Neem je tijd
In het nieuws: Prinses Elisabeth van België is 24 geworden. Ik weet nog wanneer ze geboren werd. Dat klinkt misschien vreemd, want ik ben niet echt geïnteresseerd in koningshuizen. Maar ik was toen op de PAAZ (Psychiatrische Afdeling van het Algemeen Ziekenhuis). Ik probeerde er elke dag de krant te lezen, en dit was een eenvoudig bericht: het eerste kind van Filip en Mathilde, een vrouwtje. Dat kon ik nog behappen.
Hoe was ik hier beland? Het was zaterdagochtend. Ik had de hele nacht niet geslapen, net als de vorige nachten. Koffie zetten en ontbijten leken onmogelijke opdrachten. Ik kon niet eten, en koffie zetten was te ingewikkeld, ik wist niet hoe eraan te beginnen.Ik belde mijn vaste psychiater met mijn hulpkreet.‘Ga onmiddellijk naar de spoed.’Ik sprong in mijn auto, scheurde naar het UZA, liep de spoed binnen en zei aan de balie: ‘Ik wil van een brug springen.’ Dat was meteen duidelijk.De man achter de balie wees me een kamer aan. ‘Ga daar maar zitten. Hier zitten vooral mensen met een gat in hun hoofd en zo.’ Daar moest ik wachten tot een psychiater van wacht me kon opvangen.‘Het gaat niet meer,’ zei ik. Om meteen daarna te vragen:‘Zou ik niet beter naar huis gaan? Ik kan hier toch alleen maar even vluchten, en dan moet ik het echte leven weer in.’‘Ik sta erop dat u blijft.’Hij liet een maaltijd voor me aanrukken — iets met worst en aardappelen — die ik naar binnen wrong. Een verpleegster kwam me halen en gaf me een straf kalmeermiddel. Pure noodmedicatie, zei ze erbij.Het was weekend, dus er was niet veel meer te doen dan op bed liggen, uit het raam staren en wachten tot de pillen hun werk deden. Dat ging verrassend snel. Ik was helemaal groggy en alles om mij heen was wazig. Mijn broer en mijn zus kwamen me bezoeken, dat weet ik nog.
Maandagmorgen kwam een assistent-psychiater mijn kamer binnen. Ze glimlachte en keek bezorgd, alsof het haar echt iets kon schelen hoe het met me ging.Ze stelde wat vragen: was ik vermagerd, sliep ik slecht, dacht ik aan de dood...Ja, ja, ja. Dat was genoeg informatie voor haar. Ik moest blijven. Hoe lang, dat kon ze niet zeggen. Een majeure depressie heeft tijd nodig.De volgende dag stond ze er weer, voor een uitgebreider gesprek.‘Hoe was je jeugd?’Moest ik nu heel mijn leven gaan vertellen?‘Ik begrijp het, het is een beetje moeilijk.’‘Prima,’ zei ik. ‘Ik heb een gelukkige jeugd gehad.’Toen vertelde ik een warrig verhaal dat alle kanten uitging. Maar ze knikte begrijpend en maakte ijverig notities.
Deze assistent volgde me op. Er waren meerdere assistenten, allemaal vrouwen in modieuze, dure kleding, ingewikkeld ook, vooral voor iemand die op bed ligt en in de ziekenhuisgangen ronddwaalt in een joggingbroek en een T-shirt.Mijn assistent was echt heel vriendelijk, en je merkte aan alles: ze was van plan om een goede, betrokken psychiater te worden.Dat zag ik aan haar gezicht, dat voortdurend leek te vragen: wie kan ik hier helpen?Met die vriendelijke, empathische uitstraling liep ze door de gangen en stormde de trap naar de gemeenschappelijke ruimtes op en af, liefst met twee treden tegelijk. Ze deed het waarschijnlijk niet met opzet, maar het onderstreepte het contrast: de dokter vol energie en levenslust versus vermoeide, zich voortslepende patiënten.Vertel deze mensen niet dat het leven mooi is. ‘Komaan, hé’! Daar hebben ze geen boodschap aan.
De hoofdpsychiater was een nuchtere man. Bart heette hij, geloof ik. Er was geen Dirk De Wachter aan verloren gegaan, hij maakte er niet veel woorden aan vuil.‘We gaan je er met een minimum aan medicatie bovenop helpen. Het gaat tijd kosten. Eerst de huidige afbouwen en dan opbouwen tot we de juiste dosering gevonden hebben. En je tijd nemen en stoppen met piekeren.’Gemakkelijker gezegd dan gedaan.De meesten waren bang voor Bart, maar ik kon zijn no-nonsense aanpak wel waarderen.Enkele weken daarvoor was ik, op aandringen van een kennis, bij een alternatieve therapeut terechtgekomen die me de volgende woorden liet uitspreken:‘Moeder aarde, wilt gij mij dragen?’ De rillingen lopen nog over mijn rug als ik eraan denk.
Elke woensdag moest je naar het bureau van Bart komen, waar de verplegers en de assistent ook zaten. Je werd dan besproken.‘En?’‘Het gaat steeds beter,’ zei ik. Dat was niet helemaal gelogen.‘Ik zie al dat de zon schijnt. Ik heb al een artikeltje in de krant kunnen lezen.’Hij knikte en noteerde.
Eigenlijk wilde ik er niet zijn.De therapie voor depressieve mensen was: tijd nemen, wachten tot men de juiste cocktail van pillen voor jou gevonden had, en ondertussen jezelf wat bezighouden met naar de tv staren, een beetje knutselen, wandelen en babbelen met de andere patiënten.De gespreksonderwerpen waren meestal hetzelfde: medicatieschema’s (‘s morgens een upper en ‘s avonds een downer), of je een goede of een slechte dag had, wat het thuisfront zei, roddelen over de verplegers en de psychiaters.
Er lag dus een krant, maar niemand las die. Het was allemaal te moeilijk, niemand kon zich concentreren. Wanneer je zwaar depressief bent, voel je je een debiel. Niets gaat er nog in, en als het er al in gaat, blijft het er niet lang zitten. Ik was een van de weinigen die het nog probeerden.
In de PAAZ waren er twee zitkamers: voor rokers en niet-rokers. Iedereen zat in de rokerskamer. De meesten rookten, en als ze niet rookten, begonnen ze er daar wel mee. In de niet-rokerskamer zat je dus alleen. Ik koos voor het gezelschap en nam de sigarettenwalmen er dan maar bij.
De PAAZ was een open afdeling. Je kon gaan en staan waar je wilde, maar wanneer je de afdeling verliet, moest je dat altijd melden. De depressieven vormden de meerderheid. Hier en daar was er iemand met een psychose of een angststoornis. Mensen met psychische problemen en kwetsbaarheden, maar ze waren niet ‘gestoord’.De echte gestoorden zijn degenen die het niet weten. Jammer genoeg hebben die laatsten het dikwijls voor het zeggen.
Er was bezigheidstherapie. Mijn kamergenote reeg pareltjes tot armbandjes.‘Ik ga er veel maken, ik wil snel helemaal beter worden.’De logica ontging me, en ik vond armbandjes maken kinderachtig.Aan de relaxatie-oefeningen deed ik wel mee. Aan het einde rekten mijn medepatiënten zich uit:‘Dit was fijn, ik heb me zo goed kunnen ontspannen, heerlijk!’Mij lukte het niet, het werd nooit stil in mijn hoofd. En hoe meer de anderen zich ontspanden, hoe zenuwachtiger ik werd.
Heel af en toe had ik een gesprek met de psycholoog.‘Neem nog een beetje tijd.’‘Ik heb net een kaart gekregen van collega’s: word snel beter.’‘Wat moeten ze anders zeggen,’ glimlachte hij. Daar kon ik niets tegen inbrengen.‘Je moet stoppen met piekeren.’‘Maar dat kan ik niet!’ De psycholoog ging naar de verpleegpost en bestelde een Xanax voor mij.
Na een week of vijf had ik het gehad.‘Wat zit ik hier eigenlijk te doen?’De anderen probeerden me te troosten en te overtuigen dat het wel zin had.‘Ik wil naar huis,’ zei ik tegen mijn assistent. Ze keek in haar notities.‘Alles is nog niet afgerond.’Ik moest nog wachten op de volgende evaluatie met Bart, die concludeerde dat ik klaar was om de confrontatie met de boze buitenwereld aan te gaan.Enkele van mijn medepatiënten hielpen mijn spullen naar de auto brengen en wuifden me uit.Met een bang hart reed ik de parking af.
Vierentwintig jaar is het nu geleden. Voor de jaren die erop volgden bestaat een uitdrukking: een rollercoaster. Maar vandaag kan ik zeggen dat het echt goed met me gaat, en dat ik blij ben dat ik leef.