Zoeken

Zelfportret met luchtfilter

Jezelf tegenkomen. Mensen zeggen dat op tv en in de krant, bekende mensen die weten waarover ze praten. Ik wil dat ook. De bekende mensen doen dat natuurlijk op spectaculaire wijze: ze beklimmen vulkanen of verdwalen in woestijnen. Ja, zo is het gemakkelijk. Maar daar heb ik geen tijd voor. Ook geen geld. En eigenlijk gewoon geen zin. Kan dat niet simpeler, dat jezelf tegenkomen? Je loopt bijvoorbeeld naar de winkel voor koffie en brood en plots, net het hoekje om, staat-ie daar: jezelf. Hallo, mezelf. Lang niet gezien, makker… Zoiets kan snel gênant worden, je weet hoe dat gaat wanneer je oude kennissen ontmoet. Na de handvol gezamenlijke herinneringen bloedt het gesprek dood. Tja, er is meestal een reden dat je elkaar zo weinig ziet. Maar jezelf? Jezelf! Daar moet je toch wat langer mee aan de praat kunnen. Al is het probleem hier andersom: wat vertel je aan iemand die alles al weet?  Hoe doen die bekende mensen dat op tv en in de krant? Ze worden geconfronteerd met fouten, misstappen, onverwerkt trauma. Daarvoor moet ik zelfs het huis niet verlaten. Gewoon de spiegel in de badkamer schoonvegen. Die dampt altijd te snel aan, ik zou eens naar de Hubo moeten om de luchtfilter te vervangen, maar dat doe ik niet. Stel je voor dat je jezelf tegenkomt tussen de afvoerpijpen en de gordijnkoorden.  Maar misschien, misschien, kan het ook anders. Dat je jezelf tegenkomt, maar niet helemaal jezelf. Een andere versie. Zoals men zegt dat er een oneindig aantal parallelle universa bestaat, zo moeten er toch ook wat B-, C- en D-versies van jezelf rondlopen.  Dan toch maar de straat op, ik ga de confrontatie aan. Op zoek naar mezelf. Wie is het? Die kromgebogen grijsaard met zijn looprek? Nee toch? Dat is eerder mijn toekomst. Oei. Die vlotte kerel met getrimde baard en maatpak. Ja, dat had ik kunnen zijn… als ik op 22 april 2016 niet in de BMW van mijn baas gekotst had. Of die stakker met muts en lompen die net uit een kartonnen doos klautert – ook dat zou een van mijn alter ego’s kunnen zijn. Stel je voor dat ik die kots toen niet had opgekuist maar weg was gerend, ver weg, heel ver weg… tot in het steegje achter het station, om daar tussen twee vuilniscontainers mezelf te liggen wezen.  Ik loop verder, verdoe mijn tijd niet met die neppers. Ik ben de enige echte. Ik heb op elke vork in de weg de juiste keuze gemaakt. Toen het meisje vroeg of ik mee ging naar haar studentenkamer, heb ik lang getwijfeld, maar toen het ochtendnieuws vertelde over de brand zonder overlevenden, wist ik dat ik juist gekozen had. Geen liefde, geen vuur. Zo hoort het. Of die keer dat ik het winnende loterijbiljet in mijn jeansbroek had laten zitten toen die in de kookwas ging. Een ramp, verloren miljoenen! Had je gedacht, maar enkele jaren later won een vrouw die daarna door haar minnaar gewurgd werd. Zo zie je maar weer. Geld maakt niet gelukkig. Ik loop verder, ja, maar waarheen? Toch maar die luchtfilter in de Hubo of wat was het ook weer? Koffie! Dat was het – en brood! Wat een dolle dag vol avonturen alweer, ik mag me gelukkig prijzen dat ik mezelf niet ben tegengekomen. Geen tijd voor die onzin vandaag. Niet vergeten straks de vuilnisbak buiten te zetten.  

R.F.G. Vandenhoeck
25 1

Het olifantenpaadje

Tijdens een zomerse wandeling passeer ik een huis met aan de rechtste kant een tuinhuisje. In de voortuin dus. Dat zie je niet vaak. Is het dan een voortuinhuisje? Of blijft het gewoon een tuinhuisje? Wellicht wel. We spreken ook niet over een achtertuinhuisje.  Misschien hebben de mensen geen achtertuin. Enkel een voortuin. Dan is het logisch dat het huisje daar staat. De podcast die ik tijdens het wandelen beluister begint plots te kraken. De journaliste die smakelijk lacht en het over haar drie favoriete boeken heeft, kan ik bijna niet meer verstaan. Bij het uitdoen van mijn oortjes zie ik dat het geen storing is, maar een man die met zijn bosmaaier in de weer is.  Ook dat moet gebeuren in de zomer. In parken dragen groenwerkers soms een plastic pak bij het graskantmaaien. Bijna zoals een pak dat dakwerkers dragen als ze met asbest in aanraking komen.  Waarom de groenwerkers dat pak dragen? Omdat de uitwerpselen van honden naar alle kanten spatten bij het graskantmaaien. Tenminste, de honden waarvan de vermaledijde baasjes geen poepzakjes bij zich hebben. Als ik buiten gehoorsafstand van de graskantmaaier ben en de journaliste op de podcast opnieuw smakelijk lacht, betreed ik een olifantenpaadje. De officiële omschrijving is een afsnijding van een officieel pad. De kortste weg. Wat een mooi woord is me dat toch. Olifanten nemen altijd de kortste weg. De Nederlandse fotograaf Jan Dirk van der Burg ging in heel Nederland op zoek naar olifantenpaadjes. Zijn boek is nog altijd te koop. Maar het is zeldzaam, bijna net zoals de olifanten. Niet alleen een olifant, maar ook een mens bepaalt zelf wat het kortste pad is. Tijdens een wandeling, maar ook in het leven.  Maar is het kortste pad in het leven altijd het beste pad? Er valt iets over te zeggen.

Rudi Lavreysen
20 1

Mijn honden blaffen, ik breng taart en iedereen is tevreden- behalve mijn brein dat denkt dat het moet verhuizen.

Als mijn honden blaffen, gebeurt er iets in mij dat veel dieper gaat dan geluidsoverlast. Het is alsof mijn hersenen meteen op standje “OH NEE IK BEN EEN SLECHT MENS” springen. Alsof elk blafje een officiële klacht is. Van de buren. Van de maatschappij. Van mijn innerlijke perfectionist, die dan prompt een schouderklop krijgt van de pleaser in mij. 😅 En ja — de buren zeggen vriendelijk: “We horen ze af en toe, maar dat stoort ons écht niet.” Maar wat hoor ík? “We horen ze.” En dus moeten we het daar even over hebben, wil je koffie? Of mijn excuses in taartvorm? Of gewoon de sleutels van mijn huis? En dan begint het script in mijn hoofd: 🌀 “Zeg het alsjeblieft als het vervelend is, écht hé.” 🌀 “Eerlijk nu. Ik kan het aan. (Oké dat is gelogen maar zeg het toch.)” 🌀 “Zeker weten dat jullie niet slapen met oordoppen en passieve haat?” 🌀 “Anders verhuis ik gewoon naar een onbewoond eiland met stiltezones, WiFi en bosdieren die communiceren via gebarentaal.”   En alsof dat allemaal nog niet absurd genoeg is, sta ik daar af en toe met taart. Niet als omkoping. Maar als symbool van mijn oververantwoordelijk brein dat denkt: “Misschien stoorde het hen tóch een beetje. Ik bedoel, hoe kan het ook niet? Ze horen letterlijk… een hond. Die leeft.” Dus ja. Mijn honden blaffen. Ik breng taart. De buren zijn blij. En mijn brein? Datdenkt nog steeds: “Misschien moet ik gewoon verhuizen. Of een geluidsdichte bunker bouwen onder de tuin. Of de honden leren fluisteren. Of mezelf. Desnoods.” 🎤 Bonusparagraaf: Gedachten die je niet hardop mag zeggen, tenzij het in een tekst staat. Ik heb zelfs overwogen om de dierenarts te bellen. Niet voor hulp. Voor een offerte. “Hoeveel kost het om stembanden door te knippen bij drie honden die leven alsof ze in een vocale girlsband zitten?” Met solo’s. En koortjes. En dat ene hoog stemmetje dat altijd nét begint als je op het toilet zit. En als ze dan toch bezig zijn — misschien meteen een stoma erbij? Dan komt de kak ineens in een zakje, en hoef ik die niet meer drie keer per dag als een bezorgde droldetective op te rapen. Ik zeg niet dat ik het zou doen. Maar ik heb het gedacht. En dat telt bij mij als therapie. 😅

Victoria schrijft terug
24 1