Zoeken

Flamenco.

 verf ed GITAAR  VARIA ***************************************** Adagio, Tomaso Albinoni door verf ed *************************************************** Recuerdos de la Alhambra T.Tarrega **********************************************Het begin. In den beginne was er de tekst en het ritme die aangeduid werd door een stok.De gitaar kwam later veel later.De spanning werd, eerst langzaam, opgevoerd tot een hoogtepunt. Wat doet denken aan  Arabische feesten, huwelijksfeesten, waar het ritme langzaam wordt opgevoerd tot een hoogtepunt. En dan stopt het.Bij Flamenco wordt dat ritme regelmatig opgevoerd. En stopt. Terug opgevoerd. En stopt.   Flamenco: een melodie bouwt zich op en wanneer deze zijn hoogtepunt bereikt, net als het gevoel zijn volheid bereikt, stopt de melodie. Dit proces herhaalt zich steeds opnieuw. Ik werd er gek van. Het raakte mijn puberale gevoelens en bracht ze in beroering. In die uithoek van Vlaanderen werd ik gegrepen door de muziek uit het zuiden van Spanje. Later bleek de enige flamenco-kenner en -speler in Antwerpen te wonen. De stad waar boten, en hun vele culturen, aanmeerden in het centrum van de stad en hun verschillende culturen, voor een paar dagen of weken, uitspreiden. Er was een tocht vanuit mijn afgelegen dorp waar ik woonde naar de grote stad. Het was niet niks, maar mijn jeugdige hormonen dreven me ernaartoe. De zanger-schrijver-dichter woonde destijds in een rijtjeshuis in een zijstraat van de Gitschotellei. Oeroude Vlaamse instrumenten hingen aan de witte muren in zijn huis. Na een hartelijke ontvangst kreeg ik mijn eerste teleurstelling te verwerken. De enige speler in de buurt van deze hartstochtelijke melodieën vertelde me dat hij ze niet meer speelde. Een Spanjaard had hem erop gewezen dat hij de muziek veel te koel speelde. Hij stuurde me naar Leuven, waar een Vlaamse flamenco speler niet alleen de melodieën speelde, maar ook leefde. Op dat moment kon ik er niet veel mee, omdat ik de volgende dag verwacht werd in de fabriek, waar ik destijds werkte, in dat kleine dorp. Een paar jaar later, toen ik de wijde wereld introk, werd de weg erdoor bepaald. Leuven werd vijf jaar lang mijn thuis. Later, toen de ratio in mijn leven groter werd, vroeg ik me vaak af waarom deze verre muziek mij zo had geraakt. Een antwoord zou kunnen zijn dat de strenge rooms-katholieke cultuur en de armoede in dat verre Andalusië, en dezelfde armoede en rooms-katholieke cultuur hier en daar aanwezig waren. Een van de verhalen over de oorsprong van de naam bracht meer duidelijkheid. Een Spaanse rooms-katholieke koning hoorde de zigeunermuziek en zei: 'De passie die de muziek uitstraalt, vind ik terug bij mijn Vlaamse lijfwachten, mijn flamenco's.' De zanger-schrijver-dichter die ik toen ontmoette schreef deze regels die al jaren in mijn geest ronddwalen en mijn leven verblijden: "ik wil deze nacht in de straten verdwalen, de klank van de stad maakt me zeer amoureus" Wannes van de Velde Op de dag van de begrafenis van Wannes werd deze tekst gepubliceerd in de krant DE MORGEN.

verf ed: Contemporary interdisciplinair ArtTIST, nen tjolder, nen dommekloot
16 0

De misdaad in de tuin

Op een zomerse woensdagmiddag haastte Leon zich van school naar huis. Hij had stress voor het huiswerk dat hij nog moest maken en wilde zo snel mogelijk thuis zijn. Leon was zeventien jaar en had astma; bij warm weer was ademen soms moeilijk en daarom hield hij zijn puffer altijd bij zich. Hij woonde samen met zijn zus Shelly en zijn papa die sinds twee jaar alleen voor hen zorgde. Hun mama was overleden en Leon miste haar elke dag. Zijn papa probeerde zijn best te doen voor zijn kinderen maar hij was ook heel verdrietig. Zoals elke dag nam Leon alleen de bus naar huis. Toen hij in zijn straat was, merkte hij iets vreemds op: de voordeur stond open. Even probeerde hij zichzelf gerust te stellen en dacht hij dat het de wind was, maar diep vanbinnen was hij ongerust. Binnen zag hij dat het huis volledig overhoop was gehaald. Zijn hart begon sneller te kloppen en zijn ademhaling ging tekeer. Hij panikeerde en zijn puffer viel uit zijn hand. Leon begreep niet wat er gebeurd was. Toen hij merkte dat de vijf gouden zwaarden van zijn mama verdwenen waren, voelde hij boosheid opkomen. Die zwaarden, die ooit toebehoorden aan zijn mama, een kung-fu-master, waren zijn belangrijkste herinnering aan haar. Bezorgd om zijn dieren liep Leon naar de tuin. Hij had twee katten, drie honden en vijf kippen. Terwijl hij telde, verstijfde hij: hij zag maar één kip. Tranen rolden over zijn wangen terwijl hij zich neerzette. Hij voelde zich machteloos en alleen, zonder te weten dat zijn papa op dat moment, onderweg naar huis was. Plots hoorde Leon geritsel in de struiken. Zijn hart sloeg opnieuw op hol. Waren het zijn verdwenen kippen, of was er nog iemand in de tuin? Hij hield zijn adem in en probeerde zo stil mogelijk te blijven. Voorzichtig nam hij een tak die tegen zijn fiets stond om zich te verdedigen. Toen hij de struiken opende, zag hij een gemaskerde man. De man schrok, maar Leon schreeuwde zo luid dat de hele buurt het kon horen. Leon sloeg met de tak naar de man. Die haalde een van de gestolen zwaarden tevoorschijn en viel Leon aan. De man wilde ontsnappen. Leon wist de aanval af te weren en sloeg terug waardoor de man viel en met zijn hoofd tegen een steen terechtkwam. Hij lag op de grond. Met trillende handen trok Leon het masker af en herkende zijn buurman. De buurman schaamde zich. Op dat moment kwam Leons papa thuis. Hij voelde opluchting toen hij zijn zoon zag en luisterde naar Leon zijn verhaal. De politie werd gebeld en de buurman werd opgepakt. Leon besefte dat hij geluk had gehad. Zijn papa was fier op hem want Leon was een held.

louie
0 0
Tip

Middelhoge wolken in Ares

Op het topje van een heuvel in Ares speurt een vrouw de hemel af. Ze is oud noch jong, de jaren zijn als boomringen in haar huid gegroefd (het zijn er niet minder dan dertig, niet meer dan vijftig). De vrouw heeft haar armen voor haar borst gekruist, haar handen in haar oksels geplooid, en kijkt om zich heen. Ze kent dit land en deze wolken als geen ander en weet hoe ze te lezen: geschubd en voltallig, lijn na lijn na lijn aan de donzen bolletjes. Ook gegroefd, ook gerafeld. De vrouw weet wat dit betekent: het zal eerst waaien en dan regenen, maar nog niet meteen. Pas als de wolken zich, net als de schapen, tegen elkaar aan beginnen te schurken zal de storm doorbreken. Er is nog tijd. Om veilig af te dalen, de houten ladder tegen de stam van de amandelboom te zetten en nog anderhalve emmer te vullen. De vrouw laat haar blik enkele kilometers (centimeters) zakken, weg van de hemel, weg van de wolken, tot het een andere heuvel raakt. Ze is thuis in dit landschap, dat tegelijk nabij en veraf voelt; een grond te schraal voor koeien, te winderig voor sla, net leefbaar voor mens, gier, geit en schaap. Ze is een van de weinigen die is gebleven en blijven zal. De vrouw kijkt om zich heen en besluit daar en dan dat ze haar vijfde dochter niet zal baren, neemt haar vierde dochter bij de hand en daalt de berg af. Er is tijd. Het is een lange maar hun bekende tocht. Niemand zegt iets. Het meisje glijdt maar één keer bijna uit. Ook zij kent deze grond goed. Er is geen bloed. Ze weten beiden hoe niet te vallen. Doorheen de jaren groeiden de vrouw en het meisje vele ogen, vele handen om zich aan op te trekken, een ruggengraat die weet hoe tegen de wind in te beuken. Ze kijken voor zich uit, wandelen behoedzaam maar kordaat verder. Enkele heuvels verder jankt een loopse hond, een angstig lam, een vale gier, een eenzaam schaap.

Sarah Skoric
57 4

Matteo

Ik droom. Ik ben op een plek die me niet helemaal duidelijk is, maar ik vermoed  een trouwfeest of iets dergelijks. Ik heb een zwarte satijnen rok aan die tot aan m’n enkels komt. Daarbovenop een wit topje met een diepe decolleté. Ik zie er aanzienlijk bruiner uit dan ik ooit geweest ben. Slanker ook. Dat is het fijne aan dromen: Je kan jezelf net iets beter maken dan je anders bent. Maar zelfs in een droom haalt mijn lage zelfbeeld me in. Matteo Simone is op het trouwfeest. Hij staat al een tijdje naar me te kijken. Hij stapt naar me toe en zegt in zijn sappige Limburgs dat ik er goed uitzie. Mijn antwoord is: ,, Och zeveraar!’’ Ik zie aan zijn geschrokken gezicht dat het niet het antwoord is dat hij verwacht had.  En al zeker niet het antwoord dat Matteo Simone gewoonlijk krijgt na zo’n zin. Ik herpak me snel. En zeg: ,, Oh ja, het beleefde antwoord is natuurlijk ‘Dank je wel!’ Een kleine zenuwachtige glimlach moet de situatie beter maken. Maar mijn hoofd begint te tollen. ,, Maar nee! ” zeg ik. ,, Waarom zou ik eigenlijk dankjewel zeggen? Dit is het slechtste compliment dat je aan iemand kan geven! Mensen zeggen vaak dat iemand mooi is of er goed uitziet. En in jouw geval zou dat nog een compliment kunnen zijn. Want naast overduidelijke goede genen en het geluk dat je eruitziet zoals je eruitziet, is het duidelijk dat je ook sport en op je eten let. Maar zelfs dat doe ik niet! Ik eet graag chocola en ik hou niet van sporten. Nee nee, dat is ook niet waar. Ik hou van voetbal en volleybal en alle andere georganiseerde teamsport. Wel het is te zeggen: ik hou van de wedstrijd niet van de training. Maar zeker fitness of joggen is niet mijn ding. Dus om er zo goed uit te zien, zoals jij zegt dat ik eruitzie, heb ik eigenlijk helemaal niks gedaan. Dit heb ik van mijn mama en papa gekregen. Kortom waarom is het een complement, die mijn bescheiden ‘dankjewel’ zou verdienen? In het beste geval is dit een compliment aan mijn ouders. En nu ik er zo over nadenk, hebben ook zij er niet zoveel moeite voor moeten doen.”  Ik merk aan zijn gezicht dat het weer geen wenselijk antwoord is. Is dit nu die ASS waar iedereen over spreekt? Ikzelf heb het altijd verbale diarree genoemd, maar sinds kort spreken we van ASS (yes, een excuus!). Hoewel ik overduidelijk zo hard mijn best gedaan heb, is de Matteo van mijn dromen nog steeds niet afgeschrikt. Hij vraagt me om te dansen. In mijn droom heb ik gigantische hakken aan (en ook een paar benen die horen bij zulke hakken).  Daar kan ik natuurlijk niet mee dansen, dus ik zeg: ,, Oké, maar ik ben getrouwd en ik hou van mijn man. PLUS ben jij niet getrouwd met één of andere topmodel/babe?”  Weer niet het antwoord dat ik had moeten geven, maar in mijn droom blijft hij staan, hand uitgestoken en een prachtige glimlach op zijn gezicht. Helemaal klaar om te dansen. Ik zeg (veel te luid!): ,, Oké, goed dan, maar niet met deze schoenen!” Vlotter dan een mens zou kunnen, schiet ik mijn schoenen uit. Met een zwier belanden ze net naast mijn tasje. Iedereen weet dat je in het echte leven de dronken nonkel zou raken en de rest van de avond op spoed zou doorbrengen, maar in mijn droom ben ik elegant (dat past ook bij die benen).  Plots ben ik ook ineens 15 cm kleiner en merk ik dat ik tijdens het aankleden niet op m’n sokken heb gelet. Ik heb van die roze sokken met bolletjes aan die totaal niet subtiel onder mijn kleding zitten. Ik kijk naar beneden en zeg (weeral veel te luid): ,, Oei dat zijn niet de gepaste sokken!” De Matteo van mijn dromen glimlacht, haalt zijn schouders op en trekt me op de dansvloer. Ik word wakker en lig nog even te denken aan mijn droom. Ik heb alles juist gedaan. Ik heb gezegd dat ik getrouwd was EN dat ik van mijn man hield, dus vreemdgaan doe ik ook niet in mijn dromen. Ik denk oprecht dat ik mijn man daarvoor eerst moet laten sterven in mijn droom (met natuurlijk de gepaste tijd om te rouwen). Hoewel een romantische droom over een andere onbereikbare man daardoor vrijwel een onmogelijk, of eerder heel erg lang, proces wordt, is dit toch best wel HET bewijs van mijn grote liefde voor mijn echtgenoot (dit moet ik hem straks nog even in zijn gezicht wrijven).  Zelfs in een droom kan ik hem niet bedriegen. Zelfs niet met Matteo Simone! Die van mijn dromen, die zelfs na een heleboel ongepaste verbale diarree nog steeds in zwijm valt van mijn aanblik. Maar zelfs in mijn droom kom ik niet van mijn laag zelfbeeld af. Mijn schoenen moeten nog steeds netjes naast mijn tasje liggen alvorens ik er nog maar aan denk te gaan dansen met mijn droomman. En potverdorie, zelfs in een droom kan ik het niet even op die zalig mooie, maar oh zo ongemakkelijke hakken uithouden. Gelukkig kan ik in die droom de reactie van anderen iets beter bepalen. Ik voel me niet zo ongepast en ongewenst, ook al blijf ik mijn debiele, charmante zelf. Weeral. Zelfs in mijn droom.

Joke1984
9 0

Verwelkte bloemen

Het is herfst in Kiev. De paarse en witte seringen in de Botanische tuin kleuren donkerbruin en zwart.   Tijdens haar studie Slavische Talen aan de Sorbonne leert ze Angwyn kennen. Zijn naam betekent ‘erg knap’ en dat is hij, zowel fysiek als intellectueel.Na zijn eerste terugreis naar Oekraïne stuurde hij haar een foto met het onderschrift : ‘‘Les lilas en fleurs’ . Terug in Parijs doet Cupido zijn werk, sedertdien zijn ze een paar.Net voor de lunatieke president uit het grote buurland zijn oorlog ontketent, volgt ze Angwyn en verhuizen ze naar Kiev.  Met de oogverblindende historische gebouwen en schoonheid verovert de stad al snel haar hart. Te laat besluiten ze hun liefdesnest te ontvluchten. Rusland houdt Oekraïne al snel in een wurggreep. Angwyn moet dienst nemen. Ze wenst hem goede moed toe en veinst dat hij nog knapper is in zijn legeruniform. De grillige potus over de oceaan moeit zich te pas en te onpas in het conflict. Zonder ruggenspraak met de president van het aangevallen land of met zijn zogenaamde Westerse bondgenoten, denkt hij zijn dolgedraaide tegenpool in Rusland te kunnen ompraten. De corruptie in eigen land doet Oekraïne geen goed, maar het verdedigt zich zo goed en zo kwaad het kan. De kerel in Washington denkt enkel aan zijn eigenbelang en tracht  telkens gewijzigde vredesplannen door de strot te duwen van de aangevallen natie. Het zoveelste luchtalarm drijft haar naar een bunker. Ze vleit zich naast een opa die zijn kleinzoon voorleest uit ‘Bijbelverhalen uit het Oude Testament’. Het kind vraagt: ‘Hoe kan dat, opa? Kaïn en Abel zijn toch broers. Waarom vermoordt Kaïn hem?’De opa merkt dat ze hem gespannen aankijkt. Hij weet dat ze de vriendin van Angwyn is en fluistert haar toe: ’‘Vidpovid' znaye vitir.’ (*) (*)The answer is blowing in the wind.’  

Vic de Bourg
5 1

Gezien

Het is geleefd, mijn leven, ik heb het geleefd.  Dat is wat ik denk terwijl de vloeistof nadert. Nu kan het nog, de naald uit mijn arm trekken en uit het bed springen terwijl Isa en Millie in opperste verwarring naar me staren en de arts voorkomt dat de vloeistof op de vloer drupt. Straks is het te laat, dan heeft de vloeistof de naald bereikt en is er geen weg meer terug. Eenmaal ik slaap, gaan de dingen hun gang. De gang die ik al zo lang wil, het kwam er gewoon op aan genoeg anderen van mijn eigen zekerheid te verzekeren. Zo gaat dat bij onomkeerbaarheid. Mijn leeftijd werkte niet in mijn voordeel. Negenenveertig is geen leeftijd waarop je enige marge neemt op de zekerheid: de afstand tot de gemiddelde leeftijd is te groot. We zijn niet graag gemiddeld, tenzij het om die leeftijd gaat. Een leven dat halverwege vastloopt, dat willen we niet. Zo’n leven is niet af, kan niet af zijn. Tachtig jaar moet het worden, vier vijfde van een eeuw, pas dan is het de moeite geweest, pas dan mag er afgerond worden. Zomaar een getal. Relatief bovendien. In de middeleeuwen was het ongeveer vijfendertig en wie weet gaat het over honderd jaar honderd vijfendertig zijn. Elk getal is willekeurig maar ontsnapt niet aan de wurggreep van de verwachting.  Ik denk vaak terug aan de grootse verwachtingen die ik had toen ik op m’n vierentwintigste voor de eerste keer Carnegie Hall bezocht. Ik stond waar de grootsten gestaan hadden: Rachmaninov, Horowitz, Argerich, Lang. Ik dacht niet aan hun debuten, niet aan wat ze gepresteerd hadden op de vleugelpiano – ik dacht aan de keren dat zij net als ik voor het eerst het gebouw hadden betreden en aan hún voorgangers hadden gedacht. Ook voor hen was er een punt waarop ze zich realiseerden wat binnen hun bereik lag, en pal op dat punt stond ik. Verbluft door het marmer in de foyer, zwetend in mijn winterjas, popelend om gezien te worden. Alleen als je zo jong bent is het zo ongecompliceerd: of je wordt gezien omdat je het kan, of je wordt niet gezien omdat je het niet kan. De ruimte tussen die twee uitersten is leeg. Pas later vult die ruimte zich met oordelen, angsten en twijfels. Oordelen over de angsten. Angsten over de twijfels. Twijfels over de oordelen. Maar daar was ik toen nog niet, die eerste keer in Carnegie Hall.  Ik vind deze stilte toch maar niks, nu ze zich zo opvallend openbaart. Isa had gelijk, ik had voor wat muziek moeten kiezen. Niet omwille van de muziek zelf, die kan mijn rug op. Maar omdat die listige stilte erop aanstuurt dat ik iets zeg.Niet gelijk wat. De exacte woorden liggen klaar in mijn hoofd, als slagwissels.Voor Isa was het evident dat ik de muziek die mijn hele leven gevuld had, ook nu nog wilde horen, maar voor mij was het dat allerminst. Isa is jong, ze ziet het verband niet tussen de muziek en wat ik hier, half rechtop nog, aan het doen ben. Aan het doen? Ik ben bezwaarlijk actief te noemen, zelfs nu al.Millie wilde te allen tijde instemmen met wat ik wilde. Als ik een dertigkoppig strijkensemble had gewild dat de Hokie Pokie speelde, ze had het voor mekaar gekregen. Maar ik wilde stilte, en ook daar stemde ze mee in. De roemrijke jaren bepaalden het ijkpunt, maar niet het verzadigingspunt. Na mijn debuut speelde ik waar ik kon, gretig en onuitputbaar, met Bach, Liszt en Bartók in de vingers en de wereld aan mijn voeten. Volle zalen, staande ovaties, interviews, flitslicht, hotelkamers waar mijn zwarte en bordeauxrode jurken languit over het leeszeteltje in de hoek hingen. Minibars, roomservice, taxi’s tot in het historisch centrum voor etentjes met, weet ik veel, even roemrijke figuren van wie ik de naam vergat nog voor de koffie kwam. Luchthavens, jetlags, airco overal.Doffe hoofdpijn, adrenaline, altijd maar harder lachen in de fellere spots.Oefenen tot lang na middernacht, eerst uit noodzaak, daarna omdat ik niet kon slapen.Moe. Maar gelukkig! Champagneglazen, gecultiveerde ministers die met mij op de foto wilden, mannen om mijn lege bed mee te delen, de geur van houtrot als ik heel diep snoof.Oefenen tot de zon opkwam.Wat een geluk! Schel, koppijnachtig geluk. Isa en Millie zijn de dochters uit mijn eerste huwelijk. Hun vader leerde ik kennen toen ik deelnam aan de Leeds International Piano Competition. Vijf jaar lang waren we in staat te doen alsof de dochter die we per ongeluk verwekten in die eerste dagen samen - de champagne als een kramsvogel in onze kop - een nieuwe fase van bedaard geluk aankondigde. We verwekten er zelfs nog eentje, met opzet, in de hoop dat ze de spijt die toen al overal vettig op glansde, eraf kon schrobben. Toen ze vier en twee waren, verhuisde hun vader naar het buitenland. Mijn carrière bleek een bouwwerk van bordkarton. Heel snel stond er een ander waar het publiek zich aan kon vergapen. Ik deed mijn best iemand iets kwalijk te nemen, de vader van mijn dochters bijvoorbeeld, of dat trouweloze publiek, zodat ik mijn woede kon wiegen als een nieuwe baby, kon voeden met afgunst; de perfecte katalysator voor mijn comeback. Maar ik had de fut niet om afgunstig of woedend te zijn.  Millie, net zeventien, zoekt de hand van Isa, negentien. Zo staan ze daar, sereen, meisjes die geen van beiden gewild waren in de echte betekenis van het woord. Ik wilde ze wíllen, ik wilde dat ik niet elke ochtend aan Carnegie Hall dacht, of aan de plekken waar ik kort daarna kwam en waar het leven een spiegelpaleis was; alles kon gelijk welke vorm aannemen en al het licht weerkaatste eeuwig. Ik deed wat moest, wat al die moeders altijd hadden gedaan en waar dus niet eens iets heroïsch aan was. Het prille moederschap was donkerbruin, de kleur van riooldrab, en altijd vochtig.Ik deed het niet op volle kracht. Er waren dagen waarop kleuter Isa boterhammen uit de zak haalde voor peuter Millie terwijl ik in de zetel lag. Waarop ze niets anders deden dan TV kijken. Wat ik het minst verdiende in mijn leven waren niet de prijzen die ik in ontvangst had genomen terwijl ik stijf van de peppillen op een podium stond. Wat ik het minst verdiende, waren mijn dochters die me wilden. Ik huwde een tweede keer, werd zwanger maar niet voor lang, nam zelf mijn koffers. Toen de meisjes tien en acht waren sloeg ik voor het eerst weer de pianotoetsen aan, vast van plan te herbeginnen waar ik was gebleven. Behalve de arts en mijn dochters is er niemand in de kamer. De meisjes wilden mij en ik wilde de arts. Dat is wat ons hier samenbrengt. We zijn een tijdelijke constructie, straks breekt de zwakste schakel en waaiert de rest uit. Isa en Millie trekken bij mijn ouders in tot ze op eigen benen kunnen staan.  Op mijn achtendertigste speelde ik niet klaar wat ik op mijn vierentwintigste kon. De faalangst legde zijn gespierde staart in mijn nek. Ik kwam uren en dagen te kort, mijn vingervlugheid was weg, net als het lef waarmee ik in de camera’s keek.Er knalden nog wel kurken, maar met een ondertoon van sympathie: het neefje van bewondering, maar dan misvormd door dwerggroei. Natuurlijk is er niets natuurlijks aan. Ik zou nog decennia kunnen leven. Vroeger had dat ook gemoeten, je was het verplicht aan de schepper. Of aan het leven zelf. Altijd was er wel iemand, iets. Zolang je lichaam het rekte, moest je geest mee rekken.Ik heb jarenlang geprobeerd mijn verwachtingen te temperen. Ik rondde eerst de hoekjes af, daarna ging ik aan het schuren en vervolgens slijpen, dat massieve blok moest lichter en slanker – op een dag was het een klein schijfje, een knikkertje, een schilfertje dat ik van me af kon vegen als ik dat had gewild, maar ik wilde het niet. Ik koesterde het. Niet omdat ik er nog in geloofde, maar uit heimwee. Omdat mijn verlies het enige was wat me nog aan Carnegie, het klavier of mijn sterrenstatus bond. Hoe triest is het dat iemand maar niet kan wennen aan een bestaan buiten de schijnwerpers. Ik hield van mijn ongewilde kinderen en zij hielden me hier. Tot de staart van de faalangst zich rond mijn hals legde en trok. Eerst lukte het me niet meer op te treden voor een publiek, daarna lukte het me niet meer te spelen voor mijn geliefden, uiteindelijk stopte ik met spelen. Ik sloot me op, beperkte mijn activiteiten: brood kopen, een witte was draaien, prei versnijden, Millie naar ballet brengen, koffie drinken met twee, drie vriendinnen.De staart bleef liggen waar hij lag. Ik was doorlopend in ademnood. Week na week schrapte ik, schakelde ik hulp in, bezocht en betaalde ik iedereen die me herstel beloofde. Er waren meer en meer dagen waarop ik de woonkamer niet haalde. Mijn dochters leerden zelf koken, brachten me brownies uit een bakmix. Gingen zelf naar hun oudercontact. Logeerden op aandringen van mijn ouders een hele zomer bij hen, in hun buitenverblijf diep in Frankrijk. De dagen waarop het beter ging, wandelde ik zonder plan wat in de buurt. Het was raar dat het me zoveel deed dat buren die ik nog nooit gezien had, me zagen en groetten. Tot het me niets meer deed. Ik was compleet murw, massaloos, geen enkele emotie vond nog grip in het gat dat ik was. De vloeistof zit in mij. Voel ik iets? Zo ja, wat is het dan? Overlevingsdrang?Als ik me nu nog verzet, ben ik dan te laat? Ik glimlach naar mijn dochters, naar een punt precies tussen hen in glimlach ik. Ik sluit mijn ogen, het luik valt stilaan dicht. Licht dat binnenvalt wordt smaller, flou. Er is nog slechts een kier; ik zie de kier, de kier ziet mij. Ik word gezien, denk ik voor het laatst.Dan verdwijnt de kier en kan ik niet meer zien hoe de hele kamer schoksgewijs instort. 

Veerle Breemeersch
12 1

En...weg was ze!

Na lang aarzelen, had ze na twintig minuten een besluit genomen. Ze zou gaan! Al die tijd had ze ja en nee in de weegschaal gelegd. Ja, het is nog niet laat, echt moe ben ik nog niet. Nee, ik zal hem zien, die confrontatie kan niet goed verlopen. Ja, ik ga, ik ben tenslotte uitgenodigd. Nee, zijn vrouw zal me geen blik gunnen, dat zal me pijn doen. Omdat het buiten zacht was, trok ze een mouwloze jurk aan. Schoenen eronder, en klaar! De tijd van panty's was voorbij. Ze was overigens voorzichtig met nylon sinds die brand in het hotel. De kranten kopten toen iets over de Kerstboom maar verder in het artikel werden er vele woorden besteed aan de kousen en jassen die de brand hadden versneld. Het was al ver na achten toen ze vertrok. De massieve poort viel vanzelf wel dicht. Op het feest werd ze niet ontvangen door hem maar door een ingehuurde buitenwipper. Was dat nodig? Ze vroeg het zich af. Meteen kwam Ina naar haar toe, zoende haar op de wang met de woorden: wat fijn dat je toch bent gekomen. Ina's sterrenbeeld was boogschutter, zij twijfelde nooit zo lang vooraleer een besluit te nemen. Wanneer Roos bleef wikken en wegen, durfde ze al eens Ina op te bellen. Zal ik je helpen, vroeg ze dan. En Ina hakte de knoop door. Roos keek rond met de coupe champagne in haar hand maar zag weinig bekenden. Veel glitter, dat wel. Opvallend veel rood ook; rokken en oorbellen en lippen. Dirk zag haar en stak zijn hand op. Een glimlach, wist ze, is altijd een mooie reactie maar hij had zich al omgedraaid. Staat hij in een andere kamer te praten met zijn gasten? Zou hij zenuwachtig zijn om haar weer te zien? Jacob was nu wereldnieuws en zij, zij was niets bijzonders geworden, zij had niets gedaan om de mensheid enige vorm van geluk te brengen. Hij was zo goed geworden in zijn vakgebied waardoor hij rijen mensen kon helpen langer te leven, zij was daarentegen een onopvallende kantoormedewerker gebleven.  Een banaal gegeven, dat ben ik. Haar hart sloeg een tel over toen ze hem zag, nog een keer moest kijken om zeker te zijn. Het is Jacob! Wat nu? Ze keek naar Ina's mond die druk bezig was met praten, ze zag de bodem van haar glas. Ze begreep dat ze hem zou passeren op weg naar de lange tafel met drankjes.    wordt vervolgd...  

Ingrid Strobbe
3 0