Zoeken

Vliegen

Het was de tijd van het jaar. De tijd voor onze jaarlijkse uitstap naar de kust. Het was maar voor een paar dagen, maar toch probeerden we de dagen niet te tellen. Aan de krant, die we ’s morgens beurtelings doorbladerden, zagen we welke dag van de week het was. Op de tweede dag trokken we naar die grote stad aan zee met de viskraampjes aan de haven. Onze oudste had de trip van een jaar eerder duidelijk nog niet verteerd. Het voorval kwam dan ook meteen ter spraken toen we het station uit wandelden, waar we de vis al roken en de eerste kraampjes in ons gezichtsveld opdoken. Vorig jaar bestelden we er maatjes en kibbeling. “Pas op voor de meeuwen”, waarschuwde de visverkoper ons toen. Onze oudste had het niet gehoord -of niet geloofd- en stapte met de portie kibbeling in zijn hand moedig de weg over. Een meeuw had hem evenwel in de smiezen en dook rakelings over zijn hoofd, waarbij ze bijna een gratis lunch te stekken had. “Nee nee nee’, zei hij dit jaar, met een blik op de meeuwen die op de kramen zaten. Hij dacht wellicht dat de beesten hem nog herkenden. “We kopen zeker niets aan die viskramen.” We besloten dan maar om langs de kustlijn een hapje te eten. We stapten een restaurant binnen, duidelijk buiten de meeuwengevarenzone. Een jonge medewerker wees ons naar een tafel. Hij was er één van het enthousiaste type. Een felle. Dat zagen we meteen. En zijn enthousiasme werd er allesbehalve minder op. Toen mijn vrouw een bruiswater bestelde, gebaarde hij zoals kinderen tijdens een cowboyspel wel eens doen als ze met hun vingers een revolver uit een denkbeeldige holster trekken. Hij draaide zich om en beide wijsvingers schoten naar de kust. “Als u bruiswater wenst, moet u daar zijn mevrouwtje. Het zeetje is volop aan het bruisen.” Waarna hij in een lachsalvo schoot, alsof hij de mop voor het eerst vertelde. Iets in me zei dat dit zeker niet het geval was. Even later kwam een andere medewerker onze maaltijd brengen. De felle kregen we niet meer te zien. Plots, bij het afrekenen, vloog er zowaar een duif door de open deur naar binnen. “Die zien we hier bijna elke dag”, vertelde de medewerker. De kinderen waren al achter de rug van mijn vrouw gedoken.  Ze dachten dat het een meeuw was, maar de man stelde hen gerust. “Nee, meeuwen komen hier niet binnen”, zei hij. “Maar deze duif zien we hier elke dag wel eens naar binnen vliegen.” Ik meende nog iets te vragen over de andere medewerker, of hij ze ook zag vliegen, maar ik zag hier toch maar van af. De rest van het gezin was al naar buiten gevlogen.  

Rudi Lavreysen
0 0

Aan de ontbijttafel

Ze was die ochtend om half zeven opgestaan. Het was haar mans beurt om uit te slapen. Haar twee zonen smulden van een bruine boterham met Kwatta-choco, toen plots haar telefoon plingde. "Wie stuurt er nu op zo'n ontiegelijk uur een berichtje", dacht ze. Maar de avond was nog maar net gevallen. Zijn haren glansden en op zijn rug droogden de laatste druppels van zijn koude douche. Die kon hij wel gebruiken na een hele dag vergaderen. De airco in het nieuwe kantoorgebouw deed het nog niet, waardoor de Texaanse hitte vrij spel kreeg. Hij had de grootste moeite om zijn aandacht bij de balance sheets te houden. Gelukkig had hij geen interviews vandaag. Die waren pas morgen gepland. Hopelijk deed die verdomde airco het dan wel.   Net een drukke dag achter de rug. Geen airco in het nieuwe kantoor. Al een geluk dat jij er niet was.   Achter haar zaten haar zonen vliegtuigen en draken te maken van hun boterhammen.   Hoezo een geluk?   Ze stak een pad in het Senseo-apparaat. "Als hij eens wist dat ik Senseo drink", grinnikte ze in zichzelf.   Dan was het pas echt broeierig geworden.   Het vliegtuig maakte een looping, de draak bestormde de hemel.   Zeker als ik die blouse met knoopjes zou dragen. Dan was je helemaal van je stokje gegaan.   Ze duwde op het knopje met twee tassen. De Senseo liep door.   Over stokken gesproken. Door nog maar aan jou te denken krijg ik al een harde.   Ze sipte van haar koffie. "Mamaaa, Emiel heeft de vleugel van mijn vliegtuig opgegeten!" "Maar Wannes heeft de staart van mijn draak getrokken!" "Net op tijd", dacht ze.   Hij stopte zijn Italiaanse designerhemd in zijn broek en wierp een zoveelste blik op zijn telefoon. "Trut", dacht hij terwijl hij het volgende nummer in zijn contactenlijst zocht. "In die blouse lijk je toch dik."   Later, veel later schreef haar man:   Laat haar godverdomme met rust.   Hij had het eindelijk ontdekt. Het was alsof er een betonblok van haar schouders viel. Ze was niet meer alleen. Ook hij vertrouwde nu niemand meer.

het stille meisje
9 0

Welkom, mijn kleine wonder

Acht maanden had ze hem gedragen. Was haar lichaam opgezwollen, zaten haar voeten vol water, haar buik vol bloed en vocht en koek. Acht maanden had ze zichzelf uit bed gesleept, was ze net op tijd (of net te laat) naar de badkamer gekropen. Op haar knieën gaan zitten, met haar hoofd boven de toiletpot gaan hangen. Of boven het bad. De lavabo. De douche. De emmer naast haar bed. Ze had in haar leven nog nooit zoveel honger gehad. Ze at alles. Ze vrat nog meer. Iedere week joeg ze er drie grote zakken Maltesers van 135 gram door. Ze wist toen nog niet dat er party emmers van een halve kilo bestonden.   Elke dag kon ze wel een hele diepvriespizza op. Liters Nesquick dronk ze, vergezeld van een half brood met Kwatta. Ze had in haar leven nog nooit zoveel gekotst. De geur van half verteerde boterhammen met choco vergeet ze nooit meer.   Ze was nog nooit zoveel afgevallen. Vijf kilo op twee weken tijd. Toen ze na al dat kotsen in volle paniek en tjokvol hormonen de dokter van wacht belde op een zaterdagavond, was het verdict snel duidelijk: hyperemesis gravidarum of extreme misselijkheid. Ja, dat wat Kate Middleton had. Naar het ziekenhuis, stante pede aan een baxter gaan hangen. En slapen, alleen maar slapen.   Wie zegt dat zwanger zijn geen ziekte is, is zelf nog nooit zwanger geweest. Of is één van die duizend vrouwen ter wereld die een droomzwangerschap beleeft.   Ze had in haar leven nog nooit zoveel gewogen. En toch woog ze op het einde slechts zes kilo meer dan in haar corpulente periode, toen de weegschaal ook boven de zestig kilogram toornde.   Ze had in haar leven nog nooit zoveel gelogen en bedrogen en gehuild als in die acht maanden. Ze loog over wat ze at en niet at. Hoeveel uren ze geslapen had. Welke taakjes ze uitvoerde. Wat de poetsvrouw of haar collega nu weer vergeten was.   Ze loog over wat ze droomde. Ze loog over wat haar opwindde en met wie ze sliep. Ze loog over haar overuren en met wie ze die doorbracht. Ze loog over welke pillen ze nam. Over wat ze dronk. Ze loog over van wie ze hield en wie ze verafschuwde.   Acht maanden had ze hem gedragen, maar toen hij zich eindelijk veel te vroeg aankondigde, voelde ze zich leeg. Niet alleen had ze al het vocht en bloed en koek en de pizza van de avond voordien eruit geperst. Alle emoties waar ze de maanden voordien van overliep, had ze met dat kind meegeduwd. Ze waren weg. Haar vat was leeggetapt. Haar borsten zaten vol, maar haar buik en hart waren leeg.   Wanneer hij huilde sleepte ze zich mechanisch uit bed. Ze legde hem op haar boezem en voelde haar borsten zwellen, haar baarmoeder samentrekken. Maar in haar hart was het kil.   Ze had hem acht maanden gedragen. Drie weken later lag hij in zijn wiegje achter het raam in de zon. Hij droeg een wollen vestje en over zijn lijfje lag een felgroen fleece dekentje. Na drie uur wenen en drinken en kakken was hij eindelijk ingeslapen. Ze had hem lekker warm ingeduffeld. Te warm, wist ze.   Ze had hem acht maanden gedragen, maar toen hij drie weken later voorgoed insliep in de eerste februarizon voelde ze niets.  Alsof die februarizon ook haar leven had weggesmolten. 

het stille meisje
0 0

Gereserveerd gepamper is een mannenzaak

Gereserveerd gepamper is een mannenzaak, en het liefst van al zijn het de alleenstaande übermannen zoals ik die graag pamperen... Den boom in met metroseksuelen, nieuwe mannen die groene vingers hebben als ze peterselie in de wortelsoep hebben gedraaid, homo’s die meer vriendinnen hebben als ik. “Ik heb niks tegen janetten maar ze moeten van mijn wijf blijven.” Zei de verafgode Herman Brusselmans ooit eens... Dat is een leuke quote die ik ten tijde van ons instagramtijdperk wel eens goed kan gebruiken om de draak te steken met mensen en homo’s. And by the way, als Herman Brusselmans zichzelf de beste slechtste schrijver vindt van de Nederlandse taal... Hoe moet ik me dan voelen? Idd, tot aan het arrogante toe, en er nog ver over, zoveel meer beter als mijn collega... Het is toch OK dat ik u als een collega mag bestempelen Herman?   Wat zijn zo de zaken die mij tot het verschil maken van alleenstaande papa, tot papa’s die de echte wortels vormen van een gezin? En niet zoals ik, een leuke combinatie kunnen zijn als je er peterselie bijdraait?   Een vrij simpel voorbeeld, mannen als ik? Die gaan alleen naar de winkel om inkoopjes te doen... Die trotseren met de nodige manoeuvres oude vrouwtjes die met hun pensioen even grote sier kunnen komen maken als met hun winkelkarretjes. Alleenstaanden nozems zoals ik zijn aan hun lot overgelaten als ze amper klein geld vinden voor een minder grote sier te maken om hun winkelkarretje verder te duwen met de nodige angst naar de kassa.   De winkel waar ik zo de laatsten tijd mijn inkoopjes ga doen is de Lidl in Zandhoven... Als u denkt dat Oelegem een boerengat is, dan zijn uw gedachten helemaal gegrond en staan ze voor 100% waarheidsgetrouw, want Zandhoven heeft een pak meer te bieden... Niet alleen zijn er verkeerslichten, maar ze hebben daar zelfs een exclusieve schoenenwinkel “de van look”, zoals ze hier in omstreken en ver daarbuiten allemaal zeggen. Maar dan wel “Van Loock” geschreven. In tegenstelling tot de echte leiders van het gezin die er een drukke, stressvolle uitstap van kunnen maken om met hun kroost naar de winkel te gaan in de vakantieperiode, trek ik er alleen op uit om met een verfrommeld boodschappenlijstje in gedachten de Lidl af te schuimen.   Nu stel ik mij wel de nodige vragen over de supermarktketen die zichzelf de voorbije jaren zo wat even bekend heeft doen maken van naam als mezelf. Kuch Kuch... Waar zou zich het geheime ingrediënt bevinden van onze Duitse buren om van een winkel als Lidl een even groot succes te maken zoals die zomerhit van in 1999... “Mambo #5” van Lou Bega. Los van het feit dat we het allemaal moeilijk vinden om een neger als rasechte Duitser te beschouwen, zijn er wel cijfers die aantonen dat “Louke-one-time-hitmachine-Bega” net zoals Lidl de kassa al serieus heeft laten doen rinkelen.   Duitsers zijn volgens mij echte raseconomen. Het uurtje bedrijfsbeheer per week dat ik heb gevolgd gedurende mijn schoolcarrière in het VTI van ... jawel ... Zandhoven, hebben mij een idee gegeven dat Duitsers doordachte werkliederen zijn op alle niveau’s... Van de fabrieksarbeiders in de Opelfabriek te Bochum, tot de wijnboeren aan de Moesel, om dan terug te keren naar de uitvinders van de perfecte dieselmotoren van Volkswagen qua uitstoot...   Pure Weltklasse.   Het zijn zulke domme idiote weetjes die nog eens geen weetjes zijn eigenlijk die het verschil maken tussen mij, en in mijn ogen, de rest van jullie bekrompen wereldje waarin het woord “geluk” centraal staat. Geluk is een privilege, is iets waar je van geluk mag van spreken als je het nog maar eens hebt mogen proeven. Zelf mag ik absoluut geen spruitjes.   Terug naar de Lidl in Zandhoven, en we noteren een dinsdag, 10h... Ik parkeer me uiteraard op de parking van deze supermarktgigant... Ik ben niet meer zo een leek op vlak van commisjes doen, dus zorg ik dat ik een stuk van 2euro meeneem als waarborg voor een gammel winkelkarretje te mogen huren. En verdorie, ik zie daar al een neo-hippie zitten op de stoep vlak aan de ingang...  Ik merkte op dat deze 24jarige snotneus, iedereen die trouwens jonger is als de beste schrijver ter wereld is een snotneus, lag te wachten op iemand... Ik voelde aan zoals Witse, of De Cock met c-o-c-k, dat er iets niet pluis was... De eenige jood van Zandhoven en omstreken genaamd Samuel wandelde achter mij en merkte het ook op dat er idd iets niet koosjer was...   Wat zijn joden en homo’s toch een makkelijke prooi voor mij, ze zijn zoals scheten laten in een druk bezette bibliotheek... Even een raar gezicht trekken vol afgunst maar het stiekem toch wel grappig vinden. Scheten zijn altijd grappig. Ik heb zo ooit is een heuse knaller mogen afknijpen op de begrafenis van Gaston Berghmans... Zoals ik al zei, eventjes ongepast... tijd is relevant ... maar toch zag ik bij Bart Van de Peer een glimlach verschijnen...   En! We keren nogmaals terug naar de Lidl... Net toen ik mijn winkelkarretje had genomen kwam die snotter mij iets vragen... “Excuseer mijnheer, heeft u een momentje tijd?” U kent het wel, van die vragen waar je verdomse nog niet de tijd voor hebt om op te antwoorden. Ik zal dat ventje het eens goed zegg.... “Ik ben Geertrui van Greenpeace Belgium, wist u dat onze zeeën overbevist zijn? Bijvangsten zijn bijvoorbeeld een heel groot probleem. De soorten vis die per ongeluk worden gevangen en eigenlijk niets opleveren, overboord worden gegooid... Heel erg allemaal mijnheer... De garnalenvangst leidt tot 90% van de bijvangsten... Zeg eens mijnheer, wat zou u ervan zeggen als we binnekort geen vis meer hebben op ons bord?” “Wel wel lieve Geertrui” zei ik nogal serieus angstaanjagend... “Vooraleer ik uw chirobroekske over uw belachelijk ballonnekeshoofdje ga trekken wil ik u eerst attent maken op bepaalde zaken... Punt 1. Tijd is relevant, ik heb ooit is een scheet afgeknepen op de begrafenis van Gaston Berghmans, toen vond niemand dat grappig... Maar op de koffietafel na een serie van 12pinten begonnen de rouwende mensen toch tot besef te komen dat het eigenlijk wel grappig was die momentopname. En zo gaat dat ook met uw afgezaagd verhaaltje dat je keer op keer staat te verkondigen als een fiere puber die denkt dat hij de wereld heeft gezien, maar vergeet aub niet dat uw lievelingseten fishsticks met wortelpurree zijn die uw mama Sabrina voor u gaat klaarmaken als ge om 18h aan tafel wordt verwacht. Punt 2 dan, dat belachelijk truitje van Fruit of the Loom met "save the whales" op dat je draagt zal ook wel niet zo groen zijn als de ideale denktank waar zowel uw bed, als uw geweten in staan gestockeerd. Punt 3, en dat wordt hier tevens mijn laatste punt Geertrui, wat zou Greenpeace doen met de volle €5 die je zou kunnen loswringen van deze simpele havenarbeider? Een toeter kopen om de slechte visserbootjes weg te toeteren mss? Toet Toet Toet!”   “Maar allé mijnheer? Er bestaan echt wel cijfers die aantonen dat er binnekort geen vis meer zal zijn, vind u dat dan niet erg? U mag toch ook graag fishsticks?” Verdorie, die linkse rakkers met een bos vol groen achter hun oren spelen in op mijn gevoelens...   “Natuurlijk Geertrui, ik ben dol op fishsticks, zeker met droge pasta... Maar weet je kleine kapoen, of wat uw rangorde al dan niet mag zijn bij de chiro, ik kan de wereld niet verbeteren door alle organisaties die onrecht willen bestrijden 5euro te geven. Ik heb al een negerke zitten in Ghana die me elke maand 6euro kost via Unicef en daar hoor ik ook niks van... Het is een beetje ieders voor zich in deze wereld Geertrui.. En kom laten we eerlijk zijn? Als ge morgen uw vakantiejob bij Greenpeace, waar ge wat de pladijs ligt uit te hangen aan de Lidl in Zandhoven voor 800euro op 2maand tijd, kunt vervangen door te gaan werken voor de “visvangst lobby” waar ge met uw verdiende 2400euro als VIP naar Pennenzakkenrock kunt gaan? Dan zullen die fishsticks die ge uitkakt rond 20h30 ook wel niet slechter hebben gesmaakt é jongen.”           Het werd stil.         “En oohja Geertrui? Mss dan toch nog een laatste puntje... Gereserveerd gepamper is een mannenzaak snotneus.”

Bart Van de Peer
0 0

Koning Salomon

Ooit zijn er van die dagen die aanbreken die al veel langer en vroeger hadden moeten aanbreken, maar door omstandigheden zich wel 1000keer te laat hebben aangemeld... Als er ooit sprake mocht zijn van iets te laten weten had dit nog altijd een zeer, maar dan ook zeer onaangenaam gegeven geweest. Maar laten we een varken met lippenstift ook maar gewoon een varken noemen en zulke zaken niet verbloemen door er 3 pisbloemen bij te zetten.   Kortom ik zou beleefdheid stiekem op de 2de plaats willen schuiven door mijn geweten te sussen dat ik toch ooohzo beleefd ben geweest om iets... ooit te laten weten.. Ik heb een nog beter idee... Laat ik de kaart van beleefdheid maar helemaal trekken...   Diezelfde kaart die ik bewust bovenhaal als ik mijn buurvrouw tegenkom in de hal als ik naar mijn werk moet vertrekken bijvoorbeeld. Niets zo leuk dan even mee te draaien op de zweterige verhalen die de dag ons alles zullen doorweken... Zou zij het weten denk je? Dat ik me de avond/nacht ervoor nog in slaap heb mogen rukken met de gedachte dat ik een megalomane sekskoning ben die het vrouwelijk ras in extase kan brengen door orgasmes te geven bij de vleet? Ach die schaamte zijn we al wel even voorbij.   Erger nog, ik vervang mijn laag zelfbeeld voor een bui euforie en een onweer van impulsiviteit door mijn buurvrouw mee te vragen op reis.. “Liza...” zei ik. “Laten we dit apenland verlaten voor een avontuur op te zoeken in een ander apenland... Ga met mij mee Liza...”   Een zeer fragile en nog meer onthutsende stilte breekt aan, ik had dit scenario al zeker ingecalculeerd. Feiten zijn er genoeg om dit aanbod te weigeren van haar buurman, maar op feiten worden nu eenmaal geen avonturen gebouwd... Hoewel? Mss juist een fundering voor een brievenbus kan wel eens realisatie zijn als er dan toch gemixt kan worden met feiten en avontuur... Maar “de essentiële Bart van Vlaanderen” heeft hier natuurlijk geen boodschap aan...   De vele rimpels die deze roos kent vermenigvuldigen zich al snel rond haar gezicht, even twijfel ik om gewoon door te gaan... twijfels nemen zich zelf zo een gedaante aan dat ik al begin te denken of Liza mij überhaupt wel gehoord heeft. Maar net dan volgt er een antwoord waarvan ik dacht.. “Dat komt hier inorde Bartje”   “Bartje..” mompelde ze. “En onze Ludo dan?”... Fuck! Dat “moeder de gans syndroom” telt nog steeds mee op deze prestigieuze leeftijd.. “Ach Lizetje van mij, Ludo is 54jaar en kan zijne plan wel trekken, sterker nog hij zal zich alleen maar verheugen met het nieuws dat zijn moeder van 81jaar op reis gaat met een adonis van jewelste naar Israël” “Israël?!”antwoorde ze, het zicht van ons Liza werd nogmaals vertroebeld door de vele rimpels die zich rond haar oogkassen opstapelden. “Is dat niet het land van Jezus?” Terwijl ze snel een weesgegroetje doet is ze blijkbaar zeer up to date en weet ze mij met verstomming te doen slaan dat de Likoed partij van Netanyahu daar het nog steeds voor te zeggen heeft bijvoorbeeld... Of dat er naast joden, christenen, moslims ook nog een deligatie druzen zijn... Diezelfde druzen mogen blijkbaar ook  genieten van het bouwverlof dat de joodse bouwbedrijven in de maand Augustus inlassen als er nog maar eens een verlet opduikt om onze joodse vriendjes aan huisjes te helpen. Wapenstilstand voor de moslims is blijkbaar een totaal ander begrip voor de joodse buren.   “Daar zeggen ze niks van op het nieuws é Bartje?”... “Daar hoorde Ben Crabbé nog geen vraag over stellen tijdens Blokken é?” Terwijl ze zich verder focust op het wisselende decor van Blokken en de migraine die de soundtrack van Bent Van Looy veroorzaakt, ben ik vooral bezig om me uit de voeten te maken... Ik moet namelijk gaan werken... De focus van Liza is een marathon aan het afleggen en bevindt zich nu al bij de nieuwe afvalkalender van de gemeenste Ranst, ik besef eens te meer dat de tijd is aangebroken om mij vriendelijk te excuseren om mijn geplande filleleed te doorstaan op weg naar mijn werk. We spreken de dag erna af om 09h voor onze reis verder te bespreken en vooral toe te lichten waarom nu juist Israël. “Dat is goed Bartje...” een zachte streling over mijn rechterschouder is de bevestiging die ik krijg van mijn buurvrouw... Het gaat ons goed.   Onderweg naar mijn werk zijn mijn gedachten bij de reis, het grote avontuur, dat ons te wachten staat... Eens aangekomen op DE containerkaai van België onderneem ik dezelfde autistische routineuze handelingen om een dagje kuiperij te doorstaan... Ik zet me aan tafel in de refter, haal mijn iPhone boven en begin bepaalde thema’s op te zoeken voor onze reis. Niet zozeer praktische zaken als bepaalde visums die we nodig zullen hebben maar eerder luchtige zaken, laat ons het samenvatten onder het oog van God ziet alles, en dus ook details. “Hoe maak ik een geweldig blog aan”  “Een 2de account aanmaken voor instagram”  “Waarom vinden mensen joden vies?”  “Zijn joodse vrouwen echt zo vuil als we denken?”  “Zijn er tijdens de intifada stenen over de klaagmuur geraakt?”  “Moet je inkom betalen om te klagen daar?”  “CD knuffelrock vol.21 bestellen”  ... Mijn zoektocht wordt tot een einde gebracht  als mijn foreman zich tot mij wendt om er mij attent op te maken dat de geplande werkzaamheden gaan beginnen. De shift gaat voorbij, het vast en losmaken van containers op verschillende zeeschepen houdt mij fysiek bezig maar mijn gedachten zijn ergens anders... Vol ongeduld tel ik af naar morgenvroeg 09h.   En zo geschiede, klokslag 08h45 liep mijn wekker af. Zoals zo vaak stond ik pas op wnr het echt niet meer anders kon... 08h55 dus... Met de eeuwige belofte in mijn achterhoofd om de komende nacht eens op tijd te gaan slapen haaste ik me naar mijn buurvrouw om op de koffie te gaan. Niet dat ik bij het bepaalde type koffiedrinkers behoor maar we snappen allemaal wel wat ik bedoel? Eens aangekomen bij Liza hoef ik niet aan te kloppen of de deur gaat al open. Liza stond te wachten aan de deur en hoorde mij komen aanlopen. Het leek wel alsof het haar plicht was om op de uitkijk te staan wnr deze adonis kwam aankloppen. Weeral dezelfde zachte streling over mijn rechterschouder volgde, zoals een gentleman zich hoort te gedragen vroeg ik aan Liza of ik mijn schoenen moest uitdoen. Beredeneerd als ik was ging ik er van uit mijn schoenen te mogen aanhouden, puur wetende dat dezelfde stereotype antwoorden zich alleen maar zouden herhalen als ik deze vraag stel als ik bij iemand op visite kom. “Maar nee, ik moet morgen nog kuisen...” Maar dat telde echter niet voor Liza.. “Doe ze maar uit ventje.” Met een glimlach die je alleen maar op uw gezicht kan toveren als een oud vrouwtje u aankijkt, deed ik mijn schoenen uit en begaf me naar de living om mij er te ergeren aan de TV die veel te luid stond.   “Een tas koffie jonge snaak?” vroeg ze doodnormaal aan mij... “Nee bedankt Liza, doe mij maar een blik Monster Ultra Sunrise”  “Dat heb ik niet Bartje” antwoorde ze een beetje nerveus, en terecht trouwens... “Onze Ludo heeft hier gisteren het laatste blik Monster Ultra Sunrise meegenomen toen hij naar zijn  2de herkansing aquarellen moest in Boortmeerbeek...” Ik ben een man van vooroordelen net zoals de rest van de algemene opinie die onze wereld siert, maar eenmaal de kaart van beleefdheid getrokken vroeg ik haar oprecht.. “Ah Liza? Dat wist ik niet dat onze Ludo aan aquarellen deed... Zijn er hier geen werkjes aanwezig van uw zoon die te lelijk zijn voor in de living op te hangen?”  “Oohja hoor Bartje, ik heb in het WC zijn eerste werkje opgehangen, kom we zullen eens gaan zien..” Natuurlijk verwachte ik er niet veel van, kan ik eigenlijk wel iets verwachten van een 54jarge man die aan aquarellen doet? Maar de kaart van beleefdheid zal nu éénmaal getrokken worden zoals het hoort... Dus waagde ik mijn kans om het allemaal een beetje te ondergaan. Daar stonden we dan in het toilet van mijn buurvrouw, onwennig aan het staren naar een canvas, dezelde stilte brak aan zoals de dag voordien toen ik haar vroeg of ze met mij op reis wou gaan naar Israël... Ze hadden Ludo blijkbaar verteld tijdens zijn 1ste les dat hij zijn creativiteit helemaal moest benutten, zelfs een beetje buiten de lijnen denkend zou zeker een troef kunnen zijn voor de eventuele verdere carrière van deze asparant aquareller... Het resultaat mocht er zeker zijn, als we tenminste sarcasme en spot even hoog in het vaandel mochten dragen als beleefdheid... Een fucking microgolfoven was het resultaat, al een geluk was er nog Liza die me wist te vertellen dat het wel degelijk om een microgolfoven ging anders had ik het wss nooit geraden. Ik merkte aan Liza dat ze het eigenlijk stiekem ook maar niets vond maar uit respect voor haar zoon en het principe van “mijn kind, heilig kind” het allereerste kunstwerkje van haar zoon dan toch maar had opgehangen in het WC aan de binnenkant van de deur...   Eens we terug zijn in de living plofte ik me neer in de zetel, ik nam de afstandsbediening, zette de TV af, en keek vervolgens Liza aan met een blik waar van zelfs John Wayne het in zijn broek zou doen. “Liza..” zei ik.. “Ik wil u het 1 en al duidelijk maken voor we naar Israël gaan.” Ze knikte volmondig ja en werd tevens ook terecht nerveus... “Heb je ooit al gehoord van koning Salomon?” vroeg ik haar. “Natuurlijk Bartje, Salomonsoordeel is ons toch allen bekend? Niet?” Ik knikte ook even volmondig  ja maar ging ook even beredeneerd verder en vroeg haar of ze de steden wou bezoeken die de laatste koning van het verenigd koninkrijk van Israël had gebouwd, namelijk Jerusalem en Megiddo. “Waar en wnr stijgen we op Bartje?” vroeg de buurvrouw van mijn leven aan de knapperd die dezelfde naam draagt als ik. “Liza, tegenwoordig met al die tegen-en aanslagen op luchthavens en andere openbare plaatsen verkies ik liever de auto, de rolstoel bij uitstek van iedereen die zich in het bezit van een rijbewijs type B mag ontfermen, om onze eindbestemming te bereiken... Het wordt een lange tocht maar ik heb een vlekkeloze route in gedachten.” Oudere mensen kan je vanalles wijsmaken en zo dus ook Liza, ik zweeg over de grens van Turkije en Syrië, steden als Aleppo en Homs om dan via Beiroet de kustlijn te volgen naar Israël... Toegegeven bij eventuele fille had ik een alternatieve route in gedachten via Damascus. Net zoals God heb ik dus ook een oog voor details, bepaalde visoenen qua filleleed en andere ergernissen van wij, de mensen.. Het feit dat we oudere mensen vanalles kunnen wijsmaken is mss ook allemaal een beetje overoepen... Het zal wel allemaal wat geforceerd zijn bepaalde beelden en nieuwsberichten die op ons worden afgevuurd door verschillende mediakanalen over de verwoestende oorlog in Syrië, laat staan dat er zoveel partijen zijn bijbetrokken... “Het is allemaal wat opgeblazen Liza” zei ik.. “We gaan ons zeker niet laten kennen.”   Net zoals er gras op mijn terras groeit besluiten we even snel om meteen te vertrekken... De juiste woorden vinden plaats op de juiste momenten, het was een kwestie van tijd om Liza te doen overhalen om haar middagdutje te doen in mijn bolide. Easy breezy... Hupaké, bukake.. Bart en Liza zijn vertrokken zenne!   De tocht was lang, en het grote avontuur werd in tegenstelling van de geplande lange tocht even snel gecounterd door mijn buurvrouw zelf... Ter hoogte van de parking in Turnhout moest ik al eens stoppen voor een toilet bezoek. Ik ergerde mij aan Liza, nu al.. We hadden nog geen 30km afgelegd van de in totaal 3299km die we voor de boeg hadden of madam moest haar gedragen als een 81jarige bejaarde troela... Pfft. Het was volharding, een doel voor ogen hebben, pure wilskracht, die me later in Israël gebracht zouden hebben. Ik had berekend via google maps dat we er een kleine 35-40uur over zouden doen om onze eindbestemming te halen... Het eenige detail dat ik over het hoofd had gezien was bagage... Ik wou het avontuur helemaal, pur sang, tot zijn recht laten komen en had men koffer enkel gevuld met 60blikken Monster Ultra Sunrise. Liza kon mijn zak kussen met haar kleerkast vol Damartbrol en we waren hals overkop vertrokken. “My way or the highway Liza...” zei ik haar, waaronder valt te verstaan dat ik het echt meen... Liza verstaat geen Engels, en ze trok enkel maar een seniele kop als antwoord. Ik bevestigde dus door te zeggen “My way dus bi-atch”... Zo wat alles werd zo geregeld naar mijn zin, op de tonen van Still D.R.E. scheurden we met piepende banden hier weg... Kritiek of ik niet te veel sigaretten rookte werd de kop ingedrukt door te repliceren dat ik nog meer rook uit mijn grofgebekte mond blaas dan een schoorsteen in Auschwitz dat vroeger deed. Waarden en normen zoals beleefdheid vervaagden een beetje...veel...   Een lange reis werd het dus, dat kunnen jullie al wel voorstellen natuurlijk. Van fille werden we bespaard, het was een wonder, en ik dank God nog steeds voor die zegen die hij mij toen heeft gegeven... Ik ben nu sinds ik terug thuis ben gekomen bezig met het bingeluisteren van het liedje van Phil Collins en zen bescheten groepje Genesis... Jesus he knows me.. het simpele en satisferende refreintje zing ik vol uit de borst als ik hier sta te paraderen in mijn living. “Cause Jesus he knows me, and he knows I’m right... I’ve been talking to Jesus all my life. Oooh yes he knows me and he knows I’m right! Well he’s been telling me everything’s gonna be alright!!” We kunnen Israël eigenlijk kort besluiten hoor… Ik heb dan ook geen reet zin meer om verder te schrijven… Megiddo zijn slechts een hoopje stenen, kost een handvol Shekels om de site daar te mogen bezichtigen. Jeruzalem was een ramp, zat er bomvol met joden, en we moesten ook voor de klaagmuur de nodige Shekels op tafel leggen.   Betalen om te klagen.   Het is een beetje zoals een leuk einde verwachten van het befaamde hoofdstuk koning Salomon van de essentiële Bart van Vlaanderen.

Bart Van de Peer
0 0

Drie tramverhalen

1.Een groep voetballers stapte op de kusttram. Het was een uitgelaten voetbalbende, allemaal rond de twintig jaar oud. Geen profs, maar voetbalvrienden, die er tijdens hun voetbalkamp aan zee geen Spartaans leven op hadden nagehouden. Dat meende ik toch te kunnen vaststellen, gezien de verhalen die ik hoorde. Heel wat jaren geleden, toen ik zelf nog voetbalde, maakten we op 16-jarige leeftijd met de club een trip naar Duitsland. De combinatie van grote Duitse pinten en voetballen bleek niet zo succesvol. Eén van de jonge voetballers zette zich naast me en viel bijna meteen in slaap. Dezelfde combinatie wellicht. Na een paar haltes stapten ze af. De jongeman naast me lag nog te dutten. Geen enkele van zijn vrienden maakte hem wakker. Ik besloot hem toch maar stilletjes aan te stoten. “Uw maten stappen af hè”. Hij keek beduusd om zich heen. “Wat, oei, en die maken mij niet wakker? Fraai maten zijn dat”, waarna hij recht stond. “Merci hè”, riep hij nog na. We zagen hem nog samen met zijn vrienden naar de plaats van bestemming wandelen. Zijn bal al kunstig de lucht in gooiend. Duidelijk uitgerust voor een nieuwe avond in Oostende.   2. We hadden die dag een tentoonstelling bezocht in Oostende. Nog aan het nakeuvelend over de muurschilderingen die indruk hadden gemaakt, wachtten we op de tram aan het Marie-Joséplein, genoemd naar de dochter van Koning Albert I. Die Marie-José heeft trouwens het één en ander meegemaakt. Ze mocht ooit 33 dagen koningin van Italië zijn en ze had nog een affaire met Mussolini. Maar dat is een ander verhaal. We stonden er niet alleen. Drie wielertoeristen stapten samen met ons op. Hun racefiets ging mee de kuststram op. Bleek dat ze van Brussel naar Koksijde wilden fietsen, maar ze hadden beslist om dat laatste stukje toch maar gemotoriseerd af te leggen. Wegens totaal afgepeigerd. Eenmaal op de tram ging ik op een bank zitten waar nog drie, nu ja, oudere vrouwen zaten. De mevrouw naast me belde even met haar man op het thuisfront en vroeg wie de rit van de Tour gewonnen had. Omdat de verbinding tamelijk slecht was, kon ze haar echtgenoot nogal moeilijk verstaan. En moest ze vrij luid spreken. “Nee, laat maar”, zei ze in dat smakelijk West-Vlaams. “Ik kijk het straks wel op tv. Naar Vive Le Vélo.” Eén van de drie wielertoeristen keek om en glimlachte. Ik kon eenzelfde glimlach niet onderdrukken.   3.  We lazen de krant op de tram. Onze jongste had één katern vast, ik de andere. Tijdens de vakantie gaat de gazet door heel wat handen. Dan hebben we de tijd. De gesprekken die erop volgen zijn wellicht nog interessanter dan de artikels die we net gelezen hebben. Die papieren krant blijft toch altijd interessant. Je kan ze delen, maar je blijft ook gespaard van al de meningen en opmerkingen, die je op social media tegenkomt. Een man naast ons zat niet op een bank, maar op een verhoog waar je eigenlijk niet hoort te zitten. Maar och, veel kwaad kan het niet natuurlijk. Hij keek onze jongste aan. “Mag ik eens iets vragen?”, zei hij. Onze zoon knikte. “Gelooft ge alles wat daar in staat?”, vroeg hij, wijzend naar de krant. “Ik niet hoor”, voegde de man er zelf meteen aan toe. Ik meende nog te zeggen, ‘niet geloven wat hij zegt’, maar onze jongste gaf zelf het perfecte antwoord. “Het meeste toch”, antwoordde hij, lichtjes grijnzend. Ik meende er nog een ‘daar heb je niet van terug’ aan toe te voegen, maar besloot het er maar bij te laten. Soms kan zwijgen ook best slim zijn.  

Rudi Lavreysen
0 0

Aurora

Uit alle ogen die haar aanstaarden, koos ze de zijne. Ze waren diepblauw met een kleine fonkeling. Alsof ze naar de hemel keek, wanneer de zon net onder was en een enkele heldere ster – Venus, godin van de liefde – het donkere gewelf sierde, al dan niet vergezeld door de maan. Vanaf het allereerste contact wilde ze alleen nog naar boven zweven, zichzelf verliezen in de prachtige nacht die hij uitstraalde. Ze zag, hoorde en voelde niets anders dan de lonkende roep van zijn irissen en baande zich een weg door de zee van mensen die tussen hen in stonden. Zodra hij haar plan in de gaten kreeg, zette hij eenzelfde beweging in en ergens in het midden ontmoetten ze elkaar. Pas op dat moment zag ze meer dan enkel de ogen die haar hierheen hadden gelokt. Ze moest zich inhouden om niet naar adem te happen. Het leek alsof de nacht zelf verscholen zat in een persoon. Zijn huid was bleek als de maan, zijn haren bijna zwart en zijn handen zo groot dat ze haar gezicht gemakkelijk konden omsluiten. Qua lichaamsbouw zag hij er doodnormaal uit. Niet opvallend groot noch bijzonder klein, niet breed noch smal, niet te dik en niet te dun. Als hij niet zulke prachtige ogen had gehad, zou hij haar wellicht niet eens opgevallen zijn. Hij toverde een charmante glimlach op zijn lippen en streek een goudblonde haarlok achter haar oren. “Zo mooi,” fluisterde hij. “De kleur van de zon.” Zijn stem was zwaar en zijn vingers voelden koud aan, maar toch gloeide ze vanbinnen. Meteen legde ze haar hand over de zijne. “Ik heb het nogal warm. Zullen we naar buiten gaan?” Hij knikte, pakte haar bij haar pols en trok haar mee door de mensenmassa tot ze uiteindelijk de deur bereikten en frisse lucht konden opsnuiven. De volle maan wierp haar licht over hen, Venus stond er niet ver vanaf en ze ontwaarde ook de Grote Beer. “Hoe heet je?” Ze keek opzij en knipperde met haar ogen. Het leek alsof het nu pas tot haar doordrong dat ze helemaal niets van hem wist. “Aurora. Jij?” Bijna onmerkbaar trok hij zijn neus op, maar ze had het wel gezien. “Dageraad,” vertaalde hij binnensmonds. Onmiddellijk daarna draaide hij zich weer naar haar toe en sprak wat luider. “Nox. Mijn naam is Nox.” “Nacht.” Het klonk meer als een ademhaling dan als een woord. Ze durfde het gewoonweg niet uitspreken. Op dat moment had ze het kunnen weten – had ze het móéten weten. Het leek wel voorbestemd. Hij gaf haar niet de kans om verder na te denken. “Nu je het zegt, je ziet er behoorlijk licht uit met je goudblonde haren en lichtblauwe ogen. Over je huid zal ik niets zeggen, want die is bijna even wit als de mijne.” Meer dan een glimlach en een hoofdknik kreeg hij niet als antwoord. Ze besefte toen voor de eerste keer dat haar irissen eigenlijk ook hemelsblauw zijn, dat van een zonnige dag aan het begin van de lente of van een mooie zonsopgang, maar lang niet zo diep als de zijne. “Stoort het je als ik een sigaret opsteek?” Spontaan trok ze een afkeurend gezicht. Ze vond roken een van de meest vieze gewoontes die iemand kan hebben en bovendien een heuse afknapper. “Als je ervoor zorgt dat ik er geen last van heb, niet.” Gelukkig stond de wind zo dat de rook niet in haar gezicht terecht zou komen en hij hield het brandende ding aan de andere kant van zijn hoofd. “Mijn naam is niet voor niets Nox, liefste Aurora. ‘s Nachts gebeuren er wel meer dingen die het daglicht niet mogen zien.” Ze snoof afkeurend, hij lachte. “Wat doet een meisje als jij hier eigenlijk alleen? Ik had je nog nooit gezien.” Een beetje onverschillig haalde ze haar schouders op. “Ik had zin om uit te gaan en dit is het dichtst bij huis. Trouwens, mijn broer is ergens daarbinnen.” Hij gooide nonchalant zijn sigaret op de grond, trapte erop en draaide zijn hoofd naar haar toe. Zijn ogen gleden over haar lijf. Ze huiverde. Het voelde alsof hij door haar heen kon kijken, recht in haar ziel. Op dat moment wilde ze niets liever dan hem kussen, zichzelf verliezen in zijn greep. Voorzichtig stak ze haar hand uit. Haar vingers streelden over zijn borstkas, bewogen als vanzelf naar zijn rug toe en voordat ze goed en wel besefte waar ze mee bezig was, stonden ze tegen elkaar in een innige omhelzing. Ze tilde haar hoofd een beetje op en keek naar zijn lippen. Donkerrood, mooi gevormd en zeer aanlokkelijk om de hare op te planten. Pas toen de geur van sigaretten haar neusgaten binnendrong, liet ze los. Het vooruitzicht van een kus met asbaksmaak vond ze net iets minder aangenaam en ze zette een stap achteruit. Hij trok een grimas dat nog het beste te omschrijven is als pijnlijk en haalde een doosje muntjes uit zijn broekzak. “Is dat beter?” Ze wachtte tot hij er eentje op had en drukte hem nog eens tegen zich aan in een subtiele poging om zijn adem te ruiken. Pas daarna bevestigde ze. “Ja, ik denk het wel.” Er was nog steeds een klein spoor van nicotine te bespeuren, maar de aanblik van zijn lippen deed haar dat vergeten. Zonder verder na te denken kuste ze hem. Natuurlijk proefde ze dat hij gerookt had. Het kon haar niet langer schelen, ze wilde alleen maar meer. Ze gingen in elkaar op tot ze bijna één geheel vormden. Haar linkerbeen hing om zijn middel, haar handen verkenden zijn rug. Op dat moment leek ze zich te realiseren wat ze aan het doen was en duwde ze hem voorzichtig een stukje van zich af. “Sorry,” mompelde hij. “Ik had je niet mogen kussen.” Ze keek hem niet-begrijpend aan. “Waarom niet? Ik wilde het ook, hoor, en het was nog niet eens zo slecht.” “Begrijp je het dan niet? Dit is geen toeval, lieveling. Jouw naam is Aurora, de mijne Nox. Jij ziet eruit als de hemel wanneer de vogels weer beginnen te fluiten, tooghangers het café inruilen voor hun bed en ochtendmensen opstaan. Ik ben net de nacht: donker en hard. Bijna iedereen voelt zich onbehaaglijk in mijn aanwezigheid.” “Ik niet.” Het was een fluistering, want ze besefte stilaan wat hij wilde zeggen. “Nee, jij niet. Dageraad kan niet bestaan zonder nacht. Als zij er niet was, bleef de aarde voor eeuwig onbelicht. We kunnen niet zonder elkaar, maar we zullen nooit samen zijn. Heb je al ooit dag en nacht op dezelfde plaats op hetzelfde moment gezien?” Ze begreep het niet helemaal. “Je bent een mens, Nox, en ik ook. Denk je nu echt dat wij niet samen kunnen zijn gewoon omdat de betekenis van onze namen niet bij elkaar past, dat we zelfs niet zouden mogen kussen?” “Ik denk het niet.” Hij pauzeerde, ze zag de flikkering in zijn ogen kort uitdoven. “Ik weet het zeker. Je broer zal zo dadelijk wel naar buiten komen. Zoek me niet, Aurora, je zult me niet vinden. Als de zon weer ondergaat en je Venus aan de hemel ziet verschijnen, weet dan dat ik over je waak en dat ik je altijd zal beschermen. Ooit snap je het wel, het is gewoon nog een klein beetje te vroeg. Vergeet me niet, alsjeblieft, ik zal jou ook nooit vergeten.” Ze kreeg niet de kans om nog iets te zeggen. Hij lachte een laatste keer naar haar, draaide zich om en stapte weg over de lange, lege straat voor hen. Achter haar kwam de zon op. Nog geen seconde later ging de deur open en stapte haar broer naar buiten. “Ha, zusje. We moeten naar huis.” Voordat ze hem volgde, wierp ze nog snel een blik over haar schouder. Nox was nergens te bekennen. “Wist je dat de zonnegod van de Inca’s dezelfde naam had als ik? Inti.” Hij keek even bedenkelijk en toen klaarde zijn gezicht op. “Zie je, ik ben echt goddelijk!” Glimlachend schudde ze haar hoofd en dacht aan de mysterieuze jongeman die ze vannacht ontmoet had. Misschien had hij gelijk en was het inderdaad allemaal geen toeval.

Marthe
0 2

Genoegdoening - verslag van een onverkwikkelijke historie

Terwijl ik deze woorden schrijf vechten trots en bezorgdheid een verbeten strijd uit in mijn hart. Toen mijn kleinzoon zich vanochtend klaarmaakte om naar de militaire academie te vertrekken, was het mijn eigen verwachtingsvolle glimlach die ik op zijn gezicht zag verschijnen, las ik in zijn ogen de onbevangenheid van de jongeman die ik ooit was. Voor hij op de trein stapte heb ik hem omhelsd en de wens uitgesproken dat hij tijdens zijn opleiding even succesvol als voorzichtig mag zijn. En hopelijk zal hij, net als zijn grootvader zo veel jaren geleden, een moment meemaken waarop hij zich bewust wordt van zijn eigen feilbaarheid. Want pas dan is een man klaar voor het leven. Mij overkwam het tijdens de burgeroorlog, kort nadat generaal Sherman het bevel had gekregen over de troepen die zouden oprukken tegen Johnston. Ik was officier bij de artillerie. Een plichtsbewuste patriot, in mijn eigen ogen onkreukbaar, maar vooral jong en dom. Onder mijn leiding had ons regiment verdienstelijk gestreden in de bloedige slag om Chattanooga, en dat was mijn superieuren niet ontgaan. Daarom werden mijn batterijen toegevoegd aan het leger van de Cumberland. Zo kwam het dat ik op een mooie avond in mei van het jaar 1864 deel uitmaakte van een overleg tussen de hogere officieren van de tweede divisie, die werd aangevoerd door brigadegeneraal Jefferson C. Davis. Over deze man deden wilde verhalen de ronde, en eerlijk gezegd had ik hem liever niet als commandant gehad. Van hem kregen we onze laatste instructies vooraleer de honderdduizend man sterke troepenmacht zich in beweging zou zetten, in een ultieme poging om de zuidelijke rebellen in een wurggreep te krijgen. We bevonden ons even buiten Ringgold, in een landschap vol vruchtbare akkers en groene heuvels, waarvan de vreedzaamheid ruw werd verstoord doordat één van de grootste legers uit de geschiedenis er zijn kampen in opsloeg. De lentezon liet zich door zoveel machtsvertoon niet stuiten in haar jaarlijkse opmars en daarom hadden we buiten vergaderd, rechtstaand, met onze papieren verspreid over een paar inderhaast opgestelde schragentafels. Het kostte mij na afloop enige moeite om de kaarten en orders die mij toebehoorden terug te vinden en veilig op te bergen, waardoor ik als laatste van de officieren achterbleef bij generaal Davis. Hoewel ik tijdens de krijgsraad mijn uiterste best had gedaan om niets van mijn achterdocht te laten blijken, moet hij mijn nervositeit hebben opgemerkt. Als een Amerikaanse Bonaparte kwam hij naast me staan, zijn rechterhand onder zijn jas geschoven, wat zijn nochtans tengere gestalte een zekere grandeur verleende. Zijn mond zat verborgen achter een baard en een indrukwekkende snor, en zijn woeste bruine haren leken van zijn hoge voorhoofd te willen ontsnappen. Hij had iets ontembaars over zich, en tegelijk was zijn blik helder, vastberaden en ontspannen. Ik voelde me klein naast hem, terwijl ik in werkelijkheid misschien wel vijf inch groter was. ‘Een prachtige avond, nietwaar, kolonel?’ Ik knikte en mompelde instemmend, was niet op mijn gemak. Als een militair van die rang een gesprek over het weer aanknoopt met een ondergeschikte kan dat alleen een schijnmanoeuvre zijn. En inderdaad, net op het moment dat ik mijn spullen had verzameld en wilde terugkeren naar mijn tent, wond hij er niet langer doekjes om. ‘Probeer voor een oude rot als ik niet te verbergen dat je ergens mee verveeld zit, kolonel. Hou jezelf en vooral mij niet langer voor de gek en zeg mij wat er op je lever ligt.’ Ik was in de val gelokt. Vrijuit spreken zou tot een pijnlijke confrontatie leiden, zwijgen betekende dat ik voorgoed het recht verloor om mijn bedenkingen bij zijn reputatie kenbaar te maken. Ik durfde hem niet aan te kijken toen ik vroeg: ‘Generaal, is het waar wat er over jou verteld wordt?’ ‘Dat hangt af van wat er verteld wordt.’ Uiteraard wist hij heel goed waar ik op doelde. Wilde hij het mij werkelijk horen uitspreken? Ik besloot te zwijgen. Tenslotte was hij het die dit gesprek begonnen was. Ik fixeerde mijn blik op een groep kaartspelers iets verderop, als was het een uitzonderlijk schouwspel dat ze opvoerden, een grandioos spektakel dat ik niet mocht missen. Generaal Davis stoorde zich niet aan het uitblijven van mijn reactie en tot mijn verbazing nodigde hij mij uit in zijn eigen tent. ‘Zodat we de zaak rustig kunnen uitklaren,’ voegde hij eraan toe. Ik volgde hem tot in de tent, die ruimer was dan de mijne, maar sober ingericht. Ik zag een veldbed en een enorme koffer waarin hij kennelijk zijn gerief bewaarde, naast een tafeltje en twee stoelen, alsof hij mij had verwacht. Hij gebood mij plaats te nemen aan het tafeltje, waarop een bijbel lag. Ik schoof mijn stoel wat achteruit, op zekere afstand van de tafelrand. Generaal Davis opende de koffer om iets te zoeken. ‘Ondanks de droeve tijden die ons land doormaakt ben ik in het bezit gekomen van een uitstekende bourbon. Gun mij het plezier om samen het glas te heffen op de goede afloop van deze campagne.’ ‘Ik drink niet. Mijn excuses.’ Hij zuchtte. ‘Een geheelonthouder. Goed dan. Maar iets anders heb ik niet, vrees ik. Of ik moet iemand vragen voor koffie te zorgen.’ Van het smerige zwarte brouwsel dat in het leger voor koffie moest doorgaan had ik de afgelopen jaren al te veel door mijn geteisterde keel gegoten, en dus bedankte ik voor het aanbod. Nadat hij voor zichzelf had ingeschonken ging de generaal zitten. De vingers van zijn linkerhand speelden om het glas, zijn rechter liet hij op de bijbel rusten. ‘Louisville, Kentucky,’ zei hij. Hij keek klaar uit zijn ogen, zonder emotie. Ik wist niet of er iets van mij verwacht werd. ‘Daar wilde je het toch met mij over hebben, veronderstel ik?’ ‘Er zou zich een … incident hebben voorgedaan.’ Ik bleef bewust op de vlakte, wat aan hem een misprijzend lachje ontlokte. ‘Een incident. Zo zou je het kunnen noemen, inderdaad.’ Hij nam een stevige slok voor hij verderging. ‘Na Corinth was ik, om zo te zeggen, aan het eind van mijn Latijn. Was jij in Corinth? Nee, natuurlijk niet. Bijna twee jaar geleden is het. Deze vervloekte oorlog blijft maar duren. Maar goed, in de zomer van ’62 werd ik ziek. Mijn verzoek om verlof werd goedgekeurd en niet veel later zat ik thuis in Indiana. Een prachtige staat, trouwens. Ben je er al geweest, kolonel?’ ‘We zijn er ooit doorheen gemarcheerd. Ik herinner me vooral de snijdende wind.’ Ik weet niet wat ik probeerde te bereiken door neerbuigend over zijn thuisland te spreken. Hij was er in elk geval niet door aangedaan. ‘Waar kom jij vandaan, kolonel?’ ‘Ik ben geboren en opgegroeid in de mooie staat Ohio, meneer.’ ‘Dan zijn we eigenlijk buren. Kijk eens aan.’ Hij irriteerde me met zijn praatjes. Had hij mij uitgenodigd om het over geografie te hebben? ‘We zijn allebei ver van huis, jongeman, en dan nog uitgerekend om de Unie te vrijwaren en te zorgen dat ons huis het thuis blijft dat we gekend hebben voor onze vrienden uit het zuiden de kolder in de kop kregen. Maar waar was ik gebleven? O ja, mijn ziekteverlof. Het was fijn om mijn Marietta weer in de armen te sluiten, maar ik liep al snel tegen de muren op. En toen ik hoorde dat Bragg en Smith, die vervloekte heethoofden, naar het noorden oprukten, wist ik dat men mij nodig had.’ Hij pauzeerde even, liet het glas tussen zijn vingers schommelen en staarde naar een willekeurig punt op de grond. Alsof hij vergat dat hij midden in een gesprek zat. ‘En toen?’ vroeg ik dan maar. Net een kind dat zich door zijn moeder laat voorlezen en weet dat er een belangrijke wending in het verhaal zit aan te komen. ‘Ik ging naar Cincinnati, en van daaruit stuurde generaal Wright me naar Louisville. Ik kreeg opdracht mij te melden bij William Nelson.’ De naam was gevallen. Was het slechts een indruk, of omklemde hij de bijbel nu iets steviger? ‘Noemden ze hem niet de stier?’ ‘Bull Nelson, dat klopt. Driehonderd pond pure zelfgenoegzaamheid.’ Ik vond het aanmatigend, zoals hij over generaal Nelson sprak. De man had grote verdiensten in de strijd voor de Unie en was zelfs gewond geraakt in Shiloh. Toen ik Davis daarop attent maakte sloeg zijn toon om, klonk hij plots bitter. ‘En ik dan? Moet ik de veldslagen opnoemen waarin ik mij heb onderscheiden? Toch bestond het Nelson om mij te belasten met het bewapenen van de burgers van Louisville. De burgers!’ Hij schonk zichzelf bij, hoewel zijn glas nog niet leeg was. Na een nieuwe slok kalmeerde hij en ging bedaard verder. ‘Je begrijpt dat ik die inferieure taak zoveel mogelijk delegeerde aan ondergeschikten.’ Dat begreep ik niet, maar geen haar op mijn hoofd dacht eraan om dat toe te geven. ‘Na twee dagen was ik weer op Nelsons hoofdkwartier in het Galt House. Toen hij me vroeg hoever ik stond met de organisatie, en hoeveel regimenten en compagnies ik al op de been had gebracht, moest ik hem het antwoord schuldig blijven. Ik wist het niet en eerlijk gezegd interesseerde het mij ook nauwelijks.’ ‘Hoe reageerde hij?’ vroeg ik met oprechte belangstelling. Ik had het verhaal natuurlijk al gehoord, maar ik was benieuwd om het uit zijn eigen mond te horen. ‘Bull was niet geamuseerd. Ik ook niet trouwens. Daarom haalde ik er een getuige bij. Dokter Irwin had zijn kamer recht tegenover die van Nelson. In aanwezigheid van Irwin eiste ik van Bull dat hij mij zou behandelen met het respect dat iemand van mijn rang toekomt. Maar in plaats van een kalmere toon aan te slaan, ontsloeg hij mij op staande voet van mijn plichten en stuurde hij me weg. Wat hem betrof kon ik niet snel genoeg achter de Ohio verdwijnen. Ik was furieus. Hoe zou je zelf zijn?’ Hoe ik zelf zou zijn? In elk geval niet zo verdomde koppig, dacht ik. ‘Had één van beiden zich niet beter wat inschikkelijker opgesteld? Je had de verstandigste van de twee kunnen zijn.’ ‘Inschikkelijk? Verstandig? Moest ik dan mijn eigen rang en eer verloochenen door mij als een voetveeg te laten behandelen door die bullebak?’ Ik nam aan dat het een retorische vraag was, en dat was het ook, want hij ging meteen verder. ‘Ik dus terug naar Cincinnati. Maar intussen bereikte generaal Buell Louisville, en die stond, zoals je ongetwijfeld weet, hoger in de pikorde dan Nelson.’ ‘Waardoor er voor jou geen reden meer was om uit Kentucky weg te blijven.’ ‘Precies. En de negenentwintigste stond ik alweer in het Galt House, maar ik was de vernedering nog niet vergeten. Oh nee, helemaal niet!’ Zijn ogen fonkelden. Het leek wel of hij er schik in had. ‘Het was een drukte van jewelste in de grote hall. Ik ontmoette er verschillende bekenden van vroeger, waaronder mijn goede vriend gouverneur Morton. Alles ging prima eigenlijk, tot ik Nelson zag staan.’ Weer onderbrak hij zijn betoog. Een paar seconden lang sloot hij zijn ogen, ongetwijfeld om zich de exacte omstandigheden van toen voor de geest te halen. Ik zou er elke dollar in mijn zak voor verwed hebben dat hij in staat was om iedere persoon die zich op dat tijdstip in het hotel had bevonden niet alleen bij naam te noemen, maar ook nog eens uitvoerig te beschrijven. ‘Hoe moet ik dat aan een jongmens als jij uitleggen? Hoe Bull daar tegen de balie geleund stond in een vest dat veel te net en veel te wit over zijn dikke buik spande, uitdagend de zaal in kijkend met die geniepige oogjes en dat spottende grijnslachje van hem … Er knapte iets in mijn hoofd. Ik stormde op hem af, herinnerde hem aan zijn beledigingen en eiste genoegdoening.’ ‘Je zou iets in zijn gezicht gegooid hebben, heb ik gehoord.’ ‘Pas nadat hij mij opnieuw beledigd had. Ik moet in mijn nervositeit – ja, ik was zenuwachtig – een visitekaartje van de balie genomen hebben om het te verfrommelen. Het is idioot, maar ik moet altijd iets in mijn handen hebben, dat heb je misschien al gemerkt.’ Dat had ik inderdaad. De ganse duur van ons gesprek zat hij al aan zijn glas en aan het boek te prutsen. ‘Bull wilde mij daar weg, maar ik bleef bij mijn standpunt. Toen hij mij een vervloekte hond noemde en zei dat hij niks met mij te maken wilde hebben, mikte ik de prop in zijn gezicht. Heb jij als jongen geknikkerd, kolonel?’ ‘Af en toe.’ ‘Ik was er goed in. Nog steeds. Ik raakte hem precies in het oog. Maar toen haalde hij uit met zijn hand. Hij uitte eerst zijn ongenoegen bij de gouverneur, en stoof dan weg in de richting van de trappen.’ Ik was intussen voldoende op mijn gemak om te durven vragen hoe zijn eigen gemoedstoestand op dat moment was geweest. Het antwoord op die vraag kon mij helpen om een correct oordeel over de gebeurtenissen te vormen. ‘Ik was voor de tweede keer op rij diep vernederd, uiteraard, maar merkwaardig genoeg kwam er een soort rust over mij. Alsof ik een verdovend middel had gerookt, zoals de wilden soms doen. Hoe dan ook, er ontstond wat beroering in de hall. Het was uiteindelijk Thomas Gibson die mij van een wapen voorzag. Ik kende Gibson goed uit mijn tijd in Mexico. Een prima kerel.’ Ik vond dat hij er nogal licht over ging. Een vuurwapen is geen onschuldig voorwerp, zeker niet in het bezit van een vernederd man. ‘Ik baande mij een weg door de hall en vond Nelson onderaan de trap. Blijkbaar was hij teruggekeerd van zijn kamer, waarom weet ik niet.’ ‘Was hij gewapend?’ ‘Nee. Maar ik dus wel. Het pistool van Gibson lag in mijn hand alsof het nergens anders thuishoorde. Ik had de vinger al aan de trekker. Ik weet nog dat het wapen blonk. Het was net opgepoetst. Vreemd dat je daar op zo’n moment op let.’ ‘Zeiden jullie nog iets tegen elkaar?’ ‘Nee. Hij keek me gewoon aan. Zelfs met een pistool op hem gericht slaagde hij er niet in de arrogantie uit zijn gezicht te wissen. Had hij verschrikt gekeken, zoals ieder weldenkend mens in die situatie zou doen, had ik misschien niet geschoten.’ Mijn hart ging sneller slaan. Eindelijk kwam hij ter zake. ‘Maar je deed het toch.’ ‘Ik vuurde, en hoewel hij vlakbij stond was hij niet op slag dood. De kogel moet ergens in zijn vetlagen blijven steken zijn. Hij slaagde er nog in de trap op te klauteren. Ik was te verbaasd om het karwei af te maken. Boven in de gang zeeg hij dan toch neer, maar hij leefde nog steeds, en hij bloedde als een rund. Wat dat betreft had hij zijn bijnaam niet gestolen.’ Dat hij generaal Nelson afschilderde als een stuk vee dat het verdiende geslacht te worden vervulde mij met walging. Davis moet dat gezien hebben, want zijn ogen waren op mij gericht, maar hij vervolgde zijn verhaal zonder spoor van empathie voor zijn slachtoffer of voor mij, zijn gesprekspartner. ‘Plots was het een komen en gaan van mensen. Er werden een dominee en een dokter bij gehaald. Het mocht niet baten. Minder dan een uur later was Bull dood.’ ‘Wat gebeurde er met jou?’ ‘Ik werd gearresteerd door generaal Fry, nota bene een vriend van mij. Ik nam het hem niet kwalijk. Integendeel, het deed me goed om afgezonderd te worden en mijn versie van de feiten aan een vertrouwensman mee te delen.’ ‘Waarom ben je niet gevlucht?’ ‘Is dat wat jij zou doen, kolonel? Ik heb gedaan wat ik heb gedaan, en een man moet verantwoordelijkheid opnemen voor zijn daden. Niet wegvluchten als een bange wezel.’ Het nauwelijks verdoken verwijt stoorde me mateloos. Ik liet het echter niet merken, omdat ik het vervolg van deze onverkwikkelijke historie niet wilde missen. ‘Ben je veroordeeld voor de moord?’ ‘Nooit. Nochtans waren er genoeg die mij wilden zien hangen. Helaas voor hen waren er niet voldoende officieren beschikbaar om een krijgsraad in te stellen. Er is een poging gedaan om de zaak door Washington te laten regelen, maar daar moest men er niet van weten. Er konden gewoon geen competente bevelhebbers gemist worden, ook ikzelf niet. Na een week of twee werd ik vrijgelaten. Het was een chaotische tijd. Dat is het natuurlijk nog steeds. Niemand heeft de moeite genomen om mij binnen de wettelijke termijn officieel in beschuldiging te stellen. Zoveel vrienden had Nelson dus blijkbaar ook niet.’ Op dit punt aanbeland kon ik mijn ergernis niet langer verborgen houden. Ik greep de leuning van mijn stoel vast en boog voorover. ‘Maar dat is onvoorstelbaar! Je hebt in koelen bloede een ongewapende man vermoord, en je komt ermee weg!’ ‘Hoeveel mannen heb jij in deze oorlog al gedood, kolonel?’ Ik moest het antwoord schuldig blijven. Het waren er veel, misschien té veel, en als artillerist ben je nooit rechtstreeks getuige van de verwoesting die door je kanonnen wordt aangericht. ‘Dat waren vijandelijke soldaten, dat is iets anders. Jij hebt een kameraad gedood.’ ‘Een kameraad? Laat mij niet lachen. Wie treft meer schuld, kolonel? De zuidelijken die, weliswaar door dwaasheid gedreven, hun eigen huis en haard verdedigen, of zo’n opgeblazen kikker als Nelson die er plezier in schept zijn mede-officieren te vernederen?’ ‘Gesteld dat hij inderdaad een onaangenaam mens was, dan nog heb je ons leger van een bekwaam generaal beroofd.’ ‘Of ik heb plaats gemaakt voor iemand die nog beter is, en sympathieker bovendien. Toegegeven, ik had hem liever in een eerlijk duel gedood. Maar de omstandigheden beslisten er anders over.’ ‘De omstandigheden? Jij bent degene die naar een wapen heeft gegrepen.’ ‘Omdat ik het nodig dacht te hebben om mij te verdedigen. Ik wist niet anders of Bull zou zelf een wapen gedragen hebben wanneer ik hem terugzag.’ ‘Daarin heb je je dan vergist.’ ‘Ja, maar wat maakt het uit? Hij had mijn eer bezoedeld, mijn waardigheid aangetast, en dus had ik recht op genoegdoening. Het had allemaal wat eleganter kunnen verlopen, maar ik heb geen spijt dat ik geschoten heb.’ ‘Je spreekt over recht? Het recht dat je in eigen handen hebt genomen?’ ‘En het recht waarvoor ik ter beschikking stond na het fatale schot. Ik ben niet weggelopen. Ik zou elke rechtvaardig uitgesproken straf met opgeheven hoofd aanvaard hebben.’ Mijn bloed kookte. Die duivelse man had op alles een antwoord. Elk van mijn verbale aanvallen werd met een trefzeker weerwoord gepareerd. Ik verloor elk gevoel voor decorum, vergat de hiërarchische kloof die tussen hem en mij gaapte totaal. ‘Dat is makkelijk praten, nu je weet dat je op vrije voeten bent. De waarheid is dat het recht, waarnaar je zo ijdel refereert, nooit zijn beloop heeft gehad.’ Op dat moment nam hij de bijbel van tafel en begon er schijnbaar achteloos in te bladeren. ‘Het recht der mensen misschien niet,’ zei hij. ‘ De Almachtige daarentegen zal over mij oordelen wanneer de tijd rijp is, zoals hij dat over iedereen zal doen. En wie zegt dat het niet de Heer zelf is, die het pistool in mijn hand heeft gelegd?’ ‘Pardon?’ ‘Het boek der wijsheid. De Allerhoogste zal zijn schepselen wapenen tot wraak tegen de vijanden.’ ‘Ik dacht dat onze vijanden in het zuiden leefden. Hun president draagt dezelfde naam als jij: Jefferson Davis. Hoe toepasselijk.’ ‘Toepasselijk, inderdaad. Mijn ouders hebben mij vernoemd naar Jefferson, het verlichte brein achter onze grondwet, en naar Columbus, de ontdekker van dit wonderlijke continent. Een mooiere naam voor een patriot is ondenkbaar. Me dunkt dat het eerder die afvallige in Richmond is, die zijn naam gestolen heeft. Mijn naam!’ Buiten rukte de koele avond gestaag op, maar in de tent maakte de hitte van overdag nog steeds de dienst uit. Mijn huid werd aangevallen door een leger van kleverige zweetdruppels. Generaal Davis had minder last van de temperatuur. Niet gehinderd door enig protocol had hij zijn uniformjas losgeknoopt. Bovendien genoot hij van zijn drankje, terwijl ik al urenlang geen vocht meer had binnengekregen. ‘Ik begrijp niet hoe een eerzaam man zo rustig kan blijven na het stellen van een daad zo vreselijk als het vermoorden van een mede-officier. Hoe zijn geweten hem niet bezwaart. Hoe hij de slaap kan vatten.’ ‘Dat kan hij omdat hij ook maar de rol vervult die het lot hem heeft toebedeeld. Schat je jezelf hoger in dan mij, kolonel?’ Ik schraapte mijn droge keel. ‘Ik zou in elk geval geen strijdmakker doodschieten.’ ‘Dat dacht ik voor de gebeurtenissen in Louisville ook. Toen ik nog niet op de proef was gesteld door omstandigheden waar ik geen vat op had.’ ‘Sta mij toe de zaken anders te zien. Het beeld dat ik van jou had gekregen door de verhalen die over je werden verteld, is door dit gesprek niet afgezwakt. Ik denk dat het voor ons beiden beter is als ik morgen een aanvraag tot overplaatsing indien.’ ‘Ik zal ze niet goedkeuren. Je blijft onder mijn bevel.’ ‘Waarom? Wat heb je aan een ondergeschikte die jouw deugdzaamheid in vraag stelt?’ ‘Laat ons zeggen dat ik nieuwsgierig ben. Nieuwsgierig naar wat er zal overblijven van de jonge deugdzame dwaas die je bent als we door Georgia zijn heen getrokken.’ ‘Jonge dwaas? Ik was de beste van mijn jaar op West Point!’ ‘En de beste ooit op het vlak van ballistiek, dat weet ik. Ook daarom wil ik je in mijn divisie houden. Maar je bent ook een idioot. Omdat je niet inziet voor welke gruwelijke opdracht we hier staan. Ik ken Sherman. Hij is de beste commandant die we hebben en hij zal ons naar de overwinning leiden, maar de triomf zal duur bevochten worden. Misschien overleven we dit en wordt ons achteraf een onderscheiding opgespeld. Worden we als helden onthaald en geprezen als mannen van eer. Maar onze zielen zullen voor altijd besmeurd zijn met het bloed van de onschuldigen die door onze hand zijn gedood. Mannen en ja, ook vrouwen die Bull Nelson in deugdzaamheid ver overtreffen. Dus bespaar me je gezeur over plicht en rechtschapenheid.’ Mijn ergernis sloeg om in woede. Voor wie hield deze man zich dat hij meende mij op deze manier de les te moeten lezen? Alsof ik nog een groentje was aan de academie. Ik wilde hem van antwoord dienen, maar mijn greep op de situatie verslapte. Mijn slapen bonsden, mijn keel brandde. De geur van mijn eigen zweet drong mijn neusgaten binnen. Enkel de ogen van Davis en het boek in zijn hand zag ik nog helder voor me. De rest danste om me heen. En nog was zijn vernederend betoog niet ten einde. ‘Je vindt jezelf heel wat, nietwaar kolonel? Eén en al plichtsbewustzijn, vaderlandsliefde en voornaamheid. Maar Sherman, die rosse duivel, zal ons meevoeren naar de hel. Er zullen momenten zijn dat je wenste dat die hoer van een moeder van je jou nooit ter wereld had gebracht.’ De Colt had al die tijd in mijn holster gezeten. Ik was er mij amper van bewust, tot dat moment. Ik trok het wapen zonder er bij na te denken. Tegelijk veerden we overeind. Ik weet niet meer hoe lang we daar precies stonden. Ik met de revolver op hem gericht, hij met de bijbel voor zijn hart, erop vertrouwend dat het Woord Gods zou volstaan om het fatale schot af te weren. We zijn nu vijftig jaar verder en nog steeds gaat er geen dag voorbij zonder dat ik mij de vraag stel: wat als ik de trekker had overgehaald? Wat als ik niet bevend mijn arm had laten zakken terwijl hij mij onverstoorbaar bleef aankijken? Ik weet het niet. Ik weet wel nog wat ik toen zei. ‘Doe mij toch maar die bourbon.’         Noot van de auteur: De moord van Jefferson Columbus Davis op William “Bull” Nelson is historisch. De verteller in dit verhaal en zijn dialoog met Davis zijn fictief.

Bert
0 0

Dan was het zomer

En dan vertrek je op vakantie. Pas op, het is meer dan 10 jaar geleden. De mannen waren nog klein mannen. Dan heb je eindelijk beslist welke korte en lange broek en welke schoenen je meeneemt, naast degene die je aan hebt want die moet je ook meetellen, en dan zwijg ik nog over de spullen van de mannen die mee op de achterbank moeten. Elk hun koffertje. Het ene koffertje was oranje met Winnie de Poeh op. Toch gek dat je sommige zaken niet vergeet. Dan vertrek je voor een rit van bijna 1000 kilometer. Met de wagen die toch al wat jaren had. “We wagen het er op”, zeiden we als grap, dat weet ik ook nog.   Niet lang nadat je Brussel gepasseerd bent, verdwijnt Studio Brussel van de radio. En dan moet je ook door Parijs. “Op de Périphirique”, hadden ze me gezegd, “wil het wel eens druk zijn”. Tja, het was inderdaad met geen enkele ringweg te vergelijken. Dan is die van Brussel een gewestweg. Dan ben je daar eindelijk door en dan rij je fout. Op die honderd kilometer zal het wellicht ook niet steken. We waren al blij dat Parijs achter ons lag. Later zouden we daar nog wel eens naartoe rijden. Gewoon, naar de lichtstad. Nu lachen we daar een beetje mee. “Weet je nog, toen we hier voor eerst door moesten?”   Dan kom je op de plaats van bestemming en dan verschijn je even in het leven van de mensen ter plaatse. En dan begint de dag met de vraag: “Wat zullen we straks eten?” En dan bezoek je marktjes en doe je eigenlijk niet veel en dan heb je het wel goed. Met dat boek aan het water, maar toch moet er ook wat animatie zijn voor de mannen. En dan denk je stiekem toch ook al aan die terugtocht, waar je een beetje tegenop ziet. Opnieuw 1000 kilometer. Opnieuw die Périphirique. Ondertussen kan je het al foutloos schrijven.   De tijd vliegt, zeker op vakantie, en dan ben je ondertussen opnieuw door Parijs en dan zie je “Bruxelles” terug op een bord verschijnen. Nog eens 350 kilometer en dan kan je Studio Brussel ontvangen. “Dat is toch altijd een beetje thuiskomen”, zeiden we altijd. Maar dan hoor je één van de klein mannen op de achterbank zeggen. “En wanneer gaan we nu naar de zee?” Tja, dan zou je toch. Niet?

Rudi Lavreysen
0 0

Toen ik een kind was

Toen ik een kind was, bedroog mijn moeder mijn vader met een andere vrouw. De liefde waarmee ze naar die vrouw keek, en die ik nooit in haar ogen had gezien wanneer ze naar mij of naar mijn vader keek, dàt deed het meeste pijn. Ze dacht dat ik dat niet zag. Mijn moeder hield wel van ons, maar ze had een idee over hoe haar leven eruit moest zien, en wij pasten daar niet in. Wij waren ballast, mijn vader en ik, de twee-eenheid van haar verdriet, we stonden symbool voor gemiste kansen.  Ze sleepte me mee op haar uitjes met die vrouw. Ik was te klein om alleen thuis te blijven en te groot om geen derde wiel aan de wagen te zijn. Op woensdagnamiddag zat ik op de koude, betonnen bankjes van de Meir terwijl zij samen kleedjes gingen passen. Ik had altijd twee boeken in mijn rugzak zitten, zodat ik een reserve bij had voor wanneer het ene uit zou zijn. 'Mijn leven valt best mee', dacht ik wanneer ik las over kinderen die misbruikt werden of op straat leefden en verslaafd waren aan lijm. Ik had koude billen op die bankjes. Ik leerde me daartegen wapenen. Op woensdagochtend deed ik altijd een kousenbroek aan onder mijn jeans, voor het geval zij in de auto zou zitten wanneer mijn moeder me van school kwam halen. Het hielp maar matig.   Ze giechelden als kleine meisjes. Dat hebben ze me afgenomen: giechelen heb ik nooit gedaan, als kind niet en nu niet. Dat is maar één van de vele dingen die ik hen kwalijk neem. Als ze uit de winkels op de Meir naar buiten kwam en mij zochten, zag ik de teleurstelling in hun ogen omdat ik er nog zat. Ze leken altijd te hopen dat ik - 'poef' - zou oplossen in het niets. Dat er van mij hoogstens nog een stofwolkje zou overblijven, en daarna niets meer. Dat kon ik hen niet kwalijk nemen. Niet meer bestaan was ook míjn vurigste wens. Ik wilde niet sterven, want dat leek me zo'n gedoe. Mijn ouders zouden een begrafenis moeten regelen. Mensen uitnodigen die ze niet meer wilden zien. Verdriet hebben (mijn vader) of verdriet spelen (mijn moeder). Nee, ik wilde niet sterven. Ik wilde ophouden te bestaan. Oplossen, verdwijnen, zonder een spoor achter te laten. Onzichtbaar was ik toch al.   Mijn moeder drukte me op het hart niets over haar ontmoetingen met die vrouw tegen mijn vader te zeggen. Voor ze me in dat complot betrok, vertelde ik alles aan mijn vader. Het was moeilijk om nu iets voor hem te moeten verzwijgen. Was ik medeplichtig aan mijn moeder haar overspel als ik niets zei? Maar wat zou er gebeuren als ik het wel vertelde? Dan gingen ze misschien uit elkaar en was het mijn schuld dat ons gezin kapot ging. Bovendien wist ik niet wat ze met mij zouden doen. Mijn moeder was me liever kwijt dan rijk, maar dat zou ze nooit aan hem toegeven. Als ik een week bij mijn vader en een week bij mijn moeder moest verblijven, zou ik de helft van de tijd ongeliefd en ongelukkig zijn. Dus ik besloot om nog even te zwijgen.   'Je bent zo stil tegenwoordig, meisjelief', zei mijn vader op een avond toen hij me onderstopte. Ik reageerde niet. 'Gaat het niet goed op school', vroeg hij. Ik reageerde nog steeds niet. 'Je weet dat je me alles kan vertellen, meisjelief', drukte hij me op het hart terwijl hij me op mijn voorhoofd zoende. Vlak voor hij naar buiten ging, zei ik 'Papa', maar ik bedacht me. Het was beter om niets te zeggen. Hoe stiller ik thuis werd, hoe liefdevoller mijn vader me behandelde, en hoe schuldiger ik me voelde over het bedrog waarin mijn moeder me betrokken had. Ik keerde me van hem af, snauwde hem af wanneer hij vroeg hoe het op school was geweest. Mijn hart brak wanneer ik zag hoe ik hem kwetste en hoe weinig hij ervan begreep.   Soms nam mijn moeder me mee wanneer ze iets ging drinken met die heks. Ze zochten altijd brasserieën op waar het rook naar een mengeling van oude mensen en zoet gebak. Daar waren ze zeker dat ze niemand zouden tegenkomen die ons kende. Zij keken diep in elkaars ogen over hun koppen thee heen en fezelden over waar en wanneer ze elkaar zouden terugzien. Ze hielden mij zoet met wafels met slagroom en warme chocolademelk. Ook vijftien jaar later word ik nog ongemakkelijk van de zure geur van oude mensen en de zoete geur van wafels.   Op een dag besloot ik om haar erop aan te spreken. Als ik het niet tegen mijn vader mocht zeggen, kon ik wel proberen om haar ervan te overtuigen om dat zelf te doen. Toen ik op vrijdagmiddag thuiskwam van school was ze erg vrolijk en ik trok mijn stoute schoenen aan. 'Mama', vroeg ik 'wanneer ga je het eigenlijk tegen papa vertellen, dat je verliefd bent op iemand anders?' Ze schrok, kwam naast me zitten: 'Kindje toch, waar ben jij nu mee bezig. Wat er tussen haar en mij is, dat heeft niets met jou en je papa te maken. Je moet niet bang zijn. Hier zal er niets veranderen. Voor jou blijft alles hetzelfde.' Ze leek te denken dat die woorden geruststellend waren. De rest van dat weekend was ze erg lief tegen mij en mijn vader. Ze was de vrolijkheid zelve. We gingen naar de speeltuin in het park en aten daar zelfs vol-au-vent met frietjes. Ik was hoopvol. Ik dacht dat ons gesprekje haar de ogen geopend had en dat ze besloten had om voor ons te kiezen en haar relatie te beëindigen. Maar toen werd het weer woensdag en ging haar spel door als vanouds.

Sofie Strubbe
16 1
Tip

Otto

Voor Otto Frener was het leven een kermis. In zowel de letterlijke als de symbolische betekenis van het woord en alle schakeringen daar tussenin. En er zijn drie belangrijke dingen die je over hem moet weten vooraleer we verdergaan: hij had een hekel aan onnodige dramatiek, zijn smoutebollen waren bijna even memorabel als de hittegolf van 2003 en na de dood van zijn vrouw waren er krakjes beginnen ontstaan. En Otto had humor, zelfs zakken vol ervan. Bij de geboorte van zijn zoon had hij zo lang aangedrongen dat zijn arme vrouw er akkoord mee was gegaan het kind Fred Frener te dopen. Enkele jaren daarvoor, bij de opening van zijn smoutenbollenkraam, had hij naar eigen zeggen de wonderbaarlijke ingeving gekregen het de naam “Smottobollen en meer” te geven. Otto Frener was dan wel niet te vinden voor dramatische gebeurtenissen, als het op plezier maken aankwam hadden veel mensen iets van hem te leren. Je moet ook weten dat Otto een heel wijze man was, van de soort intelligentie die bekrompen zielen niet zouden toeschrijven aan een simpele marktkramer. Otto’s kraam had een vaste plaats op het dorpsplein en gedurende het hele jaar werd het vaak bezocht door dorpelingen en passanten. Wanneer de warmere maanden aanbraken en er in naburige dorpen een kermis op poten werd gezet, ging ‘Smottobollen en meer’ naar goede gewoonte ieder jaar de andere kraampjes en tal van attracties vergezellen. Toen kleine Fred drie jaar oud was spoorde Otto hem aan om in een straal van een vijftigtal meter met een stel macarenas al kierend mensen aan te klampen en reclame te maken voor zijn goede oude heer die even verderop boven de frituurketels stond te zwoegen. “Ach Anja,” zei hij dan wanneer zijn vrouw protesteerde, “die jongen groeit zo snel dat het ons ontgaat.” En enkele woorden zoals deze waren dan genoeg om zijn lieve Anja gunstig te stemmen.   Het groeien ging zo snel dat het verouderen aan zowel Otto’s als Anja’s aandacht was voorbijgegaan. Voordat ze het goed en wel beseften was de kleine Fred een stevige jongeman van twintig geworden en waren hun eigen lichamen begonnen aan een trieste aftakeling. Want dat was het enige woord dat Otto eraan gaf: triest. Zijn wangen waren doorheen de jaren ingevallen, er lagen donkere kringen onder zijn ogen en zijn dunne haar was geleidelijk begonnen aan de vergrijzing. Anja had het moeilijker met de hele zaak. Het vet aan haar buik begon stilaan meer en meer over haar broeksrand te hangen en fijne rimpeltjes sierden haar grijze ogen. ‘Wat heb ik nu eigenlijk aan mijn jonge jaren gehad?’, vroeg ze Otto een keer toen de twee zich aan het klaar maken waren om naar het trouwfeest van een achternichtje van Anja te gaan. Ze draaide enkele keren rond haar as voor de spiegel en probeerde het riempje rond haar jurk nog een gaatje strakker te steken. ‘Waarom heb jij mij nooit ten huwelijk gevraagd? Ik heb vroeger nooit de kans gekregen om met mijn strakke troeven te pochen in een trouwjurk, boerke!’ Otto had met zijn ogen gedraaid en zijn das wat losser getrokken. ‘Omdat ik geloofde dat er nog mensen zijn die uit welwillendheid bij elkaar blijven.’ En met die woorden in zijn achterhoofd waren ze ten slotte vertrokken. En toen had Otto nog maar eens een keer tegen zichzelf gezegd dat hij een hekel had aan discussies zoals deze. (het was allemaal minder serieus dan hoe het hier op papier klinkt) Een jaar later waren ze vertrokken naar het huwelijk van Fred. Anja’s buik was nog meer gaan uitpuilen, Otto was haar beginnen te verliezen, en hun kibbelen was blijven verdergaan zoals het pruttelen van het frituurvet in zijn kraam: steeds luider, maar makkelijker te negeren met het verstrijken van de jaren. En hoewel ze hun goede en slechte tijden kenden, Otto was altijd een beetje trots geweest op zijn keuze om niet te trouwen. Want wit was toch nooit Anja’s kleur geweest.     Na zijn middelbare school afgemaakt te hebben was Fred vrijwel direct begonnen met fulltime in het kraam te werken. Het had niet minder dan logisch geleken, zoals het had moeten zijn. Otto genoot altijd van het reizen en zeilen in zijn kraam, maar pas wanneer ze naar een kermis in de buurt trokken had hij de tijd van zijn leven. Hoe ouder Otto en Anja werden, hoe meer Fred en zijn vrouwtje Sarah het werk op zich namen. ‘Waar is die oude rakker?’ vroeg men dan bij het bestellen van een portie smoutebollen of Brusselse wafel. Meestal haalde die twee dan hun schouders op. ‘Hij vindt het leuk om alle attracties uit te proberen’, zeiden ze dan uiteindelijk. En natuurlijk, na verschillende ritjes in de wildste attracties achter de rug te hebben kwam Otto dan altijd weer aangesloft bij zijn kraam. ‘Fred, geef je vader eens een keer een portie van 12, de sfeer zit goed vanavond.’ En zoals een zoon dan gehoord was om te doen, luisterde ook Fred naar zijn oude vader, terwijl hij zich steeds weer afvroeg waarom Otto dikwijls met een paar macarenas in zijn ene en zijn smoutebollen in de andere hand op wandel ging. Die man zat vol mysteries en grappen, en Fred had geen idee tot welke categorie dit rare voorval toebehoorde. Anja stierf in januari 2006. Het plein met de vaste plaats van “Smottobollen en meer” transformeerde in een zee van bloemen. Otto besloot om zich een paar dagen in stilte terug te trekken achter zijn voorgevel, maar na een kleine week stond hij erop zijn werkschort weer aan te trekken en smoutebollen te frituren zoals hij nog nooit eerder had gedaan. Telkens wanneer Freds blik de zijne kruiste keek een oude man met een aantal krakjes terug. ‘Kijk niet naar mij alsof ik elk ogenblik neer kan vallen,’ zei hij op een dag tegen hem. En met die woorden strooide hij een hoeveelheid bloemsuiker op een bestelling die het dochtertje van de vrouw aan de andere kant van de toonbank deed kirren van plezier. Voor Otto Frener was het geen optie zich gewonnen te geven aan de tol van zijn drukke jaren, hij had nog zoveel dingen te beleven.   ‘Er valt nog zoveel te beleven, Fred.’ Wanneer hij het fotoalbum neerlegt en zich omdraait, staat Otto in de deuropening. Er blinken pretlichtjes in zijn ogen en zijn zoon kan zien dat zijn gedachten elders zijn. Wanneer Fred de auto aan het plein parkeert begint de middagzon net door de wolken heen te breken. Otto haalt zijn sleutelbos tevoorschijn en begint de sloten van het kraam te openen. ‘De sfeer gaat goed zitten vanavond, Fred,’ zegt hij opgewekt. ‘Waarover had je het daarnet?’ vraagt die nieuwsgierig. Otto kijkt hem even aan alsof hij hem net heeft gevraagd hoeveel één plus één is. ‘Wat ik zei, jongen! Er valt nog zoveel te beleven, en mijn zoon zit zijn tijd te verdoen met oude fotoalbums door te bladeren en herinneringen op te halen van lang vervlogen tijden. Leef in het nu, zoon, da’s wat ik je zeg.’ Na die woorden bond Otto al fluitend zijn schort om en liep het kleine trapje af om het bord recht te zetten, terwijl Fred zich afvroeg of zijn vader briljant of seniel verward was. Hij gokte op de middenweg. Tegen de avond was het plein gevuld met allerhande kramen van de jaarlijkse kermis in Otto’s dorp. Vrijwel alle marktkramers begaven zich na aankomst naar “Smottobollen en meer” om hun oude vriend te begroeten en iets lekker mee te pikken na hun vaak lange reis. ‘Ottoman!’, schreeuwde een gezette man met een walrussnor en Nederlandse toonval enthousiast vanaf 30 meter afstand. ‘Hoe gaat het met mijn favoriete ouwe oliebol?’, vroeg hij toen hij Otto in een stevige omhelzing nam. ‘Ik kan wel een stevige portie van je bollen gebruiken man, dat verkeer was niet te doen vandaag!’ Otto klopte hem amicaal op de rug en begon enthousiast te vertellen. Na nog enkele nieuwsuitwisselingen nam de man afscheid en liet Otto beloven dat ze straks samen een glas zouden drinken. Otto ging samen met Fred weer aan de slag en mompelde nog wat gelukzalig na over zijn weerzien met een oude vriend. ‘Zorg dat hij je niet onder tafel drinkt straks,’ grinnikte Fred. Otto lachte en gooide een pannenkoek de lucht in. “Zeg maar tegen je moeder dat ik laat thuiskom vanavond.”   Als alles goed ging was er lawaai. Gelach en getier, met een glimlach en geamuseerd handgebaar. Als het goed ging waren ze met drie als een geoliede machine. Er was een logica en herhaald patroon terug te vinden in hun handelingen. Otto nam vanzelfsprekend de charismatische taak op zich. ‘Ze komen niet alleen voor de calorieën, benjamins,’ zei hij op een avond tegen zijn zoon en schoondochter toen het laatste groepje klanten was weggeslenterd. ‘Er is meer nodig dan suiker om mensen zoet te houden.’ En met die uitspraak reikte hij hen beiden een gekarameliseerde appel aan die hij bij het vallen van de avond stilletjes opzij had gelegd. Bij kermissen was het altijd goed, was er altijd lawaai en meer terug te vinden. In de dagelijkse sleur slopen er met het verstrijken van de jaren meer en meer slechte dagen. Op een zomerdag, enkele jaren na Anja’s dood, begonnen Otto’s handen te trillen. ‘Dat is de elektriciteit die hier in de lucht hangt’, grapte hij dan als er vrouwelijk schoon aan zijn kraam stond. ‘Het kan geen kwaad om wat af te bouwen, vader’, haalde Fred op een zondagmorgen voorzichtig aan. Otto en hij maakten naar goede gewoonte een wandeling naar de bakker voor keizerpistolets. ‘Doe het een beetje rustiger aan, zoek misschien een hobby. Ik heb gehoord dat ze in het café op de hoek nog iemand zoeken voor te kaarten.’ Otto wimpelde zijn voorstel met een groot handgebaar weg. ‘Doe niet zo dwaas Fred Frener, mijn kraam is de beste hobby die ik kan hebben.’ Om zijn woorden kracht bij te zetten versnelde hij zijn pas en ging met zijn handen in zijn zakken voor zijn zoon uit lopen. Na een minuutje draaide hij zich om en liep achterwaarts verder. ‘Ik zal je nog meer zeggen: mijn zoon is een hannes die denkt dat ik mijn vervaldatum nader en schrik heeft dat ik binnenkort met mijn verwarde hoofd in een driftige bui op mijn toonbank ga staan en in een pruttelende frituurpan urineer. Wel, vandaag trilt alles.’ En na die uitspatting, die voor Otto Freners karakter bijzonder ongewoon was, liep hij het eerstvolgende zebrapad over en ging een supermarkt binnen. Want uiteindelijk was een doos ontbijtgranen even goed voor hem.   Er zijn altijd zaken die het verdienen om onthouden te worden maar toch in de vergetelheid terecht komen. Bijvoorbeeld de manier waarop Anja haar lippen stiftte en hoe ze zich na een lange dag gelukzalig in de sofa uitrekte. Of de euforie van een kleine Fred wanneer de zomervakantie begon, zonnestralen leken nog nooit zo warm. En er begonnen dagen voor te vallen waarop Otto in een te lage versnelling leek vast te zitten. Dan leek de damp in het kraam nog nooit zo heet en het kabaal nog nooit zo luid. Bij de plaatselijke kermis in de zomer van 2011 was er een dieptepunt en het begon allemaal met die verdomde appelbeignets. Een vrouw van middelbare leeftijd, het type waarvan men na één blik kan afleiden dat ze aan bloemschikken doet in haar vrije tijd en graag tripjes maakt naar plaatsen als Zurich, had een portie churros en enkele gekarameliseerde appels bestelt. Nu moet je weten dat de familie Frener in de loop der jaren een duidelijke taakverdeling had ontwikkeld. Hoe ouder Otto werd, hoe vaker hij Fred de opdracht gaf vooraan te staan en hem om de zoveel tijd enkele bestellingen toe te roepen. Het was geen poging om zichzelf te ontlasten van het harde werk, het was simpelweg Otto die na het lange zeuren van zijn oude lichaam inzag dat hij niet langer het meeste werk op zichzelf kon nemen. En natuurlijk waren er mensen die zich dan afvroegen waar die fervente verkoper van lekkernijen naartoe was gegaan, en met een simpel gebaar kwam hij dan vanachter het achterste keukenmateriaal vandaan. Op de dag dat de dame in kwestie bij ‘Smottobollen en meer’ stond, was het ook haar bestelling die Fred zijn vader toeriep. En met zijn arme verwarde hoofd had Otto per ongeluk een portie appelbeignets klaargemaakt. Zoals elke bestelling die hij op zich nam gaf hij ook deze zelf af aan de klant, wat hem die dag een verontwaardigde blik opleverde. ‘Ik heb zoveel over deze tent gehoord,’ had de bloemenschikster met een opgeheven neus gezegd, ‘en dan blijkt er hier zo weinig verschil tussen appels met karamel en appelbeignets te bestaan? Misschien had ik in dat geval beter een stroopwafel kunnen bestellen, dan waren die appels misschien toch in orde gekomen.’ Na die kleine uitval had ze de zak appelbeignets uit Otto’s trillende handen gegrist en hem ontzet achtergelaten, terwijl de jingles van de nabije attracties hem luider en luider in de oren klonken en er niets anders dan schaamte door hem heen ging. Later die avond, op een moment dat het rustig was en de gewoonlijke drukte al even voorbij was, mompelde hij tegen Fred dat hij een luchtje ging scheppen en liep het kraam uit. De avondlucht leek zuiverder en koeler dan anders, ook al hingen er verscheidende kermisgeuren in de lucht. Hij had geen bestemming, maar besloot om niet terug te gaan vooraleer hij zich beter voelde. Hij dacht aan Anja en al die keren dat haar lach aan zijn zijde had geklonken. Alles was heel ver weg, zelfs de schort die hij nog steeds aanhad was niet van hem. En dan zag hij plots de vrouw van de appelbeignets, slenterend aan de arm van haar man. Hoewel ze nog relatief ver weg was zag Otto restjes bloemsuiker aan haar mondhoeken hangen. ‘Ik heb een kraam, geen tent,’ fluisterde hij tegen zichzelf. En op dat moment wist hij heel zeker dat hij dat moment nooit mocht vergeten.   Ik vraag mij af waar het ophoudt, denkt Otto wanneer hij de zoveelste donkere hoek omslaat. Pas toch op ouwe vent, heb je dat geraamte niet zien staan? Otto grijpt naar zijn borstkas en lacht. ‘Je had me er bijna bijgelapt, knul!’, roept hij over zijn schouder. Ergens ver achter hem breken opgewonden kindergilletjes door. Vanaf het plafond strijken metalen schakelkettingen over zijn kalende kruin en in de wanden licht regelmatig schemerige rode neonverlichting op. Gewillig laat de oude Otto zich op zijn handen en knieën zakken. Na een paar meter buigt de grond stijl af naar beneden. ‘Ik verwacht een prijs straks,’ mompelt hij voor zich uit, vooraleer hij op zijn zij naar beneden rolt. Na nog een kleine vijf minuten het donkere parcours gevolgd te hebben en een schouderklopje te hebben uitgedeeld aan een jongedame die zich voordeed als Bloody Mary, staat Otto weer buiten in de drukte. Een groeiende rij wachtenden kijkt hem aan. Hij maakt een buiging en loopt om hen heen naar het kleine loket toe. ‘Ik hoop dat er volgend jaar weer een paar zombies zijn. Die rakkers zijn pas eng,’ fluistert hij het tweetal achter de kassa met een knipoog toe. Als hij zijn weg vervolgt maakt Otto een zwierige pirouette. Het spookhuis is een favoriet van hem.   Het leven is zoeken en opnieuw kwijtraken. Ik ben altijd aan het broeden op iets. Een gezicht dat mij bekend voorkomt; iets dat ik twee minuten geleden wou zeggen en me nu ontglipt is; bepaalde puinhopen die ik maar niet uitgeklaard krijg; het vinden van een iets dat wacht. Er zijn momenten van sereniteit en er zijn dagen van paniek. En ik wil praten over de gaten in mijn leven en het zoemen in mijn hoofd. Ze willen mij doen bedaren en begraven, suiker was nog nooit zo nutteloos. Ik loop rond en rond en zonnestralen zijn zo heet dat alles koud is. En dan uiteindelijk gaat iedereen te snel voor een oude marktkramer die onzin uitkraamt en begint vast te roesten in een iets dat al lang vervlogen is. Maar er is een schoonheid die ik niet kan thuisbrengen en mij daaraan vasthouden is het enige dat mij nog zekerheid kan brengen. Hoeveel dagen zijn er nodig om weg te schemeren? Zelfs een spookhuis voelt als ongrijpbare rook. Gelukkig zullen er altijd jingles zijn om op te dansen.   Otto voelt een hoestbui opkomen en laat het gaan. Hij moet een paar keer in het gras spugen om er helemaal vanaf te geraken. Het is een warme dag en hij zoekt met zijn ogen steeds weer het weerkaatste zonlicht op het wateroppervlak van het meer op. ‘Het is goed zo,’ mompelt hij. Anja maakt zich los van haar eigen gedachten en kijkt hem van opzij aan. ‘Wat? Wat is goed?’ Otto wacht even met antwoorden en raakt vluchtig haar hand aan. ‘Het nu. En alles wat nog komen zal.’ Hij gooit de laatste stukjes brood naar de kwetterende eendjes en zet zich neer in het gras. ‘Soms doe jij toch zo’n zotte uitspraken.’ Anja komt naast hem zitten en probeert een moedige eend wat dichterbij te doen komen. Otto bekijkt de lucht, die blauw en eindeloos is, en kan een glimlach niet onderdrukken. Zot is hij altijd al een beetje geweest.   Als er een getolereerde manier zou zijn om het einde van verhalen te verklappen, zou dit het moment zijn waarop een lang verwachte aap uit de lapjesmouw komt. Want er zijn veel anekdotes van Otto die de moeite waard zijn om te vertellen en minstens evenveel woorden die het verdienen om te worden geciteerd, maar niemand is onvervangbaar. En natuurlijk sterft onze lieve vriend Otto ergens tussen deze regels. Pif poef paf, deze kous is allang af. Voor Otto lag er schoonheid in zijn kluwen van vervlogen tijden en gingen liefde en zotheid hand in hand. Voor sommige mensen is het leven een jacht en er zijn ongetwijfeld schatten die de moeite waard zijn, terwijl anderen rondslenteren op een kermis van kleurpaletten die uiteindelijk durven vervagen. En oud worden leek nog nooit zo moeilijk en makkelijk nu Otto zijn schort aan één of ander haakje heeft weggehangen. Want er is niets meer zinvol dan te leven met teveel zaken om allemaal in handen te houden. Bestaan is niet loslaten en leven is vasthouden, en met die geruststellende gedachte heeft Otto Frener uiteindelijk alles laten gaan.              

Cara Jacobs
18 2

En toen kwam jij Jennifer Jennings

Weet je het nog Ramsie? .. Ramsie? Allé Ramsie geeft nu toch eens antwoord?!    U zult zich waarschijnlijk afvragen waar ik het in Godsnaam over heb... Ramsie is de 1nige echte vriendennaam die alleen ik mag gebruiken aan Ramses Shaffy...   Laat mij nu vooral doen en laten we onthouden dat deze multiculturele zanger nog steeds leeft... Dat kan namelijk ook niet anders want ik ben met hem nog op stap geweest, een gezellig uitstapje naar de zwarte markt in Tessenderlo.   Ik weet het alleszins nog goed, het was een koude miezerige zondagmiddag, Ramsie daarentegen zal het wss niet meer weten en daar zijn vrij simpele oorzaken voor. Ramsie lijdt en is tegelijk leider bij uitstek van het syndroom van Korsakov, hij kan het niet laten om eens stevig te bingedrinken... En wie ben ik als goede vriend om hem dat te ontzeggen... Ok ja, Ramsie is totaal geen leuke zatte mens zoals ik.. kan ook moeilijk anders, als Ramsie weer eens lekker lam in zijn rolstoel ligt te verkleuren en zijn neus er weer maar eens dreigt af te vallen moet ik mijn seniele vriend er van weerhouden om zichzelf te pijpen... Gênant? Zou je denken... maar Korsakov heeft ook zo zijn voordelen...    Soit, de zwarte markt... het hoogtepunt van bal marginal in Vlaanderen. Op deze plaats doen de echte carapils Vlamingen zichzelf alle eer aan, genieten was het voor mij.. Enkel mijn vriend Ramsie verder duwen in de geleende rolstoel van de CM werd een domper op de feestvreugde... Maar zo gaat het nu eenmaal in het leven... Ik keek rondom mij en er waren nog mensen in een rolstoel.. Obese lelijke moeders die zich op hun best hadden gekleed om hun zondag optimaal tot een hoogtepunt te brengen... De kansarme dochter genaamd Wanda had natuurlijk de ongewilde taak om haar moeder verder te duwen terwijl papa Maurice genoot van een hamburger en zoonlief Kiano koortsachtig op zoek was naar een nieuwe bibigun...   Verschillende levens en verhalen kruisen zich elkaar die dag.. En zo ook die van Hamid, deze verkoper van iPhone hoesjes van onder andere Enrique Iglesias en Wendy Van Wanten sprak mij en Ramsie aan, wel eens waar zonder te weten, allé dat ik eigenlijk geen reet intresse toonde... Ik probeer ten volle te genieten van het tafereel Tessenderlo op zich, dus waarom ook niet..   Al snel verandert de toon van het 1000ste mislukte verkoopspraatje van Hamid wnr Wanda en haar "stront wie heeft mij gescheten" marginaal gezinnetje de revue passeert op zoek naar een bibbigun voor zoonlief Kiano... Naast het standje van Hamid bevindt zich namelijk een kraampje met nog meer rommel waar zelfs Hamid alleen maar van kan dromen.. Er zijn samuraizwaarden voor in de living of in de eetkamer van de caravan op te hangen, er zijn beeldjes van Hentai wijven met zwaarden, er is een bananenhangmat verkrijgbaar, spelletjes voor de gameboy, houten bordjes met de meest originele quotes zoals "Thuis... waar liefde woont, herinneringen ontstaan en vrienden altijd welkom zijn" , tandpasta van Colgate uit Turkije voor maar €1,... En ja idd ook bibiguns   Nu vader Maurice, die nog steeds beweert 1 van de kopstukken te zijn geweest van het VMO, kan het natuurlijk niet laten om eens vies te zien naar Hamid en tegelijk voor hem het meest toepasselijke te roepen... "Ey vullen bruine,  zoude is ni beter naar uw eigen land gaan met uw kuthoesjes van Enrique Iglesias en Wendy Van Wanten!"  Hamid zijn argument dat hij wel degelijk is geboren in België haalt niets uit.. Kiano heeft vrijwel meteen zijn bibigun gevonden en het gezin begeeft zich verder naar de eetkraampjes om zich te voldoen aan een heerlijke kebap voor ze richting camping Eekhoornhof vertrekken...   Nu sta ik daar, met een iets wat verbijsterende Hamid, Ramsie die eigenlijk al in het slaap was gevallen onderweg naar hier, en nogmaals ikzelf die stiekem meer aandacht had voor de ontblote torso van Enrique op de hoesjes.... Een beetje raar allemaal, maar niets is abnormaal voor de beruchte zwarte markt.. Ik zou mezelf niet zijn mocht ik geen intresse hebben in het verhaal van Hamid zoals dat van Maurice ..   Wat volgt is een wel zeer kort gesprek waarin ik al snel spijt kreeg dat ik achter het "waarom" vroeg van Hamid de lelijken bruine zijn bestaan... Want verdomme het is toch echt wel een lelijke bruine, met zijn froefelig kort krullend haar, die sandalen, zijn gele tanden, stinkende adem van noten en olijven op een bedje van pijptabak...   Soit, Hamid zijn vader Mourad is in de jaren '60 naar België gekomen om te werken in de mijnen van Genk.. Wat een mooi verhaal kon worden werd het dus niet... Gered werd ik door mijn trouwe 2wieler Ramsie, hij had zoals dat dan gaat zijn broek vol gescheten... Dank u Ramsie!    Eenmaal aangekomen bij het toilet ververste ik het maandverband van Ramsie en deed hem een reservekousenbroekje aan die ik steeds bij heb als er een ongelukje zoals vandaag zich mocht plaatsvinden. Ik had ook nog even de tijd om het hoesje van Enrique te bewonderen dat ik had gepikt van Hamid toen Maurice hem de les aan het spellen was...    We zetten onze tocht verder, ik ben ondertussen te weten gekomen dat  Louis Neefs zal optreden om 19h op de Main Stage van de zwarte markt! Super! Dat zorgt toch voor een leuke intermezzo, dat het voorprogramma verzorgd wordt door zijn lullig gepest kutkind van een zoon Gunther Neefs zal geen roet in het eten gooien...   Ik begeef me alvast naar de toog om mij en Ramsie te voorzien van het nodige gerstenat om het vocaal gezever en gezeik te kunnen doorstaan... Een kleine 24pinten later is het dan zover... Ramsie probeert zichzelf te pijpen en Louis Neefs begint aan zijn show! Wat volgt is een compilatie van Louis zijn bekendste liedjes...  Mijn vriend Benjamin, Margrietje, Ik heb zorgen, Aan het strand van Oostende, Martine, Laat ons een bloem,... De zwarte markt gaat uit zijn dak! En net als ik dacht dat het niet mooier kon zijn sluit Louis Neefs zijn memorabele best hits compilatie af met Jennifer Jennings... mijn lievelingsliedje...   Het einde nadert van een prachtig dagje Tessenderlo, ondertussen ben ik al goed beschonken en kan het mij alsmaar minder en minder schelen hoe Ramsie zich gedraagt in de rolstoel... Het wordt tijd om maar eens naar huis te gaan.   Ik moet toegeven dat het een geweldig plan was, idd was.. Geen rekeninghoudend met alcoholcontroles in België rijden we los zo een controle in... Miljaar! Wat nu?! Ik twijfel niet en neem absoluut geen verantwoordelijkheid voor mijn daden door Ramsie aan te duiden als chauffeur... maar het mocht niet zijn...   Terwijl ik naar de combi begeleid wordt maak ik er de agenten op attent dat Ramsie nog eens naar het toilet zou moeten, mijn woorden zijn nog niet koud of het onheil is geschied... Ramsie plast zen kousenbroekje vol...   Alles is ondertussen wat bekoeld.. niet alleen de warme pisbroek van Ramsie maar ook onze vriendschap...   Hoe zou het eigenlijk nog zijn met Ramsie?... Ramsie?.. Ramsie?!!    

Bart Van de Peer
72 0

Dansen

Jarig zijn in de zomer. Op zich verschilt het niet veel van een verjaardag in de winter. Alleen ga je dan minder snel buiten zitten om te feesten. Op een vroege zomeravond heeft tante Frieda ons uitgenodigd voor haar verjaardagsfeest. Ze wordt 69 jaar. Vol ongeduld zit ze in haar tuin te wachten tot we opduiken. Ik heb mijn mopje thuis al voorbereid: “Dag Frieda, ge zit al op hete kolen zie ik.” We wisten immers dat ze voor een barbecue gezorgd had. Ondanks de getelefoneerde grap wordt er toch mee gelachen. Ze gaan van heel jong naar redelijk tot echt oud, de mensen rond de tafel. De kleinkinderen spelen het spek en de satés vliegensvlug naar binnen en wapenen zich meteen met een aantal waterpistolen. De oudere generatie moet er aan geloven. De barbecue wordt bijna geblust. Na enkele terechtwijzingen verhuizen de kinderen met hun wapens voldoende ver van de feesttafel.   Al snel komt die ene verjaardagszin op tafel liggen. “Och, een jaar is niks”, zegt de jarige. Er bestaat geen verjaardagsfeest waarbij die vijf woorden niet uitgesproken worden. Het hoort erbij zoals de cadeautjes en de barbecue in de zomer. Meestel gevolgd door “ja, zeg dat wel, het vliegt voorbij”. Deze keer volgt er een andere zin op. “Nee, twintig jaar is niks”. Het is nonkel Roger die het zegt. “Ik herinner me nog, toen wij klein waren”, gaat hij verder, “dat mensen van 80 jaar stokoud waren. Wij vonden die alleszins stokoud. Dat waren echt heel oude mensen. Nu ben ik zelf bijna zo oud. Het is niet te geloven”. Er is iets van natuurlijk. Je ziet jezelf nooit zo oud als je bent. In je hoofd zit nog die dertigjarige, die volop kan dansen. Zo is ook het bij nonkel Roger. Op zijn 75e heeft hij een hartaanval gehad. Hij is er goed doorgekomen, maar hij loopt er ontzettend verkrampt bij. Alsof hij tijdens die hartaanval alles wou vasthouden zoals het was. Niets willen loslaten. Zoals dat dansen, zijn passie bij uitstek. Ik heb hem altijd gezien met nette witte schoenen. Meteen klaar om een dansje te placeren. “Nee, dat dansen gaat nu niet meer”, zegt hij. “Ik ga nu wel elke week petanquen. Dat lukt nog. Daar laat ik de ballen maar wat dansen.” Het is wellicht de mooiste zin van het verjaardagsfeest. Maar dat zeg ik hem niet. Hij weet het trouwens zelf. Zijn verkrampte lach bewijst het.

Rudi Lavreysen
0 0

WANNEER GAAN 'DE GELOVEN' ER EINDELIJK AAN GELOVEN?

Elke week lezen wij in de kranten of horen wij op het journaal wel items waar  spontaan onze broek van afzakt. Als ouders, voor het beginnen van het is eender wettelijke Belgische vakantie, hun schoolgaande kinderen enkele dagen vroeger thuishouden, omdat dan de vliegtuigreizen nog betaalbaar zijn en omdat het dan een goedkoper vakantiebudget betekent, juist dan wil de Minister van Onderwijs dit absenteïsme bestraffen. Als het Islamitische Offerfeest juist voor de eerste wettelijke schooldag in september valt, dan gaan sommige scholen de aanvang van het schooljaar enkele dagen later laten starten!! Begrijpen wie begrijpen kan. Duidelijk twee maten en twee gewichten! Als er in Londen een volledige woontoren afbrandt, is er in einde en verre, zelfs geen eerste minister te bespeuren om met de slachtoffers te praten. Als er een Brit aan een moskee een aantal islamieten omver tracht te kegelen, dan staat daar ’s anderdaags kroonprins Charles op de drempel om met de plaatselijke imam te overleggen. Dit zijn zo van die ‘desintegratiepamperregeltjes’ die de autochtone Europeanen in de gordijnen jagen.   Deze week blies Islamitische Staat hun eigen werelderfgoed, hun toren van Pisa, de scheve moskee van Mosoel op. Het was duidelijk een explosie die van onderaan kwam en geen bombardement, waarvan ze beweren dat de US of de coalitie ze uitgevoerd zouden hebben. Is dit misschien een voorbode van een aantal in de toekomst, IS aanslagen op Roomse kerken? Ach IS strijdertjes, maak geen onschuldige slachtoffers! Ergens in Midden Europa ligt het rijkste ministaatje ter wereld. Daar zit zo’n Rooms Christelijke kliek in een basiliek, volgens de islam ‘ongelovige’ pedofielen, homofielen en seksloze mannen bij mekaar… Oei, oei, Ik werd duidelijk slecht begrepen, want ik las juist deze ochtend in de krant dat een groep terreurbomgordeldragertjes de Grote Moskee in Mekka wilden opblazen. Jezus..ik bedoelde bij MEKAAR en niet MEKKA!Vindt jullie grote baas het nog steeds oké, dat jullie elkaar nu beginnen uit te moorden? Nergens horen wij of ze zelf nog in de moskee van Mosoel aanwezig waren. Het gaat daarboven in de Allah- hemel uitzonderlijk druk worden. Ik kan best begrijpen, dat de 72 maagden, bij het horen dat er weer zo’n 150 à 200 uit elkaar gereten martelaren, naar boven komen zweven om hun orgasmen op te eisen, acute of chronische hoofdpijn of zelfs migraine gaan voorwenden. Of spreekt men al van maagden als het om acht- en negenjarige kinderen gaat?  Zat daar een paar eeuwen geleden toch niet zo’n pedofiele moslim, met een negenjarig kindbruidje in de woestijn de ware islam te prediken? Moesten daarom de vrouwen volledig gesluierd rondlopen omdat hij het aanzicht van een echte vrouw niet kon verdragen?   Wanneer gaan ‘de geloven’ er nu eindelijk eens aan geloven?   Nog nooit werden er zoveel oorlogen gevoerd, waren er nooit meer religieuze vluchtelingen en werden er mensen vermoord, als in de naam van één of ander geloof! Vanaf het moment dat de mensen op aarde kwamen en ze hun één hersencel probeerden te gebruiken, moesten zij in iets bovennatuurlijks kunnen geloven. Zij konden zich niet inbeelden, dat er niets meer na dit leven kwam. Dat zij gelijk waren aan de olifanten, tijgers, koeien, varkens, vogels, muggen en vliegen. Dat, gedaan ook daadwerkelijk gedaan was. Dus als er ergens een schizofrene stemmen horende jandoedel, in een barre zandvlakte wat stond te oreren, zagen ze er onmiddellijk het teken van de hemelgoden in. Al diegenen die daar macht en geld inzagen, applaudisseerden op de achtergrond mee en zochten stante pede naar een welwillende uitgever om een paar  horrorsprookjesboeken uit te geven, die als leidraad door het godvrezend volkje  moesten gelezen worden.  Wie er nadien op het idee gekomen was, dat Roomse Katholieke mannen niet meer mochten neuken, is een raadsel. Welke gezonde man doet vrijwillig afstand van het plezier dat God aan hen geschonken heeft..’gaat en vermenigvuldig U’… Als dan zo’n religieuze kerel, zonder ooit gepijpt te zijn geworden, na jaren van devote onthouding, uiteindelijk de pijp uitgaat met zijn eerste en waarschijnlijk ook zijn laatste orgasme, denk hij dan niet; “Hoc notum nisi me!”  Had ik dat maar geweten! De Joodse, moslim, gereformeerde en evangelische antiseks verenigingsregeltjes, die zeggen dat er voor het huwelijk niet aan elkaar gefrunnikt mag worden, zijn toch werkelijk om te lachen. Eens deze godsvruchtige jongeren het boterbriefje kunnen klasseren, gaan ze als konijnen te keer en proberen op zo’n kort mogelijke tijd zoveel mogelijk toekomstige geïndoctrineerde kindjes op de wereld te zetten, die er dan weer voor moeten zorgen dat hun godvrezende clubregeltjes nog eeuwen blijven bestaan. Hoeveel pretentie moeten deze religieuzen hebben om te beweren dat alleen hun godsdienst de enige echte religie is en hun god de enige ware. Hoeveel arrogantie om te pretenderen dat atheïsten niet kunnen weten dat er geen God en geen hemel is en dat zij dit dan maar eens zouden moeten  bewijzen...Imaging there is no heaven, above us only sky! De ongelovigen moeten het grote niets bewijzen?? Heeft          Einstein soms zo’n een natuurwet uitgevonden? Dit bewijs vragen de vrome simpele van geest, die overtuigd zijn, dat er in de Allah- hemel, telkens een verzameling van 72 nieuwe maagden klaarstaat die hun uiteengereten, gebombardeerde en afgestorven ledematen alsnog moeten proberen te bevredigen. Door joden, die hun volledige leven in functie stellen van het hun beloofde hiernamaals. Door kerkse mensen die nog steeds geloven dat er eeuwen geleden een loebas opstond die water in wijn kon veranderen, die met een simpele handoplegging mensen kon genezen, over water kon lopen, zijn grafsteen kon opzij duwen en vleugelloos ten hemel ging…Ja inderdaad ook de atheïst kan ergens in ‘geloven’; in de natuurwetenschappelijke verklaring en bewezen evolutietheorie. En spijtig genoeg lijkt, volgens ons, de evolutie van de mens stilaan de verkeerde kant op te gaan..terug naar af.   Maar gisteren gebeurde er iets verbluffend, manlief riep God aan! Ik dacht eventjes dat de hemel zou invallen. Wij hadden ons huurautootje ergens geparkeerd en waren met stoeltjes, parasol, pak en zak de lavaheuvel naar het strand afgedaald. We hadden net onze strandstoeltjes opengeklapt, toen manlief zijn short wou uitdoen en aan mij vroeg op ik de autosleutel had..Niet dus..en toen gebeurde het! Manlief riep, God, God, godmiljaarde, God, godverdomme, godjummenas er is een gat in de zak van mijn short. Zonder iets tegen mij te zeggen, keerde manlief terug op zijn passen, klom, terwijl het 35 graden in de schaduw was en met anderhalve revalidatielong terug de helling op. Ik berustte al een beetje in het lot, want door de jaren heen waren er al diverse, petten, truien, mobieltjes, sleutels en autosleutels ergens ten velde verdwenen, maar soms ook wel al eens teruggevonden. Na een tiental minuten stond manlief, als Mozes, terug boven op de berg en wuifde met in de ene hand de autosleutel en aan de andere hand een opwaartse duim..Als je maar hard genoeg roept, helpt God misschien soms wel een beetje, of niet?  

Sim
0 0

PANIEK IN MANDAATJESGRAAIERSLAND

Er gaat een tsunami over het Waalse PS landschap. De kranten en de journaals staan er bol van. Twee ordinaire rode poenpakkers graaiden elke maand in de financiële pot van Samusocial, een vzw waarvoor vrijwilligers gratis werken en geld bij elkaar bedelden om de allerarmsten der armen, de daklozen, te helpen. Deze twee Brusselse sjoemelaars fantaseerden vergaderingen en bijeenkomsten bij elkaar, die nooit plaatsvonden, waar ze nooit ook maar één minuut aanwezig waren en lieten zich hiervoor rijkelijk betalen. Hoe laag kan je vallen om jezelf schaamteloos te laten vergoeden juist op de kap van een zulke arme bevolkingsgroep. Verwachten wij dit van de burgemeester van de Europese Unie hoofdstad, neen. Pikken wij dit van zo’n vrouw die normaal via het OCMW de minderbedeelden moet helpen? Dus is het ook niet verwonderlijk dat de vrijwilligers, de armen en de daklozen een slachtoffervereniging willen opzetten en de ontslagnemende burgemeester Mayeur en de Paraïta geldsnol publiekelijk op de grote markt van Brussel zouden willen lynchen! Ze eisen dat de twee zakkenvullers, de mandaatgraaiende burgemeester alsook zijn mede ‘armoede bestrijdster’ uit alle ambten ontzet worden en voor straf 2 maanden op de straat moeten leven. Zij zullen er persoonlijk op toezien dat ze geen twee keer bij de gratis voedselbedeling kunnen aanschuiven. Wie een put graaft voor een ander… Politiek en poen! Na het Waalse Publifin schandaal ging er al een beerput open en was er al hevige storm over overbetaalde mandaten, maar blijkbaar is er een soort cumulerende politici dat geen schaamte kent. Elke week opnieuw horen we over allerlei regeringsvertegenwoordigers, meestal al royaal goed betaalde mensen, die het toch nog nodig vinden om mandaatjesgeld achterover te drukken. De voorzitter van de Waalse PS, Di Rupo zwijgt in alle talen, denkt er in het Frans het zijne van, broeit op een algemene décumul en hoopt dat de storm ondertussen overwaait, in plaats van eens degelijk de cumulstal uit te mesten. Laurette Onkelinx echter roept en tiert als een volleerd viswijf in de kamer en breekt elk voorstel van de regerende partijen af . Alleen vertelde ze eventjes niet dat ze één van haar kinderen aan een job bij Samusocial geholpen had en dat haar advocaatman, onder het mom van de wet van de privacy, het Samusocial schandaal onmiddellijk met de mantel der liefde wou toedekken. Moet UNIA zich er hier niet mee bemoeien, dat politici hun kinderen via via aan een begeerd baantje helpen? Is dit geen discriminatie naar de gewone man toe? Inmiddels gaat het gerucht dat er al een nieuw Brussels cumulmandaatschandaaltje’ in de maak is bij de Brusselse voedselbedeling. Is Brussel dan toch misschien zo’n Trump’s hellhole? In mijn hoofd kabbelen er al een paar weken een aantal vragen. Wat loopt er mis met de Belgische socialistische partijen. Want laat ons eerlijk zijn, ze hebben door de jaren heen, toen ze in de regering zaten,  ook heel goede dingen voor de arbeiders en de bediendes verwezenlijkt. De vijfdaagse- en minder dan 40 uren durende werkweek. De vakantiedagen, het vakantiegeld en de dertiende of zelfs veertiende maand geldbonus. Vroeger liepen wij trots in de 1st meistoet op de dag van de arbeid. Wat  blijft er nog over van die authentieke linkse partij? De bonden die meer laten staken dan dat ze mensen aan het werk helpen? Vandenbroucke die in een poging tot vernietiging van bewijzen, geld uit de zwarte kas wou verbranden. Mathot, Coeme, Spitaels en Claes die zonder blikken of blozen, wat Agusta helikoptersteekpenningen in hun persoonlijke zakken deden verdwijnen en dochtertje Claes, een vroegere Limburgse burgemeester, die overduidelijk haar vaders genen bleek te bezitten. Galle en Spitaels die er met miljoenen Dassault smeergeld vandoor gingen. De Antwerpse rode Janssens die via Telepolis de sociale zekerheid trachtte op te lichten en Laurette Onkelinx die overheidsopdrachten aan haar eigen man gaf. Het Visa schandaal enz…Teveel rode schandaaltjes die uitkwamen, maar waarvan de rode rakkers geen rode schaamtewangetjes kregen. Zo lang je met andermans geld de royale weldoener kan uithangen zal er steeds een groep burgers in de val blijven trappen.. Maar blijkbaar is de cumulepidemie bij alle partijen toegeslagen en hebben ze allemaal min of meer mandaatboter op hun hoofd. De ene, echte zachte hoeveboter, de andere margarine. Weten die politici nog hoe hoog of beter hoe laag, onze werkelijke private pensioenen, invaliditeituitkeringen of werklozensteun zijn, als ze zelfs niet eens bemerken dat er maandelijks allerlei niet verklaarbare uitkeringen op hun bankrekening bijgeschreven worden? Een deel van de politiekers willen ons ervan overtuigen dat zij een twintig tot veertigtal mandaatjes hebben waar ze gratis voor werken… Gratis, wie gelooft dit nog, maak dat de kat wijs. Als er dan al geen financiële som tegenover staat, dan worden ze lekker verwend met culinaire etentjes, reisjes en overnachtingen op een luxejacht. Alleen de ex-burgemeester van Hasselt geloofde nog in gratis, maar die ging na een ‘sexchantage’ kopje onder. Het is niet echte corruptie maar al die mandaatjes en cumuls bevinden zich toch ergens in een schemerzone. Nadat Brussel een nieuwe PS burgemeester gekregen heeft, die zich borstkloppend als de nieuwe burgervader profileert, horen we dat hij meer mandaatjes in vzw’s heeft dan dat er werkdagen in de kalender zijn. En dan  doet een Vlaamse vrouwelijke socialistische Burgemeester van Hasselt er nog gretig een schandaalschepje bovenop. Na alle verwittigingen van de staatssecretaris van migratie en asiel, slaat zij het negatieve advies in de wind en laat zij Faoud Belcacem, de oprichter van Sharia4Belgium en notoire Syrië soldaatronselaar, in de gevangenis met zijn Jihadbruidje huwen. Het land staat op stelten, want door dit huwelijk zal het een pak moeilijker worden om deze terreurcrimineel, na zijn 12 jaar gevangenisstraf naar Marokko te deporteren, waar hij tevens nog enkele jaren bak te goed heeft. Moet John Crombez, hoofd van de Vlaamse socialistische partij, deze flaterdame niet op het matje roepen? Ik denk dat SPA John, geen nachtmerrieloze nacht meer gehad heeft sinds alle rode schandalen door de journalistiek en de andere partijen uitgespit werden. Hij heeft het zich waarschijnlijk al dik betreurd dat hij zijn arrogante voorganger van de troon gestoten heeft.   Sim,mandaat en cumulvrij     Tenerife 15 juni 2017    

Sim
22 0

François

Hij houdt zijn rechterschoen in de lucht en inspecteert hem grondig. Het glanzende zwarte leer steekt af tegen zijn knoestige, met ouderdomsvlekken bezaaide vuist. Aan de hiel is het leer ondertussen niet meer dan een dun lapje, maar François weigert zijn trots in te ruilen voor een nieuw paar. Hij heeft de schoenen veertig jaar geleden speciaal op maat laten maken, passend bij zijn huwelijkskostuum. Nu draagt hij ze alleen op zondag, wanneer zijn kleinzoon op bezoek komt. Hij staat op, draait zijn doosje schoensmeer dicht, wikkelt het in zijn vod en bergt het op in het metalen ladekastje. t er even door. Hij kent dit moment.e gekregen omdat ze de vloer van de gangen te glad vond, maar daar zwijgt hij over. Nog een half uur wachten. Zijn kamergenoot ligt op bed een leger bij elkaar te snurken. Al jaren vraagt François om oordoppen op maat voor ’s nachts, maar dat soort doppen kost veel geld en men kan dat niet voor iedere bewoner doen. Paula heeft wel een speciaal looprekje gekregen omdat ze de vloer van de gangen te glad vond, maar daar zwijgt hij over. François weet intussen dat het leven zo werkt. Vroeger, in het achtste regiment, sliep hij ook naast een ongelooflijke snurker. Zijn maten waren vaak bang dat de vijand hun schuilplaats op een mooie nacht zouden ontdekken, maar François niet. Hij wist dat een nachtelijke inval te voor de hand liggend zou geweest zijn. Niets in het leven komt zomaar wanneer je erop wacht. Zoals die oordoppen. François strijkt een laatste keer met de palm van zijn hand over de neus van zijn rechterschoen, neemt de plastieken schoenlepel uit de kast en wringt zijn voeten in de schoenen. Vandaag komt hij echt Hij doet iets met computers, dat is nu de toekomst naar het schijnt. Hij heeft een tijd in Amerika gezeten maar is daar verliefd geworden op een Vlaamse die er op vakantie was. Binnen een paar maanden krijgt François zijn eerste achterkleinkind. De vrouw van Jan heeft hij nog nooit gezien en hij weet niet of het een jongen of een meisje wordt. Half twee. Hij is een half uur te laat. Zijn schoenen knellen intussen zo hard dat zijn beide benen al tot aan de knie tintelen. Niet toegeven, geen zwakte laten zien. Bijna vijftig jaar geleden heeft dat motto zijn leven gered, toen hij zonder verpinken twaalf kilometer met een kogelgat in zijn dij naar de dichtstbijzijnde legerpost aflegde. Het was de dag voor de bevrijding geweest, ze hadden net gelukzalig van een kop echte chicorei zitten slurpen die ze hadden gekregen van een boer. François kwam er met een kogel in zijn dijbeen vanaf, en met een spatje hersenen van de snurkende kadet op de neus van zijn rechterschoen. Sindsdien poetst hij zijn schoenen dagelijks. François zucht, duwt zich uit zijn stoel en schuifelt naar het toilet aan het eind van de gang. Niet dat hij echt moet, maar het is het enige dat hij hier nog om handen heeft. Zijn schoenen maken een onaangenaam gekraak op de blinkende beige vinylvloer. Twee nachten geleden was François ’s nachts wakker geschoten en had hij plots begrepen dat het leven zinloos is. Dat hij gewoon zit te wachten tot het voorbij is. De tijd is een smerig ding. Eerst laat ie je jarenlang ploeteren om je uiteindelijk te laten zien dat je het helemaal bij het verkeerde einde hebt. Neem nu Marleen. Na de oorlog heeft hij zijn leven gegeven om haar liefde terug te vinden. Zijn Marleen. Zijn vrouw. Het mooiste meisje van het dorp. Terwijl hij in de loopgraven werd beschoten door de vijand, was zij een vrouw geworden. Zijn tijd was blijven stilstaan, de hare was dubbel zo snel vooruit gegaan. Ze kregen na de oorlog nog vijf kinderen samen, maar hij was haar vanbinnen kwijt. En hij zou haar nooit meer terugvinden, hoe erg hij ook zijn best deed. François hijst zich recht van de pot en probeert zo goed en zo kwaad mogelijk zijn billen af te vegen, terwijl hij met zijn rechterhand tegen de koude muurtegels recht boven de metalen handgreep leunt. Hij heeft gewoon op de koude pot gezeten, dus echt vegen hoeft hij eigenlijk niet. Hij doet het toch, om soepel te blijven. De verpleging heeft hem al zo vaak gezegd dat hij moet bellen als hij moet gaan, maar hij wil geen jonge handen aan zijn olifantenvel. Hij wil niet aangeraakt worden door jonge veulens wiens tijd even bevriest tijdens de shift van acht uur die ze hier in het oudmannekeshuis komen draaien. Zeker in Bloemenveld is ‘tijd’ een verwrongen begrip. De bewoners worden er stuk voor stuk door ingehaald. Laat hen maar lijsten opstellen van dingen die ze nog willen meemaken. Achterkleinkinderen die nog geboren moeten worden. Memoires die nog gepubliceerd moeten worden. François is slimmer dan dat. Hij weet dat niets in het leven komt zoals je het verwacht.

Annelies Leysen
0 0

De onschuld zelve

Elk jaar werd één kind uitverkoren om een reis naar de zon te maken.  Vorig jaar was het Indaia’s buurmeisje.  Ze had het zo naar haar zin dat ze nog steeds niet terug was.  ‘Kom op Indaia, borstel je haren, ze moeten glanzen als goud.’  Mama legde een borstel op tafel.   ‘Mama, waarom heb je rode ogen?  Het lijkt alsof je gehuild hebt, is er iets?’   Mama kneep haar ogen toe.  ‘Nee, meisje, ik heb last van mijn hooikoorts, maak je maar geen zorgen.  Het wordt een fantastische dag.  Ik ga alvast de bloemen halen.’  Mama sloeg de deur toe voor Indaia nog iets kon zeggen.  Het was zo leuk de uitverkorene te zijn.  Indaia’s vriendinnetjes waren jaloers omdat zij nu zou weten wat de volwassenen tijdens de zonnewende deden.  Ze had een prachtige witte jurk mogen kiezen.  En nog belangrijker: ze kon gaan reizen en de wereld ontdekken!  Als ze helemaal uitgereisd was, zou ze terugkomen met honderden verhalen om aan haar vriendinnen te vertellen.   ‘Indaia, kom, het is tijd.  Zet de bloemenkrans op je hoofd en doe je witte jurk aan.  Mama frunnikte aan Indaia’s haar en bekeek haar vanop een afstandje.  ‘Je bent zo mooi, een echte fee.’   En weer had ze last van haar hooikoorts, haar ogen traanden en er liep snot uit haar neus.  Ze rende weg om een zakdoek te nemen. Samen liepen ze de voordeur uit, plechtig, zoals het moest.  Naar het feest.  Een grote stenen altaar was op het dorpsplein gezet.  Hier en daar zag Indaia mensen huilen: haar moeder en vader, de buurvrouw.  Ze beklom de treden naar het altaar, vol verwachting voor wat komen zou.  Iedereen hield zijn adem in.  Indaia, de onschuld zelve.

Joke Thiry
0 0

Het jaar dat ik in Antwerpen woonde

Het jaar dat ik in Antwerpen woonde achttien en student Engels en Italiaans een prachtig appartement met glas in lood en open haard gevonden in Kerk & Leven Rita met haar honderden oorbellen op de zolder een poster van de Golden Gate Bridge over de hele muur zij zei: ik heb in Zwitserland gewoond als au pair en ook in Amerika en toen hoorden we de klokken van de Antwerpse kathedraal - het was vijf uur.   Het eerste wat ik als student deed was een trouwring kopen bij een jood. Een trouwring voor mezelf. Omdat ik vanaf nu van mij zou zijn toch in de eerste plaats. (Ik draag hem nog steeds. Onafgebroken.)   Ik lag op de lila deken die de huisbazin voor mij had gemaakt, van dezelfde stof als de gordijnen, en keek naar het hoge, witte plafond met rozet. Onder mij verraadde de plastic beschermhoes krakend wat van mij werd verwacht. Ondanks de advertentie in Kerk & Leven. Door de kieren in de houten vloer kwamen soms zachte flarden voetbal naar boven. Zelf luisterde ik naar The Cure en Olivia Newton John, op cassettes die ik van iemand had gekregen.   Ik kreeg er bezoek van Elsy die plots een Jehovah's Getuige was geworden, en mij overlaadde met een bijbel met flinterdunne blaadjes met uitsparingen voor de vingers en tijdschriften vol kleurrijke tekeningen van juichende mensen.Ze had haar man, die ik niet kende, meegebracht en beiden zaten, op de lila kussens op een bankje naast de haard, een uur lang verheugd te praten over het bouwen van een nieuwe koninkrijkszaal. Dat was de laatste keer dat ik Elsy zag. Ze was te verheugd geworden voor mij.   Verder kreeg ik er nog bezoek van een verboden man met een roos in zijn hand. Ook hij toonde zich verheugd, maar geraakte niet verder dan een zithouding op mijn krakende matras met al zijn kleren aan. Ik gaf hem een compliment over zijn zachte armen, hij zei dat hij niet van lila hield. Een vriendin van enkele straten verder kwam langs met twee handgranaten in haar tas. Ze bood me er een aan tegen stoute mannen 's nachts op straat, maar ik zei dat ik me wel zou redden zonder. Er deden verhalen de ronde over aanranding verkrachting moord, maar die overkwamen altijd anderen. Mijn moeder, die kwam ook nog op bezoek, die ene keer, toen ze begon te krijsen bij de drie kitscherige schaaltjes op de schouw die ik eens gratis had gekregen bij een lippenstift van yves rocher. Ze zag er asbakjes in, blijkbaar, en daarom in mij een rookster.   Ik vermagerde tijdens dat jaar, omdat ik mijn eetbudget besteedde aan een natuurstenen schaakbord met vilten lapjes onder de stukken (ik kon niet schaken, het diende enkel om af te stoffen) dat ik vond in het naar patchouli ruikende winkeltje om de hoek, en aan te dure laarzen en handtassen aan boeken aan prullen die ik niet nodig had. Op restaurant at ik een half bevroren pizza waar ik niks van durfde te zeggen, terwijl ik voor het eerst 'Where is my mind' van Pixies hoorde, uit het crappy boxje boven mijn tafel.   Op school vond ik niet echt iemand om mee op te trekken.Nu eens de ene, dan weer de andere. Een constante was echter Ann (het kan ook An geweest zijn), die zich na zowat elke pauze op een stoel naast de mijne liet zakken, om dan met een rokersadem waar ik misselijk van werd over haar honden te vertellen. Op een dag kwam ik een aula binnen, en daar had iemand met grote dramatische letters 'Roy Orbison is dood' op het bord geschreven.  

Katrin Van de Velde
5 0