Zoeken

Briefgedicht: afscheid van het zicht op zee

Ik bekijk het schilderij met zeezicht op de eerste verdieping van het Permeke museum. Zoals vaak met zoveel dingen, doet het me aan jou denken. Jouw leven achtervolgt me overal als een schaduw. Tijdens ons laatste nieuwjaardiner schoof je me de documenten van de studio met zeezicht toe. De kalmerende chai - en currygeuren in het Indisch restaurant die me verwarmen, worden ineens geurloos. Mijn gevoel wordt afgekapt, ik word terug met de neus op de feiten gedrukt. Binnenin mijn hoofd worden mijn hersenen vacuüm getrokken. Ik zet mijn automatische piloot op, strek mechanisch mijn arm uit, het scharnier van mijn ellenboog kraakt en zoals bij een grijpmachine, vis ik het papier op en drop het met opengesperde vingers in mijn handtas. Ik wil het voorval zo snel mogelijk in de kiem smoren, ga rechtop zitten en schuif mijn staartenbeen van links naar rechts op de stoel tot ik het midden weer vind. Ik zet een glimlach op en werk mezelf een bemoederende blik toe. Niets aan de hand. Toch voel ik jouw verwijtende blik branden bij de vraag wat ik met de studio ga doen als jij er niet meer bent. Zoals steeds de laatste maanden laat je niet los als je je tanden ergens in zet. Zoals een gier kan je urenlang peuzelen aan een karkas. Verkopen ga ik, bijt ik terug. Eerlijk, ik heb niets met die studio met zeezicht. Indien ik toestemming kreeg om er te verblijven, kreeg ik strikte instructies over het beddengoed, de handdoeken, de badkamer, ...kortom alles piekfijn. Ik voel me er bekeken en beoordeeld en hoor vaak onophoudelijk jouw stem in mijn hoofd. Ik mag volop gebruik maken van de studio met zeezicht maar op jouw manier en zonder sporen na te laten. Je kijkt steeds mee en zoals met jouw liefde, zijn er voorwaarden.  Zelfs na jouw overlijden kan ik niet vrij genieten van het adembenemende zicht op zee in al haar schakeringen en gedaantes. Maar ik wil me niet meer verantwoorden, verzet me en laat me inspireren door het Fort Napoleon in de verte. Ik bouw een hoge omwalling om me heen met hopen zand en graaf mijn gevoel in. Hoe mooi het uitzicht ook, het gekraak van het bed houdt me 's nachts uit mijn slaap. Het jodium in de lucht, maakt me opgefokt en de onrustwekkende kreten van de meeuwen overprikkelen me. Ik hou het been stijf, hier blijf ik geen seconde langer. Ik prop de lakens onopgevouwd in de kast en vlucht. Ik doe er nog een schepje bovenop en weiger de ramen op deze hoogte te lappen. Ik riskeer mijn leven niet voor wat schone schijn.  En toen die verschrikkelijke ziekte jou uiteindelijk tot de rand van de afgrond bracht, besloot je de daad bij het woord te voegen en werd ik erfgenaam. Jouw studio met zicht op zee ligt er nu al maanden ongepoetst bij. Ik verkoop jouw erfgoed zonder verpinken, puur uit gebrek aan verbinding met het pand. Slechts op afstand voel ik me verbonden. Ik wil niet langer opgezadeld zitten met jouw lasten die wegen als lood. Ik wil de dubbele boodschappen die me in verwarring brengen zo snel mogelijk uitwissen.  Je wou niet meer leven dus leef ik voor twee en word ik de vrouw die jij had willen zijn.                

Ciskaopeigenwijze
7 0

Neem je tijd

  In het nieuws: Prinses Elisabeth van België is 24 geworden. Ik weet nog wanneer ze geboren werd. Dat klinkt misschien vreemd, want ik ben niet echt geïnteresseerd in koningshuizen. Maar ik was toen op de PAAZ (Psychiatrische Afdeling van het Algemeen Ziekenhuis). Ik probeerde er elke dag de krant te lezen, en dit was een eenvoudig bericht: het eerste kind van Filip en Mathilde, een vrouwtje. Dat kon ik nog behappen. Hoe was ik hier beland? Het was zaterdagochtend. Ik had de hele nacht niet geslapen, net als de vorige nachten. Koffie zetten en ontbijten leken onmogelijke opdrachten. Ik kon niet eten, en koffie zetten was te ingewikkeld, ik wist niet hoe eraan te beginnen.Ik belde mijn vaste psychiater met mijn hulpkreet.‘Ga onmiddellijk naar de spoed.’Ik sprong in mijn auto, scheurde naar het UZA, liep de spoed binnen en zei aan de balie: ‘Ik wil van een brug springen.’ Dat was meteen duidelijk.De man achter de balie wees me een kamer aan. ‘Ga daar maar zitten. Hier zitten vooral mensen met een gat in hun hoofd en zo.’ Daar moest ik wachten tot een psychiater van wacht me kon opvangen.‘Het gaat niet meer,’ zei ik. Om meteen daarna te vragen:‘Zou ik niet beter naar huis gaan? Ik kan hier toch alleen maar even vluchten, en dan moet ik het echte leven weer in.’‘Ik sta erop dat u blijft.’Hij liet een maaltijd voor me aanrukken — iets met worst en aardappelen — die ik naar binnen wrong. Een verpleegster kwam me halen en gaf me een straf kalmeermiddel. Pure noodmedicatie, zei ze erbij.Het was weekend, dus er was niet veel meer te doen dan op bed liggen, uit het raam staren en wachten tot de pillen hun werk deden. Dat ging verrassend snel. Ik was helemaal groggy en alles om mij heen was wazig. Mijn broer en mijn zus kwamen me bezoeken, dat weet ik nog. Maandagmorgen kwam een assistent-psychiater mijn kamer binnen. Ze glimlachte en keek bezorgd, alsof het haar echt iets kon schelen hoe het met me ging.Ze stelde wat vragen: was ik vermagerd, sliep ik slecht, dacht ik aan de dood...Ja, ja, ja. Dat was genoeg informatie voor haar. Ik moest blijven. Hoe lang, dat kon ze niet zeggen. Een majeure depressie heeft tijd nodig.De volgende dag stond ze er weer, voor een uitgebreider gesprek.‘Hoe was je jeugd?’Moest ik nu heel mijn leven gaan vertellen?‘Ik begrijp het, het is een beetje moeilijk.’‘Prima,’ zei ik. ‘Ik heb een gelukkige jeugd gehad.’Toen vertelde ik een warrig verhaal dat alle kanten uitging. Maar ze knikte begrijpend en maakte ijverig notities. Deze assistent volgde me op. Er waren meerdere assistenten, allemaal vrouwen in modieuze, dure kleding, ingewikkeld ook, vooral voor iemand die op bed ligt en in de ziekenhuisgangen ronddwaalt in een joggingbroek en een T-shirt.Mijn assistent was echt heel vriendelijk, en je merkte aan alles: ze was van plan om een goede, betrokken psychiater te worden.Dat zag ik aan haar gezicht, dat voortdurend leek te vragen: wie kan ik hier helpen?Met die vriendelijke, empathische uitstraling liep ze door de gangen en stormde de trap naar de gemeenschappelijke ruimtes op en af, liefst met twee treden tegelijk. Ze deed het waarschijnlijk niet met opzet, maar het onderstreepte het contrast: de dokter vol energie en levenslust versus vermoeide, zich voortslepende patiënten.Vertel deze mensen niet dat het leven mooi is. ‘Komaan, hé’! Daar hebben ze geen boodschap aan. De hoofdpsychiater was een nuchtere man. Bart heette hij, geloof ik. Er was geen Dirk De Wachter aan verloren gegaan, hij maakte er niet veel woorden aan vuil.‘We gaan je er met een minimum aan medicatie bovenop helpen. Het gaat tijd kosten. Eerst de huidige afbouwen en dan opbouwen tot we de juiste dosering gevonden hebben. En je tijd nemen en stoppen met piekeren.’Gemakkelijker gezegd dan gedaan.De meesten waren bang voor Bart, maar ik kon zijn no-nonsense aanpak wel waarderen.Enkele weken daarvoor was ik, op aandringen van een kennis, bij een alternatieve therapeut terechtgekomen die me de volgende woorden liet uitspreken:‘Moeder aarde, wilt gij mij dragen?’ De rillingen lopen nog over mijn rug als ik eraan denk. Elke woensdag moest je naar het bureau van Bart komen, waar de verplegers en de assistent ook zaten. Je werd dan besproken.‘En?’‘Het gaat steeds beter,’ zei ik. Dat was niet helemaal gelogen.‘Ik zie al dat de zon schijnt. Ik heb al een artikeltje in de krant kunnen lezen.’Hij knikte en noteerde. Eigenlijk wilde ik er niet zijn.De therapie voor depressieve mensen was: tijd nemen, wachten tot men de juiste cocktail van pillen voor jou gevonden had, en ondertussen jezelf wat bezighouden met naar de tv staren, een beetje knutselen, wandelen en babbelen met de andere patiënten.De gespreksonderwerpen waren meestal hetzelfde: medicatieschema’s (‘s morgens een upper en ‘s avonds een downer), of je een goede of een slechte dag had, wat het thuisfront zei, roddelen over de verplegers en de psychiaters. Er lag dus een krant, maar niemand las die. Het was allemaal te moeilijk, niemand kon zich concentreren. Wanneer je zwaar depressief bent, voel je je een debiel. Niets gaat er nog in, en als het er al in gaat, blijft het er niet lang zitten. Ik was een van de weinigen die het nog probeerden. In de PAAZ waren er twee zitkamers: voor rokers en niet-rokers. Iedereen zat in de rokerskamer. De meesten rookten, en als ze niet rookten, begonnen ze er daar wel mee. In de niet-rokerskamer zat je dus alleen. Ik koos voor het gezelschap en nam de sigarettenwalmen er dan maar bij.  De PAAZ was een open afdeling. Je kon gaan en staan waar je wilde, maar wanneer je de afdeling verliet, moest je dat altijd melden. De depressieven vormden de meerderheid. Hier en daar was er iemand met een psychose of een angststoornis. Mensen met psychische problemen en kwetsbaarheden, maar ze waren niet ‘gestoord’.De echte gestoorden zijn degenen die het niet weten. Jammer genoeg hebben die laatsten het dikwijls voor het zeggen. Er was bezigheidstherapie. Mijn kamergenote reeg pareltjes tot armbandjes.‘Ik ga er veel maken, ik wil snel helemaal beter worden.’De logica ontging me, en ik vond armbandjes maken kinderachtig.Aan de relaxatie-oefeningen deed ik wel mee. Aan het einde rekten mijn medepatiënten zich uit:‘Dit was fijn, ik heb me zo goed kunnen ontspannen, heerlijk!’Mij lukte het niet, het werd nooit stil in mijn hoofd. En hoe meer de anderen zich ontspanden, hoe zenuwachtiger ik werd. Heel af en toe had ik een gesprek met de psycholoog.‘Neem nog een beetje tijd.’‘Ik heb net een kaart gekregen van collega’s: word snel beter.’‘Wat moeten ze anders zeggen,’ glimlachte hij. Daar kon ik niets tegen inbrengen.‘Je moet stoppen met piekeren.’‘Maar dat kan ik niet!’ De psycholoog ging naar de verpleegpost en bestelde een Xanax voor mij. Na een week of vijf had ik het gehad.‘Wat zit ik hier eigenlijk te doen?’De anderen probeerden me te troosten en te overtuigen dat het wel zin had.‘Ik wil naar huis,’ zei ik tegen mijn assistent. Ze keek in haar notities.‘Alles is nog niet afgerond.’Ik moest nog wachten op de volgende evaluatie met Bart, die concludeerde dat ik klaar was om de confrontatie met de boze buitenwereld aan te gaan.Enkele van mijn medepatiënten hielpen mijn spullen naar de auto brengen en wuifden me uit.Met een bang hart reed ik de parking af. Vierentwintig jaar is het nu geleden. Voor de jaren die erop volgden bestaat een uitdrukking: een rollercoaster. Maar vandaag kan ik zeggen dat het echt goed met me gaat, en dat ik blij ben dat ik leef.

Ilse Janssens
0 0