Zoeken

De dans van de hamburgereter

Met een stevige wandelpas in de benen botste ik op twee personen die me prompt deden stilstaan. Het koppel was druk doende een hamburger te verorberen. Elk op zich, niet samen één hamburger. Er waren twee redenen om mijn pas in te houden. Om te beginnen was ik redelijk ontsteld over het feit waar ze die hamburger vandaan hadden gehaald. Er moest een of ander evenement gaande zijn. Maar bovenal was het een plezier om de twee hamburgereters te aanschouwen. Het lijkt wel een dans. De dans van de hamburgereter. Ze zouden het als toelatingsproef bij de toneel- of dansschool kunnen geven. Als de eter zijn mond in de hamburger zet, gaat het hoofd steevast ietwat schuin naar beneden. Als ze wandelend eten, wordt er gestopt, want de twee gaan moeilijk samen. Na de beet doet de tong het nodige werk, want een hamburger eten zonder etens- of sausresten achter te laten rond de mond is onmogelijk. Soms blijft het daarbij niet en valt er saus naar beneden. In het slechtste geval op de jas of de schoenen, waarna er een nieuwe danspas volgt. Geloof me, het is een waar spektakel.  Plots zag ik de hamburgerwagen staan. Het was een geel en mooi vintage model. Het leek wel of hij uit de straten van New York was geplukt. De wagen stond er als een ster aan de hemel die me de weg wees. Maar ook al passeerde ik nog een paar hotdog- en hamburgereters, en nestelde de heerlijke geur van gebakken ajuin, zuurkool en vlees zich in mijn neus, toch kon ik er aan weerstaan.  En daar was ik best trots op. Maar ondertussen, iets later op de dag, heb ik er dik spijt van. Dju toch, wat zou een hamburger hebben gesmaakt. Zou die gele wagen er nog staan?  

Rudi Lavreysen
9 0

Dante Alighieri op zaterdagochtend

Deze ochtend, zo rond halfnegen, stond ik in pyjama de deurmat te stofzuigen. Plots was ze daar: mijn eerste Grote Existentiële Gedachte. Is dit het nu maar? Is het leven niets meer dan to do-lijstjes afwerken en leuke dingen doen? Is het één grote “bezighouderij” op repeat tot het plots of minder plots gedaan is?  Ik schrok ervan, deed instinctief een stap achteruit. Shit, dacht ik, dit lijkt wel het begin van een midlife crisis.  Nu moet je weten dat ik pas 39 ben. Er zijn zelfs nog drie volle maanden vooraleer ik een nieuwe voordeur krijg. Ik vind mezelf nog lang niet oud, maar zeker ook niet jong meer.  Ik voel me mossel noch vis.  Eerlijk? Die midlife crisis had ik nu nog niet verwacht. Ik verwachtte eigenlijk er nooit één te krijgen. Ik ben namelijk best tevreden met mijn leven. Mijn job en financiën zijn op orde en mijn relatie zit goed. Bovendien heb ik een lieve familie, enkele betrouwbare vrienden en interessante hobby’s. Geen reden tot klagen, zou je zeggen. Toch? Maar goed. Het is wat het is. De vraag is nu : wat moet ik ermee?  Als ik een man was geweest, zocht ik me misschien een jongere vrouw. Zo’n blonde bimbo met dikke borsten, lange nagels en een dikke laag plamuur op het gezicht. Zo’n Kim Kardashian look-a-like uit de boekskes.  Helaas. Biologisch gezien ben ik een vrouw en identificeer ik me ook als zodanig. Bovendien voel ik me 100% hetero. Een jongere vrouw zoeken is voor mij dus geen optie en een jongere man zegt me niet veel. In de relatie met mijn 11 jaar oudere partner ben ik eerder zijn midlife crisis want ik ben die jongere, blonde vrouw. Helaas ben ik half werk want over dikke borsten en de looks van Kim Kardashian beschik ik niet.   Misschien moet ik dan toch maar een tattoo overwegen? Op zich is dat geen slecht idee. Alleen weet ik niet goed wat en waar. Wie me kent, weet dat ik nu niet bepaald van de impulsieve beslissingen ben. Ik besluit dan ook nog wat te wachten.   Plots schiet de eerste zin van Dante’s Divina Commedia door mijn hoofd: Nel mezzo del cammin di nostra vita, mi ritrovai per una silva oscura. Misschien sta ik in de schaduw van één grote boom en blijft het bij die zaterdagse gedachte. Misschien verdwaal ik steeds verder in een groot en donker woud en worden mijn gedachten steeds complexer.   Wordt ongetwijfeld vervolgd...

Melanie Huyghe
5 1

De vlucht van de huismus

Wiew! Schrijven is als vliegen! In een andere wereld. Het witte scherm, het witte papier is mijn lucht, mijn zuurstof, mijn vrijheid! Hemels! Ik kan snelheid maken, vertragen, duiken, hoger vliegen, me laten vallen en me net op tijd herpakken, spelen, uitrusten op een dak of een tak en me bezinnen, nieuwe dingen verzinnen … Hier doe ik wat ik wil, alles mag en niks moet. Wat ik ook doe en welke richting ik ook kies, er ontstaat iets. Iets kleins en onbeduidends, maar ‘t is wel van mij. Soms neem ik anderen mee op m’n vleugeltjes. Zomaar. Het gebeurt. Ik voel het pas achteraf, niet onderweg.  Toch is jouw wereld ook mijn wereld. ‘t Is er eentje van moeten. ‘Ik moet niks, alleen sterven en liefst van tevoren nog duizenden keren op tijd en stond naar het toilet gaan,’ hoor ik soms kakelen. Onzin. We moeten veel meer dan dat, al geven we het niet graag toe en lopen we onszelf voorbij in de dagelijkse moetjes en sleur. We communiceren zonder te zeggen wat we écht willen vertellen. We remmen. Dat frustreert. Aan de oppervlakte blijven, heet dat dan zo mooi. Oppervlakkigheid, voor mij voelt ze daadwerkelijk als aan de grond zitten.  En dan ga ik vliegen. Zonder hoogtevrees. Mijn gedachten de vrije loop latend, of de vrije vlucht. Is schrijven dan een vlucht van de maatschappij? Of is het mijn ei? Misschien moet ik niks, behalve sterven en liefst van tevoren nog duizenden keren naar mijn computer of mijn notitieboekje lopen om een ei te leggen? Vliegend drop ik mijn eitjes, vanuit de lucht, als een bommenwerper. In alle stilte, zonder al te veel bombarie.  Ik, de schrijvende huismus. Hoe saaier het lijkt, hoe fantastischer het is. Alles wat in werkelijkheid kan, en zeker ook wat absoluut niét kan, beleef ik hier. Bijna iedereen kan fantaseren, bijna iedereen kan schrijven, maar het lijkt alsof weinigen het écht doen. Misschien fantaseert een schrijver wel genuanceerder. Durft hij te dromen, zonder al die mijmeringen en dromerij als tijdverlies te beschouwen. Misschien is hij gewoon onpraktisch, zonder dat zelf als een slechte eigenschap te beschouwen.  Na een paar uur bierconsumptie op een zonnig terrasje met mijn vrouw zou ik haar kunnen porren en zeggen: ‘Kijk daar, aan de overkant, een mooi blondje met dikke tieten.’ Meestal is de veiligste optie voor mijn maagstreek zwijgen en het achteraf opschrijven. Een bijkomend voordeel is dat ik het duizendmaal verfijnder en complexer zou doen, door me bijvoorbeeld voor te stellen wat zo’n blond mokkel denkt over de klimaatopwarming, te korte broekspijpen of kalende mannen, me af te vragen waar ze naartoe gaat, waarom ze uitdagend gekleed is of net niet, wat ze vanochtend gegeten heeft, hoe ze woont, of ze een relatie heeft, waar ze gaat winkelen, hoelang het geleden is dat ze naar de kapper of de tandarts is geweest … Zoveel geuren, zoveel kleuren, zoveel mogelijkheden … Ik zou er bij wijze van spreken, of nee, bij wijze van schrijven, een heel boek over kunnen verzinnen. Op mijn manier. Rekening houden met anderen of met de gevolgen? Het is bijna onmogelijk. Het witte scherm kan alles aan, het papier incasseert en motiveert, zonder morren.  Een schrijfcursus geven, een schrijfcursus volgen? Ik geef mezelf. Volledig en ongeremd. Eerlijker en vrijgeviger gaat het niet worden. Bescheidenheid siert de huismus. En daarbij, ik ga andere vogels niet zeggen hoe ze moeten vliegen. Dan kan ik ze evengoed in een kooitje stoppen, terwijl er misschien getalenteerde, zelfs geniale zwevers tussenzitten. De beste manier om een genie te stuiten is hem reglementeren en aan banden leggen. Vrijheid van denken is vrijheid van schrijven.  Niet geven dus. Volgen? Nog minder. Ik mag dan wel een huismusje zijn, nietig en bescheiden, maar in al mijn kleinheid blijf ik wel koppig en rebels. Elke vorm van reglementering is uit den boze. Ik ben een vogel, geen vliegtuig. Het is mijn natuur, mijn zijn. Ik heb een hekel aan piloten. Ze volgen een vast traject, doen alles ‘volgens het boekje’, op het automatische af. Ja, ze bekommeren zich om hun passagiers en dat is mooi, maar een echte schrijver mag tijdens de vlucht niet aan zijn lezers denken. Hij moet zijn gedachten de vrije loop laten. Originaliteit gaat het petje van de automatische piloot te boven.  Ik wil niet schrappen, ik wil niets veranderen. Ik wil spontaan en ik wil het nu. Simpel. Gevoel gaat boven kennis. Eerlijkheid gaat boven intellectuele bagage. Ik ben een dartel vogeltje, geen zwaar vrachtvliegtuig. Wiew! Daar ga ik weer. Tot een volgend verhaal!  

Danny Vandenberk
0 0

Amateurschrijvers die gelezen willen worden, dat is toch pure ijdelheid, nietwaar?

Dialoog van de dag, herhaling van gisteren. Ik: 'Hallo, mag ik iets vragen? Zij: 'Natuurlijk.' Ik: 'Mijn naam is Kat en samen met een vriendin heb ik een projectje lopen. Mogen we een postertje ophangen?' Stilte. Ik tover een oudroze gekleurde map uit mijn tas en probeer zelfzeker maar niet arrogant uit mijn ogen te kijken. Heb nieuwe oorringen in, misschien helpt dat.  Ik: ´Het is A4 formaat, het is in verband met een verhaal en... ' Zij: 'Nee, dat kunnen we hier niet doen, tenzij het over de streek gaat.' Ik, verbaasd omdat ze niet eens kijkt naar het postertje en het zomaar afschrijft: 'De streek?' Zij: 'We leggen hier alleen boeken over de streek, al de rest verkoopt niet.'  Ik: 'O, nee, u hoeft geen boeken te verkopen hoor. We vroegen ons af of we gewoon het postertje hier kunnen hangen, omdat ze het ook bij u kunnen bestellen. Niks meer, ik snap ook wel dat u veel zulke vragen krijgt. Het is gewoon een postertje zodat mensen van het bestaan weten. Ik kom het zelf weer weghalen.' Ik heb mijn lijn geoefend, vlotjes en vriendelijk. Dit is poging 4, ik leer bij. Maar nog voor ik aan het slotstuk kan beginnen, weet ik al dat het een verloren zaak is. Ik heb een voorbeeldboek bij, ze bladert er in hoogtempo door. Ik tel de seconden. Eén. Einde bereikt. Zij: 'Nee, dat doen we hier niet. Dat zal hier niet verkopen.' Ik zeg maar niks over de stapels mooi glinsterden Young Adult boeken vol magische wezens en wonderlijke werelden daar achter mij. Ik : ´Juist... euhm, bedankt voor uw tijd.' Zij: 'Ik hang het misschien op, laat maar liggen.' Ze trekt een lade open, schuift A4'tje erin en duwt lade opnieuw dicht voordat ik kan zeggen: 'Ik neem het dan wel terug mee want ik heb er niet zo heel erg veel.' Zij, met een vriendelijke glimlach: ´Nog een prettige dag verder en succes hé.' Ik druip in stilte af, vraag me af waar ik zat met mijn gedachten en vervloek diegene die de uitspraak 'Waar een wil is, is een weg' uitvond. Die probeerde nog nooit een postertje voor een project aan de man te brengen, dat is zeker.  Ijdelheid, dat is het. Ik wilde het verhaal schrijven en ik heb het geschreven. Zou moeten volstaan, denk ik, bij het verlaten van de winkel. Gelezen willen worden is pure ijdelheid. Een posterje. A4 formaat. Voor een boek. Op een plek vol boeken. Ik ben van de streek, denk ik dan maar dat telt waarschijnlijk niet...  Morgen opnieuw. Of niet, limiet van afwijzingen is bereikt. Dit gaat niet eens over een boek maar over een A4'tje. Tja. Muffins bakken voor de Warmste Week was makkelijker geweest... maar dan had ik natuurlijk de afwas :)  

Kat.
24 3

Moeder, moeder

Wat ik je zo graag wil zeggen schrijf ik vandaag op. Niet dat je dit ooit zal lezen, nee. Te pijnlijk, te intiem, te kwetsbaar. Misschien lees je het ooit vanuit een andere dimensie, wanneer je dit leven verlaten hebt. Nu kan het nog niet. Je zou het niet begrijpen. Je zou beledigd zijn omdat je het niet beseft. Je ziet jezelf nog steeds als de vrouw die je altijd was; scherp, intelligent en doortastend. Gelukkig maar. De laatste tijd ben je steeds vaker afwezig, terwijl je toch gewoon hier bent. Je zit in je zetel, belt je mensen, leest berichten op je telefoon en zit uren voor je computer. Jouw wereld. Jouw wereld waar ik steeds minder deel van uitmaak. Wat voor jou altijd al nummer één was, is nu obsessief het belangrijkste; je geloof, je religie en de mensen die daarbij horen.  Vroeger was je met mij bezig; Of ik honger had of een pijntje. Of ik al thee gedronken had en me wel goed in m’n vel voelde. Alles draait nu steeds meer rond jou. Je ziet me minder, hoewel ik meer dan ooit in je buurt ben. Je hoort me niet of luistert niet, hoewel ik alle moeite doe om duidelijk te spreken. We eten samen, toch eet je alleen. We kijken samen tv, toch kijk je alleen. We drinken samen koffie en jij staart in het niets. Je slaapt, eet, leest en bent in jouw wereld druk.  Zomaar uit het niets, ben je er weer. Dan ben je terug mijn oude vertrouwde mama. Voor even. Ik mis je. Ik mis je aandacht. Ik mis je bezorgdheid. Ik mis onze gesprekken. Ik mis je terwijl je er nog bent. Elke ochtend is er dat spannend moment. Dat moment om te zien of je nog ademt. Opluchting.  Telkens weer. Je weet dit niet. Je eet stoïcijns je ontbijt, je luistert naar het nieuws, leest je bijbel met grote letters online, en kijkt naar die schim die door het huis beweegt. Die schim die altijd een wakend oog heeft om te zien of je alles hebt, of je warm en comfortabel ingeduffeld zit, zin in koffie of andere wensen hebt. Op een dag zal je adem stoppen. Je bent kwetsbaar en sterk tegelijk. 94 jaar. Niemand weet wanneer of hoe. Ik zal je opnieuw missen. Nog meer missen… Ons tweede en laatste afscheid.

Heidi Schoefs
9 0

Vergeetachtig

We wandelden onder een aangename herfstzon richting supermarkt. Een honderdtal meter voor de winkel passeerden we een mevrouw die plots met haar wijsvinger tegen haar slaap tikte, haar wijsvinger snel omhoog hield en daarna ook haar hoofd lichtjes de lucht in stak. Het gekende teken van ‘Ik ben iets vergeten’. Hierna maakte ze meteen rechtsomkeer en stapte terug richting supermarkt. “Dat ken ik”, zeg ik tegen mijn vrouw. “Ze is iets vergeten. Ik vergeet ook altijd iets in de winkel. Als ik al niet vergeet om het op een briefje te schrijven.” Maar het is een serieuze kwaal, dat vergeetachtig zijn. Soms vergeet ik wat ik ergens kom doen. Dan ga ik thuis naar boven en daar weet ik het plots niet meer. Wat kwam ik daar doen of halen? Op het werk is het gelukkig zo erg nog niet, dat ik daar aankom en niet weet wat ik er kom doen. Of ik vergeet waar voorwerpen liggen. Zoals mijn bril. Het zijn ooit legendarische zoektochten. Maar dat uitbeelden, zoals de mevrouw deed, daar ben ik voorstander van. Het heeft het voordeel van de duidelijkheid. Het zou anders een raar zicht zijn, zomaar in het midden van de straat omdraaien. We zouden niet geweten hebben waarom ze dat deed. Zo ben ik begonnen met het thuis ook toe te passen. Het vergt nog enige oefening voor de huisgenoten, maar we komen er wel. Mijn eerste uitvoering of probeersel was niet meteen een succes. Het eten was klaar en ik maakte van mijn hand een vuist en bracht die een paar keer naar mijn mond. Het universele gebaar van ‘We kunnen eten’. Het moet zijn dat ik het nog niet onder de knie had, want onze jongste keek me verbaasd aan en zei: “Nu is hij zijn verstand ook ergens vergeten.”

Rudi Lavreysen
6 0

Uitgeverij Ka-Ching!

Je pleegt al eens een gedicht of stukje proza. Je bent op schrijfcursus gegaan. Je stuurt werk naar literaire tijdschriften en zag, wie weet, al iets geplaatst: dat was een goeie dag. Tussendoor werk je aan een bundel of roman. Maar jezelf schrijver noemen? Dat durf je niet. Niet als iemand het hoort.Een schrijver ligt in de handel, liefst met meerdere boeken. Eéntje, dat geen mens of blinde hond heeft gelezen? Sorry, een minimum aan succes is vereist. Bekendheid. Tot dan ben je hooguit ‘amateur’. En dus jagen wij allen op uitgevers — een soort, op uitsterven na dood. De verkoop slinkt, jaarbudgetten krimpen. Uitgaven worden schaars, tegelijk groeit de stapel manuscripten. Antwoord klinkt ongeveer zo: Helaas past uw werk niet bij ons. Maar laat u door deze afwijzing vooral niet ontmoedigen: andere uitgevers hanteren mogelijk andere criteria. De betaaluitgeverij dan maar, laatste strohalm van miskend talent? Dat leek me altijd al de kortste weg naar de afgrond: geen uitgever die je daarna nog serieus neemt. Of is het toch ook een piep, piepklein achterpoortje dat iemands liefdesbaby — droom verder — naar boekhandels of boekenbeurs zou kunnen leiden?Afijn: met tegenzin ga ik op verkenning. Dan toch. Laat ik het met een sollicitatie vergelijken. Voor fietsenverkoper, lukraak gekozen. Jij (ik dus) naar die winkel. Je kijkt je ogen uit en denkt: deze job is iets voor mij. Tot de kat op de koord en de condities op het bagagerekje komen. Dus over het loon zijn we het eens? Dan is er enkel nog de kwestie van het … uhm … riskmanagement. Het is wel de bedoeling dat jij vanaf nu de nieuwe fietsen gaat betalen.Pardon?!Jáááá, maar aan inkoopprijs, hoor. En dat geld krijg je gewoon terug, telkens je een fiets verkoopt.Maar … maar … dat is toch een smak geld?Je zou een campagne kunnen starten. Zie je dat zitten, crowdfunding? Ouders, buren, vrienden?Oei … zo rond gaan schooien, dat ligt niet in mijn karakter. Ik wil niemand lastigvallen, al zeker niet voor geld.Oké, dan toch maar uit eigen zak betalen? Een leninkje? Je verdient het wel terug hoor!(Verbouwereerde stilte.)Ook niet? Oei. Maar … als je zelf al niet in je kwaliteiten gelooft, waarom zouden wij dat dan doen? En daar, met die zin, werd ik schaakmat gezet. Ik voelde me … aangerand. Moest even onder de douche. Maar kijk: het is een verdienmodel dat duidelijk werkt voor die uitgever — en misschien werkt het ook wel voor jou. Ikzelf? Ik probeer het toch nog een keer bij een echte uitgeverij.

Marc Terreur
33 2

EEN WOLLEN WERKELIJKHEID

Vanmorgen besloot ik de radio aan te zetten uit nostalgie. Aan de ontbijttafel in mijn ouderlijk huis op ‘t Zuid pleegde mijn vader dat elke ochtend te doen. Met een slaapkop kwam ik toen beneden, ik had net genoeg energie om een portie Smacks of Rice Crispies en melk in mijn kom te gieten. Ik ben nooit een ochtendmens geweest. Ook wanneer we de auto in kropen, stond StuBru te draaien. De stemmen van Jan Hautekiet en Tomas De Soete vormden een zachte bedding waarop ik wakker kon worden, zeker in de winter. Terwijl mijn vader de aangevroren ruiten afkrabde, zaten wij met drie op de achterbank. Het was ijskoud in de paarse Ford Mondeo Clipper, maar met de radio aan was het iets warmer, alsof de presentatoren die eindeloos doorgingen over files in Stroombeek, Jette en Vilvoorde ook aanwezig waren en met hun radiostem de auto verwarmden. Nostalgie is soms echter een venijnige vriend. Het is nooit zoals je je herinnert. In plaats van warmte surfte er iets heel anders op de radiogolven: verdriet, slecht nieuws, stress, oorlog. Zoals elke ochtend warmde ik havermout op voor vrouw en kind (mijn zoon eet liever boterhammen) en wachtte op het verhoopte gevoel van troost van weleer. Maar het ging alleen maar over ingestorte gebouwen en doden in Gaza, de spanningen tussen Noord-Korea en hun zuiderburen, hoe Amerika knuppels blijft gooien in het Chinese hoenderhok, de mobilisatie van Rusland en de verliezen van Oekraïne. Zelfs de verkeersinformatie werd snel en amechtig afgehaspeld, met een irritant muziekje eronder. Toen al die gruwel gepasseerd was – ik had op verschillende momenten de radio bijna het zwijgen opgelegd – volgde er een soort nieuws special. Eindelijk, dacht ik, misschien een positievere noot. De hap hete havermout bleef echter steken in mijn keelgat toen ik de schoten hoorde galmen die vorig jaar werden afgevuurd in Brussel, tijdens de wedstrijd tussen Zweden en België. De special was een ‘herdenking’. Is het echt nodig om die schoten te laten horen? Bij een herdenking denk ik eerder aan een moment van stilte of eerbied. Het is pure paniekzaaierij. Mijn kinderen hadden het uiteraard ook gehoord. ‘Was dat een echt geweer papa?’ Ik herinner me dat ik als kind ook nieuws hoorde over oorlog in Joegoslavië en Kosovo, maar het werd altijd met respect behandeld. Ook al speelde het zich af in de achtertuin van Europa, de nadruk lag op de sereniteit van het nieuws. Er was een zekere afstand, bijna een geborgenheid. Natuurlijk voelde ik als kleine jongen dat het een serieuze situatie was en dat er mensen vochten en sneuvelden, maar nooit werd het zo plastisch als nu in onze strot geramd. Zijn je kinderjaren echt gehuld in een wolk van onschuld? Of is alles scherper, harder en sneller geworden – en dat in een wereld van woke.

Lennart Vanstaen
11 3

Het muurtje

De radio zegt dat er actie gevoerd wordt tegen eenzaamheid. Of dat een goede zaak is? Natuurlijk. Of ik het ken? Ik ben er alleszins de persoon niet naar om zomaar en voortdurend bij iedereen binnen te vallen. Als kind al niet. Bij ons achter stond een muurtje en als ik daar op klom, kon ik tot bij een vriend van twee huizen verder kijken. Het klimmen ging gemakkelijk want het was een muurtje met ruitvormige gaten. Je zag ze in die dagen overal. Dan wachtte ik op dat muurtje tot hij buiten kwam en dan riep ik. Het was wel ooit lang wachten. Een keer zat ik er een tijdje en toen hij eindelijk buiten kwam waren mijn benen aan het slapen. Met die slapende benen en van blijdschap omdat hij buiten was viel ik van het muurtje. Met als gevolg een verzwikte enkel waarmee niet te spelen viel.  Of als ik naar het voetbalveld fietste in de hoop daar iemand aan te treffen om mee te voetballen. Daar trof ik enkel de voorzitter aan die het gras maaide. “Je zal thuis moeten voetballen”, zei hij. “Tegen een muurtje shotten of zo.” Dan moest ik onverrichter zake naar huis met mijn voetbal die nog niet onder de snelbinder van mijn fiets was geraakt. Al ging shotten tegen dat muurtje met die ruitvormige gaten niet zoals het moest. De bal sprong alle kanten op. Er was wel een vlakke muur maar daar stond een raam in en dat hadden we al eens ingetrapt.  De vraag is natuurlijk of dat gevoel van vroeger hetzelfde was als eenzaamheid. Tja, het was wellicht een combinatie van verveling en ietwat eenzaamheid. En de volgende dag was het gras gemaaid en waren er wel vrienden om mee te voetballen.  Maar het muurtje, dat werkte wel.  

Rudi Lavreysen
11 0

FIETSEN MET WOEDE

Uit pure frustratie trap je tegen het kleine rekje dat je voor een habbekrats kocht in de Action – een winkel waar je normaal niets koopt maar die de specifieke producten die je nodig had tijdens de eerste weken van de verbouwing als enige in voorraad bleek te hebben. Het ding rolt enkele meters verder en verliest onderweg een wieltje. Je frustratie is daarmee niet verdwenen, integendeel, nu maak je je druk over de povere kwaliteit van de producten van voorgenoemde winkel. Je bent eigenlijk niet iemand die tegen dingen aantrapt. Ook die gedachte maakt je woedend. Wanneer je dochter zo huilt, voel je je machteloos. Je was zelf geen kei in rekenen op school, maar je herinnert je niet dat het je zo boos en droevig maakte. Je wilt het aan haar uitleggen, maar de hysterie maakt dat onmogelijk. Dan probeer je haar te troosten, maar gillend duwt ze je van zich af. Al haar kracht gebruikt ze ervoor, alsof het laatste wat ze wil haar vader is. Het zijn echte tranen. Terwijl je je aftocht blaast, maak je het gevoel van afwijzing telkens groter. Elke trede van de trap naar beneden is een afgang. Tot het verdriet zich in woede omzet. En je weet niet wat je daarmee moet. Je weet nooit wat je met woede moet. Als zij je bezoekt, en dat gebeurt niet zo vaak, schud je haar meestal snel van je af. Woede glijdt van je af als een zijden jas. Soms vier je haar bot op je Xbox of luister je naar droevige muziek, tot je beseft dat de woede vermomd verdriet was. Nu is daar geen tijd en ruimte voor, dus moet je de ongebluste woede wel meedragen. Zij wordt ontegensprekelijk je compagnon de route op weg naar je werk. Je schiet je jas aan, nadat je twijfelt tussen een lichte regenjas en een warmere winterjas. De niet gekozen jas hang je normaal keurig terug aan de kapstok, nu gooi je hem zo hard mogelijk op de grond. De handeling heeft niet het verhoopte bevredigend effect, want een jas kan maar zo hard neerkomen. Bij het buitengaan kust de herfstzon je gezicht. Een kortstondige gelukzaligheid. Maar je merkt dat je de voordeur hard dicht gooit, iets waar je zelf vaak commentaar op geeft wanneer anderen dat doen. Vaak ontvalt je dan de retorische vraag moet die deur soms kapot? maar nu denk je: dat ze maar kapot gaat. Even blijf je staan en je kijkt achterom. Je kijkt je voordeur aan met een verontschuldigende blik, maar de kwaadheid draait zich meteen om in je binnenste en knabbelt aan je maag, terwijl je haar tevergeefs probeert uit te zuchten. Onderweg neemt ze allerlei vormen aan, alsof je de woede over jezelf hebt uitgeroepen. Alsof je ‘sla me neer, Heer!’ hebt gebruld. Een man op een brommer rijdt je bijna van de baan, terwijl de wind vervaarlijk tegen de zijkant van de logge bakfiets blaast. Het universum wil je omverkegelen, maar je houdt de controle. Als vanouds hou je je adem in wanneer je in de richting van Park Spoor Noord door het kleine tunneltje fietst, waar duiven en zatlappen een deal hebben gesloten over wie waar zijn gevoeg doet. Een graatmagere man met ingevallen wangen en zwarte tanden probeert zijn miserie in je ogen te kijken, maar je ontwijkt zijn blik. Een duif mikt haar witte klodder op je hoofd, maar mist op een haar na. Witte spetters op het dak van de regenkap van de fiets. Je komt aan bij je werk en merkt dat je boosheid vervaagd is. Je bent licht buiten adem en je hart klopt, niet van de inspanning – je rijdt tegenwoordig elektrisch als een bejaarde – maar van de adrenaline. Ergens mag je de Heer dankbaar zijn dat je ongehavend en onbesmeurd bent aangekomen. Je beseft dat je onderweg telkens geluk hebt gehad. Geluk, in zijn meest meetbare, zichtbare vorm.

Lennart Vanstaen
3 0

Pepe en zijn kleinzoon

Zijn gewrichten kraken en kneuren bij elke beweging om van het zonlicht te proeven. Het is donderdagmiddag en in de fraaie rusthuistuin zit de herfst nog in de wachtzaal. Nu is hij een drieënnegentigjarige beuk maar ooit was hij kwiek en onkwetsbaar. Altijd werken, zwoegen en ploegen. Een eeuwige anekdotefabriek die onversneden hard heeft geleefd, zonder virtueel of artificieel. De kolenschoppen in de aarde, rond de spade of rond het geribbeld glas.  Nu vangt hij uiltjes naast zijn kleinzoon. Hij is moe, niet van activiteit maar van zijn CV en een knoert van een rusthuismaaltijd. De stilte biedt ruimte voor dankbaarheid en verlangen naar vroeger. Toen een fietsroute uitkiezen een levensvraag leek en na school meteen opgehaald worden omdat hij het WK in Frankrijk wilde zien, een groot probleem. Herinnert hij zich die keer dat ik hem in alle vroegte voerde om op de foto te mogen met de spelers van Essevee Waregem? Of beseft hij dat we als zeventienjarigen onironisch uitkeken om met hem op vrijdag de bierindustrie te steunen in café ‘t Salonske op de Grote Markt?  Plots schrikt hij op en laat hij een uiltje ontsnappen om zijn verontwaardiging te uiten over mijn keuze voor spuitwater. Sommige dingen veranderen niet. Water is voor de cliënten. Zo is dat bij oudgedienden van de Waterleiding. Er wordt verder niet gesproken. Anders doen we toch toertjes rond dezelfde gesprekken. Mijn slabakkende carrière, de onveiligheid van mijn woonst in Brussel, waarom mijn vriendin niet mee is of hoe ze heet, vetes met verpleegster of het verdere afglijden van den Essevee: Stuk voor stuk dienen ze ter geruststelling en afleiding. Allemaal doen ze af van de diepe onuitgesproken band tussen pepe en zijn kleinzoon.  Misschien zou het beter hier stoppen. Dat uiltjes vangen een voltijdse betrekking wordt en hij zijn vast contract straks laat ingaan. Ik wil hem niet weg maar ik ben bang voor de achteruitgang. Als levensgenieter opgesloten zitten in een opgebruikt lijf is een triest lot en dat besef hangt in de lucht. Het stoel- en bedgekluister doet af van de warme herinneringen van hoe pepe echt is.  Maar net als het gemoed richting melancholie schuift, ontdoet hij zich van zijn slaap en maken we connectie. Gewoon even lachen en laten weten dat het goed is. We wisselen een paar woorden en een achterkleinzoonvermelding doet zijn belegen staarders fonkelen. Straks kan die kleine wandelen en heeft de beuk een nieuwe tak om levensvreugde aan op te hangen.  We zien elkaar volgende week opnieuw. Hopelijk blijf je niet te lang meer, maar vooral goed.   

GinDin
0 0