ultraviolet
Hij keek niet naar haar. Hij nam haar in zich op. Iedere beweging, hoe klein ook. Alles zag hij. Hij dacht haar op die manier te kunnen doorgronden maar in feite was het zijn blik die het meest verried. Uit zijn blik sprak behoefte. De intensiteit van zijn kijken verried zijn natuur: eeuwig hongerig. Onverzadigbaar.
Ze zag hem. Hij was zo gefocust op het zorgvuldig bestuderen van zijn prooi dat hij zijn eigen onoplettendheid uit het oog verloor. In feite schatte hij haar, ondanks alle nauwkeurige waarneming, verkeerd in.
Hij zag wat hij kon zien. Hij zag de dingen waartoe hij in staat was ze te percipiëren. Wat hij niet zag, kon hij niet waarnemen. Als het op haar aankwam, leek hij kleurenblind. Hij zag basiskleuren. De schakeringen waaruit zij bestond, waren onzichtbaar voor hem. Haar ware aard was voor hem niet grijpbaar en daardoor had hij aanhoudend het gevoel dat ze iets voor hem verborgen hield. Dat deed ze niet. Haar natuur was geëvolueerd, daar waar de zijne stagneerde.
Hij was grijsen zijultraviolet.