Zoeken

Goeie vriend.. Slaapt. 2

Graffiti by Matthias Schoenaerts ********************************************************* Des avonds, het was winter, kon mijn goeie vriend naar buiten. Veilig verscholen achter een dikke trui liepen we door de vrieskou des avonds. Er was geen dealer die hem herkende. We waren iedere week op bezoek gegaan naar de vrouwelijke arts. Zo hadden we ontdekt dat we zo zonder problemen door Antwerpen kon treken. Maar het bleef 1 keer per week een maand lang. Hij werd ook wakker. Mijn goeie vriend die in een ander leven misschien een man geweest was met een intensief gelukkig leven. Hij was terug, mijn goeie guitige vriend. Hij was volwassener geworden maar het was de briljante toffe aangename vriend. Er was hoop niet onbelangrijk. We waren al zo ver geraakt. Het was simpel. Een zware heroïneverslaafde is vooral moe. Doordat hij in een beveiligde omgeving. En daar bedoel ik dat ik niet in het leven paste waar hij net afscheid van nam. Zo was hij er zeker van dat hij bij mij niet zou lastig gevallen worden door gasten die hij kende en die hem onherroepelijk de weg van de Heroïne terug zou doen bewandelen. Ik was geen deel van dat leven van hem. Hij wilde er van af. Hij was er in geslaagd door op de eerste plaats ongestoord ergens met een veilig gevoel te slapen. Zonder dat ik hem het 9 tot 5 regime oplegde. Hij sliep een maand lang op de ogenblikken dat hij waker werd at hij wat rekte zich uit en sliep weer een dag verder.Dan was er zijn medicijnen die hem niet alleen van die drang voor heroïne afhielden. Ze zetten hem ook aan tot slapen. Als de drang om achter de heroïne aan te holen wegviel. Dan was de noodzaak eindelijk eens dat lichaam rust te bezorgen groot. Ik liet hem slapen 1 maand lang en iedere week werd hij tijdens onze tocht naar de arts een beetje wakkerder. Iedere week werd hij een beetje meer waker en opeens overviel mij die angst. Daar zaten we twee volwassen mannen in een klein kamertje midden de grootste stad van de lage landen. Omringd door massa's voetgangers waar in verscholen dealers rondliepen.Misschien is de halve stad wel op zoek naar u zei ik wel eens grappend. Hij was verdwenen.Het was niet de angst voor agressie. Het was eerder diezelfde angst van een stamgast van een café die opeens beseft dat hij nooit meer een voet mag zetten on zijn geliefde stamcafé. Want een voet erin betekent onherroepelijk een voet zetten in die sociale groep de café vrienden en zo weer ondergedompeld worden in de roes van de drank.Er was een oplossing.

verf ed: Contemporary interdisciplinair ArtTIST, nen tjolder, nen dommekloot
0 0

Ontsnapping

Met een zucht zet Eva zich neer in haar kampeerstoel en nipt van haar bekertje wijn. Dit is de beste beslissing die ik ooit heb genomen, denkt ze bij zichzelf terwijl ze de zon langzaam ziet ondergaan. “Op de wijn uit een plastic beker na dan.”De wolken kleuren zachtroze en de hemel hult zich in een oranje gloed die wordt weerspiegelt in het water van het meer. Ze sluit even haar ogen en alle gebeurtenissen van het afgelopen jaar flitsen voorbij.  Toen ze hem voor de zoveelste keer dronken hoorde thuiskomen, was voor haar de maat vol. De innige liefde die ze altijd voor hem had gevoeld, de volmondigheid waarmee ze anderhalf jaar geleden ‘ja’ tegen hem zei, waren de laatste maanden omgeslagen in walging. Steeds vaker moest hij overwerken en ging daarna op café om zich te bezatten. Als hij dan stomdronken thuiskwam en in slaap viel op de zetel of naast haar in bed, plaste hij alles onder en kon zij alles opkuisen. Eva was het meer dan moe. Ze verloor al haar levenslust en eigenwaarde, om nog maar te zwijgen van het respect dat ze ooit voor hem had. Hun gezamenlijke vrienden stonden aan haar kant en probeerden net als zij, zonder succes zijn drankgebruik in te tomen. Ze luisterden als ze haar beklag deed, toonden compassie en deelden blikken van medeleven als hij weer eens beschonken achter het stuur kroop na een avondje uit. Tijdens de zoveelste eenzame avond, besloot Eva wat spanning op te zoeken en maakte een Tinderaccount aan. Ze had niet de intentie om haar man te bedriegen, maar ze had nood aan mannelijke appreciatie en complimentjes. Na enkele uren heen en weer swipen, kwam ze plots Fred tegen. Fred was de man van één van haar vriendinnen en papa van twee zoontjes. Zou ze Lies hiervan op de hoogte moeten brengen? Nee, best niet want dan zou zij moeten uitleggen hoe ze wist dat Fred op Tinder zat en dat zou roddels op gang brengen. Tenslotte deed ze niets verkeerd en vulde ze haar eenzame avond op met leuke chats.Toen ze enkele weken later met enkele bevriende koppels gingen uiteten, had ze Fred even alleen en sprak hem erover aan. “Het gaat al een tijdje niet zo goed tussen Lies en mij,” vertrouwde hij haar toe. Vanaf dat ogenblik deelden Eva en Fred een geheim en hoewel ze nooit echt een hechte band hadden gehad, spraken ze vaak stiekem met elkaar af. Ze hadden het gevoel dat ze elkaar begrepen, Eva voelde zich gehoord. Van praten gingen ze in hun zoektocht naar affectie al snel over op knuffelen, wat dan weer uitmondde in kussen. Ondanks het feit da ze zich nooit eerder fysiek tot elkaar aangetrokken voelden, konden ze zich tijdens hun vijfde geheime afspraak niet langer beheersen en ze verloren zichzelf in een passionele vrijpartij in de laadruimte van Freds camionette. Het schuldgevoel waar Eva mee kampte, vooral tegenover Lies en haar prachtige jongens, kon haar niet weerhouden om af te spreken met Fred. Steeds frequenter, met steeds passionelere seks. Het werd moeilijker om normaal te doen tegen elkaar in het bijzijn van hun vrienden. Toen Fred op één van hun afspraakjes bekende dat hij gevoelens voor haar had, kon Eva niet anders dan een punt te zetten achter hun affaire. “Maar Eva, jij bent het enige lichtpuntje in mijn leven,” smeekte Fred, maar Eva hield voet bij stuk. Fred en Eva beloofden elkaar dat hun affaire een doodgezwegen geheim moest blijven dat ze zouden meenemen in hun graf. De affaire zette Eva aan het denken, ze besloot een punt te zetten achter haar huwelijk en trok weer in bij haar ouders. Op het ogenblik dat ook Lies en Fred hun breuk aankondigden, bleek Fred zich niet zo veel aan te trekken van hun afspraak. Tijdens een nieuwjaarsfeestje onder vrienden, waar ook Eva en haar ex-man aanwezig waren, besloot Fred als dessert hun affaire openbaar te maken. Wat een fijn, zorgeloos feest zou moeten worden, mondde uit in een avond vol verwijten en wijzende vingers. “Ik heb altijd geweten dat je onze mannen probeerde te versieren,” tierde Kim, de zus van Fred. “Ben je blij nu je een gelukkig gezin hebt kapot gemaakt?” Eva hield de eer aan zichzelf en vertrok. In navolging van Kims voorbeeld, liet de ganse vriendengroep Eva als een blok vallen.Nadat het papierwerk van de scheiding rond was, besloot Eva haar tent, slaapzak en kampeerspullen in de auto te gooien en voor een tijdje te gaan reizen. De dokter had haar twee maanden thuis geschreven met een depressie en goedkeuring gegeven voor een bezinningsreis. Het kostte haar wat tijd, maar gelukkig kon ze haar moeder geruststellen met de belofte van een dagelijks berichtje. Nu zit ze sinds vanmiddag in de heerlijke warmte van Lazise aan het Gardameer. Mama heeft het adres van de camping waar ze verblijft en was dolgelukkig met de foto die Eva haar stuurde. “Kom nu maar weer op je plooi. X” had ze geantwoord.Haar beker wijn is leeg, net als haar knorrende maag. Eva gaat zich eerst even opfrissen na de lange en bloedhete autorit. Het lauwe water van de douche zorgt voor een aangename en welkome afkoeling. Ze trekt één van de weinige jurkjes die ze bij zich heeft aan, draait haar lange haren in een slordige dot en gaat op zoek naar een restaurantje in het dorp. Bij een klein terrasje met zwak licht houdt ze halt. Ondanks het late uur zitten er nog wat koppeltjes en gezinnen te dineren. Eva zucht en net als ze zich wil omdraaien om weg te gaan, komt er een ober naar haar toe. “Buonasera senora, een tafel voor één?” vraagt de zwartharige man. Zijn huid is prachtig zongebruind en steekt af tegen het witte hemd dat hij draagt. Eva glimlacht en knikt. “Ja, graag.” De ober, die volgens zijn gouden naambordje Roberto heet, begeleidt haar naar een apart gelegen terrasje waar alle tafeltjes voor één persoon gedekt zijn. Eva krijgt een tafeltje met zicht op het meer toegewezen, ver uit de buurt van de koppels en gezinnen. Het lijkt wel alsof dit deeltje van het terras is voorbehouden voor eenzame zielen die in alle rust willen dineren. Eva bestelt een glaasje rosé en een pasta vongolé, ze geniet met volle teugen van een heerlijke maaltijd en doolt nog even door de smalle straatjes van Lazise. Ze trakteert zichzelf op instant vakantiegevoel met een enkelbandje. Na een gelati wandelt ze terug naar de camping en kruipt moe, maar enorm voldaan haar slaapzak in.  Een droomloze nacht later, wordt Eva wakker met de heerlijke zilte geur van vakantie. Vandaag staat een verkenning van de omliggende dorpjes op de planning. Ze kuiert rustig rond, geniet van het bruisende Italiaanse leven en leeft als een god in Frankrijk. De dagen vliegen voorbij en al gauw voelt ze zich meer en meer op haar gemak. Nog even en ze is een echte local. Anti-pasti, pasta, pizza en gelati worden dagelijkse kost. Roberto wijst haar elke avond hetzelfde tafeltje toe en brengt haar een glas rosé nog voor ze het besteld heeft. Op zijn aanraden probeert ze elke avond een ander gerecht en hij leert haar enkele woordjes Italiaans.  Op haar zevende avond na alweer een verrukkelijke maaltijd, spreekt hij haar ietwat verlegen aan. “Excusi senora, morgen heb ik mijn vrije dag en ga ik met enkele vrienden varen op het meer.” Eva hoort het trillen in zijn stem. Ze had niet verwacht dat een macho als Roberto zo nerveus kon zijn. “Ik vroeg me af of u misschien zin heeft om ons te vergezellen?” Eva bloost. “Oh, dat lijkt me fijn,” stamelt ze. Roberto lijkt zijn zelfvertrouwen hervonden te hebben. “Mooi, dan zie ik je morgen om negen uur hier op de steiger.” Ze nemen afscheid met twee kussen.  De volgende ochtend gieren de zenuwen door Eva’s lijf, al kan ze zelf niet onmiddellijk thuisbrengen waarom ze precies zoveel zenuwen heeft. Als ze om iets voor negen bij de steiger aankomt, staat Roberto haar al op te wachten. Hij begroet haar op dezelfde manier als waarop ze afscheid namen de avond voordien, met twee kussen. “Ik ben blij dat je er bent.” Zijn vrienden proberen haar in hun beste Engels te verwelkomen, maar ze zijn nauwelijks verstaanbaar. Nadat ze met een glas Prosecco getoost hebben op een fantastische dag, varen ze uit. Geruisloos en onopgemerkt neemt Eva haar tas en muist onder het Italiaanse onderonsje vandaan. Op de voorsteven spreidt ze haar handdoek uit, onwennig trekt ze haar kleren uit. Terwijl ze zich met zonnecrème aan het insmeren is, komt Roberto bij haar zitten. “Kan ik je helpen met je rug?” Eva antwoordt instemmend en gaat op haar buik liggen. Ze voelt zijn zachte handen zorgvuldig over haar rug en schouders glijden. Zijn aanraking ontspant haar. Samen liggen ze een tijdje in stilte te zonnen. “Als je liever bij je vrienden bent…” zegt Eva nadat ze hem ziet geeuwen. Roberto zet zich recht. “Lieve Eva,” fluistert hij. “Ik heb je meegevraagd omdat ik je wil leren kennen.” Eindelijk geraken ze echt aan de praat. Roberto wil graag weten waarom een Belgische vrouw alleen op reis is. Eva wikt en weegt haar woorden, ze kent hem nog niet goed genoeg om hem de volledige waarheid te vertellen. “Ik kom uit een lange relatie en had nood aan een andere omgeving om mezelf terug te vinden.” Hij kijkt haar schaapachtig aan, alsof hij niet begrijpt wat ze zegt. “En jij? Wie is Roberto?” Hij vertelt haar hoe hij zes maanden in het restaurant werkt om de overige zes maanden voor zijn moeder te kunnen zorgen. Het zachte wiegen van de boot, zijn warme stem, de zonnestralen die op haar huid branden, het is de perfecte combinatie. De boot ligt nu al een tijdje voor anker in het midden van het meer en het wordt snikheet in de brandende middagzon. Het zweet parelt op Eva’s voorhoofd en Roberto’s borstkas blinkt. “Laten we een frisse duik nemen en wat snorkelen,” stelt Roberto voor. Hand in hand springen ze het water in. Uitgeput van het zwemmen klautert Eva een uurtje later weer aan boord, ze is dolenthousiast. “Wauw, dat was prachtig! Ik had nooit gedacht dat het water zo helder zou zijn.” Roberto excuseert zich en laat Eva alleen op de voorsteven, als hij even later terugkomt, heeft hij een fles wijn en wat anti-pasti bij. Ze keuvelen rustig verder, gaan nog een keer snorkelen en kijken vanop de boot naar de ondergaande zon.De motor van de boot wordt in gang gezet en op een rustig tempo varen ze terug naar de steiger. Roberto trekt Eva tegen zich aan. “Als we aanmeren frissen we ons op en neem ik je mee uiteten,” fluistert hij in haar oor. Er trekt een warm gevoel door Eva’s lichaam. Voor het eerst sinds haar affaire voelt Eva opnieuw affectie. Of verwart ze het met lust?Even later staan ze weer aan wal en bedankt Eva Roberto’s vrienden voor de fijne dag. Met Roberto spreekt ze af dat hij haar binnen een uurtje oppikt aan de camping. Eva twijfelt even over haar outfit, maar kiest uiteindelijk voor het zwarte jurkje dat ze de eerste avond droeg.Exact een uur na hun afscheid staat Roberto met een rode Vespa aan de ingang van de camping. Italiaanser dan dit zal het niet worden, denkt Eva. Een kort ritje later komen ze aan bij een hoger gelegen restaurantje waar ze keuvelen over hun dromen en toekomstplannen. De fysieke aantrekking tussen hen is intens en de spanning is bijna tastbaar. “Roberto, ik ga eerlijk met je zijn,” bekent Eva. “Vanavond is het mijn laatste avond in Lazise.” Roberto kijkt Eva teleurgesteld aan. “Morgen reis ik verder door naar Rome.” Het blijft een tijdje stil. “Rome is fantastisch,” zegt hij plots. “Je zal het er vast naar je zin hebben.” Hun gesprek lijkt definitief stil te vallen en als Roberto de rekening vraagt, lijkt het erop dat hij zo snel mogelijk een einde wil maken aan deze fantastische dag.Opnieuw aangekomen aan de camping, legt hij de motor van de Vespa stil en stapt mee af. “Ik had niet verwacht dat je zo snel alweer zou vertrekken,” zegt hij terwijl hij met haar meewandelt. “Ik had je graag beter leren kennen. En wie weet wat meer.” Eva gniffelt, ze is blij dat hij haar blozende wangen niet kan zien. “Dat vind ik lief van je. Maar dit had nooit meer kunnen worden dan wat plezier.” Roberto stopt abrupt met stappen en neemt haar handen vast. Nog voor hij iets kan zeggen, drukt Eva haar lippen op de zijne. Na een innige zoen wandelen ze hand in hand verder. “Ik ben er nog niet aan toe me open te stellen voor iemand nieuw,” zegt Eva verlegen. Haar blik is op de grond gericht en haar duim streelt zenuwachtig zijn handpalm. “Ik wil nog wat fladderen, dingen ontdekken en proeven. Genieten.” Even voor ze bij haar tent aankomen, wijst Eva ernaar. Roberto’s mond valt open van verbazing. “Slaap jij hier al een week in?” Met een gelukzalige glimlach knikt Eva. “Mag ik je dan voor je laatste nacht hier op zijn minst een bed aanbieden?” Zijn voorstel klinkt verleidelijk, maar Eva heeft één voorwaarde. Haar handen strelen zijn bovenarmen. “Als deze twee bij de overnachting inbegrepen zijn, heel graag.” Roberto’s appartement is een typisch mannelijk stulpje. Her en der liggen wat kleren, op tafel staan restjes pizza, zijn bed is onopgemaakt. Terwijl Roberto in een kast rommelt, biedt hij aan om op de zetel te slapen. “En wat met die omhelzende armen?” vraagt Eva. Ze stapt op hem af en kust hem op de mond, haar handen glijden over zijn borstkas. Roberto tilt Eva op en draagt haar naar de slaapkamer. In een ijltempo liggen ze beiden naakt op bed. Voorzichtig en aftastend ontdekken ze elkaars lichaam. Eva geniet hoorbaar en laat zich volledig gaan. Een intense en stomende vrijpartij later, liggen ze uit te puffen op bed. Roberto’s vingers strelen zacht over Eva’s borsten. Hij kijkt haar begeerlijk aan. “Jammer dat je morgen al vertrekt.” Schuldbewust kijkt Eva weg. Als ze op wil staan, houdt Roberto haar tegen. “Blijf voor de nacht, laat ons nog even van elkaar genieten.” Eva bloost en twijfelt. Ze wil geen spijt krijgen, ze moet nu gaan voor ze zich bedenkt over de rest van haar reis. Met een lange zoen neemt Eva afscheid van Roberto. Nadat ze de deur achter zich dicht heeft gedaan, slaakt ze een diepe zucht. Wat moeizaam staat Eva op, eenmaal ze al haar spullen in de auto heeft gegooid en heeft afgerekend bij de receptie, gaat ze nog even met haar voeten in het meer staan en snuift voor de laatste keer de zalig zilte geur in. Met de ramen naar beneden en de muziek luid, zet Eva koers richting Rome. In haar achteruitkijkspiegel ziet ze het Gardameer steeds kleiner worden, net als Roberto die verslagen naast zijn rode Vespa staat.Hij heeft haar op een haar na gemist. Eva trapt zonder achteromkijken het gas in en rijdt het volgende avontuur tegemoet.

Joni Motmans
10 0

Hitler, Stalin, VOKA, rook, cocaïne. En hoe het rookverbod omzeild kan worden.

so it's like it was its is ********************************************************* Blijkbaar is men vergeten dat de reden voor de massamoorden onder Hitler en Stalin er kwamen om de GEZONDHEID van het Germaanse Arische RAS / de ideale NIEUWE MENS te beschermen. Religieuzen, zigeuners werden vermoord omdat ze onproductief waren. Religieuzen en zigeuners ‘werken niet’. Homoseksuelen werden vermoord omdat ze ONNATUURLIJK werden bevonden. Fysische en geestelijk gehandicapten omdat ze niet pasten in het beeld van het ideale gezonde Germaanse Arische volk / DE NIEUWE MENS.Met wetenschappelijke bewijzen aangereikt door nazi-wetenschappers die hun geloof lieten primeren op de wetenschappelijke waarheid.Hitler vermoordde ze onmiddellijk. Stalin sloot ze op in werkkampen waar men werkte tot de dood. Hoe minder men werkte hoe minder voedsel men kreeg. De stalinisten persten mensen uit zoals men een citroen uitperst. In het Russisch betekent ARBEIDER / ROBOT Wat zijn de redenen voor het rookverbod? De gezondheid !.Wat zei de voorzitter van voka: ‘iedereen die meer dan twee jaar werkeloos is wordt opgesloten in beschutte werkplaatsen of in psychiatrische instellingen.Waarom wordt alcohol niet verboden – WHO rapport: alcohol zorgt voor 2.5 miljoen doden per jaar wereldwijd.Waarom wordt roken verboden? Omdat het te oosters is?In de wereld van Wilders en consorten zuipt de gezonde westers mens alcohol. De oosterse mens – de islamiet – drinkt geen alcohol maar rookt. Het rookverbod zonder keuze is de kers op de taart van de oorlog die Wilders voert tegen de ‘islamisering’.Ondertussen zitten de westerse gevangenissen voor de helft vol met diegenen die iets ‘verkeerd’ rookten.Op het roken in cafés staan geldstraffen die wanneer er niet betaald wordt vervangen worden door gevangenisstraffen. Straks zitten in de al overvolle gevangenissen de hardnekkig blijvende rokers. Maar omdat straffen onder de drie jaar niet meer uitgevoerd worden kan men straffeloos blijven roken. De reactie van het westen op de moordpartijen op voornamelijk joodse religieuzen kwam er toen Hitler ook de christelijke en protestantse religieuzen naar de slachtbanken begon te voeren. Dat was duidelijk voor het westen een brug te ver. Zie het gedicht geschreven door een protestantse religieus: eerst werden de anderen weggevoerd, straks staan ze aan onze deur. Hitler en zijn nazi’s WAREN GEEN atheïsten; nazi’s geloofden in de oude Germaanse goden. Het hakenkruis was gestolen en betekent tot nu toe in Indië …... VREDE.Probeer het u eens voor te stellen. Nazi Duitsland hing vol hakkenkruisen die betekenden VREDE VREDE…. VREDE …..VREDE…… VREDE…… voor de gezonde productieve Germaanse mens. HET PLEBS. DE SLAVEN.Het herenvolk / de voorhoede deed alles wat de slaven niet mochten. Hitler en co zaten aan de cocaïne. De drug van de zuiverheid. Het is wit en het schittert.Hoeveel van die huidige zuiverheidsfanaten die achter het rookverbod staan hangen met hun neus in de cocaïne?Er moet toch mensen zijn die tonnen coca via de al 40 jaar bloeiende illegale markten – zonder belasting – in hun neus steken. Het huidige herenvolk / de voorhoede ? Blijkbaar herhaalt de geschiedenis zich. Maar zeg niet dat u het niet wist.

verf ed: Contemporary interdisciplinair ArtTIST, nen tjolder, nen dommekloot
3 0

Een nacht

Ik kan niet zeggen dat het beloofde om een rustige nacht te worden. Er waren te veel voortekenen. Het eerste was dat er in het nabijgelegen park een openluchtfuif doorging. De wind stond helemaal verkeerd waardoor op de eerste verdieping waar de slaapkamers waren de beats voelbaar waren. De organisatoren hadden ons twee gratis tickets gegeven, maar we konden de kinderen hier niet alleen in hun bed laten liggen om zelf te gaan feesten. “We gaan geen Maddy McCannetje doen,” zei mijn vrouw, “daar heb ik geen zin in.” Sowieso zijn we niet echt uitgangstypes, een trouwfeest tot daar aan toe, en dan stond ik ook op de dansvloer, de hele avond, maar een massafuif vol met zatte jongeren, nee dank je, daar heb ik geen behoefte aan, en mijn vrouw ook niet, nog minder dan ik. Als er nu een groepje zou optreden, zou ik dat anders vinden, naar live-bandjes ga ik graag kijken en luisteren, dan ben ik degene die achteraan in de zaal meeknikt met de muziek, maar er kwam geen live-bandje, alleen maar dj’s met klinkende namen. Enfin, laat maar dus. Het tweede voorteken was dat mijn vrouw twee glazen rosé gedronken had. En als mijn vrouw alcohol gedronken heeft, zelfs al is het maar één glas, dan snurkt ze, dus ook daar had ik ook al geen goed oog in. Niet dat mijn vrouw vaak alcohol drinkt, gelukkig niet, maar de dag ervoor was er een vriendin op bezoek geweest en ze hadden een fles geopend en niet leeg gedronken, en ja, die moest dan nu wel leeg, anders was het verspilling. Enfin, op zich waren dat al voortekenen genoeg dat ik mijn nachtrust op mijn buik kon schrijven, maar daar kwam dan nog bij dat het paard in de wei hiernaast op bevallen stond, en dat ik er geen vertrouwen in had dat de asielzoekers uit het pas geopende asielcentrum vlakbij zich onbetuigd gingen laten met die fuif. Zeker niet die jong mannen. Ik voorzag al een boel heibel, met politiesirenes en ambulances. Ik weet het, het is misschien niet netjes van mij om dat te denken, maar ik was er toch bang voor, en dat droeg bij aan het ongemakkelijke vooruitzicht dat ik had op de nacht die zou volgen. Gelukkig was dat laatste een factor die helemaal niet van tel zou blijken. De rest daarentegen. Mijn vrouw was al naar boven en ik keek nog wat tv, breinloos zappen tot ik bij “The Mummy” terecht kwam. Die film was nog wel geinig en ik keek hem helemaal uit, languit in de zetel met mijn voeten op het salontafeltje. Ik had een boek naast me liggen “God Emperor of Dune” dat ik open sloeg vanaf het moment dat er een reclameblok begon. Dat deed ik vaker zo. Af en toe miste ik dan wel eens dat de film opnieuw begonnen was, maar dat stoorde nu ook weer niet zo erg. Het glas alcoholvrije bier, zonder alcohol sinds ik die pillen moet pakken van de dokter, was leeg en ik droeg het naar het aanrecht, terwijl de mummy op tv wegvluchtte voor een kat. Mijn blaas zat vol, dus ging ik die ledigen op het toilet in het gangetje. Ik hoorde mijn vrouw al ronken en ook de beats van de fuif in de buurt waren goed hoorbaar. Het paard van de buren stond nog niet te kreunen dat was al iets. Ik hoorde de buurvrouw bezig tegen wat volgens mij de veearts was. Door de verluchting van het toilet was alles van buiten altijd zo goed hoorbaar. De koker en het toilet samen vormden samen een klankkast voor alles wat er zich buiten afspeelde. Ik trok aan het koordje van de verluchting en het geluid werd direct gedempt. Ik was gaan zitten op het toilet en omdat ik nu toch zat, perste ik er een paar drollen uit, die met een plonsje in het wc-water terecht kwamen. Even later lag ik weer in de zetel met mijn voeten op het salontafeltje, reclame voor mannenparfum. Ergens ben ik toen ingedommeld en werd ik wakker van rumoer buiten op straat. Ik schoof mijn pantoffels aan mijn voeten en slaapdronken stapte ik door de keuken naar buiten. Het was een heldere nacht met een grote halfvolle maan en veel sterren. Ik had niet gekeken hoe laat het was, maar ik schatte dat het ver voorbij middernacht was. Het had een prachtige zomernacht kunnen zijn, als die stemmen er niet waren. Ik ging kijken op straat en zag een auto met de kofferbak open in het midden van de straat staan, vlak voor de ingang van het asielcentrum. Vooral vrouwen, soms met een kind op de arm, hadden het druk. Het leek alsof er vanalles verhandeld werd. Af en toe hadden de vrouwen een pakket onder de arm. De buren hadden hun terraslicht nog aan. Ik kon van hier zien hoe de muggen rond hun hoofden vlogen. In de wei stond een veulen naast de moeder. Die bevalling was dus al gebeurd. De zware drums en bassen werden weerkaatst tussen hun en onze muren. Weer een klankkast, dacht ik. Misschien dat een paar bomen, strategisch geplaatst vooraan hun paardenwei het probleem zouden kunnen oplossen, maar die mochten dan ook weer niet te hoog worden, die bomen, want anders namen ze het zonlicht weg van de zonnepanelen die bij ons aan die kant op het dak lagen. In de winter kwam de zon al niet boven de bomen van het bos aan de overkant van de straat uit, en hadden we al weinig profijt van onze investering. “Wakker geworden van het lawaai, buurman?” Ik schrok. Ik had Jordy niet horen aankomen. “Ja, wat is dat hier ook op de straat?” “Dat is een Nederlandse hulporganisatie die hier om twee uur ’s nachts pampers en babyspullen komt uitdelen. Ik heb er al eens voor gebeld, vorige week en de week daarvoor was het ook al van dattum.” “Kunnen die dat niet overdag?” “Het asielcentrum zegt dat zij er niks aan te zeggen hebben. Dat is niet hun verantwoordelijkheid. Maar ik heb ook net de politie gebeld. Ik ben eens benieuwd.” “En dan die fuif.” “Ja, ’t is me mijn nachtje wel, en dan de bevalling.” “Meisje of jongen?” “Een hengstje. We zijn nog aan het discussiëren over de naam. Weet jij geen stoere naam?” “Ik vind ‘Noise’ precies een goede naam voor een paard dat deze nacht geboren is.” “Daar zeg je zoiets.” “Is het vlot gegaan.” “Veel vlotter kan niet, denk ik. Moeder en kind stellen het heel goed. Het veulentje ging bijna onmiddellijk staan en heeft ook al gedronken. Maar ik had ook niet anders verwacht als je de vader kent. Dat is ook zo’n hevig paard.” “’t Is anders een mooie nacht. En ook zo perfect stil en rustig als er niet zo veel lawaai was.” Op dat moment kwam er een groepje van zo’n zeven tot tien twintigers de straat in gestapt. Twee mannen trokken naar de bomen aan de overkant en lieten hun broek zakken. Hun hemden stonden half open en hingen over hun achterwerk, dunne straaltjes blonken in het licht van de straatlantaarns. Hun hoofden en lijven dampten. “Gij zijt een dikke trut,” klonk het plots uit de mond van één van de dames, en dat klonk gemeend. “Houw, houw, ’t zal wel gaan zeker, ik heb toch niks verkeerds gedaan,” was het antwoord. “En een slet, een dikke, dikke slet.” Jordy en ik keken naar het groepje waggelende twintigers. De dame in kwestie was in duidelijke aanvalsmodus en de rest probeerde haar te sussen. De twee wildplassers kwam toegelopen met hun riemen nog los. “Gij doet net alsof ik het alleen was. Hij heeft met zijn handen aan mijn kont gezeten, en hij heeft initiatief genomen. Ik niet.” “Och, jong, ge hadt het graag. En wat zal het vriendje ervan zeggen.” “We hadden gedronken. Dan kan zoiets gebeuren. Dat betekent daarom toch niks.” “Ge wist dat ik … Och vuile verraadster. Ik zal jou nog eens ooit in vertrouwen nemen.” Het volume was nog toegenomen. Net op dat moment kwam een politiecombi met zwaailichten de straat in. En hield halt vlak bij het groepje. Met een luide knal ging de koffer van de bestelwagen toe en in een wip en een zip waren de vrouwen verdwenen. De bestelwagen trok op en snelde voorbij de combi en het groepje met de ruziemakende dames. “Daar gaat de reden waarom je gebeld hebt de hoek om.” “Ik heb de nummerplaat opgeschreven.” De agenten lieten hun zwaailichten opstaan en draaiden hun raampjes omlaag. Hun stemmen klonken zwaar en traag in de nacht in vergelijking met de schelle vrouwenstemmen. Eén van de wildplassers leunde tegen de combi en gaf over. De agenten stapten uit. De dames zetten hun discussie met gedempte stemmen voort. In het huis waar ze voor stonden, floepte het licht aan de voordeur aan en een hond blafte. Een andere jongeman gaf over. “Sorry, sorry, sorry,” zei hij, “maar ik kan dat echt niet zien of ruiken als er iemand overgeeft. Dan moet ik ook.” “Ik moet kakken,” zei een andere en hij zetten een paar stappen het bos in en trok zijn broek naar beneden. Van hieruit konden we een lange drol van tussen zijn witte billen naar beneden komen. “Je kunt niet zeggen dat er niks gebeurt, hier in de straat,” zei Jordy. “Wat een soap, zeg!” antwoordde ik. Een tiental minuutjes daarna stond de politiecombi bij ons. Nog steeds met de zwaailichten aan. De gordijnen in de kamer van de oudste bewogen een beetje en ik zag zijn snuit naar beneden kijken. Ook dat nog, dacht ik. “Hadden jullie gebeld?” “Ik had gebeld,” zei Jordy, “maar niet voor die zatlappen.” “Nee, voor een auto hier aan het asielcentrum, of wat was het, maar ik neem aan dat die al weg is. Ik zie hem toch niet staan.” “Je hebt ‘m net gemist, maar ik heb de nummerplaat.” “Laat maar eens zien, dan zullen we ze eens contacteren.” Jordy gaf een klein slordig geschreven briefje door het raampje aan. “Is dat hier altijd zo veel lawaai als het fuif is.” “Ja, wel als de wind uit de verkeerde richting komt, zoals nu.” “We zullen eens vragen wat we daaraan kunnen doen, want volgens mij, gaan ze los over de geluidsnorm.” “Dat hoeft niet, hoor, ’t is maar een paar keer per jaar dat er daar een fuif is, dus dat valt nogal mee. Die bestelwagen in het midden van de nacht, hier aan de poort van het asielcentrum is twee à drie keer per week, dat is veel lastiger.” “Is dat echt? En wat komen die dan doen?” “Ik heb er het asielcentrum al over aangesproken, maar zij zeggen dat het niet hun verantwoordelijkheid is omdat het een externe hulporganisatie is die hier in het midden van de nacht spullen komt uitdelen. Ze wilden dat eigenlijk op hun parking doen, maar dat mag niet. Zij mogen die niet op hun terreinen laten.” “Dus moet het maar op straat. In het midden van de nacht. En wie zegt dat het geen drugstraffiek is? Ik vertrouw dat zaakje niet. We zullen er eens achteraan gaan.” “In het midden van de nacht is ook gewoon geen stijl.” “Juist.” Het groepje jongeren passeerden op dat moment. “Waar gaan jullie eigenlijk naartoe, vroeg de bestuurder van de combi?” “Naar het centrum. De fuif stopt over een half uur en we willen nog op café.” “Het is nog meer dan een uur stappen langs het kanaal naar het centrum van hieruit. Tegen dan zullen jullie wel nuchter zijn. Zie maar dat je niet in het kanaal sukkelt.” “Hey, nog eens sorry dat ik tegen de combi gekotst heb.” “’t Is al goed. Zie maar dat jullie mekaar niet kwijt raken onderweg en hou het veilig.” “Goed, hoor, wij zijn vrienden, wij zorgen voor mekaar.” We keken het groepje na, en hoe ze een honderd meter verder, het fietspad namen in de richting van het jaagpad. Buiten het geluid van de fuif, dat dus over een half uur zou stoppen, werd het stil. “We zullen maar eens,” zei de agent, “we kunnen hier nu niet veel meer doen. En we gaan erachteraan, achter die bestelwagen, wees maar gerust. We gaan hier draaien op de oprit, als je het niet erg vindt.” “Nee, doe maar.” De combi verdween in de richting van het begin van de straat. Nog steeds met de zwaailichten aan. Pas op het kruispunt zag ik dat ze uitgeschakeld werden. Er hing al heel wat jong volk op de straat. Drie fietsers kwamen onze richting uit. “Dan zal ik ook maar eens terug naar binnen gaan. De fuif loopt op zijn einde en dadelijk zal ik wel kunnen slapen.” “Wij blijven nog even zitten, buiten,” zei Jordy, “Wij zitten nog vol adrenaline van die bevalling. En morgen is het zondag, dus kunnen we lekker lang uitslapen.” “Dat zal er voor mij niet in zitten. De jongste is vaak om zes uur wakker, je kan er de klok op gelijk zetten. En dan is ze wakker, en wakker is wakker bij haar.” “Slaapwel dan, zeker!” “Merci. Slaapwel voor straks dan.” Binnen dronk ik nog een half glas warme melk voor ik het licht in de keuken uitdeed en in het duister naar boven ging. “Papa?” hoorde ik bovenaan de trap. “Wat is er grote jongen?” “Waarom was de politie hier?” Ik stapte zijn slaapkamer binnen. “Had je dat gezien?” “Ja.” “Er waren mensen op straat die te veel lawaai maakten en dat mag niet.” “O.” “Sèg, weet je wat? Het paardje is vannacht geboren.” “Echt! Mag ik gaan kijken?” “Nu niet, jongen, maar morgenvroeg wel, nu moet je nog wat slapen.” “Mama snurkt.” “Ik hoor het, jongen, dat is ook veel lawaai, eh!” “Ja. Dan moeten we ook de politie bellen,” giechelde hij. “Dat zullen we maar niet doen, eh jongen.” “Papa?” “Zeg het eens.” “Wil je nog even bij me komen liggen?” “Eventjes dan. Hier, ik zal je eens goed onderstoppen.” Hij draaide zich op zijn linkerzij en zuchtte. “Papa?” “Ja, jongen.” “Je moet wel met je arm over me heen liggen.” Ik draaide me ook op mijn linkerzij en legde mijn arm over hem heen. “Zo goed?” “Ja.” Binnen de twee minuten hoorde ik zijn adem verstillen. Hij was in slaap gevallen. Waar was de tijd dat het zo vlot ging, dacht ik. Ik deed mijn pyjama aan in het donker van onze slaapkamer en hing mijn kleren slordig over de stoel. Ze moesten morgen toch in de was. Ik kroop naast mijn vrouw onder de lakens, maar had het snel te warm, dus schoof ik mijn benen onder de lakens uit en liet slechts een tipje over mijn middel liggen. Ik schoof mijn handen onder mijn hoofd en keek naar het plafond. Ik duwde mijn vrouw lichtjes in de zij waardoor ze zich op haar zij draaide en het snurken ophield en zwaar ademen werd. Even later lag ze terug op haar rug en ging het snurken door. De muziek van de fuif hield op en maakte plaats voor fietsers en brommers over de straat. Ik duwde mijn oorstopjes diep in mijn gehoorgangen en luisterde naar mijn eigen adem en hartslag. De voortekenen van een onrustige nacht waren correct geweest, dacht ik, en, ach ja, ik had toch al een beetje geslapen in de zetel. Zo rond half zes moest ik nog eventjes in slaap gesukkeld zijn. Om zes uur klonk een helder stemmetje vanop het toilet boven. “Ik ben klaa-aar.” “Ga jij maar eens,” grommelde mijn vrouw, “ik ga altijd al.”

Hans Van Ham
9 0

Ciao & Ché

  Ciao & Ché “Ik hoop zo hard dat deze Achilles zijn Patroclus zoekt…”   Ciao knabbelt aan zijn stylo. Hij glimlacht. Hij antwoordt niet op mijn vraag. Of toch niet meteen. Ik tel dus. Hij blijft ondertussen knabbelen en glimlachen. Hij kijkt me wel aan. Ik tel op zijn minst twintig tellen. Traag geteld. “Niet fanatiek…” zegt hij dan. Hij trekt zijn wenkbrauwen op in een Italiaanse meeh-geste. Maar hij zegt het niet letterlijk. Geen meeh dus. “Meeh!” zeg ik dan maar. “Ge zijt verrast?” “Kweenie…” Ik weet het inderdaad niet. Ik weet niet of ik dit antwoord misschien toch ergens had verwacht. Of misschien had gehoopt? Hij ziet zonder twijfel dat ik zijn antwoord wel fijn vind. Fijn…? Intrigerend eerder…? Is hartverwarmend juister? Een snellere hartslag? “En Marijke?” vraag ik dan. Hij lacht ondeugend. “Marijke? Ik kan u exact dezelfde vraag stellen, toch?” Hij doet dat dan ook: “En Marijke?” Ik lach ook. Word ik een beetje rood? Hij woelt even met beide handen door mijn haren.  “Ik was eerst!” zeg ik. “Ik heb haar heel graag… dat weet ge!” “Weet ik! Ge knuffelt haar wel maar zelden… nooit eigenlijk…” “Omdat gij dat altijd al doet, pipo! Ge doet niks anders!” “Zoudt ge dat willen? Haar knuffelen?” Hij haalt opnieuw zijn wenkbrauwen op. Zijn schouders ook. “Niet echt fanatiek…” “Ik wist dat ge dat ging zeggen.” “En gij geeft haar dikwijls een lief kusje…” “Zoals aan een zusje! Een kusje aan een zusje!” lach ik. “Of ziet ge dat verschil niet?” “Ik doe dat niet bij mijn zusjes”, plaagt hij. “Seffens gaat ge nog zeggen dat dat meisjesachtig is… dat ik me als een meisje gedraag…” Ik zeg het met een brede glimlach, maar ik wil wel graag weten wat hij denkt. “Ik vind dat ge totaal niet meisjesachtig zijt, Ché…” zegt hij half-ernstig. “Maar als ge dat liever hebt… zal ik u Chéca noemen? Of nee, Chica natuurlijk!” Hij ontwijkt handig mijn schop. “Chiquita dan?” “Gij zijt zelf een banaan!” “Ze is wel een mooi meisje… ons Marijke…” Ik glimlach. Ik weet niet wat Marijke ervan zou vinden… dat wij haar “ons Marijke” noemen… Maar eigenlijk is ze dat wel. Natuurlijk meer “mijn” dan “zijn” Marijke, dat zeker…  “Maar ge droomt niet van een echte kus… met haar? Niet ‘fanatiek’, bedoel ik dus?” vraag ik nonchalant. Hij schudt het hoofd. “Gij wel?” “Niet fanatiek…” Drie tellen stilte. Dan vraagt hij knabbelend: “Hoe lang ken ik u nu, Ché?  “Bijna vier maanden… Waarom?” “Ge stelt wel heel directe vragen… ge lijkt wel een Italiaan!” “Dat komt door al die spaghetti van uw mama!” “Meeh… straks… na de spaghetti… wat gaat ge me dan vragen?” Ik gooi er meteen uit: “Aan wie ge denkt als ge alleen zijt… ’s nachts bijvoorbeeld…” “Mietsjiegaa, Benji!” “Niet meer Ché?” We lachen heel uitbundig. We gaan de keuken binnen. Tijd voor spaghetti.   Ik ken Benjamin nu inderdaad vier maanden. Nee, ik ken Ché vier maanden! Benjamin ken ik nog niet echt… Maar ik leer hem iedere dag beter en beter kennen.  Hij heeft die gekke glimlach, vooral in zijn ogen. Al weet ik dat hij meestal heel triest is… Maar bij mij glimlacht hij. Iedere dag iets meer. Hij weet dat ik hem heel graag heb. Ik vraag me soms af of hij niet vindt dat ik me te veel aan hem opdring… Denkt hij misschien dat ik te nadrukkelijk probeer om zijn beste vriend te worden? Dat ik gebruik maak van de leegte die Kasper, zijn meer-dan-beste-vriend, heeft nagelaten? Dat ik Kaspers plaats probeer in te nemen? Want dat is niet zo. Dat probeer ik niet. Denk ik toch. Ik begrijp hoe hij zich voelt, zonder Kasper nu. Hij is zo vreselijk eenzaam. Zo overduidelijk verloren…  Ik ken dat gevoel. Ik voel me eigenlijk bijna altijd eenzaam. Niet dat ik ooit een meer-dan-beste-vriend heb gehad, dat niet… Misschien ben ik juist daardoor zo eenzaam? Omdat ik nooit zo dicht bij iemand ben geweest?  Sinds ik Benji en zijn verhaal met Kasper ken…  al heeft hij er nog nooit helemaal openhartig met mij over gepraat… sindsdien heb ik al vaker gewenst dat ik ook zo iemand had. Of is ‘verlangd’ beter dan ‘gewenst’? Het verhaal van Benji en Kasper verwart me. Benji verwart me…  Zou hij weten wat ik soms denk wanneer we samen zijn? Wanneer we wiskunde doen… of wanneer we spaghetti eten? Wanneer ik hem zit te plagen… of wanneer ik  door zijn haren woel? Dat vindt hij niet fijn, dat doet hem zonder twijfel aan Kasper denken… dat weet ik wel. Waarom doe ik het dan toch nog af en toe? Hij heeft me daarnet gevraagd aan wie ik ’s nachts lig te denken… Hij is naïef genoeg om te geloven dat ik aan Marijke lig te denken. Hij is soms echt ongelooflijk naïef! Wel zalig naïef… Misschien heb ik hem daarom zo graag? Wanneer hij verontwaardigd is, heeft hij van die grote, verbaasde ogen en dan flapt hij er zomaar iets uit… Ik hou van die verontwaardigde blik… Hij krijgt ook ogenblikkelijk tranen in zijn ogen wanneer hij iets triests of vreselijks ziet of hoort. De film die we vorige week samen hebben gekeken… “The way we were”, een romantische film met Robert Redford en Barbra ‘Strooizand’. Benji heeft echt zitten bleiten… Als een klein kind. Ik vond het zo grappig toen hij zich daarna schaamde en vroeg of ik hem meisjesachtig vond…  Hij is ook aandoenlijk grappig wanneer hij de macho probeert te spelen. Hij kan dat echt niet. Al is hij wel soms een fel manneke. Ik heb ook al gezien dat hij een duiveltje uit een doosje is wanneer hij kwaad is.  Ik vind het fijn om hem te beschermen. Om hem van die pestkoppen te redden.  Ziet hij mij als een Grote Broer? Of… Ziet hij misschien dat ik heel graag zijn meer-dan-beste-vriend zou willen zijn…? Voelt hij dat? Ik denk het niet. Daar is hij te naïef voor… en hij is ook veel te nadrukkelijk met Kasper…  Hoe zou hij reageren als ik straks zou bekennen aan wie ik lig te denken ’s nachts, als ik alleen ben, als ik me eenzaam voel…  Ik ben er vrij zeker van dat hij niet kwaad of verontwaardigd zou reageren… misschien eerder triest? Ik wil hem niet triest maken. Dat is hij zo al… Ik ga hem seffens een grappig en ontwijkend antwoord geven op zijn veel te intieme vraag…   “Aan wie denkt ge dan?” Ciao knabbelt aan zijn stylo. We zitten in de werkkamer van zijn vader. De spaghetti was uiteraard de beste van de wereld. “Ge verwacht toch geen eerlijk antwoord?” Hij glimlacht breed. “Ik hoop toch op een antwoord… eerlijk is misschien een beetje te veel gevraagd?” Hij lacht. “Dan… zeg ik…” “Dat dat van het moment afhangt?” Hij gooit zijn stylo naar mij. Een beetje te hard, want hij raakt mijn hand en dat doet pijn. “Meeh, pipo!” “Sorry! Ik wilde uw voorhoofd raken!” “Heb ik iets verkeerd gezegd? Of misschien de nagel op de kop…?” Hij raapt zijn stylo op en drukt die nadrukkelijk tegen mijn voorhoofd. “De nagel op de kop!” schatert hij. “Aauw, pipo!” “Nu ziet ge er als een hindoe uit… dat krijgt ge er deze week niet meer af!” Ik voel met mijn vingers aan mijn voorhoofd en ik zie dan blauwe inkt.  “Ge hebt mijn antwoord gepikt! Dat wilde ik antwoorden… dat het van het moment afhangt.” “Ge zijt gewoon te traag!” Hij verdwijnt dan even. Tien tellen later is hij terug met een linnen zakdoek en een flesje. “Aftershave van mijn pa!” zegt hij en hij giet een flinke geut op het zakdoekje. “Gaat ge me opereren?” Hij veegt dan mijn voorhoofd schoon met die zakdoek. “Prego, Ché!” “Dus…” zeg ik. Hij zucht. “Soms…” “Is dat dan soms ’s avonds of ’s nachts of door de dag?” “Meeh, Ché…” “Of als ge triest zijt? Soms? Of als ge u blij voelt? Soms?” “Vult gij het maar in… ik ben duidelijk te traag…” “Ik wacht wel…” Ik zet me nonchalant in een grote fauteuil. Ik steek een stylo tussen mijn lippen alsof het een sigaretje was. Hij ziet dat het zijn beknabbelde stylo is. “Das de mijne!” lacht hij. Ik haal mijn schouders op. “Nu is het de mijne!” “Het maakt inderdaad uit of ge u triest of blij voelt… dat is waar.” “Ik eigenlijk alleen als ik me triest voel…” beken ik. “Ik eigenlijk ook… nu ge het zo zegt…” Minstens vijf volle tellen stilte. “Maar af en toe denkt ge misschien toch ook gekke, zotte dingen? Té zotte dingen?” “Dat gebeurt wel… Als ik me heel vrolijk voel… als ik me licht in mijn kop voel… als de zon schijnt…”  “Ligt ge dan buiten in de zon te denken?” “Zalig!” “Mag ik weten…” Hij onderbreekt me al. “Ge zijt ongeduldig, Ché! Ik ging u dat wel vertellen. We zijn vrienden, meeh…” Ik zeg niks. Ik glimlach en wacht. Vier tellen. “In het zonneke droom ik van… denk ik aan…” “Aan wie?” “Meeh, Ché… wie zegt dat ik aan iemand lig te denken? Ge zijt ofwel veel te romantisch…” “Ofwel?” “Of ge zijt een viezerikske? Ge ‘denkt’ misschien te veel?” We lachen allebei luid. “In het zonneke denk ik aan een fantastische goal… van mij! En ik speel dan bij een topploeg hier in België!” “Bij Winterslag?” lach ik. Iedereen in mijn directe omgeving supportert voor die ploeg. “Das geen topploeg, he! Eerder Standard of Anderlecht! In een groot stadion en iedereen scandeert dan mijn naam!” Ik heb intussen wel door dat hij opzettelijk ‘denken’ interpreteert als denken. Hij wil niet verraden aan wie hij denkt terwijl hij ‘denkt’… Durft hij dat niet? Tegenover mij, zijn nieuwe beste vriend. Wil hij dat niet? Ik vond het in het begin… niet zo heel lang geleden dus… verrassend en een beetje gênant hoe Ciao zich altijd op de een of andere manier in mijn gezelschap manoeuvreerde. Hij zocht mij duidelijk op, ik hem niet echt… Het was pas nadat Marijke me ervan overtuigde dat Ciao een goede vriend kon worden en dat hij daarom Kasper niet hoefde te verdringen. Ik vond het ook vervelend dat sommige jongens in de klas en op de speelplaats insinueerden dat ik een nieuwe ‘halfgod’ had gevonden… opnieuw groot en sterk en dit keer helemaal met een heldenstatus, een door iedereen bewonderde voetballer, de onbetwiste kapitein van het schoolteam…  Marijke heeft me het verhaal van Achilles en Patroclus verteld en ik herkende die relatie helemaal in Kasper en mij…  maar nu lijkt Ciao nog nadrukkelijker op een Achilles…  Ik vraag me af of deze Achilles op zoek is naar zijn Patroclus… Maar ik moet wel eerlijk toegeven dat ik het fijn vind dat hij altijd aan mijn zijde staat. Dat hij me zo spontaan en al zo snel “mijn goede vriend” noemt. En ik vind het ook aangenaam dat hij vaak met die glimlach naar me kijkt wanneer hij aan zijn stylo zit te knabbelen. Hij weet uiteraard dat ik hem graag heb. Maar zou hij ook weten dat hij me soms… verwart? Dat hij me meer en meer verwart?   Zou hij weten dat hij me verwart? Dat ik steeds vaker aan hem zit te denken? In zijn betekenis van dat woord.  Zo te zien… ik denk dat hij het weet… Vraagt hij zich niet af waarom ik altijd zijn gezelschap zoek terwijl ik toch constant omringd word door ‘kameraden’ en ‘bewonderaars’… die vinden dat ik er macho uitzie en vooral dat ik goed kan shotten… Zou hij dat beseffen? En vooral… zou hij dat fijn vinden? Ben ik zijn Grote Broer? Terwijl Kasper voor eeuwig en altijd… Denkt hij voortdurend aan Kasper? Denken…   “Meeh, Ciao! Ge vult denken wel een beetje anders in…” Hij lacht vrolijk. “Denkt ge?” “Dus wat als ge niet vrolijk in het zonneke ligt? ’s Nachts in uw bed bijvoorbeeld… Aan wie, sorry… aan wat denkt ge dan?” “In mijn meest intieme momenten?” “Ge snapt het!” “Dan droom ik van een nog heerlijker doelpunt… van mij uiteraard! In een nog groter stadion… ik speel dan natuurlijk in Italië… bij Juve, of wat dacht ge?” Hij schatert nu. Hij ziet dat ik een beetje beteuterd kijk. Hij woelt even door mijn haren. “Zijt ge nu erg ontgoocheld?” “Totaal!” lach ik. “Ik ben er kapot van! Ik had zo gehoopt…”   Wat hadt ge zo gehoopt, Benjamin? Ik zou zo graag willen weten wat ge in alle eerlijkheid hadt gehoopt te horen…  Ik zou het u zo vreselijk graag vertellen… maar dat is totaal onmogelijk…    “Gunt ge mij dan geen heldenstatus in een uitzinnig stadion vol gekke tifosi? “ “Als gij morgen bij Winterslag speelt… dan ga ik geen enkele match van u missen!” “En als ik overmorgen bij Juventus speel?” “Betaalt ge dan mijn reis en mijn hotel?” “Mietsjiegaa, Ché! Dan woon ik in een sjieke villa… dan slaapt ge bij mij!” “Dreamer! You know you are a dreamer! Can you put your hands in your head? Oh no… oh no..” zing ik. Supertramp natuurlijk. Maar waarom vind ik zijn laatste opmerking, die laatste zin, zo subliem? Zo heerlijk subliem?     Korte duiding: Dit is in feite een spin-off van mijn roman "Open boterham plattekaas met suiker" (zie o.m. de mooie recensie van Jan Stoel op Boekenkrant). Dat is een coming-of-age en meteen ook een coming-out verhaal dat zich afspeelt in de jaren 70 in Limburg. De verteller is de 15-jarige Benjamin. Het taaltje is kenmerkend voor die tijd en die streek.  De protagonisten zijn ook hier in dit kortverhaal jongens van 14 jaar jong, die verliefd zijn op mekaar, maar zich niet meteen kwetsbaar durven op te stellen... Herkenbaar voor iedereen die ooit eens verliefd is geweest, toch?      

Benji Van Winterslag
0 0

Commotie in Hyde Park

Een uit de hand gelopen hobby, zo noemde hij het plastisch. Hij probeerde te minderen. Hoe harder hij dat deed, hoe meer hij overliep. Alle begin is moeilijk. Vreselijk. Hoe was het zover kunnen komen? De scheiding, ja, die kutscheiding was de oorzaak. Daarna kwamen eenzaamheid, en verveling. Wie deed hij er trouwens kwaad mee? Niemand, toch? 't Is heus niet zo dat je er blind van wordt. Maar gelukkig evenmin. Hoe meer hij het deed, hoe mislukter hij zich begon te voelen.  Surfen. Urenlang. Plankzeilen naar porno. Een verslaving zoals een andere, had die hufter van een psychiater gezegd. Er bestaan pilletjes voor. Probleem opgelost. En daarna verslaafd worden aan die pillen? Niks van. Wilskracht is blijvender. Sterker. Het moest lukken. Omdat het moest. En omdat hij er stilaan gek van werd. Het sluimerde al lang niet meer. Domineren deed het. Gelukkig waren er nog die weekendjes met Sam, zijn zoontje. Weg van de verleiding. Om de veertien dagen had het leven zin. En hij even niet. Of wel?  Moeilijk. Gaan winkelen, naar Sams tennisclub voor een zaterdagse training of een zondagse wedstrijd, bioscoopje, McDonald's ... Waar het verzetten der gedachten aanvankelijk bijna als vanzelf ging, thuis, in de weekendroutine, verliep het tegenwoordig steeds stroever. De sleur doorbreken, dat had de hufter gezegd. Mentaal opladen en tegelijkertijd het hoofd vrijmaken van ... tja.  Zo was hij dit weekend samen met zoonlief op city trip in Londen. Om eens iets anders te doen dan gebruikelijk. Toen ze aan het wandelen waren in Hyde Park kwam er een vogel nogal dicht bij hen zitten.  ‘Kijk, een zwaluw, die zie je hier niet al te vaak,’ fluisterde papa toen hij haar opmerkte. 'Zwaluwen zijn snelle vogels die veel kwetteren. Trekvogels zijn het, ze willen zijn waar het heet is. Ze nestelen zich graag in vochtige holtes. Ja. Ik weet alles over vogelen. Volgens veel mensen brengen zwaluwen geruk, geluk bedoel ik. Dat lijkt me een mietje. Mythe.' ‘Kom, zwaluw!’ zei Sam, die maar weinig begreep van wat zijn papa allemaal vertelde. 'Kom, zwaluw!' probeerde hij nog eens, maar de zwaluw kwam niet dichter. ‘Dat is een Engelse zwaluw, jongen. Die moet je in het Engels aanspreken. Ik zal het zelf eens proberen’, zei z'n papa opgewonden. ‘Cum swallower!’ hijgde hij enthousiast. 'Cum swallower!' Fluisteren werd zeggen werd roepen.  Die twee politiemannen moeten boos zijn op die koppige vogel, vond Sam. Niet op papa die zo zijn best doet. 

Danny Vandenberk
10 1

De klas van varken, tijger, en giraf.

Hier volgt een tekst voor de mini-voorstelling die mijn dieren zullen opvoeren aanstaande woensdag voor Emile, mijn liefste kleinzoon. --beltoon startuur klas   Juf Omi zegt: kom binnen lieve dieren, kies een stoel. Wanneer de dieren zitten, vraagt de juf om aandacht. Dat doet ze niet door te spreken maar door stil te zijn. Muisstil is haar glimlach, haar ogen kijken zacht naar haar leerlingen. Ze heeft er drie, dat is een mooi begin voor de eerste dierenklas in het land.   Wat gaan we doen? Varken wiebelt van ongeduld. Dat komt wel, zegt tijger. Hij zit met rechte rug, een staart die afhangt tot op de grond. Giraf is altijd stil. Op zijn stoel met houten zitvlak kunnen wel tien giraffen, misschien is het dat wat hem zo klein doet lijken. Kijk, zegt juf. Ik heb vellen papier bij me die ik op tafel zal leggen, jullie mogen één vel uitkiezen. Varken staat onmiddellijk recht en kiest het roze blad. Tijger gromt, komt van de stoel af en kiest het vel met strepen die hij aan zijn tong plakt tot hij weer op de stoel zit. Giraf nadert als laatste de grote tafel, er liggen nog zes vellen. Het is moeilijk kiezen; hij houdt van roze en van groen maar ook van vlekken. Hij zegt tegen juf dat het vel hem te groot is, hij kan het niet meenemen. Omi knipt één vlek uit het vel en geeft het aan giraf.  Wanneer omi weer vooraan staat, merkt ze op dat iedereen zichzelf in het vel heeft gezien, voor zichzelf gekozen heeft. Het eigen vel lonkt, zegt ze. Twee dieren maken daarbij geluid: het varken knort en de tijger brult. Giraf blijft stil, zoemt bijna onhoorbaar. Wat bedoelen ze? Juf omi heeft nog iets in petto mét de dieren en de eigen vellen.

Ingrid Strobbe
2 0