Zoeken

Ciao & Ché

  Ciao & Ché “Ik hoop zo hard dat deze Achilles zijn Patroclus zoekt…”   Ciao knabbelt aan zijn stylo. Hij glimlacht. Hij antwoordt niet op mijn vraag. Of toch niet meteen. Ik tel dus. Hij blijft ondertussen knabbelen en glimlachen. Hij kijkt me wel aan. Ik tel op zijn minst twintig tellen. Traag geteld. “Niet fanatiek…” zegt hij dan. Hij trekt zijn wenkbrauwen op in een Italiaanse meeh-geste. Maar hij zegt het niet letterlijk. Geen meeh dus. “Meeh!” zeg ik dan maar. “Ge zijt verrast?” “Kweenie…” Ik weet het inderdaad niet. Ik weet niet of ik dit antwoord misschien toch ergens had verwacht. Of misschien had gehoopt? Hij ziet zonder twijfel dat ik zijn antwoord wel fijn vind. Fijn…? Intrigerend eerder…? Is hartverwarmend juister? Een snellere hartslag? “En Marijke?” vraag ik dan. Hij lacht ondeugend. “Marijke? Ik kan u exact dezelfde vraag stellen, toch?” Hij doet dat dan ook: “En Marijke?” Ik lach ook. Word ik een beetje rood? Hij woelt even met beide handen door mijn haren.  “Ik was eerst!” zeg ik. “Ik heb haar heel graag… dat weet ge!” “Weet ik! Ge knuffelt haar wel maar zelden… nooit eigenlijk…” “Omdat gij dat altijd al doet, pipo! Ge doet niks anders!” “Zoudt ge dat willen? Haar knuffelen?” Hij haalt opnieuw zijn wenkbrauwen op. Zijn schouders ook. “Niet echt fanatiek…” “Ik wist dat ge dat ging zeggen.” “En gij geeft haar dikwijls een lief kusje…” “Zoals aan een zusje! Een kusje aan een zusje!” lach ik. “Of ziet ge dat verschil niet?” “Ik doe dat niet bij mijn zusjes”, plaagt hij. “Seffens gaat ge nog zeggen dat dat meisjesachtig is… dat ik me als een meisje gedraag…” Ik zeg het met een brede glimlach, maar ik wil wel graag weten wat hij denkt. “Ik vind dat ge totaal niet meisjesachtig zijt, Ché…” zegt hij half-ernstig. “Maar als ge dat liever hebt… zal ik u Chéca noemen? Of nee, Chica natuurlijk!” Hij ontwijkt handig mijn schop. “Chiquita dan?” “Gij zijt zelf een banaan!” “Ze is wel een mooi meisje… ons Marijke…” Ik glimlach. Ik weet niet wat Marijke ervan zou vinden… dat wij haar “ons Marijke” noemen… Maar eigenlijk is ze dat wel. Natuurlijk meer “mijn” dan “zijn” Marijke, dat zeker…  “Maar ge droomt niet van een echte kus… met haar? Niet ‘fanatiek’, bedoel ik dus?” vraag ik nonchalant. Hij schudt het hoofd. “Gij wel?” “Niet fanatiek…” Drie tellen stilte. Dan vraagt hij knabbelend: “Hoe lang ken ik u nu, Ché?  “Bijna vier maanden… Waarom?” “Ge stelt wel heel directe vragen… ge lijkt wel een Italiaan!” “Dat komt door al die spaghetti van uw mama!” “Meeh… straks… na de spaghetti… wat gaat ge me dan vragen?” Ik gooi er meteen uit: “Aan wie ge denkt als ge alleen zijt… ’s nachts bijvoorbeeld…” “Mietsjiegaa, Benji!” “Niet meer Ché?” We lachen heel uitbundig. We gaan de keuken binnen. Tijd voor spaghetti.   Ik ken Benjamin nu inderdaad vier maanden. Nee, ik ken Ché vier maanden! Benjamin ken ik nog niet echt… Maar ik leer hem iedere dag beter en beter kennen.  Hij heeft die gekke glimlach, vooral in zijn ogen. Al weet ik dat hij meestal heel triest is… Maar bij mij glimlacht hij. Iedere dag iets meer. Hij weet dat ik hem heel graag heb. Ik vraag me soms af of hij niet vindt dat ik me te veel aan hem opdring… Denkt hij misschien dat ik te nadrukkelijk probeer om zijn beste vriend te worden? Dat ik gebruik maak van de leegte die Kasper, zijn meer-dan-beste-vriend, heeft nagelaten? Dat ik Kaspers plaats probeer in te nemen? Want dat is niet zo. Dat probeer ik niet. Denk ik toch. Ik begrijp hoe hij zich voelt, zonder Kasper nu. Hij is zo vreselijk eenzaam. Zo overduidelijk verloren…  Ik ken dat gevoel. Ik voel me eigenlijk bijna altijd eenzaam. Niet dat ik ooit een meer-dan-beste-vriend heb gehad, dat niet… Misschien ben ik juist daardoor zo eenzaam? Omdat ik nooit zo dicht bij iemand ben geweest?  Sinds ik Benji en zijn verhaal met Kasper ken…  al heeft hij er nog nooit helemaal openhartig met mij over gepraat… sindsdien heb ik al vaker gewenst dat ik ook zo iemand had. Of is ‘verlangd’ beter dan ‘gewenst’? Het verhaal van Benji en Kasper verwart me. Benji verwart me…  Zou hij weten wat ik soms denk wanneer we samen zijn? Wanneer we wiskunde doen… of wanneer we spaghetti eten? Wanneer ik hem zit te plagen… of wanneer ik  door zijn haren woel? Dat vindt hij niet fijn, dat doet hem zonder twijfel aan Kasper denken… dat weet ik wel. Waarom doe ik het dan toch nog af en toe? Hij heeft me daarnet gevraagd aan wie ik ’s nachts lig te denken… Hij is naïef genoeg om te geloven dat ik aan Marijke lig te denken. Hij is soms echt ongelooflijk naïef! Wel zalig naïef… Misschien heb ik hem daarom zo graag? Wanneer hij verontwaardigd is, heeft hij van die grote, verbaasde ogen en dan flapt hij er zomaar iets uit… Ik hou van die verontwaardigde blik… Hij krijgt ook ogenblikkelijk tranen in zijn ogen wanneer hij iets triests of vreselijks ziet of hoort. De film die we vorige week samen hebben gekeken… “The way we were”, een romantische film met Robert Redford en Barbra ‘Strooizand’. Benji heeft echt zitten bleiten… Als een klein kind. Ik vond het zo grappig toen hij zich daarna schaamde en vroeg of ik hem meisjesachtig vond…  Hij is ook aandoenlijk grappig wanneer hij de macho probeert te spelen. Hij kan dat echt niet. Al is hij wel soms een fel manneke. Ik heb ook al gezien dat hij een duiveltje uit een doosje is wanneer hij kwaad is.  Ik vind het fijn om hem te beschermen. Om hem van die pestkoppen te redden.  Ziet hij mij als een Grote Broer? Of… Ziet hij misschien dat ik heel graag zijn meer-dan-beste-vriend zou willen zijn…? Voelt hij dat? Ik denk het niet. Daar is hij te naïef voor… en hij is ook veel te nadrukkelijk met Kasper…  Hoe zou hij reageren als ik straks zou bekennen aan wie ik lig te denken ’s nachts, als ik alleen ben, als ik me eenzaam voel…  Ik ben er vrij zeker van dat hij niet kwaad of verontwaardigd zou reageren… misschien eerder triest? Ik wil hem niet triest maken. Dat is hij zo al… Ik ga hem seffens een grappig en ontwijkend antwoord geven op zijn veel te intieme vraag…   “Aan wie denkt ge dan?” Ciao knabbelt aan zijn stylo. We zitten in de werkkamer van zijn vader. De spaghetti was uiteraard de beste van de wereld. “Ge verwacht toch geen eerlijk antwoord?” Hij glimlacht breed. “Ik hoop toch op een antwoord… eerlijk is misschien een beetje te veel gevraagd?” Hij lacht. “Dan… zeg ik…” “Dat dat van het moment afhangt?” Hij gooit zijn stylo naar mij. Een beetje te hard, want hij raakt mijn hand en dat doet pijn. “Meeh, pipo!” “Sorry! Ik wilde uw voorhoofd raken!” “Heb ik iets verkeerd gezegd? Of misschien de nagel op de kop…?” Hij raapt zijn stylo op en drukt die nadrukkelijk tegen mijn voorhoofd. “De nagel op de kop!” schatert hij. “Aauw, pipo!” “Nu ziet ge er als een hindoe uit… dat krijgt ge er deze week niet meer af!” Ik voel met mijn vingers aan mijn voorhoofd en ik zie dan blauwe inkt.  “Ge hebt mijn antwoord gepikt! Dat wilde ik antwoorden… dat het van het moment afhangt.” “Ge zijt gewoon te traag!” Hij verdwijnt dan even. Tien tellen later is hij terug met een linnen zakdoek en een flesje. “Aftershave van mijn pa!” zegt hij en hij giet een flinke geut op het zakdoekje. “Gaat ge me opereren?” Hij veegt dan mijn voorhoofd schoon met die zakdoek. “Prego, Ché!” “Dus…” zeg ik. Hij zucht. “Soms…” “Is dat dan soms ’s avonds of ’s nachts of door de dag?” “Meeh, Ché…” “Of als ge triest zijt? Soms? Of als ge u blij voelt? Soms?” “Vult gij het maar in… ik ben duidelijk te traag…” “Ik wacht wel…” Ik zet me nonchalant in een grote fauteuil. Ik steek een stylo tussen mijn lippen alsof het een sigaretje was. Hij ziet dat het zijn beknabbelde stylo is. “Das de mijne!” lacht hij. Ik haal mijn schouders op. “Nu is het de mijne!” “Het maakt inderdaad uit of ge u triest of blij voelt… dat is waar.” “Ik eigenlijk alleen als ik me triest voel…” beken ik. “Ik eigenlijk ook… nu ge het zo zegt…” Minstens vijf volle tellen stilte. “Maar af en toe denkt ge misschien toch ook gekke, zotte dingen? Té zotte dingen?” “Dat gebeurt wel… Als ik me heel vrolijk voel… als ik me licht in mijn kop voel… als de zon schijnt…”  “Ligt ge dan buiten in de zon te denken?” “Zalig!” “Mag ik weten…” Hij onderbreekt me al. “Ge zijt ongeduldig, Ché! Ik ging u dat wel vertellen. We zijn vrienden, meeh…” Ik zeg niks. Ik glimlach en wacht. Vier tellen. “In het zonneke droom ik van… denk ik aan…” “Aan wie?” “Meeh, Ché… wie zegt dat ik aan iemand lig te denken? Ge zijt ofwel veel te romantisch…” “Ofwel?” “Of ge zijt een viezerikske? Ge ‘denkt’ misschien te veel?” We lachen allebei luid. “In het zonneke denk ik aan een fantastische goal… van mij! En ik speel dan bij een topploeg hier in België!” “Bij Winterslag?” lach ik. Iedereen in mijn directe omgeving supportert voor die ploeg. “Das geen topploeg, he! Eerder Standard of Anderlecht! In een groot stadion en iedereen scandeert dan mijn naam!” Ik heb intussen wel door dat hij opzettelijk ‘denken’ interpreteert als denken. Hij wil niet verraden aan wie hij denkt terwijl hij ‘denkt’… Durft hij dat niet? Tegenover mij, zijn nieuwe beste vriend. Wil hij dat niet? Ik vond het in het begin… niet zo heel lang geleden dus… verrassend en een beetje gênant hoe Ciao zich altijd op de een of andere manier in mijn gezelschap manoeuvreerde. Hij zocht mij duidelijk op, ik hem niet echt… Het was pas nadat Marijke me ervan overtuigde dat Ciao een goede vriend kon worden en dat hij daarom Kasper niet hoefde te verdringen. Ik vond het ook vervelend dat sommige jongens in de klas en op de speelplaats insinueerden dat ik een nieuwe ‘halfgod’ had gevonden… opnieuw groot en sterk en dit keer helemaal met een heldenstatus, een door iedereen bewonderde voetballer, de onbetwiste kapitein van het schoolteam…  Marijke heeft me het verhaal van Achilles en Patroclus verteld en ik herkende die relatie helemaal in Kasper en mij…  maar nu lijkt Ciao nog nadrukkelijker op een Achilles…  Ik vraag me af of deze Achilles op zoek is naar zijn Patroclus… Maar ik moet wel eerlijk toegeven dat ik het fijn vind dat hij altijd aan mijn zijde staat. Dat hij me zo spontaan en al zo snel “mijn goede vriend” noemt. En ik vind het ook aangenaam dat hij vaak met die glimlach naar me kijkt wanneer hij aan zijn stylo zit te knabbelen. Hij weet uiteraard dat ik hem graag heb. Maar zou hij ook weten dat hij me soms… verwart? Dat hij me meer en meer verwart?   Zou hij weten dat hij me verwart? Dat ik steeds vaker aan hem zit te denken? In zijn betekenis van dat woord.  Zo te zien… ik denk dat hij het weet… Vraagt hij zich niet af waarom ik altijd zijn gezelschap zoek terwijl ik toch constant omringd word door ‘kameraden’ en ‘bewonderaars’… die vinden dat ik er macho uitzie en vooral dat ik goed kan shotten… Zou hij dat beseffen? En vooral… zou hij dat fijn vinden? Ben ik zijn Grote Broer? Terwijl Kasper voor eeuwig en altijd… Denkt hij voortdurend aan Kasper? Denken…   “Meeh, Ciao! Ge vult denken wel een beetje anders in…” Hij lacht vrolijk. “Denkt ge?” “Dus wat als ge niet vrolijk in het zonneke ligt? ’s Nachts in uw bed bijvoorbeeld… Aan wie, sorry… aan wat denkt ge dan?” “In mijn meest intieme momenten?” “Ge snapt het!” “Dan droom ik van een nog heerlijker doelpunt… van mij uiteraard! In een nog groter stadion… ik speel dan natuurlijk in Italië… bij Juve, of wat dacht ge?” Hij schatert nu. Hij ziet dat ik een beetje beteuterd kijk. Hij woelt even door mijn haren. “Zijt ge nu erg ontgoocheld?” “Totaal!” lach ik. “Ik ben er kapot van! Ik had zo gehoopt…”   Wat hadt ge zo gehoopt, Benjamin? Ik zou zo graag willen weten wat ge in alle eerlijkheid hadt gehoopt te horen…  Ik zou het u zo vreselijk graag vertellen… maar dat is totaal onmogelijk…    “Gunt ge mij dan geen heldenstatus in een uitzinnig stadion vol gekke tifosi? “ “Als gij morgen bij Winterslag speelt… dan ga ik geen enkele match van u missen!” “En als ik overmorgen bij Juventus speel?” “Betaalt ge dan mijn reis en mijn hotel?” “Mietsjiegaa, Ché! Dan woon ik in een sjieke villa… dan slaapt ge bij mij!” “Dreamer! You know you are a dreamer! Can you put your hands in your head? Oh no… oh no..” zing ik. Supertramp natuurlijk. Maar waarom vind ik zijn laatste opmerking, die laatste zin, zo subliem? Zo heerlijk subliem?     Korte duiding: Dit is in feite een spin-off van mijn roman "Open boterham plattekaas met suiker" (zie o.m. de mooie recensie van Jan Stoel op Boekenkrant). Dat is een coming-of-age en meteen ook een coming-out verhaal dat zich afspeelt in de jaren 70 in Limburg. De verteller is de 15-jarige Benjamin. Het taaltje is kenmerkend voor die tijd en die streek.  De protagonisten zijn ook hier in dit kortverhaal jongens van 14 jaar jong, die verliefd zijn op mekaar, maar zich niet meteen kwetsbaar durven op te stellen... Herkenbaar voor iedereen die ooit eens verliefd is geweest, toch?      

Benji Van Winterslag
0 0

Commotie in Hyde Park

Een uit de hand gelopen hobby, zo noemde hij het plastisch. Hij probeerde te minderen. Hoe harder hij dat deed, hoe meer hij overliep. Alle begin is moeilijk. Vreselijk. Hoe was het zover kunnen komen? De scheiding, ja, die kutscheiding was de oorzaak. Daarna kwamen eenzaamheid, en verveling. Wie deed hij er trouwens kwaad mee? Niemand, toch? 't Is heus niet zo dat je er blind van wordt. Maar gelukkig evenmin. Hoe meer hij het deed, hoe mislukter hij zich begon te voelen.  Surfen. Urenlang. Plankzeilen naar porno. Een verslaving zoals een andere, had die hufter van een psychiater gezegd. Er bestaan pilletjes voor. Probleem opgelost. En daarna verslaafd worden aan die pillen? Niks van. Wilskracht is blijvender. Sterker. Het moest lukken. Omdat het moest. En omdat hij er stilaan gek van werd. Het sluimerde al lang niet meer. Domineren deed het. Gelukkig waren er nog die weekendjes met Sam, zijn zoontje. Weg van de verleiding. Om de veertien dagen had het leven zin. En hij even niet. Of wel?  Moeilijk. Gaan winkelen, naar Sams tennisclub voor een zaterdagse training of een zondagse wedstrijd, bioscoopje, McDonald's ... Waar het verzetten der gedachten aanvankelijk bijna als vanzelf ging, thuis, in de weekendroutine, verliep het tegenwoordig steeds stroever. De sleur doorbreken, dat had de hufter gezegd. Mentaal opladen en tegelijkertijd het hoofd vrijmaken van ... tja.  Zo was hij dit weekend samen met zoonlief op city trip in Londen. Om eens iets anders te doen dan gebruikelijk. Toen ze aan het wandelen waren in Hyde Park kwam er een vogel nogal dicht bij hen zitten.  ‘Kijk, een zwaluw, die zie je hier niet al te vaak,’ fluisterde papa toen hij haar opmerkte. 'Zwaluwen zijn snelle vogels die veel kwetteren. Trekvogels zijn het, ze willen zijn waar het heet is. Ze nestelen zich graag in vochtige holtes. Ja. Ik weet alles over vogelen. Volgens veel mensen brengen zwaluwen geruk, geluk bedoel ik. Dat lijkt me een mietje. Mythe.' ‘Kom, zwaluw!’ zei Sam, die maar weinig begreep van wat zijn papa allemaal vertelde. 'Kom, zwaluw!' probeerde hij nog eens, maar de zwaluw kwam niet dichter. ‘Dat is een Engelse zwaluw, jongen. Die moet je in het Engels aanspreken. Ik zal het zelf eens proberen’, zei z'n papa opgewonden. ‘Cum swallower!’ hijgde hij enthousiast. 'Cum swallower!' Fluisteren werd zeggen werd roepen.  Die twee politiemannen moeten boos zijn op die koppige vogel, vond Sam. Niet op papa die zo zijn best doet. 

Danny Vandenberk
10 1

De klas van varken, tijger, en giraf.

Hier volgt een tekst voor de mini-voorstelling die mijn dieren zullen opvoeren aanstaande woensdag voor Emile, mijn liefste kleinzoon. --beltoon startuur klas   Juf Omi zegt: kom binnen lieve dieren, kies een stoel. Wanneer de dieren zitten, vraagt de juf om aandacht. Dat doet ze niet door te spreken maar door stil te zijn. Muisstil is haar glimlach, haar ogen kijken zacht naar haar leerlingen. Ze heeft er drie, dat is een mooi begin voor de eerste dierenklas in het land.   Wat gaan we doen? Varken wiebelt van ongeduld. Dat komt wel, zegt tijger. Hij zit met rechte rug, een staart die afhangt tot op de grond. Giraf is altijd stil. Op zijn stoel met houten zitvlak kunnen wel tien giraffen, misschien is het dat wat hem zo klein doet lijken. Kijk, zegt juf. Ik heb vellen papier bij me die ik op tafel zal leggen, jullie mogen één vel uitkiezen. Varken staat onmiddellijk recht en kiest het roze blad. Tijger gromt, komt van de stoel af en kiest het vel met strepen die hij aan zijn tong plakt tot hij weer op de stoel zit. Giraf nadert als laatste de grote tafel, er liggen nog zes vellen. Het is moeilijk kiezen; hij houdt van roze en van groen maar ook van vlekken. Hij zegt tegen juf dat het vel hem te groot is, hij kan het niet meenemen. Omi knipt één vlek uit het vel en geeft het aan giraf.  Wanneer omi weer vooraan staat, merkt ze op dat iedereen zichzelf in het vel heeft gezien, voor zichzelf gekozen heeft. Het eigen vel lonkt, zegt ze. Twee dieren maken daarbij geluid: het varken knort en de tijger brult. Giraf blijft stil, zoemt bijna onhoorbaar. Wat bedoelen ze? Juf omi heeft nog iets in petto mét de dieren en de eigen vellen.

Ingrid Strobbe
2 0

Yes, Mama

Yes, Mama   “We interrupt this music program for an emergency broadcast. It is Friday September 23rd 1853. The United States of America has just bombed Moskou. Our Tsar, Alexander II Nikolajevitsj, has died. America demands our surrender. The Empire will strike back. Field Marshal Dmitry Alekseyevich Milyutin has declared war on the Americans. The creation of flying steamships is successful. The Empire will launch its counterattack. Enemies of the Empire beware”. “Pavlov, turn off the radio.” It still scared her. A box that made the sound of many men, it could even sing. The Empire had experimented a very long time with steam engines. Who could have thought they would think of this? But it was nothing compared to the majestic golden flying ships. The Golden Eagles. Marishka had once worked for The Empire, she knew many things. Such as the scientist behind all of this magnificence, Dr. Kazimir Wanya Jeremiya. He had invented a magnificent steam engine that could operate almost anything. The Empire was prouder and stronger than ever. But American spies had stolen his plans, they attacked with the technology they had stolen and killed the great Tsar. The Empire was furious. All Russians were furious. And all Marishka wanted was to be left out of all this. But unfortunately she knew too much and was the victim of many assassination attempts. Dr. Kazimir and Field Marshal Milyutin had ordered her protection. She was, after all, an important part of the scientific team of the Empire. “Come, Pavlov.” It was time to move, again. She had just finished repairing her guard's mechanical arm. She still could not believe how fast they had advanced with the help of Dr. Kazimir, or as he had been nicknamed, Dr. Steam. Marishka had often thought their work went against God's wishes, but she could not stop a warring race to wage war all on her own.  “Yes, mama.” Pavlov said obediently. He was young, only nine winters old. But he was very mature for his age, not to mention that his intelligence far outreached that of many adults, if not most. Marishka had often feared he would follow in her footsteps. She hoped he would be smarter than she was and run away. Though she knew this to be a fairy tail and nothing more. But then again, ‘we now have flying ships and talking boxes’, she thought. So, you never know. “We are to leave at once.” Nikolaj, their last surviving guard, grunted in his raspy voice. He was part of a special unit and was known only by Nikolaj. No past, no future. Only his duty. And his duty had already cost him both of his arms trying to protect Marishka and her son. He was rewarded with two new arms, mechanical steam arms that would shoot bullets and hide knives. Marishka had made them after she had received the blueprints from Dr. Steam. He was more dangerous than ever. Théy were more dangerous than ever.  “I said ‘at once’”, Nikolaj grunted again. Marishka knew better than to keep him waiting.  “Come, Pavlov”, she called out to her son again, reaching for his hand.  “Yes, mama”, the boy answered, happily as his fingers locked with his mother's.  They left the empty house they had taken behind, as empty as it had been when they found it. As all of the houses were around these parts. That is what war does. People run. People cower in fear. People die. And the leaders, they sit safe in their ivory towers and flying ships. Marishka had grown weary of war and death. She had enough of the colors red and black. Blood and ashes. All she wanted was for this war to end, for Pavlov to live as a child. To be free. But she knew better. The only way they would ever leave The Empire was without a heartbeat. And that is something she could not do to her son, though she often doubted if this was the right choice. Running from assassins in a warzone. Was this so much more responsible than to kill herself and her dear son? She asked herself this question every day, and every day Pavlov would smile up at her and she would think ‘yes, so long as he is alive. So long as he is with me’. They ran over burned corpses. Men, women, even children and their pets. All burned to ashes because their leaders had decided that they did not agree with one another. Because their leaders decided that war was the best course of action, the best solution. They died because their leaders were too afraid to die for their own beliefs.  “The United States of America has just bombed Moskou. Our Tsar, Alexander II Nikolajevitsj, has died”.  The radio broadcast popped in her head again. Marishka sighed, thinking; ‘I doubt he chose to die for his convictions. He died as all his people died. Why should I avenge a person like that?’ She felt her temper rise up, released Pavlov's hand to make a fist, and as soon as she did, Pavlov grabbed hold again and Marishka unclenched. “Thank you, my sweet Pavlov”, she said with the softest voice.  “Yes, mama.” he would answer, like a good boy.  “We are almost there. The steamship will pick us up near those mountains”, Nikolaj yelled out, several steps ahead of Marishka and her boy. There was no need to be quiet in this desolate place. No enemies to hide from. All were dust and ash.  “How far by foot?” she asked, screaming louder than she had intended, while tasting the ashes in the back of her throat.  “Twelve hours at most”, he yelled back. “But we must hurry. I heard gunshots”.  Nikolaj had just finished his sentence when a whistling sound came from above. “GET DOWN!” he screamed, his eyes widened. Marishka panicked but Pavlov grabbed her hand again, snapping her back to reality. She grabbed her son with both arms and hid next to a big rock. Nikolaj came running towards them and with a final jump he landed on top of them when a massive explosion went off not far from them. Dust everywhere, the smell of burned wood filled the air. Nikolaj moaned, a piece of a tree had hit him in the gut. Luckily for him he was already half machine.  “Your oil is leaking”, Marishka said, dryly. Surprising herself with her calmness. “We must burn the hole shut .. now! Quickly!”, Marishka urged her guardian when she noticed his stubbornness by trying to hide the wound.  “Just a scratch”, he winced.  Marishka ignored Nikolaj’ ego and instead noticed the pistol on his belt. “Remove the gunpowder from your bullets. We must melt the metal, fast”.  The stubborn man pushed her arm away, “We must find shelter .. first. Cave.. by river.. down .. fast”, he said, breathing heavily, and pointing over the rocky cliff they had used as shelter for the explosion. Marishka knew better now than to argue with this ‘pig-headed fool’, she thought as she grabbed the guard, supporting him. Pavlov took his mother’s hand and together they jumped over the cliff and into the still water down below. As soon as they hit the water Nikolaj grabbed both mother and son by the ankles and dragged them down to the bottom of the river before they could gasp for air. Marishka kicked at his head but missed, ‘I'm going to die like this?’, she thought, clawing for air. ‘Pavlov..’, Small fingers forked with hers, ‘Pavlov!’. Her son pointed down. When Marishka looked she saw Nikolaj gesturing to an underwater cave. She gave up the struggle and let the man drag her down as she lost consciousness. Marishka woke up to the sounds of streaming water. “Pavlov..?”. Her head was still groggy. “Yes, mama?”, the boy answered, hudling next to his mother. He looked tired, he must've sat with her this whole time. “Go to sleep, my boy. Rest up”. “Yes, ma..”. “No, time. Must leave. Now”, Nikolaj grunted under the pain of his wound. She didn't see him at first, sitting in the dark. He was sitting in a puddle of oil. “We must .. Goddamnit. Fix me. Then we leave”. He threw empty bullet shells her way, “Melt. Fix”, he grunted one last time before he stopped moving. “Nikolaj?”. Marishka tried to get up, a fierce piercing pain in her head. She looked at her vest where her head had laid until a few seconds ago. No blood, good. She thought. She lifted her arms, they were both sore, but she could move. She stood up, “Rest a little while mama fixes this sourpuss”, she told Pavlov. “Yes, mama”, the boy answered as he laid down his head and fell asleep in seconds.  “Nikolaj, are you still with us?”. No answer came. She started to worry, what would they do without his help? “Nikolaj?”. She said, while moving closer. “Nikolaj?” She shook him, he gave a grunt. “Oh thank God, you're alive.” Quickly she picked up all the empty shells, grabbed a pot from her backpack and made a fire. The shells didn't need to melt, all they needed to do was loosen up so she could reshape them. The mechanical parts for soldiers were designed in such a way that they could be fixed with bullet shells or even the metal from guns. It was an unclean fix and not a lasting one, but it was all a soldier had in a moment of crisis. And it was all they had now. It took her a long time, it seemed like hours, half a day even. She did not dare tell Nikolaj how long it took when he woke up.  “We must go”, were his first words upon awakening.  ‘Predictable fool’, Marishka thought. “You must rest”, she told the stubborn guard.  “No. They will find us here. We must go” He repeated pigheadedly. “Give me my backpack, I have spare oil with me”. Marishka threw Nikolaj his backpack while waking up Pavlov. She always loved it when he would open his eyes, still sleepy. He woke up wide awake this time. She felt a kind of sadness. “I can change your mechanics so you don't have to use oil anymore”. She said, gazing into the distance. “I like the smell. Makes me feel like home”. Nikolaj answered, somewhat absent as well. “That's the first time you've told me something personal”, Marishka smiled. “I might die soon”, he replied in a serious tone, with a grin added seconds later. “We must really ..”. “Go. Yes, I know”, Marishka brushed the dirt from her son’s clothes and gave him a raw potato, she threw one at Nikolaj and took one for herself. “I'm sorry they're not cooked, I forgot I had them”. “It's okay”, Nikolaj replied, “It is not my first raw potato. Do not worry about it”, he said stoically.  “Are you enjoying your pota..?”, Marishka wanted to ask her son, when she noticed the boy had empty hands. “Did you already finish, darling?”, she asked, a little shocked.  “Yes, mama”, the boy replied.  “Are you still hungry?”, she asked, glancing at her own potato.  “Yes, mama”, the boy answered again.  Marishka took two small bites from her raw potato and then handed it over to Pavlov. “Eat up, my love”, she said motherly.  “Yes, mama”, the boy repeated . Soon after, they left the cave. Climbing up into a different part of the underground burrow. There they would walk for almost a whole day, and then crawl for several more. Marishka feared they would never see daylight again when suddenly she could hear the wind whistling, and there it was, only two corners further and a ten minute crawl. It was the most beautiful thing she had ever witnessed, daylight, finally. It was glorious.  “Nikolaj, light!”, she yelled. He did not answer, she did not expect him to. Pavlov crawled out of the cave first, followed by his mother and then their stern guard. As soon as they were outside the smell of burned wood and corpses filled their noses again. Daylight was nowhere to be found, only clouds of ash, gray and black, with the occasional dust cloud turning into a dust twister. She was reminded quickly where they were, what they were up against, and what they were attempting to escape from. She felt odd when she longed to be back inside of the cave, but quickly shrugged the feeling off. “Daylight”, Nikolaj scoffed. “Happy now? Let's go”, he grunted. Days went by, weeks, a month. They moved from town to town. Foraging for food, oil and any parts they could use. They still hadn't reached their destination. Nikolaj seemed more unsure every passing day, Pavlov seemed stronger and more alive than ever. Marishka had grown thin and aged quite a bit. This way of life did not agree with her. She was used to pretty things, to be spoiled and rich and free. She thought of her childhood quite frequently now.  “There it is!”, Nikolaj shouted excitedly, which surprised Mariska. “There it is, it really is!”, he repeated, his eyes suddenly refilled with energy and courage. “Wait!”, he then said, his voice an octave lower. “There is something wrong”.  Marishka looked at their meeting place from the cliff they were standing on. It seemed like any other army base, it was supposed to be completely abandoned, and it was.  “What is it?” She asked, not seeing the problem. The base was there, no vehicles except the Golden Eagle they were supposed to meet up with a month ago. She restepped her thoughts, ‘except the Golden Eagle we were supposed to meet a month ago..’. Then realisation hit her clear as the dead land they were standing on. “The ship, it's still here”, she said.  “Yes”, Nikolaj answered, “They would never wait this long. Something is wrong. I was sure we would have to call in for a new ship, in fact, I was counting on it. This .. something is not right here”. His eyes had gone back to that of a beat dog. “Nikolaj?”, Marishka asked, anxiously. The soldier did not answer, he grabbed his binoculars and stared for minutes at the base. Finally he put down the binoculars and sighed, “Let's go”, he said. They went down the hill, through a small forest and quickly arrived at the base. There was a cold chill here. Marishka grabbed Pavlov's hands, they were cold as ice. She rubbed them in hers and blew on them.  “What are you doing, mama?”, the boy asked. “I'm making you warm, silly”, she smiled. He looked confused so she stopped, confused as well. Something seemed off. “Something seems off”, she said out loud.  “About your son?”, Nikolaj answered. “Yeah, he is very weird, this one”, the guard said. “Weird!?” Marishka defended her son, loudly.  “I believe this was the first time I’ve heard him say anything other than ‘yes, mama’”. The guard said. “So, yeah. That’s very .. strange”, the soldier said rather bluntly. “I wouldn’t worry about it though. I was a pretty weird..”. “What? No!”, Marishka said, almost angrily. “I’m talking about this place. Why would you even ..”. “Calm down, lady. You were busy with your son, not looking at 'this place'.” He said, air quoting the last two words. “I'm sorry, I..”. “It's okay, let's go”, Nikolaj replied, tired and then picked up the pace, “We must go inside the Golden Eagle, it will be safer” he said, as he started to look around. “Yes, safer, mama”, Pavlov said, joyfully. They speedwalked and then ran towards the Golden Eagle and just as they were close enough to touch it Nikolaj stopped, held up his hand and signaled them to get down. “What's wrong?”, Marishka asked in a whisper, worried.  “Bodies, everywhere. Can't you see them?”. Nikolaj’s eyes were wide, she thought he was losing his mind. “Look!”. He almost yelled, “There and there, and more over there. All .. piled up”. Marishka lifted her head and looked at the place he pointed at last. She noticed a dark spot in the shadows, darker than the rest of the shadow. It looked big and wobbly, she couldn’t make out what it was. Marishka narrowed her eyes to get a better view, and then the true scenery hit her. She noticed a hand sticking out from the shadows, and then she noticed the pile of bodies it was sticking out from. Immediately Marishka shielded Pavlov’s eyes with her left hand, and used her right hand to keep herself from screaming. She did not want to, but her eyes moved back to the pile of bodies in the shadows on their own. Everything was more clear now, as if a light had been turned on just above the disfigured group of bodies. Their heads were cracked open and their eyes missing. Marishka's breath stocked for a second. Fear filled her mind, as Pavlov struggled himself free now that his mother was distracted. “W..What happened here?”, she asked Nikolaj. But Nikolaj did not answer, she wanted to look in his eyes but she could not divert them from the pile of corpses. “Nikolaj?”, she asked. Without looking away. “Nikolaj?”, she asked again.   Then .. a crack, a slurp and a gushing sound. She wanted to shout, but her voice had gone mute, her hands began searching for Pavlov. Her eyes still fixated on the pile of bodies in the shadows. “N..Nikolaj, p..please?”, the young mother begged. But the guard did not answer. More awful slurping sounds came from his position, it sent shivers down Marishka's spine . Her heart began to race, her breathing fastened and her eyes widened. Fear overtook her, “Pavlov! Pavlov!”, she yelled out into the darkness, desperately searching with her hands, her eyes still fixed on the pile of bodies, as if it had hypnotised her. “Yes, mama”, the boy suddenly answered from Nikolaj's position, “I'm right here” He said gleefully, and then he slurped again. Marishka was beyond terrified, her heart nearly jumped out of her throat. For the first time in minutes she was able to move her glance away from the bodies, she had to see her son, her little innocent boy. Marishka turned around and saw Pavlov bend over Nikolaj who laid on the ground. His head cracked open and one eye was missing. Pavlov smashed his finger into Nikolaj's other eye, pulled it out and slurped it in as if it were a spaghetti string with a meatball on the end.  “...No, Pavlov”, Marishka said, shocked. “No..”. “Yes, mama”, the boy answered gleefully.  

K.L. Runaya
8 1

GodDOG

marks in the snow ************************************************ IK GeloofNietIn goden Niet de westerseNiet de oosterseNiet de noordelijkeNiet de zuidelijke IkTrachtIedereDagEenBeetjeIn myTe geloven Ik tracht iedere dag een beetje in mezelf te geloven. Even de hoofdlettertjes weg en het leest vlotter.Even de hoofdlettertjes weg en het leest vlotter.Ik tracht iedere dag een beetje in mezelf te geloven.Ik tracht iedere dag een beetje in mezelf te geloven.Ik tracht iedere dag een beetje in mezelf te geloven. Even de hoofdlettertjes weg en het leest vlotter.Even de hoofdlettertjes weg en het leest vlotter.Ik tracht iedere dag een beetje in mezelf te geloven.Ik tracht iedere dag een beetje in mezelf te geloven. MaarWie benIkOmTe ontkennen Wat duizendenStemmenhoren In de stemmen In DIENS naam Voor wie men het steeds doet. Verf 2006-11-17   feedback van andere lezers fenkZoals je zegt: we kunnen niets ontkennen, maar gelukkig moeten we ook niets geloven. Zolang we maar mogen lachen!("ontkenen" -> "ontkennen")verf: nice dichtduvelMassahysterie en -waanzin : een draak met vele koppen. Jefverf: NIce miepeVerf, dit is goddelijk goed! verf: nederig DANKE DANKE AudaZou de laatste drie verzen gewoon schrappen. Is magnifiek in zijn eenvoud...verf: DANK U ERWEESpeciaal weer!Ga eens zoeken naar mijn Notities = 12/10verf: OK GhislainePrima. Een tip waar je mee doet wat je wenst: Ik tracht iedere dag een beetje in mezelf te geloven. Even de hoofdlettertjes weg en het leest vlotter. mariagarquezOverweeg dit eens: niet in god geloven maar je wel laten inspireren door (mythische) personen als jezus, de liefde van maria voor haar zoon, de liefde van maria magdalena, ... Neem ze niet voor waar, maar ze lezen of er over nadenken kan heel inspirerend zijn.verf: ik weet nog wel enkele bedenksels die niet alleen inspirerend zijn maar ook zeer bevredigend zijn SabineLuypaertik denk dat die doent doet bedoeld isof doemt zou ook leuk zijn in deze kontext(smile)vind hem leuk maar ben het wel eens met ghislaine over de hoofdletters stormvonkIk volg auda en die hoofdletters, tja ik hou er ook niet van maar dat is ieders vrijheid hé gonoZoals steeds, waarlijk geniaal of is het anaal? Heb soms last van verkeerd woordgebruik, waarvoor m"n exclusieve excuses je zult het mij waarschijnlijk niet ten euvel dulden, maar ik ben maar tot m'n 5 jaar naar school geweest, langer konden ze het met mij niet uithouden, ik was als kleuter al een arrogante zak, daar door schrijf ik soms wat speelfauten hé?verf: ik dank mijn vijanden voor de adrenalinegroeten VickyLievenswowwoowwooowwauwwaauwwaaaaaaaaaaaaauuuuuuuuuuuuuuuw!!!verf: ? ? ? ? ??? ???? ? ? ? ??? ? ??? ??? ? seppeHa!verf: nice spinvisinderdaadverf: XX Luckyde hoofdlettertjes in je leven...... Luckykronosje hoeft jezelf niet te overtuigen, luister naar de anderen ! RolandBergeysik volg je helemaal. Even over de verhalen die ik een tijdje geleden aanreikte: -over sexualiteit: Angelo, Eenoog -over SM: Magic Molly -over armoe: Gustje Vito, Ben, Sören -over tentoonstellingen en bootvluchtelingen: Manuel -over kerst; Pernod. Zie maar hé.   ***********************************************       

verf ed: Contemporary interdisciplinair ArtTIST, nen tjolder, nen dommekloot
6 0

Panorama

Hier zitten we dan. Boven op de berg. De berg die we samen overwonnen. Lang geleden was een molshoop al te veel. Toen ik alleen was en toch niet. In de verte daar beneden, de stad. Ik ging het helemaal maken. Het leven was van mij. Ik wilde bruisend, spannend, fun! Niet dat saaie gedoe van school, 's avonds met z'n allen voor de tv, 's zaterdags naar ballet en 's zondags naar oma. Saai, saai, saai. Ik wilde weg, groots. Ik wilde. Wild. Wild wilde ik. Met tientallen waren ze, soms met honderden. Allemaal vrienden. Gefeest dat ik heb, gesnoven, gedronken, me laten nemen op toiletten, in goedkope hotelletjes, in de donkerste hoekjes van de grote stad. Jarenlang. De stad daar beneden. De stad die nog steeds mooi is. Dat is niet veranderd. Al die lichtjes. Die verte die ooit zo dichtbij was. Kijk hoe mama geniet. Dat trekje aan haar linkermondhoek. Herken ik uit mijn kindertijd. Als ik mijn kleine zusje aangekleed had. Of geholpen had met het plooien van de was. Ik had geen keuze. Ze hadden gezegd dat ik een mes onder het bed moest bewaren. Voor noodgevallen. Er lopen zoveel freaks rond. Gestoorde gekken. Ze ... de andere meisjes die werkten voor Carlo. Carlo zelf wist van niks. Niks mes, zou hij zeggen. Meisjes genoeg. Het was hij of ik. Hij wilde me doen stikken. Zijkant hals. Steken en goed doortrekken. Naar voren, zo zei Tilly. Vroeger vertrouwde ik iedereen, toen alleen Tilly. Ik deed exact wat ze zei. Klant, ongewassen dikkerd met stoppelbaard en slechte adem, dood. Alles vol bloed. Carlo woest. Ziedend. Nooit wilde hij me nog zien. Niet in zijn buurt, niet in de straat, niet in de stad. Of hij zou me kapot maken. Op dezelfde manier. Tilly weende, draaide zich daarna om en liep van me weg. Zoals iedereen.  De enigen die je vergeven op deze wereld zijn je ouders. Mama makkelijk, papa uiteindelijk ook. Zijn arm om me heen. Ik ben terug dat kleine meisje. 'God is mijn licht', de betekenis van mijn naam. Nora. Zoveel lichtjes daar beneden, maar ze zijn vals.  Niet meer nadenken. Gewoon genieten van het uitzicht. Hier en nu, tussen mijn ouders.

Danny Vandenberk
10 0

Dapper

Zaterdagavond.Ik ben doodop van een ganse dag ontspannen. Zo diep ontspannen dat het ijsbad op het einde een koud kunstje was.“Verbaast me niets!”, app je me.“Hoezo?”“Omdat ik je ken. Jij bent stoer en onverschrokken. En dapper.” Ik lach je woorden weg en zet koers naar mijn schoonouders.Ik koester de lange autorit, ook al ben ik geen held achter het stuur.Ik wil eigenlijk niemand zien. Laat me gewoon even zijn.Maar ik word verwacht voor het avondeten. We vieren meteen ook de verjaardag van mijn zoontje.Ik ben knullig in het organiseren van feestjes.Dit jaar valt zijn verjaardag bovendien tijdens onze zomerreis, dus ik heb het initiatief aan mijn schoonmoeder gelaten. En daar zit ik dan. Moe. Afweziger dan ik zelf fatsoenlijk acht.“Of het boeiend was, die opleiding?”Ik knik.Voor de vorm heb ik mezelf een dag op ‘opleiding’ gestuurd. Ik kijk rond. We zitten voor het eerst in de vernieuwde woonkamer.Wit en beige. Decoratie die ik niet snap.Het ziet er duur uit, maar de ruimte spreekt me niet aan.En ik hoor mezelf zeggen:“Het… mist wat karakter voor mij.” “Of ik de schildertechniek niet bijzonder vind?”Mijn man springt zijn ouders bij.Ik raak niet verder dan: “Njah.” Even later stuur ik jou:“Ik ben toch stoer. Net aan mijn schoonmoeder gezegd dat ik haar interieur niet mooi vind.”En ik voeg eraan toe:“Ik moest wel. Ze snapt de poëzie van het leven niet.” Dat was niet eerlijk.Natuurlijk beleeft ze op haar manier de poëzie — in de bodemloze liefde voor haar kleinzoon. Ze leeft voor hem.Maar dat bedoelde ik niet.Ik doelde op de verheerlijking van het functionele, door de mensen die mij omringen.Alles moet nuttig zijn. “Voor de vooruit.”En je mag natuurlijk niet vergeten ook eens 'leute' te maken.Het mag plezant zijn. Maar poëzie? Poëzie is iets voor op een kaartje bij speciale gelegenheden.Ze beleven ze niet, die schoonheid van geraakt worden —door een landschap, een sfeer, een blik, een woord. Ik leef voor die ontmoeting.Voor de schoonheid van het alledaagse. Vergis je niet, ik kom je niet vertellen dat ik me beter voel dan hen. Wel anders. Pijnlijk anders. Het doet me vrezen dat ik tekortschiet én te veel ruimte inneem.“Verrader! Ondankbaar wicht! Luilak!" Ik incasseer de snoeiharde zelfkritiek.“Wie denk je wel dat je bent?”Ik zet me schrap voor wanneer de woorden straks ook buiten mij zullen klinken. En dan herinner ik me:Jij bent onverschrokken. En dapper.Ik hou zo ontzettend veel van het leven! Ik richt me op, schraap alle liefde in mij samen en kijk mijn criticus zacht aan. “Denk er gerust het jouwe van, maar ik leef.” 

AnneliesPattyn
8 1

Stilvallen

We maakten van de feestdag gebruik om een dag vroeger op reis te vertrekken. Dit jaar zou onze vakantie beginnen zodra we in de wagen stapten. Geen haastig kilometers vreten, wel overnachten in het Château de la Bouchatte en onderweg de Puy-de-Dôme ontdekken. Alle stress achterlaten nog voor we goed en wel vertrokken waren. Stilvallen deden we. Om zes uur ’s avonds, op drie kilometer van onze voorziene tussenstop. Een pak abrupter dan gepland. Terwijl Arno in een kramp schiet, verbaas ik me erover hoe weinig informatief het dashboard vol lampjes is. Nog niet bereid de controle uit handen te geven, stel ik voor het knopje te zoeken om de motorkap te openen. Bij de aanblik van zoveel complexiteit moet ik lachen. Dapper ga ik op zoek naar het oliekannetje. Controleert niet elke zichzelf respecterende automobilist met pech het oliepeil? Een behulpzame buurman lijkt dezelfde mening toegedaan en voegt meteen de daad bij het woord. Hij wil er zelfs olie bij kappen, maar die blijkt helaas niet compatibel. Er komt een tweede buurman bij. Intussen bespeurt mijn zoontje een veel groter probleemgeval: met de buren komen ook katten mee… zwarte dan nog. Gefronste wenkbrauwen, gekrab achter de oren. En ook ChatGPT krijgt de motor niet aan de praat. Het begint me te dagen dat we dit niet zelf gaan verhelpen. Koppig kalm stop ik mijn man het nummer van de pechverhelping toe. Ze komen eraan — ten vroegste over anderhalf uur. De buurman biedt aan om Elias en mij alvast naar het kasteel te brengen. Arno blijft bij de wagen. De knoop in mijn maag trekt strakker aan; mijn buik weet dat we niet meer aan het stuur zitten. Ik doe mijn uiterste best die boodschap te negeren. Met een glimlach leg ik in verroest school-Frans uit waarom mijn man pas later zal aansluiten. Niet getreurd: we kregen een upgrade en mochten onze intrek nemen in de suite. Terwijl ik de specificaties van de massagestoel krijg toegelicht, verdiept Arno zich langs de kant van de weg in de beginselen van automechanica en verzekeringen — met de hulp van trouwe metgezel ChatGPT. En Elias? Die wil maar één ding: de spin in de hoek moet weg. Tegen elven maakt Arno niet onopgemerkt zijn entree. Je rijdt niet elke dag mee met een takelwagen. Uit het donker verschijnen overal helpende handen. Ik geneer me over onze rommelige bagage. In een recordtijd is de auto uitgeladen. Met elke koffer wordt mijn gemoed een beetje zwaarder. Alle info past op één enkel visitekaartje van de garage. De zorgvuldig bewaarde moeilleux au chocolat brengt weinig verandering in Arno’s zorgelijke gezicht. Ik kan je vertellen: een twijfelaar leent zich niet tot met twee liggen woelen. Bij het ochtendgloren ontsnap ik naar de tuin. Ik laat mijn ogen rusten op het vredige landschap. Blootsvoets hervind ik houvast in het verdroogde gras. Ik vul mijn longen met verse lucht. De zonnegloed ontspant mijn lijf als een warm bad. Langzaam lost de hoofdpijn op. De ochtendglans vervaagt wanneer Elias en ik ons ongemakkelijk installeren buiten op de stenen trap, wakend over de bagage. Meer dan anders struikel ik over mijn woorden, en mijn gevoel voor drama is ondermaats. Vier verhaaltjes van Panda en Eekhoorn later, nog steeds geen nieuws van Arno. “Er is geen auto!” De ontreddering in Arno’s stem laat geen twijfel bestaan. Hij maakt geen flauwe grap. Ik wil meer uitleg. Hij moest gewoon de geregelde vervangwagen ophalen. Wat kon er mislopen? Al te goedgelovig zijn dus. “Een reservatie door uw dossierbeheerder? Wij vinden niets terug, mijnheer. In deze periode een huurauto te pakken krijgen? Haast onmogelijk, mijnheer. Veel succes nog.” Blijven was geen optie. Alle kamers waren bezet voor het weekend. Bovendien voldeed het negentiende-eeuwse gebouw allerminst aan Elias’ ridderlijk concept van een kasteel. Hij wilde daar weg. We slenteren toch maar weer naar binnen om onze netelige situatie uit de doeken te doen. Heel even lijkt een lokale vertegenwoordiger wél iets gedaan te krijgen. Maar ons gebrek aan Franse bankcheques doet ons de das om. We grijpen opnieuw naast de wagen. De reisbijstand heeft een kamer in het Première Classe-hotel in de aanbieding. De recensies laten weinig aan de verbeelding over: vies, geen verse lakens, sauna, de deur gaat niet op slot. Dat wordt dus voor onbepaalde tijd kamperen op onze bagage — als we die überhaupt in die tien vierkante meter gepropt krijgen. Geen ridderlijk vooruitzicht voor Elias. Het getik van een antieke klok accentueert de ijzige stilte in de zitkamer. Arno’s lege blik verraadt een overvol hoofd. Ook bij mij dreigen de zorgen de spitsvondige ideeën te verstikken. Elias heeft zich overgegeven en ligt op mijn schoot te slapen. “Zou u geholpen zijn mochten we drie matrassen leggen in onze feestzaal?” We laten de tranen van opluchting stromen. Even later zijn we majestueus geïnstalleerd in onze ruimste logeerkamer ooit. Onze magen gevuld met een door onze gastheer geïmproviseerde lunch. Frikadellen met bonen uit blik. En dan rest ons niets dan voor de tweede keer stilvallen. Plots hebben we werkelijk niets meer om handen. Geen telefoontjes, nergens heen. Stilte. Terwijl Arno verbeten mogelijke scenario’s blijft uitdenken en Elias opgaat in zijn Lego-bouwwerk, rol ik mijn yogamat uit. Met de spanning laat ik ook mijn zelfmedelijden los. Tegenslag hoort bij het leven, dus ook bij dat van ons. Zeker lastig, maar niks persoonlijks. Bovendien zijn zowel mijn reisgezelschap als deze plek best charmant. Ik neem er vrede mee. Maandagochtend. Ik rol nog één keer mijn yogamat uit. Arno ijsbeert tussen zijn scherm en het toilet. Ik glimlach bij de gedachte dat we ons voorbereiden op de strijd met onze reis-‘bijstand’. Een nieuwe contactpersoon aan de lijn, uiteraard. “Uw wagen werd gesleept naar een garage waar ze er niet aan kunnen of willen aan werken… Een vervangwagen is budgettair niet mogelijk, mevrouw… Een oplossing, nee, die heb ik nog niet. Daarvoor bel ik u later terug… Blijft u vooral rustig, mevrouw, we zijn er om u te helpen.” Zijn communicatietrucjes werken als een rode lap op een stier. We schakelen alle hulpbronnen van het thuisfront in om de druk op te voeren. Iets na de middag zetten we koers naar onze vakantiebestemming, met een vervangwagen. Onze eigen wagen gaat alvast terug naar België. Onze vakantie kan beginnen. En nu pas voel ik het gewicht — van het verdriet. Ik mis iemand om bij thuis te komen met mijn verhaal.  De echo van eenzaamheid klinkt onverwacht luid. Ik weet dat zo voortaan scherper zal blijven horen.  Ik verstar. Ik herinner. Ademen volstaat. Ik probeer zachtjes te bewegen — met mijn pen over het papier.

AnneliesPattyn
4 0