Zoeken

Stilvallen

We maakten van de feestdag gebruik om een dag vroeger op reis te vertrekken. Dit jaar zou onze vakantie beginnen zodra we in de wagen stapten. Geen haastig kilometers vreten, wel overnachten in het Château de la Bouchatte en onderweg de Puy-de-Dôme ontdekken. Alle stress achterlaten nog voor we goed en wel vertrokken waren. Stilvallen deden we. Om zes uur ’s avonds, op drie kilometer van onze voorziene tussenstop. Een pak abrupter dan gepland. Terwijl Arno in een kramp schiet, verbaas ik me erover hoe weinig informatief het dashboard vol lampjes is. Nog niet bereid de controle uit handen te geven, stel ik voor het knopje te zoeken om de motorkap te openen. Bij de aanblik van zoveel complexiteit moet ik lachen. Dapper ga ik op zoek naar het oliekannetje. Controleert niet elke zichzelf respecterende automobilist met pech het oliepeil? Een behulpzame buurman lijkt dezelfde mening toegedaan en voegt meteen de daad bij het woord. Hij wil er zelfs olie bij kappen, maar die blijkt helaas niet compatibel. Er komt een tweede buurman bij. Intussen bespeurt mijn zoontje een veel groter probleemgeval: met de buren komen ook katten mee… zwarte dan nog. Gefronste wenkbrauwen, gekrab achter de oren. En ook ChatGPT krijgt de motor niet aan de praat. Het begint me te dagen dat we dit niet zelf gaan verhelpen. Koppig kalm stop ik mijn man het nummer van de pechverhelping toe. Ze komen eraan — ten vroegste over anderhalf uur. De buurman biedt aan om Elias en mij alvast naar het kasteel te brengen. Arno blijft bij de wagen. De knoop in mijn maag trekt strakker aan; mijn buik weet dat we niet meer aan het stuur zitten. Ik doe mijn uiterste best die boodschap te negeren. Met een glimlach leg ik in verroest school-Frans uit waarom mijn man pas later zal aansluiten. Niet getreurd: we kregen een upgrade en mochten onze intrek nemen in de suite. Terwijl ik de specificaties van de massagestoel krijg toegelicht, verdiept Arno zich langs de kant van de weg in de beginselen van automechanica en verzekeringen — met de hulp van trouwe metgezel ChatGPT. En Elias? Die wil maar één ding: de spin in de hoek moet weg. Tegen elven maakt Arno niet onopgemerkt zijn entree. Je rijdt niet elke dag mee met een takelwagen. Uit het donker verschijnen overal helpende handen. Ik geneer me over onze rommelige bagage. In een recordtijd is de auto uitgeladen. Met elke koffer wordt mijn gemoed een beetje zwaarder. Alle info past op één enkel visitekaartje van de garage. De zorgvuldig bewaarde moeilleux au chocolat brengt weinig verandering in Arno’s zorgelijke gezicht. Ik kan je vertellen: een twijfelaar leent zich niet tot met twee liggen woelen. Bij het ochtendgloren ontsnap ik naar de tuin. Ik laat mijn ogen rusten op het vredige landschap. Blootsvoets hervind ik houvast in het verdroogde gras. Ik vul mijn longen met verse lucht. De zonnegloed ontspant mijn lijf als een warm bad. Langzaam lost de hoofdpijn op. De ochtendglans vervaagt wanneer Elias en ik ons ongemakkelijk installeren buiten op de stenen trap, wakend over de bagage. Meer dan anders struikel ik over mijn woorden, en mijn gevoel voor drama is ondermaats. Vier verhaaltjes van Panda en Eekhoorn later, nog steeds geen nieuws van Arno. “Er is geen auto!” De ontreddering in Arno’s stem laat geen twijfel bestaan. Hij maakt geen flauwe grap. Ik wil meer uitleg. Hij moest gewoon de geregelde vervangwagen ophalen. Wat kon er mislopen? Al te goedgelovig zijn dus. “Een reservatie door uw dossierbeheerder? Wij vinden niets terug, mijnheer. In deze periode een huurauto te pakken krijgen? Haast onmogelijk, mijnheer. Veel succes nog.” Blijven was geen optie. Alle kamers waren bezet voor het weekend. Bovendien voldeed het negentiende-eeuwse gebouw allerminst aan Elias’ ridderlijk concept van een kasteel. Hij wilde daar weg. We slenteren toch maar weer naar binnen om onze netelige situatie uit de doeken te doen. Heel even lijkt een lokale vertegenwoordiger wél iets gedaan te krijgen. Maar ons gebrek aan Franse bankcheques doet ons de das om. We grijpen opnieuw naast de wagen. De reisbijstand heeft een kamer in het Première Classe-hotel in de aanbieding. De recensies laten weinig aan de verbeelding over: vies, geen verse lakens, sauna, de deur gaat niet op slot. Dat wordt dus voor onbepaalde tijd kamperen op onze bagage — als we die überhaupt in die tien vierkante meter gepropt krijgen. Geen ridderlijk vooruitzicht voor Elias. Het getik van een antieke klok accentueert de ijzige stilte in de zitkamer. Arno’s lege blik verraadt een overvol hoofd. Ook bij mij dreigen de zorgen de spitsvondige ideeën te verstikken. Elias heeft zich overgegeven en ligt op mijn schoot te slapen. “Zou u geholpen zijn mochten we drie matrassen leggen in onze feestzaal?” We laten de tranen van opluchting stromen. Even later zijn we majestueus geïnstalleerd in onze ruimste logeerkamer ooit. Onze magen gevuld met een door onze gastheer geïmproviseerde lunch. Frikadellen met bonen uit blik. En dan rest ons niets dan voor de tweede keer stilvallen. Plots hebben we werkelijk niets meer om handen. Geen telefoontjes, nergens heen. Stilte. Terwijl Arno verbeten mogelijke scenario’s blijft uitdenken en Elias opgaat in zijn Lego-bouwwerk, rol ik mijn yogamat uit. Met de spanning laat ik ook mijn zelfmedelijden los. Tegenslag hoort bij het leven, dus ook bij dat van ons. Zeker lastig, maar niks persoonlijks. Bovendien zijn zowel mijn reisgezelschap als deze plek best charmant. Ik neem er vrede mee. Maandagochtend. Ik rol nog één keer mijn yogamat uit. Arno ijsbeert tussen zijn scherm en het toilet. Ik glimlach bij de gedachte dat we ons voorbereiden op de strijd met onze reis-‘bijstand’. Een nieuwe contactpersoon aan de lijn, uiteraard. “Uw wagen werd gesleept naar een garage waar ze er niet aan kunnen of willen aan werken… Een vervangwagen is budgettair niet mogelijk, mevrouw… Een oplossing, nee, die heb ik nog niet. Daarvoor bel ik u later terug… Blijft u vooral rustig, mevrouw, we zijn er om u te helpen.” Zijn communicatietrucjes werken als een rode lap op een stier. We schakelen alle hulpbronnen van het thuisfront in om de druk op te voeren. Iets na de middag zetten we koers naar onze vakantiebestemming, met een vervangwagen. Onze eigen wagen gaat alvast terug naar België. Onze vakantie kan beginnen. En nu pas voel ik het gewicht — van het verdriet. Ik mis iemand om bij thuis te komen met mijn verhaal.  De echo van eenzaamheid klinkt onverwacht luid. Ik weet dat zo voortaan scherper zal blijven horen.  Ik verstar. Ik herinner. Ademen volstaat. Ik probeer zachtjes te bewegen — met mijn pen over het papier.

AnneliesPattyn
4 0

Au café de la paix (11) -Waarborg

‘Je suis un client, pas un danger’, denk ik als ik inhaak. Is het iemand die naar vrede streeft toegelaten om eens goed te ranten? Te zagen, aan te klagen? Ach, rechts wil de vrede garanderen met orde en veiligheid, links met activisme en verzet. Er is blijkbaar altijd wat strijd nodig om de harmonie te bewaren. Dus, hier gaan we!  Kortetermijnverhuur van appartementen zwengelt de wooncrisis aan. Daar ben ik heel erg mee begaan. Het is akelig dat sommige mensen geen thuis meer vinden, omdat anderen per se thuis willen zijn op reis. Niet zo’n duf hotel, maar je eigen stulp in een onbekende stad. Even doen alsof je een echte Parisien of Londenaar bent. Misschien is de illusie van die vele levens de aantrekkingskracht van Airbnb.  En toch boek ik heel soms een studio of appartement. Via Booking, deze zomer de koning van de oplichterij. Maar ik heb er Genius-korting! En vroeger hield Booking malafide eigenaars net wat onder controle, zo werd gezegd. Mijn eerste reservatie haalt al wat Airbnb- trauma’s naar boven. Ik dacht bij de term ‘aparthotel’ aan een receptie met een persoon van vlees en bloed, maar krijg twee toegangscodes opgestuurd, van de deur en de voordeur, en een lijst gedragsregels. Geen feestjes houden, niet roken, niet onderverhuren, je niet prostitueren. De ochtend van mijn vertrek valt er nog een bericht in mijn chatbox. Of ik de lakens van mijn bed wil trekken en samen met de gebruikte handdoeken aan de voet van het bed wil deponeren. En het afval in de vuilnisbakken in een zakje in de keuken wil zetten. En de ramen wil sluiten. Ik doe al het gevraagde, maar het zakje voor mijn afval vind ik niet, en ik moet nog ontbijten en naar het station. Ik stuur een bericht, de reactie is begripvol: het is al top dat ik de vuile was heb gesorteerd. Oef. In tijden van hongersnood en genocide is het uiteraard een kleine moeite om de lakens van je bed te halen. Toch vreet het aan mijn vakantiegevoel. Ik wil gewoon een beetje welkom geheten worden, niet alleen maar liefdeloze instructies krijgen. Ik ga op vakantie, niet op internaat. Naast de anonimiteit stoort het me dat de eigenaar weinig werklust toont. Ik doe als vakantieganger haast meer inspanningen dan de persoon die hier zijn geld mee verdient. Vaak zijn bedrijven het mikpunt van beschuldigingen, maar soms bakken particulieren het nog bruiner.  Nu zag ik de ‘belangrijke info’ over het hoofd, onderaan in mijn boekingsgegevens. Ik heb in Orléans een appartement met twee slaapkamers gereserveerd, voor mezelf en mijn reisgenoot die uit België komt afgezakt. Er dient een waarborg van duizend euro overgemaakt te worden, die ik de week na ons vertrek terugbetaald krijg. Als er niks kapot is, tenminste. Duizend euro, terwijl de prijs voor ons verblijf iets meer dan vijfhonderd euro bedraagt. Via de chat van Booking krijg ik een bericht van de conciërgerie waar de accommodatie mee samenwerkt. Ik moet mijn VISA- nummer invullen via een link naar het mij onbekende platform ‘Superhote’. De angst slaat mij om het hart. Is dit niet net de fraude waar ze op tv en in de krant voor waarschuwen? Kan mijn hele rekening zo geplunderd worden?  Ik kopieer het verdachte bericht in de Whatsapp-groep van mijn collega’s. ‘Da’s een scam, sowieso!’ en ‘duidelijk oplichterij!’ reageren ze. Ik bel de fraudelijn van mijn bank maar kom op zondag terecht bij een medewerker die amper iets weet. Ze zal mijn vraag doorspelen aan de bank. Ik bel de politie van Orléans om te weten of er zich wel een appartement op dat adres bevindt. De agent relativeert: de verhuurder blijkt een keten te zijn met accommodaties in verschillende Franse steden, de advertentie staat op meerdere sites, en het is in Frankrijk niet abnormaal dat je waarborg hoger is dan de prijs voor je verblijf. Inderdaad, bij het Café Vélo in Agen vroegen ze ook een waarborg van 1500€ voor de huur van een elektrische fiets.  Ik wacht dus nog even voor ik het leger erop af stuur. Ik deel mijn twijfels via de chat van Booking met de conciërgerie, bel de contactpersoon op. Ze benadrukt de angst van de opbrengsteigenaars dat hun appartement vernield wordt. Het is prachtig gerenoveerd, helemaal nieuw. Baldadige toeristen hebben eens een stoel aan diggelen geslagen in andere accommodaties. Verhuurders moeten zichzelf toch beschermen?  Ik begrijp het, maar wil de borg liever op haar bureau in Orléans regelen. Met een echte persoon voor me. Dat gaat niet, ze is niet ter plekke. Ze verstaat niet wat ik zo riskant vind aan die online waarborg. Ik begrijp niet waarom je niet naar kantoor gaat als je geld wil verdienen. Aan het zwembad herkauw ik mijn frustraties.  Hoe vaak moest ik de laatste tijd online uit mijn doppen kijken? De elektricien met goede reviews stelde me een bedrag van 165 euro voor om een lamp op te hangen. Fake interieurwinkels verkopen lampen van Alibaba door.  Vaak zijn het niet eens grote fraudeurs, maar gewone mensen die net iets te snel veel geld willen verdienen. Het online handeltje maakt ze overmoedig. Ze hoeven geen directe confrontatie aan te gaan. Zo groeit ons wantrouwen tegenover elkaar.  Als we die online bullshit eens achter ons lieten, als we allemaal op een eerlijke manier ons geld verdienden, dan zouden alle mensen misschien weer broeders worden. De volgende keer ga ik op hotel, zweer ik, net zoals ik mijn lamp in de goeie ouwe winkel kocht. Maar nu waag ik de sprong en voer mijn VISA in op Superhotes. Meteen krijg ik de toegangscodes voor het appartement in mijn mail. Ik baal alweer. Sleutel ophalen in een kluisje in de ene straat, dan naar het appartement dat op een kwartier lopen ligt.  Het mooie stadscentrum van Orléans is een troost, maar wanneer ik met de vier sleutels van het appartement eindelijk binnen geraak, valt de stress helemaal weg. Het is prachtig! Helemaal vintage gedecoreerd. Ik kan mijn kleren eens in de was steken! Na een zware bevalling de baby zien, doet je alles vergeten, zeggen ze.   

Pons
4 0

Au Café de la paix (10) - Ministerie van oorlog

Een tweepersoonsbed waar je met z’n vijven in kan. Kamerhoge gordijnen en een balkon. Een bad met goudkleurige handvatten. Beneden een inkom als een stationshal, art- deco overal waar je kijkt. De trap naar de verdiepingen past in een TV-show van de jaren tachtig. Je kan er zowel links als rechts in avondkledij afdalen om elkaar beneden weer te ontmoeten.  U denkt misschien dat ik ferm boven mijn stand leef, maar voor 90 Euro per nacht slaap je in het laatste ‘palace hotel’ van Vichy, genoemd naar luxe- hotelier Joseph Aletti. Je krijgt er nog een gratis ‘apéritif de bienvenue’ bovenop. En toch las ik op Booking slechte reviews: het hotel heeft geen airco, het water in het zwembad is ijskoud. Die mensen hebben zeker de oorlog nog niet meegemaakt. Dat heeft dit hotel wel. En hoe. Het werd het oorlogsministerie tijdens het Vichy regime onder maarschalk Pétain. Aangezien Vichy een goed telefoonnetwerk had en rond de vierhonderd hotels telde - Napoleon III had het al opgewaardeerd als kuuroord - verkoos de Franse regering het stadje boven Clermont-Ferrand als zetel van de nieuwe ‘état français'. Het Vichy-regime collaboreerde en werkte actief mee aan de deportatie van Joden. Het was wachten op Macron voor een Franse president dat expliciet uitsprak. François Mitterand argumenteerde nog dat die 'état français' onder Pétain toch niet echt de Franse Republiek was.  Het interesseert me vooral hoe zulke regimes tot stand komen. Want eenmaal het spel op de wagen zit en de maatschappij in ‘goeden’ en ‘slechten’ uiteen valt, wordt het toch een pak minder interessant. In zijn boek ‘Vichy. Vérités et légendes’ schrijft historicus Claude Quétel dat er tussen 1919 en 1940 maar liefst 44 Franse regeringen waren. Politici gaven zich over aan een politique politicienne die de natie deprimeerde. De Britse journalist Alexander Werth noemde hen ‘ondernemers van de politiek’. Klinkt dat akelig bekend? En de slagzin van le maréchal Pétain, de tachtigjarige oorlogsveteraan van WOI die het Vichy-regime leidde? ‘Refaire la France’, vatte hij zijn vage visie samen. Make France great again. De waarden ‘Liberté, égalité, fraternité’ verving hij door ‘Travail, Famille, Patrie’. Hij was in 1940 zo geliefd dat de menigte hem op zondag kwam begroeten op de stoep van Hotel du Parc, zijn nieuwe woonst. De jodenster vond geen ingang in de ‘zone non-occupée’, schrijft Quétel nog. De Fransen moesten er niet van weten. En toen hen in 1942 ter ore kwam hoe duizenden joden vijf dagen in het wielerstadion Vélodrome d’hiver werden vastgehouden, zonder eten of sanitair, om vervolgens gedeporteerd te worden, maakten de Fransen zich langzaam los van Pétains propaganda. Die bewogenheid over menselijk leed, voorbij alle vooroordelen, doet denken aan de wereldwijde verontwaardiging over de honger in Gaza of over de uitwijzing van migranten in de VS. Quétel beschrijft hoe boeren Joden hielpen onderduiken en een Franse lerares duizenden ‘faux papiers’ van de deportatie redde. Al haalt hij ook de mythe van het ‘résistancialisme’ onderuit. Dat zowat elke Fransoos het verzet steunde, is een legende. Bij ‘la rafale’, de grootschalige razzia in de Vélodrome d’hiver in Parijs, hadden Franse gendarmes de touwtjes in handen. Wat spoorwegmaatschappij SNCF betreft, heeft Quétel maar weet van een machinist die weigerde om Joden naar de kampen te vervoeren. De andere medewerkers deden niet meer dan af en toe briefjes aan familieleden bezorgen die Joden hen vanuit de goederentrein toe stopten. Hoewel ik in een podcast hoorde dat de Vichyssois hun voorgeschiedenis beu zijn, kan je er een wandeling maken langs de meest markante plekken van het regime. In het Hôtel de Séville aan de Boulevard de Russie werkte François Mitterand voor la Légion des combattants, een soort geheime dienst die ‘antinationalen’ opspoorde, zoals communisten en gaullisten. Na enkele maanden spitst hij zich toe op de opvang van gerepatrieerde krijgsgevangenen. Het toeristisch kantoor van Vichy noemt Mitterand een ‘vichysto-résistant’. Een van de personen die voor de Franse Staat werkten, bepaalde waarden van de maarschalk deelden, én in het verzet zaten. In 1943 richtte Mittérand een verzetsgroep op met ex- krijgsgevangenen. Hoe mensen zich toen positioneerden en waar de waarheid precies lag, is complex om op een paar dagen te doorgronden. Dat Mitterand voor zijn inzet als ambtenaar van Vichy een onderscheiding kreeg, is hem later nog voor de voeten geworpen. Hij was niet de enige die achtervolgd werd door Vichy. Keizer Napoleon III werd er verraden door een hondje. De viervoeter van zijn minnares reageerde er net iets te enthousiast op de huisvriend van zijn bazinnetje. Dat ontging de keizerin niet. Woedend verliet ze Frankrijk en dumpte Vichy voor Schwalbach, een kuuroord in Duitsland. Na een tocht langs volzette restaurants op zaterdag beland ik in Paris-Vichy, en eet er uitstekende ‘maigre’ of ombervis in filodeeg. Het is al de derde keer op reis dat mijn gerecht in filodeeg werd verpakt, het is misschien een ding van een influencer. Ik reken af, draai de hoek om en stoot op ‘onze’ Albert, roi-soldat. In lange jas en laarzen, zoals hij zijn soldaten in de loopgraven vervoegde tijdens WOI. Vichy heeft blijkbaar een pacte d’amitié met Spa in België.  Zondagmiddag sta ik voor het soort dilemma van mensen die alleen nog maar vrede hebben gekend: breng ik nog een paar uur aan het zwembad door, of ga ik in de opera naar een concert met werk van Gershwin. ‘Summertime’, weet u nog wel. Gebouwd in 1902, laat de opera als eerste het rood en het goud achter zich. Het behang is oker- en ivoorkleurig, het plafond is een grote art-deco fresco van bloemen, pauwen, lieren en de gezichten van grote actrices zoals Sarah Bernhardt. De Belgische architect Lucien Woog mocht de Franse Charles Le Coeur assisteren bij het ontwerp. Om redenen die ik later nog zal toelichten, ga ik toch voor het zwembad. En hoe zit het eigenlijk met dat Café de la paix in Vichy? Het is te zeggen, over de brug in de wijk Bellerive-sur-Allier? Dicht, van 4 augustus tot 1 september. De oude menu’s staan nog in krijt op het uithangbord: lundi - saucisse lentilles, mardi - paupiette de veau, mercredi - lapin à la moutarde,… Hier eet je wat de pot schaft, en altijd aan 17 euro. Behalve op zaterdag, dan gaat de entrecôte-frites voor 18 euro over de toog.  De stamgasten vind ik terug in bar Haka, schuin tegenover Café de la paix. Een overwegend mannelijk publiek. Ik krijg moeilijk toegang, op een paar schunnige opmerkingen na. ‘Ik woon boven het Café de la paix, kom maar eens kijken, ik kan al niet wachten’.  Alleen een man uit La Reunion die tijdelijk weer in Vichy is wegens gezondheidsproblemen, praat even met me. Om zijn hand zit een windel. ‘Alcohol maakt mensen agressief. Met het Café de la paix willen de eigenaren de nadruk leggen op rust’, denkt hij. Zijn gelaat is wat verweerd, maar hij articuleert keurig en enthousiast. ‘Vichy is een tikje burgerlijk, daardoor loop je als vrouw ‘s avonds weinig risico’s’, legt hij me uit. ‘Overal hangen camera’s’ Zelf drinkt hij geen alcohol, maar iedereen in La Réunion rookt marihuana’, zegt hij. ‘Daar word je kalm van.’ Voor hij met zijn vriend naar de auto loopt, plukt hij nog een peukje uit de asbak.

Pons
0 0

Au Café de la paix (9) - Is leven ontcijferen of verzamelen?

Uw scribent heeft gezondigd. In de buurt van Figeac zijn er twee cafés de la paix, en ik heb geen van beiden bezocht. Het kwam allemaal door die klant van het Hotel des Bains, die bij het ontbijt ‘summertime and the livin’ is easy’ floot. Was ik niet pas om half negen uit mijn bed gerold, dan had het terras nog vol gezeten met gedisciplineerde pelgrims op hun weg naar Compostella. Ze hadden me misschien aangestoken om de fietstocht van bijna anderhalf uur naar Livernon aan te vatten, een dorp van amper zeshonderd inwoners, maar mét bar/pizzeria ‘Café de la paix’. De wat saaie route langs steenwegen doet me twijfelen. Het tweede cafe de la paix in Saint-Cirgues steunt op het vrijwilligerswerk van association Chapeau en ziet er een alleraardigste bedoening uit. Maar helaas pindakaas, ze lassen even een zomerpauze in. Dus probeer ik de deuntjes van de fluitende man te herkennen op dat zalige terras van Hotel les Bains, waar trouwens geen enkel bad is. Maar tot 1957 was het een publieke badplaats. Lekker tegendraads, namen die iets beloven wat er niet is. Het Café de la Poste, in een gehucht waar de Post al lang geen loket meer heeft. Een Café de la paix in chaotische tijden.  Hoe kan je vredevol samenleven als je elkaars taal en context niet begrijpt? Jean-François Champollion, geboren in Figeac, studeerde Hebreeuws, Arabisch, Aramees, Koptisch, Ethiopisch, Sanskriet. Twaalf jaar lang beet hij zijn tanden stuk op Egyptische manuscripten voor hij in 1822 de Steen van Rosetta kon ontcijferen. De tekst op die steen is een dankbetuiging aan koning Ptolemaeus V in twee talen en drie handschriften: Egyptische hiërogliefen, demotisch schrift en Koinè-Grieks.  De originele steen, in 1799 ontdekt door troepen van Napoleon, kwam na de nederlaag van de Fransen in Alexandrië in Britse handen. Tot op vandaag kan je de steen bezichtigen in het British Museum. In Figeac liet de Amerikaanse kunstenaar Joseph Kosuth de tekst graveren op het plein voor het geboortehuis van Champollion. Een enorme granieten tegel heeft dezelfde grillige omtrek als de originele steen. Op de tuinterrassen errond groeien papyrus, tamaris en aromatische planten uit de tijd van de Egyptische farao’s. Zo wijst Kosuth op de band tussen een geschrift, een taal, de cultuur en de natuur van een streek.  Mijn schriftuur voor vandaag is een fietstocht langs de kronkelige wegen tussen Figeac en de dorpen Capdenac-le-Haut en Faycelles. Een lusje van anderhalf uur op de elektrische fiets, de app Komoot is mijn gids. Het leven mag makkelijk zijn in de zomer. De route die fietsenverhuur ‘La bicycletterie’ heeft samengesteld, loopt langs kleine paden en departementswegen. Tot Capdenac-le-haut geniet ik van de nog vrij groene heuvels. Het fietst lekker weg en Capdenac beloont me met Instagramwaardige steegjes. Ik eet een hartige pannenkoek bij crêperie l’Oltis. ‘A pannenkoek a day keeps de doctor away.’ En ze hebben een fantastisch panoramisch terras.  Om twee uur zet ik de tocht verder naar Faycelles, waarvan ik hoorde dat het nog mooier is dan Capdenac. Maar de temperatuur stijgt boven de dertig graden. De halve liter water die ik bij Oltis dronk, lijkt al na een kwartiertje verdampt. Ik heb nog water bij, maar droom van een lekker frisse cola in Faycelles.  Halverwege moet ik van de fiets  op de Bouclée de l’Hospitalet, een steil baantje met keien. Dat kort stukje te voet is de prijs die je betaalt om een mooi traject langs de Lot te kunnen fietsen. Ik glijd een paar keer weg, die Bouclée de l’Hospitalet heeft zijn naam niet gestolen. Mocht ik hier mijn been of pakweg mijn nek breken, dan kunnen ze in Faycelles wel nog iets met mijn organen. Wanneer ik het dorp twintig minuten later binnen fiets, spot ik er een bordje ‘Faycelles. Ambassadeur du don d’ organes’.  Het dorp is de definitie van doods: het enige café opent er pas om vijf uur. Daar gaat mijn frisse cola. Onder de pergola van het café wacht een vrouw uit een naburig dorp tot ze naar de kapper kan. Een Belgische die naar Compostella wandelt, schuilt er voor de hitte. ‘Ik zou hier moeten komen wonen, zegt ze. De rand van Charleroi is zo grijs. Ik ga de heuvels missen.’'Maar hier is alles uitgedroogd, zegt de andere vrouw. Dit jaar nog meer dan anders.’ Het gras is altijd groener aan de andere kant. Mijn groen gras is het zwembad van mijn nieuwe Chambres d’hôtes les Pratges. Ik kan niet wachten om erin te duiken en besprenkel me al alvast met water van de drinkfontein. Ik zet de fiets op ‘sport’ en zoef aan twintig per uur door het landschap. Geen zuchtje wind is er, de hitte maakt zich meester van je lichaam en je brein. De dame van de GPS moet haar instructies herhalen voor ik ze verwerkt krijg. Ik kan niet anders dan mijn allergrootste respect uitdrukken voor de pelgrims die mijn weg kruisen. Ondanks hun rugzak en hun afgrijselijk warme schoenen met kousen, begroeten ze me vriendelijk. Eindelijk zie ik een bordje ‘Figeac’, de kronkelige afdaling naar het stadje is nu echt ingezet. ‘Een citronade, alstublieft’, hijg ik aan de toog van het eerste café. In het koele water van het zwembad is the livin’ alweer wat easier. Althans voor mij. De eigenares Marie (hoeveel vrouwen draaien zich om als je in Frankrijk ‘Marie’ roept op straat?) is tachtig, al lijkt ze hoogstens zeventig. Ze is benieuwd naar al haar gasten, en vraagt ons aan de ontbijttafel naar onze job. Zelf heeft ze tot haar zeventigste als kinesiste gewerkt. Enkele jaren bestuurde ze een ziekenhuis, toen nog een mannenbastion. Ze overwon haar onzekerheid tijdens vergaderingen, leerde kordaat te zijn.  De Chambres d’hôtes zijn een project van haar man, die door een reorganisatie op zijn vijfenvijftigste zijn werk verloor. ‘Hij was heel sociaal en commercieel’, zegt Marie, ‘de bed and breakfast was echt zijn ding. Maar twee jaar geleden stierf hij aan een hartaanval. Een pijnloze dood, maar wel een waarbij je geen afscheid kan nemen,’ betreurt ze. Het schrijnt nog altijd, zie ik.  Toch houdt ze de zaak mooi in ere, met twee medewerkers. De bedden zijn opgemaakt als in een interieurwinkel, met een crèmekleurige sprei en daarover nog een groene fluwelen band. Onder twee gewone kussens ligt nog een lange worst van een kussen. Het is een heel werk om het bed van zijn decoratieve lagen te ontdoen, zodat ik erin kan slapen. ‘Ik hou van objecten’, zegt Marie, met een nuchterheid die afsteekt tegen het allegaartje aan souvenirs in de eetkamer: een gans in bikini, drie dodo’s uit Mauritius en twee poppen van showgirls, even groot als de dodo’s. ‘Je zou moeten zien wat er nog allemaal in de kelder staat’, zegt ze, ‘een heel leven bij elkaar.’ Ik overnachtte in de kamer van haar dochter, die nu een restaurant runt in het centrum van Figeac.  Nadat ik haar hondje Peps een laatste keer streel, trek ik de deur van les Pratges achter me dicht. Ik vraag me af welk heel leven er in mijn kelder zal staan op mijn tachtigste.   

Pons
0 0

Au Café de la paix (8) - Zonder tierlantijntjes

De dame van Saint-Sernin stond al minstens vierduizend jaar langs de weg, voor de vicaris haar opmerkte. Pas in 1888 interesseerde iemand zich voor de mooiste menhir van de Aveyron. Een paar lijnen schetsen haar strakke paardenstaart, haar gezichtstatoeages en juwelen. Haar borsten zijn twee cirkels, haar ogen stippen. Haar benen hebben geen knieën en elke teen is even lang. Ze is het pronkstuk van het Musée Fenaille in Rodez. In de wereld van de menhirs zien alle vrouwen en mannen er hetzelfde uit. De mannen dragen een ‘baldric’, een overlangse riem voor een wapen. Waren het helden, goden of hoogwaardigheidsbekleders? Het blijft een mysterie. Door hun eenvoud spreken ze me meer aan dan de gepolijste standbeelden uit de Grieks-Romeinse tijd of het classicisme. Bij de menhirs mag ik meer zelf invullen als kijker. Net als bij het houten Mariabeeld uit de dertiende eeuw. En het hoofd in kalksteen dat vroeger onder een balk aan een gevel hing, kijkt je zo indringend aan dat je je wil verbergen. Kunst zonder tierlantijntjes legt onze drijfveren bloot, net als een gesprek zonder protocol.  Geen wonder dat kunstenaar Pierre Soulages dol was op de ‘statues-menhirs’. Ze staan dicht bij de hedendaagse abstracte kunst. Soulages bewerkte het zwart zoals anderen de grond bewerken, zegt zijn goede vriendin Agnes Varda in de documentaire die ze over hem draaide. Zijn monumentale zwarte schilderijen lijken wel aangeharkt. Soulages was geobsedeerd door de reflectie van het licht op de zwarte verf. Maar ‘noir et lumière’ was toch maar een banale naam voor zijn tentoonstelling in Parijs. Daarom vond hij de term ‘outrenoir’ uit, letterlijk ‘het zwart voorbij’. Zoals ‘l’outre-tombe’, vraagt Varda hem plagerig in de docu. Het hiernamaals. ‘Zoals l’outre-mer’, antwoordt Soulages die het liever wat romantischer ziet.  Goede vrienden stellen elkaar netelige vragen, want ze weten dat ze elkaar mogen. Agnes Varda was liefdevol en laconiek. ‘Mijn films gaan over mezelf, maar vooral over de mensen die ik heb ontmoet’, zegt ze in haar film ‘Les Plages’. Ze groeide op in Brussel en kent de Belgische stranden als geen ander. Met repen pellicule bouwde ze een strandhuisje, en ze fotografeerde een typologie van de teenslipper bij elkaar. Wat een fijne verrassing, haar expo in het Musée Soulages van Rodez. In het museum van haar goede vriend. Is er een mooier eerbetoon?  Rodez betekent letterlijk marktplaats van de Rutenen, het Gallische volk dat de stad stichtte. Het relaas van mijn geestige stadsgids is doorspekt met intriges. In de vijftiende eeuw huwde Jean d’Armagnac, ook graaf van Rodez, zijn zus. Ze kregen samen een kind. De paus was woest en vroeg het koppel hun incestueuze huwelijk te ontbinden. Waarop ze nog twee kinderen kregen. Jean d’Armagnac zette een complot op met de Engelsen om zijn soeverein graafschap te beschermen tegen koning Lodewijk XI, maar werd uiteindelijk door diens troepen vermoord. Conflict boeit, vrede minder. Die avond in het Café de la paix nodigen vier stamgasten me uit aan hun tafel. ‘Hij was hier deze ochtend al!’ barst een van hen uit als hij de andere ziet op mijn foto met cafébazin Marie. Binnen praat ik nog met een arbeider die ooit wijn verbouwde. Een ex-Hells Angel aan de toog vindt mijn accent rock ‘n roll. Het terras zit vol, zus Emilie loopt zich de benen vanonder het lijf. Maar ook zij praat graag over de streek. Ze is gepassioneerd door genealogie.  Het enige minpuntje van dit café: het toilet bevindt zich in de kelder, op het einde van een smalle gang. Het is een hurktoilet. ‘Bon courage!’ zegt de vrouw die er net buiten komt. Ik hou mijn adem in, trek mijn broekspijpen op en doe mijn broek naar beneden, hang in positie. En dan floept het licht uit. ‘De kermis is een geseling waard’, denk ik wanneer ik nog half hurkend op de tast de schakelaar zoek.

Pons
0 0

Au Café de la paix (7) - Moord op een caféterras

Het Café de la paix in Rodez heeft zijn naam niet te danken aan de bevrijding, vertelt Marie me. Ze runt het café al 14 jaar met haar zus Emilie. ‘Na de Tweede Wereldoorlog werden veel cafés zo herdoopt. Maar deze plek bestaat al sinds 1890. Dit was het plein van de vrede, en daar was la rue de la paix. Tot Jean Jaurès werd vermoord, en het plein naar hem werd vernoemd.’ Het was op een caféterras, in Parijs, dat de socialistische voorman in 1914 door het hoofd werd geschoten. De moordenaar, een nationalist, wilde oorlog met Duitsland. Jaurès probeerde die oorlog te voorkomen met een internationale arbeidersstaking. Hij had voordien kerk en staat al helpen scheiden en promootte het Esperanto. Dat het ‘café de la paix’ op zijn plein ligt, zal hij niet erg hebben gevonden. De houten gevel van het café is bordeaux geverfd, de letters boven de deur zijn zwierig. Achter de ramen hangen kantgordijntjes en de plankenvloer is nog van 1890. ‘Hij heeft geen tegel gezien,’ benadrukt Marie. Het café ligt net buiten het centrum van Rodez, waar je in de steegjes fijn kan winkelen. Maar hier moet niks.  Toch niet voor de klanten. Marie laveert tussen de tafels met koffie’s. In haar zwarte top en donkergrijze jeans bekommert ze zich om elke klant. Ze vraagt de twee dames onder de luifel of ze al naar de expo over regisseur Agnes Varda gingen in het Musée Soulages. Dat deden ze, maar Marie zelf nog niet. Wel was ze al in België. Gent en Oostende waren haar favoriete steden. En in Brussel ontdekte ze met haar moeder een fantastische kroeg. Binnen stroomt uit vijf van de zeven tapkranen Belgisch bier: Jupiler, St. Stefanus, Blanche des Neiges, Guillotine en Kwak. Aan de muur hangen neonlichten van Duvel en Delirium Tremens. Ik bewonder de handvaten van de tapkranen die een houtbewerker uit Conques heeft gesneden. De zeemeermin, de fluitspeler en de priester, op drukke avonden komen ze tot leven als ze mee mogen tappen.  Ik bestel water met abrikozensiroop en ga buiten op een van de gevlochten stoelen zitten. Trosjes langwerpige bladeren van een pruimenboom beschutten me tegen de felle zon. Hun schaduw decoreert de tafel. Naast mij bromt een kind terwijl hij zijn speelgoedautootje door de lucht rijdt. Zijn moeder zegt dat ze zijn sapje zal uitdrinken als hij niet snel is. Het is het soort café waar je een hele dag je boek of krant zou kunnen lezen, waar je keuvelt met iedereen. In de verte hoor ik mensen op potten slaan, en ik denk aan een steunactie voor Gaza. Tot een groep Afrikanen in strooien rokjes om de hoek verschijnt. Ze maken promo voor het folkfestival dat die avond doorgaat. Terwijl ze op hun instrument slaan, stappen ze ritmisch verder. Het brengt me in verwarring: is dit niet net het stereotiep waar ze van af willen? Ze hebben me alleszins van het terras gekregen. ‘Je suis curieuse. Point’, heet de expo van Varda. Ik kan dat alleen maar beamen. Hoe heerlijk het café ook is, Rodez heeft nog veel meer in petto. ‘Tot vanavond’, zeg ik tegen Marie. ‘Dan is mijn zus er’, roept ze me na.

Pons
5 0

Au Café de la paix (6) - Soort zoekt soort

‘Binnenkort sluit het museum vijf jaar’, vertelt de suppoost met de vlinderbril en de bordeaux krullen me. Op de muur van een lege zaal spoot iemand ‘à bientôt’ in graffiti. In de andere muur zitten gaten. ‘Het wordt helemaal gerenoveerd.’  ‘Zoals het Centre Pompidou in Parijs?’, vraag ik. ‘En het Musée des Augustins in Toulouse. Dat is sinds 2019 gesloten’, zegt ze. ‘De musea moeten toegankelijker worden voor mensen met een beperking. En veiliger bij brand.’ Allemaal goede zaken, maar staan we de komende jaren dan vaak voor een gesloten deur in Frankrijk?  Kleine musea herbergen nochtans vaak pareltjes, zoals dit Musée des Beaux-Arts in Agen. Op het gelijkvloers bewonder ik stenen figuurtjes met holle ogen en een snavel. Ze komen uit Noord-Syrië en zijn minstens vierduizend jaar oud. Had het de makers bevallen dat hun werk nu in een Frans stadje tentoongesteld wordt?  Vreemd genoeg heb ik die gedachte helemaal niet bij het schilderij uit de entourage van Jan Breughel De Jonge of bij de massieve Vlaamse kast uit de zeventiende eeuw. Nog trotser ben ik op de reiskoffer van Truienaar Johan Creten. Ze is gevuld met mysterieuze beeldjes van doodshoofden die in dezelfde appel bijten, een bobbelige buste, een mannetje met kersen als hersenen. Het lijkt een reiskoffer uit het onderbewuste. Toch gaat de prijs voor de grootste ontdekking vandaag naar François-Xavier Lalanne, een kunstenaar uit Agen. Hij staat sinds de jaren ‘50 bekend om zijn bronzen bureaus in de vorm van een neushoorn, de ‘rhinocrétaire’. Lalanne trouwde met een andere Lalanne, voornaam Claude, en samen bouwden ze een dépôt sentimental uit. In de buik van een vis regent het en het geheugen van een neushoorn bestaat uit andere dieren, leren zijn etsen mij. Mijn tournee langs de cafés de la paix is niet alleen een voorwendsel om wijn te drinken, maar ook om wat minder bekende steden aan te doen. Agen kende ik zelfs niet van de pruimen, de specialiteit hier. In de rue Voltaire speelt een DJ bij een kaas- en wijnbar, tegen een decor van vakwerkhuizen. In rue Emile Sentini vind je Le Tchak, heerlijke keuken van het eiland Mayotte.  De vriendelijke suppoost van het museum stuurt me zondagmiddag naar Le Plancher des vaches, een fijn restaurant naast de zondagsmarkt. Eerst ga ik iets drinken op de patio van artcinema ‘Le montreur d’images’. Een plek waar ik kind aan huis zou zijn, mocht ik hier wonen. Het ‘soort zoekt soort’- effect speelt al na een paar dagen: ik trek naar dezelfde plekken als thuis. Dat is toch niet helemaal de spirit van ‘café de la paix’. Vogels met andere veren dan de mijne, daar moet ik op mijn volgende haltes maar eens mee aan de praat raken.  De echte vogels fluiten haast oorverdovend op een plein in het centrum. De zondagsrust die de meeste mensen hier zelfs op een mooie zomeravond binnen houdt, kennen zij niet.   

Pons
8 0

Au Café de la paix (5)- En nog een kilometer

Kilometers zeggen me niks, waardoor ik nooit goed kan kiezen tussen een wandeling van 8, 15 of 30 km. Ik weet niet wat ik aankan. Een kleine zeventig kilometer op de elektrische fiets, heen en terug naar Auvillar, een van de mooiste dorpen van Frankrijk volgens de medewerkster van mijn relais. Is dat doenbaar? Volgens Google is het een uur en vijftig minuten fietsen vanaf Agen, enkele reis. Moet lukken? Bij Café Vélo verzekeren ze me alvast dat de fiets het wel trekt, al kleuren maar vier van de vijf blokjes op mijn batterij zwart. ‘Vooral in ‘eco’ rijden’, raadt de ober me aan. Dus zit ik even later weer op het jaagpad naast het ‘Canal des deux mers’, ditmaal richting Toulouse.   Ik kom langs de woonblokken van de buitenwijken en neem foto’s van de lieflijke haven van Agen. Daarna zijn er nog drie lijnen: het kanaal, het jaagpad en de bruggen. Het is een ware bruggenparade van stenen en ijzeren bruggen. Ik fiets in een losse jumpsuit, mijn handtas over mijn borst. Wielertoeristen in sportieve outfits rij ik voorbij. Elektrische aandrijving, hé. Maar het wordt wel warmer, waarom heb ik toch geen fles water meegenomen? Op veertig minuten van Agen ligt een oud sluiswachtershuis waar nu gastenkamers en een bar zijn. ‘La poule à vélo’ lijkt er speciaal voor mij neergepoot.  Ik nestel me in een strandstoel met een limonade en realiseer me dat ik nog niet in de helft van mijn traject zit. De aankomst is voorzien om iets na een. Het zou fijn zijn mocht ik kunnen lunchen in het mooiste dorp van Frankrijk. Weer de fiets op, dus. De zomer doet alles om het me naar mijn zin te maken. Het is met 24 graden niet te warm, het water is mooi groenig, de bomen op de oever brengen wat lommerte. Maar na een uur op de fiets en nog een klein uur te gaan, wordt het jaagpad me wat monotoon. Misschien vreet ik liever kennis dan kilometers. Ik aanschouw de reizigers met vier fietszakken aan hun wielen vol bewondering. Dan rijd ik ze voorbij. Toch even in ‘turbo’-stand.  Onder een van de bruggen woont een dakloze. In plaats van een fles wijn en een rode neus, heeft deze persoon een muur aan zakken. Hij slaat iets gade alsof hij op wacht staat. Ik vraag me af hoe het zover is kunnen komen. Op Facebook kijk ik al maanden naar de filmpjes ‘Soft White Underbelly’ van zelfbenoemd journalist Mark Laita, de Paul Jambers van de VS. In zijn studio nabij de beruchte wijk Skid Row in Los Angeles interviewt hij drugsverslaafden, tienerprostituees of mensen met ernstige mentale problemen. Hij vraagt ze hoe hun jeugd was, of hun ouders in hun leven waren, welke drug ze gebruiken. Vaak vermelden ze emotioneel of seksueel misbruik. Laita’s werk situeert zich op het snijvlak van documentaire en sensatie, van journalistieke interesse en voyeurisme. Toch blijf je kijken, omdat we vaak te veel schroom hebben om deze personen zelf aan te spreken. Laita’s interviewees zijn vaak opmerkelijk coherent en diepzinnig.  Ik wil dus wel een praatje slaan met de dakloze man. Hem vragen waarom hij net deze brug heeft gekozen. Maar dan denk ik aan Julie Van Espen die werd vermoord door een dakloze bij een verlaten jaagpad. Ik fiets snel verder. Op zulke momenten wenste ik dat ik een man was. Auvillar komt dichterbij, dertig minuten worden er twintig, veertien, zes, twee. De zon brandt nu al. Ik leg even modus ‘sport’ aan om de heuvel op te raken. Meteen kom ik langs twee restaurants, maar ik wil eerst nog een glimp van het dorp opvangen. Mijn nieuwsgierigheid wordt bestraft: het eerste restaurant weigert mij. Het is half twee en de keuken gaat dicht. In het tweede kan ik wel nog bestellen: puree met worst, weliswaar statig in vier rechtopstaande stukjes gepresenteerd, met paarse bloempjes.  Na de maaltijd verken ik de cirkelvormige graanhal. De dorische zuilen en Romaanse rondbogen stammen niet uit de Oudheid, daarvoor is de constructie te nieuw. In 1831 werd de hal opgeleverd, lees ik op internet. Ook de kerk van Auvillar, de ‘tour de l’horloge’ en het panoramisch uitzicht lonen de moeite. Ik besef hoe verwend ik ben, want in Italië heb ik nog wel mooiere ‘borghi’ gezien. En die tempels in India dan. Wat kan je na jaren reizen nog bekoren? Het totaalpakket, besluit ik. De vrijheid om met een elektrische fiets langs een kanaal te sjezen. Om waar je ook gaat in Frankrijk, lekker te eten.  Ik heb nog twee blokjes batterij over voor de terugtocht. Ik besluit de onbeschutte stukken in de modus ‘tour’ te doen, de schaduwrijke in ‘eco’. Bij La poule à vélo eet ik een heerlijk ijsje en kan ik mijn telefoon opladen. Rampenscenario’s, zoals op mijn eentje aan de kant staan met twee platte batterijen, zijn vermeden. Op sommige punten is er trouwens een treinstation in de buurt. In geval van nood kan ik met de fiets de trein op. De Finnen zijn ondanks de oorlogsdreiging een gelukkig volk. Omdat ze goed voorbereid zijn, zeggen sommigen.  Mijn berekening is nipt, de ‘range’ van mijn fiets staat op nul als ik aankom bij Café Vélo. Ik heb geen marathon gelopen en de Mount Everest niet beklommen. Maar ik ben zo blij als een Fin met mijn prestatie.  

Pons
3 0