Zoeken

De tweede dag

In de thuiskeukengastronomie is het geen onbekend gegeven. De overschot van de zondagse gekookte aardappelen gaan op maandag met een aardige klont bakboter in de pan. Met wat geluk is er op de tweede dag nog wat stoofvlees over van zondag. Een pot rode kool staat meestal in de voorraadkast en kijk, je hebt voortreffelijke maandagse kost.  Maar er is nog een gastronomische tweede dag.  Om de een of andere reden werd ik al een tijdje geconfronteerd met friet biefstuk. Op tv, in magazines, noem maar op. Wat had ik zin om net als op tv met een welgemikte zwaai een biefstuk in de pan te gooien waarbij er wat boter uit de pan spat. Al kan je dat best niet doen als er iemand toekijkt, anders volgt er een ‘Moet dat?’ en op tv moet er nooit gekuist worden.  Maar je kent dat. Er is altijd iets te doen en net als een zwerm meeuwen aan de viskramen in Oostende hangt er altijd uitstel in de lucht. We moesten nog van het een naar het ander en daar kwam geen einde aan. Om zeven uur zag ik van de honger zo scheel als Jefke in café Het Kruiske die na 14 pinten naar de cafébazin achter de toog loenste als hij iets wou vertellen tegen Jos die tegenover hem zat.  Het werd een hopeloze zaak. Er kwam van friet biefstuk niets in huis. Het was negen uur toen we de auto thuis parkeerden. Ik reed van de scheelkijkende honger bijna tegen de carport. Nog snel een boterham met kaas en mosterd. De biefstuk bleef in de koelkast liggen.  Geloof me, die biefstuk met friet, champignons en sla met tomaat heeft nog nooit zo goed gesmaakt als op de tweede dag. Probeer het maar eens.  Morgen bedoel ik dan hè.

Rudi Lavreysen
20 1

Gezelligheid

Zomaar een zondagavond. Het vrouwelijke segment van het gezin zit collectief te huppelen van ongeduld voor een nieuwe uitzending van dat dansprogramma waarvan ik de naam niet kan onthouden. Met zachte hand eis ik mijn vaste plekje op in ons hoeksalon. In de andere houd ik mijn notitieboekje en mijn favoriete balpen. Om mijn gedachten te noteren. Uit ervaring weet ik dat mijn brein het creatiefst is als ik slaap, bijna slaap, halfwakker ben of me stierlijk verveel. Ik verwacht een mix, een soort mengelmoes van deze toestanden. Is dat geen amalgaam? Duur woord. Moet ik opschrijven. Gaat ooit nog van pas komen. Ik kan me nu wel laatdunkend zitten uitlaten over deze truttige fluttige pietluttige danswedstrijd, maar diep van binnen houd ik wel van de gezelligheid die daardoor hier ten huize ontstaat. Waarom zeggen we trouwens 'laatdunkend' en niet 'laagdunkend'? Je hebt toch ook een lage of hoge dunk van iemand? Nog nooit echt over nagedacht tot nu. Opschrijven. Of even opzoeken. Waarom ook niet? De twee slungelachtige, om de haverklap over hun woorden haspelende presentatoren lullen ondertussen toch maar wat raak. De 'laat' in laatdunkend is blijkbaar geen tegengestelde van vroeg. Laatdunkend komt van 'zich laten dunken', dat vroeger 'zich heel wat verbeelden, een hoge dunk van zichzelf hebben' betekende. Ik heb de neiging om vrij snel laatdunkend te zijn, niet omdat ik 's nachts als een bezetene sprongkrachtig scoor tijdens het basketten, want die gewoonte of kwaliteit heb ik niet, maar vooral omdat ik kritisch ben aangelegd jegens de medemens in het algemeen en dansende BV's in het bijzonder. De vrouwen hier aanwezig smullen ervan. Niet van mijn opmerkingen, maar van het dansspektakel en hun zakken chips. Ik vraag me af waarom, zij het alleen wat het dansen betreft, al valt het me op dat het een inclusief programma is en dat juich ik stilletjes toe. Op een paar minuten tijd pik ik chips uit drie verschillende zakken en herken ik twee homo's in de jury, waarvan een al wat oudere en doorgezakte latino en een veel frissere van Nederlandse origine, alsmede een alpacakapsel dragend verrimpeld vrouwmens dat eigenlijk al twee jaar dood is maar het nog niet beseft. Bij de BV's zelf ontdek ik een man en een vrouw met Afrikaanse roots. Een tweetal dat ik terstond als favoriet bombardeer, omdat iedereen weet dat ze gewoon meer ritme in hun bekken hebben (het heupgebied, niet per se hun muil), en dat bedoel ik absoluut niet racistisch. Verder een zwakzinnige vrouw die aan elk mogelijk televisieprogramma deelneemt, ook al maakt ze zich telkens weer totaal belachelijk, doch lijkt ze zich dat helemaal niet aan te trekken en is ze diep van binnen waarschijnlijk gelukkiger dan ik en heeft ze beduidend meer geld op haar bankrekening, een blinde die feilloos de chachacha danst en een roeier wiens moeder, aan zijn schrikbarende lach te horen en rekening houdend met zijn leeftijd, op het einde van het vorige millennium vruchtbare seks heeft gehad met een geestelijk gehandicapte en lichtelijk hysterische hyena. Een van de jongere deelneemsters blijkt daarenboven de kleindochter van Jean-Marie Pfaff te zijn, oftewel Shania, de dochter van Kelly en Sam. Elke rechtgeaarde Vlaming kent de stamboom van de Pfaffs uit het blote hoofd en tekent deze probleemloos uit de losse of door artrose aangetaste pols in zijn of haar notitieboekje, zoals ik. Shania zelf paradeert even later met bijna ontblote borstjes over de dansvloer. Ik sta bijna even paf als Jean-Marie. Na een uur min of meer meekijken besef ik dat ik geen bal van dansen afweet. Kennelijk is niet alleen het ritme, de lichtvoetigheid en de houding belangrijk, maar ook de inleving en de gelaatstrekken. Als ik de vrouwen van de familie Pfaff in hun 'huidige' toestand bekijk (dat kan perfect, ze zitten met z'n allen aan de rand van de dansvloer om Shania te ondersteunen, al zou een bh ook al voor een stuk kunnen helpen), zou ik kunnen denken dat 'gelaatstrekken' een werkwoord is, als in 'gelaats-trekken'. Hun gelaat lijkt omhoog getrokken, facegelift, geplastificeerd en gebotoxt. Ik ken nog minder van plastische chirurgie dan van dansen, maar in 'herkennen' blink ik meestal wel uit. Sommigen herken ik nochtans niet meer. Het is niet aan mij om daar een oordeel over te 'vellen', maar ze lijken iemand anders.  Alsof ze hun vergankelijke schoonheid koste wat het kost willen vasthouden, schrijf ik in mijn notitieboekje, terwijl ze voor mij letterlijk en figuurlijk hun gezicht verliezen, net als hun authenticiteit en geloofwaardigheid. Hun ooit natuurlijke glimlach heeft nu iets van een pijnlijke grimas. Maar ach, leven en laten leven. Ze doen niemand kwaad. Integendeel. Ze zijn er voor elkaar. Shania danst de longetjes uit haar lijf en achteraf wordt er in koor geweend in het teken van de samenhorigheid die de familie kenmerkt. Prachtig is dat.  Even later wordt de tot vervelens toe deelnemende zwakzinnige vrouw door het publiek weggestemd. Geen gemekker. Wij vinden het vooral erg dat de zakken chips leeg zijn en de show afgelopen is. Mama de echtgenote staat plots en onverwacht op om naar bed te gaan. Jongste dochter zegt verontwaardigd: ''Wij zitten hier allemaal voor de gezelligheid en dan gaat de gezellige geit zomaar ineens slapen!'  Dat gaat deze bok vlug even noteren in zijn notitieboekje, overmand door een amalgaam van emoties.   

Danny Vandenberk
20 2

Caravaggio & Artemisia

De lege bank en het tafeltje. Dat maakt dat je rechtover mij komt zitten. Ik zit met mijn ogen en mijn gedachten in een roman over het leven van kunstenares Artemisia Gentileschi, en ik ben net aan de passage toe over het werk ‘Judith onthoofdt Holofernes’ van Caravaggio. Misschien heb je ooit het werk gezien? Een jonge vrouw heeft het bijna volledig afgesneden hoofd van Holofernes in haar hand, maar wat Artemisia opvalt in het schilderij is niet de gruwel van het tafereel. Nee, zij heeft enkel oog voor de tepels van Judith die zacht door het witte hemdje heen priemen. Denk je ook niet dat dit een metafoor is voor de wereld vandaag? Naïeve vergankelijke schoonheid die vluchtig het onbehagen van de realiteit wegmoffelt. Heel even moet ik denken aan mijn eigen borsten, hard gezwollen door de melk, maar ook week en zacht door het moederschap. Je schuifelt wat heen en weer, onze knieën komen zo op nog geen centimeter van elkaar te zitten. We zinderen, ik voel de kleine elektrische golfjes die tussen ons drijven. Ik kijk in het raam naar je gezicht dat verlicht wordt door het blauwe licht van je laptopscherm. We zitten op de trein naar Leuven, dus misschien ben je een docent. Voor een student lijk je me te oud. Je grijze haren, de zachte groeven in je gezicht. Je blauwgrijze ogen, waarbij je linkeroog iets meer dicht staat door je hangend ooglid. Ergens straal je een doordeweekse weemoed uit. We zijn in het midden van de week, maar in je ogen zijn we nog afgelopen weekend. Of enkele jaren terug in het zuiden van Frankrijk waar jij een glas rode wijn drinkt, en je afvraagt of het leven ooit nog anders zal worden. Dan zie ik dat je kort mijn blik zoekt, me ook aan het peilen bent net zoals ik jouw verhaal al aan het schrijven ben. In dat korte moment kunnen we plots niet meer ontkennen dat we vreemden voor elkaar zijn. Er verschuift iets, en ik kan niet stoppen met schetsen. Zoals Artemisia haar penseel gebruikt, zo creëer ik met woorden jouw personage dat plots een nieuw levenspad bewandelt. Ik kijk om me heen om mijn onrust te verbergen. Door zijn blik ben ik me plots bewust van de lijntjes in mijn gezicht die na de geboorte van mijn zoon dieper liggen. Mijn onopgemaakte gezicht dat de vermoeidheid van vele gebroken nachten verraadt. De trein raast door het landschap, en ik kijk hoe we de stad naderen. Het frisse groen wordt stilaan vervangen door grijze eentonigheid. De stem van de treinbegeleider, een krakende deus ex machina, verbreekt de betovering. Ik maak me los uit mijn pose en ik trek mijn jas aan. Even voelt het alsof ik naakt voor je zat en ik mijn kamerjas opnieuw over mijn schouders drapeer om jou verder te laten schetsen, enkele details die niet bij mijn lichaam horen toe te voegen. De realiteit die langzaam ombuigt tot fictie. Ik ken je niet maar heel even was je Caravaggio. En ik je Artemisia. Onze schetsen worden opgeborgen tot een volgende ontmoeting die er nooit meer zal komen. 

Jolien Van de Velde
21 2

Een eigen leven

Er heeft zich een nieuw fenomeen voorgedaan. Mijn fiets blijkt een eigen leven te hebben. Ik ben er niet gerust in. Een elektrische fiets heeft een motortje en wordt digitaal aangedreven, dus je weet nooit of ermee geknoeid is. Of ze me ergens in de gaten houden. Je hoort er zoveel van. Maar laat me eerst vertellen wat er gebeurd is. U moet weten dat ik op mijn fiets een allergelukkig mens ben. Dit vervoermiddel laat me toe om een eenvoudig vrijheidsgevoel te ervaren. Maar die gelukzaligheid stopte op een zaterdagochtend. Ik ging om verse boeken in de bibliotheek maar mijn fiets besloot om af te draaien op een plek waar ik helemaal niet moest zijn, meer bepaald bij de supermarkt. Zelfs zonder dat ik het door had.  Ik stapte doodgewoon van mijn fiets, parkeerde deze in de fietsenstalling en meende mijn boodschappentas uit de fietstas te halen, maar daar trof ik enkel boeken aan. "Wacht eens, ik moet hier niet zijn. Ik ging helemaal geen boodschappen doen." Nu kan u denken, dat overkomt de beste mens, maar het fenomeen heeft zich ondertussen meermaals voorgedaan. Op verschillende locaties. Een mens zou er zot van worden, als ik dat tenminste al niet ben. U begrijpt dat het fietsen me voortaan eerder verontrust dan gelukkig maakt. Ik weet immers niet meer waar ik naartoe fiets. God weet waar kom ik nog uit. Mijn vrouw zegt dat het eerder aan mezelf ligt. Verstrooid of teveel aan uwe kop is de echtelijke diagnose. Het zou kunnen, maar dan is fietsen toch een goed geneesmiddel. Afijn, als u me binnenkort ergens ziet afstappen en meteen terug opstappen, doe dan alsof er niets aan de hand is. Voor hetzelfde geld word ik gefilmd. En ik zou niet willen dat ik andere mensen in de problemen breng.

Rudi Lavreysen
7 1

Hoop of optimisme: wat zal het zijn?

Jammer dat Joke Hermsen en Tommy Wieringa hoop en optimisme tot het zoveelste of-ofdebat reduceren in de laatste Standaard der Letteren. Kort gezegd is hoop voor Hermsen een noodzaak om het heden te verdragen, terwijl Wieringa de teleurstelling verfoeit die volgens hem op hoop volgt. Hij wil dingen doen zonder er iets van te verwachten. De denkoefening hoe je met moeilijke tijden omgaat, vervalt in een conceptuele, haast semantische discussie.  Terwijl ik op een congres over innovatieve journalistiek hoorde dat gen Z hoop vooral als een ‘utility’ ziet. Jongeren willen meer constructieve verhalen in de krant omdat die de daadkracht - of met een hipper woord, ‘agency’ - zouden aanzwengelen. Hoop moet nut hebben, nieuws moet een constructieve bijdrage leveren aan hun leven. Gelukkig gaan heel wat kranten al verder dan het debatteren of aanklagen. Ze onderzoeken mogelijkheden of integreren zelfs tips in hun artikels. Een interview met auteur en ex-consultant Simon Van Teutem in De Standaard Weekblad eindigt met goede raad voor overheden, ngo’s en ondernemers: “speel in op de ambitie, de statusgevoeligheid, de nood om de beste te zijn. Verbind prestige met een positieve bijdrage aan de samenleving.” NRC onderzocht hoe werkgevers werkzoekenden met autisme beter kunnen bereiken, bijvoorbeeld door een sollicitant vooraf een vragenlijst op te sturen. Daar heb ik als lezer zonder autisme ook iets aan. Het vervult me meer met hoop dan het loutere feit dat de helft van de (hoog) begaafde mensen met autisme thuis zit zonder werk. Dat iemand oplossingen zoekt voor een bepaalde situatie, maakt de berichtgeving niet minder betrouwbaar. Maar wacht, ik ben ook een denker die zich wel eens aan een column waagt. Anderzijds betreur ik dat het debat vaak een doel is geworden in plaats van een instrument. Dat vooral de these-antithese overeind blijft en de synthese gaat vliegen. Vaak vind ik de tweedelingen in debatten artificieel. Het zijn valse tegenstellingen, zoals de hoop en het optimisme hierboven. Vraag je mensen op straat of ze een geel hesje, dan wel een bakfietser zijn, dan antwoorden ze geheid dat ze van beide categorieën wel iets hebben. En om het klimaat te redden zullen waarschijnlijk zowel hernieuwbare als kernenergie nodig zijn, zoals ook consuminderen en groene groei in de praktijk samengaan. Bij dit soort debatten voel ik me altijd wat van mijn tijd beroofd. Of in het slechtste geval vermoed ik er, zoals de filosoof Jürgen Habermas, een portie opiniemanagement achter. Het idee dat opiniemakers hun lezers argumenten willen opleggen. Mogelijks omdat ze een boek geschreven hebben over hun overtuiging, en er dus geen baat bij hebben dat het debat snel eindigt in een synthese. In plaats van waarheidsvinding leidt dat soort debatten eerder tot een status quo, een eeuwig herkauwen van wat de beste oplossing voor het klimaatprobleem zou kunnen zijn, of de beste manier om niet moedeloos te worden.  Hoop zit voor mij meer in het onderzoek dan in de mening. Consulteer mensen met expertise en vraag hen hoe ze een probleem aanpakken. Maak het conceptuele concreet. Doe iets, of schrijf over wat anderen doen, zo veel mogelijk verschillende anderen. En dat - voor mij zo levensnoodzakelijke - denken dan? Voed het met nieuwsgierigheid.

Pons
10 1

Tjoepkesdag

“Hoelang mogen we hier parkeren meneer?”, vroeg de mevrouw uit een openstaand autoraam. “Een half uur”, zei ik. “Dat tjoepke op de grond registreert het tijdstip.” Ik vroeg me af of ze begreep wat ik met tjoepke bedoelde, maar ik wees tegelijk naar het ding. Het leek me Algemeen Beschaafd Dialect te zijn. In sommige streken gebruiken ze het woord ook voor een dopje van een fles. Daar valt tegenwoordig iets over te zeggen. Want het dopje of tjoepke zit sinds bijna een jaar vast aan een plastic fles. Wat heb ik daar al op gesakkerd. Mochten kinderen mijn gevloek hebben gehoord, ik kreeg het schaamrood op mijn wangen. Oké, ik begrijp de filosofie en ik ben fan van de Europese Unie. We willen allemaal het zwerfafval verminderen, maar afvalkenners betwisten tegelijk het nut van deze maatregel.Ook bij het koken is het prul. Ik stond aan het fornuis, de bloemkool was gekookt en de bechamelsaus was de volgende stap. De bloem had haar werk gedaan, tijd om er melk aan toe te voegen. Maar de melkfles was bijna leeg, daarom moest ik snel een andere fles nemen. Bij het ingieten morste ik behoorlijk omdat het dopje met dan onding in de weg zat, waarna het fornuis afsprong en mijn gevloek tot buiten te horen was.Ik ben vast niet alleen als tegenstander. Daarom lanceer ik een oproep. Op 3 juli is het exact een jaar geleden dat de maatregel werd ingevoerd. Laat ons die dag uitroepen tot tjoepkesdag. Ik zit nog maar aan het begin van mijn brainstorm en ben op zoek naar een duidelijke slogan. Ik ben nog niet verder dan ‘Het nieuwe tjoepke is een soepke’, maar er zijn ongetwijfeld betere te vinden.Hebt u een idee? Laat het me zeker weten. Bij alle tjoepkes nog aan toe.

Rudi Lavreysen
2 1

De lorejas

Het gaat hard, met die elektrische fietsen. Zeker op plaatsen waar het druk is en er geen duidelijke fietspaden zijn. Maar ook daar gelden de simpele regels van rechts fietsen en hoffelijk zijn. Om een of andere reden fietste ik in een klein centrumstraatje iets meer naar links dan ik zou mogen. Uit de tegenovergestelde richting kwam een andere elektrische fietser en die reed wel correct. Omdat ik niet goed wist wat hij ging doen begon ik te twijfelen. En dan is het kalf verdronken met een elektrische fiets. Hij passeerde me rechts maar was niet tevreden over mijn rijkunsten. Toen ik 50 meter verder was hoorde ik hem iets roepen. Ik begreep het als ‘dwalm’, maar echt duidelijk was het niet. Voor hetzelfde geld dacht hij aan een ‘zalm’ of aan de Palm die hij meende te drinken, want hij passeerde net een café. Al lijkt me dat twijfelachtig. Het zal wel ‘dwalm’ geweest zijn. Zo schelden op klaarlichte dag. Thuis dacht ik aan het thema van de Nederlandse Boekenweek: ‘Je moerstaal’. De taal waarin je spreekt, schrijft, zingt, dicht, vloekt, juicht en liefhebt. Of scheldt. In mijn jonge jaren waren scheldwoorden toch iets anders. Poëzie zelfs. Woorden met een geschiedenis. Zoals ‘schobbejak’. Dat zei men tegen een valsspeler tijdens het kaartspel aan de keukentafel. Maar het woord gaat ver terug, want een ‘schubjack’ was lang geleden een 'wrijfpaal voor vee in boomarme weidegebieden'. Later was het ‘iemand die iedereen in de weg loopt’. Nog mooier vond ik ‘lorejas’. Het heeft allerlei betekenissen maar ik onthoud vooral die van ‘deugniet’. Ik kreeg het zelf ooit te horen, als ik weer iets had mispeuterd. ‘Waar zit de lorejas?’, hoorde ik dan van ver, want ik had me natuurlijk verstopt. Het had iets. Verzachtend schelden was het. 

Rudi Lavreysen
9 0

Het werkt

Ik heb veertien dagen afgezien. Dat is twee weken geleden. Hersenpan in panne, want wat bedoel ik nu in feite met die tweede zin? Dat het twee weken geleden is dat ik heb afgezien? Niet noodzakelijk. Misschien weid ik wel weldadig uit, verduidelijk ik voor de kick, licht ik lichtjes toe ... Kortom, zeg ik twee keer hetzelfde, maar gewoon anders, gebruikmakend van synoniemen.  Een nieuw werkwoord dringt zich op en staat te popelen om uitgevonden te worden: 'synonimeren', naar analogie met simoniseren, een techniek die de lak van een auto beschermt tegen vuil of krasjes, die hem doet glanzen en bescherming biedt tegen schadelijke invloeden van buitenaf. Al synonimerend kan je taal evengoed wat meer doen glanzen en kan je er tegelijkertijd voor zorgen dat er geen misverstanden ontstaan. Op die manier is het ook een soort beveiliging, een verdediging tegen eventuele foute interpretaties door de buitenwereld. Het nadeel van synonimeren is dat je voor goede verstaanders soms te uitleggerig en op den duur irritant overkomt. In plaats van jezelf al synonimerend te herhalen, kan je daarom ook kiezen voor de duidelijkste variant, zeker als de minder makkelijke optie de zaken onnodig compliceert. Zelf noem ik het simplificerend synonimeren. Simplificerend synonimeren is spannend en spraakmakend. Of misschien net niet, want het maakt net minder spraak. Waar ik tot voor kort langdradig zou zeggen: een kledingstuk dat op het hoofd gedragen wordt is een noodzakelijkheid, op voorwaarde dat de Zweedse bouwvakker een dergelijk hoofddeksel in de nevelige laaghangende wolken ontbeert om stenen met specie op en tegen mekaar te leggen, zeg ik nu simpelweg: een muts is een must, mits Mats een muts om te metsen in de mist mist. Ziezo. Ander voorbeeld. De Nederlander prefereerde een gerecht van grof gemalen durumtarwe in kleine bolletjes. Helemaal fout. Veel beter is: Koos koos koeskoes. Synonimeren, het werkt. 'Jij wordt nog met de dag luier,' zei mijn wederhelft daarnet, toen ik haar uitlegde hoe mijn zelf uitgedokterde proces van synonimeren mijn woordenvloed kan indammen en bijgevolg ook mijn tekstuele inspanningen kan minimaliseren. 'Je zou je beter wat méér inspannen in plaats van minder. Wat werken. Je zou bijvoorbeeld eens een zin kunnen 'verzinnen' die alleen maar werkwoorden bevat. Dat is pas een uitdaging. Ga daar maar eens voor zitten.'  Zij zei ook eens iets. We stonden nota bene te midden van een mensenmassa, op een of andere teringdrukke markt. 'Ach mens,' zei ik, 'hier is zo weinig plaats dat ik nauwelijks kan bewegen! Laat staan gaan zitten!'  Laat staan gaan zitten. Gelukt! Echtgenote zucht. Ik lijk wel van alle markten thuis, denk ik een paar uur later, bijna in slaap vallend tijdens het avondeten. We eten met het hele gezin pas aangekochte kibbeling. De kinderen, die we al veel langer geleden kochten, inspireert het tot, jawel, kibbelen. Met moeite blijf ik wakker. Ik hou van dit leven en van de alomtegenwoordige drukte om me heen en in mijn hoofd. Leven is een werkwoord. Liefde is zelfs een werkwoord. Zeker voor mijn vrouw. Ik zit tegenover haar en zie een paar rode adertjes in haar ogen. Volgens mij is ze minstens even moe als ik. Een knipoog van harentwege na een grapje en een gaapje van mijnentwege. Gelukkig is ze mij nog niet moe. Het werkt, tussen ons.

Danny Vandenberk
6 1

Thuis

Wat betekent het om je ergens thuis te voelen? Is dat wanneer je ergens je weg kent? Ook al neem je steeds dezelfde brug en vermijd je de zijpaadjes, alsof ze nergens naar leiden. Of is het wanneer je de taal van de mensen spreekt, dat je kan zeggen dat je géén lid bent van de supermarkt zodat er geen ongemakkelijk stilte ontstaat? Misschien is het wel het moment waarop je weet wat er van jou wordt verwacht, dat je bijvoorbeeld niet zomaar lacht naar vreemden of je schoenen aanhoudt in een openbare bibliotheek. Is het wanneer je merkt dat je niet meer de neiging voelt om je te verplaatsen? En dan rijst ontegenzeggelijk de vraag of je je thuis kan voelen op meer dan één plek. Wellicht. 'Jij hebt iets met plaatsen’, zegt ze soms. Ik denk er vaak over na, nu het bijna tijd is om deze prachtige stad vaarwel te zeggen. En onlangs dacht ik dat ‘zich ergens thuis voelen’ betekent dat je jezelf kan zijn, zoals je je ook bij een persoon thuis kan voelen. Er zijn maar weinig mensen bij wie ik me echt thuis voel, maar er zijn opvallend veel plaatsen waar ik dit gevoel heb gehad. Zo voelde ik me, naast de buurt waar ik woon(de) of naar school ging, thuis in onder meer Genk, Oostende, De Panne, De Haan, Kortrijk, Luik, Aywaille, Arles, Nîmes, Rome, Parijs, Utrecht, Rotterdam, Bordeaux, Kopenhagen, York, Edinburgh en Stockholm.  Veel plaatsen zijn voor mij onlosmakelijk verbonden met muziek. Zo doen Machina van The Smashing Pumpkins en Secret Samadhi van Live (wat een vergeten topschijf!) me meteen aan de binnenkant van de knalpaarse Ford Mondeo Clipper denken van mijn vader, toen ik twaalf jaar was en enkel mijn walkman en deze cassette had voor de lange autorit naar Portugal. Il Viaggio, de door merg en been brekende melancholische plaat van Melanie De Biasio, beluisterde ik non-stop toen ik een week aan het schrijven was in De Letterie in Oostende. Hail to the thief van de beste groep aller tijden is niet mijn favoriete album, maar wanneer ik ernaar luister, ben ik vijftien en zit ik naast Jens op de bus, op weg naar de Maasvallei om er samen met de rest van het derde middelbaar de bodem af te speuren naar slib en klei. Het werkt ook andersom: als ik denk aan het huis waar ik ben opgegroeid, hoor ik Human touch van Springsteen, Steppin’ out van Joe Jackson of Big love van de supergroep Little Village. Ik onthoud niet zo vaak gezichten, zeker geen beroepen of namen en al helemaal wie wat wanneer deed. Maar ik had nooit een probleem met het studeren van data voor geschiedenis, ik kan codes van deuren of nummers op bankkaarten memoriseren of zelfs tracks op een cd. Maar bovenal onthoud ik plaatsen. De weg ernaartoe is een klus voor de gps, maar ik onthoud wel beelden van steden, straten en pleinen waar ik ben geweest, alsof ik de wereld in schilderijen zie. Helaas betekent dat ook dat ik me snel kan vergissen, als de schilderijen een beetje te veel op elkaar lijken. Ik doe het nu romantisch en poëtisch klinken, maar dat is niet per se zo. Ik onthoud ook willekeurige plekken waarvan ik me echt afvraag waarom ze in mijn hoofd blijven rondspoken. Zoals een balie van een weinig inspirerend museum (ik zie de balie in al haar glorie, maar ik weet niet meer in welke stad of land die zich bevindt) of een hotelkamer en de binnenkoer in een hotel in Tongeren, zonder dat deze opmerkelijker was dan al die andere hotelkamers. Ik kan mezelf ook dingen in het hoofd prenten, alsof ik het bewust download op mijn harde schijf, zonder enige reden. Zo was ik eens met mijn ouders en twee broers op vakantie in een klein dorpje in de Alpen en ik verveelde me steendood. Mijn ouders hadden een voorliefde voor kleinschalige huisjes in dorpen waar de geboorte van een geit het evenement van het jaar was en blijkbaar vonden mijn broers dat prima. Ik probeerde haast elke dag iedereen zover te krijgen om eens naar het amfitheater te gaan kijken of gewoon de stad op te zoeken, maar daar werd zelden aan toegegeven. Ik herinner me een moment waarop ik helemaal alleen was aan het struinen door het dorre berggras, tot ik bij een soort afgrond kwam. De zon prikte op mijn huid en het rook er naar lavendel. Het was best een mooi uitzicht over de vallei. Ik besloot toen dat ik me dat moment voor eeuwig zou blijven herinneren, en dat is tot op vandaag niet veranderd. Misschien moet ik meer van deze momenten creëren.  

Lennart Vanstaen
0 0

Eindeloos

Zo nu en dan rol je weleens tegen een woord aan dat niet over een volwaardig synoniem beschikt. 'Dobbelsteen' bijvoorbeeld heeft alleen maar een achterlijk, ziekelijk broertje. Uitgemergeld, zwak en zieltogend, als een verstokte kettingroker met zware longproblemen. Te dom om te helpen dobbelen en onderhand allang verouderd en ten dode opgeschreven. Niettegenstaande hij vroeger met liefde werd geworpen, werd hij van kindsbeen af in elke klas de allerslechtste leerling: de teerling. De kwibus die voor elk vak zou zakken, in plaats van de kubus met zes regelmatige vlakken. Die kubus, door mij verafgood als de dobbelsteen, heeft evenveel ogen als de elf inwoners van het 'Land der Blinden', waar eenoog koning is. Eenentwintig dus. Na een worp gelden alleen de ogen die bovenaan liggen. Tegenover de 1 staat de 6, de overbuur van de 2 is de 5 en aan de andere kant van de 3 vind je de 4. Zes mogelijkheden. Ziezo, meer valt er voor de leek eigenlijk niet te weten over dit schijnbaar simpele speledingetje. Ogenschijnlijk, maar voor mij, in mijn soms wankele werkelijkheid, een wondermiddel.  Ik groeide op met een dobbelsteen in de hand. Verzot zijnde op resultaten en statistieken, misbruikte ik hem om hele voetbalcompetities te voorspellen. Verder liet ik plastic wielrennertjes op het tempo van het aantal ogen van een dobbelsteenworp voortbewegen op een vezelplaat waarop mijn broer een honderden vakjes tellend parcours tekende, vol bochten, versmallingen en verbredingen. Om 'Ronde van Frankrijkje' te spelen. Na elke rit noteerde ik de rituitslag en het nieuwe klassement. Geen uren, geen dagen, geen weken, maar jaren heb ik dat gedaan. Jaren. Lang geleden. De spelregels, waar ik me strikt aan hield, stelde ik zelf op en elk rennertje had de naam van een wielrenner uit die tijd. Mijn toenmalig idool in plastic was Lucien Van Impe. In mijn jonge jeugd heb ik veel vaker met een dobbelsteen gerollebold dan met om het even welk meisje. Ik ben nu 52. Bijna elke dag speel ik een spelletje met mijn vrouw. Jammer genoeg is het niet wat je denkt. Dik tien jaar geleden verleidde ik haar tot een onschuldig potje Yahtzee en sindsdien spelen we, behoudens ziekte, sterfte of ongeval, elke dag drie opeenvolgende partijtjes, goed voor ongeveer twintig minuten spelen, bijpraten, koffiedrinken, vloeken, (uit)lachen, plagen en standen noteren. Wie het eerst tien spelletjes wint, wint de 'boom', want zo gaat dat bij deze Vandenberk. Morgen beginnen we trouwens aan onze zeshonderdste boom. De stand, die hopelijk nog heel lang een tussenstand zal blijven, is voorlopig 334-265 in mijn voordeel, maar mijn echtgenote, alias mijn 'teerbeminde teerlinge' (in dit geval een onschuldig koosnaampje) geeft nooit op. Fanatiek filosofeer ik over mijn fantastische fascinaties: de dobbelsteen en mijn vrouw. Die laatste is veel minder oppervlakkig, maar toch zijn er overeenkomsten. Raakvlakken, als je wil. Mijn vrouw heeft ook ogen, prachtige exemplaren overigens, al zijn het er slechts twee. Ze vertelt honderduit over 1.001 dingen die haar bezighouden. Nooit saai, soms een tikkeltje verbazend, en toch, toch zal ze me nooit overdonderen of tilt doen slaan. Ze is verrassend en toch afgebakend, omdat ik haar zo goed ken. Ze is een dobbelsteen. Het onberekenbare is herleid tot 1, 2, 3, 4, 5 of 6 mogelijkheden. Nooit saai of gemiddeld, want het gemiddelde aantal ogen dat je kan gooien is drie en een half. Ik weet nooit precies wat er komt, maar het boezemt me geen angst in, integendeel, het is vertrouwd. Dat afgebakend verrassende, die onvoorspelbare voorspelbaarheid, daar hou ik van. Eindeloos.    

Danny Vandenberk
0 1

Droge worst

Het is nog maar februari, maar er dient zich al een streepje voorjaarszon aan. De gezelligheidszoekers komen uit hun winterslaap. Op de vroege terrasjes is het knokken voor een plaats. We hebben geluk op het terras met de Parijse terrastafels. “Dat hadden we vroeger niet”, zeg ik tegen mijn tafelgenoot. “In mijn herinnering was het in februari nog ijskoud. Met carnaval op school moest je een dikke jas onder je kostuum aantrekken.” Maar vroeger maken ze niet meer. Het is een kwestie van mee te schuiven met de zon. Het lijkt wel een stoelendans. Nog zoiets. Nadat de zon plaats heeft geruimd voor een kille en vroege avond en we onze jassen hebben aangetrokken, gaat er wat volk huiswaarts. Ook iemand die ik nog ken uit mijn lagereschooltijd. Haar naam is me na al die jaren ontsnapt. Ze loopt arm in arm met haar man. “Ik neem een droge worst mee naar huis”, zegt ze. Mijn tafelgenoot en ik weten niet onmiddellijk waar kijken. Tot we het pakje zien dat ze in haar hand heeft. Een root-wit geruit en van de slager gekend patroon. “Nu hebben ze al vaak iets tegen mij gezegd”, lach ik. “Maar een droge worst ben ik nog niet genoemd.” Dan laat ze het rood-wit geruit pakketje zien. “Nee, nee”, lacht ze. “Hij niet. Dit is echt droge worst, vanuit het café, voor seffens.” Het is lachen en dat doet goed in die kille februarilucht. Maar het is geen slecht idee voor bij de tv. De droge worst op een snijplankje en het aardappelmesje erbij. Thuis hadden we een patattenmesje dat vader zo vaak had geslepen dat het lemmet bijna afgesleten was. Het is wellicht een metafoor voor al die verdwenen jaren. Maar ik ga het laten liggen. Maar die mesjes, zouden ze die nog maken?

Rudi Lavreysen
10 1
Tip

De schrik van de schrijver

Mensen die mij graag lezen, vragen zich weleens af of alles wat ik schrijf autobiografisch is.  Sta me toe dat ik heel even filosofisch word. De kwaliteit van je leven hangt af van de kwaliteit van je gedachten. Die hoeven heus niet altijd even verheven of hoogstaand te zijn, maar hoe positiever je denkt over jezelf, hoe leuker de wereld om je heen lijkt en hoe fijner je ervaringen worden. Misschien bepalen je eigen gedachten wel welke wereld je aantreft. Misschien is de wereld die je elke dag waarneemt gewoon de echo van hoe je denkt.  Tot zover de theorie. Het leven is zo afwisselend en onvoorspelbaar dat het fantastisch fijn en even later onrechtvaardig en keihard kan zijn. Dat is het hele aardappelen eten. Soms kan je van het ene moment op het andere in de puree raken en dan prakt de praktijk heel de theorie door mekaar. Wel, het leven van de schrijver is ook niet altijd een lolletje. De lezer hoeft daar niet per se van op de hoogte te zijn. De fan tast in het duister, maar de fantast in het duister ben ik. Ik overdrijf. Ik verdrijf doorgaans donkere gedachten. Doorgaans mag je letterlijk nemen. Een mens moet doorgaan. Altijd. Het kan heel bevredigend zijn om rechttoe rechtaan te schrijven over jezelf en over je leven. Dat doe ik dan ook heel frequent en met heel veel plezier. Als schrijver heb je nochtans de keuze. Of je schrijft over je leven zoals het is, of je vermijdt en leukt de boel wat op, of je wentelt jezelf in de negativiteit en maakt alles nog wat erger dan het in werkelijkheid is, of je vlucht in de fantasie. Dat zijn op z’n minst vier keuzes. Zoals een schilder over een palet beschikt om zijn verf te mengen, kan je als schrijver met enkele pennenstreken je eigen wereld creëren door bijvoorbeeld naar hartenlust te mengen met die vier keuzemogelijkheden. Ik zeg maar wat.  Dat vluchten in je fantasie doe je best niet overhaast of halsoverkop. Je verzint eer je begint. Niet panikerend, niet in het wild weglopend, maar stappend, anders ‘loop’ je het risico dat hetgeen je bedenkt van een bedenkelijk niveau is. Beredeneerd vluchten, dat is het. Er is immers geen dreiging. Je zit aan je schrijftafel en je ontsnapt terwijl je ontspant. Dat kan mentaal of met taal. Ik kan mezelf immers zo in taal verliezen dat het mentale als vanzelf op de achtergrond verzeild raakt. Ik ben een player. Niet met gevoelens, maar met taal. Schrijven is spelen. Met gedachten, met woorden ... Soms zo intens dat je min of meer in extase bent. Schrijven is vrijheid. Jezelf verliezen, spelen en vliegen, terwijl je schijnbaar saai op een stoel zit. Schrijven is dubbel, want terwijl je innerlijk volop leeft en beleeft, lijkt de wereld rondom je aan je voorbij te gaan en kan het aanvoelen alsof je iets mist, als je uit de trance van het schrijven komt en je merkt dat alles en iedereen een heel kleine beetje geëvolueerd is. Alsof het ware leven aan je voorbijgaat. Dat maakt me angstig. En de keuze tussen schrijven en niet schrijven enorm moeilijk. Passie voor het schrijven en passie voor het leven ... Ook al ben ik een man van uitersten, ik bewandel de gulden middenweg. En tussendoor beschrijf ik ‘m.         

Danny Vandenberk
77 6

Bubbelstaren

Hoezeer leef ik in mijn bubbel? Dat vraag ik me af bij enkele romans en films van het moment. In “Intermezzo” van Sally Rooney voelt Margaret zich ongemakkelijk over haar jongere geliefde Ivan. Zij is 36 jaar, hij 22. Wat zullen de mensen zeggen? Zal hij wel bij haar blijven? Peter, de broer van Ivan, voelt zich verscheurd tussen zijn vrouw Sylvia, die na een ongeluk geen seks meer kan hebben, en Naomi, een studente die in een kraakpand woont. Bij haar bloeit Peter fysiek open maar mist hij de geestelijke connectie die hij met Sylvia heeft. Met pillen en drank probeert hij zijn onrust te bezweren. (Spoiler-alert !) Hij zit zich dus pagina’s lang op te vreten, zijn fantastisch neergeschreven stream of consciousness stopt nooit. Wat blijkt: Sylvia en Naomi zien weinig graten in de driehoeksverhouding. Ze zitten met elkaar in, delen een kop thee in Peters appartement, doen wat lacherig over zijn getormenteerde gedoe. Mochten ze niet zo lief en begrijpend zijn, je zou er twee heksen in zien die samenspannen om de arme man te kraken. Walk-in-the-park Midden in het boek wou ik hem een bericht sturen: Lieve Peter, dit heeft de Vlaamse acteur Herbert Flack je jaren geleden al voorgedaan. Toen zijn vrouw Mimi dement werd, hield hij er met haar medeweten een minnares op na. Dag Allemaal had er een kluifje aan, maar de publieke opinie leek er niet van wakker te liggen. Toch niet voor zoverre ik dat als tienjarige kon inschatten. De gezondheidstoestand van Mimi wekte begrip op voor de situatie. Ook in Intermezzo is de aanleiding voor de polyamorie niet pure verveling of een onvermogen tot monogamie, maar het auto-ongeluk van Sylvia. Zij heeft vaak pijn en vindt het stresserend om een volwaardige relatie met Peter te onderhouden. Ze vindt het prima dat hij ook bij Naomi terecht kan. Wat kan je daar tegen hebben? En zijn leeftijdsverschillen in relaties niet al lang aanvaard? Mia Doornaert, koning Filip, Lize Spit, de Macrons, ze draaien er hun hand niet voor om. Wat is een decennium (of twee) als je de liefde van je leven vindt? Al kloeg actrice Tine Embrechts onlangs nog over slechte reacties op haar relatie met de jongere Guga Baúl. Is het dan toch anders als de vrouw de oudste is? Daar ken ik in mijn onmiddellijke omgeving nochtans een paar voorbeelden van. Enerzijds komt de thematiek in Intermezzo me wat achterhaald over, anderzijds mis ik soms realiteitszin. De driehoeksverhouding eindigt als een idyllische walk-in-the-park. Er is geen jaloezie, geen ongelijkheid. Elk van de drie partijen kiest bewust voor deze constellatie. Niemand doet het louter om de andere te plezieren. Het is de polyamorie zoals ik ze lees in pleidooien van mensen die al lang getrouwd zijn. Een wensdroom zonder scherpe kantjes. In een liberalere bubbel ken je ook de nadelen van die open relaties, bekijk je het met meer nuchterheid. In de podcast Boeken FM zei ook dichter Ellen Deckwitz dat ze het allemaal nogal goed vond eindigen. Zelf had ze na een dergelijk experiment zin om de andere partijen uit de weg te ruimen. Oerschreeuw In de film ‘Babygirl’ durft Romy, gespeeld door Nicole Kidman, al twintig jaar niet aan haar man zeggen wat ze leuk vindt in bed. Nu dacht ik dat seksuologe en tv-presentatrice Goedele Liekens dit in de jaren negentig al voor ons geregeld had, en ik dacht omringd te zijn door mondige vriendinnen. Maar kijk, artikels over de orgasmekloof schieten uit de grond als vers gras na een regenbui. Romy wil graag gedomineerd worden in bed, daar schaamt ze zich kapot voor. In mijn kindertijd kwamen eroticabeurzen op waar de slager van achter de hoek en zijn vrouw, in zwart latex en met een zweepje onder de arm, de maat namen van de laatste dildo’s. Desondanks trilt Romy anno 2025 van paniek om haar perverse fantasieën. En dit bij een man die haar zozeer vertroetelt dat hij toch oor moet hebben naar haar noden. Het lijkt wel of haar eigen concept van vrouwelijkheid haar in de weg zit. Dat is letterlijk rimpelloos, ze laat zich botoxen, en doet haar best om een onaantastbare bedrijfsleider te zijn. Iets smoezeligs als seks heeft daar weinig plaats in. Misschien moet ze eerder zelf uit haar ei breken dan dat mannen of de maatschappij haar plezier ontzeggen. De film biedt één groot argument tegen hetgeen ik hier verkondig: de manier waarop Romy klaarkomt. Haar orgasme is geen ritmisch gepiep, zoals in veel andere films of porno, maar een soort oerschreeuw. We zien het te weinig. Dank daarvoor, Nicole Kidman. Kon ik me voor de rest ook maar wat meer met je personage identificeren. Hormonale tsunami In het hilarische, goed geschreven ‘All fours’ van Miranda July vertrekt een 45-jarige semi-bekende kunstenaar alleen met de auto op reis. Haar man en kind heeft ze nooit langer dan een week achtergelaten. Ze heeft zich zo geconformeerd aan de nuchterheid van haar man Harris, aan de regelmatige en fatsoenlijke vrijpartijen, dat ze eenmaal de kooi uit, al snel van het paadje rijdt. Op een half uur van huis strandt ze in een motel, richt haar kamer in tot een luxeflat en begint iets met een getrouwde man. Het boek zou illustreren hoe de menopauze of midlifecrisis je leven herijkt. Ik heb het nog niet uit, maar dacht na een paar hoofdstukken aan mijn bereisde vriendinnen die meermaals, in gezelschap of alleen, de oceaan hebben overgestoken, lang voor hun veertigste. Die in hun busje naar een surfgebied rijden. Heb je dezelfde nood om uit te breken als je langere relaties afwisselde met periodes als single? Als je die zelfontplooiing waar anderen in hun midlifecrisis naar hongeren, over je hele leven hebt uitgesmeerd?  Is onze levensloop een golfbreker tegen de hormonale tsunami?  Ik zal het u over enkele jaren weten te zeggen. Ik wil zeker niet hooghartig neerkijken op mensen die een lange, stabiele relatie onderhouden of zich graag wijden aan het ouderschap. En eenieder mag zijn plek innemen op het spectrum van de vrouwelijkheid. Is bloemschikken je ding, doe gerust. Alleen mis ik de laatste tijd wat vrouwelijke personages à la Patti Smith of PJ Harvey, Jacotte Brokken of Daphne Agten. Niet de vrouwen die zich moeten bevrijden van zaken die in mijn verdorven bubbel evident zijn. Wel de wat meer gepokt en gemazelde, zelfstandige, eigenzinnige, gepassioneerde vrouwen die misschien net daarmee in de knoop raken. Zie mij hier die literaire kaskrakers fileren. In mijn manuscript paste ik na feedback ook al een paar ‘te fletse’ gebeurtenissen aan. ‘Kussen met een vrouw, deed ik als student elke week’, zei een schrijfgenote. Het is echt geen sinecure om een spannend én geloofwaardig boek te schrijven. Personages met wie je je kan identificeren, maar die niet saai zijn. Weten wat de norm is en wat daar net van afwijkt, is een belangrijke denkoefening. Je moet je eigen bubbel en die van anderen kennen. De hele limonade. Of cava. Waarschijnlijk houden de thema’s uit de laatste bestsellers me daarom zo bezig.        

Pons
0 0

De moderniteit

De moderniteit haalt ons in. Langs voor, achter en opzij. Langs overal. Onze oudste praat tegenwoordig tegen de tv als hij een programma zoekt. Hij drukt op een knopje van de afstandsbediening en dan zegt hij de naam van het programma. Pas op, je moet duidelijk spreken, of de gekste programma's komen tevoorschijn. Het lijkt dan een beetje op de situaties met grootvader, die op latere leeftijd geweldig slecht hoorde. "Het ligt niet aan mij, maar jullie spreken onduidelijk", zei hij. “Spreek toch niet zo binnensmonds.”  In de auto is het ook een gemak. Daar bel je handsfree. Je drukt op een knopje van het stuur en je zegt gewoon wie je wil bellen. Opgelet, de naam van wie je belt moet op die manier in je telefoon staat. Heb je iemand tussen je contacten staan met 'schatje', moet je ook 'schatje bellen' zeggen. Wat ik onlangs deed. Mijn vrouw, voor alle duidelijkheid. "Patje wordt gebeld", zei de mevrouw van de autotelefoon. Meteen ging er een telefoon over. Niet bij mijn vrouw dus, maar bij Patje. "Nee, niet Patje dedju. Stop stop!", riep ik nog naar de mevrouw van de autotelefoon, maar dat hielp voor geen meter. Je moet dan op de rode knop drukken. Patje had al opgenomen. "Hier sè, de Rudi, dat is begot lang geleden". Fantastische kerel, de Patrick, maar je geraakt er niet vanaf.   Toen ik thuiskwam vertelde mijn vrouw dat ze een paar keer had geprobeerd om mij te bellen, maar dat het constant bezet was. "Met wie was je aan het bellen?", vroeg ze. Ik had geen zin om het hele verhaal van Patje te vertellen en hoe ik hem aan de lijn had gekregen.  "Met de moderniteit", zei ik.

Rudi Lavreysen
5 0

Lambiorix (10)

  Het meest recente maandblad van de Pittemse Krulbolvrienden lijkt een ware feestfolder. Normale geesten snakken naar uitbundige bezigheden. Samen zijn. Sociaal gedoe. Zelfs medelijden met de zwakke medemens of afkooksels daarvan zijn tegenwoordig aanleiding tot feestvieren. Neem nu die zieke initiatieven als warmere weken. Dan staat men ginds massaal op een plein om slechts wat te zwaaien en dat valse gevoel te krijgen dat men echt ergens toe bijdraagt. 's Anderendaags, wanneer  het toneeltje voorbij is, komen ze langs, de kuisploegen van de goegemeente, om de sporen van die komedie uit te wissen. Fletse glühwein zuipen zij en draaien muffe plaatjes voor vergeten mensen die hun beeldscherm laten slapen, de radio verkochten aan fanaten van laweit. Soms is het voor een kreupele, een manke ridder op een stokoud paard. Doe Lazarus een verse pamper aan! Hij zal geen wederopstanding beleven. Chot. Wat stinkt het in de verte. Die mengeling van geuren vol vergaan en mans urine zijn echt niet te tarten! Zo kunnen we geen party vrolijkweg beleven! Ouderdom, wezens die een eervol einde niet meer kunnen kiezen, het geleuter dat die randgevallen vaak verkopen, neen bedankt! Doe dan liever deze kille buitenwind, wat beelden op tv, vermeldingen van wie zijn spaarvarken voorbeeldig slachtte voor het oog van fiere zielen. We vergeten straks, de namen van de ongelukkigen, de initialen van degenen die dan toch gewoon verlegen hielden van hun afzondering. Zolang de huur maar betaald is, de erfenis op voorhand schoon geregeld en ze vereffend worden, al die facturen van De Instelling. Hoeveel franken gaan wij op dat feest doneren voor een rein, gerust gemoed? Hoeveel moeite gaan we doen om in te kunnen slapen met een trots gedacht? De Pittemse Krulbolvrienden zijn al even erg. De jaarlijkse Zomerbarbecue zal weer gehouden worden, daar waar Ignace en ik eeuwenlang opgesloten zaten. Hoera dus? De Pittemse Krulbolvrienden zullen de dolle mens met al zijn gebreken eer aandoen door een grillfestijn te houden! Desalniettemin en ondanks alles. Hannelore stelt voor dat we gaan! Lambiorix zal daar immers zijn en Hannelore met haar wilde streken is te vinden voor verwerking in een zatte bui. Alles mag dan in een roes gebeuren en ja. Ignace mag ook mee. Sappig varkensvet mag uit die worsten druipen op dat hete rooster. Oké en voor akkoord. We zullen ons eens laten gaan daar in Ons Instituut, temidden al die Krulbolvrienden en alles, dankzij Lambiorix!     uit de reeks 'Roeland Wittebolle'

Bernd Vanderbilt
0 0