Zoeken

Lois Lane met een wit giletke

Later, als ik groot ben dan… word ik bakker, leerkracht, Lois Lane. Of misschien word ik wel gewoon de liefste mama van een nest kinderen – net zoals de mijne. Dat laatste weet ik zo goed niet meer. Het hoeft alleszins niet nu. Maar al die andere dingen. Why not?    Ik herinner het me nog, de tijd van het onbezorgd dromen over later. Hoe fantastisch alles eruit zou zien als ik op een dag groot zou zijn. Wat ik zou doen, eten, zeggen, kopen. En wat ik zo zonder meer zou schrappen. Gedaan met elke dag mijn bed opdekken. Nooit meer strijden met die biefstuk op mijn bord. Weg met lastige oefeningen op de vierkantswortel. En vooral, adieu prikkelende souspull met dat wit giletke erbij. Ach, wat voor zorgen had ik toen.     Nu ik dan eindelijk groot ben –of toch groter. Nu wil ik al te vaak terug naar die tijd van toen. Vroeger.Toen stempelen met aardappelen een ernstige aangelegenheid was. Toen mijn to do-list bestond uit bellen blazen en bloemenkransen maken. Toen de pot pudding uitlikken nog een voorrecht was. En toen zaterdag gelijkstond met langer opblijven – met op topdagen een zakske chips erbij. Alles was zo simpel. Alles was kinderspel met een snuifje liefde.   Zo loop ik verloren tussen vroeger en later. Op zoek naar verbinding met het hier en nu. Wie ben ik? Waar ben ik? Waarom? Met wie? Ik, vroeger nog de primus van de klas, ik weet het soms zo goed niet meer.   De tijd van verstoppertje spelen is voorbij, maar we spelen het nog vaak. Ik speel verstoppertje met mezelf, met jou. Jij speelt mee met mij. We verstoppen wie we zijn en wat we willen. We zoeken wel, maar vinden niet. Maar dat spreken we nooit hardop uit. We schreeuwen veel liever dat we zijn wie we zijn. Dat doet toch iedereen? We schermen met het woord authentiek. Ook ik noem mijn schrijfsels puur. Maar, zijn ze ook zo puur als die dromen van toen? Terug naar toen, maar dan nu – het vroegere later.   Bakker zijn, dat lijkt me fijn. Of beter, bakkersvrouw. ‘s Ochtends werken, verwarmd door een zoet aroma. Onder de mensen komen. Er voor mensen zijn. Alle soorten, alle vormen. Nu eens lachend, dan bezorgd. Opgewekt of uitgeblust. Monter en half slapend. Veel zien en horen. Veel weten, maar slechts spreken als het broodnodig is. Jammer alleen dat mijn tong rare kronkels maakt zodra er een suikerkorrel op belandt – een akkefietje en cours de route. Zonder dat had ik nu mijn bakkersmuts op.   Leerkracht dan? Leren, blijven leren, aanleren. Vormen, omvormen. Tof! Maar… wordt het té belerend, té strak, té voorgevormd, dan dreig ik af te haken. Ja, ook dat is bij mij onderweg veranderd. Waar ik me vroeger nog als een vis in het water voelde binnen strakke collegemuren, ondersteun ik nu vooral de creativiteit die vrijkomt binnen laissez faire-structuren. Niet dat colleges alle creativiteit ontmoedigen. En ok, elk gemis aan discpline is wellicht ook niet wenselijk. Wellicht, want wie ben ik om opvoedkundige raad te spuien. Ik mag me gelukkig beperken tot mijn rol als trotse suikertante. Alleszins, als leerkracht zou ik dus nog niet meteen mijn plekje kennen. Maar dat weerhoudt me natuurlijk niet om mijn bescheiden kennen en kunnen te delen. Dat doe ik met plezier. En eerlijk, ik doe het niet voor niets. Wat ik geef, ontvang ik dubbel terug. Zo blijft mijn voorraad inspirerende prikkels en mijn collectie ervaringen altijd aangevuld.   Daarin zit het voor mij. In die prikkels en die ervaringen. In het delen en het in contact treden met. Met wie ook, waar ook, waarom ook. Ja, zelfs zonder een duidelijke waarom. In het ont-moeten en het ont-dekken, met nadruk op het niets moet-gehalte. Nieuwsgierig en gedreven zoals Lois Lane. Zou haar job dan die van mijn droom benaderen?   Aan mij om het uit te zoeken. Op mijn pure wijze: verscheurd tussen mijn perfectionistische natuur en mijn drang naar ruimte, vrijheid, flexibiliteit. Zo stap ik voorzichtig voort. Als een Lois Lane met mijn wit giletke. Voorzichtig ja, zo ben ik. Maar daardoor marcheer ik niet minder voluit. Misschien val ik, misschien niet. Ik ga en probeer. Vol vertrouwen op mijn talenten. Talenten die ik investeer. Ik maak mijn dromen waar. Ik leef.

Aline
0 0

Waarom Sinterklaas nooit bij S.K. Sint-Niklaas heeft gevoetbald?

Sinterklaas zat al de hele week op zijn troon in het Huis van de Sint. Al maar goed dat hij over een uitstekende gezondheid beschikte, zo niet zou hij het nooit zo’n lange tijd kunnen volhouden op dat koninklijk pluchen kussen. Het was woensdagnamiddag, dus was het extra druk in dat mooie huis in Sint-Niklaas. Vele kindjes vergezeld van hun ouders kwamen langs om de goedheiligman goeiedag te zeggen en hun verlanglijstje te presenteren.   Deze keer was het de beurt aan Lowie om op Sinterklaas’ schoot te komen zitten.‘En jongen, vertel eens, wat zou jij willen in jouw schoentje,’ vroeg de Sint aan de lang opgeschoten jongen.‘Een voetbal als dat kan,’ gaf de jonge snaak aarzelend antwoord.‘Maar natuurlijk kan dat, zo’n prachtige lederen bal met witte en zwarte vlakken. Daar zorg ik voor. Beloofd. Ben jij dan een echte voetballer?’ vroeg Sinterklaas geïnteresseerd.‘Ja, ik ben keeper bij de duiveltjes want ik ben de grootste van de ploeg,’ antwoordde Lowie fier en gevat.‘Weet je,’ zei de Sint, die alweer zin kreeg om te sporten na al dat lange zitten op zijn vergulden stoel, ‘dat ik bijna voor S.K. Sint-Niklaas heb mogen spelen?’‘Hoe kan dat nu? Je bent toch oud, eigenlijk stokoud, want je hebt een staf,’ merkte de grote kleine terecht op.‘Mil bombas y granadas,’ - Sinterklaas was een duidelijke fan van “el capitán Archibaldo Haddock” - ‘jij gelooft mij niet. En toch is het waar. Ik zal het je vertellen Lowie.’De oude maar nog kwieke (volgens eigen zeggen) man reikte uit naar het bijzettafeltje naast zijn troon waarop een glas stond om een slok whisky - naar het stichtende voorbeeld van zijn idool - achterover te slaan.‘Luister goed. Zes jaar geleden hoorde ik dat de plaatselijke voetbalclub in nauwe voetbalschoentjes zat. De ploeg was pas gepromoveerd naar tweede klasse, maar de spelers kregen méér doelpunten tegen als dat ze konden maken. SK Sint-Niklaas bengelde dus aan de staart. Ik ben dan eens gaan kijken naar een avondtraining net voordat ik met Zwarte Piet aan mijn dakenronde begon. Ik plantte mijn staf naast het veld en deed even mee met de jonge kerels die allemaal van zichzelf dachten dat ze Messi waren. Op een, twee, drie speelde ik de jeugd van het plein. Ik speelde een een-tweetje met mezelf en trapte een gat in het doelnet. De voorzitter van S.K. bood me dadelijk een contract aan tot het einde van het seizoen. Maar ja, dat kon ik niet doen want ik moest na 6 december met mijn Pieten weer terug naar Spanje vertrekken naar mijn haciënda in de buurt van Guadalcázar. Dat was het eerste en voornaamste probleem. Maar ik moest mij ook van bijna al mijn kleren ontdoen: ik moest mijn koormantel afleggen, mijn rode stola van mijn schouders nemen, mijn cingel moest van mijn middel, mijn albe moest ik uittrekken en tenslotte ook mijn tabbaard met al zijn knoopjes. Wat een gedoe. Mijn handschoenen mocht ik aanhouden indien het koud was. Maar mijn lange baard moest ik inkorten.’Sinterklaas leek nog altijd onder de indruk terwijl hij zijn verhaal deed.‘En dan moet je weten, sapperdepitjes,’ - de Sint vertelde verder en gebruikte een minder gedurfde krachtterm - ‘ik moest een gele shirt en sokken aantrekken en een blauwe korte broek. Dat zag ik helemaal niet zitten. Ik ben immers de hete zon van Spanje gewoon en hier in dit landje kleed ik mij altijd lekker dik aan.’Hij nam nog een teug van zijn whisky. Dat warmde hem wat op en hij vervolgde:‘Tenslotte het derde probleem: mijn leeftijd. Toen ik destijds verklapte dat ik enkele dagen later duizendzevenhonderdéénendertig jaar zou worden vielen de voorzitter en de clubdokter bijna flauw. Ze konden niet geloven dat ik zo balvaardig was op het plein en zo snel kon lopen en dribbelen. Begrepen zij dan niet dat ik elke nacht gezeten op mijn paard alle daken van Vlaanderen en omstreken bereed. Daartoe zou alleen toch maar een acrobaat en goed atleet in staat zijn. Of niet soms?’‘Ach beste Sint, nu zie je weer dat die grote mensen er allemaal niks van begrijpen. Wij twee, wij weten wel beter,’ kon het doelwachtertje haarfijn analyseren.‘SK speelt nu in tweede afdeling amateurs,’ voegde hij er triomfantelijk nog aan toe.‘Amateurs,’ brabbelde Sinterklaas wat binnensmonds en hij nam nog een teug.

Marc M. Aerts
0 1

Waarom heeft Sinterklaas België nooit vertegenwoordigd op het Eurovisiesongfestival ?

Sinterklaas zat op zijn troon in het Huis van de Sint. Er waren al veel jongens en meisjes de revue gepasseerd. De goedheiligman werd een beetje moe en hij leek een beetje afwezig.De revue, dacht hij, ja de revue, daar had ik ook graag in meegespeeld toen ik nog jong was vele eeuwen geleden. Zijn blik werd zelfs een beetje vochtig.   Casper was aan de beurt en hij ging op de schoot van de Sint zitten. Hij was duidelijk niet verlegen. Eerst trok hij voorzichtig aan de baard van de oude man en dan trachtte hij ook diens mijter van het eerbiedige hoofd te plukken. Sinterklaas moest fluks reageren opdat de kwajongen niet meer onheil zou aanrichten. Hij wilde het over een andere boeg gooien en vroeg:‘Jongeman, hou jij van liedjes?’‘Natuurlijk Sinterklaas,’ zei Casper, ‘ik hou van Sinterklaasliedjes’ - zo jong, die sloeber, en al zo kunnen mouwvegen - ‘en van mooie Nederlandstalige muziek, want dat versta ik tenminste’.‘Je bent een slimme jongen,’ moest de Sint toegeven, ‘maar ik verwed er mijn eerste communiezieltje op dat je nog nooit van Bob Benny hebt gehoord’.‘Nee, die ken ik niet, is dat misschien een goochelaar of een rijke aannemer,’ vroeg het broekventje zich af.Sinterklaas moest lachen en hij begon er weer zin in te krijgen na drie uur onafgebroken kinderen op de schoot.‘Nee, Bob Benny was geen goochelaar, maar hij zat wel in de showbizz, begrijp je me jongetje?’‘Helemaal,’ zei het pientere jochie.‘Bob Benny is hier in deze stad, Sint-Niklaas, geboren en hij had een wondermooie stem. Hij werd een bekende zanger en hij heeft tweemaal meegedaan met het Eurovisiesongfestival. Later heeft hij zijn kost verdiend door op te treden op grote cruiseschepen. En ik weet nog, toen ik mijn duizendzevenhonderdste verjaardag vierde - dat is ondertussen 37 jaar geleden - toen werd ik door mijn Pieten getrakteerd met een optreden van deze Vlaamse zanger. Het gebeurde wel niet op een hypermodern cruiseschip maar op mijn eigenste gezellige stoomboot. Je weet wel, die altijd uit Spanje aankomt.’‘Dat is die boot waarop je paard zo huppelt en waar de wimpels heen en weer waaien,’ zei het wijsneusje.‘Je kent mijn liedjes wel erg goed,’ zei de Sint vrolijk en hij begon er nog meer zin in te krijgen.‘Hoe heet jij trouwens brave jongen?’ vroeg hij nog.‘Casper’.‘Hola, Casper, zoals het spook. Dan moet jij wel een deugniet zijn. Dat vind ik wel leuk want ik was dat ook, een ondeugende niet-deug, maar dan wel duizendzevenhonderddertig jaar geleden.’Sinterklaas vond het heerlijk om oude herinneringen op te halen en hij wist van geen ophouden.‘37 jaar geleden heb ik aan Bob verteld dat ik ook graag had meegedaan met het festival en dat het mij bijna gelukt was. Maar het liedje dat de BRT in 1967 voor mij had uitgezocht bleek niet geschikt. Ik moest zingen: “Oho, ik heb zorgen”, en dat wilde ik niet. Ik wilde niet dat de kindjes zouden denken dat ik zorgen had, begrijp je. En “oho” dat zegt alleen maar mijn collega de Kerstman. Ze hebben dan maar een andere zanger met een even fluwelen stem als ik naar Wenen gestuurd om de eer van uw land te verdedigen. Hij deed het trouwens niet slecht, die Louis. Hij zingt nu met zijn diepe baritonstem mee in het engelenkoor hierboven. Daar heeft de Kerstman voor gezorgd. Trouwens, er gingen stemmen op dat ik, Sinterklaas, toch moeilijk België kon vertegenwoordigen op het festival. Maar dat was natuurlijk bullshit - euh, excuseer, stieren.., euh, laat maar - want Monaco en Luxemburg hebben zelden iemand uitgestuurd afkomstig uit hun eigen land. Ook had ik problemen kunnen krijgen omdat ik een koortje van Zwarte Pieten had voorzien. Ik zag het al voor me en ik kon mij de aankondiging voorstellen “Hier is Sinterklaas en de roetmoppen”. Ja, kan ik het helpen dat die zwartjes zo goed kunnen zingen en zo een mooie “grain” in hun stem hebben dankzij al die schoorsteenroetpartikeltjes’.‘Ik begrijp het volkomen,’ knikte wijze Casper, ‘misschien kan ik binnen een jaar of dertien het eens proberen. Dan ben ik er twintig en jij - als ik goed tellen kan - duizendzevenhonderdvijftig.’‘Jij bent een echt rekenwonder Casper’ zei de oude man met de witte baard, ‘jij gaat het nog ver brengen. Ik duim nu al voor jou’.‘Vuistje,’ zei de jongen en Sinterklaas bracht zijn gebalde en witgehandschoende vuist Caspers richting uit.‘In 2030 wint België eindelijk nog eens het Eurovisiesongfestival,’ wist de Sint te profetieën en hij lachte in zijn ondertussen weer ontspannen vuist.Leuke jongen, dacht hij, die Casper. Ik noteer nu al het jaar 2030 in mijn grote Sinterklaas-moet-ik-onthouden-boek.Zou hij dan nog in mij geloven, mijmerde hij …   ‘Ik ben Annelies. Ik ben vijf jaar en ik ben heel braaf geweest’ zei de volgende kleuter.Sinterklaas voelde zich weer helemaal in zijn sas.‘Jij wil zeker meedoen in een musical. Is het niet lieve kind?’

Marc M. Aerts
0 1

De weg van het vlees

De weg van het vlees   Alleen de slager, Jean Devilder was getuige van de ontmoeting tussen Lob en Aagje op het dorpsplein. Het was erg vroeg op een zondag. De klanten van zijn slagerij vonden die ontmoeting toeval. Jean geloofde daar niet in; hij was ervan overtuigd dat elk levend wezen ooit een ander levend wezen zou ontmoeten dat bij hem paste. Twee mensen of dieren die elkaar tegenkwamen en besloten om samen verder te gaan: dat was beslist geen onvoorzien voorval. Jean zag het gebeuren. De hond, een buldog, was op het pleintje beland nadat zot Marieke was gestorven. Lob was nog een puppy toen Marieke hem in huis nam. Hij groeide op en werd een prima waakhond. Dat had de postbode met zijn broekspijp aan flarden hem zuur verteld. In zijn jonge jaren - toen het vreemde Marieke nog leefde - heette hij Lobje. Zo wist Marieke te vertellen toen ze de eerste keer bij Jean binnen kwam en een stuk vlees voor de hond kocht. Voor zichzelf hoefde ze nooit wat. Jean vroeg zich af of ze van knollen en bieten leefde. Met het opgroeien viel het verkleinwoord weg, eerst werd het ‘Lobbes’, en daarna ‘Lob’. Maar nu was zot Marieke een week geleden gestorven. De dikke doktersvrouw, die meer met dieren inzat dan met mensen, vertelde in de slagerij hoe ze de hond onder een struik bij Mariekes huis had zien liggen. Hoe hij lag te janken. De klanten haalden hun schouders op. De vrouw had hem proberen te lokken, maar hij legde het hoofd op de poten en verroerde geen poot. Voor het stulpje van Marieke was een zwarte wagen voorgereden, enkele mensen droegen het vrouwtje in een eenvoudige kist naar buiten. Kort nadien stuurde de gemeente een bulldozer en werd het krotje van Marieke met de grond gelijkgemaakt. Lob was wanhopig naar het dorpspleintje gelopen, had zich gelaten onder de linde gelegd. Jean vond een buldog een vreemde keuze voor een oud vrouwtje. Een hond die niet vooraan stond bij het uitdelen van de schoonheid, maar wel in de rij van de betrouwbaarheid. Hij glimlachte toen hij begreep dat dit het was wat de twee, het vreemde Marieke en de goedaardige lobbes, aan elkaar bond.   En ineens was er dat pienter poesje. Op een dag kwam ze aangewaaid. Jean was voor de derde keer die dag het geld in de kassa aan het tellen toen hij door de openstaande winkeldeur het aanzwellend gebrom van een motor hoorde. Hij keek op en met een luid geraas denderde de motorrijder het pleintje rond, terwijl er in een bocht een zwart bolletje door de lucht zeilde. Dat was Aagje. Jean liep naar achter. ‘Ik heb zojuist een vliegende kat gezien.’ ‘Je moet eens wat vroeger gaan slapen,’ zei zijn vrouw. Ze was nog klein, de poes, een maand of twee hooguit. Ze vloog uit een boodschappenmand die zich in het zijspan van een motor bevond. In die snelle bocht van het dorpsplein was ze er uit gekatapulteerd, zonder dat de motorrijder merkte van de lancering van het harige projectiel. Ze viel pal onder de hond neer, klauwde met haar pootjes in het ijle, bleef dan versuft liggen. Na enkele minuten keek ze naar boven, schrok hevig en wipte als een veertje op waardoor ze voor de tweede keer tegen zijn kaak vloog. Jean moest glimlachen toen hij zag hoe Lob mistroostig om zoveel kabaal zijn kop schudde. Tot zijn vrolijke verbazing gaf de hond haar een paar ruwe likken. Deze keer bleef ze rustig in zijn schaduw nieuwsgierig rondkijken. Op dat moment besloot de slager om het katje ‘Aagje’ te noemen. Van die dag af trokken die twee samen op. Lob was de neus, Aagje was oren en ogen. De slager zag het angstige en nerveuze poesje opgroeien tot een rustige en zelfverzekerde kat. Haar alertheid en Lobs scherpe reukzin behoedden hen voor allerlei gevaren, of voorzag hen van eten. Het was op zijn minst een vruchtbare symbiose tussen Aagje en Lob, en op zijn best was het een vrolijke, maar diepe vriendschap.   Zo leerde de slager hen kennen, als een onafscheidelijk stel, die leefden als kat en hond. De behulpzame, onhandige Lob, en het slaperige alerte Aagje.   Op een dag zat Jean op zijn knieën de vitrine van de koeltoog te reinigen, de winkeldeur stond open, het warme meizonnetje kwam net zoals het geld weldadig binnen, en zijn vrekkige moeder had enkele weken geleden haar laatste adem uitgeblazen. Wat kon er nog verkeerd gaan? Toen hij puffend met het zeemvel in zijn knuist weer rechtkwam zag hij Aagje op de drempel staan. Met haar kopje een tikje schuin monsterde ze hem. De slager moedigde haar glimlachend aan, gaf een vriendelijk knikje, en knipoogde eens. Tot zijn verbazing knipoogde die zwarte deugniet terug. Jean liep binnen en grabbelde in zijn toog, nam er een schijfje kalfsworst uit. Hij hield het in de lucht en zwaaide er mee, boog door zijn knieën, en stak het in de richting van de aarzelende poes. Maar Aagje kende haar wereld, en bleef lief op de drempel staan kijken. Beetje bij beetje kwam hij dichterbij, en legde het stukje kalfsworst behoedzaam op de drempel. Toen bleef hij toekijken. De poes bewoog niet. Hij keek haar een tijdje peinzend aan. ‘Wel poes, lust je het niet?’ Maar Aagje bleef hem vragend aankijken. De slager zuchtte, ging terug naar de koeltoog en nam een ander stukje vlees. Toen hij zich weer omdraaide was de poes mét het stukje vlees verdwenen. Een beetje verder zaten kat en hond broederlijk het stukje kalfsworst op te eten. Jean schudde het hoofd en klopte zijn zeemvel uit. De hond verzwolg zijn stukje in één hap, en keek weer droevig in zijn richting. Dit had hij nooit meegemaakt. Jean krabde eens in zijn spaarzame haren. Hij hield het hoofd schuin, en floot tussen het spleetje van zijn tanden. Wanneer hij de volgende dag luid zingend zijn etalage stond te poetsen, was die zwarte belhamel daar opnieuw. Ze hield het hoofd schuin, toen hij glimlachend knipoogde beantwoordde ze dat met een trage knipoog. Grijnzend nam hij een mooi stuk worst tevoorschijn, en hij probeerde opnieuw Aagje dichterbij te lokken, weer bleef ze beleefd op de drempel wachten en hield het hoofd halsstarrig scheef. ‘Wel, wel,’ grinnikte hij, ‘jij bent een speciale poes!’     Hij wist wat hem te doen stond. Hij wandelde naar de deur, legde het stuk worst op de drempel. Net zoals de dag daarvoor wachtte de poes. Hij dus ook. Hij wachtte een kwartier, maar de poes bewoog niet, ze knipperde niet eens met haar ogen. Toen kreeg hij een idee. Hij wandelde naar zijn koeltoog zeggend dat hij een ander stukje vlees ging halen, en toen hij de helft van de afstand afgelegd had draaide hij zich schielijk om. De poes had niet eens bewogen, en het leek wel of ze hem uitlachte. Een eindje verder lag de hond met de kop op de poten. Grinnikte die ook niet? Toen hij zich omdraaide om zijn vrouw als getuige te roepen en zich weer omkeerde was de kat verdwenen. Hij ging naar de deuropening. Daar zaten beide dieren enkele passen verder samen het stuk worst op te smullen. Het leek wel of er op dat onmogelijk trieste gelaat van die buldog een grijns verscheen.   De dag daarop zat de hond wat dichter als was het om hem uit te dagen, maar de poes bleef netjes op de drempel, en hield zich aan hetzelfde scenario. Zo bleef de slager die hele zomer de sluwste trucjes uitvinden om de poes te betrappen op het moment dat ze het stukje vlees in haar bek nam. Het was toverij, bedacht de slager. Hij bleef, ondanks het succes van beide dieren, toch argwanend. Het was en bleef tenslotte een zwarte kat. Die brachten ongeluk. Jean vertelde zijn wedervaren aan ieder die het horen wilde, de mensen werden nieuwsgierig en nooit tevoren draaide zijn zaak zo goed als die zomer. Sommige klanten bleven tot een halfuur na sluitingstijd toekijken of die kat niet stiekem zou toeslaan. Niemand slaagde erin om haar op heterdaad te betrappen. Iemand beweerde dat de oude Frans, die aan de overzijde van het pleintje woonde, het een keer had gezien, maar die lag de helft van de tijd stomdronken op de sofa voor zijn raam te snurken dus dat geloofde niemand. Aagje en Lob werden in de omgeving bekend als het meest succesvolle paar bedelaars en niemand van de drie personages, de kat, de hond noch de slager, voelde zich genoodzaakt om enige verandering in hun ritueel te brengen.   Op een donderdagochtend in september slofte de slager naar zijn brievenbus. Hij opende die met een lichte glimlach die wegtrok toen hij de bekende bruine belastingomslag ontdekte met daarop zijn naam ‘Jean Devilder’, en de inhoud ervan begon te lezen. Eerst keek hij bedenkelijk, toen trok hij wit weg, en liep tenslotte paars aan. Zwaaiend met die bruine omslag liep hij met grote passen vloekend naar achter. Een half uur later werden zowel de buurt als de klanten in de winkel opgeschrikt door een ijselijk gebrul, toen een kletterend geluid, zoals een mes zou klinken dat op een stenen vloer valt, en meteen daarop kwam Jean vloekend en met grote passen naar buiten gelopen, zijn hand onder het bloed. Toen hij de open monden van de verbaasde klanten merkte klapte de zijne dicht. Zo keken ze elkaar enige seconden aan, toen riep hij: ‘Ik heb me gesneden!’ De slagersvrouw toverde een dappere glimlach tevoorschijn en sleurde Jean naar achter om de hand te verbinden. De klanten keken elkaar met opgetrokken wenkbrauwen aan wanneer ze zijn gejammer hoorden. De derde resem vloeken kwam later op de dag, een uurtje voor sluitingstijd, toen zijn lieve vrouw hem voorzichtig op de hoogte bracht van de komst en erger: het nakende verblijf van zijn schoonmoeder. Die tang zou hem minachtend monsteren als een te vet achterkwartier. Net als die dag toen hij met haar dochter trouwde. Hij was nooit een goede partij geweest, hij had niet het vereiste diploma, was van arme komaf. Ze was bovendien vegetariër. En juist op het moment dat hij met de hakbijl in zijn handen woedend naar buiten keek om te zien of dat kadaver van een schoonma nog niet de straat in kwam waggelen, merkte hij de zwarte kat op de drempel. Die zat hem lieftallig te bekijken en wierp hem een knipoogje. Hij wierp wat terug: met een zwaai vloog de zware hakbijl door de lucht. ‘Jij bent de oorzaak van al die tegenslag, jij vuile zwarte kat, jij ongeluksbrenger!’ De bijl zoefde door de lucht en miste op een haar na de kat die recht veerde, een halve meter de lucht insprong, en naar buiten spurtte, recht de straat over, ze zag niet eens de zware truck aankomen, remmen piepten, iemand gilde en met een klap belandde Aagje in de goot. Ze klauwde enkele seconden hulpeloos met de pootjes in het ijle, en toen bleven die stil. Lob had dit tafereel met stijgende verontrusting gadegeslagen. Toen Aagje voor dood bleef liggen, en in haar ogen een heel dorp wegstierf, krabbelde hij jankend recht en viel met ontblote tanden, een grauw en een grom de slager aan. Jean deinsde achteruit de winkel in, wou de deur nog dichtgooien maar hij was te laat. Hij gleed uit over iets glibberigs en sloeg met zijn hoofd op de marmeren toogbank en Lob stortte met een kletterend lawaai over hem heen in de vitrine van de koeltoog, glas zweefde naar alle kanten, Jean hoorde zijn vrouw gillen, er was een kluwen en een gehijg rond hem, toen was er niets meer. Overal droop bloed. Er vielen nog enkele glasscherven en toen werd het doodstil in de winkel. De slagersvrouw gilde, het hoofd van haar man lag in een vreemde hoek opzij, en keek in de richting van de deur. In de keel van Lob stak een messcherp stuk glas, en donker vocht gulpte uit de slagader.   Uit de huizen kwamen vrouwen naar buiten. De chauffeur van de truck stapte uit zijn cabine. Een buurman begon met zijn mobieltje te telefoneren. De truckchauffeur wees naar Aagje. Iemand riep iets over die dekselse kat. Andere mensen wierpen boze blikken in de richting van de hond wiens huid nog rilde. Lob zuchtte nog één keer en bleef stil liggen. Een ambulance kwam met zwaailichten aangestoven. Er werd gemompeld en gewezen. De twee witte uniformen liepen met de slager op de berrie naar de wagen. Aan de achterzijde ervan wisselden ze een blik en sloten de deuren. Als een gillende kat vloog de ambulance weer richting stad.    

simondupee
0 0

# MIETOE

Ach ik ben nog steeds een beetje verwonderd dat er nu plotsklaps een, nu al wat oudere, generatie actrices opstaat en luidkeels over seksuele intimidatie en verkrachting begint te roepen. Wat heeft hen belet om destijds de sexy kat de bel aan te binden? Het opstapje naar hun carrière? Was dit een goede rede om jaren te wachten en het potje ongewenste intimiteiten goed ‘gedekt’ te houden? Tot ze eindelijk een glansrol binnenpijpten of de eerste Oscar binnen was? Wat had dat jonge vrouwelijke aankomend talent nu verwacht als een befaamde regisseur hen in zijn suite uitnodigde..dat dit was, om een potje UNO te spelen? Als zo’n talentenscout, na een avondje stappen, zo’n jong op carrière belust ding mee naar zijn kamer uitnodigt, dan is dat meestal niet om een spelletje scrabbelen, maar om een rondje poesje grabbelen te doen. Alleen als je, als leuk naïef meisje, jaren onder een steen geleefd of ergens in een donker religieus gat gewoond hebt, dan kan ik begrijpen dat de alarmbellen niet afgaan. Maar bij alle andere vrouwen moeten toch , bij zo’n ‘kom-je-nog-een-koffie-drinken-in-mijn-kamer-invitatie’, de SOS tekens rond je oren vliegen! En als je dan toch in de val gelokt werd, moest je dan als toekomstige actrice dan niet alert genoeg zijn om op tijd tegen die smeerpoespiet te roepen MIETOE in plaats van jaren later #METOO! Natuurlijk is NEE een NEE. Er lopen inderdaad, in het ‘t is eender welke firma of organisatie, een aantal notoire naast de potpissers rond, die voor de kick hun Willie in het is eender welke vrouw willen rammen. Geef die schuinsmarcheerders dan onmiddellijk lik op (hun) stuk! Doe zoals een aantal Vlaamse actrices gedaan hebben, verwittig je collega’s en zorg dat je nooit met zo’n op seksbeluste vrouwenjager alleen bent, tenzij je van zijn avances gediend bent natuurlijk. Overal waar mannen en vrouwen samenwerken, hangt er een prettige gender verschillende sfeer. En geef nu eens eerlijk toe. Was het niet megastrelend als een roedel bouwvakkers je van op het dak nafloten. Was het niet een reuze opsteker als een collega zei: ‘Meidje, wat zie je er fantastisch uit vandaag.’Wil die man dan stante pede met je tussen de lakens rotzooien?  Misschien wel, maar dat heb je dan toch zelf in de hand.. Is dit seksuele intimidatie? Meestal waren het alleen de dames die nooit op ’t straat nagefloten werden, die nooit enige mannelijke aandacht kregen en die na elk firmafeestje met hun overspelvoorbereiding een blauwtje liepen, die dan ’s anderdaags met veel verontwaardiging verhalen van ongewenste seksuele intimiteiten over de mannen rondbazuinden. Diezelfde dames die steeds met jaloerse blikken naar hun collega’s bleven loeren, die wel nu en dan een complimentje of mannelijke aandacht kregen. Die hun nietsvermoedende vrouwelijke medewerksters roddelend met leugens de grond probeerden in te boren. Wat hadden die graag, na de eindejaarsfuif een paar graaihanden op hun achterste gevoeld. Ik spreek van ondervinding als ik schrijf, dat ook ik door een collega lastiggevallen werd. Toen ik op de zolderverdieping van de firma, waar de papierberg gestockeerd werd, een paar documenten ging uitzoeken, kwam een medewerker achter mij aan en grabbelde naar mijn borsten.  Ik heb toen heel hard geroepen dat ik niet gediend was van zulke onzin en dat hij zo dadelijk het knietje kon krijgen. Toen hij zei, dat hij dacht dat ik interesse in hem had,omdat ik altijd zo lief en vriendelijk lachte, kon ik alleen maar verbijsterd antwoorden, dat ik godverdomme tegen iedereen lief en vriendelijk lachte. Enfin, ik had misschien veel geluk dat de Romeo, zonder verder handtastelijk te worden, teleurgesteld afdroop. Vanaf die dag, kroop hij bijna onder de vaste vloerbekleding langs mijn zitplaats het bureel door…Veel bedreigender vind ik, dat er nu een nieuwe lading haantjes opstaat, die onze meisjes, met een kort rokje of een hotpants aan,  naroepen dat ze een hoer zijn…Zij durven zonder blikken of blozen die meisjes lastig te vallen en als de rest van hun rondhangende schorriemorrie er op staat te kijken, wiebelen zij zelfs met hun hand onder die rokjes …Cool hé! Dus aan alle vrouwen die soms ongewild in zulke situaties terecht komen, laat jullie niet vangen met de vraag om een laatste afzakkertje in zijn kamer. Het enige wat waarschijnlijk zal afzakken is zijn broek. Wees assertief, reageer onmiddellijk, nagel ze met hun kruis aan het kruis en vooral BENEN TOE EN HOU BOVEN ALLES  JE MIE TOE!   Sim,  Edegem  29 oktober 2017    

Sim
71 2

Orkaan Heidi

Niet te stoppen imposant, zo komt ze naar haar toe. Orkaan Heidi komt verwoestend over Cassandra heen gewaaid en doet haar op haar zwakke grondvesten daveren. Haar dunne fundament van stilettohakken en strakke skinnyjeans wankelt. Ze zegt er iets heel gevats bij. Enkele welgekozen woorden, waarmee ze een krachtig statement maakt en Cassandra achterlaat met de beschaamde mond vol tanden en met voor het eerst het besef van wat ze aangericht heeft. Haar stem klinkt best stoer. Ruig als rockers. Ze is groots en ongenaakbaar nu. Ze staat erboven. Ze vindt haar zwakke plaatsen en strooit er kilo’s zout over. Het moet pijn doen. Cassandra valt. Ze kronkelt op een grond van ruwe klinkers en is stil als de hulpeloze worm die ze lijkt. Hoe harder ze spartelt, hoe feller de wonden. (Destijds plukte de juf heel zorgvuldig met een pincet de kleine steentjes uit haar open knieën toen ze op de grintspeelplaats gevallen was na pootjelap.) Maar Heidi plukt niet. Ze duwt krachtig. Ze is sterk en geniet van het berouw. Nu schijnt ze toch iets te willen zeggen. De worm wil gehoord worden. Cassandra’s stem klinkt iel. Maar Heidi verstaat heel duidelijk het woord waar ze al een eeuwigheid op wacht. Van in de lagere school, toen Cassandra haar yoghurtpotje met veel leedvermaak liet ploffen door haar boekentas heel hard tegen de muur te gooien. Op de kermis op het dorpsplein, toen ze haar in het spookhuis had achtergelaten en heel hard had moeten lachen toen Heidi pas een half uur later huilend was buitengekomen. In de Chiro, toen ze haar “per ongeluk” met niet-uitwasbare verf in Smurfin had geschminkt. Elke keer als ze gezongen hadden van “Heidi in Tirol”. Tijdens de les Fysica, toen Cassandra had gespiekt en de lerares dan ook maar Heidi een onvoldoende had gegeven. Toen ze aan Harry was gaan vertellen dat Heidi verliefd op hem was. En of Harry het aan wou met Heidi. Maar Heidi wilde Harry nog in geen honderd jaar. Toen ze gelachen had omdat Heidi de as van haar overleden hond in een hart-hangertje om haar hals droeg.  “Sorry”, piept de worm. “Het spijt me”, zegt Cassandra. Het komt binnen. Het wekt haar tot leven. Als het galmende belletje in de hotellobby, wanneer er niemand aan de balie zit en je de receptionist nodig hebt: “ping”. “Ik zal het niet meer doen, Heidi”. De stormram wordt tot stoppen gebracht. Ze wil niet meer kwetsen nu. Ze voelt zich geheeld. Geen razende orkaan meer. Helder licht en windstil. “PING” Ze hangt de dolby-surround koptelefoon weer in de haak van de Fnac CD-afdeling. Radiohead maakt dromen waar. Muziek geneest kortstondig. Heidi wandelt de trap af, de blik omlaag gericht.

KLG
0 0

Time Management

‘Vierentwintig uren in een dag vind ik toch écht te weinig. Ik kom er alleszins niet mee toe.’ Ze kijkt me aan alsof ik de minuten-fee ben die haar tekort aan tijd voorgoed uit de wereld kan helpen. Anastasia, ik ken ze al van toen ze nog Staasje was. ‘Dàt is lang geleden,’ kirde ze toen ik net de koffiebar binnenwandelde. De tijd waar zij steeds te weinig van heeft, heeft weinig vat op haar gehad, want ze is nog niets veranderd. ‘Waarmee ben jij tegenwoordig allemaal bezig?’ Staasje kijkt me oprecht geïnteresseerd aan met haar grote, zwart omlijnde ogen.‘Ik werk in de media en in mijn vrije tijd schrijf ik zo een beetje.’ zeg ik met enige fierheid.‘Wat leuk! Ik ben zelf ook echt een creatieve duizendpoot. Organiseren, filosoferen, acteren en creëren: ik combineer het het liefst allemaal.’ kraait ze net iets te luid.Normaal heb ik een hekel aan dit soort immer opgewekte mensen, maar om de één of andere reden intrigeert dit exemplaar me. Ik ben zelfs een beetje jaloers op haar tomeloze energie. Ze geeft me het vreemde gevoel dat het licht iets feller gaat schijnen wanneer ze praat. ‘Sinds drie jaar heb ik een blog,’ ratelt ze ongestoord verder. ‘Het loopt goed hoor! Al twijfel ik tegenwoordig of ik nog wel op het juiste spoor zit. Een blog is dat nu niet echt iets uit 2013? Misschien moet ik wel iets met tutorials gaan doen? Of vloggen? Maar ja, daar kruipt allemaal ook weer zo veel tijd in.’ Er valt een stilte, iets wat ongewoon is in haar aanwezigheid. Ze bijt op haar lip en begint nonchalant door het trendy magazine dat voor haar ligt te bladeren. ‘Ja, dat ga ik doen!’ zegt ze dan ineens beslist. ‘Ik start een vlog en dan interview ik elke week een inspirerend iemand. Dat is toch een goed idee?’Staasje verwacht geen antwoord op die laatste vraag. In haar hoofd maakt ze al een lijst van BV’s die ze wil strikken voor haar nieuwe plan. Ze tokkelt genadeloos met haar gelnagels tegen haar koffiemok en tuit haar lippen even. Ik zit haar gebiologeerd aan te staren, overweldigd door haar aanstekelijk enthousiasme. ‘Heb je al eens iets gelezen op mijn pagina?’ vraagt ze dan ineens. Helaas wacht ze deze keer wel op mijn antwoord.‘Nog niet, maar ik ben het zeker wel van plan.’‘Het is wel iets voor jou denk ik! Ik richt me vooral op jonge, hippe vogels die het graag op hun manier doen. Zoals ik in feite. Ik bewandel ook nooit de platgetreden paden. Een ordinair geschenk uit de winkel dat is bij mij uit den boze! Neen, ik geef altijd iets zelfgemaakt en origineel.’‘Klinkt leuk allemaal!’ glimlach ik schaapachtig. ‘Als ik straks thuis ben, ga ik zeker eens snuisteren op die blog van jou.’ Dat laatste lieg ik. Ik heb wel degelijk de intentie om haar blog te lezen, maar helaas zijn mijn dagen met hun vierentwintig uur soms ook gewoon te kort.

Ans DB
0 0

Vogelverhaal

Beduusd staren we met zijn twee naar het natgeregende terras.‘Zielig hé,’ zegt mijn vriendin. Ze laat haar vingers pathetisch langs het raam naar beneden glijden. Ik tuur meewarig naar de dode witte duif op de donkerblauwe tegels voor ons. Ze ligt er vredig bij, met haar oogjes dicht en haar beide pootjes in de lucht. ‘Hoe is ze daar terechtgekomen?’ vraag ik.Mijn vriendin trekt haar schouders op en loopt naar de bank waar ze neerploft.‘Tegen het raam gevlogen denk ik. Ze lag er al toen we vanmiddag van het boodschappen doen thuiskwamen.’‘Een tragische dood,’ zeg ik en duw mijn neus tegen het raam.‘Sht!’ sist mijn vriendin en wijst naar haar twee peuters die ongestoord op de mat aan het spelen zijn. ‘Ik heb hen verteld dat ze vast een vredesduif is, die moe is van al het vrede brengen in de wereld. Dat ze gewoon even een dutje doet en morgen wel weer vertrokken zal zijn om haar zware taak verder te zetten.’Ik kijk mijn vriendin met grote ogen aan. Fascinerend hoe ze steeds weer de meest van de pot gerukte verhalen aan haar kinderen wijsmaakt om hen het leed des levens te besparen. ‘Tegen morgenochtend moet ik dat ding dus op de één of andere manier weg zien te krijgen.’ fluistert ze samenzweerderig in mijn richting. ‘Zo lang het er ligt, mogen de kinderen niet buiten. Stel je voor dat ze het vieze ding zouden aaien, ik moet er niet aan denken.’Ik knik begrijpend. Wat doe je in godsnaam met een dode duif die je terras bezoedeld? ‘Misschien kan je ze in de tuin begraven?’ probeer ik.‘Ben je gek? Ik kom daar niet aan hoor! Dat beest zit vast vol met enge bacteriën.’Mijn vriendin zwijgt even en zegt dan beslist: ‘Ik weet wat ik ga doen! Ik ga ze met een schop over de haag gooien bij de buren, dan kunnen zij er maar een oplossing voor vinden.’‘Ga je daar geen last mee krijgen?’ frons ik mijn wenkbrauwen.Mijn vriendin grijnst. ‘De tuin van die marginalen hiernaast is sowieso een stort, een dode vogel meer of minder zal heus het verschil niet maken.’ Tevreden met haar plan staat mijn vriendin op en loopt naar het aanrecht.‘Koffie?’ vraagt ze vrolijk.‘Ja graag,’ knik ik. Ik denk even na over het net gesmede plan, mijn blik nog steeds op de dode vogel gericht. ‘Misschien is het nog zo geen gek idee,’ zeg ik dan en trek kort mijn schouders op. Ik draai me om en ga aan de keukentafel zitten, klaar voor mijn kop koffie. Mijn vriendin leunt glunderend tegen het aanrecht en zet tevreden haar handen in haar zij. ‘Vanavond, als het donker is, dan ga ik de tuin in en dan sodemieter ik dat dooie ding met een schop over de haag. Dan ben ik er vanaf en de kinderen kunnen weer buiten. Probleem opgelost!’‘Ideaal!’ beaam ik met een glimlach.‘Er is wel één probleem,’ zegt mijn vriendin dan ineens zacht, ‘we hebben geen schop.’

Ans DB
0 0

Zwart gat weg geknikkerd (fantastisch verhaal) (*)

 Al volgt hij tegenwoordig het nieuws meestal online, toch heeft hij het abonnement op zijn geprefereerde papieren dagblad nog niet opgezegd. Op zijn werktafel ligt naast hem de opengevouwen ochtendeditie van de krant van vandaag en hij leest terloops:   ‘Met behulp van de Amerikaanse röntgentelescoop Chandra is een superzwaar zwart gat ontdekt dat met hoge snelheid uit het centrum van een sterrenstelsel werd weggeslingerd…….’   Zijn gedachten dwalen af. Hij heeft niet de pretentie zichzelf een heuse schrijver, laat staan journalist te noemen, maar hij houdt ervan zijn mening te geven en te verkondigen door ze aan het papier of aan het computerscherm toe te vertrouwen. Zo nu en dan reageert hij wel eens op artikels van anderen en hij is er reeds in geslaagd zijn teksten te laten publiceren op een recent opgerichte online nieuwssite. Die bijdragen worden af en toe op twitter en facebook geshared en bovendien geliked of soms van commentaar voorzien.   Bij het schrijven valt hij niet over genres.  Zowel poëzie, proza, autobiografische stukjes, ja zelfs kinder- en jeugdliteratuur liggen hem. Na een vijftigtal bijdragen aan een populair schrijversplatform, waartoe zelfs liedteksten en een heus scenario voor een kortfilm behoren en niettegenstaande een serie artikels en columns op de inmiddels bekend geraakte nieuwssite,  breekt hem vandaag het angstzweet uit. Sinds vanmorgen krijgt hij immers geen letter meer op papier gezet, noch op het scherm. Het water staat hem tot aan de lippen. Zal hij nog ooit iets kunnen schrijven of is dit dan het beruchte  writers’block?   Hij heeft er al veel over gelezen, dit plotse onvermogen om tot schrijven te komen. Over de conflicterende gevoelens, het precies weten wat je zelf weet maar niet weten wat je lezers weten. Beseffen hoe iets moet klinken bij het inlossen van de verwachtingen van zijn lezers, maar niet over alle feiten beschikken. Zijn notieboekje puilt nochtans letterlijk uit van allerlei gebeurtenissen en van alternatieve woorden en zinnen.   Altijd en overal streeft hij perfectionisme na alvorens tevreden te zijn met zijn pennenvruchten. Uit alle mogelijke bronnen put hij inspiratie.  Het zien van een foto kan volstaan om hem aan het werk te zetten. Termen als 'freewriting' en 'brainstorming' zijn hem niet onbekend. Maar welke technieken en hulpmiddelen hij ook aanwendt, vandaag lukt het hem niet! De ganse dag blijft hij tobben.  Hij komt zelfs niet tot eten toe, enkel de drank brengt even soelaas. Uitgeput, sluit hij tegen valavond wanhopig zijn laptop en doet ten einde raad hetzelfde met zijn notitieboekje. Dan stapt hij totaal terneergeslagen naar buiten.   Er is geen mens te bespeuren.  De straten zijn onheilspellend leeg en er heerst een beklemmende stilte. Compleet verward kijkt hij om zich heen en dààr ziet hij het.  Iets verderop  ontwaart hij een donkerte. Stap voor stap waagt hij zich voorzichtig dichterbij en staat aan de grond genageld als hij merkt wat het is. De obscure vlek is niets anders dan een gat, een enorm zwart gat. Snel keert hij op zijn passen terug. Een hevig aanzwellend geluid achter hem doet hem opschrikken.  Nog net kan hij wegspringen voor de enorme vrachtwagen met laadbak en takel die hem rakelings voorbij raast.   Op zijn beurt kan de onbezonnen chauffeur even verder nog amper het gat ontwijken. Plotsklaps merkt hij tot zijn stomme verbazing hoe de vrachtwagen abrupt afremt en met knarsende remmen tot stilstand komt.  Hij hoort het kraken van de versnellingsbak en ziet hoe het gevaarte achteruit rijdt tot pal aan de rand van de put. Uit de cabine van het monstertuig springen twee duistere gedaanten en stellen de takel in werking.  Zij laden warempel het gat op de laadbak. Even later stuiven ze ervan door met hun bizarre vracht.   Op de een of andere manier lucht dit voorval hem op.  Stel je voor dat hij in het zwarte gat was gevallen! Iets minder bedrukt keert hij mijmerend huiswaarts.   De dag nadien leest hij in de krant over het ongeval in zijn buurt: een abnormaal zware vrachtwagen met laadbak en takel is in een gat gereden. Twee niet identificeerbare individuen werden levenloos teruggevonden in de stuurcabine. Eerst bedenkt hij dat het wel eens om dezelfde vrachtwagen kan gaan die hij gisteren heeft  voorbij zien stormen en die hem bijna van de weg maaide.     Daarna beseft hij dat alleen hij zag hoe het gat werd getakeld en meegenomen. Dan bedenkt hij dat de twee figuren met hun roekeloze rijden hoogst waarschijnlijk hun lading verloren en toen ze dit merkten bij het bruusk achteruitrijden in het gat terecht zijn gekomen.   Hij zoekt en vindt de gazet van gisteren die van zijn werktafel op de grond is gevallen en leest, iets meer geboeid, er het krantenbericht op na over Chandra, de Amerikaanse supertelescoop.  Aansluitend opent hij zijn laptop en zoekt online in alle andere kranten van de dag naar de berichtgeving over het fameuze verkeersongeval. Slechts een viertal bladen brengen er in het lokale nieuws een zeer kort verslag over. In geen van de artikels wordt enig verband gelegd met het zwarte gat dat uit de ruimte werd weg geknikkerd, maar hij weet wel beter.    Het voorval op zich, ook al gaat het om een ongeluk, stemt hem niet echt treurig want hij stelt opgelucht vast dat zijn angst voor het writers’ block volledig verdwenen is. Prompt zet hij zich aan het werk. Op internet vindt hij zowaar een afbeelding van een zwart gat. Amper een half uur later stuurt hij tekst en foto naar het onvolprezen schrijversplatform en nog dezelfde dag volgt een beklijvende column op de gretig gelezen online nieuwssite.  Onderaan plaatst hij zijn emailadres.   Twee dagen later vindt hij een bericht in zijn mailbox.  Hij twijfelt om het te openen.  Dit is geen bekend mailadres en toch werd het niet tegengehouden door zijn performante antivirusprogramma. Het adres van de afzender luidt :  forbidlongid.deephole@brunswick.hr . Een zoekopdracht met het adres geeft geen resultaat. Zijn nieuwsgierigheid haalt de bovenhand.  Hij opent de mail en leest: ‘Budite hrabri otvoriti privitak’ Hij kopieert de tekst en geeft hem in als vertaalopdracht.   Het blijkt een zin te zijn in het Kroatisch die betekent : 'Wees moedig en open de bijlage'.   Er staan te veel belangrijke zaken op zijn computer, dus besluit hij te wachten.  Hij start een programma dat zijn volledige harde schijf op een externe schijf kopieert.  Dat kan even duren.   Frisse lucht heeft hij nodig en dus gaat hij naar buiten.  Alsof hij van op afstand geleid wordt stapt hij naar de plaats waar hij eerder het gat zag.  Er is niets meer te bespeuren.  Of toch?  Het is amper zichtbaar maar het is net of er een dun zwartgeblakerd spoor loopt  dat een cirkel beschrijft, de omtrek van het gat? Dan bedenkt hij dat er in de berichtgeving van het ongeluk totaal geen vragen waren gerezen bij het feit dat er plots een groot gat was ontstaan.  Hij moet uitvissen waar het precies gebeurde en ter plekke gaan.    Terug voor zijn computer wil hij eerst de geheimzinnige bijlage bekijken.  De reservekopij van al zijn gegevens is inmiddels klaar. Zonder  dralen opent hij de bewuste mail en drukt op de bijlage. Meteen is een blauw scherm zichtbaar dat meldt : 'U heeft opdracht gegeven om alle gegevens van uw computer te verwijderen – druk op de startknop om verder te gaan – druk op de stopknop om uw mening te herzien'. Niettegenstaande zijn reservekopie drukt hij toch op de stopknop.  Nu kleurt het scherm rood en meldt:  'Gelukkig was u wijs genoeg om uw ondoordachte beslissing ongedaan te maken.  Weest gerust. Er is niets gewist maar wij hebben nu wel even de controle van uw computer overgenomen.  U hoort nog van ons. Tot later!'   Dan verdwijnt het rode scherm en lijkt zijn computer normaal te functioneren.  Zijn mailprogramma staat nog open en zonder dat hij zelf iets doet, ziet hij hoe in zijn in-box de laatste mail met de bijlage oplicht en verdwijnt.   Hij wil meteen aan de slag gaan en een aantal opzoekingen doen maar bedenkt zich net op tijd.  Indien zijn computer gehackt is, kan hij hem beter voorlopig niet meer gebruiken.  Hij neemt zijn reservekopie en stapt resoluut naar de stadsbibliotheek waar gelukkig een computer vrij is. In het emailadres levert de naam Brunswick  als enig noemenswaardig resultaat de bedrijfsnaam op van een wereldwijd adviesbedrijf gespecializeerd in communicatie en crisissituaties.  De landcode .hr  is wel degelijk die van Hrvatska of Kroatië.     Wanneer hij op de zoekmachine Kroatie intikt stuit hij op een artikel van enkele jaren geleden onder de titel: 'In Kroatie breekt men zich het hoofd over 28 perfect gevormde circkels die voor de kust verschenen' Uit het artikel blijkt dat de cirkels een diameter van 50 meter hebben en zich op 300 meter van elkaar bevinden.  Na ernstig onderzoek kan men nog steeds  geen logische verklaring vinden voor deze cirkels.  Er gaan steeds meer stemmen op die beweren dat het niet alleen aardbewoners zijn die genieten van de mooie Kroatische kusten. Dit laatste zinnetje doet hem twijfelen.  Dit ruikt verdacht veel naar een promotiecampagne voor de inderdaad prachtige kusten van Kroatie.  Wil men hiermee toeristen lokken?  De foto die bij het artikel staat toont een prachtig wit strand en een groot aantal cirkels die net onder het azuurblauwe water zichtbaar zijn.  Hij blijft nuchter en bedenkt dat tegenwoordig met fotoshopping veel mogelijk is.    Dan merkt hij dat het artikel één van de vele is die verschenen op een nieuwssite over  Ufowaarnemingen.  Dus toch?   Bij zijn terugkeer in zijn flat merkt hij dat er een nieuw bericht is toegekomen. Het bericht is opgesteld in een vreemde taal maar na elke zin staat er een vertaling.  Het is een gebrekkige vertaling die waarschijnlijk door een computerprogramma werd uitgevoerd.   Hij leest: 'Na doorzoeking van uw computer wij hebben niet gevonden informatie dat is gevaarlijk voor ons.  Wij denken wij kunnen vertrouwen u. Wij willen te ontmoeten u.  Kom naar  de Grote Park deze nacht om 23:00. Zien u.'   Hij was van plan zijn computer volledig te herinstalleren, maar laat dit voorlopig zo. Op een stadsplannetje zoekt hij waar het Grote Park precies gelegen is.  Hij kent het van naam maar herinnert zich niet er ooit geweest te zijn.  Met een lijnbus in de buurt kan hij er op een kwartiertje geraken maar hij besluit er een fikse wandeling van te maken.  Om 22:00 u sluit hij de deur van zijn flat en gaat op stap.    Reeds om 22:46 staat hij aan de ingang van het park. Slechts hier en daar merkt hij een late jogger en iemand die de hond uitlaat.  Verder ligt het park er verlaten bij.  Hij weet niet waar hij juist naar toe moet en stapt over een aardeweg in de richting van een grote kiosk.   Plots duiken van achter een bosje twee gedaanten op.  Ze dragen lange donkere overjassen en hebben een zwarte kap over het hoofd.  In het donker kan hij geen gezichten onderscheiden. De twee nemen hem ieder bij een arm en leiden hem verder in de richting van de kiosk.  „Volgen“, zegt een van de gedaanten.  Het klinkt als een computerstem.   Voor de kiosk is een groot grasplein.  Hij kijkt rond om te zien of er nog andere personen in het park zijn maar alles lijkt verlaten. Alleen op de wandelwegen en aan de trap van de kiosk is er verlichting.  Hij ziet dan ook amper dat ze bij een groot zwart gat in het grasveld  zijn aanbeland. De drie stappen tot aan de rand van het gat en zien dat een smalle trap naar beneden leidt.  „Na u“, zegt de computerstem en de beide gedaanten strekken respektievelijk de linker- en rechterarm uitnodigend naar voren.   Langzaam daalt hij de treden af en telkens hij een stap zet licht de volgende trede op.  Hij kijkt achterom  en merkt dat ook de twee gedaanten  de trap afkomen. Net als hij met het hoofd volledig onder de rand van het gat verdwijnt kijkt hij nog even op naar de kiosk en vraagt zich af of hij wel de juiste beslissing genomen heeft. Wat hij niet heeft gemerkt is dat een man die zijn zwarte pittbull uitlaat, verscholen achter de kiosk het  hele toneel  heeft gadegeslagen.  Het dier draagt een muilkorf en kan dus niet blaffen.  De man verlaat langzaam zijn schuilplaats  om te zien waar de drie gedaantes verdwenen zijn.   Dan is het of een tweede kiosk als een wervelende vuurbol uit de grond opstijgt en met razende vaart de ruimte invliegt en uit het zicht verdwijnt.   De man kijkt verbouwereerd naar zijn hond maar het beest blijft totaal onbewogen. Is dit een droom?  De man besluit hierover te zwijgen. De kans is groot dat ze hem anders weer interneren zoals die vorige keer toen hij overal had rond gebazuind dat hij een grote vrachtwagen achterwaarts in een enorm zwart gat had zien rijden.   (*) : terug na herwerkte versie voor deelname aan wedstrijd kortverhalen  

Vic de Bourg
29 1

Bloemetjesfauteuils

Ik heb nooit helemaal geweten hoe het kwam dat mijn grootvader zijn tenen verloren was. Op de plaats waar zijn voet had moeten overgaan in vijf aparte delen, flapte de neus van de kous naar beneden zoals de mouwen van een te warm gestreken overhemd. Als hij stapte, schoven zijn schoenen ongemakkelijk heen en weer. Ik heb hem eens gezegd dat hij beter een kleine maat kocht.   Het is niet zo dat hij ermee geboren was. Dat gebeurt, dat de menselijke ontwikkeling soms lichaamsdelen vergeet, maar op foto’s van de gidsen zag ik hem op een omgevallen boom, een blonde jongen met een glimlach, een coltrui en een beige broek, en in elke sandaal een voet met vijf bemodderde tenen.   Als volwassene werkte hij in de mijn, dus ik geloof dat ik wel eens gedacht zal hebben dat er een rotsblok op zijn voet gevallen was. En dat zijn makkers hem dan in een schacht naar boven sleurden tot er licht kwam en ze teneergeslagen achter zijn rug gebaarden: hopeloos.   Nee, schudde mijn grootvader* op het voorstel van de kleinere schoen, dan zou hij kinderlaarzen moeten dragen. Zijn trots was hij nooit verloren. Ik paste mijn voeten naast de zijne om na te gaan hoe hard ze van grootte verschilden. Dat was de eerste keer dat ik besefte dat tenen een aanzienlijk deel van je voet innemen.   *Hij was daar heel goed in, in nee schudden. Hij deed het langzaam omdat de spieren van zijn nek moeilijk van de ene naar de andere kant rekten. Een nee-schudding kon daardoor soms twee minuten duren, en dan was het wel duidelijk dat hij niet akkoord was.   De tweede keer dat ik dat besefte, was in het vijfde leerjaar, toen ik van een springkasteel viel, vier voetwortelbeentjes brak en zes weken een loopgips kreeg.   Ik kan me niet herinneren dat mijn grootvaders gebrek aan tenen echt een onderwerp was. Het was er gewoon, zoals de bloemen op de fauteuils waarin we naar Te land, Ter zee en In de Lucht keken, of de stukken appelvlaai waar niemand ooit nog plaats voor had.   Ik heb de voeten van mijn grootvader nooit zonder kousen gezien. Als hij pantoffels nodig had om naar de badkamer te schuifelen, moest ik die met gesloten ogen aangeven. Het was een belofte dat ik de littekens mocht zien als ik twaalf werd, maar toen was hij al dood en ik heb lang spijt gevoeld dat ik nooit stiekem heb gekeken.

Kristien Spooren
0 0

In Schotland

Toen ik in de paasvakantie alleen op reis ging en aankwam in Schotland, wandelde ik door het grootste treinstation van Glasgow. Midden in de centrale hal stond een grote, houten balk met aan vier kanten dezelfde analoge klok. Als de secondenaald de twaalf raakte, versprong de lange wijzer een minuut, alsof het leven altijd op hetzelfde ritme wegtikt. Aan de voet liepen de mensen de tijd voorbij.   Veertig minuten van Glasgow lag Hamilton park. Ik zag er een eekhoorn, schapen, bruine runderen en een oude vrouw met blauwe oogschaduw die dansjes deed omdat ze nog nooit een toerist had ontmoet. Rond de middag klom ik in een eikenboom met dikke knoesten om rozijnenboterhammen te eten en er was niemand die zag hoe gelukkig ik was.   De volgende dag zat ik op de bus naar Loch Lomond, een meer dat geboren was tussen de vlaktes en de hooglanden waardoor niemand echt zeker wist waar het thuis hoorde. Ik had horen zeggen dat de avonden hier het mooist waren. Het water rimpelde op het oppervlak en weerspiegelde de zon die langzaam verdween, alsof ze in de verte werd ingeslikt.   Onderweg naar het meer passeerde de bus langs Levendale, een dorp dat zo hard heuvelde dat het leek of we in een achtbaan zaten. Onder de bibliotheek was een autoparking. Er stond een bord van de gemeente met een schuifbalk en twee vakjes, vrij en vol. Het was nog niet digitaal en ik vroeg me af of er dan iemand was die bij de laatste auto naar dat bord loopt om het balkje te verschuiven.   Op maandag haastte een man zich naar het werk. Hij droeg een zwart kostuum, een grijze stropdas, geklede schoenen en een hoed die aan de rechterkant een beetje deukte omdat hij tegen het raam in slaap gevallen was. Terwijl hij bedrukt door de straten beende, dronk hij geen koffie, maar caprisone met een rietje.   In Dundee dronk ik thee met een vrouw uit Japan. Op straat vond ik een stuk van zes centiemen. Dat hebben de Schotten ooit uitgevonden om kleine meisjes geluk te wensen. Je kreeg dan zo’n munt met het geboortejaar van je moeder op. Het is lang geleden dat ze mijn talisman werd.   De tweede week stapte ik het begin van de West Highland Way. Dat is een hele lange weg die start in Milngavie, een stadje dat op een sprookje lijkt omdat er nog lantaarnpalen zijn en de mensen zich schuifelend van de ene naar de andere plaats bewegen. Toen ik op de terugweg een stuk van de kaart wilde snijden, klom ik door een modderpoel over een hek met horizontale stangen. Het was stil in het landschap. Vanachter een heuvel naderde een kudde wilde hooglanders. Ze kwamen loeiend dichterbij, tot een van hen het geluid van mijn hartslag hoorde en we elkaar voorzichtig in de ogen keken. Er had nog nooit een koe aan mijn voeten gegrazen.   Op het einde van de reis hielp ik zwangere schapen bevallen. Een tweeling stierf, een lam lag weerloos op een heuveltop. Het was koud die nacht. De zon viel neer, de lucht kleurde marineblauw met witte sterren. In mijn armen klonk het oorverdovend gemis van een jong verstoten door haar moeder. Het rilde, bijna in morsecode, alsof het alleen maar kon zeggen: sommige dingen gaan niet goed. Zomaar, zonder dat je er iets uit kan leren.

Kristien Spooren
21 0

Het logboek van Joeri Primakov, kosmonaut aan boord van het ruimtestation MIR (deel 15-einde)

Vrijdag, 23 maart 2012   Ik heb gemerkt dat mijn l.ptop (van Chinese makelij) het niet lang meer zal tr.kken, want tijdens het t.pen verdwijnen er soms l.tt.rtj.s. Hopelijk is dit een t..delijk probleem, en kan ik versl.gen blijven schrijv.n.   Mo.e .od mi. .enadi. z..n.   .oeri Prim.kov, kosmonau.   Zaterd.g, 24 maart 2012   Ik ben vanmorgen de atmosfeer van plan..t N°05 binnengedrongen en heb de Doerak (moeizaam maar veilig) op een tropisch strand geland. Toen ik daaropvolgend de streek verkende, botste ik vrijwel meteen op het Sirius Star Hotel, waar mij prompt de duurste kamer werd opgedrongen; in dat opzicht lijkt deze plaats alvast een beetje op de .arde. De zee is hier echter goudkleurig en kent geen golven of getijden, een beetje vergelijkbaar m.t een gigantische honingbrei! Ik ben van plan er straks een goeie duik in te nemen, want ik sta echt te p.pelen om mijn nieuwste KGB-zwembroekje eens uit te proberen!   In de verte, achter enkele reusachtige palmbomen, bekleden honderden witgekalkte huisjes een grillige rotswand. Dit bevreemdend geheel wor.t broederlijk beschenen door een duo van roze zonnen, waarbij de ene -haastig als een hitsige minnaar- de and.re onophoudelijk opjaagt. Uiteindelijk is het een aangename ver.assing om te constateren dat deze plek iets weg heeft van een exclusief vakantieoord, dat daarenboven enkel door jonge deernes bevolkt wor.t! Het is kennelijk mijn geluksdag, want het zijn alle-maal enorm g..le m..den en ze hebben drie ......!!! De drankpralines, die ik hen als welkomstgeschenk gaf, werden alvast enthousiast onthaald! Ze wisten me te vertellen dat de vier andere planeten door mannen bewoond worden, maar dat die zich nog op een primitief bes.havingsniveau bevinden. Ze zijn er tot op heden dan ook nog niet in geslaagd om een verbinding met deze vruchtbare vrouwenplaneet te realiseren.   Ik ben echt op een ongerept paradijs terecht gekomen, alleen is het hier niet goedkoop. Het Siriusspeenvarken en de Sirius Slash (een plaatselijke cocktail op basis van k.k.sn.t.n en rum) hebben me reeds een fortuin gekost, en zelfs voor de bijhorende borrelno.tjes moest betaald worden! Helaas leed ik daarnet ook nog zware verliezen in het casino, wat inhoudt dat mijn VISA-rekening al férm geslonken is; gelukkig is de coc.ïne hier wel gratis! Binnen een uurtje krijg ik trouwens een grondige gezichtsverzorging, want vana-vond ben ik als eregast op het jaarlijkse g.l.b.l uitgenodigd. Het is vandaag immers de feestdag van hun patroonheilige Sint-Sirius, een vleermuisa.htige figuur die in 1452 (na een bloedige veldslag tegen de katholieken), de onafhankelijkheid uitriep. Hopelijk ver-warren ze mij niet met hem, want ik vergat mijn Spock-or.n af te zetten toen ik landde!   Naar het schijnt heeft kosmonaut Flimout deze locatie ook bezocht, maar hebben ze hem verjaagd omdat hij tegen het standbeeld van Sint-Sirius stond te p.ssen. In tegenstelling tot hem, ben ik niet zinnens deze droomwereld onmid.el.ijk te verlaten; mijn Doerak is reeds voor een Siriusskoda 4X4 cabriolet ingeruild, en ik kreeg er nog een gratis Siriusswatch bovenop ook!   Zo'n service doet de geda.hte aan thuis natuurlijk zéér snel in het niets verdamp.n; eigenlijk kunnen ze daar allemaal eens f.rm mi.n .ak ..bl.z.n!   .od was mij genadig.   Joeri Prima..., .........     (vrij vertaald uit het Russisch door Vince, mei 2006)  

Vince
0 0

Het logboek van Joeri Primakov, kosmonaut aan boord van het ruimtestation MIR (deel 13)

Dinsdag, 20 maart 2012   Morgenochtend vertrek ik naar Sirius, dus dit is mijn laatste verslag vanuit ons zonne-stelsel. Ik weet absoluut niet of het leven zich daar reeds gemanifesteerd heeft, maar ik hoef me eigenlijk geen zorgen te maken; er zijn genoeg sterrenstelsels om te verkennen en de champagne is nog lang niet op!   Ik kan niet ontkennen dat een definitief afscheid van de aarde me toch vrij zwaar valt. Het blijft mijn natuurlijke habitat en mijn persoonlijke levensgeschiedenis is er onlos-makelijk mee verbonden. Alleen is het zinloos mezelf met melancholische mijmeringen te martelen, per slot van rekening ben ik nu een pionier van de mensheid, net zoals kosmonaut Flimout. Klaarblijkelijk gebruikte hij dit toestel om het hele Andromeda-stelsel te gaan platneuken, althans, dat heeft hij zélf in de marge van dat Chinese instructieboekje geschreven. Er zit zelfs een kaart bij, die expliciet aangeeft waar de beste bordelen zijn. Ik ben niet van plan die route te volgen, want mijn vertrouwen in hem werd al meermaals beschaamd en bovendien is mijn VISA-kaart daar niet meer geldig. Het is wel hoopgevend te weten dat er vele plaatsen in het universum bestaan, waar de mens nog van bil kan gaan.   Het organische materiaal, dat ik donderdag laatstlede neerknalde, werd door het lab geanalyseerd en de conclusie luidt dat de restanten afkomstig zijn van Laika, het Rus-sische ruimtehondje. Het arme beest zat blijkbaar nog altijd braafjes achter het stuur van zijn Spoetnik op hulp te wachten, en dat heeft het in zeker opzicht dan ook gekre-gen. Die mannen van Gaia zullen hier ongetwijfeld wel weer een vette kluif aan hebben; het schrikbeeld van een nieuwe dagvaarding, doemt me nu reeds voor de ogen op!   Moge God mij genadig zijn.   Joeri Primakov, kosmonaut     Woensdag, 21 maart 2012   Geen verslag wegens WARP.   Moge God mij genadig zijn.   Joeri Primakov, kosmonaut  

Vince
0 0

Van God en de bergen

De stad sprak tot de bovenlucht. Ze vulden elkaar aan. De wereld was één zoals de stad zich in het water weerspiegeld zag. Er waren geen vragen meer. Toch bleef de burger fronzen.   Onderweg kwam ik de wereld tegen. Ik vroeg "Waar ga je naartoe?", maar hij draaide gewoon lekker rondjes om zijn eigen as. Hij was behoorlijk wispelturig. Daarin benijdde hij God, maar God was dermate groot dat hij nooit in de struiken met het buurmeisje kon spelen.   De verwondering van God werd er niet kleiner op. De raadsels die hij overal ter wereld verborgen had, trokken weg als een wolkenpartij over het wateroppervlak. Zelfs het kleinste kind kon Hem nu ontdekken onder een breekbaar bladerdek. Alsof je snel even met de natte zakdoek, de hemel wegveegt.   Hij werd eerst jaloers op de bergen. Hoeveel ze wogen en hoe hoog ze echter klommen. Ze waren er als trappen naar Hem neergelegd om de overmoedigen te ontmoedigen. God zag echter al snel dat zij die er toch in slaagden hun bergtop te bereiken, vooral op de wereld neerkeken.   Vreemd toch, voor iets waar je al zo lang naar uitgekeken hebt. Maar God was alwijs en hij durfde zich niet langer verwonderen. Dus mat hij zichzelf een stoere houding aan en bekeek zichzelf in het wateroppervlak. Wat hij zag, deed hem niet vreemd voor. Hij zag namelijk het grote niets.   Toen gebeurde er echter iets zeer bijzonders, het kleinste kind tikte hem op de schouder en begon te huilen. Wat nu weer, dacht de goede Huisvader bij zichzelf. Het kind stond terug op en keek argwanend naar God. "Wie bent U, mijnheer? U bent zo lelijk." Dat was het mooiste compliment dat God in jaren had gehoord. Ben ik dan toch mens geworden? Hij kon een glimlach nauwelijks onderdrukken. God en het kind wandelden nog even verder en deelden elkaars grootste geheimen als twee puberende buurmeisjes.   Toen Hij terug aankwam bij de hemel schrok hij toch wel een beetje. Enkele onvermoeibare stervelingen waren zijn Huis binnengedrongen en vochten om de Troon. Dat bladgouden rotding, dacht God bij zichzelf. Dat gebruik ik nauwelijks nog.   God bood de stervelingen iets te drinken aan. De eerste bestelde een pintje en de ander een vruchtensap, van het ergste soort. De engel achter de toog keek verbaasd naar God. Sinds wanneer nodigde hij stervelingen uit in zijn persoonlijke vertrekken? Mogelijk wordt God toch wat te oud voor dit werk, dacht ze bij zichzelf.   Toen de laatste sterveling zijn vruchtensapje verorberde, keek hij al even verbaasd naar God. "Waarom frons je, burger?" vroeg God op zijn beurt. "Dit smaakt naar het niets", opperde de burger. "Het grote Niets?" vroeg God. Ze bulderlachten nog wat.   God was echter met zijn gedachten elders. Toch was Hij gelukkig de stervelingen beter te leren kennen. Wat zou hij anders weer met zijn dag moeten aanvangen, nu hij niet meer in de wereld mocht ingrijpen sinds de scheiding van Kerk en Staat. Hij had alle Bijbels op het toilet al uitgelezen.   Soms dacht hij nog terug aan het kleinste kind. Hij wou haar graag op de wereld bezoeken, maar was bang dat hij een al te almachtige indruk na zou laten. Wat moesten haar ouders wel niet denken? Daarenboven moest Hij zich ook dringend klaarmaken voor het bezoek van zijn zoon Jezus. Hij droeg de engelen op het Huis proper te maken.   De stem van het kleinste kind schrok even terug. Alle kinderen om haar heen waren vol aandacht voor haar verhaal. "Is God dan ook maar een mens?", durfde toch iemand te vragen.   Ze twijfelde. "Nee, hij is veel vriendelijker." De groep knikte goedkeurend. Kan ik later ook een God worden, opperde de stoerste jongen van de klas. Het kleinste kind had hem graag als vriendje gehad. Voor mijn part wel, voegde ze er snel aan toe. De bel rinkelde zoals nooit tevoren. In de klas dacht het kleinste kind terug aan haar verhaal, God en de stoerste jongen.   Uiteindelijk kwam ze tot het besluit dat haar verhaal het enige was wat ze had.

Robijn Bodijn
8 0

HET WEZEN

Inleiding Het wezen kwam uit een ander zonnestelsel, clandestien, een stofje tussen het vele gruis op de meteoriet. Zich nergens van bewust, levenloos, verstoken van elk greintje van intelligentie hing de spore aan de grote meteoriet en liet zich meevoeren. Tijd was van geen belang. In het ondoordringbaar harnas, beschermd tegen de ruimtekoude en de verzengende hitte van zonnevlammen kon het miljarden jaren meegaan. Het kende geen verleden en geen heden. Misschien kwam het nooit tot ontwikkeling…. De meteoriet raasde periodiek, onderworpen aan de wetten van de fysica, telkens dichter in een elliptische baan langs een aantrekkelijke blauwe planeet met een levenloze maan als satelliet. De aantrekkingskracht van de natuurlijke satelliet wijzigde om de 150 jaar de baan van de meteoriet. De aarde zong als een sirene om het grove ruimteschip met zijn passagier op de klippen te laten lopen. Terwijl de maan zich gedroeg als een jaloerse minnaar, om de klappen op te vangen als een boxer, flirtte de aarde met het koude hart van de ruimtesteen.   De wijze weet zonder te reizen, heeft inzicht zonder te kijken, bereikt iets zonder te handelen. Lao-Tse Chinees filosoof Leefde van: +/- 600 v.C.   In het jaar 2017 drong een verhitte meteoor door het dunne maagdenvlies van onze planeet en stortte uitgeput neer op de grond van de Vlaamse Ardennen. De comfortabele reis kwam voor de spore abrupt tot een einde in de klamme grond, waar het bleef branden als een kooltje. Langzaam werd de hitte afgegeven aan de koele aarde. Een sappige regen vormde een plasje rond de krater. De spore liet spontaan los om zich in de modder te wentelen. De regen doorweekte het harnas dat de spore zo lang in de ruimte had beschermd. Er verschenen scheuren in de doorweekte mantel. Binnenin de spore worstelde het wezen met het beschermend harnas. Nog onbewust van zijn leven reageerde het automatisch op de aanwezigheid van water. Het zoog zich vol met de van bacteriën vergeven water en voedingsstoffen uit de natte aarde. Er verscheen een zwart pluizig bolletje met een piepklein zuigmondje dat gulzig van het water dronk tot het drie keer zijn omvang kreeg. Toen bleef het hijgend in het water liggen als een levend pomponnetje. Doodmoe sloot het mondje zich af en dobberde slaperig op het kleine plasje. De wolken maakten plaats voor de vurige ster die wij de zon noemen. Het plasje droogde op en het wezen werd terug het zwart pluizig bolletje. Een zachte wind stuwde het op weg. Nu rolde het onwetend over de grond tot het zachtjes tegen een mierenhoop stuitte en tot stilstand kwam. Enkele mieren kwamen onmiddellijk het vreemde voorwerp inspecteren. Met hun antennes bepotelden ze hun vondst en gaven hun bevindingen door aan andere mieren. Er klonk een schril opgewonden geluid onder de insecten. Het lokte de werksters, soldaten en mieren van de kraamafdeling. Schijnbaar verrukt krioelden ze over en onder elkaar om hun vondst aan te raken. Plots hielden ze ermee op. Een onhoorbaar bevel bracht hen tot staan en de insecten ruimden plaats voor werkmieren. Omzichtig brachten enkele werkmieren het zwarte bolletje tot aan de ingang en rolden het voort door de gangen. De koningin vulde de hele kamer. Het enorme achterlijf duwde regelmatig eitjes naar buiten om door werkmieren voorzichtig naar de kraamkader te worden gebracht. Het pluizig bolletje werd tot aan de koningin gebracht. Eerbiedig trokken de werkmieren zich terug om de koningin alle plaats te geven. Aarzelend keek de koningin het vreemde voorwerp aan. Het rook verrukkelijk. Vol proteïnen en voedingsstoffen die haar kroost kon sterker maken. Met haar antennes streelde ze het alsof ze een luis zou melken, de kaken verwachtingsvol geopend om het zoete vocht te ontvangen. De druppel bleef achterwege. De koningin probeerde het nog eens met langzame weloverwogen bewegingen. Haar ogen bestudeerde het voorwerp in vele facetten, alert op enige beweging. Het zwarte bolletje bleef inert liggen. De koningin verloor haar geduld en trok het met haar voorpoten naar zich toe. Ze bekeek en betaste het voor de laatste keer en zette er plots haar kaken omheen. Het bolletje had een hard omhulsel ondanks het pluizig uiterlijk. Ze riep een soldaat die er mierenzuur op spuwde en wachtte nieuwsgierig af. De reactie kwam onmiddellijk. Als een opgekrulde rups ontrolde het zich. Het zuigmondje kwam tevoorschijn en verbrede zich tot een spleet vol spitsige tanden. Het wipte voorwaarts en beet in één hap de koningen haar hoofd eraf en werkte zich al etend naar het achterlijf waar de eitjes smakelijk werden verorbert. In de mierenkolonie ontstond ontreddering. Als kippen zonder kop krioelden ze over elkaar zonder besef. Zonder koningin om leiding te geven vielen ze terug op zichzelf met slechts één gedachte. Ze werden berooft van hun koningin en haar nakomelingen door iets vijandigs. Het zwarte ding moest weg, dood! De soldaten vielen aan met mierenzuur en trachtte met hun sterke kaken de vijand aan stukken te scheuren. Niets hielp en het ding viel prompt in slaap in de kamer van de koningin. Kleine klauwtjes waren vanuit het pomponnetje gegroeid en hadden zich vastgehaakt in de bodem. Ondanks het trekken, kauwen en spuwen van de mieren bleef het ongedeerd en… groeide. Groeide, duwde de wanden van de mierenhoop uit elkaar en viel elke mier aan. Na een half uur was het nest totaal uitgeroeid. Het wezen barste uit de ondergrondse gangen en ontpopte zienderogen tot een kleine versie van de uiteindelijke vorm. Het pluizige verdween, maakte plaats voor een schubbig wezen ter grootte van een kitten. De kleine klauwtjes, met duim, werden volwaardige poten, de spleetvormige mond kreeg schubachtige lippen waarachter een dubbele rij haaientanden schuil gingen en een lobbige mensentong. In het hoofd maakten een aantal schubben plaats voor twee ogen, blauw van kleur met een grote iris. Het wezen knipperde met zijn juist verworven ogen, keek om zich heen. Een grote vlammende schijf stond boven hem in een azuurblauwe hemel. Verwonderd keek het naar de zon tot het vlekken voor de ogen zag. Het wende het hoofd weg van het licht, keek naar de grond waar het op stond. Het voelde het zand warm tussen zijn klauwen schuren. Zette enkele passen.  ‘Dit voelt prettig aan.’ Eén enkele mier kroop verloren rond op de resten van het vroegere nest. Aandachtig volgde het wezen elke beweging van de mier. De antennes van de mier draaiden rusteloos in de richting van het wezen. Het wezen hield zijn kop scheef, luisterde naar de innerlijke stem van het groeiend bewustzijn.  ‘Je hebt zijn nest kapot gemaakt…’ Het wezen klauwde in het nest en zag voor het eerst het ingewikkelde gangenstelsel, de vernietigde kraamkamer en ervoer een schok.  ‘Ik heb zijn soortgenoten en nageslacht opgegeten!’ Voorzichtig plukte het wezen de mier van de grond en hield het voor de  hemelsblauwe ogen. De mier dook angstig in elkaar, bevroor ter plaatse. Het wezen liet het hoofd hangen, zette de mier op het vernielde nest. In de blauwe ogen schitterde intelligentie … begrip.  ‘Ik had honger, ik wist het toen nog niet… het spijt me.’ De mier hield op met rond krabbelen, luisterde naar een onhoorbare stem, toen kroop het in een van de holtes en verdween uit het zicht. Het wezen bleef verslagen kijken naar de verwoestingen, dekte vervolgens alles toe met wat zand. De honger knaagde… Op zoek naar voedsel stond het recht op de achterpoten. Waar het zand ophield, kleurde de grond anders. Heel veel anders in verschillende tinten strekte zich in alle richtingen uit, het reikte op vreemde, kromme vormen naar de hemel.  ‘Is het voedsel? Voedsel in overvloed!’ Het liep naar het anders, voelde eraan, rook eraan met de tong, nam een handvol en bracht het naar de mond. Het kauwde er op, voelde sappen in de mond komen. Als water met een andere smaak. Niet onprettig… het slikte, voelde het door de keel zakken tot in de maag. Het wezen werd onwel. Het gras werd terug naar de keel gestuwd en kwam met kracht uit de sterke kaken.  ‘Geen voedsel voor mij!’ besloot het. Het braakte moeizaam nog wat maagsappen uit, voelde zich slap, slecht.  ‘Geen prettig gevoel… werd niet ziek van kleine wezens.’ Het herinnerde zich de smaak, de structuur van de vorige maaltijd: de harde, knapperige wezens die hem hadden aangevallen en de zachtaardige, bleke, malse wezens waarop hij niet eens moest kauwen. Die waren het lekkerst, het meeste voedzaam. Het kende de naam niet van de stof waaruit ze bestonden, wezens die deze eigenschappen hadden waren voedsel voor hem. De wezens die hij had opgegeten hadden weinig intelligentie maar toch had hij de woede en het verdriet van de wezens waargenomen.  ‘Doden om te eten!’ Het schudde onwillig het hoofd, in dilemma. Honger nam terug de overhand.  ‘Dode wezens eten, niet doden.’ Het ging op zoek naar kadavers.

Fanny Vercammen
0 0