Zoeken

Hasta luego

In de periode tussen de twee ambtstermijnen van Donald Trump werd er gegekscheerd over de keer dat hij zich moest aanbieden in de gevangenis van Fulton County. Zowel over zijn lengte als zijn gewicht werden de wildste verhalen verteld. Over documenten uit de nor in kwestie was geweten dat ze het niet zo nauw namen met geregistreerde gegevens. Tijdens zijn eerste presidentschap kwam het Spaanse koningspaar al eens op het Witte Huis voor een officieel staatsbezoek. De Spaanse koning is nu met een zakendelegatie op weg naar landen in Zuid-Amerika en gaat eerst bij Trump langs om hem vragen te stellen over diens aangekondigde importtarieven.  Het is geen staatsbezoek, doch ere aan wie ere toekomt, ontvangt Trump de koning in het Oval Office. Eens de deur van zijn kantoor dicht is, haalt Trump een foto uit de lade van zijn bureau. Het is een recente foto waarop hij en de first lady  naast de Spaanse koning en koningin staan tijdens de begrafenis van wijlen paus Franciscus. “Kijk Felipe”, zegt Trump: “Ze zeggen dat ik een fout kostuum aan had, maar dat terzijde. Ik word verondersteld één meter tweeënnegentig te zijn en Melania meet precies één meter tachtig. Toch lijken we even groot op deze foto. Dat kan want de Louboutins van Melania zijn inderdaad twaalf centimeter hoog.”“Vale, wat wil je daarmee zeggen, Donald”, vraagt de koning verbijsterd.“Als ik naar jouw schattige echtgenote kijk, is ze op de foto haast even groot als Melania. Draagt Letizia ook van die duizelingwekkende hakken? Maar jij man, je bent een kop groter dan mezelf, hoe lang ben je wel?”“Ik wist niet dat we het daarover zouden hebben. Mijn lengte bedraagt één meter zevenennegentig, dat is dan inderdaad groter dan jij Donald.”“Ja, maar toch nog kleiner dan onze Baron, die jongen is inmiddels net iets meer dan twee meter en hij zit nog volop in de groei. Hij heeft dat van de moeder of de grootmoeder van Melania.”“Kunnen wij ter zake komen, Donald. Hoe zit dat nu met die invoerrechten? Waar haal je die cijfers vandaan?”“Ach eerst dacht ik wij rekenen een percentage aan dat gelijk evenredig is met de lengte boven één meter van de lokale heerser in een land. Dan zou Spanje echter 97 % moeten betalen en zou mijn vriend Zelenski veel beter af zijn.”“Donald, meen je dat nu?”“Grapje, Felipe. Je beseft toch dat ik je mooie land nooit zoiets zou aandoen, jullie zijn echter lid van dat clubje in Europa en met jouw Europese vrienden ben ik nog niet klaar. Misschien moeten jullie zelf een systeem uitwerken wie wat gaat betalen.”“Het spijt mij Donald, mijn delegatie wacht op mij, wij worden vanavond verwacht in Panama. Ik kom later nog wel eens langs.”“Naar Panama, Felipe? Daar spreken ze natuurlijk dezelfde taal als jij. Herinner ze vooral aan het feit dat wij hun dat kanaal geschonken hebben en dat ze hun onafhankelijkheid aan de V.S. te danken hebben. Adios, amigo.”“Bye, Donald, tot binnenkort.”

Vic de Bourg
28 2

Een toevallig voorval

Is niets toeval, of net alles? De meningen zijn verdeeld. Als we succesvol zijn, schrijven we dat toe aan onze kwaliteiten en bekwaamheden. Falen we, dan is dat te wijten aan onverwachte omstandigheden of het toeval.  De waarheid zal, zoals zo vaak, ergens in het midden liggen. Als toeval niet zou bestaan, waarom is er dan een woord voor? Je kan het je afvragen.  Toeval is overal, ook in de wetenschap. Tijdens WO II wilden de Britten radars met microgolven ontwikkelen om het bombarderen van Londen te beperken. Op een dag stond wetenschapper Percy Spencer met een chocoladereep in zijn zak voor een microgolfsysteem. Die smolt. Of het pure chocolade was, weet ik niet, maar puur toeval was het zeker, het idee om met microgolven eten te bereiden.  In 1904 stegen de prijzen van tinnen blikken fors, daarom besloot Thomas Sullivan, een New Yorkse groothandelaar, om zijn theestaaltjes in kleine zijden zakjes naar zijn klanten te sturen. Die hadden niet in de gaten dat ze de thee uit het zakje moesten halen en pleurden de thee met zakje en al in het water. Bleek prima te werken. De uitvinding van het theezakje was een feit en veranderde de theecultuur wereldwijd. Je voelt het hoogstwaarschijnlijk al aan je eigen theewater, beste lezer, het is geen toeval dat ik bovenstaande weetjes hier allemaal fris en vrolijk te berde breng. Gisteren was ik op zoek naar (gemoeds)rust en kalmte, zowel in mijn leven als in onze taal en dan liefst in een allesomvattende term. Ik kende het woord, maar kon er niet meteen opkomen, waardoor ik nog gejaagder werd. In mijn doen en laten heb ik het nog steeds niet gevonden, maar in mijn digitale woordenboek vond ik 'sereniteit'.  Er zijn overigens niet bijster veel woorden die met 'seren' beginnen. Een serenade van mijnentwege ga ik je alvast besparen. Zo'n getalenteerde tenberdebrenger ben ik nu ook weer niet. Veel interessanter is het woord 'serendipiteit', het ontdekken van iets waardevols, onverwachts en bruikbaars, terwijl je eigenlijk naar iets anders zocht. Een ongeplande, gelukkige ontdekking. Een toevalstreffer. Zoals de uitvinding van de magnetron en het theezakje, maar ook o.a. röntgenstraling, champagne, vloeipapier en Viagra (dat laatste ken ik uiteraard niet). Allemaal voorbeelden van serendipiteit. Het leven zit er vol mee.  Kijk, naast me staat een glas cola. Ook al een voorbeeld van serendipiteit, want het zoete zwarte spul was oorspronkelijk groen en bedoeld als medicijn tegen vermoeidheid, hoofdpijn, indigestie, morfineverslaving, zenuwaandoeningen en impotentie (dat laatste ken ik uiteraard niet).  Een zoet medicijn, zei ik? Bruisend en prikkelend, zoals mijn brein? Dat katapulteert me enkele decennia terug in de tijd, naar de plaats waar ik geboren ben. Het Maria Middelares Ziekenhuis in de Lommelse Stationsstraat. Of zit ik ernaast? Ja. In het eethuis ernaast, 'Het Zoete Medicijn' genaamd, daar moet het geweest zijn.  We vierden er de verjaardag van mijn vader. Hij trakteerde, dus werden er, mede en vooral onder impuls van mezelf, diverse aperitieven genuttigd, hetgeen de authenticiteit van de weergave der feiten enigermate hypothekeert. Enfin, het was plezant. Ik zat zat naast mijn broer (geen schrijffout). Zoals ik het me herinner, bestelden de tegenover ons gezeten mee-eters een grote spaghetti of steak met Provençaalse saus. Een Martini later kwam het bedienend personeel (in mijn beleving twee knappe dienstertjes, piekfijn uitgedost in mooie hagelwitte hemdjes en gitzwarte rokjes) aanzetten met de bestelde schotels. De donkerste van de twee hield twee grote borden met de gerechten in rode saus vast en zette ze op tafel neer. Ik beschrijf het nu heel gedecideerd en snel, maar toentertijd leek het allemaal in slow motion te gebeuren. Haar geconcentreerde blik, haar lichtroze tongetje dat heel even haar volle lippen streelde bij het doorbuigen, haar hemdje dat net niet genoeg open stond naar ons gevoel (ik wist uit ervaring dat mijn broer lustig meekeek in dit soort situaties) maar wel ver genoeg om een glimp van haar in lichtgele lingerie gehulde borstjes op te vangen, hoe ze haar rug weer rechtte en vervolgens haar glimlach van opluchting dat ze het balanceerwerk tot een goed einde had gebracht. En toen stokte onze adem en vielen onze monden open. Op haar witte hemdje stonden ineens twee rondjes. Pal in het midden van haar meest vooruitstekende delen. Juist, die borstjes van daarnet. Als twee vissen op het droge dronken we snel van ons drankje. Toen we elkaar daarna aankeken, kregen we de slappe lach. Niemand vond dat raar, gezien onze alcoholinname en onze lange geschiedenis van mompelend en voor anderen onverstaanbare opmerkingen geven en grapjes maken.  'We gaan ook opnieuw wat te drinken bestellen,' riep onze pa enkele tellen later, zich van geen kwaad bewust en zoals steeds gul in zijn traktaties, 'ik zal die meisjes nog eens roepen.' Toen ik zag dat het meisje met de rode borstpunten in aantocht was om de bestellingen op te nemen, stond ik recht, hield heel even halt achter onze pa, legde mijn handen op zijn schouders en fluisterde in zijn oor dat ik dringend moest gaan plassen en dat hij voor mij een tomatensap mocht bestellen.' 'Een tomatensap? Jij?' Ik deed net alsof ik hem niet hoorde en haastte me naar de toiletten.  Arme pa. Ik heb het niet live meegemaakt, maar hij zou zich een bult verschoten hebben toen hij dat serveerstertje bekeek. Twee misschien zelfs. Die tomatensap had hij gelukkig niet durven te bestellen. Wel stond er een Duvel voor me klaar. Dat lijkt me geen toeval.  

Danny Vandenberk
25 2

Het dekentje

Het verschil tussen een ‘boulanger’ en een ‘boucher’, of de vertaling ervan, daar heb ik altijd mee geworsteld. Wie is de bakker en wie is de slager? Ik had voor mezelf een ezelsbruggetje gemaakt. ‘Bij de boulanger koop je geen boulette.’ Dus de boulanger is de bakker. Maar dat is te ingewikkeld, want als je die ‘geen’ vervangt door ‘een’, klopt het natuurlijk niet.  Daarom twijfelde ik in Parijs opnieuw, toen we aan de overkant van het kruispunt op de Rue La Fayette een winkeltje zagen met ‘Boulanger’ op het uitstalraam. “We wachten tot er iemand buiten komt”, zei ik. “Als die een stokbrood bij zich heeft is het een bakker. In Frankrijk eten ze niets dan stokbrood.”  Maar je zal dat altijd zien. Iedereen die buitenkwam had een klein zakje vast. Daar paste geen stokbrood in. Voor hetzelfde geld zaten er een paar bouletten in.  “Laat ons gewoon tot daar gaan”, zei mijn vrouw. Even later zaten we op het terras met een koffie en twee voortreffelijke chaussons aux pommes. Appelflappen op zijn Frans.  We keken naar het Parijse straatleven. Aan het kruispunt sprak een man stilstaande chauffeurs aan. We zagen dat hij vuur vroeg voor zijn sigaret. Na vier auto’s had hij een roker getroffen.  Vlakbij hem lag een jongeman op het trottoir te slapen. Hij had zich gelukkig al eens omgedraaid. Hij kon ook vuur gebruiken.  Wat verschilt het leven toch op elke vierkante kilometer. In de grootstad is dat zelfs een vierkante meter. Iets verder was het een en al glamour bij de Olympische Spelen.  Een buurvrouw bracht samen met haar zoon een dekentje naar de jongeman. Samen legden ze het dekentje over de jongeman. We zagen dat hij naar de mevrouw en haar zoon keek. Hij trok het dekentje nog wat verder over zich.

Rudi Lavreysen
17 1

Wat is jouw droom?

Heb jij een droom? Ja. Wil je die delen? Ja. Ik wil hem in tekstvorm gieten. Dat is, als de droom nog vloeibaar genoeg is. Ik test het even… We leven in een tijd dat mensen meer dan ooit bezig zijn met het kraken van de magische code om dromen (snel) waar te maken. De social media staan bol van. Al scrollend struikel je over advertenties voor magische app’s die de deur zullen openen naar de heilige graal. Zolang je maar op tijd betaalt. Je leert er ‘manifesteren’, visualiseren en in ingewikkelde houdingen mantra’s opzeggen. Des avonds val je dan ook nog best in slaap met de sensuele stem van AI. Zij of hij hypnotiseert je, herprogrammeert je, en zorgt ervoor dat morgen het grote wonder geschiedt.De hondenrace met de konijnenpoot. Blijven rennen, harder rennen. Been there, done that. Stierenstront. Dit werkt niet. Geloof me. Ik heb menige droom waargemaakt en voor elk stukje van die droom heb ik keihard moeten werken. Ik heb moeten plannen, discipline hebben en flexibel als een elastiek zijn. Elke dag consistent bezig zijn met het doel. Pragmatisch en nuchter. Het zwaartepunt méér op cognitief dan op fantasie. En dan kwam de verwezenlijking van de lang gedroomde droom. En dan drong de vraag zich op: is dit alles? Was dit al het zwoegen waard? Eén droom verwezenlijkt, opent onmiddellijk de honger naar een nieuwe. En daar ga je dan weer. Zelfde oefening. Begrijp me niet verkeerd. Er was geen gebrek aan waardering of dankbaarheid. Misschien waren de dromen niet genoeg afgestemd op m’n ware kern? Al die verwezenlijkte- en verloren dromen, deden me beseffen dat alles relatief is. Belangrijk en onbelangrijk. Na de afrekening met ego en hebzucht, stuitte ik op de kern. Waarden zoals liefde, verbinding, rust, natuur, vrijheid, flexibiliteit, de kunst van loslaten, etc bleken belangrijker dan dromen waarmaken. Maar toch… In die kern brandt het verlangen naar het ruisen van de zee, het knetteren van een haardvuur, in een omgeving waar je onlosmakelijk verbonden bent met de natuur, financieel en geografisch vrij. De dagen indelen naar eigen believen. Schrijven en schilderen. Vrijheid. Eenvoudig, niet? Of niet? Oh jee…!! hier heb je ook weer een plan, planning en tijd voor nodig… De cirkel van het leven. Met m’n neus in de wind droom ik daarom verder. Werk ik verder. Pas ik me aan. Opnieuw en opnieuw. Tot de wind me iets anders influistert…

Heidi Schoefs
12 0

Willy heeft gelijk

'Ik negeer je straal!' roep ik naar de zon. Ze lacht. Natuurlijk doet ze dat. Alsof zo'n zon het zich aantrekt dat ik haar negeer. Het lijkt alsof ze plots nog wat feller begint te schijnen. Ze heeft macht, zeker vandaag, want volgens de voorspellingen wordt het drieëndertig graden. Of meer. Meestal is het meer. Trouwens, als je iemand aanspreekt, zeggende dat je hem of haar negeert, maak je jezelf belachelijk. Het hele punt van het negeren is namelijk ontkennen dat iemand bestaat of aanwezig is, net doen alsof hij of zij er niet is.  Wist je dat je ook iemand kan négeren (iemand slecht behandelen of kwellen als een negerslaaf), met de klemtoon op de eerste lettergreep? Ik vond het tijdens een slapeloze nacht in een of ander oud woordenboek, toen blijkbaar niemand al woke of awake was. Ik verzin het niet, of beter: ik verzon het niet. De zon. Iedereen houdt van haar. Ze heeft haar eigen dag en wordt bezongen door The Beatles, The Doors, The Stranglers, Katrina & The Waves, Rammstein, George Michael, Elton John en Willy Sommers. We kunnen niet om haar heen. Of jawel, maar daar hebben we dan met z'n allen 365 dagen voor nodig. Een volledig jaar uit ons miezerige mensenleven en dan nog dankzij de aarde, die er eigenlijk met een rotvaart omheen cirkelt, al merken we daar niks van, ignorant als we zijn. Voor de rest weet ik niet zo gek veel over de zon. Ah ja, ik kan je ook nog vertellen dat ze is opgebouwd uit zeer heet plasma. Haha! Sorry. Binnenpretje. Ik houd het beter voor mezelf. Ach, te laat zeker? Het is allemaal de schuld van dat plasma. Er schoot me een raadseltje te binnen. Wat zegt iemand die ongeïnteresseerde plasseks heeft? Antwoord: ik negeer je straal.  Weet je wat? Ik ga naar binnen. Daar is het lekker fris, beeld ik me in. Lang gaat die binnenshuise koelte overigens niet duren, want ik ga broccolipuree maken. Lekker koken in de tropische hitte. Ik had als inspiratieloze huiskok maar niet zo stom moeten zijn om het weekmenu door mijn vijf huisgenoten te laten bepalen. Elke dag iets anders. Gevarieerd en gezond genoeg, dat was de voorwaarde. Spaghetti op zaterdag en frietjes op zondag zijn vaste waarden. Daaraan mocht niet worden getornd. Jongste zoon schreef bij donderdag: broccolipuree met spekburgers. Zijn lievelingskost. Altijd en overal. Zomer en winter. Eergisteren, toen het amper vijftien graden was, vraten we verdomme nog koude schotel. Met veel liefde, zout, peper en een vleugje satékruiden bereid ik het bestelde gerecht. Net voor ze van school komen, serveer ik de gevraagde prak op hun borden. Als extraatje pleur ik er nog een spiegelei overheen. Sunny side up. Ik word er helemaal vrolijk van, zeker als ik die lachende gezichtjes zie en ongeveer zes en een halve minuut later, na wat geboer en goedkeurend geknik, een half dozijn keurig afgelikte borden in de vaatwasser kan opbergen.  De thermometer duidt ondertussen 30,6 °C aan. Dat valt nog mee. Zo zie je maar, de soep (en de broccolipuree) wordt nooit zo heet gegeten als ze wordt opgediend. Alles valt altijd mee.  Laat de zon in je hart. Geniet van het leven. Willy heeft gelijk.   

Danny Vandenberk
13 1

Zes Alinea’s en een Titel

Mijn pa zei altijd dat ik moest stoppen met janken, dus schrijf ik. Ik neem letters in mijn hand, schudt ze even goed en smijt ze de lucht in, waarna ze verspreid op het ruwe tafelblad landen. Schrijven is gokken. Zolang de letters, juist voor de zwaartekracht hen neerhaalt, ogenschijnlijk roerloos in de lucht hangen, heeft de schrijver hoop. De woorden zijn gevallen. Ik probeer hier en daar wat te veranderen, verbuig mij een weg tussen een dichtbevolkte werkwoordelijke eindgroep. Het onderwerp kan wat subjectiever en de adjectieven mogen wat meer bijvoegen. Uiteindelijk is er geworpen wat er gesmeten is. Verbouw naar hartenlust, op een slecht fundament zal het huis scheef staan. Wil ik winnen, moet ik bluffen. Ik kan de groene kop van mijn collega-gokkers al rieken, wanneer ik mijn lege hand op dat ruwe tafelblad leg. Daarvoor moet ik natuurlijk eerst eens winnen. Laatst verloor ik van een man die eerst zou afvallen in Sjakie en de chocoladefabriek, een vrouw met het zindelijkheidsniveau van een zesjarige en een doctor die moeite had met de spelling van het woord ‘paard’. Tussen al dat edel volk danste ik als een hofnar op een lied over alledaagse liefde met nota bene een Latijnse titel. Een oude wijze koning zei ooit: “Had de nar leren vechten, dan was hij een ridder.” Dus ik zocht naar een sparringpartner, iemand om de fijnere technieken van te leren, om de dodelijke pen als een swingend zwaard te hanteren. Als gezalfde ridder kan ik drie Leuvense jonkvrouwen misschien wel het hof maken. Een prins op een witte velo, was de ideale leermeester geweest. Ik besloot om de externe raadsman van het kiesorgaan op te zoeken. Deze zeilende reporter bood echter niet veel nieuws. Iedere schrijver is verplicht zijn eigen boontjes te doppen. Uitzichtloos vergrijp ik me aan de vertrouwde, fenomenale feminateek. Het is een gemak dat mijn idolen gestorven zijn. Afgekeurd door Louis Paul Boon smeet ik mezelf voor een camion op de Kapellekensbaan. Mijn vader, een andere gesneuvelde idool –een man die de stoffige bladeren van een schelmenroman verdient, wat ik hem in mijn hoedanigheid als schrijver ooit wel schenken zal- leest langs mijn schouder mee, naar alles wat ik neerpen. Als enige kent hij echt al mijn woorden, zelfs de geschrapte. Te grof, te melig, te zielig, te vernederend, te gevaarlijk, te eigenwijs. Ze vormen een wirwar van versmachtende neerslachtigheid, ongeziene hoogmoed en perverse fantasie. “Zoon, ge zijt weer aan ’t janken”, hoor ik zijn echo zeggen. “Maar papa toch, het Nederlands is dan ook een jankende taal.”

Ybe Terryn
10 0

BRUSSELS BY DAY.

  Een vrouw.Ze woonde en werkte in Brussel en leefde in Parijs.Vlaanderen en Wallonië kende ze uit de boekskes. Ik nam haar een keer mee naar mijn geboortestreek. Ze dronk een koffie met mijn moeder. Ze was zeer beleefd. We zijn er nooit meer op teruggekomen. Ik zag het, Parijs lag haar beter. In Brussel daar woonde ze. In een gigantisch gebouw. Zo'n huis waar je via twee grote deuren binnenkomt in een gang die uitgeeft op een tuin. De gang waar vroeger de koetsen doorreden. Op dat moment stond er een auto wrak in die gang. Alles zag er nogal sjofel uit. We schrijven eind 1974. Dat soort huizen ging onder de hamer om aan de stroom nieuwe inwoners een woning te bezorgen. In het midden van die gang was er een kleine trap die naar de toegangsdeur leidde. Dan kwam je in een monumentale kamer met een monumentale trap naar de eerste verdieping. Daar woonde die vrouw. Op het gelijkvloers was haar handeltje. Ze gaf autorij lessen. Ze gaf lessen aan diegenen die onderaan de maatschappij waren geraakt.Haar handeltje draaide goed. Toen ik haar ontmoette, verschafte ze onderdak aan enkele Chilenen die gevlucht waren na de moord op Allende. Ze kende misschien niks van Vlaanderen en Wallonië. Brussel kende ze zeer goed. Ze leerde me de Griek aan het Zuid kennen. Rond het Zuidstation waren de eerste migranten gehuisvest. Een kwestie van rap met de trein op hun werk te geraken.Daar waren de eethuizen waar de migranten hun maaltijden gebruikten. De Griek naast de Marokkaan naast de Turk naast de Belg. De Griek was goedkoop er was het Griekse gebruik om in de keuken de producten te kiezen. Zeer gezellig en zeer goedkoop. En de marché du midi. Een markt waar je je evengoed in Afrika als in Italië, Frankrijk, Spanje of Marokko kon wanen. Zalig.Geen enkele Belg, zelfs geen Vlaming.Zalig.En met een glas retsina.Zalig. Ik was via mijn Algerijnse huisgenoot in contact gekomen met die vrouw.Op haar verjaardag gingen we pralines halen.

verf ed: Contemporary interdisciplinair ArtTIST, nen tjolder, nen dommekloot
10 2

Het is nog warm

Je moet doen zoals je helden doen, dacht ik tijdens het luisteren naar het journaal op tv. Kijken deed ik niet. Mijn blik was naar buiten gericht. Zoals Simon of Remco? Die schreven over veel, zo niet over alles. Ook over poezen. Ik moet bijvoorbeeld dringend nog eens luisteren naar 'Dagboek van een poes' van Remco, dat hij zelf inlas met die prachtige stem van hem. Thuis kwam wel eens een poes op bezoek. Nee, niet aan de deur bellend, ze kwam met iemand mee. Soms bleef ze overnachten, als de baasjes met vakantie waren. We moesten op haar passen. Maar eigenlijk paste zij op ons. Dat is het mooie aan katten. “Je moet er niets mee. Je mag blij zijn als de kat iets met jou wil”, schreef Remco. Als we thuiskwamen lag ze steevast op de loer. Boven op de trap, alles overschouwend. "Waar is ie dan?", vroeg ik met mijn kattenstemmetje. "Ge ziet ze toch liggen hè pa. Daarboven." Misschien moeten we onze kat, die we nog niet hebben, Simon of Remco noemen. Als het een mannetje is. Of op zich? Soms lag ze op bed, als we de deur niet hadden dichtgedaan. Dan kreeg ik zin om erbij te gaan liggen. Maar als je dat deed, kreeg ze het in haar kop om te vertrekken. "Wat denk jij wel? Zo overdag in bed gaan liggen", leek ze te zeggen. 's Nachts dwaalde ze rond. Ze sprong graag op het fornuis. Misschien wel voor het piepgeluid, een ingebouwd alarmsignaal van het fornuis. Dat gepiep maakte ons wakker. Beneden kwam mijn kattenstemmetje weer tevoorschijn. "Gaat ge koken?”, vroeg ik. Dan legde ik haar over mijn schouder, nam haar bakje met korrels en schudde daarmee, alsof het net van het fornuis kwam. "Oppassen, het is nog warm", zei ik dan.

Rudi Lavreysen
26 1

Fastfood voor filosofen

Ik deed het. Schreeuwend. Nog geen uur geleden, toen ik een lepel had genomen en de keukenlade een iets te fanatieke zwier gaf, waardoor mijn rechterpink een fractie van een seconde klem kwam te zitten. Ik deed het gisteren, binnensmonds weliswaar, toen ik op een terrasje zat en een passerende schaarsgeklede blondine me een knipoog leek te geven, al was de oorzaak waarschijnlijk een incompetent navigerend vliegje. Enkele seconden later deed ik het opnieuw, met de glimlach, vanwege de combinatie schaarsgekleed-knipoog. Scharen knippen. Je was natuurlijk mee. Ik doe het opnieuw. Vorige week was een hoogtepunt. Hoogst uitzonderlijk was ook de situatie: we gingen kienen, je weet wel, de buur van bingo. Op het moment dat ik vijfhonderd euro won (ik win anders nooit wat met kansspelen!), deed ik het luidop, net voor ik keihard, zij het bibberend, voor een bomvolle zaal 'Kien!' riep en met twee gretige kansarmen en een allesbehalve uitgestreken gezicht mijn winst opstreek. Juist, een strijkijzer. Dat heb ik ook eens ooit gewonnen, heel lang geleden.  Vloeken. We doen het allemaal. Soms uit frustratie, dan uit verwondering, wat later om meer pijn te kunnen verdragen. Vooral in dat laatste geval kan vloeken heel nuttig zijn. Iets met het aanmaken van adrenaline en endorfine, waardoor het een natuurlijke pijnbestrijder wordt. Hou maar eens een ijsblokje vast en maak een vuist. Je zal merken dat je het al vloekend langer kan vasthouden. Krachttermen zijn het, in de ware betekenis van het woord.  Ik ben een geboren vloeker. In de eerste plaats omdat ik, vooral ten gevolge van onhandigheid en concentratieverlies, meermaals per dag te maken krijg met kleine en middelgrote pijntjes, die ik dan wegvloek. Anderzijds ben ik nogal talig aangelegd, waardoor ik desgevallend in het Nederlands, Frans, Engels, Duits, Spaans, Italiaans, Lommels dialect of een zelf verzonnen taal mezelf, de situatie of iemand anders uitscheld. In het laatste geval liefst vanop een afstandje of onhoorbaar, want de meeste mensen zijn niet zo tuk op een scheldpartij, zelfs al is het een originele. Wie zoet is krijgt lekkers, wie stout is taboe. We vloeken, bijna instinctmatig, het liefst met woorden die aanvallend zijn of die anderen ongepast vinden. Heel lang waren dat bijna uitsluitend religieuze dingetjes, omdat veel mensen beledigd werden als de naam van God of Jezus werd misbruikt. Nu is dat veel minder het geval. 'Godverdomme' is nog steeds een topper, maar tegenwoordig is er een verschuiving in de richting van andere taboesferen, zoals de dood (val dood!), seks (fuck!), ziektes (kanker!) en seksuele geaardheid (homo!).  Vooral Nederlanders vloeken graag met ziektes, lijkt me. Dat was vroeger ook al zo, toen vloeken voor Vlamingen nog bijna uitsluitend godslastering was. Naast kanker zijn ook tyfus, cholera (kolere) en tering pijnlijk populair. Misschien is dat te verklaren door de calvinistische aard van de Nederlanders. Zij waren diep vanbinnen meer godvrezend dan de katholieke Vlamingen. Een katholiek had immers een vangnetje. Hij kon gaan biechten, waardoor zijn zonden werden kwijtgescholden (Pardon my French). In het calvinistische Nederland is dat niet zo. En wat vrees je dan het meest? Wellicht een dodelijke ziekte. Wij Vlamingen schelden, op een bedroevend niveau, liever met geslachtsdelen (lul!) en uitwerpselen (kak!). Wat we ook graag doen is woorden opstapelen om te vloeken of te schelden, alsof de vloek krachtiger wordt naarmate hij langer wordt. Bij die 'lul' van daarnet is dat misschien ook wel het geval.  Kinderachtig vind ik de bastaardvloek, die door klankverandering alle kracht en ongepastheid verdoezelt. 'Potverdomme' of 'potvolblomme' zijn dan misschien minder aanstootgevend dan 'godverdomme', net als 'chips' ter vervanging van 'shit', maar toch heeft het een zweem van vreemde voorbedachtheid en iets gekunsteld pietepeuterigs. Ach, ik hou wel van een potje vloeken. Ook als toehoorder. Het is emotie, een creatief stukje van onze taal en het geeft inzicht in ons als mens. Krachtvoer voor discussie, fastfood voor filosofen.  

Danny Vandenberk
15 1

Een dankbaar stipje

Elk moment van twijfel over wat ik doe in het leven, krijgt een antwoord. Soms duurt het even, en vaak komt het wanneer ik het niet verwacht. Sinds mijn 35 kamp ik met serieus wat zelftwijfel, zowel wat mijn job betreft, als mijn ambitie om te schrijven of mijn rol als vader. ’s Morgens sta ik op, en stel mezelf onder de douche de vraag of ik wel goed bezig ben en niet alles drastisch moet omverwerpen. Er zijn genoeg dagen waarop ik denk: foert, kust allemaal mijn kloten, ik ga naar Tenerife (om Jos het debiele ei te citeren). Op andere dagen denk ik: spring toch, slappeling, doe dat gewoon. Haal een rijbewijs, maak nog wat kinderen, neem een vliegtuig naar Canada, verbouw een huis, schrijf u in voor een talencursus én volg die tot de hoogste modules want je kan dat. Af en toe durf ik te springen, zo zei ik eerst bibberend ‘ja’ tegen drie maanden in Stockholm wonen, terwijl de 10-jarige jongen in mij ‘nee’ schreeuwde. Maar het idee mocht rijpen en ik kon die jongen overtuigen met mijn soms aanstekelijke enthousiasme. Dat lukt me zeker niet altijd, en de vorige generatie kan zeggen wat ze wil, ik heb het gevoel constant over mijn schouder te moeten kijken in mijn volwassen leven. Overal conflicten, overal grootspraak en dikdoenerij. Op donkere dagen zie ik haast niets anders dan dat. De natuur die ons probeert te stikken in ons eigen vet, terwijl we zelf enkel oog hebben voor grondbezit en macht, en daarvoor over lijken gaan. Onze toekomst hangt aan een dun draadje en de wereldleiders knippen gretig om zich heen met hun scharen terwijl ze continu de meetlat tegen hun eigen lul houden. Gelukkig kan deze neerslachtigheid smelten als sneeuw voor de zon, als bij een vingerknip, wanneer mijn dochter me monkelend in haar eigen gemaakte geheime taal (gesproken versie!) dingen vertelt en zichtbaar geniet dat ik haar niet begrijp – misschien haar wraak op het feit dat ze drie maanden ondergedompeld is geweest in een vreemde stad; of wanneer de oude man, die na mijn zoon zijn pianoexamen moet afleggen, na een professionele uitleg over welke stukken van welke componisten hij zal brengen en vijf minuten de tijd neemt om zijn kruk exact op de gewenste hoogte te krijgen, het eenvoudigste beginnermelodietje speelt dat ik reeds heb gehoord die middag. Maar toen ik zomaar uit het niets na een les – nee, het waren geen examens – een zakje kreeg met daarin chocolade en dit briefje, raakte me dat. Dan voel ik me gesterkt in mijn overtuiging dat ik al bijna vijftien jaar dit werk doe en verdwijnen al die negatieve gevoelens over wat ik de wereld te bieden heb als lesgever, als vader en als de nietige mens die ik ben in deze tijd en ruimte. Een klein stipje. Hoe klein ook, een stipje dat er mag zijn.

Lennart Vanstaen
35 3