Boxy trippelde weer door de keuken terwijl Sam een fles rode wijn opende. Zij richtte zich met gebogen hoofd tot hem. De wijn klokte in het wijnglas dat om haar heen leek te krullen. Een bedwelmende frietgeur walmde langs haar gezicht. Gele bolletjes flakkerden op. Haar poppenogen weigerden het monster te aanschouwen. Het aanrecht was het enige dat hen van elkaar scheidde. Hij schoof twee borden over de tafel. Zij schokte kort. Sam liet een zucht. Monster lachte. Sams arm gleed voorzichtig over haar rug. De tentakel om haar heup. Het bad liep over. Anna greep moeiteloos het wijnglas, scheerde het door de frietlucht en boorde het de keukenvloer in. Sam trok zich terug. Het monster liep haar achterna, trok haar wollen trui uiteen. Haar tere handen beukten in op de glibberige zweephanden.  Ze liep naar mama’s kast vol drinkglazen en griste naar al het mogelijke glas in de kast en sleurde het op de grond. Haar blinde ogen staarden in zijn richting terwijl ze uitgeput ademhaalde. De vloer lag vol scherven, als een massagraf in de woestijn. Zij sprintte naar de trap, het monster omarmde haar en wierp haar op de lijkenwoestijn. Sam keek toe.  De flarden glas huisden zich in haar rode arm. Ze greep het bord van tafel en ramde het in Monster. Plots was ze weer in het bad. Ze begon aan haar tweeënveertig seconden. Haar cellen jammerden door het gebrek aan zuurstof. Nu gilde zij mee alsof ze hun luidspreker was.  Haar hoofd zat onder het ijskoude wateroppervlak. Mama’s moederarmen persten haar op de bodem van het bad, alsof ze hen wou vereenzelvigen. Misschien bleef mama doorgaan omdat ze geen tranen zag, die bevroren immers en zakten naar de bodem. Anna’s kinderspieren waren hulpeloos. Moeder riep tiener­Sam om de deur op slot te doen.  Zij zag niets, zij gilde. Hij zag alles, hij zweeg. 

Etlir Xharra
0 0

De kat uit het hondennest (2006)

Een verhaal waarbij een boer, ‘S avonds, op weg naar paard en stal, een zak bemerkte die in de Schelde voer. Hij werd curieus, klom lager wal.   Daar gekomen knakte hij een stengel riet, Hees de zak tot aan de kant, En wat hij vond geloof je niet, Een bundel bont hield hij in de hand.   Een pakketje jonge katten, In elkaar verstrengeld, ruw vermoord. Hij nam ze mee,stopte ze tussen watten, Tot opeens: een geluidje, klaaglijk,diep gesmoord.   Eén van de diertjes had niet opgegeven, Direct werd het voor de haard gelegd, Daar vocht het verder voor zijn leven, En tijd heeft de strijd beslecht.   Het dier overleefde, maar dat was nooit gelukt, Zonder de hulp van een pas bevallen teef, Die zich over het zielig beestje heeft gebukt, Het met veel liefde voedde en warm wreef.   De kat, Macty gedoopt, groeide op in een hondennest, Probeerde te zijn als haar broers en zussen, Maar al deed ze zo haar best, Haar kattennatuur zat er altijd tussen.   Ze voelde zich anders, begreep het niet, Waarom ze dat blaffen toch niet kon, Ze had daarover zoveel verdriet, Dat ze in plekke ook niet spon.   Ook met het slaafse gedrag kon ze niet om, Ze vond het allemaal maar onzin, Waarom deden de anderen toch zo stom, Zitten op commando, neen, zij wou haar eigen ding.   Op een dag zag ze in de weerschijn van haar kom, Geen trouwe hondenmuil met hangende oren, Maar een pienter snoetje met een rood bandje om, En 2 kleine spitse dingen om te horen.   Ze voelde zich buitengesloten, Zat steeds eenzaam in de hoek, Ook al nam moeder haar tussen de poten, Ze bleef droevig, haar echte aard was zoek.   De boer zag al haar getob, En besloot dat het niet kon blijven duren, Hij stond een dag veel vroeger vroeg op, En haalde een andere kat binnen de stadsmuren.   Bij het thuiskomen werd deze Macty toegewezen, Die herkende direct haar spiegelbeeld, En leerde bij dit nieuwe wezen, Hoe een kleine kat echt speelt.   Ze raakten bevriend, Haalden veel ‘kattenkwaad’ uit, Macty krijgt eindelijk wat ze verdiend, Ze is veel gelukkiger door deze nieuwe spruit. En daarmee is ons pijpje uit!

Aleyna
0 0

Domme Hond

“Lucy! Stop!” Haar gil achtervolgt me wanneer ik de weg op ren. Een auto komt recht op ons af en ik moet haar beschermen. Ik duik in elkaar en staar hem recht in de ogen terwijl Lizzie achter me aan rent. Aan haar hand bengelt een leiband met mijn kapotte halsbandje eraan.   Het automonster stopt vlak voor me, zoals ik al verwachtte en een man klimt er uit. “Gaat het juffrouw? Godzijdank kon ik nog net op tijd stoppen.” Handenwringend stapt hij op ons af. Zijn ogen zijn groot en hij ruikt geschrokken, net als Lizzie.   Ik begrijp niet waarom ze huilt. De geur van haar tranen vermengt zich met de geur van de regen. “Het is OK, Lizzie, ik bescherm je wel.” Ik ga met mijn voorpootjes tegen haar been staan en probeer haar te troosten.   “Kom, Lucy. We gaan naar huis.” Ze pakt me op en begint terug te wandelen naar mijn nieuwe thuis. Ik wriemel in een poging om terug op de grond te geraken. Hoe kan ik haar beschermen als ze mij draagt? “Nee, Lucy-Liefje. Ik neem vandaag geen risico’s meer met jou.”   Lizzie is mijn nieuwe mens. Ik hou van haar maar ze is een beetje vreemd. Ze vraagt me steeds maar om dingen te doen die ik niet ken. Ik zou wel willen, hoor.   Vandaag was onze eerste wandeling samen. Ik wist niet wat dat was, een wandeling. We gingen naar buiten, de wereld in, maar het is daar vreemd en eng. Vandaag kon ik Lizzie gelukkig beschermen.   Ik hield ook van mijn eerste mens, maar ze begreep me niet. Ze ging nooit met mij wandelen. We bleven altijd thuis, waar het veilig is. Ze bracht me naar het huis van Lizzie en liet me achter. Ik was eerst heel erg bang maar Lizzie is lief. Ze heeft altijd snoepjes.   ***   Lizzie doet het deurtje van mijn bench open en laat me uit de auto maar dit is een nieuwe plaats. Er zijn zoveel geuren hier. Het is eng. Ik ruik plasjes en hond en nog meer hond. Mensen, auto’s. En overal snoepjes. Het is teveel! Ik wil terug achteruit kruipen. Ik trek mijn staart in en duik jammerend in elkaar. “Laat me alsjeblieft terug in de auto gaan. Ik zal daar wel op je wachten…”   “Het geeft geen zin, Liz. Ze wil niet.” De mens waar ik Lizzie soms mee moet delen is er vandaag ook bij. Hij heeft nooit snoepjes. Hij ruikt geïrriteerd en hij rimpelt met zijn voorhoofd naar ons.   Ze wil me meenemen naar de plek waar alle honden rennen en spelen. Het ziet er wel leuk uit, maar het is hier te nieuw, te eng. Ik ga op de grond liggen en tril wanneer ze me mee wil nemen. Mijn nieuwe halsband zit rond mijn hele lichaam, dus ik kan me niet los trekken.   Ze tilt me op en draagt me door de massa honden.   Hij maakt een luide adem. “Je doet er geen goed aan hoor, door haar zo te verwennen. Dat besef je toch?”   De vreemde geuren zijn echt overal. “Laat me maar los, Lizzie, ik zal alles ordenen.” Dit is iets dan ik kan. En als alles ordelijk is, is het minder eng.   “Sshh, Lucy. Je moet opletten nu.” Lizzie kijkt naar me en probeert me af te leiden maar ik moet opletten. Anders ontsnapt de kudde. Ik doe mijn best om haar te negeren, echt waar, maar ik heb zo’n honger. En ze heeft snoepjes… Nee! Ik moet opletten. De kudde in het oog houden. Ze mogen niet ontsnappen.   Een vrouw komt glimlachend op ons af. Ik bekijk haar van achter de benen van Lizzie. Ze ruikt naar snoepjes en speeltjes maar ze is nog altijd een vreemde. Ik buk me wanneer de vrouw over mij leunt en mijn hoofd aanraakt. Eng.   De man van Lizzie maakt weer een luide adem, maar ze kijkt naar hem en hij stopt.   Lizzie geeft hem mijn leiband. “Kun je eventjes op haar letten? Ik ben zo terug maar ik moet echt dringend naar het toilet.”   “Lizzie!” Oh nee! Ze gaat weg! Ik probeer haar te volgen maar de leiband is te kort. “Laat me niet alleen! Lizzie! Wat doet ze nu!? “Lizzie, Niet weggaan! Kom alsjeblieft terug! Lizzie!”   Hij trekt me achteruit. “Sshh. Ze komt direct terug. Stop daarmee.”   “Lizzie!” Ik duik al bevend in elkaar. “Alsjeblieft, kom terug!” Ik trek naar achteren in een poging om los te geraken, maar hij is te sterk.   Daar is ze. Oh, mijn Lizzie is terug. Ze heeft me niet alleen gelaten zoals mijn andere mens. “Alsjeblieft, Lizzie, laat me nooit meer alleen.” Ik ga op haar voet zitten en leun tegen haar been zodat ze niet meer weg kan.   Ze bukt zich en geeft me een knuffel. “Het is OK, Lucy-Liefje. Ik ben hier. Ik kom altijd terug, hoor.”   “Dat is echt de domste Border Collie die ik al ooit gezien heb.” De man van Lizzie maakt weer rimpels in zijn voorhoofd terwijl hij tegen Lizzie praat. Ik vind hem niet leuk, maar ik denk dat hij mij ook niet leuk vindt. Hij speelt nooit met mij. Ik stap achteruit en ga achter Lizzie zitten. Ik houd de kudde in het oog voor haar.   “Dat is niet eerlijk. Ze is niet dom. Hoe slim zou jij zijn als niemand je geleerd had om je eigen veters te knopen? Ze heeft drie jaar lang bijna niets geleerd. Dat is niet haar schuld.” Lizzie ruikt boos. Haar schouders zijn gespannen en haar handen houden mijn leiband zo stevig vast dat haar knokkels wit zijn.   Heb ik weer iets verkeerd gedaan? Ik ga naast haar zitten en lik aan haar hand. Wees alsjeblieft niet boos op me.   Ze kijkt naar mij en haar glimlach verschijnt weer. “Oh Lucy-liefje, het is OK, schatje. Ik ben niet boos op jou.”   Hou van je, Lizzie.   ***   Lizzie haalt mij uit de auto. Ik ben hier nog nooit geweest. Ik vind nieuw niet leuk. Het is zo eng. Ik steek mijn neus in de lucht en probeer te ontdekken wat voor plek dit is. Bomen en velden en plasjes.   Oh wauw. Er hangt hier een geur… Daar is het weer! Een nieuwe geur maar hij ruikt zo lekker. Bang of niet, ik moet er achteraan. Wol en mest. Blatende geluiden. Van heel veel dieren. “Komaan, komaan.” Lizzie weet de weg niet dus trek ik haar mee.   Ik ren vooruit zover als de leiband toelaat. Lizzie blijft achter dus cirkel ik rond haar en geef haar een duwtje in de juiste richting. Ze draait zich om naar mij. “Lucy, nee!”   Ik ren opnieuw vooruit, naar de geur. Lizzie volgt eindelijk. We moeten sneller, sneller.   Lizzie en ik kijken naar de blatende dieren. Ze heeft mijn leiband nog altijd vast maar ik moet weg. Achter de kudde geraken. Ik moet ze naar mijn Lizzie brengen. “Laat me los!”   De kuddegeur trekt me vooruit maar Lizzie houdt me tegen. “Ssshh, Lucy. Je maakt de schapen bang. We moeten op onze beurt wachten.”   De andere honden komen van het veld af en eindelijk mag ik iets gaan doen dat ik snap. We stappen op de schapen af maar ik ben nog altijd aangelijnd. “Laat me los!” Ik ken dit. Ik moet ze gaan halen. Ik moet ze naar mijn Lizzie brengen. Ze maakt de leiband los en ik ren op de kudde af. De schapen stuiven in alle richtingen en ik wil ze terughalen. Maar hoe moet dat? Ik kijk terug naar Lizzie. Ze zal wel zeggen wat ik moet doen.   Is ze nu… waarom huilt ze? Ik loop naar haar toe.   “Sorry, Lucy. Ik dacht echt dat dit je wel zou liggen. Wat moeten we nu doen?” Tranen lopen in zoute sporen over haar wangen.   Ik lik haar hand. Niet verdrietig zijn. Ik zal beter mijn best doen.   ***   Ik word wakker in het donker. Er is iets mis. Moet ik nu Lizzie en haar mens wakker maken? Ze slapen. Ze zullen het niet leuk vinden als ik ze wakker maak in het donker.   Ik sta op en loop door het huis. Ik kom voorbij de straatdeur en ik hoor daar iets… Er is iets heel erg mis. We moeten gaan kijken!   “Lizzie! Wakker worden!” We moeten naar buiten! We moeten gaan kijken!   “Sshh, Lucy. Ga terug slapen.” Lizzie klinkt slaperig en ze draait zich om. Haar man legt zijn arm over haar. I ruik hem. Hij ruikt naar Lizzie en naar nog iets anders. Ze kruipt tegen hem aan en trekt het deken over haar schouders.   Ik pak het deken vast en trek het weg. Ze moeten meekomen. “Komaan!”   “Verdomme, Liz! Doe die hond zwijgen.” Hij ruikt boos.   “Sorry. Ssshh schatje, Het is OK. Ga maar slapen.” Ze draait terug naar mij en aait mijn hoofd.   “NIet waar.” Ze moet opstaan. “Kom mee, Lizzie!”   “Ze moet waarschijnlijk buiten." Lizzie gaat op haar rug liggen en wrijft in haar ogen. Zouden ze pijn doen?   “Ja! Naar buiten! Komaan, komaan!”   Lizzie gaat naar beneden en naar de tuindeur. De veilige deur. “Verkeerde kant! We moeten langs hier! Ik pak haar hand in mijn mond en trek haar me. Naar de straatdeur. De enge deur. “Komaan!”   Ze lijkt in de war. “Lucy, wat doe je nu?”   Ik spring op tegen de enge deur maar ze gaat niet open. “Doe open!”   Ze volgt me en opent de deur om naar buiten te kijken. Ik loop haar voorbij, de straat op. Er zijn hier zoveel monsters maar we moeten gaan. Geen tijd om bang te zijn. Er staat een automonster maar het slaapt. Ernaast ligt een man op de grond. “Kijk, Lizzie! Een man!” Slaapt hij ook? Hij maakt geen slaapgeluiden. “Wakker worden, Meneer! Wakker worden! Het is te koud om op de grond te liggen!”   “Oh nee.” Lizzie loopt met grote stappen naar binnen en roept op haar man. “Jonas! Bel een ambulance! Er ligt een man op straat!”   Ze komt terug naar mij en de man. Ze draait hem  op zijn rug en houdt haar hoofd naast zijn mond. Is hij iets aan het fluisteren? Ik hoor niks. Misschien slaapt hij niet. Ze legt haar oor op zijn borst. “Flinke Lucy. Goed gedaan.”   “Heb ik het goed gedaan? “Joepie!” Ze begint op zijn borst te duwen en ik spring op en neer. “Kom kijken! Kom kijken! Ik heb het goed gedaan!” Ik blijf roepen en er gaan meer deuren open. Er komen mensen buiten, ruikend naar de slaap.   Er komt lawaai in onze straat en het doet pijn aan mijn oren. Ik ga terug naar ons huis om op Lizzie te wachten. Ze zal wel komen wanneer ze de slapende man geholpen heeft.   De man van Lizzie komt naast mij staan terwijl flitsende lichten het donker veranderen in een vreemde bijna-dag. Zijn hand wrijft over mijn hoofd en ik kijk omhoog. “Flinke meid, Lucy.” Hij glimlacht naar me. Ik glimlach terug.   Er wandelen mensen naar Lizzie en de man toe en ze beginnen ook op zijn borst te duwen.   Lizzie praat met hen voor ze naar ons terugkomt. Er staan weer tranen in haar ogen. Oh nee! Heb ik het weer verkeerd gedaan? Waarom huilt ze? Ik spring tegen haar op en ze geeft me een knuffel. “Oh schatje, dat heb je heel goed gedaan. Je hebt het leven van die man gered.”   Haar man knuffelt ons allebei. Ik heb het eindelijk goed gedaan.

Jasmine Arch
0 0

Tinder avant la lettre

Ik dacht hém uit te kiezen in een asiel, maar dat draaide enigszins anders uit.  Het werd één van de wonderlijke ervaringen die ik nooit vergeten zal, hoe zou ik kunnen, die zomermiddag van lang geleden, al lijkt het niet zo lang.  Of is de tijd dan zo selectief vergleden ?   Gezelschap voor de eenzame uren, zomaar te koop, dat zijn de snuffel- en knuffeldieren die in hokjes worden te kijk gesteld na meestal een niet al te fraaie jeugd. Reden voor mij om eens op (be)zoek te gaan. Lief, elegant, middelgroot, rustig maar temperamentvol, snugger, kortharig en gehoorzaam, zoiets bedenk je dan op weg naar je doel, wat ik naderhand niemand nog aanraad te doen, maar ja, beter wist ik toen ook niet.   Eerder is het zoals je een partner ontmoet, of tinderen in real time, de fysieke aantrekking doet het werk voor jou. Swipen naar links, deze niet, ook niet, euh niet, misschien, hmm ja, of toch niet, de kwispelkoddige, jankende, hijgende en opspringende kandidaten solliciteren elk op hun manier, maar vraag niet naar mijn criteria die hun kansen hebben gedoseerd. Er was maar één die mij reeds van veraf in het vizier had, kop omhoog in majestatische zithouding maar met een gecontroleerd enthousiasme alsof hij wist dat ik toch niet zou kunnen weerstaan. Dat bleek, en een uur later zaten we samen onder de appelboom - wie genoot het meest - een vraag die ik me daarna nog dikwijls heb gesteld.   Ik dacht ik noem hem... Mop, zijn oude naam, of beter, Snoopdog, of Hunter - jawel het betrof een 'hij-hond' - maar zelf verkoos hij Bas, kort en duidelijk, en een nieuw leven. Een leven in de hoofdrol, waarom niet ?   Kilometerwandelingen, stokken apporteren, samen uit en thuis, samen spelen, blaffen, samen in de zetel aan de haard met de katten, rollebollend en aaiend, genietend, samen over het strand hollen, droog en nat, Bas hier komen en zit, pootje low-five...  Ik weet nog hoezeer ik hem miste tijdens mijn jobtijd en hij mij ook, denk ik.  Een kortverhaal is per definitie sneller ten einde dan andere,  so be it.  Ik maak het dus pijnloos kort. We hadden het samen fijn, meer dan tien jaar lang. Onvervangbaar fijn. Nu heb ik nog Luna en Zinzi, de katten, en telkens als ik wandelaars-met-hond zie voorbijtrekken mijmer ik nog even na, zoals nu .

Halfdubbel
28 1

De blik op Antwerpen

Ik wandel langs de donkere sporen, ogen gericht naar de gloeiende ogen van een stad die niet de mijne is. Het monster in de duisternis, Antwerpen, met zijn voorhoede van jachthonden, Berchem. Het station ruikt naar oude mensen, die zwetende geur van de dood, van gezaag en lederen schoenen met gaten in. Ik adem haar diep in, bijna gretig want het vult mijn futuristische haat voor de wereld, in de binnenzak van mijn olijfgroene jas het manifest van Marinetti; die klote Italiaan. Aan mijn lippen de rook van een oude sigaret, zelf gerold uiteraard, zelf gekneed tot mijn eigen kankergezwel. Boven kraaien de eeuwen met het zingen van de sporen, ergens in de verte het gemompel van het poetsvrouwtje dat dit monster van een gebouw moet temmen. Het kraken van haar schoenen met de mijne, het geruis van de Ring en de Singel, nog meer beesten van deze stad. Ik loop verder langs de flauwe bocht, mijn riem drukt in mijn onderbuik, kloteding. De ijzige wind snijdt mijn huid aan flarden, lange repen van vergeten herinneringen bungelend aan verkleurde botten. Een jonge man die oud aanvoelt, bezwete huid vol gal en as van zijn korte bestaan. Ik proef de metaalachtige geur van revolutie in mijn neus en mond, die wrange koperen smaak. Revolutie is een excuus, een laffe daad van zij die niet op legale wijze hun politiek aan de meute weten te brengen. Het doet me aan niet veel denken, niet aan vroeger of morgen, maar enkel richt het me naar de stappen voor me. Een droogte valt neer op mijn tong, de droogte van de dood van de sigaret. Kloteding. Ik spuug het einde uit, samen met de kolkende duisternis in mijn longen, melodramatisch trekken van een vrouw in mijn lijf. Ik ben bijna bij mijn doel, een kleine overwinning die me doet denken aan de vakanties bij mijn oma. Ze zou hier zo kunnen staan in dit klote station op haar oude sloffen. De moeder van mijn moeder, de vierde schoonmoeder van mijn vader: een wrede heks, een roestende tang van een wijf. Ik ben er bijna, nog twee stappen door de onaardse tunnels en dan kom ik in die vervloekte hal. Je durft dan te denken, waarom zijn ze hier niet ontploft ? , maar een opgevoede man houdt die gedachte netjes binnen. In de hellen hal struikelt er een zwerver over zijn zelfmedelijden, recht op de koude grond die hij zo bemint. Dichter bij het graf dat bij zijn geboorte al voor hem gegraven is. Ik loop recht het station uit, geen blik naar hem en zijn groot ongeluk. Tweede sigaret, een rode mond op de mijne, een hemelse hitte. ‘Streel me dan toch.’ ,denk je dan. Ik loop tot aan mijn grote wagen, mijn eigen vervoer, mijn eigen beest der krochten dat me streelt en me naar de overkant zal brengen. De doden langs de weg, nog meer zwervers, nog meer zielen als kijvende honden, als dochterloze vrouwen. Haat is misschien een makkelijk levenspad, maar als kinderen van de gemakzucht is het onvermijdelijk gevolg van uitsluitende voorbeelden van hoe het allemaal niet moet. Ik stap zonder gebrekkige bewegingen in, start mijn ronkend monster onder mijn handen, de banden gieren vol met oude strijdliederen. Ik beweeg de machine met gemak en volledige controle de weg op en vertrek met vlammende banden, de motor brult goedkeurend. De nachten hier zijn niet zwart, maar in vegen van flets oranje gekleurd zonder sterren, maar enkel oude gebouwen. Ik negeer de flitsen van rode lichten, angstige fietsers en zenuwachtige autobestuurders, allen grijpen ze hun geliefden vast als de koplampen van mijn gierende strijdros hen in het vizier neemt. Voor me verschijnt er een bombastische BMW, met ja hoe kan het ook anders, een opgespoten Brasschaatse moeder van twee blonde schijtnesten, achter het stuur dat ze met haar handen vol goud bijna niet aanraakt. Ik onderdruk de neiging om haar in het gat te rammen, de explosie zou een wolk van zaligheid zijn, en verhoog mijn snelheid om te verdwijnen uit haar lome, domme blauwe ogen. Antwerpen verwelkomt me met zijn krachteloze armen, de gezapige man in het noorden met zijn handen rond de cocaïne, vreemdelingen, extremisten langs alle kanten, corruptie en kleinburgerlijkheid, en ik schuif mijn raam naar beneden om eens goed te rochelen. Hier stad zonder bodem. Hier, drink het Spaanse kwijl dat je maar al te goed kent.   Ilias Dherdt.

Ilias Dherdt
0 0

Vloedlijn

Zestien was ze en ze droeg een kleedje dat te dun was voor de koude zomernacht. Stef was bij haar. Hij keek haar met een glimlach aan, stak zijn hand naar haar uit. ‘Hier komt helemaal niemand ’s nachts. Zeker niet in de duinen.’  Zijn vingers haakten zich in de hare en even had Sam het gevoel dat ze zweefde. Toen stootte ze haar voet tegen een steen. ‘Gatver.’  ‘Doe toch eens wat relaxed, meid.’  Ze kon zijn witte tanden in het donker zien schitteren. Lachte hij haar uit? Sam concentreerde zich op de grond, terwijl ze achter Stef aan holde. Schelpen kraakten onder de zolen van hun schoenen.  Golven klotsten onzichtbaar in het donker. Wanneer ze ’s avonds in het donker over het strand liep, werd Sam zich bewust van de uitgestrektheid van de zee. Die natuurkracht die, gedreven door de maan, werelden vormgaf. Die leven schonk en weer afnam - als ze daar zin in had. Even wilde ze haar gedachten met Stef delen, maar ze besefte dat dat geen goed idee was. Jongens hielden niet van slimme meisjes.  Ze waren bijna bij de duinen waar hij haar – daar was ze zeker van – zou kussen, toen haar blik bleef rusten op een vreemde, donkere plek een twintigtal meter verderop. Sam bleef staan. Stef liet haar hand los en volgde haar blik. ‘Wat is er?’  ‘Daar ligt iets.’  Ze wachtte zijn reactie niet af. Met een bonkend hart stapte ze op het donkere hoopje toe. Met elke stap groeide haar angstig vermoeden. Ze hapte naar adem toen ze een hand zag. Het was een jongen, misschien maar enkele jaren ouder dan zij. Zijn lichaam lag in een vreemde, onnatuurlijke houding. Zijn gezicht was bleek en had een blauwe schijn. Zijn ogen waren wijd open.  Ze knielde neer naast het lichaam. De jongen droeg een zwarte broek, legerlaarzen en een T-shirt met witte letters en een omgekeerd kruis. Ze probeerde de tekst te ontcijferen. MARDUH stond er - of was het MARDUK?  ‘Shit!’ klonk het achter haar. Sam was even helemaal vergeten dat Stef erbij was. ‘Is hij-’  Ze antwoordde niet, maar bestudeerde het gezicht van de jongen. Volgde zijn verstarde blik, die ergens tussen strand en horizon was blijven hangen. Ze vroeg zich af wat het laatste was dat hij gezien had.  Stef trok haar ruw aan haar arm overeind. ‘Kom, we moeten hier weg. We vragen Mike om de politie te bellen.’  Mike was de joviale cafébaas van de kroeg waar ze nog geen kwartier geleden naar buiten waren geglipt. Het leek nu een eeuwigheid geleden.  ‘Wacht.’ Sam keerde op haar stappen terug. Ze haalde diep adem en sloot met een snelle beweging de oogleden van de dode jongen.  Stef stond haar op te wachten. Nooit zou ze de blik in zijn ogen vergeten. ‘Je bent een rare.’  Sinds die dag had hij haar nooit meer aangekeken.(c) Leen Raats, uit het verhaal 'Vloedlijn' uit de bundel 'Vloedlijn' www.leenraats.be

Leen Raats
9 1

Vooruitblik

‘Wie ben je?’, vroeg mijn spiegelbeeld. Niemand in het bijzonder, constateerde ik. Los zittende trui, halfhoge sandalen, haar in de war. Los, halfhoog, verward: niet iemand die ik nog wilde zijn in elk geval. Gisteren (dezelfde kleren, hetzelfde kapsel) was ik nochtans voorbij deze etalageruit van de Levis Jeans Store gepasseerd zonder mezelf op te merken. Gisteren: toen ik nog een vrouw was uit één stuk. Vandaag zag ik mezelf dubbel. Want ik zag niet alleen mijn spiegelbeeld, maar ook wat er aan de andere kant van het raam te zien was.  De andere kant:  stevige laarsjes, een afgemeten Levis 501, strak T-shirt. Stevig, afgemeten, strak: de vrouw die ik morgen kon zijn. En terwijl mijn ene oog zich richtte op die herziene versie van mezelf, bemerkte het andere hoe ik met een afwerend gebaar een ingebeeld pluisje van mijn trui wreef. Alsof ik wilde zeggen: ‘kijk, ik schud mijn oude ik alvast van me af’. Er was me zonet dan ook een vooruitblik op mezelf gegund.   Vooraleer ik het huis was uitgegaan, had ik in de badkamerspiegel (dwarse barst links van boven) nog veel langer naar mezelf gekeken. Dat was een soort van ritueel geworden ’s ochtends tijdens het tandenpoetsen. Ik kijk mezelf zolang mogelijk in de ogen tot ik een vreemde wordt. Al was ik er ooit met andere bedoelingen mee begonnen. Ik had namelijk bij de grote meesters gelezen dat de ogen de spiegel zijn van de ziel, en dus probeerde ik iets te ontdekken:  diepte, inzicht, het raadsel over mezelf. Zo kon ik daar wel even blijven staan, ook als dat tandenpoetsen al lang achter de rug was. Want een spiegel heeft geen achterkant, en dus zag ik niets: geen vergezicht, geen diepte, geen mogelijkheid. Het oog in de spiegel en het oog dat ernaar keek bleven twee.      Terwijl ik los door mezelf heen stond te kijken in de etalageruit van de Levis Jeans Store, overliep ik mijn opties. Optie één: de bekende route vervolgen. Die van gisteren, eergisteren en de dag voordien. Weliswaar ietwat onrustig, want verdubbeld en verdeeld. Optie twee: me naar de andere kant van het raam bewegen richting het nog-niet, het vooruitzicht, mijn zonet bijeen gefantaseerde nieuwe ik. In de tijd dat ik me inbeeldde hoe ik hier straks voor ditzelfde raam zou staan met mijn nieuwe zelf in een pakketje onder de arm gewikkeld, stopte het afwerende wrijven over mijn trui. Alsof er niks meer af te schudden viel, en ik eindelijk tot rust kwam. Rust: gedurende enkele seconden samenvallen met wat er aan de andere kant te zien was. In stapte op de deur af en ging binnen.    

F. Sansclair
0 0

Ego van jewelste

“Nee, de verjaardagstaart hoeft niet gesneden. Ik eet ze wel alleen op. Ik ben ver voorbij dat Vrouwelijk Complex”, zeg ik vol overtuiging terwijl ik bij mezelf denk: ik heb er ook... van die... euhm... minder mooie 'dingskes' aan m’n lijf… Ik bijt hard op mijn lip wanneer mijn onderbewuste ‘stop daarmee Leah!’ gilt en ik ga overtuigend verder: “wij, vrouwen zijn nogal vaak ontevreden… en dat is een understatement van jewelste. We vergelijken onszelf met barbie-achtige-ideaalbeelden en dan zijn we verrast dat we er in geen 100 jaar aan kunnen voldoen. Zie je me al lopen op knalroze stiletto's met een volle c-cup in een topje dat 10 cm boven mijn navel stopt?”   Iedereen lacht, ik heb dan ook helemaal geen stiletto’s, laat staan een c-cup. “Mijn voeten doen pijn!”, roep ik met een overdreven pijnlijke blik en mijn vriendinnen schieten in een ontembare schaterlach. “Komaan meiden! Kijk eens rond! Elke knappe en elke minder knappe fien verdient het toch om er te zijn. Moet je niet eerst van jezelf houden voor je van hém kan houden? Begint liefde niet met eigenliefde? Of is onder-de-lakens-met-alle-lichten-uit nog van deze tijd misschien?” Greet valt bijna van de zetel van het lachen. ‘Zij laat duidelijk de lichten branden ’s nachts’, giechelt het stemmetje in mijn hoofd. “Echt waar”, ga ik verder, “het wordt hoog tijd om dat complex in te ruilen voor een ego van jewelste! Laat het licht maar branden schat! Of wou je zelf niks zien misschien?” Ik denk dat Greet niet meer bijkomt van het lachen, ze verslikt zich in de veel te straffe koffie en sputtert “natuurlijk wel!”. ‘Ha, zie je’ schatert het stemmetje in mijn oor en ik kan mijn uitgestreken gezicht niet meer in bedwang houden. Mijn mondhoeken krullen omhoog en daar gaan we dan… met z’n allen schieten we in een oorverdovend gelach.   Met veel moeite forceer ik een gladgestreken gezicht, snij de taart in 8 stukken en doe ik mijn best om opnieuw onderwijzend over te komen als ik verderga: “ ja dames, híj heeft daar geen problemen mee. Met dat licht bedoel ik dan. Nee, hij kijkt graag naar al die rondingen en imperfecties”. En ik maak overdreven ronde bewegingen langs mijn lijf. “En dan denkt hij: "Yes! áááááááálemaal van mij! En daar… daar hebben we dat ego dan, snappie?” Ilse schiet klaarblijkelijk ineens wakker uit gedachten: “Wat? WAT!? Komt het door ons? Zijn wij de oorzaak van dat onhebbelijke ego? Zijn wij het waar zij, mannen, hun vertrouwen vandaan halen?” Opnieuw galmt een luid gelach door mijn kleine appartement. “Natuurlijk is het mannelijk ego er dankzij ons! Van welke planeet kom jij eigenlijk?” antwoord ik met de meest serieuze blik. “Zie je nu dat al die onzekerheden nergens voor nodig zijn? Als zij, mannen, van al die 'perfect imperfections' houden, waarom wij dan niet?”   “Hup! Geef die taart hier! Of willen jullie dan toch een stuk misschien?”

Leah
0 0

Naakt in dit leven

De herfst kleedt zich langzaam uit. Net zoals ik. Nee, niet letterlijk, waar zit je met je gedachten? Wat ik bedoel is dat ik langzaam maar zeker mezelf weer vind. Langzaam maar zeker ontdoe ik me van alle ongewilde gewoontes, van alle vastgeroeste routines, net zoals de herfst zijn gekleurde kleed uitdoet. Klinkt mooi, vind je niet? Maar in werkelijkheid is het hard en bitter en valt het mooie kleed op de kille, koude grond.   Mijn diepste binnenste is gehavend door onverwerkte herinneringen, door ongewenste diagnoses, door mijn perfectionistische gedrevenheid om te voldoen aan een zelfopgelegd en onhaalbaar ideaalbeeld. En het doet pijn, maar tegelijk voelt het goed en juist. Want langzaam maar zeker leer ik de jonge vrouw kennen die me aankijkt in de spiegel. Ik ontdek haar diepe bezorgdheden en onuitgesproken vragen, haar valkuilen en angsten, haar passie en ongedwongen verlangen, haar oprechte liefde en diepste dromen. Langzaam maar zeker en met een bang en kloppend hart, ontdek ik wie zij is…   Misschien… misschien moet je door het diepste dal gaan om het heldere licht te zien. Misschien moet je ziel koud en leeg zijn om het vuur van echte passie te voelen. Misschien moet je jezelf verliezen om gevonden te worden. Misschien moet je neergeslagen worden door blind ongeloof om de oneindige mogelijkheden helder te zien. Misschien… misschien…   Want is dat niet wat we allemaal willen? Is het niet zo dat ieder mens ten volle wil zijn wie hij is? Om uitgekleed en naakt met alle imperfecties te staan in zijn leven, oprecht en gelukkig? Is het niet zo dat ieder mens streeft naar ultiem geluk?   Want dan… dan kan ik alleen maar concluderen dat mijn diepste val, mijn grootste redding is. En hoe koud en kil deze winter ook voelt, zo zonder kleren aan ;-) ik weet dat het mooiste nog moet komen. Vrij van alles wat ik dacht dat moest, vrij van alles wat mij aangemeten werd, vrij van alles zoals het was, naakt in dit leven dat altijd al het mijne was...   Dus ja, ik huil tranen van vreugde, nu nog kil en koud op deze grond, want wat die jonge vrouw in de spiegel me wil vertellen, is dat oprecht geluk vanbinnen zit.   Ik zoek niet langer, ik kleed me uit.   En jij? Wat doe jij?  

Leah
29 0