Zoeken

Het portret

Ik staar naar de barst in het pleisterwerk, links boven de deur. Het is muisstil, op het kraken van oud hout na. Stilte voor de dagelijkse storm. Nog even en de gangen zullen zich opnieuw vullen met stemmen en stappen. Het geroezemoes zal steeds luider aanzwellen en opgewonden kreten zullen de talrijke bordjes overbodig maken. Ik weet na al die tijd wat ik in hun ogen zal lezen: ontzag, nieuwsgierigheid, teleurstelling, onbegrip, fascinatie. Bij sommigen dat alles samen, gemengd zoals walnootolie met pigment, voor anderen zal ik herleid worden tot loodwitte ontgoocheling of vermiljoen bekoring. Een enkele pervert zal geil naar me loensen. Nog anderen zullen enkel de opwinding voelen van het zelfportret dat ze met me maken en gunnen me verder geen blik. Ik ben wat ze van me maken. Ik besta niet, behalve in hun verbeelding. Ik ben een mysterieuze mythe, een icoon, een verlangen of zelfs een vlucht, en tegelijk ben ik niet meer dan een oud stuk hout met wat lagen verf erop en een kader dat me gevangen houdt. Soms ben ik zelfs een spiegel die hen voorhoudt wat zij zijn en wat zij verwachten – niet van mij, maar van het gevoel dat ik bij hen oproep. Slechts heel zelden, zo heel af en toe, ziet iemand mij voor wie ik ben, voor wie ik écht ben. De bezoeker die me voorzichtig aftast, als een blinde, die probeert om me te tekenen in zijn hoofd, waarbij uiterlijk en innerlijk als transparante lagen over elkaar heen gelegd worden. Ik haal ze er onmiddellijk uit, zij die me respectvol willen doorgronden, zonder mij al gedefinieerd te hebben vóór de eerste kennismaking, zoals zoveel van Francesco’s familie en zakenpartners dat gedaan hebben. De derde vrouw van Francesco. Moeder van zijn kinderen. Verarmde edelvrouw. De domina van Francesco’s huis. Deugdzaam, fatsoenlijk, kuis. Ik ben het allemaal, maar ook zoveel meer dan dat. Ik wil niet gemakshalve gevangen worden in een kader met één stomp woord. Ik zoek scherpzinnige ogen die het volledige portret, in al zijn complexiteit, in al zijn tinten en lagen willen doorgronden. Ik zoek de blik van de Maestro. Francesco wou me kost wat kost laten portretteren door hem, meer uit snobisme dan uit artistieke bewondering. Ik zocht allerlei uitvluchten, maar mijn man bleef aandringen: ‘Besef je wel wat een prestige dat oplevert? Dat portret is gewoonweg een fantastisch uithangbord voor de zaak: ik zal hem zeggen dat je zijden tuniek goed in beeld moet komen. Komaan, vrouw, doe niet zo onzeker en preuts. Hoeveel mensen kunnen zeggen dat de Maestro hen heeft geschilderd? En trouwens,’ had hij er flemend aan toegevoegd, ‘het is een cadeau van mij aan jou, voor de geboorte van Andrea. Dat kan je niet weigeren.’ Dat kon ik inderdaad niet weigeren, en zo zit ik op een ochtend aan het raam dat uitkijkt over het binnenplein, nerveus te wachten tot de Maestro me eindelijk instructies zal geven. Hij was al een tiental keer bij ons thuis gekomen, tot mijn grote verbazing telkens zonder schildersmateriaal. Hij zei tijdens die bezoeken ook niet zoveel, maar staarde me peinzend aan. De schroom die ik vooraf gevreesd had te voelen was nog honderd keer erger. De stilte was ondraaglijk, net zoals het niet weten waar de Maestro mee bezig was. Was hij eigenlijk ergens mee bezig? Soms zat hij me minutenlang te observeren met een ondoorgrondelijke blik om ineens op te staan en me van opzij te bekijken. Dan weer tuurde hij alleen maar naar mijn handen. Af en toe krabbelde hij wat met een kooltje op papier. Toen Francesco het zonet waagde om over zijn schouder te gaan kijken waar hij mee bezig was, had de Maestro hem beleefd maar kordaat gesommeerd om ‘het geduld op te brengen dat nodig is om het schilderij in al zijn facetten te kunnen bewonderen. Messere, uw echtgenote zal door eenieder herkend worden als Mona Lisa Gherardini del Giocondo, ongeacht hoe goed of weinig men haar ook kent.’ Daarop had hij zich naar mij gedraaid en toegevoegd: ‘Heb geen schrik, Madonna, dit portret zal u overstijgen, en toch zal het altijd onmiskenbaar u blijven.’ Francesco had zich daarop halfslachtige excuses mompelend teruggetrokken in zijn werkkamer. Ik moet onwillekeurig glimlachen. Niemand heeft het tot nog toe aangedurfd om mijn man te berispen zoals deze grijsaard net heeft gedaan. ‘Kunt u die uitdrukking even proberen vast te houden, Madonna?’ Even kruisen onze blikken. De Maestro knikt me vaderlijk toe. Voor het eerst vallen de warmte en het respect in zijn oogopslag me op. Alle onzekerheid glijdt van me af als ik poseer om mij te laten vatten in de schets van Maestro Leonardo. Ik staar naar de barst in het pleisterwerk, links boven de deur. Het is muisstil, op het kraken van oud hout na.

Ze schrijft
3 0

Pistolets op vrijdag

In het midden van de uitgestrekte zaal wacht het buffet geduldig tot de gasten toehappen. Zorgzaam zet een vrouw enkele vazen met gele bloemen tussen de gerechten. Er klinkt zacht geroezemoes, af en toe een onderdrukte lach. Mensen vragen elkaar hoe het gaat. Schouders worden opgehaald. Cava. Zijn gangetje. De grote tafel hoeft niet aan te schuiven bij het buffet. Ze beschikt over haar eigen voedselvoorraad waar de tafelgenoten in stilte van opscheppen. Met gezwollen ogen staren ze naar hun bord. Ze tillen hun gevulde pistolet op en leggen hem weer neer, niet in staat hun mond zo wijd te openen. Ik ben niet welkom aan de grote tafel. Mijn plaats is aan een wankel tafeltje bij zijn collega’s en een koppel dat hij kent van de yogales. We zitten naast de deur naar de gang, het stelt me gerust dat ik maar drie stappen nodig heb om te ontsnappen. Elke keer als iemand de deur opent fladderen onze servetten op alsof ze toch even de aandacht willen trekken naar ons donkere hoekje. “Ga je mee aanschuiven?” De vrouw van het koppel knikt me bemoedigend toe. Ze vraagt zich vast af waarom ik er even verslagen uit zie als de intieme cirkel aan de grote tafel. “Ik weet niet of ik honger heb,” fluister ik. Dat is een leugen. Mijn maag is hol en knort me zachtjes naar het buffet. Ik wil met mijn tanden in een knapperige pistolet happen, ik wil dat de korst aan mijn gehemelte blijft plakken, ik smacht naar het wollige vulsel dat door mijn keel glijdt. Het is jaren geleden dat ik nog een pistolet gegeten heb. Deze kans kan ik niet laten schieten. “Ik kom mee.” We schuiven aan, de vrouw duwt een gigantisch bord in mijn handen. Ik vraag me af of de uitgebluste ogen van de grote tafel me volgen. Hoe voelt het dat ik het voedsel eet dat zij betalen? Misschien moet ik me bescheiden beperken tot één pistolet met een half plakje kaas. Het water stroomt me in de mond. Een laagje zoute boter erbij. Een dikke laag. Ik stel me voor dat de grote tafel rechtstaat, op me afstormt, de pistolet in mijn keel ramt zodat ik langzaam stik terwijl ze me vol afkeer aanstaren.  “Ik begrijp niet dat mensen zoveel kunnen eten op dit soort gelegenheden.” De vrouw van de yogales legt zuinig één pistolet op haar bord naast een verdwaald kerstomaatje en 3 karige blaadjes sla. “Ik ga terug zitten.” Ik knik, overweldigd door de keuze. Een glooiende heuvel kip curry, een fiere berg eiersalade en een Mont Ventoux tonijnsalade waar een zweterige man gretig de top afschept. Voor de vegetariërs is er humus op drie wijzen en iets dat eruitziet als vervallen grijze paté. Een gedistingeerde dame die opvalt in haar fuchsia jurk kijkt aarzelend naar de humus met bieten die ongeveer dezelfde kleur heeft. “Dat is voor de vegetariërs,” fluistert haar gezelschap waarna ze opschrikt en snel verder wandelt.  Drie pistolets pronken op mijn heerlijk grote bord. Alle drie zonder poespas, ik moet niets hebben van zaadjes die eraf vallen en venijnig tussen je tanden kruipen. Een toefje van elk soort beleg geschikt langs de rand van mijn bord. Hopelijk hebben ze alles goed gekoeld. Voedselvergiftigingen na een begrafenis komen frequent voor las ik pas nog in de krant. Misschien zijn begrafenisondernemers blij met wat extra inkomsten en nemen ze niet de moeite de slaatjes te temperaturen. Vandaag maak ik me weinig zorgen, ik ga ervan uit dat de grote tafel elke kruimel persoonlijk gecontroleerd heeft. Met een gerust hart schep ik rauwe groentjes op, ze zijn ongetwijfeld goed gewassen en veilig voor het groeiende wezen in mijn buik.  De boter staat helemaal op het einde van de buffettafel opgesteld. Er slingert een horde begerige gasten rond met hun mes in de aanslag. De margarine staat eenzaam te verkommeren, iedereen wil het echte spul. Wanneer ik eindelijk kan toeslaan schiet zijn buurvrouw me tegen alle regels van de etiquette voorbij en stort zich woest op de boter. Langzaam, tergend langzaam besmeert ze haar pistolets. Ze beitelt een stevige laag op beide kanten. Ik sta daar maar, mijn mes gezakt, mijn bord dat steeds zwaarder aanvoelt. Mijn wangen gloeien, ze hebben vast de kleur van bietenhumus. Het is sterker dan mezelf, ik draai mijn hoofd naar de grote tafel. Daar zitten ze en ze kijken naar mij, hun voedselvoorraad grotendeels onaangeroerd. Mijn bord boordevol. Wie hield er nu echt het meeste van hem? Ik hoor het hen denken. Wie krijgt er nu geen hap door de keel terwijl jij er alleen maar op uit bent te krijgen wat je wil? Ik laat de boter maar voor wat ze is en wankel terug naar mijn tafeltje in de hoek.  Van een hemelse knapperigheid is de korst van de pistolets. De kip curry perfect gekruid, pittig en romig en zacht tegelijkertijd. De kerstomaatjes blozen van zoet genot, ik vraag me af waar ze zo’n smaakbommetjes hebben kunnen vinden in deze tijd van het jaar. De collega’s mompelen zacht dat ze er eens vandoor moeten. Ik steek met mijn mond vol een hand in de lucht. Het koppel blijft glimlachen, hand in hand kijken ze toe hoe ik eet, eet, eet. “Hoe kende jij hem eigenlijk?” doorbreekt de vrouw uiteindelijk de stilte. Ik slik een stapel eiersalade door, ik mis een toefje zwarte peper, een beetje frisse bieslook misschien. Mijn moeder maakte vroeger de perfecte eiersalade op zondagmorgen. “Een vriend van vroeger,” zeg ik. “Sinds hij ziek werd zagen we elkaar niet meer zoveel.” De laatste keer een maand voor zijn dood. Hij was erin geslaagd naar een ontbijtzaak om zijn hoek te wandelen. Ik wilde hem over het kind vertellen maar iets in de breekbaarheid van zijn houding hield me tegen. Hij keek naar zijn granola alsof het kogels waren die zijn luchtpijp zouden doorboren. “Eet dan toch,” zei ik. “Eet dan toch, je moet aansterken.” “Dat zegt mijn vrouw ook de hele tijd,” zei hij vlak. We roerden in onze granola, die langzaam paarsrood kleurde door de bosbessenjam. Ik kletste op het zachtgekookte eitje, het geel traande langs de eierschelp. “Was het niet lekker?” vroeg de serveerster bezorgd toen ze de borden afruimde. “Jawel hoor,” glimlachte ik dapper. “We hebben gewoon geen honger.” Eten voor twee, dat moet ik nu doen. Zelfs vandaag, zeker vandaag nu ik verantwoordelijk ben voor jij die in mij groeit. Ik stel me voor dat je nu net als ik de vertrouwdheid proeft van zondagochtendeten, ook al is het geen zondag vandaag. Je proeft de geruststellende zekerheid dat hoe de week ook verloopt, zondag hetzelfde bord voor je neus staat. ’s Morgens verse pistolets van de bakker, ’s avonds de rest in de oven. Heel de dag rondhangen in de keuken, je vader en moeder die nergens heen moeten en welwillend luisteren naar je verhalen. Kan ik dat ook doen voor jou? Tot je net als ik beslist dat je er genoeg van hebt?  “Breng ik een koffiekoek voor je mee?” vraagt mijn tafelgenote. Ik kijk naar de grote tafel. Ze zitten nog steeds versteend op hun stoel. Ze staren zwijgend naar de toren koffiekoeken in het midden van hun tafel. Ik vraag me af of hun armen lang genoeg zijn om eraan te kunnen. Niemand heeft zin het te proberen. Plots staat zijn vrouw recht. Ze tilt de schaal koffiekoeken op en gaat de tafel rond. Zwijgend nemen jullie er elk één, zijn ouders, zijn zus, zijn kinderen, jullie allemaal. De zaal valt stil en enkele ogenblikken hoor je alleen het getik van haar hakken. Tik, tik, tik. Als ze klaar is dwalen haar ogen door de zaal tot ze blijven hangen bij ons donkere hoekje. Ik laat me zachtjes achteruit zakken in mijn stoel, probeer me schuil te houden achter de vrouw van de yogales. Tik, tik, tik. Haar hakken steken de zaal over, recht op hun doel af. Daar torent ze boven me uit met de schaal koffiekoeken. Langzaam richt ik me weer op uit de duisternis. Ik neem er één met rozijnen.

Marie Jacobs
6 0