Zoeken

Atlas, of hoe wanneer hij vertelde wat er gebeurd was mensen letterlijk uit de lucht vielen

Ik peins dat het immers beleefd is uit de lucht te vallen wanneer iemand iets verschrikkelijks met u deelt. Wat zou het anders betekenen als iemand dit niet zou doen? “U had het zien aankomen?”, “U had het kunnen raden?”. Waaraan had u het gezien? Had u oog voor mijn blauwe plekken of spotte u eerder een mentaal kapitaal dat niet behoort in de publieke ruimte? U had ook niets kunnen zeggen. Of kunnen fluisteren: “Oh, wat erg.” Om vervolgens gedurende je kleinkindbezoek, je nageslacht stevig vast te pakken, een aantal seconden langer te omhelzen en hen in de ogen te kijken, zoekend. Maar nooit had ik kunnen bedenken hoe mensen letterlijk uit de lucht zouden vallen. Het startte aan de koffietafel, 6u15. Twee sneden geroosterd brood later, waar ik voor het eerste een verklaring gaf voor een uitgelopen ruzie diezelfde nacht. Mijn partner liet zijn verbrande brood vallen en waar kruimels tot nu toe verspreid lagen overheen het keukenblad vormden ze één front. Onze ogen kruisten, een duur tekort om op te maken hoe mijn partner werkelijk dacht. In minder dan een aantal seconden verdween zijn lichaam en vervolgens trof zijn vlees en bot de koude ondergrond van mijn achtertuin. Ik heb vernomen dat deze ongelukkigheid enkel mezelf treft en dat het niet uitmaakt of ik de mensen waarmee ik het deel al dan niet ken. Waar ik me oorspronkelijk schuldig voelde om de dood van naasten, weerhoud ik mezelf nu in oordeel. Mijn therapeut benadrukt dat de dood niet mijn verantwoordelijkheid is om te dragen, maar dat ik waakzaam moet blijven. Sommige dingen deel je beter niet. Ook mijn therapeut heb ik bedolven onder omgespitte aarde. Ondertussen heeft het gemeentebestuur me gedwongen te verhuizen. “Het aantal doden per vierkante meter overstijgt beter het aantal inwoners van een stad niet.” Ik neem het hen niet kwalijk, vertel ik terwijl ik langzaam knik. En nu? Ik vraag me af waar de uitspraak ‘uit de lucht vallen’ vandaan komt en of ik het al dan niet meer gepast vindt met de voeten op de grond te blijven wanneer iemand iets vertelt wat te zwaar is om alleen te dragen. Ik denk dat ik dat maar ga uitzoeken. Ik spreek u later nog.          

Flynn_ensor
7 0

Dipenda: Vlucht uit Matadi (waargebeurd - historische non-fictie)

Het verhaal dat hier volgt kan worden geclassificeerd als historische non-fictie. Het behandelt een belangrijke gebeurtenis uit de geschiedenis, namelijk de onafhankelijkheid van Congo in 1960, en biedt een perspectief vanuit een Belg die destijds in Congo werkte. ----------------------------------------------------------------------------------------- Een getuigenis uit de memoires van mijn vader Uit respect voor de geschiedenis en ter nagedachtenis van de ervaringen van mijn vader wil ik een fragment uit zijn memoires delen. Hij was architect en kaderlid met grote verantwoordelijkheid bij de bouwfirma Auxeltra-Béton (nu het huidige Besix). Zijn woorden brengen ons terug naar de turbulente tijd rond de onafhankelijkheid van Congo in 1960, de zogenaamde dipenda. Wat begon als een hoopvol moment voor de Congolese bevolking, veranderde al snel in een chaotische en soms gewelddadige periode, vooral voor de Europese kolonisten die tot dan toe hun leven in Congo hadden opgebouwd. Mijn vader bevond zich destijds in Matadi, een havenstad aan de Kongostroom, waar hij werkte aan het bouwproject voor de uitbreiding van de haven van Matadi. Hij bleef in Congo toen zijn vrouw, mijn moeder, en hun kinderen begin juni 1960 met de laatste paquebot naar België terugkeerden. Zijn verhaal beschrijft hoe de Force Publique, het Congolese leger, in opstand kwam en hoe dat een abrupt en gevaarlijk einde maakte aan zijn verblijf en werk in Congo. Hieronder volgt zijn getuigenis, overgenomen uit zijn memoires:  Dipenda: Vlucht uit Matadi "Jammer genoeg kwam er een abrupt en brutaal einde aan dit verblijf en de werkzaamheden in Matadi door de Indépendance (dipanda voor de lokale bevolking), die gepland stond voor 1 juli 1960. De blanke bevolking zag de storm aankomen, en velen stuurden hun echtgenotes en kinderen tijdig terug naar België. Ook ik deed dit voor mijn vrouw Emma en drie kinderen, begin juni, met de laatste paquebot of Kongoboot, de Baudouinville, terug naar Willebroek. Ik bleef alleen achter, hopend dat het allemaal niet zo’n vaart zou lopen, maar dit was ijdele hoop. Enkele dagen later, op 8 juni, liep het mis: het Kongolese leger, de Force Publique, kwam in opstand. In Matadi kwamen de soldaten uit hun kazernes en bezetten de straten. Op mijn bouwwerf hoorde ik schoten en wist dat het menens was. Ik sprong in mijn auto en reed door de stad om mijn huis te bereiken. Hoe ik het voor elkaar heb gekregen om zonder kleerscheuren thuis te komen, door al die wilde barrages van opstandige soldaten, begrijp ik nog steeds niet. Eens thuis pakte ik snel wat kleren en toiletspullen in een tas en vertrok met mijn buurman, die ook alleen was, in mijn auto (Opel) richting de Angolese grens, zo’n vijf kilometer van mijn huis. Maar enkele kilometers verder liep het al mis: er stond al een lange rij van andere blanken die ook de grens wilden oversteken. Ze werden echter tegengehouden door de opstandelingen en moesten terugkeren. Dat deden wij ook, mijn buurman, een Nederlander van een handelsmaatschappij, en ik. We wachtten af wat er zou komen. Vroeg in de namiddag kwam een jeep met opstandige soldaten mijn erf oprijden. Het ratelen van hun stemmen in het Lingala, een taal die ik gelukkig begreep, was echter niet geruststellend. Hun bevelen waren kort en hard: "Stap in je auto!" zei een soldaat, terwijl hij met zijn geweer naar mijn Opel wees. Mijn keel werd droog, maar ik wist dat tegenspraak geen optie was. Met mijn tas in de hand gehoorzaamde ik. Een van de soldaten nam zonder aarzelen plaats achter het stuur. Ik hoorde flarden van hun gesprekken, scherp en gespannen, terwijl de jeep ons op de voet volgde. Onze eerste stop was de gevangenis. Mijn maag kromp samen toen ik het gebouw zag, omringd door zwaargewapende soldaten. Binnen zaten tientallen blanken samengedreven, hun gezichten een mengeling van angst en wanhoop. Mijn Nederlandse buurman werd zonder pardon uit de auto gesleurd en tussen hen geplaatst. "Waarom brengen ze mij niet ook naar binnen?" vroeg ik me af, terwijl mijn adem stokte. De soldaten spraken snel met elkaar in Lingala. Ik ving woorden op als motoba (auto) en ndako ya mundele (huis van de blanke), maar het was niet meteen duidelijk wat ze van plan waren. Uiteindelijk reden we verder, door straten die leken verlaten maar waar chaos heerste. Gebroken ramen, plunderende groepen en achtergelaten eigendommen vormden het decor van deze dodelijke onrust. Bij het Hôtel Métropole werd ik uiteindelijk afgezet. Een menigte van naar schatting tweehonderd blanken – mannen, vrouwen en kinderen – was daar samengedreven. Angst hing als een zware deken over de groep. Toen ik uitstapte, hoorde ik fluisterend de gruwelijke verhalen die de ronde deden: Belgische vissersvrouwen, die waren gebleven terwijl hun mannen op zee waren, waren door opstandige soldaten verkracht. Ook nonnen die werkten in de zwarte cité zouden hetzelfde lot hebben ondergaan. Hoewel ik hun taal verstond, voelde het alsof woorden geen betekenis meer hadden in deze allesoverheersende chaos. Angst was universeel, en die nacht werd dat pijnlijk duidelijk. De tweede dag na de gevangenzetting van praktisch de gehele blanke bevolking van Matadi, kwam er bezoek in Hôtel Métropole van Lumumba, vergezeld door enkele 'generaals'. Zij probeerden de mensen om te praten en terug naar hun werk te laten gaan, maar dit was blijkbaar niet naar de zin van de opstandige soldaten, die de blanken liever kwijt waren zodat ze al hun bezittingen konden plunderen. Het plunderen was trouwens al begonnen toen ik van mijn huis naar het hotel werd gevoerd. Toen kregen de blanken twee uur de tijd om hun bezittingen bijeen te pakken en zich naar de twee Kongoboten te begeven, die toen nog aangemeerd lagen in de haven van Matadi. De ene was een Belgische vrachtboot en de andere de Thysville. Ik slaagde erin om aan boord te komen samen met enkele Belgen van mijn maatschappij. Toen zag ik hoe enkele Belgische officieren hun koffers en auto’s op de vrachtboot konden laden met hulp van de opstandige soldaten. Dit was echt schandalig. De Thysville mocht normaal gezien niet vertrekken van de opstandelingen en moest waarschijnlijk dienen om hen te beschermen tegen een aanval van de Belgische zeemacht, die over enkele kleine oorlogsbodems beschikte op de zeemachtbasis aan de monding van de Kongostroom. Om middernacht nam de kapitein een gewaagde beslissing. Ondanks strikte orders om in de haven te blijven, gaf hij bevel de trossen los te gooien. In volledige duisternis, zonder navigatielichten, gleed de Thysville haast geruisloos van de kade. De spanning aan boord was te snijden; iedereen hield zijn adem in, wetende dat opstandige soldaten met geladen wapens langs de oevers patrouilleerden. Plots klonken er schoten. Kogels floten door de lucht en sloegen in het water rondom de boot. Mensen aan dek doken in paniek weg, terwijl sommigen zich vastklampten aan relingen of elkaar, in een mengeling van angst en hoop. Toch bleef de bemanning onverstoorbaar. De kapitein, met stalen zenuwen, manoeuvreerde het schip de duisternis in, op weg naar een van de gevaarlijkste passages van de Kongostroom: de beruchte Chaudron d’Enfer, een verraderlijke draaikolk die zelfs bij daglicht al menig schip fataal was geworden. Met uiterste precisie navigeerde de bemanning het schip door de wilde stromingen. Het water kolkte en brulde onder de romp, alsof de rivier het schip zelf wilde verslinden. Elke fout, hoe klein ook, kon rampzalig zijn. Maar de ervaren kapitein en zijn bemanning hielden het hoofd koel. Toen de Thysville uiteindelijk door de draaikolk heen brak en de kalmere stroom bereikte, steeg er een zucht van verlichting op uit de verborgen menigte aan boord. Ze hadden het gehaald – tegen alle verwachtingen in. De boot zette koers naar de haven en hoofdstad Luanda, in de aangrenzende Portugese kolonie Angola. Alle vluchtelingen werden daar ontscheept, en de Belgische ambassade zorgde samen met de lokale bevolking voor onderdak, zij het in hotels of bij burgers, die zich zeer inspanden om al die mensen zo goed mogelijk op te vangen. Hoe hij het voor elkaar heeft gekregen, weet ik niet, maar een van mijn agenten (zoals men de Belgische bouwvakkers noemde) had zijn kleine Renault kunnen laten inladen en beschikte dus over vervoer in Luanda. Normaal werden de vluchtelingen opgehaald en via een luchtbrug van Sabena naar Melsbroek overgebracht. Ik vroeg per telegram aan mijn directie in Brussel toestemming om met de auto van die agent, tegen terugbetaling van de kosten, terug naar de grens met Congo te rijden (ongeveer 600 km zeer slechte aardewegen) en te proberen terug in Matadi te geraken om de werken te beveiligen en eventueel weer op gang te brengen. Na twee dagen van onderhandelen en palaveren mislukte dit totaal, en ik moest terugkeren naar Luanda om vervolgens met Sabena naar Brussel te vliegen. Toen de laatste vlucht vertrok, dacht ik bij mezelf: dit is echt het einde van mijn verblijf in Congo. Ondanks de vele beloftes over de terugkeer van de rust, was het voor mij definitief: er was geen toekomst meer. Toen ik eenmaal weer in Brussel was, was ik terug bij mijn gezin, en ik had het bedrijf tijdelijk moeten achterlaten in Zaire. Maar mijn verhaal was nog niet ten einde. Kort daarna kreeg ik een uitnodiging om terug te keren naar Zaire, het voormalige Belgisch Congo, voor nieuwe bouwprojecten van het bedrijf waarvoor ik werkte. Daar zou ik nog verschillende jaren actief blijven, projecten leiden en mijn werk in Zaire voortzetten. Uiteindelijk, na deze nieuwe ervaringen, kon ik het land weer achter me laten, met een gevoel van afsluiting. De tijd in Zaire markeerde voor mij een nieuw hoofdstuk, maar ook een definitief afscheid van de Congo die ik had gekend. Reflectie Dit verhaal is niet alleen een persoonlijke getuigenis van mijn vader, maar ook een herinnering aan de complexiteit van de geschiedenis en de onvoorziene veranderingen die persoonlijke levens kunnen raken. Het toont de harde realiteit van een overgangstijd, waarin beloftes van vrijheid vaak overschaduwd worden door chaos, verlies en onzekerheid. Het is een herinnering aan de veerkracht van de mensen die zich wisten te redden en de impact van de gebeurtenissen op de dagelijkse levens van duizenden mensen, zowel in België als in Congo. Door de ervaringen van mijn vader te delen, wil ik de persoonlijke kant van de Congolese onafhankelijkheid laten zien – hoe de grote politieke veranderingen het leven van gewone mensen door elkaar schudden, en hoe de lessen van die tijd, ondanks de jaren die zijn verstreken, nog steeds resoneren in de verhalen van de mensen die het meemaakten. .

Guy Van Damme
14 0

En toen maakte ik het uit

Nochtans was het gezellig aan tafel. Wellicht had Wim gekookt, en had ik samen met de kinderen de tafel gedekt. We zaten er met z’n vieren rond, de tafellamp boven ons verspreidde een zacht licht. Ik weet niet meer precies wat er gezegd werd. Ik reageerde op iets, zei tegen een van de kinderen dat papa het niet juist voorhad, zoiets. Al had ik het toen al gevoeld. Ik had het gezien aan zijn blik, die kende ik. Zijn ogen die langs me heen keken, alsof ik er niet was. Er klopte iets niet, maar ik wist niet wat. En dan, plots. Een donderslag bij heldere hemel. Hoe hij in mijn beleving over de tafel vloog met ogen vol haat, hoe ik in één tel van een seconde verwachtte hoe zijn handen om mijn nek zouden grijpen en me zouden wurgen. Dat deed hij niet. Hij was opgestaan, boog zich over de tafel, en zijn stem klonk luid, scherp, dreigend. Hij had me niet aangeraakt, nóg niet, toch hing het gevaar in de lucht. Gevaar voor mij, voor mijn kinderen. Ik zag al de titel van een krantenartikel voor mij,  iets van een gezinsdrama. En ik, vol verantwoordelijkheidszin, nam het zekere voor het onzekere. De vastberadenheid won het van de paniek in mijn keel. Ik nam mijn handtas, mijn jas, en de jassen van de kinderen. Kalm vroeg ik Yaro en Yonas op te staan van hun stoel, want we gingen naar huis. Yonas, die luid begon te schreeuwen -  zijn bord lag nog vol en hij had honger - greep ik onder zijn armen uit zijn stoel en we vertrokken door de deur die zelden gebruikt werd, de deur die het dichtst bij de voordeur was. Buiten liep ik snel, met Yaro aan de hand en Yonas op mijn arm, naar de auto, met drie erin, de deuren op slot. Maar ik had me niet hoeven haasten, Wim was ons niet gevolgd. Toen ik de straat uitreed, zag ik hem steun zoeken tegen de spijlen van de voordeur, een donkere schaduw tegen het licht binnen. Eens thuis stuurde ik hem bericht dat ik het uitmaakte, er was een grens overschreden. Er volgde een antwoord met sorry, en nog een, en nog een.  Tientallen. Ik zette mijn telefoon uit. Het was echt voorbij, geen sorry kon daar nog wat aan veranderen.

HildeA
2 0

1975… Met de 2 CV naar Platja d'Aro (waargebeurd)

Het was het jaar 1975, een zomer die de eerste mijlpalen markeerde in de prille relatie van Guy en Vera. Jong, verliefd en onbezonnen, stonden ze op het punt om samen een avontuur aan te gaan dat hen voor altijd zou bijblijven. De uitnodiging om met Vera's familie de vakantie door te brengen in het zonnige Platja d'Aro aan de Costa Brava voelde als een gouden kans. Maar het was niet zomaar een vakantie. Het was een soort inwijdingsritueel waarin Vera's familie deze nieuwe jongen, Guy, op de proef zou stellen. Het plan leek eenvoudig: Vera’s ouders en haar jongste broer, Marc, zouden in de ruime Renault naar Spanje rijden. Maar toen de auto eenmaal was volgeladen met bagage en proviand, bleek er geen plek meer over voor Guy en Vera. De oplossing? Ze mochten gebruikmaken van de blauwe 2CV van Vera's moeder. Een unieke kans voor het jonge stel om samen op pad te gaan. Maar toen het besef insloeg dat ze urenlang, helemaal alleen, door Frankrijk zouden rijden, maakte de familie zich toch wat zorgen. Wat zouden ze niet allemaal kunnen uitspoken? De familie kwam met een oplossing die hen allemaal geruststelde: Marc, Vera's jongere broer, zou mee reizen als een soort chaperon. Een beetje ongemakkelijk, maar ach, het was tenminste een oplossing. De reis begint Op een heldere zomerochtend stapten ze in de iconische eend: Guy achter het stuur, Vera naast hem, en Marc op de achterbank, met zijn kenmerkende droogkomische blik. De sfeer zat er meteen goed in. De zon scheen, de motor pruttelde opgewekt, en vanaf de achterbank schalde muziek uit Marc's draagbare cassettespeler. Maar net toen de reis goed en wel begonnen was, schoot Marc abrupt overeind. Net voorbij Waver schoot Marc ineens recht. "Verdomme, ik ben door een wesp gestoken!" riep hij uit, terwijl hij naar zijn bil wees. Nog geen twintig kilometer voorbij Waver en hun chaperon had al zijn eerste probleem te pakken. Guy zette de 2CV aan de kant, Vera pakte een fles water om de plek te koelen, en na een korte onderbreking kon de reis worden hervat. De sfeer bleef luchtig, al was Marc een beetje knorrig over zijn onverwachte ontmoeting met de wesp. Maar Guy voelde al een lichte spanning in de lucht: dit avontuur zou zeker niet saai worden. De Beatles als reisgezelschap De draagbare cassettespeler van Marc bleek zowel een zegen als een vloek. De 2CV had geen autoradio, dus Marc had deze oplossing bedacht om de lange rit wat aangenamer te maken. Het probleem? Hij had maar één cassette meegenomen, een compilatiealbum van de Beatles. Wat begon als een gezellige achtergrondmuziek, werd al snel een constante soundtrack. "Help!", "Hey Jude", en "Yesterday" schalden urenlang uit de luidsprekers. "We hebben tenminste goede muziek," grapte Marc, terwijl Guy en Vera zich afvroegen hoe vaak een mens dezelfde liedjes kon aanhoren voordat hij gek werd. Vera glimlachte af en toe naar Guy, maar in haar ogen was een lichte vermoeidheid te zien. Elke keer dat "Hey Jude" weer begon, voelde ze zich steeds verder wegzakken in gedachten. De reis was nu echt begonnen, maar het werd steeds moeilijker om haar geduld te bewaren. De kilometers gleden voorbij, en met elke uur kwamen ze dichter bij het warme zuiden. Toen ze voorbij Lyon reden, voelde het eindelijk alsof ze de grens tussen het bekende en het exotische hadden overgestoken. Het landschap veranderde, de lucht werd zwoeler, en het avontuur voelde nu echt. Guy merkte op hoe Vera iets meer ontspande, haar gespannen schouders begonnen te zakken. Dit was het moment waarop ze allebei wisten dat ze echt onderweg waren naar iets groters dan alleen een vakantie. Kamperen onder de sterren In het schemerlicht van de koplampen rolden ze hun slaapzakken uit tussen de wijnranken. Marc grijnsde breed terwijl hij zijn luchtmatras opblies, wat in het stille veld klonk als een op hol geslagen harmonica. De sterrenhemel bood een magisch decor, en de stilte leek hen te omarmen. Al snel vielen ze in een diepe slaap, uitgeput van de lange rit. Rond middernacht werd Guy wakker van een vreemd geritsel. Het klonk alsof iets, of iemand, door de wijnranken sloop. Hij spitste zijn oren en tikte Vera zachtjes aan. "Hoor je dat?" fluisterde hij. Vera richtte zich half op, haar ogen wijd open. "Wat is dat? Een everzwijn? Of een... dief?" Net op dat moment stootte Marc, die nog heerlijk sliep, een luid snurkgeluid uit. Guy schudde zijn hoofd. "Nee, dat is Marc. Maar het andere geluid komt dichterbij." Guy besloot wat stenen richting het geluid te gooien. De eerste steen raakte een wijnstok, waardoor het hele veld leek te bewegen. "Oh nee, het komt op ons af!" riep Marc ineens, die nu rechtop zat met een lege wijnfles in zijn hand alsof het een wapen was. "Ik zei toch dat kamperen in de natuur gevaarlijk was!" Binnen een minuut hadden ze in paniek hun spullen bij elkaar geraapt. De 2CV werd gestart, de motor pruttelde, en met piepende banden reden ze weg. Ze voelden hun hart in hun keel toen ze door de wijngaard raasden, maar eenmaal op de weg, met het donker achter zich, kwamen ze tot rust. Pas de volgende ochtend, bij het ontbijt, biechtte Guy op. "Het was waarschijnlijk niks. Waarschijnlijk... mijn eigen stenen." De stilte aan tafel werd onderbroken door een luid gelach van Marc. "Dus jij hebt ons laten vluchten voor je eigen aanval? Fantastisch!" Aankomst in Platja d'Aro Na een lange reis vol Beatles-muziek, wespensteken en nachtelijke escapades bereikten ze eindelijk Platja d'Aro. Het was alles wat ze hadden gehoopt: zonovergoten stranden, helderblauw water, en een ontspannen sfeer. De familie verwelkomde hen met open armen, en de avonturen van de heenreis werden al snel anekdotes die rond de eettafel werden verteld. Marc, hun chaperon, bleek al snel de grootste grappenmaker van het gezelschap, en zijn Beatles-cassette werd het onderwerp van vele lachsalvo's. Guy voelde zich steeds meer op zijn gemak in de familie, en Vera straalde. De spanning die tijdens de reis tussen hen had gespeeld, was verdwenen, vervangen door het comfort van de gezamenlijke herinneringen. Terugblik Jaren later, als de geur van wijnvelden hen weer terugvoert naar die zomer van 1975, denken Guy en Vera met warmte terug aan hun avontuur met de blauwe 2CV. Het was een reis vol kleine ongemakken en grote vreugde, een reis waarin liefde werd versterkt door humor en onvoorziene wendingen. "En de Beatles?" vraagt Vera soms met een grijns. "Die zitten nog steeds in mijn hoofd," lacht Guy. "Maar ik zet ze nooit meer op repeat."

Guy Van Damme
7 1

Zeppelin boven de Efteling

Vroeger. Toen heeft mijn vader veel verteld. Over hoe het was in de Efteling. Ik was nog zo klein van brein dat ik nog geen herinneringen kon creëren. Verhalen helpen. Voor reconstructies van mogelijke waarheden. Zo is dat. Meer hoeft Ignace niet te zeggen opdat dit een echt dialoog zou zijn. Ignace kijkt begrijpend. Dat hebben we zo afgesproken en de volgende keer doen we het andersom. Ik zal dan ogen vormen die niet tegenspreken. Wij moeten dat oefenen. Het is voor de wereld. Hij, mijn vader, sprak ook over zijn studententijd. Nochtans heeft hij geen diploma, at hij vooral biefstuk en rosbief. Toen en in die tijd. Ja. Er werden echte kwastreken uitgehaald. Ik maakte me daarbij realistische voorstellingen. Ik deed gewoon. Alles was normaal en mijn bestaan was nog van geen betekenis. Niet voor deze planeet, amper voor mezelf. Op een dag. Mijn vader leek er echt bij aanwezig geweest te zijn. Ze hadden het slangetje van de fietspomp in iemands gat gestoken. Hij was eraan gestorven. Niet mijn vader. Anders zou ik dit niet kunnen schrijven noch zijn wie ik ben. Intussen en echt waar. Ik ben iemand van betekenis geworden. De voorstellingen van alles wat er mij verteld is of echt gebeurd is, kan ik wonderlijk overstijgen. Nu kan men een medestudent waarlijks oppompen tot een zeppelin met alles erop en eraan. Een hoofd, romp en vier ledematen. We mogen enkel repliceren in zuivere evidenties. Dat hebben Ignace en ik zo afgesproken. De beeldvorming in eenieders hoofd is echter volledig vrij. Weet ook dat vandaag de dag het bestaan van elke mens van betekenis geworden is. Dat betreft vooral zijn (of haar) destructieve aard, ook al is de gebeurtenis ogenschijnlijk van geen enkel belang. Zoals het laten van een scheet en het methaan dat daarbij vrijkomt. We kunnen ook terugkeren. Naar de Efteling. Voor een update. Naar het bord met biefstuk of rosbief. Of erger nog. Geheel naar mezelf, naar mijn allereigenste celdelingen, hun onvermijdbaarheid en het noodlot. Omdat het van betekenis werd, moest ik het wel proberen. Om die evolutie tegen te houden. Ik heb me bewapend. Domweg. Met het jachtgeweer van mijn vader. Om een zeppelin neer te halen, te mikken op de ogen en goed. Dan valt het zicht weg  Het is de eerste troost. Blindheid en toch. Alle herinneringen blijven. Voorlopig blijft alles komen. Ezelscheten, het noodlot, reclame voor de Efteling, wij naar dit frietkot. Wees gerust. Wij weten het. Dit is de enigste manier. Wij moeten het vernietigd krijgen. Elk ongeloof. Elke verwondering. Alles wat betekenis probeert te zoeken. Het moet wegzinken in een blik vol begrip. Stilte wil het vinden. Ignace antwoordt niet. Graven doet de mol. Dat is zo afgesproken.     uit de reeks 'Dialogen met monsters en dia's'

Bernd Vanderbilt
0 0

Herinneringen uit Beja: De Jacht bij Tabarka (waargebeurd)

Het was de zomer van 1961. De zon brandde fel in de blauwe lucht boven Beja, een stad die ik altijd in mijn geheugen zal dragen als de plek waar onze avonturen in Tunesië begonnen. De geur van de mediterrane zee mengde zich met de geur van pijnbomen en kurkeiken, en elke dag voelde als een ontdekkingstocht in een onbekende wereld. Mijn vader, Armand, werkte voor Auxeltra Beton en leidde de bouw van een suikerfabriek, maar hij was geen jager. Het was iets voor de mannen van de groep, de vrienden die we daar hadden gemaakt – Belgen, Fransen en de pieds-noirs, Fransen van Europese afkomst die ooit in Algerije, Tunesië en Marokko woonden en die na de onafhankelijkheid in 1962 hun thuisland verlieten. Ze brachten hun eigen verhalen mee van het oude Noord-Afrika, met herinneringen aan een tijd die ze niet zomaar los konden laten. Toch ging mijn vader altijd mee op de jacht, niet om te jagen, maar om deel uit te maken van de sfeer die het met zich meebracht, van de verbondenheid en de verhalen die ze deelden. De jacht op wilde everzwijnen, la chasse aux sangliers sauvages zoals de Fransen het noemden, was voor ons, de kinderen, iets veel groters dan een simpele uitstap. Het was een avontuur, een kans om de wereld van de volwassenen te betreden, zelfs als we niet echt begrepen wat er gebeurde. Het bos van Tabarka, een uitgestrekt gebied waar de bomen met hun dikke schors en geurige naalden de lucht vulden, was de perfecte plek voor de wilde everzwijnen. Het woud strekte zich uit tot aan de kust, waar de zee ruiste tegen de witte zandstranden, haar golven voortdurend in de verte. De geur van de bossen vermengde zich met de zilte lucht van de oceaan, een geur die ons altijd het gevoel gaf dat we deel uitmaakten van iets groter dan onszelf. Elke maand, telkens op een zondag, wanneer de zon haar eerste stralen door het loof brak, trokken de mannen het bos in. Gewapend met geweren en vastbesloten om het wild te vinden, verdwenen ze in de schaduw van de oude bomen. Het was hun moment van verbinding met de natuur, een tijd waarin zij hun verhalen deelden en hun onderlinge rivaliteit het scherpe ritme van de jacht bepaalde. Het was meer dan jagen; het was een ritueel, een traditie die hen samenbracht, ongeacht hun verschillen. De spanning in de lucht was altijd te voelen, want de jacht was nooit zeker, maar de hoop was altijd groot, het verlangen naar avontuur onvermoeibaar.  Wij, de kinderen, gaven ons geen moment over aan de kalmte van de ochtend. Terwijl de mannen hun weg door het bos baanden, gingen wij op onze eigen manier op zoek naar avontuur. In plaats van de wilde everzwijnen achterna te zitten, zochten wij de wilde ezels. Het was niet dat we hen wilden vangen voor het vlees; het was een soort spel, een manier om hun vrijheid te ervaren door zelf te jagen, maar dan met een ander doel: de spanning van de achtervolging, de uitdaging van het temmen van iets ongetemd, zelfs al was het een hopeloze zaak. De ezels waren te snel, te sluw voor ons. We renden door het bos, tussen de takken door, maar telkens weer slaagden ze erin ons te ontglippen. Toch gaf het ons een onmiskenbare energie, een euforie die de pijn van de mislukking wegveegde en ons deed terugkeren voor de volgende achtervolging. Het lachen om onze eigen mislukking, de onderlinge grappen, die momenten gaven ons het gevoel dat we deel uitmaakten van de grote wereld om ons heen. De zon stond al hoog aan de hemel toen de mannen terugkeerden. Hun gezichten waren getekend door vermoeidheid, hun kleren bedekt met modder en zweet. Het was het onmiskenbare teken van een dag hard werken in de wildernis. Maar zelfs in die uitputting straalde er altijd een glimlach op hun lippen, een glimlach die niet alleen om de vangst draaide, maar om het samenzijn, het gedeelde avontuur. Die glimlach weerspiegelde iets diepers, iets dat we, de kinderen, pas later zouden begrijpen: de kracht van vriendschap, van het samen delen van een ervaring die veel verder ging dan de jacht zelf. Terwijl de mannen zich lieten vallen op de rotsen rond het kamp, begaven de vrouwen zich naar de kookpotten. Ze waren de stille kracht van het kamp, zorgzaam en bedachtzaam. Ze brachten de warmte in de groep, niet alleen door het vuur, maar door de zorg die ze boden. Mijn moeder, die altijd glimlachte terwijl ze het kamp voorbereidde, was niet de enige die voor ons zorgde. Alle vrouwen, elk met hun eigen rol, droegen bij aan de harmonie van de groep. De zorg die zij boden, was de zachte kracht die de groep bij elkaar hield. De vrouwen creëerden een sfeer van geborgenheid, waar de harde elementen van de buitenwereld niet doordrongen. Ze begrepen de kracht van stilte, van het delen van een moment zonder het te benoemen, en daardoor brachten ze ons dichter bij elkaar. De mannen kwamen vaak met verhalen over de jacht, over de momenten waarop ze dicht bij het wild waren geweest, of over de geur van de bossen die hen omhulde. Maar het waren de vrouwen die het ritme van de dagen bepaalden. Ze waren de stille hoeders van het kamp, en zonder hen zou de jacht nooit hetzelfde zijn geweest. Het was hun aanwezigheid die de mannen in staat stelde om volledig op de jacht te focussen. Als de mannen hun verhalen vertelden, luisterden wij, de kinderen, ademloos. We begrepen de diepgang van hun woorden nog niet, maar we voelden de emoties die tussen de zinnen door glipten. We vroegen soms naar details, maar de mannen gaven ons alleen de essentie van wat we moesten weten. De rest was voor henzelf, een geheim dat wij pas later zouden begrijpen. Jacques, een van de Fransen, was altijd degene die het meeste sprak. “Armand,” zei hij vaak met een glimlach, “je bent misschien geen jager, maar je hebt een manier om ons allemaal bij elkaar te brengen.” Mijn vader glimlachte altijd terug, bescheiden, terwijl de andere mannen grinnikten. “Het is de sfeer die belangrijk is,” zei hij dan, “niet het wild dat we vangen.” Zijn woorden waren simpel, maar ik voelde altijd een diepe waarheid in die momenten, een waarheid die de vriendschap en het respect tussen hen allemaal weerspiegelde. De pieds-noirs, die zich vaak in een meer discrete hoek van het kamp bevonden, waren een integraal onderdeel van de groep. Zij kwamen uit een wereld die ver weg was, met hun eigen verleden in Noord-Afrika, en brachten een zekere melancholie met zich mee, een gevoel van verlies van een thuis dat ze nooit meer konden terugvinden. Ze vertelden weinig over hun geschiedenis, maar soms, als het kampvuur zijn laatste gloed uitstraalde, kwamen er verhalen naar boven. Over de tijd in Algerije, het verlaten van alles wat vertrouwd was, de pijn van het gedwongen vertrek. Toch was hun kameraadschap een manier voor hen om opnieuw verbinding te maken, een manier om hun verleden achter zich te laten, zelfs als het maar tijdelijk was. De avonden in het kamp waren altijd gevuld met het geluid van lachen, het klappen van handen rond het vuur, de verhalen die zich door de lucht lieten dragen, en de geur van geroosterd vlees die zich mengde met de zilte lucht van de zee. Het was de ware essentie van de jacht – niet de vangst, maar het samenzijn. Het delen van het avontuur, het vieren van het moment, zelfs als de jacht niet altijd verliep zoals gepland. De kracht van de groep lag in de eenvoud van het samenzijn: het lachen, de vriendschap, het vertrouwen. Het was die verbondenheid die allesbepalend was – niet het wild, maar de onuitgesproken banden die werden gevormd in de warmte van het kampvuur, die de herinneringen voor altijd zouden dragen.

Guy Van Damme
11 1

Op het Randje van de Dood (waargebeurd)

Midden jaren ’90 was mijn leven een voortdurende race. Ik gaf les op drie scholen: de RMS in Putte, het Atheneum in Heist-op-den-Berg en de basisschool Dr. Jozef Weyns in Beerzel. Mijn dagen waren gevuld met haastig plannen, lesgeven en constant onderweg zijn. Maar die ene dag, toen de routine de boventoon leek te voeren, sloeg het noodlot genadeloos toe. Het was een gewone ochtend in oktober. Zoals vaak leende ik de rode Ford Fiesta van Vera’s moeder. Een trouwe wagen, al was hij simpel en niet bepaald robuust. Omstreeks 10 uur stapte ik in, met mijn schooltas nonchalant op de passagiersstoel gegooid. De motor startte met een vertrouwde brom. Mijn route naar Beerzel verliep via Grootlo en de Schrieksebaan, een weg die ik zonder nadenken kon rijden. In Schriek naderde ik het rondpunt bij de watertoren. Het verkeer was rustig, en ik nam zoals altijd mijn tijd. Ik keek links, keek rechts, en reed langzaam het rondpunt op. Opeens hoorde ik een diep gebrom, dat steeds dichterbij kwam. Het was alsof de lucht zelf waarschuwde dat er gevaar dreigde. “Wat…?” Ik draaide mijn hoofd naar rechts, maar alles gebeurde te snel. Een zware bestelwagen, veel te hard rijdend, dook uit het niets op. Het voertuig kwam vanuit de richting van de watertoren en had niet de minste intentie om af te remmen. In een fractie van een seconde kwam hij op mij af. Mijn lichaam handelde instinctief: ik greep het stuur stevig vast en strekte mijn armen, alsof dat voldoende zou zijn om de aankomende ramp tegen te houden. De klap was oorverdovend. De bestelwagen ramde de Fiesta vol in de zijkant, waardoor mijn auto meters werd meegesleurd richting het centrum van Schriek. Mijn hoofd schoot naar voren, de gordel sneed in mijn borst, en overal om mij heen barstten de ruiten in duizenden splinters. De motorkap van de Fiesta begon zich als een dreigende vuist te kreukelen, precies boven mijn hoofd. Ik keek omhoog en zag hoe het metaal zich naar binnen boog, gevaarlijk dicht bij mijn gezicht. Een fractie van een seconde dacht ik: dit is het, ik word onthoofd. Maar op het nippertje bleef de motorkap steken, net genoeg om mij in leven te laten. Ondertussen verloor de bestelwagen de controle. Ik zag hoe het zware voertuig meerdere keren tuimelde, zijn lading rammelde en door de lucht vloog. Uiteindelijk kwam het tientallen meters verder tot stilstand, schuivend over het asfalt en een lange zwarte streep achterlatend. Het was een surrealistisch tafereel, alsof de wereld plotseling in slow motion was gegaan. Toen de chaos eindelijk tot stilstand kwam, bleef ik roerloos zitten. Mijn handen trilden nog steeds aan het stuur. Mijn knokkels waren wit van de kracht waarmee ik het stuur had vastgeklemd, alsof dat mij op de een of andere manier had gered. De lucht rook naar brandend rubber en olie, en het enige geluid dat ik hoorde was mijn eigen zware ademhaling. Een man rende naar mijn raam en klopte erop. “Meneer, meneer! Gaat het met u?” Ik keek op, nog half in shock. “Ik… Ik denk het,” mompelde ik. “Blijf zitten,” zei hij snel. “Ik ga hulp halen.” Ik liet mijn blik over de Fiesta glijden. Het was een totaal wrak: de motorkap was onherkenbaar vervormd, het interieur lag vol met glassplinters, en de deuren hingen scheef in hun scharnieren. Het voelde als een wonder dat ik daar nog zat, levend en ogenschijnlijk ongedeerd. Niet veel later arriveerden de hulpdiensten. Twee politieagenten stapten uit en namen de situatie op. Een van hen, een man met een kalme, ervaren uitstraling, opende voorzichtig mijn deur. “Bent u in orde?” vroeg hij, terwijl hij zijn zaklamp langs mijn gezicht en lichaam liet gaan. “Ik denk het,” antwoordde ik. “Maar mijn auto… die is verloren.” Hij keek naar het wrak en knikte. “Dat lijkt me een understatement. U heeft geluk gehad.” Ze vroegen me wat er was gebeurd en namen mijn verklaring op. De bestuurder van de bestelwagen stond verderop, zijn handen in zijn haar. Hij stamelde iets over remproblemen en keek me niet aan. De politie noteerde alles nauwkeurig, terwijl ik toekeek hoe de bestelwagen werd weggesleept. Toen alles afgehandeld was, belde ik mijn vader. Hij nam meteen op. “Pa, ik heb een ongeluk gehad,” zei ik met een trillende stem. “Wat? Waar ben je?” vroeg hij bezorgd. “In Schriek, bij de watertoren. Kun je me komen halen?” Binnen een kwartier stond hij er. Zijn ogen vernauwden toen hij de Fiesta zag. “Jongen, je hebt echt geluk gehad,” zei hij, terwijl hij me stevig op mijn schouder klopte. “Stap in. Ik breng je naar huis.” Maar koppig als ik was, hield ik voet bij stuk. “Nee, breng me naar school. Ik moet mijn lessen nog geven.” Mijn vader keek me aan alsof ik gek was. “Je had net een zwaar ongeluk. Je moet rusten.” “Ik voel me prima,” loog ik. “Het komt wel goed.” Hij zuchtte, maar gaf toe. Ik gaf die middag nog de hele dag les, al voelde ik me niet op mijn gemak. Mijn leerlingen merkten niets, maar ik had moeite om me te concentreren. Een lichte pijn in mijn nek en hoofd begon langzaam erger te worden. ’s Avonds, thuis, kwam de echte impact naar boven. Een stekende hoofdpijn nam bezit van me, mijn nek voelde alsof er een ijzeren staaf doorheen zat, en elke beweging deed pijn. De volgende dag bezocht ik een arts. Na een reeks röntgenfoto’s keek hij me serieus aan. “U heeft een whiplash,” zei hij. “Uw nek is ernstig beschadigd. Dit letsel zal waarschijnlijk blijvende gevolgen hebben.” Ik voelde een koude rilling. “Blijvend? Hoe erg is het?” vroeg ik. “U zult beperkingen hebben in uw nekbewegingen,” legde hij uit. “Sommige oefeningen zijn uitgesloten, zoals koprollen of hoofdstanden. En achteruitrijden met de auto zal lastiger worden.” De arts gaf me een invaliditeit van 2%. “Meer dan dat geven ze zelden,” zei hij. “Anders zou de staat u moeten compenseren, en dat vermijden ze.” Het voelde als een klap. Alsof mijn leven werd samengevat in een getal. Hoe kon dit percentage recht doen aan de constante pijn en beperkingen die ik ervoer? In de maanden daarna leerde ik leven met mijn beperkingen. Achteruitrijden werd een uitdaging; ik moest mijn arm tegen de hoofdsteun van de passagiersstoel plaatsen om verder te kunnen draaien. Toch gaf ik mijn werk niet op. Met voorzichtigheid voerde ik zelfs oefeningen uit die eigenlijk verboden waren, gedreven door mijn passie voor lesgeven. Die dag in Schriek was een keerpunt in mijn leven. Het leerde me hoe kwetsbaar het leven is, maar ook hoe sterk een mens kan zijn. Zelfs met de littekens van die dag, zowel fysiek als mentaal, ging ik door. En tot op de dag van vandaag herinner ik me de motorkap die boven mijn hoofd hing, een haarbreedte verwijderd van de dood.

Guy Van Damme
5 2

Sandra's nagelstudio

Sandra’s nagelstudio bevond zich in de showroom van een Peugeotgarage. Als vrouw van de autoverkoper en garagist had Sandra zich een bezigheid voor zichzelf gezocht en zich bijgeschoold tot nagelstyliste. Petra had al verschillende nagelstylistes gehad, maar Sandra was gewoon de beste. Zoals zij gelnagels kon zetten, precies en egaal en dat voor het gangbare tarief, zo was er in de hele wijde omtrek volgens haar geen enkele die aan haar kon tippen.“Je moet gewoon rustig blijven en niet te overhaast te werk gaan, je tijd nemen. Dat en natuurlijk niet met goedkoop materiaal werken. Niet alle gellen zijn even kwalitatief. Ik werk het liefst met CCO voor gellak, maar er zijn nog andere goede merken. De gellamp die ik gebruik, en dat is nu zoiets simpels, is de beste die er is en die heeft echt wel meer gekost dan de vijftig euro van degene die je op internet vindt. Enfin, maar het belangrijkste is, dat je de tijd neemt. Rustig de nagelriempjes naar achter duwen, zorgvuldig vijlen en achteraf een fijn en aangenaam nagelriemolietje. Ik tel altijd twee uur per klant. Als ik het sneller wil, kan ik het ook onder het anderhalf uur, maar dat wil ik niet. Heb je al een kleurtje gekozen?”“Red Barones lijkt met wel wat.”“Dat is een mooie keuze, very classy ook. Het geeft een heel ander effect als de Toxic Love die er nu opzit. De wijsvinger met een glittereffectje zoals de vorige keer?”“Doe de pink maar. Dat lijkt me ook leuk.”“Oké, dan zullen we er eens aan beginnen. We zullen ons eerst eens ontdoen van die Toxic Love dan.”“Je gaat me trouwens voor een hele tijd moeten missen.”“O, ga je op reis?”“Ja, en voor behoorlijk lange tijd.”“Ga je je Vriend achterna?”“Zoiets. Ik weet niet eens waar Hij uithangt en wat Hij uitspookt, maar ik ga naar Noorwegen. Ik heb zelfs geen contact meer met Hem.”“Is Hij jouw Vriend dan nog wel, eigenlijk?”“Ik weet het niet.”“Maar je gaat Hem wel achterna.”“Soort van.”“En je weet niet waar Hij is?”“Nee.”“Noorwegen is een groot land om iemand te zoeken.”“Dat weet ik. Ik denk ook niet dat ik naar daar ga, persé om Hem te vinden. Ik weet het niet. Misschien begrijp ik het allemaal beter.”“Hoe lang blijf je weg?”“Dat weet ik ook nog niet. Misschien dat ik daarna doorreis, ergens anders naartoe. Ik heb het gevoel dat ik weg moet van hier.”“Dat begrijp ik. Dat begrijp ik maar al te goed. Zo ben ik ook hier beland, weet je. Ik kom van Tubbergen in Nederland. Daar woonde ik samen met een kerel en toen die wegging voor iemand anders, een schoolvriendin van mij nota bene, kon ik er ook niet blijven. Ik ben beginnen rondrijden met de auto. Ik heb heel Europa afgereden, maar toen ik een keertje hier in de buurt met autopech stond en ik niet verder kon, heb ik Carl leren kennen. En de rest weet je. Ik had nog geen slaapplaats en ik mocht bij hem op de zetel. Geen probleem. Hij woonde toen nog hier boven de garage in dat rommelige appartementje. En het zal wel zijn dat ik toen in een zetel ging slapen, ik wilde in een bed en tja van het ene kwam het andere. Carl lacht er nog altijd mee en hij zeg dan keer op keer dat hij er bewust een week over deed om die auto te maken. De wisselstukken waren al na een dag gearriveerd, maar dan kon ik natuurlijk niet weten, en ondertussen vond hij het best wel gezellig zo een vrouw bij hem in bed. En ik, ik had precies eindelijk mijn plekje gevonden. Ik weet dat ik in die week ook heel veel geslapen heb, echt veel geslapen. En als ik wakker was, dan wandelde ik van hier het dorp in. In die week heb ik ook zijn was en zijn strijk gedaan, inkopen gedaan, gekookt… Ik voelde me direct zijn vrouw. Ik mag hier ook helemaal mezelf zijn, dat had ik nog nooit meegemaakt. Carl heeft zijn zaak en zijn auto’s en ik moet helemaal niks van hem. Help ik hem, is het goed, dat vindt hij fijn, help ik hem niet, even goed, mag, dan trekt hij zijn plan. Ik wil hem voor geen geld meer kwijt. En ik hoef geen schrik te hebben dat hij naar een andere vrouw trekt, daar maakt hij gewoon geen tijd voor, hij is altijd met die auto’s bezig. Nu is hij weer een oude Peugeot 504 Coupe uit 1981 aan het opmaken, dus in zijn vrije tijd zit hij nog altijd met zijn handen in een motorblok. En ik, ik vind het goed zo. Ik heb mijn nagelstudiootje en onze Bernd. Ik ben gelukkig, Petra, echt gelukkig, en dat word jij ook wel weer, geloof me.”“Maar ik ben niet ongelukkig, ik wil er gewoon uit. Dingen zien, begrijpen, rondhangen. Hij heeft ervoor gezorgd dat ik genoeg geld heb om een hele periode niet meer te hoeven werken. Ik hoef me niet meer moe te maken in die stomme fabriek. Weet je, ik kan gewoon tijd nemen. En dat ben ik van plan om te doen. Daarna zien we wel weer.”“Dat is de spirit, meisje, dat hoor ik graag. Hetzelfde hier, ik hoef niet te werken, Carl verdient ruim genoeg om rond te komen, maar ik doe dit voor mezelf, het voelt niet aan als een job. Dit is gewoon iets dat ik graag doe, ik hou me op een prettige manier bezig en ondertussen kan ik praten met klanten. Ik neem er ook niet zomaar nog iemand bij. Als jij vertrekt, denk ik zelfs dat ik er niemand voor in de plaats neem. Het hoeft niet, begrijp je. Het hoeft niet. Zo lang dat ik het kan doen op mijn tempo, is het goed. Vandaag heb ik twee klanten gehad en dat is zowat het maximum dat ik doe op een dag, en mijn dagen zijn goed gevuld. Voormiddag heb ik Carl nog wat geholpen met het papierwerk en dat was ook fijn. En ondertussen ken ik meer van auto’s dan ik ooit had kunnen vermoeden. Ken je Mien van de apotheker, trouwens. Ja, denk ik, eh. Die kwam hier vanmorgen helemaal overstuur aan, want die had bij het parkeren aan het cultureel centrum, tussen die boompjes, die boompjes staan daar ook bijzonder mottig, ze hadden die beter op de grens tussen het voetpad en de parkeerplaatsen gezet in plaats van tussen de weg en de parkeerplaatsen, haar rechterspiegel eraf gereden. Hoe dom kon ze zijn, zei ze de hele tijd, dat ik op den duur zei, dat ze dan zeker niet de enige was die dom was want om half jaar komt er hier wel iemand aan die tegen zo’n boompje heeft gezeten. Als je daar uitdraait en je kijkt even niet of je let niet goed op, dan zit je er zo tegen. Al die boompjes hebben littekens, dus er hebben al echt veel mensen op gevloekt. Dat zijn hele dure boompjes, geloof mij.”“Ik zou het niet weten, ik heb geen auto?”“En die van je Vriend dan?”“Die heb ik verkocht.”“Die had een Volvo, zeker.”“Ja, een grote, zwarte.”“Ook goede auto’s, zegt Carl, maar nogal duur.”“Ik heb er nog een goede prijs voor gekregen.”“En hoe ga je dan reizen? Met het vliegtuig?”“Dat zou het goedkoopst zijn, echt waar, niet te geloven, maar ik heb tijd, dus ik denk dat ik met de trein ga, via Duitsland en Denemarken. Met het vliegtuig is het precies niet reizen, het is vertrekken en aankomen, maar niet reizen. Misschien dat ik daar nog op terugkom of dat ik uiteindelijk toch een autootje huur, of wie weet, koop.”“Als je nog iets zoekt, er staan hier nog een paar hele mooie tweedehandswagentjes. Je kan dadelijk eens rondkijken in de showroom. Ze zijn niet te duur. Met een auto ben je toch wat vrijer dan met het openbaar vervoer. En ik vond het destijds ook zo fijn om gewoon te stoppen waar ik wilde stoppen. Overal vond ik wel een slaapplaats. Soms waren het goedkope hotelletjes, meestal eigenlijk, want zo veel geld had ik nu ook weer niet, die goed waren voor één nacht, meer ook niet, maar ik had ook niet meer nodig. Ik heb maar een keer in mijn auto geslapen, op de parking van een supermarkt in Polen, in Warschau, omdat het te laat was geworden om nog ergens binnen te vallen, en omdat, geloof me, de steden het moeilijkst zijn om op korte tijd een slaapplaats te vinden, en dat was goed voor één keer, want ik heb toen echt wel kou gehad ’s nachts, dus daarna heb ik de grote steden zowat vermeden, of de slaapplaats toch maar goed op voorhand vastgelegd. Je leert dat wel hoor, hoe dat werkt, op je eentje roadtrips houden.”“Ik zal dadelijk eens kijken naar de auto’s.”“En wees maar gerust, ik zal Carl vragen om de auto zeker goed na te kijken als je er eentje koopt, zodat de kans dat je autopech krijgt zo goed als onbestaande is. Er staat nog een tweedehands Partner die zeker iets voor jou is. Het is een lichte vracht, je hebt maar twee zitplaatsen, maar zo’n grote kofferruimte is ideaal voor als je toch een keer in de auto moet of wilt overnachten, dan kan je daar een matras en een slaapzak in kwijt, superhandig, had ik destijds maar zoiets gehad, maar ik deed alles met mijn 206, daar kon ik niet in de koffer gaan liggen. Veel te klein. En niet duur. Voor 15 000 euro ben je gesteld, en hij heeft hoop en al 65 000 kilometer. Een nieuwe diesel met Adblue, de lucht die hij uitstoot is zuiverder dan degene die wij inademen, je kan er overal mee komen, in elke stad, die is properder dan een benzine. Ik zal Carl dadelijk eens halen, dan kan hij jou de uitleg geven. En het is een mooie kleur, rood, op elke parkeerplaats zie je hem onmiddellijk staan, je hoeft er niet naar te zoeken. Je ziet maar. Ik kan het je alleen maar aanraden om met de auto te reizen.”“Misschien.”“En weet je waar je zeker eens naartoe moet rijden. Naar Slovenië. Supermooi daar. En Albanië ook zwaar onderschat…”Petra luisterde niet echt meer en keek rond. De nagelstudio was sober ingericht. Alleen tegen de muur voor haar, net boven de grote spiegel op ooghoogte stond er in sierlijke letters ‘Sandra’ in schaduw geschreven op de muur. De spotjes aan het plafond waren zo gericht op een gebogen metalen draad dat dit het effect was, ook al kon je de tekst niet lezen in de metalen draad. Erg goed gemaakt, dacht ze, bijna kunst. Ze wist zeker dat Hij het prachtig gevonden zou hebben. Maar plotseling kon dat haar precies niet meer zo veel schelen.

Hans Van Ham
13 0

Bij de Rijkswacht (waargebeurd)

In 1977 begon ik mijn militaire dienst bij de luchtmacht in Melsbroek. Het was een tijd van lange dagen, strikte routines en veel discipline. Het was niet altijd makkelijk, maar het maakte me sterker. Na een tijdje werd ik bevorderd tot korporaal, een rang die voornamelijk aan de gestudeerden werd gegeven. Het was een erkenning voor mijn inzet, maar het bracht ook nieuwe verantwoordelijkheden met zich mee. Zo werd ik secretaris van de officier van veiligheid, een taak die in het begin simpel leek, maar die later mijn leven aanzienlijk zou beïnvloeden. Mijn functie als secretaris bestond vooral uit het overtypen van brieven van de kapitein en de reserve-officieren. Het leek een administratieve klus, maar achter die brieven ging meer schuil. Ik werkte vaak met kladversies, sommige geschreven in haast onleesbare handschriften. Het was een uitdaging om te achterhalen wat precies bedoeld werd. Op een dag, gedreven door frustratie, trok ik een dikke rode streep door een tekst die ik niet kon ontcijferen, ervan uitgaande dat deze van een reserve-officier was. Later bleek het om een kladversie van de kapitein zelf te gaan. Het was een blunder die ik nooit hardop zou toegeven, maar ik voelde diep van binnen dat mijn fout niet onopgemerkt was gebleven. Misschien was dit wel de reden waarom ik na mijn afzwaaien alsnog werd opgeroepen voor een extra kamp. Het was een vreemde wending, maar het zou uiteindelijk mijn ervaring in het leger alleen maar intenser maken. Het Kamp in Elsenborn De oproep voor het extra kamp kwam midden in de winter, toen de kou het hardst toesloeg. Ik moest deelnemen aan een militaire oefening in Elsenborn, een kamp dat berucht was om zijn ijskoude omstandigheden en zware fysieke trainingen. De temperatuur daalde ver onder nul, en de ijzige wind sneed door onze uniformen. Het programma was meedogenloos: schietoefeningen, zware fysieke trainingen en lange marsen door diepe sneeuw stonden op het menu. Elke ochtend begon met een harde roep en het geluid van laarzen die de koude grond raakten. De spanning in de lucht was te snijden, en elke stap leek een uitdaging op zich. Op een van de dagen kregen we de opdracht om van een hoge spoorwegbrug te rappellen. We moesten ons met een touw langs de zijkant van de brug laten zakken, terwijl we ons geweer strak tegen ons lichaam hielden. Het leek een simpele oefening, maar de hoogte was enorm en de omstandigheden waren allesbehalve ideaal. De koude wind raasde rond mijn oren, en de ijzige staalstructuur van de brug voelde als een waarschuwing: één fout en het kon misgaan. Mijn handen tintelden van de kou en mijn grip leek niet stevig genoeg. Terwijl ik afdaalde, probeerde ik niet naar de diepte te kijken. De geluiden van het rammelende geweer en de ijskoude lucht maakten de ervaring des te intensiever. Het voelde alsof de wereld om me heen stopte, terwijl ik langzaam naar beneden gleed. “Van Damme, je bent aan de beurt!” riep de instructeur. Mijn hart bonsde in mijn keel, maar ik wist dat ik geen keuze had. Ik greep het touw stevig vast en zette mijn eerste stappen achterwaarts over de rand van de brug. Mijn grip leek te verslappen, en het voelde alsof elke spier in mijn lichaam zich verzette tegen de spanning. Terwijl ik naar beneden daalde, gleed het geweer een stukje los uit mijn greep. Het geluid van het schuivende metaal leek wel te galmen in mijn oren. “Focus, Van Damme!” riep ik tegen mezelf. Uiteindelijk bereikte ik de grond. Mijn benen trilden van de spanning, maar de opluchting was enorm. Terwijl ik naar boven keek naar de volgende die naar beneden moest, besefte ik hoe belangrijk het was om dit soort ervaringen nooit meer te hoeven doorstaan. De fysieke uitputting en de mentale stress die ik had doorgemaakt, waren genoeg om me te doen twijfelen of dit allemaal wel de moeite waard was. ’s Nachts, wanneer we in de barakken lagen, was het niet veel beter. De kachels werkten nauwelijks, en ondanks dat ik meerdere lagen kleding droeg, voelde de kou als een constante metgezel. Het was een gevoel dat je niet snel vergeet: de kilte die door je botten trekt en je nergens warm kunt vinden. Terwijl ik in mijn smalle bed lag, dacht ik: “Nooit meer.” Maar toch, ergens diep van binnen, wist ik dat deze ervaring me had gevormd. Het had me sterker gemaakt, mentaal en fysiek. Een Onverwacht Bezoek Enkele weken later, toen ik dacht eindelijk klaar te zijn met mijn militaire verplichtingen, reed er een combi van de Rijkswacht Tremelo de oprit van onze tuin op. Vera keek me bezorgd aan. “Wat heb je nu weer uitgestoken?” vroeg ze, met die vertrouwde blik die ik goed kende. Zelf begon ik ook te twijfelen. De rijkswachters stapten uit, hun gezichten ernstig. Toen ze dichterbij kwamen, werd het duidelijk: ze waren niet gekomen om me te arresteren, maar om me een voorstel te doen. “Zou u interesse hebben om reservist te worden bij de Rijkswacht?” vroeg een van hen. “Als u dat doet, bent u vrijgesteld van verdere militaire kampen.” Mijn oren spitsen zich meteen. Geen kampen meer? Dat klonk als muziek in mijn oren. De rijkswachter legde uit dat ik in noodgevallen administratieve taken zou moeten uitvoeren bij hun bureau in Tremelo, maar dat de kans daarop uiterst klein was. “Wat houdt het verder in?” vroeg ik nieuwsgierig. “U krijgt een reservistenkaart, en daarmee bent u officieel deel van ons team. Maar eerlijk gezegd, u zult er waarschijnlijk nooit iets mee moeten doen.” De keuze was snel gemaakt. Ik tekende de papieren en kreeg mijn reservistenkaart. De gedachte aan zware militaire kampen in de ijskoude winter was nu voorgoed verleden tijd. Het was een slimme zet, die me niet alleen de kans gaf om vrijgesteld te worden van verdere plichten, maar me ook het gevoel gaf dat ik iets had bereikt. Ik was nu officieel deel van de Rijkswacht, al was het maar op papier. Een Slimme Zet Hoewel ik als reservist nooit werd opgeroepen, bleek mijn reservistenkaart onverwacht van pas te komen. Op een dag reed ik met mijn Motobecane naar de RMS in Putte. Zoals altijd zat ik ontspannen op mijn bromfiets, mijn voeten rustend op het frame in plaats van op de pedalen. Dit trok de aandacht van een patrouille van de Rijkswacht, die me prompt aan de kant zette. Een van de rijkswachters stapte uit, zijn blik streng. “Waarom rijd je zo?” vroeg hij, wijzend naar mijn voeten. Ik dacht even na en antwoordde met een knipoog: “Het zit wat comfortabeler zo.” Hij schudde zijn hoofd. “Weet je dat dit gevaarlijk is? Wat als je de controle verliest?” De spanning steeg, maar toen bedacht ik me: mijn reservistenkaart! Ik haalde de kaart uit mijn portefeuille en gaf hem aan hem. Hij bekeek de kaart aandachtig, zijn ogen gleden over mijn naam en geboortedatum. Toen glimlachte hij. “1953… Dat zijn de goeie.” Zijn houding veranderde meteen. Hij gaf de kaart terug en zei met een knikje: “Rij maar door, collega. Maar hou je voeten voortaan op de pedalen, hé.” Ik knikte, lachte en reed verder. In feite waren we collega’s, en dat ene zinnetje gaf me het gevoel dat ik erbij hoorde. Het was een klein moment, maar het gaf me een groot gevoel van voldoening. Mijn reservistenkaart was plots veel meer dan alleen een praktisch document; het was een symbool geworden van mijn ervaring en het gevoel van verbondenheid met de mensen om me heen. Slot Mijn militaire dienst en de periode als reservist bij de Rijkswacht blijven me bij als een bijzondere tijd. Het begon met administratieve taken en leidde tot een zwaar winterkamp in Elsenborn, waar ik leerde hoe ver ik kon gaan. Uiteindelijk bracht de keuze om reservist te worden een onverwachte wending die mijn leven makkelijker maakte. Dat moment met de Rijkswacht op weg naar Putte gaf me niet alleen een glimlach, maar ook het besef dat een slimme zet op het juiste moment het verschil kan maken. Mijn reservistenkaart was niet alleen een praktische oplossing, maar ook een symbolische herinnering aan hoe ver je kunt komen met een beetje vindingrijkheid.  

Guy Van Damme
7 2

Meegesleurd door de Tshopo (waargebeurd)

De zon stond hoog aan de hemel boven Stanleyville, het kloppende hart van de Belgische kolonie in de jaren '50. De stad, nu bekend als Kisangani, lag als een parel aan de oevers van de machtige Tshopo-rivier. Het was een stad vol leven en contrasten, waar de natuur en koloniale invloed met elkaar verweven waren. De rivier, die altijd zowel krachtig als kalm leek, was onze favoriete plek om te ontsnappen aan de drukte van de stad. Die dag leek op alle andere. Mijn moeder, mijn zus Ginette, mijn tante Roza en haar dochters Rita en May besloten opnieuw naar de rivier te gaan. Ik, Guy, was de jongste en genoot altijd van de omgeving. Terwijl de anderen vaak het water ingingen, bleef ik liever aan de kant, spelend met stenen of starend naar de kolkende stroming. Toen we de oever bereikten, renden Ginette, Rita en May al vooruit, de rotsen beklimmend en het water in duikend. De plek achter de waterkrachtcentrale was populair vanwege de rustige stukken langs de oever, waar kinderen veilig konden spelen. Het geluid van de rivier mengde zich met het gefluit van vogels en het geritsel van bladeren in de wind. Alles leek perfect. Mijn moeder en tante Roza gingen op een open plek zitten, genietend van het uitzicht en elkaars gezelschap. Ik zat op een rots en keek naar de meisjes die elkaar lachend nat spetterden in het ondiepe water. Alles was veilig en vertrouwd. Maar de rivier, die ogenschijnlijk kalm was, had een ander plan voor ons. Het onheil slaat toeHet begon met een dreunend geluid, diep en onheilspellend, dat door de lucht rolde. Eerst schenkte niemand er aandacht aan. Het leek op het gerommel van een verre onweersbui. Maar toen keek mijn moeder op. Haar gezicht veranderde van ontspanning naar bezorgdheid. "De sluizen," fluisterde ze. "Ze hebben de sluizen geopend!" De waterkrachtcentrale, die Stanleyville van stroom voorzag, liet soms plotseling grote hoeveelheden water door de dam stromen. Dit veroorzaakte een gevaarlijke, plotselinge stroming in de rivier. Ginette, Rita en May merkten het als eersten. Het water, dat eerst rustig over hun voeten spoelde, begon sneller te stromen. Ginette, die verder in het water stond, verloor haar evenwicht en werd meegesleurd. Haar gil sneed door de lucht. Mijn moeder en tante Roza sprongen overeind, geschrokken door het plotselinge gevaar. "Ginette!" schreeuwde mijn moeder. Ze rende naar de waterkant, maar de rivier was al veranderd in een kolkende massa. Ginette's kleine lichaam werd steeds verder de stroom in getrokken. Rita en May, dichter bij de oever, konden zich nog net vastklampen aan een uitstekende tak. Ik stond verstijfd. Mijn hart bonkte in mijn keel. "Blijf staan!" riep mijn moeder, haar stem doorbroken van paniek. Ze wist dat ik niets zou kunnen doen tegen de kracht van de rivier, maar haar zorgen over mij waren groter dan alles. Maar alles in mij wilde Ginette helpen. Ginette’s gevecht tegen de stroomIn het water was Ginette volledig overgeleverd aan de woeste rivier. Haar armen maaiden door de lucht, haar ogen wijd van angst terwijl ze wanhopig probeerde boven water te blijven. De stroming sleurde haar heen en weer, alsof de rivier met haar speelde. Iedere keer dat ze haar hoofd boven water kreeg, hapte ze naar adem, maar de golven duwden haar weer onder. “Ik kan dit niet,” dacht ze. Haar hart bonsde, haar longen brandden van het ingeslikte water. De kracht van de stroming trok aan haar lichaam, alsof onzichtbare handen haar steeds verder naar het midden van de rivier wilden duwen. Een scherpe pijn trok door haar schouder toen ze tegen een uitstekende rots werd geslagen. Ze greep er wanhopig naar, maar haar vingers gleden weg over het natte oppervlak. De stroom sleurde haar verder mee. “Help!” schreeuwde ze opnieuw, haar stem bijna verdrongen door het gebulder van het water. Haar spieren waren uitgeput, en haar kracht leek op te raken. Maar diep van binnen voelde ze een sprankje hoop. Ze dacht aan mijn moeder, aan Rita en May, en aan mij die aan de kant stond. Ze moest vechten. Ze mocht niet opgeven. Een glimp van reddingIn de verte zag Ginette een grote rots die boven het water uitstak. Haar ogen richtten zich daarheen. Met haar laatste beetje kracht begon ze in die richting te zwemmen, de stroming te slim af. Haar armen voelden zwaar, alsof ze lood wogen, maar ze dwong zichzelf door te gaan. Haar vingers bereikten de rand van de rots. Ze klampte zich eraan vast, haar nagels krassend over het ruwe oppervlak. Het water probeerde haar nog steeds mee te sleuren, maar ze hield zich vast met alles wat ze had. Haar borstkas ging hevig op en neer, terwijl ze naar adem hapte. "Help!" riep ze, deze keer zachter, bijna een fluistering. Ze keek om zich heen, maar er was niemand in de buurt. Ze was helemaal alleen in haar strijd tegen de natuur. De race tegen de klokAan de oever was mijn moeder in paniek. Ze stormde naar de technici bij de hut naast de waterkrachtcentrale. "Mijn dochter! Ze wordt meegesleurd door de stroom! Jullie moeten de sluizen sluiten!" De technici reageerden meteen. Terwijl een van hen telefonisch contact opnam met het hoofdkantoor van de centrale, stormde een ander naar buiten om de situatie in de rivier te bekijken. Ik stond intussen aan de oever, mijn ogen wanhopig op Ginette gericht. Ze was nauwelijks meer zichtbaar in de verte, slechts een stip die aan een rots hing. Mijn moeder kwam teruggerend, haar gezicht nat van tranen. "Ze sluiten de sluizen," zei ze, half tegen mij, half tegen zichzelf. "Ze doen hun best." Het metaalachtige gekraak van de dam bereikte ons, en langzaam begon de woest kolkende rivier weer tot rust te komen. De reddingZodra de stroom verzwakte, sprong een van de technici in een kano die vlakbij lag. Hij peddelde behendig naar Ginette toe, terwijl wij aan de kant ademloos toekeken. Mijn moeder kneep mijn hand fijn, haar ogen strak op de kano gericht. Toen de technicus Ginette bereikte, trok hij haar voorzichtig uit het water. Ze huilde, haar hele lichaam trilde van de kou en de schrik. Met een snelle beweging bracht hij haar naar de oever, waar mijn moeder haar onmiddellijk in haar armen sloot. Ginette klampte zich aan haar vast, haar natte haren kleefden aan haar gezicht. "Het spijt me," snikte ze. "Ik wilde niet zo ver gaan." Mijn moeder schudde haar hoofd, haar tranen vermengden zich met die van Ginette. "Je bent veilig nu. Dat is alles wat telt." Een les in nederigheidDie avond zaten we stil bij elkaar in ons huis. Niemand had veel behoefte om te praten. Ginette was uitgeput, maar veilig. Toch voelde de gebeurtenis als een waarschuwing. De natuur, hoe prachtig ook, was niet zonder gevaar. We gingen daarna nog steeds naar de Tshopo-rivier, maar altijd met een diep respect voor haar kracht. Het beeld van Ginette, vechtend tegen de stroom, bleef me altijd bij. Die dag leerde ik hoe dun de lijn is tussen plezier en gevaar, en hoe belangrijk het is om die lijn nooit te onderschatten.

Guy Van Damme
13 0

Koude douche

Het regent volop in november en het regent al dagen achter elkaar, het is guur weer. De regen heeft een spoor van water achtergelaten. Ik kijk naar buiten en zie de regendruppels aan het raam blijven plakken. De dagen worden korter en korter. Soms met wat miezel of regen. De bladeren van de bomen gaan langzaam verkleuren in de kleuren van de herfst. Veel bladeren hebben de takken verlaten door de wind, regen en kou. De eerste natte sneeuw zorgt voor nog meer moeilijkheden voor het verkeer. Alle straten liggen bezaaid met regenplassen groot of klein, ook op het voetpad. Vandaag met de bus naar het werk. Sommige plassen zijn voorzien van afgevallen bladeren van de bomen die het voetpad sieren. Ik ontwijk de plassen en spring als een springpaard over de plassen. Met veel concentratie loop ik naar de bushalte en ontwijk zoveel mogelijk de regenplassen op het voetpad. Groepen kinderen gaan naar school met hun regenpak aan voor er weer eens een bui het op hen heeft gemunt. Ook de rugzak op de bagagedrager is voorzien van een vuilniszak tegen de regen. Voor de bushalte ligt een grote plas met water. De meeste automobilisten willen je een nat pak bezorgen door in de plas te rijden, vinden ze leuk. Het is dringen geblazen in de bushalte omdat veel scholieren en mensen die naar het werk gaan de bus pakken. Ik word gebeld en neem mijn mobiel op en loop langs de stoep. De bus zie ik in de verte onze bushalte naderen, nog even geduld. Een auto haalt in de verte de bus in en nadert de bushalte met rasse schreden. Ik wil twee stappen terug doen, te laat. Voor ik het wist was de auto sneller dan ik. Dit is weer een momentje van onoplettendheid die mij duur komt te staan. Ik krijg een vloedgolf aan water over me heen en ben kletsnat. De automobilist heeft zijn zijraam open staan met de radio keihard aan. Uit de speakers schalt ‘Wet Wet Wet’ met de klassieker ‘Love is all around’ .

Jan Sluimer
22 0

Het Geheim van de Keldervilla (waargebeurd)

Begin jaren zeventig was Keerbergen een rustige, bosrijke gemeente waar ik samen met mijn ouders woonde. Toch had het dorp een bijzondere reputatie. Onder de hoge bomen en langs de slingerende lanen hadden zich enkele bijzondere figuren gevestigd. Keerbergen stond in die tijd namelijk bekend als toevluchtsoord voor gangsters uit Brussel. In luxe villa’s verscholen ze zich voor de buitenwereld, ver van de politie. Voor ons, jonge jongens met een levendige fantasie, zorgde dat voor eindeloze verhalen over geheime schatten en verborgen wapens. In een nieuwe wijk, niet ver van ons huis, stond een grote villa. Het was een statig wit gebouw met hoge hekken en een oprijlaan die uitnodigde tot nieuwsgierigheid. Maar wat het echt spannend maakte, waren de geruchten die de ronde deden. Volgens sommigen was het huis eigendom van een gangster. En in de kelder, zo werd gefluisterd, lagen wapens verborgen. Dit mysterie kon ik onmogelijk laten liggen. Samen met een paar vrienden besloot ik op onderzoek uit te gaan. De villa binnensluipen Op een warme namiddag liepen we met kloppende harten richting de villa. Hoe dichter we kwamen, hoe stiller we werden. We keken voortdurend om ons heen, alsof iemand ons in de gaten hield. Het huis leek verlaten. De gordijnen waren gesloten, en nergens was een teken van leven te bespeuren. We slopen langs de muren, zoekend naar een manier om binnen te komen. De voordeur zat op slot, en ook de ramen aan de voorkant waren dicht. Maar aan de achterkant van het huis ontdekten we een kelderraam dat op een kier stond. Het was precies groot genoeg om doorheen te kruipen. Binnen in de kelder hing een vochtige geur, zoals die van een oude schuur na een regenbui. Het licht van onze zaklampen gleed langs stoffige planken, houten kisten en metalen rekken. Het was er stil, op het zachte geritsel van onze bewegingen na. Toen zag ik iets glinsteren in een open kast. Mijn adem stokte. De ontdekking In de kast lagen pistolen en revolvers, keurig gerangschikt, alsof ze op ons lagen te wachten. Voor even staarden we ademloos naar onze vondst. Dit was het bewijs dat de geruchten klopten. Onze fantasie sloeg op hol. Dit was een gangsterkelder. Hier werden misschien wel plannen gesmeed voor misdaden waarvan wij niets konden bevatten. We aarzelden geen moment. Met kloppende harten pakten we elk een revolver uit de kast. Het voelde zwaar en koud in mijn handen, alsof ik iets gevaarlijks en verboden vasthield. Onze angst maakte plaats voor trots. Dit was ons geheim, ons bewijs van moed. Met onze "buit" verlieten we de kelder dezelfde weg als we gekomen waren. We keken voortdurend om ons heen, bang dat iemand ons had gezien. Maar het huis bleef stil achter ons, alsof het onze aanwezigheid nooit had opgemerkt. De confrontatie thuis Thuis verstopte ik mijn revolver zorgvuldig in mijn kamer, tussen oude kleren in de kast. Ik dacht dat niemand er ooit achter zou komen. Maar mijn moeder was grondig tijdens het schoonmaken. De volgende ochtend kwam ze mijn kamer binnen met een vreemde uitdrukking op haar gezicht. Ze hield de revolver omhoog alsof ze niet wist wat ze in haar handen had. "Wat is dit?" vroeg ze scherp. Haar stem trilde, niet van boosheid, maar van angst. Ik stamelde een onsamenhangende uitleg, maar voor ik het goed en wel wist, was mijn vader erbij geroepen. Zijn gezicht betrok toen hij de revolver zag. Hij zei niets, maar zijn blik sprak boekdelen. "Stop dat ding in een tas," zei hij uiteindelijk streng. "We gaan naar de rijkswacht." Ik probeerde te protesteren, maar mijn vader was onverbiddelijk. Met de tas in mijn hand stapte ik in de auto. De rit naar Haacht duurde niet lang, maar het voelde als uren. Mijn vader zweeg, en ik wist dat hij ontzettend boos was. Bij de rijkswacht Bij het bureau aangekomen parkeerde mijn vader de auto. "Blijf in de auto," zei hij, alsof hij zich bedacht. Maar ik had inmiddels genoeg moed verzameld. Met de tas in mijn hand stapte ik uit en liep rechtstreeks naar binnen. De rijkswachter achter de balie keek me verrast aan. "Wat is er aan de hand, jongen?" vroeg hij. "Ik wil iets aangeven," zei ik, terwijl ik de tas op de balie zette. Mijn stem trilde, maar ik voelde een vreemde opluchting. De rijkswachter opende de tas en haalde de revolver eruit. Zijn gezicht veranderde nauwelijks, alsof hij dit soort dingen vaker zag. Hij keek op en wenkte mijn vader, die inmiddels aarzelend het bureau binnen was gekomen. Samen legden we ons verhaal uit. De rijkswachter luisterde aandachtig en stelde af en toe een korte vraag. Uiteindelijk keek hij me streng aan. "Dit is geen speelgoed," zei hij met een lage stem. "Wapens zijn gevaarlijk, ook als je denkt dat ze onschuldig zijn." Ik knikte beschaamd. De rijkswachter gaf me een officiële waarschuwing, maar liet ons verder gaan. Het verrassende einde Op weg naar huis zei mijn vader niets. Pas toen we bijna thuis waren, verbrak hij de stilte. "Gij zijt toch een onnozele," mompelde hij hoofdschuddend. "Waarom ging je naar binnen? Ik wilde je gewoon bang maken. Nu hebben we daar voor schut gestaan." Ik wist niet wat ik moest zeggen. Misschien had hij gelijk, maar ik voelde ook een zekere trots. Ik had verantwoordelijkheid genomen, hoe dom mijn actie ook was geweest. Enkele dagen later kwamen we erachter dat de villa helemaal niet van een gangster was. De eigenaren waren zeilers, en de "wapens" die we hadden gevonden, waren vuurpijlpistolen. Ze waren bedoeld om noodsignalen mee te geven op zee, niets meer. Mijn vrienden en ik konden er achteraf om lachen. Maar mijn vader herhaalde nog vaak: "Misschien leer je nu om je niet overal mee te bemoeien." Toch, zelfs nu, kijk ik met een glimlach terug op die middag. Het avontuur, de spanning, en het idee dat we een geheim hadden ontdekt—het waren momenten die ons maakten wie we waren. Jong en roekeloos, maar altijd op zoek naar het onbekende. 

Guy Van Damme
11 0

De Kleine Ontdekkingsreiziger van Stanleyville (waargebeurd)

Het avontuur dat ik me nog levendig herinner, gebeurde toen ik 4 of 5 jaar oud was. Het is de jaren vijftig, voor de 'dipenda' (de periode van politieke onrust en de strijd voor onafhankelijkheid die zou beginnen in de late jaren vijftig), en ik woon met mijn ouders en mijn zussen Ginette en Nicole in het verre Belgisch Congo, in een groot, charmant huis dat omringd is door een weelderige tuin vol exotische bloemen. Ons huis staat aan de rand van Stanleyville, de stad die nu Kisangani heet, diep in het hart van Congo. Hier, waar de drukte van markten en het geluid van Afrikaanse ritmes samenkomen met de rust van het omringende landschap, voelde het dagelijks leven als iets magisch. Als jonge jongen zag ik de wereld met een onbevangen blik en een nieuwsgierige geest. Nonkel Robert woonde vlak naast ons, samen met Tante Roza en mijn nichtjes May en Rita. Zijn huis was groot, net als het onze, en zijn tuin altijd keurig onderhouden, net als de man zelf. Nonkel Robert werkte voor de Belgische administratie in de stad en was een belangrijk figuur binnen de koloniale gemeenschap. Hij hield van een grap en had altijd een glimlach paraat, waardoor hij een warme aanwezigheid was in ons leven. Tante Roza was even zorgzaam als vrolijk, altijd druk in de weer voor haar gezin. Mijn nichtjes waren mijn speelkameraadjes, en samen brachten we uren door in de tuin, op ontdekkingstochten of bij onze eenvoudige spelletjes. Het was een hechte familie, en wij waren altijd samen. Het verhaal dat volgt gaat over een middag die begon als alle anderen, maar die veranderde in een avontuur dat niemand had verwacht. Het was een warme, zonovergoten middag. De lucht was gevuld met de geur van exotische bloemen – jasmijn, hibiscus en het frisse aroma van pas gemaaid gras. Ik reed rondjes op mijn driewieler over het zandpad dat naar de open poort leidde. Af en toe stopte ik om naar de kleurrijke vlinders te kijken of om naar mijn moeder te wuiven, die de was ophing in de tuin. Die middag voelde echter anders dan alle andere. Mijn ogen vielen op de open poort aan het einde van de oprit. Daarachter lag de grote weg, een stoffig zandpad dat de stad verbond met onze buitenwijk. Het trok aan me, als een uitnodiging naar het onbekende. Ik keek even naar huis. Mama was bezig in de tuin en had geen oog voor mij. Het leek het perfecte moment om op ontdekking te gaan. Vastbesloten trapte ik met mijn kleine voeten mijn driewieler de oprit af en het stoffige pad op. Het zand stoof op achter mijn banden terwijl ik langzaam vooruit ging, het avontuur tegemoet. De wereld om me heen voelde als een spannend toneel. Mannen op fietsen, beladen met marktwaren, passeerden me. Ze zwaaiden en riepen:"Mbote na yo!" Ik glimlachte breed en zwaaide terug. "Mbote, na te!" Het voelde alsof ik een echte ontdekkingsreiziger was in hun wereld. De vrouwen die ik zag droegen manden vol fruit of vlees op hun hoofden, alsof het niets woog. Hun kleren waren een explosie van kleuren, en hun vriendelijke glimlach gaf me het gevoel dat ik welkom was. De Afrikaanse dorpelingen, met hun donkere huid, keken vriendelijk op en glimlachten terug. Ik voelde me bijzonder – een kleine blanke jongen die met zijn driewieler door hun wereld reed. "Yango ezali malamu!" riep een vrouw.Ik zwaaide enthousiast terug. Het voelde alsof de wereld me toelachte. De mensen die ik tegenkwam, hadden altijd zulke vriendelijke ogen. Wanneer ze me zagen, glimlachten ze naar me en zeiden iets vrolijks, altijd blij om me te zien. Soms stopten ze even, en praatten ze met me, alsof we al vrienden waren. Het was alsof zij hun leven altijd met plezier leefden, alsof elke dag een feestje was. Soms hoorde ik ze zeggen: "Nzambe akeya", wat betekent ‘God is groot’. Het klonk zo mooi, net zoals de zon die warm op mijn gezicht schijnt. Ook al zag ik er anders uit dan zij, voelde ik me helemaal niet vreemd of alleen. Ik voelde me welkom, alsof ik gewoon deel uitmaakte van hun wereld. Langzaam veranderde de sfeer. De bomen aan weerszijden van de weg werden dichter, en het zand voelde zwaarder onder de wielen van mijn driewieler. De vertrouwde geuren van onze tuin maakten plaats voor de onbekende aroma’s van het bos. Mijn nieuwsgierigheid maakte langzaam plaats voor een lichte onrust. Waar was ik eigenlijk naartoe? Hoe ver was ik van huis? Het geluid van een naderende auto bracht me terug naar de werkelijkheid. Een zwarte sedan remde abrupt naast me. Het was Nonkel Robert, die vanuit de stad kwam. Zijn gezicht sprak boekdelen toen hij me zag, duidelijk geschrokken en bezorgd. "Wat doe jij hier, jonge man?" vroeg hij verbaasd, terwijl hij uit de auto stapte. Zijn blik gleed snel van mijn driewieler naar mijn rode gezicht."Ben jij helemaal alleen hierheen gekomen? Je bent al een heel eind van huis!" Ik voelde mijn wangen warm worden. "Ja," stamelde ik zachtjes. "Ik wilde gewoon... fietsen." Nonkel Robert knielde voor me neer en keek me met een mengeling van opluchting en bezorgdheid aan. "Je bent ver van huis, jongen. Weet je hoe gevaarlijk dit is? Wat als een auto je niet had gezien?" Ik haalde mijn schouders op, te jong om echt te begrijpen wat hij bedoelde. Maar zijn serieuze toon drong wel tot me door. "Kom," zei hij terwijl hij me optilde. "We gaan terug naar huis. Dit is geen plek voor kleine avonturiers zoals jij." Hij zette me in de auto en legde mijn driewieler achterin. De terugweg voelde anders. Ik keek uit het raam naar de bomen die we passeerden. Nonkel Robert probeerde de spanning te breken door grapjes te maken:"Ik denk dat jouw driewieler sneller is dan mijn auto! Misschien moet ik hem eens lenen." Ik glimlachte, opgelucht door zijn humor. Toen we eindelijk onze oprit opreden, zag ik mama in de tuin. Ze liet alles uit haar handen vallen en kwam ons tegemoet. "Wat is er gebeurd?" vroeg ze bezorgd. "Onze kleine avonturier hier vond het een goed idee om de wereld te gaan ontdekken," zei Nonkel Robert, met een knipoog naar mij. "Maar geen zorgen, ik heb hem veilig thuisgebracht." Mama knielde en nam me stevig in haar armen. "Jongen, doe dat nooit meer. Begrijp je wel hoe gevaarlijk dat is?" Ik knikte en voelde me klein, maar ook trots op mijn avontuur. Die middag leerde ik niet alleen over de wereld buiten onze poort, maar ook over de grenzen die me beschermden. En misschien, heel misschien, was dit pas het begin van mijn ontdekkingsreizen

Guy Van Damme
0 0

De verlanglijstjes

Het is november en dat is een drukke tijd voor Sinterklaas en de Kerstman.De meeste verlanglijstjes zijn binnen en nu is het de tijd om de cadeautjes te kopen, ze in te pakken en de namen erop te zetten.In het paleis van de Kerstman is alles in rep en roer. Want de verlanglijstjes zijn weg! Ze zijn nergens meer te vinden.  De hulpjes van de kerstman, de kerstelfen, hebben overal gezocht. Maar ze zijn weg. Wat nu! Opeens krijgt een kerstelf een prachtig idee.Hij zegt: ‘Weet je wat we moeten doen? Iemand moet naar het paleis van Sinterklaas gaan. Die heeft elk jaar een boek, waarin alle verlanglijstjes zitten. Want hij geeft net als wij cadeautjes. Ze hebben ze vast nog niet gekocht. Als we dat boek nu eens stelen, dan hebben we weer verlanglijstjes om iedereen blij te maken.’‘Dat is dan toch zielig voor Sinterklaas? Dan kan hij de kinderen en de grote mensen niet geven wat ze willen,’ zegt een klein kerstelfje verlegen.‘Nou, jammer dan. Dat is dan zijn probleem. Wie gaat naar Sinterklaas?’De Kerstman kijkt eens rond en kiest dan een kerstelf, die naar het paleis van Sinterklaas moet gaan. Maar eerst moet hij zich verkleden, zodat hij op een hulpje van Sinterklaas lijkt.  Hij moet er net zo uitzien als een Piet. De kerstelf verkleedt zich en gaat met zijn rendier op weg om het boek van Sinterklaas te stelen. Als hij bij het paleis aankomt, is het daar een drukte van belang. De Plakpiet plakt alle verlanglijstjes in het Grote Boek. De Schrijfpiet zet de namen erboven. De Kooppieten praten over de winkels,  waar ze alles gaan kopen. De Kopieerpiet heeft de lijstjes met namen gekopieerd. De voorbereidingen zijn in volle gang.De verklede kerstelf heeft de gekopieerde lijstjes gezien en het Grote Boek. Hij moet dus niet alleen het boek hebben, maar ook de gekopieerde verlanglijstjes.Als iedereen slaapt sluipt hij naar de kamer waar alles ligt, pakt het boek en de lijstjes en loopt zachtjes de kamer uit. Op de gang staat hij even stil, niets te zien en te horen, hij loopt de deur uit en rent naar zijn rendier, dat in het bos op hem wacht. Vliegensvlug vliegt hij naar het paleis van de Kerstman. Hij geeft de lijstjes en het boek aan de Kerstman, die nu met de hulp van de kerstelfen cadeautjes kan kopen en eind december bezorgen bij de kinderen en de mensen, die een lijstje hebben gestuurd. In het paleis van Sinterklaas zijn ze op dit moment niet vrolijk.  De pieten kunnen het Grote Boek en de gekopieerde verlanglijstjes nergens vinden. Ze hebben het hele paleis doorzocht, ze zijn weg. Sinterklaas zit met zijn handen in het haar. Hoe moet hij nu weten wat iedereen wil? Hij heeft al raad gevraagd aan de Goederaadpiet, maar die weet ook even niet wat ze moeten doen. Zonder verlanglijstjes en zonder namen kunnen ze niets. De Zoekpiet is nog steeds bezig te zoeken. Opeens ziet hij een witte envelop op de grond liggen, achter een stoel. Hij maakt de envelop open, het is een verlanglijstje! Deze envelop is zeker op de grond gevallen, toen ze alle verlanglijstjes uit de postzak haalden.Hij leest wat er op het lijstje staat. Mijn verlanglijstje Lieve Sint, In deze tijd van het jaar,heb ik mijn lijstje weer klaar. Ik hoef dit keer geen marsepein en koeken ook geen bon, cd of boek. Maar ik heb een grote wens,die geschikt is voor ieder mens. Dit jaar graag een zak met blijheiden een grote doos saamhorigheid. Zou u dat ons willen geven?Het is nodig voor een fijner leven. De Zoekpiet leest het nog eens en nog eens. En denkt heel goed na, want misschien is dit de oplossing om toch aan de mensen en de kinderen iets te kunnen geven. Hij zoekt de Ideeënpiet op en vertelt zijn plan. Die is enthousiast.Samen gaan ze met het verlanglijstje naar Sinterklaas.‘Misschien weten wij een oplossing voor het probleem,’ zegt de Ideeënpiet en hij laat Sinterklaas het lijstje zien.Sinterklaas leest het en zegt: ‘Dat is een mooie wens, maar hoe kunnen wij die vervullen?’ De Zoekpiet zegt: ‘In een dorp verderop woont een wijze man. De mensen gaan naar hem toe als ze problemen hebben. Bijvoorbeeld op hun werk of in hun relatie. Of met hun kinderen of een ruzie, die al zo lang duurt. De wijze man luistert naar ze en praat met ze en dan wordt er altijd een oplossing gevonden, zodat de mensen weer blij zijn en tevreden. Met die man moeten we eens gaan praten. Misschien kan die ons helpen.’‘We kunnen het proberen,’ zegt Sinterklaas, ‘Zoekpiet, ga maar vragen of die man hierheen willen komen, zodat we hem om raad kunnen vragen.’De wijze man is snel gevonden en hij wil graag helpen. Hij heeft een idee.‘Als u een grote advertentie plaatst in alle kranten en huis-aan-huisbladen in het land, dan kunt u iedereen bereiken. U legt uit waarom u dit jaar geen cadeautjes kan kopen, omdat de verlanglijstjes weg zijn. Maar dat u iedereen toch iets wil geven. Iets waar iedereen wat aan heeft. En dan schrijft u dat ene verlanglijstje erbij.’Sinterklaas denkt na. Dat is eigenlijk wel een goed idee. Met de hulp van de wijze man wordt er een advertentie opgesteld. Lieve allemaal, Tot mijn spijt kan ik jullie dit jaar geen cadeautjes geven, want alle verlanglijstjes zijn weggeraakt. Er is één verlanglijstje over. Daarin staat dat we allemaal wel wat blijdschap en saamhorigheid kunnen gebruiken. Als nu iedereen eens iets liefs doet voor een ander, als de ruzies nu eens uitgesproken worden en je weer goed bent op elkaar, dan wordt het vast nog een gezellige Sinterklaasavond. Met samen eten en spelletjes doen.Eind december komt de Kerstman, die deelt ook cadeautjes uit. Willen julie je verlanglijstjes dan nog een keer insturen, maar nu naar de Kerstman? Dan krijgen jullie toch nog waar je om gevraagd hebt.’ Veel liefs van de Sint De mensen lezen de boodschap van Sinterklaas en in veel gezinnen wordt het een avond om nooit te vergeten. Ze zijn aardig tegen elkaar, ruzies worden bijgelegd, kortom, het is overal gezellig. En de Kerstman? Daar gaat het niet goed mee. Hij had al de gestolen verlanglijstjes van Sinterklaas, maar nu krijgt hij postzakken vol met nieuwe verlanglijstjes. Het lijkt wel of nu iedereen in het land een lijstje stuurt. De kerstelfen moeten overwerken om alles te kopen en in te pakken. Als alle lijstjes zijn afgewerkt, heeft de Kerstman geen geld meer om zelf kerst te vieren, omdat hij failliet is. En dat is zijn eigen schuld, had hij maar geen lijstjes van Sinterklaas moeten stelen. Nu heeft hij spijt en hij besluit om nooit meer zoiets te doen. Als zijn lijstjes weer weg zijn volgend jaar, dan bedenkt hij net zo’n mooie oplossing als Sinterklaas dit jaar heeft gevonden.    

Ineke Dijkhuis
0 0