Zoeken

Annie en de tijd

Mijn oma hangt vast aan een zus die er niet meer is. Dat vertelt ze me aan de telefoon terwijlik wandel, in plassen en modder, met opzet want ik heb nieuwe laarzen en die moeten getestworden. ‘Je weet hoe we aan elkaar hingen’, zegt ze me en ze huilt aan de andere kant, in een andere stad, aan een andere telefoon, in een ander hand. ‘Ze was bijna 20 jaar ouder dan ik’, zegt ze. Er zijn veel plassen maar mijn laarzen doen wat ze moeten doen: mij drooghouden. ‘Zij was de oudste. Ik de jongste.’ Er zit een hele generatie geperst tussen de twee zussen. ‘Ze heeft mij eigenlijk opgevoed. We hingen aan elkaar’, zegt ze in de verleden tijd. Hoe ze zich voelt, vraag ik haar. Nu haar zus. Nu ze geen zus. ‘Ik heb het er moeilijk mee’, zegtze. ‘Je weet hoe graag ik haar zag’. Maar haar lichaam was uitgeput, gooi ik in gedachten op.Ze woog nog amper 46 kilo en lachte niet meer. Ze wou niet meer leven, denk ik in stilte. Zehad een doodswens. De papieren waren getekend. ‘Je weet hoe ik aan haar vasthing’, zegt mijn oma. De doodswens van de zus startte een paar jaar geleden maar het is niet waar ze uiteindelijkaan stierf. Annie wou al een tijdje dood en stopte met eten. Mijn oma had goede hoop enprobeerde haar om te praten met leven. Kleine flesjes wijn hield ze apart. ‘Hier zal ze wel voor willen leven’, zei mijn oma dan en glimlachte met een beetje pijn. Maar Annie was oud en ook op. Geen vet en nog amper vocht, haar handen zwart van de transfers donorbloed. Elke dag dronk ze een glas rode wijn op doktersvoorschrift, om haar bloedtekort tegen te gaan. Aldus mijn oma. Maar glimlachen deed ze nog amper, aldus de zus. Ze wou niet leven dus ondertekende ze papieren zodat ze kon stoppen wanneer ze wou. Einde contract. Een formele doodswens. Toch stierf ze een natuurlijke dood. Toen de dokters haar in de laatste uren vroegen ‘Annie, zullen we je laten inslapen?’ weigerde ze. Het werd een lange nacht, we weten niet hoe het exact stopte, dat leven. Wat we wel weten is dit: ze werd niet omringd door dierbaren. Als een oudere in een rusthuis ‘s nachts sterft bellen ze de familieleden niet meteen. Ze wachten tot de ochtend nadien, tot de nabestaanden die nog niet weten dat ze nabestaanden zijn rustig zijn opgestaan, zich hebben gewassen, hebben gegeten, ze wachten tot na hun ontbijt want dit hoor je niet op een lege maag te horen. ‘Het gaat al beter’, vertelt mijn oma me de dag nadien wanneer ik haar bel. Buiten is het koud, de temperaturen zakken onder het vriespunt. ‘Ik heb wel hard gehuild. Ze was als een moeder voor me. Je mama heeft ook moeten huilen. Iedereen hing aan Annie’. ‘Huilen is goed’, zeg ik, de dertiger die online artikels leest over kwetsbaarheid en tranen en die het allemaal beter weet dan wie dat niet doet. ‘Laat maar stromen’, zeg ik, die minder dan de helft levenservaring heeft dan mijn oma maar dat goedmaakt met praktische tips en goede raad. Ik weet dat je soms vooral moet luisteren en knikken en zeggen ‘ik begrijp het’, maar toch heb ik vooral woorden en advies. ‘Huilen is goed’, bevestig ik mezelf nog eens en ‘ja’ zegt mijn oma nu ook. Ze schakelt over op de praktische afhandeling van sterven. Hoe de kransen nu gewoon online te kiezen zijn, hoe de prijzen er ook gewoon bijstaan. Ze is onder de indruk, je kan het gewoon zo bestellen en ook helemaal niet zo duur als ze dacht! Enkel over de tekst moet ze nadenken, maar dan heeft ze iets te doen, zegt ze. Ik knik maar dat hoort ze niet. Iemand zei me ooit dat hardlopen de hele tijd een soort van bijna-vallen is. En dat je net voor je echt valt een volgende stap zet. Voor Annie was het leven de laatste jaren de hele tijd bijna sterven. Dat ze net voor elk bijna-einde nog een volgende hap lucht inademde. Tot ze dat niet meer deed. Het is koud. Al dagenlang. De plassen en modder van een paar dagen geleden hebben zichgehard tot ijspoelen en krokante stukjes grond. De laarzen, getest en welbevonden, blijf ik voor de zekerheid dragen wanneer ik me een weg glijd naar werk. Er is veel werk. Elke dag. Op heel veel plekken, voor heel veel mensen. Tijdens de middagpauze bel ik mijn oma. ‘Het gaat’, zegt ze. ‘Gelukkig heb ik genoeg te doen.’ Morgen is de uitvaart van Annie. ‘Geen dienst, gewoon uitstrooien’, zegt mijn oma aan de telefoon. ‘Ik weet niet of ik kom’, zeg ik. Midden in de dertig zijn is een balanceren tussen je brongezin en een nieuw gezin, dat je misschien probeert op te bouwen. Je neemt afscheid van je eigen kind-zijn en stelt een huishouden op orde. Je maakt takenlijsten en afspraken, moet je gevel nog zandstralen, de serre nog uitspoelen, de bedden opmaken. En er zijn maar zoveel minuten in een dag. En dan moet je ook nog eens werken. En misschien zorgen voor een ander. ‘Ik weet niet of ik kom’, herhaal ik nog eens en twijfel tegelijkertijd. Mijn oma antwoordt niet. Het blijft stil. Ergens in de verte hoor ik ijs zachtjes kraken, breken misschien.

Storm Stoorik
10 1

Verzamelwoede

Mijn opbergkast ligt tjokvol met lege flessen, van literflessen tot aan blikjes en flesjes bier. De kast is al jaren niet meer uitgemest maar nu kan er niks meer bij. Vandaag is het opruimdag. Ik trek de kast open en de geur van rottend bier en andere smurrie komt mij tegemoet. Restanten van de blikjes en bierflesjes zorgen voor een enorme stank uit de kast, zelfs mijn woonkamer is niet veilig voor deze penetrante lucht. Sommige blikjes hebben de status van antiek bereikt. Verkoop op marktplaats levert misschien nog wel meer op. Buiten voor de supermarkt staat een winkelwagen klaar voor mijn afvalberg in de twee zakken. Met twee volle vuilniszakken ga ik naar de supermarkt waar ik altijd mijn boodschappen doet. Klanten en personeel van het buurtwinkeltje kijken mij verbaasd aan. Gelukkig zijn er twee inleverpunten voor de flessen. Eenmaal bij de flessenautomaat gaat de kassa voor mij rinkelen. De stank uit de vuilniszakken zet zich ook in het winkeltje voort. Mensen kijken mij verbaasd aan vragend aan. Sommige mensen knijpen hun neus dicht als ze bij mijn vuilniszakken in de buurt komen. Ik trakteer hen op mijn brede glimlach. Wat is dat nu? Drie verschillende flessen worden telkens geweigerd door de flessenautomaat! Meermalen heb ik de flessen in de automaat gedaan maar deze komen elke keer weer terug. Ik kijk nog eens goed naar de etiketten op de flessen. Op de flessen staat duidelijk vermeld dat er 25 eurocent statiegeld op staat. Ik doe nog vier maal een poging maar tevergeefs. Aan de linkerkant van de flessenautomaat zit een bel en uit wanhoop druk ik op de bel. Niet veel later komt er beweging. Daar komt de wonderdokter van vijftien jaar van het bedrijf aanlopen. Het ventje, buurjongen Floris volgt hier sinds kort een snuffelstage. Ik leg hem mijn probleem voor, ‘ Deze drie flessen worden iedere keer geweigerd door de automaat. Dit is de enige winkel waar ik boodschappen doe. Op de flessen staat duidelijk vermeld dat er statiegeld op staat.’ Ik geef hem de drie lege flesjes bier en hij kijkt met veel precisie op de etiketten. Floris komt met het verlossende antwoord, ‘Buurman, ik zie het al. Deze statiegeldflessen zijn over de datum.’

Jan Sluimer
50 1

Blericks offer

De zon kwam langzaam op achter de kolossale stenen van Stonehenge. Het was een speciale dag voor Haggard. Vandaag was het de zomerzonnewende en zou hij ingewijd worden als druïde door zijn leermeester bij wie hij de afgelopen vijftien jaar in de leer was geweest. Eindelijk zou hij zijn witte gewaad, sikkel en tatoeage krijgen. Het enige wat hem tegenstak, was dat hij het dorp waar hij was opgegroeid moest verlaten om in een dorp zo’n vijfentwintig kilometer naar het noorden, de stokoude druïde in zijn taken te ondersteunen en uiteindelijk vervangen wanneer de goden hem bij zich zouden roepen.  Haggard was zenuwachtig. Hoewel hij tijdens de plechtigheid zelf niet veel hoefde te doen, voelde hij zich gespannen. Zijn hele wereld zou veranderen. Mensen zouden hem om raad vragen, naar hem komen met hun ziektes en kwetsuren, evenals met kwesties over goden en rituelen. Hij zou een van de belangrijkste mannen in het dorp worden, maar daar was hij klaar voor. Zijn meester had hem goed opgeleid. Hij kende alle rituelen, gebeden, geneeskrachtige en voorspellende kruiden, maanstanden en zonnecycli vlot uit zijn hoofd. Haggard werd zich bewust van de toenemende drukte rondom het stenen bouwwerk. Door de plaats van de opkomende zon tussen de reusachtige stenen waar te nemen, konden de druïden berekenen wanneer de tijd aangebroken was om bijvoorbeeld te zaaien, oogsten, of bepaalde rituelen uit te voeren. Op deze dag, de zomerzonnewende, waar de nacht het kortste was en de dag het langste, zou de zon opkomen precies achter de Hielsteen. En dat moment was bijna aangebroken. De opperdruïde riep op tot het openingsgebed. Op het altaar in het midden van de stenen cirkel lagen vruchten en bloemen. Er brandden verschillende kruiden om de goden te aanroepen. Het gebed was gedaan net op het moment dat de zon achter de Hielsteen tevoorschijn kwam. Zijn meester riep Haggard naar voren, pakte zijn arm vast en legde deze over het altaar. Met een scherp stokje en zwarte as werd in zijn onderarm een triskelion - drie aaneengesloten spiraalarmen - geprikt: hét symbool van de druïden. Hij was nu officieel geen leerling meer. De opperdruïde overhandigde Haggard zijn beige tuniek, die deze meteen over zijn hoofd trok. Daarna gespte hij zijn riem rond zijn middel en stak er de sikkel in. Nadat alle rituelen en gebeden afgerond waren, begaven de druïden zich richting Haggards dorp dat ongeveer op een half uur wandelen lag.  De dorpelingen zagen de groep mannen al van verre aankomen. Iedereen was al van ‘s morgens druk bezig met het voorbereiden van het feestmaal. Niet alleen de zonnewende zou worden gevierd vanavond, nee, ook de officiële inwijding van hun dorpsgenoot zou in alle fierheid worden bejubeld.  In het midden van het dorp stonden verschillende lange tafels en banken in een grote cirkel. Bij het vallen van de avond stak de nieuw ingewijde druïde het vreugdevuur aan en kwamen mensen rond met schalen vlees, stoofpotten, groente, vers fruit en talloze kannen bier en wijn. Haggard mocht eveneens het feest inluiden, iets wat normaal zijn meester elk jaar deed. “Laat de goden dit feestmaal en de mensen hier aanwezig gunstig gezind zijn. Laat de oogst dit jaar rijkelijk zijn en de vruchten zoet!”. Haggard pauzeerde even, “En dan is het nu de hoogste tijd voor dit feestmaal!” Iedereen riep instemmend waarna het feest begon. De festiviteiten gingen door tot in de vroege uurtjes. De dag nadien was voor iedereen een rustdag. Desalniettemin was Haggard zich druk aan het voorbereiden op zijn reis naar het noorden. De eerste kilometers zouden enkele druïden van naburige dorpen hem nog vergezellen. Hij controleerde voor de tiende keer zijn knapzak of zijn belangrijkste persoonlijke spullen en onmisbare rituele voorwerpen waren ingepakt. Met diep paarse  tinten brak de ochtend aan. Haggard was er klaar voor. Hij nam het leitje waarop een kaart met wat herkenningspunten was gekrast nog eens vast. Uiteindelijk stopte hij ze weg in de plooi onder zijn riem, waaraan zijn sikkel hing. In de draagtas aan zijn ene schouder zaten wat essentiële geneeskrachtige kruiden en zalfjes voor de behandeling van kleine ongemakken en wondjes, die niet ongebruikelijk waren tijdens zo’n tocht. In de grotere plunjezak aan zijn andere schouder zaten de spullen die hij gisteren zorgvuldig had uitgekozen. Dadelijk zou hij nog een zakje met wat proviand krijgen, en dan kon de reis beginnen. Aan de dorpspoort wachtte Haggard nog even tot alle druïden er waren die hem de eerste kilometers zouden vergezellen. Onder luid gejoel en gezwaai, gingen de mannen op weg. Het was net voorbij de middag toen de laatste van zijn metgezellen zich afsplitste om verder naar het oosten te gaan. Haggard nam de kaart vast en stelde dat hij het volgende herkenningspunt - een klein bos aan zijn linkerhand - zou passeren nog voor de middag teneinde zou zijn.  Onder de bomen van het bos besloot Haggard even te rusten en wat van zijn proviand naar binnen te spelen. Het was een lange tocht, die door zijn zware plunjezak en de hete middagzon, niet vergemakkelijkt werd. Toch was hij al meer dan halverwege.  Langzaam zette de avondschemering in. In de verte bespeurde hij de houten palen die de overnachtingsplaats aanduidden. Van deze schuilplaatsen, die doorheen het land op druk bewandelde routes lagen, mochten alle reizigers gebruikmaken. Veel luxe was er echter niet. Het kleine vierkante houten bouwwerkje hield echter wel de ergste wind buiten. Van twee houten verhogen kon men een provisorisch bed maken. In het midden van de kamer was er een met steen afgebakende kring die voor vuur was bestemd. Haggard legde zijn spullen op een van de verhogingen en stak een klein vuurtje aan om de hut op te warmen. Vervolgens ging hij naar buiten om wat extra hout te sprokkelen en verzamelde hij een paar eetbare planten en wortels die hij aan zijn avondmaal toevoegde. Nadat hij voldoende had gegeten, legde hij zich languit op de houten verhoging en viel meteen in slaap. Nog voor het goed en wel licht was, trok Haggard verder richting het noorden. Hij had vernomen dat het dorp ‘Blerick’ werd genoemd. Tarin, de huidige druïde, had ondertussen de gezegende leeftijd van 57 en zag ernaar uit zijn vervanger nog enkele jaren te kunnen opleiden alvorens hij tot de goden werd geroepen. Een klein heiligdom, bestaande uit enkele monolieten en gegraveerde houten palen, was het laatste herkenningspunt op de kaart. Nu moest Haggard iets naar het noordoosten afbuigen en dan zou hij zijn bestemming bereiken. Net voordat de zon op zijn hoogste punt was, zag Haggard Blerick in de verte verschijnen. Hij zette er stevig de pas in en kwam na een uurtje aan. Aan de poort van het dorp stond het ontvangstcomité al te wachten: de druïde Tarin, het dorpshoofd Ewan en diens vrouw Shae. Ze verwelkomden hem hartelijk in het dorp. Haggard werd eerst naar zijn huis geleid. Dit had twee kamers en was speciaal voor hem opgericht. Bovendien stond het vrijwel centraal in het dorp, tussen het verblijf van Tarin en dat van het stamhoofd. Na bij Ewan en Shae een laat middagmaal te hebben genuttigd, liet Shae hem de belangrijkste plaatsen van het dorp zien. De dorpelingen kwamen hen nieuwsgierig begroeten en stelden zichzelf even voor. Met bijna 250 inwoners was Blerick een van de grotere dorpen in de streek. Die avond lag Haggard uitgeput in bed. Tarin had hem, na de rondleiding van Shae, alles verteld over te taken die hij op termijn zou moeten overnemen. Voorlopig was hij daar immers nog even van vrijgesteld zodat hij het dorp, de inwoners, de omgeving en algemene gang van zaken kon leren kennen.  Zonder meer viel hij in slaap. Zijn nachtrust werd echter geteisterd door woelige dromen. In het diepst van de nacht schrok hij wakker, of dat dacht hij althans. Langzaam en verbijsterd keek hij rond. Hij bevond zich in een oud en dichtbegroeid bos. ‘Dit moet een droom zijn’, dacht Haggard, toen er plotseling een figuur verscheen. Dit kon niemand anders zijn dan Pan, de half geit - half menselijke god van de wildernis. Haggard bekeek hem met groot ontzag. Pan begon langzaam, met een stem die deed denken aan donder, te spreken: “Dankzij de wil van de goden heeft Blerick jaren van voorspoed gekend. Maar jij, jonge druïde, jij moet jezelf nog bewijzen. Er wacht Blerick een slechte oogst en een ongure winterstonde vol ziektes. Tenzij…” Haggard wilde tussenkomen, maar de god ging verder met zijn betoog: “Avalon - daar waar de goden huizen - verwacht een offer: een offer van bloed dat zal worden vergoten in een nieuwe tempel geheiligd aan Teutates, de machtigste der goden. Dit offer dient te worden uitgevoerd de eerstvolgende keer dat licht en duister gelijken zijn.” Pan bekeek de ontzette Haggard nog een keer van top tot teen aan en besloot zijn pleidooi met: “Zo is het gezegd!”. Haggard schrok wakker. Hij keek verward rond, maar herkende de omtrekken van zijn huis deze keer. De boodschap van Pan weerklonk nog duidelijk in zijn hoofd. Na een vluchtig ontbijt riep Haggard zowel Tarin als Ewan bij zich. Hij vertelde vol emotie wat hem die nacht was overkomen en wat hij gezien en gehoord had. Tarins ogen stonden wijd bij de gedachte aan dergelijk slecht visioen. “Slechte voortekens…”, stamelde hij binnensmonds. Ewan keek heel het gebeuren met lede ogen aan. “Dan zit er maar één ding op", zei hij besluitend, “dat heiligdom en offer moeten er komen! Haggard ik stel jou aan om dit koste wat het kost voor elkaar te krijgen. Het is duidelijk dat de goden willen dat jíj je bewijst. Alle inwoners van het dorp evenals alle materiële zaken die je nodig hebt, zullen ter jouwer beschikking staan. Haggard dacht even na. “Dit heiligdom bouwen, is de belangrijkste en moeilijkste taak die me tot nu toe is voorgelegd,” sprak hij zorgelijk, “Aan de andere kant moeten we ons ook voorbereiden op hetgeen zou kunnen gebeuren als alles mis gaat. Er moeten nu al voedselvoorraden aangelegd worden van zaken die niet kan bederven. Ook zal een grote hoeveelheid aan geneeskrachtige planten en kruiden moeten worden geplukt en gedroogd, zodat we ons kunnen voorbereiden voor het ergste. Zijn er vrouwen in het dorp die zijn geleerd in de geneeskracht van planten?” vroeg Haggard nadenkend aan de twee luisterende mannen. “Ja,” beantwoorde Tarin, “Er zijn volgens mij twee of drie vrouwen die daarmee bekend zijn. Haggard ging peinzend verder: “Voor het heiligdom zelf, zal ik sterke mannen nodig hebben die goed met gereedschap en bouwmaterialen overweg kunnen.”. Ewan antwoordde dat er meer dan drie dozijn werklieden waren in het dorp die zich bezighielden met het bewerken van hout, steen en metaal. De drie mannen besloten de bespreking en gingen ieders huns weegs.  De volgende dag werden de dorpelingen ingelicht over de slechte voortekens en de opdracht die de goden hadden bevolen. De bange dorpsbewoners luisterden aandachtig naar de uitleg over de zaken die, onder leiding van hun nieuwe druïde, moesten worden uitgevoerd. De meesten stelden zich gretig kandidaat en werden al snel in groepen ingedeeld. Er was een groep die onder leiding van de drie kruidenvrouwen naar geneeskrachtige planten en bloemen zou zoeken en deze verwerken. Een tweede groep zou reeds rijpe vruchten, wortels en planten gaan plukken en deze drogen zodat ze konden worden opgeslagen. De derde groep bestond uit veefokkers die uit hun kuddes vast verschillende dieren zouden beginnen te slachten en het vlees roken, opdat het gedurende de winter niet zou bederven. Meestal werden pas op het einde van het oogstseizoen dieren geslacht, maar vermits er misschien meer nodig zou zijn dan anders… De laatste groep was die van de hout-, steen- en metaalbewerkers.  Haggard had in het nabijgelegen bos een open plek ontdekt met rondom enkele kronkelige, massieve, dikke bomen. De energie die deze oeroude plek uitstraalde, bezorgde hem tintelingen doorheen heel z’n lichaam. ‘Ja, dit is de plek’, dacht de jonge druïde bij zichzelf. Na overleg met Tarin, schetste hij op een leitje uit welke elementen het heiligdom zou bestaan en hoe het er uiteindelijk uit moest zien. Hij besprak dit met de werklieden, die meteen aan de slag gingen. De metaalbewerkers zorgden voor extra zagen en beitels, de houtbewerkers begonnen met het omleggen van bomen en de werklui die zich met het bewerken van stenen bezighielden, legden de eerste hand aan stenen figuren en beeltenissen van Teutates. In de weken die volgden, schoot het werk goed op. Aan de samenwerking van de dorpelingen was te zien dat ze een hechte gemeenschap vormden. Er waren verschillende nieuwe opslagplaatsen opgebouwd, die ondertussen vol lagen met gedroogde vruchten en gerookt vlees. De vachten van de geslachte dieren waren bewerkt tot soepele huiden, die men tijdens een strenge winter wel kon gebruiken om zich warm te houden. In een andere hut, dicht bij de huizen van Tarin en Haggard, hingen aan de ene kant bosjes geneeskrachtige kruiden te drogen aan lange touwen, en stonden er aan de andere kant vele voorraadmanden en -potten met de reeds gedroogde planten. Ook aan het heiligdom was er hard gewerkt. Rondom de open plek waren dertien houten palen opgericht, die bovenlangs met elkaar verbonden werden. De palen waren volledig van de bast ontdaan en glad geschuurd. Elk van de rechtopstaande palen was versierd met gesneden dierenfiguurtjes. In het midden werd er een groot stenen altaar gebouwd. De stenen die het altaar onderaan ondersteunden, waren gegraveerd en representeerden de verschillende incarnaties van Teutates. Voor de platte steen, die als blad op het altaar was geplaatst, waren dertig sterke mannen ongeveer twee maanden bezig geweest. In een steengroeve zo’n twintig kilometer naar het zuiden, hadden ze een steen uitgekozen, uitgehouwen en terug naar Blerick getorst door er rollende palen onder te leggen en hem zo stukje bij beetje naar het dorp te sjouwen. Heel deze inspanning had bijna twee volledige maanden in beslag genomen, maar het eindresultaat mocht er zijn. De steen was helemaal glad en de mooie ovale vorm paste goed bij de ronding van de open plek. De zomer naderde zijn einde en de oogst werd binnengehaald. Het was inderdaad, zoals voorspeld, een miserabele oogst. Als ze geen extra voorraden hadden ingeslagen, heerste er gegarandeerd honger deze winter. Gelukkig konden ze door hun voorbereidingen, mits hier en daar te rantsoeneren, de winter gemakkelijk doorkomen. Drie dagen voor de herfst-equinox zaten Haggard, Tarin en Ewan opnieuw samen om te overleggen wie of wat er als offer zou dienen. Haggard nam echter als eerste het woord: “Aangezien de goden mij uitdagen, is het niet meer dan logisch dat ik het bloedoffer zal brengen.” Tarin protesteerde: “Nee, dat kan je niet doen. Jij bent nog jong. Ik zal mezelf opofferen en mij aan de goden aanbieden.” Haggard keek bedenkelijk naar zijn beker bier. “Tarin, zijn onze goden dan zo wreed? Moet er een leven worden opgeofferd om hen gunstig te stellen? Laten we er nog even over nadenken. We hebben nog een paar dagen tot de equinox.” Aan de houten palen die het heiligdom afbakende, hingen vrolijk gekleurde linten en bloemen. Ook het altaar was met kruidige wierook, bloemen en vruchten bekleed. Alle mensen uit het dorp, stonden in een cirkel omheen de houten aflijning gedromd. Het heiligdom zelf mocht alleen betreden worden door de druïden. Tarin stond aan de zijkant van het altaar en hielp mee met het schikken van de offergaven. Vandaag was het de dag waarop de dag even lang duurde als de nacht; de dag waarop licht en donker gelijken waren. Haggard stond naast het altaar en hief zijn armen op om de menigte tot stilte te manen. Vervolgens sprak hij met luide stem: “Machten van de kosmos, Goden en godinnen, En vooral u, grote god Teutates, Daal neer over dit heiligdom dat we huldigen in naam van Teutates. Wees welkom. Teutates, god van de kunsten, Aanzie uw nieuw heiligdom, Aanzie uw beeltenissen Aanzie de kunst die ter uwer ere dit heiligdom verrijkt.” Haggard ontblootte zijn arm boven het altaar.  “Teutates, bescherm ons laat het dit bloed dat geofferd wordt uw dorst lessen en voorspoed brengen aan alle inwoners van dit dorp.” Met een vlijmscherp mes maakte Haggard een lange snee in zijn onderarm en liet het bloed over het altaar stromen. “Teutates, met dit bloed wordt uw heilige plek in dit bos ingewijd.” Het was muisstil tussen de bomen terwijl Haggards bloed over het altaar bleef druppelen. Iedereen wachtte gespannen op de laatste zin van het ritueel. “Bij Teutates, zo moet het zijn!” Alle aanwezigen begonnen luid te joelen en juichen. Al gauw werden kannen bier en wijn rondgedeeld en barstte er een gigantisch feest los. Tarin hielp vlug Haggards wond te verzorgen. “Ik hoop dat het offer genoeg was, maar ik volg jouw redenering: de goden zijn inderdaad niet zo wreed dat ze een leven willen opgeofferd krijgen,” zei Tanis terwijl hij een verband aanbracht. “Ik hoop het met jou, mijn vriend.” fluisterde Haggard na een korte stilte. Niet veel later sloten ook de twee druïden zich aan bij de festiviteiten die tot diep in de nacht zouden duren. Er werd op de deurpost geklopt. Zo laat had Haggard geen bezoek meer verwacht. “Wie daar?”, zei hij terwijl hij naar de deur liep. Er werd niet geantwoord. Haggard trok de deur open en zag een klein meisje staan dat hij niet kende. Haar lijnen waren wazig en spreken deed ze niet. Zag hij dit echt? Ze overhandigde hem een klein jutten pakje. Even leek Haggard niet te weten wat hij moest doen. Hij keek naar het bundeltje dat in zijn handen lag. Toen hij weer opkeek, was de verschijning verdwenen. Verward deed hij de deur weer dicht. Hij liep naar de tafel bij het haardvuur om beter te kunnen kijken wat er in het kleine jutten lapje was gedraaid. Zijn adem stokte. Het was een perfect ronde, gepolijste boom kraal. Een van de beste voortekens die de druïden kenden. Terwijl hij naar het huis Tarin liep, zuchtte hij een paar keer opgelucht. Dit was een duidelijk teken. Hun harde werk had geloond! Hun offer was aanvaard!

Tashi
0 1

IK WIL VRIJ.

Kwetteren zorgen vogeltjes voor het geluk in een een mensenleven.Hoe gelukkig is mijn Kwetterend vogeltje. DENKT DE MENS. In vogel taal roept het vogeltje.IK WIL VRIJ IK WIL VRIJ. §§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§ foto GALLERY  https://www.2dehands.be/q/verf+ed+/ Rond 1995 heb ik dat werk gemaakt. Ik noem het "altaar der culturen."Links ziet men een tv, onze gemeenschappelijke identiteit valt van het - silicium - glas - zand.De gemeenschappelijke informatiebronnen zijn verdwenen.De wijzen van vroeger opgevolgd door radio en uiteindelijk als laatste de tv die een ongeveer gemeenschappelijke boodschap uitdragen is niet meer.De informatie is versplinterd.Rechts ziet men een gietijzeren kandelaar daar in een mensenhoofd in papier. Stukken teksten. Krantenpapier "De encyclopedische mens".Gietijzer = nationalistenKandelaar = religieIn het midden staat de hedendaagse mens. Opgesloten. "de encyclopedische mens".Dit deel is gemaakt van een reclame voor lippenstift.Regeneratie KosmetikIn de dubbele wand gaan luchtbellen in het water de hoogte in.In die dubbel - transparantie - plexiglas zit diezelfde "encyclopedische mens".Het geheel staat op dunne platen, glas = chips = zand = silicium.Het geheel steunt op een gietijzeren pilaar = industriële cultuur.De gietijzeren plaat staat op de grond = landbouwcultuur.HET ALTAAR DER CULTUREN. Ik woonde toen in de Aalmoezenierstraat in Antwerpen. De jaren 90 tig.   http://www.anamorfose.be/verf/misc-images/verf-t-i-r-e

verf ed
11 0

Toccata

ProloogZoals wel meer het geval was in de herfst hing er een hardnekkige mist over de vallei. De avond was reeds gevallen. De hoofdstraat van Oudloon lag er verlaten bij. Er was geen mens op straat te zien. De straatlantaarns verspreidden sluiers van licht die vanwege de mist weinig bijdroegen tot de zichtbaarheid.Achter de glas-in-lood ramen van het oude kerkje scheen een flauw licht. Een deurtje in de zijgevel stond op een kier waardoor een smalle streep licht op het paadje naast de kerk viel. En omdat het zo stil was op straat was het duidelijk te horen: er werd op het orgel gespeeld.Binnen in de kerk leek er behalve de organist niemand aanwezig. Het was een man van middelbare leeftijd die op passionele wijze het orgel bespeelde. Wat hij ten gehore bracht was wellicht het beroemdste stuk dat ooit voor orgel werd gecomponeerd: het Toccata en Fuga in D-klein van Johann Sebastian Bach. Met zijn handen- en voetenwerk liet hij het interieur van het kerkje zinderen van muziek.Toen de laatste noten van het muziekstuk gespeeld waren en het geluid helemaal uitgestorven was, werd het heel even muisstil. Maar dan kwam er vanuit het kerkschip een applaus. Een langzaam applaus, gebracht door één enkel persoon vooraan in de kerk. Het was een oude man met golvend grijs haar die krachtig de handen in elkaar sloeg.De organist keerde zich om op het doksaal en keek naar beneden. Toen hij merkte van wie het applaus afkomstig was, verscheen een brede glimlach op zijn gezicht. Hij haastte zich langs de smalle houten wenteltrap naar beneden en stapte gezwind naar voren.‘Mijnheer Van Beek,’ zei hij, ‘wat ben ik blij u na al die jaren weer te zien!’Ze schudden elkaar krachtig de hand.‘Ik heb het toch gezegd,’ antwoordde de oude man, ‘dat jij ooit voor mij zou spelen.’De organist knikte.‘Ja. Dat hebt u inderdaad gezegd.’Hij keek zijn bezoeker aan alsof hij niet kon geloven dat die er werkelijk was.‘En,’ vroeg hij, ‘was het een beetje goed?’De oude man glimlachte minzaam.‘Ik zou het niet beter kunnen.’De organist grinnikte. Zonder iets te zeggen keken de twee mannen elkaar lange tijd aan.‘Je hebt het dan toch maar gedaan,’ zei de oude man uiteindelijk.‘Je vader is trots op jou. Geloof me: je vader is heel trots op jou!’De woorden leken de organist emotioneel te maken. Hij staarde even naar de vloer. Toen hij weer opkeek, waren zijn ogen vochtig.‘Ik moet er weer vandoor,’ zei de oude man. ‘Maar ook ik ben trots op jou. Gefeliciteerd!’Hij knoopte zijn overjas helemaal dicht, glimlachte nog een keer naar de organist en begaf zich naar het zijdeurtje.‘Wacht even!’ riep de organist, ‘Ik loop een eindje met u mee!’Hij liep naar de voet van de wenteltrap waarlangs hij zopas naar beneden gekomen was, raapte zijn jas op van de vloer en keerde zich om. Er was niemand meer in de kerk.Hij haastte zich naar het zijdeurtje en liep langs het smalle paadje langs de kerk naar de straat, de oude man achterna. Maar die was nergens meer te bekennen. Het leek wel of hij door de mist en de duisternis was opgeslokt. 1De kleine FIAT 500 reed het marktplein van Oudloon op. De jonge man achter het stuur glimlachte toen hij de bedrijvigheid aan de andere kant van het plein zag. Daar stond een podium opgesteld  en ondanks de lichte mist die was komen opzetten kon hij de mensen zien die met kabels heen en weer liepen. Heel even hield het autootje halt om dan meteen de hoofdstraat in te draaien en even verder te stoppen op de parking voor hotel “De Oude Pastorij”. “Hotel” was een duur woord voor een B&B met 6 kamers maar zo stond het op het bordje aan de inrit van de parking.De bestuurder van de auto stapte uit, nam een reistas uit de bagageruimte en ging het hotel binnen.De jonge vrouw die aan de balie zat, keek op toen de bezoeker binnenstapte.‘Goede morgen, meneer!’ zei ze vrolijk terwijl ze opstond.‘Goede morgen,’ antwoordde de jonge man, ‘Frederik Desmit. Ik heb gereserveerd.’‘Dat klopt. Meneer Desmit. Ik ben Marijke,’ zei de vrouw terwijl ze door het raam naar buiten keek.‘Is dat uw auto die daar op de parking staat? Dat vind ik nu een mooi autootje, weet u. Eigentijds en toch een beetje retro. Klassiek en modern tegelijk, nietwaar?’Ze sprak zeer snel. Van Limburgers wordt wel eens beweerd dat ze heel langzaam spreken, maar dat klopt niet. De meesten praten vrij snel. Een beetje zangerig, maar wel snel.‘Wil u dat straks even invullen?’ ging ze verder, terwijl ze Frederik een document overhandigde.‘Dan zal ik u nu even wegwijs maken. Volgt u me maar.’
Frederik volgde haar in de gang.‘Hier links is de ontbijtzaal. We serveren ontbijt tussen 8 u en 10 u.’En met duidelijke trots vervolgde ze:‘Met eitjes van onze eigen kippen. Verser kunnen ze niet zijn, toch?’Ze leidde Frederik in de kamer aan de andere kant van de gang.
‘Dit is het salon. Hier leggen we elke morgen de kranten. U mag hier altijd komen zitten als u er zin in hebt.’‘En er staat zelfs een piano,’ zei Frederik duidelijk geïnteresseerd terwijl hij naar een buffetpiano wees die tegen de muur tegenover het raam stond.‘Ja, die stond er al toen het hier nog een pastorij was. Toen mijn ouders hier het hotel begonnen zijn, hebben ze haar laten staan. Ikzelf kan er niet op spelen maar ik vind ze wel... decoratief.’Ze bleef even naar het instrument kijken, als wou ze nogmaals genieten van het decoratieve karakter ervan en draaide zich  dan om naar haar gast.‘Speelt u piano? U mag erop spelen hoor.’‘Nee, nee’ antwoordde Frederik snel, ‘ik speel geen muziek. Maar ik vind een piano wel een mooi instrument.’‘U houdt van pianomuziek?’‘Ja. Maar niet alleen van de muziek.’
Frederik tilde voorzichtig het deksel op, als was het heel breekbaar.
‘Ook van de aanblik van het klavier. Dat repeterende patroon van witte en zwarte toetsen heeft iets... esthetisch.’En met dezelfde voorzichtigheid legde hij het deksel weer neer.Marijke lachte.‘Zo had ik het nog niet bekeken. Maar als u van muziek houdt, bent u op het juiste moment gekomen hoor! Dit week-end is het Loon Klassiek - het muziekfestival van de academie. Vanwege de pandemie is het enkele keren niet kunnen doorgaan maar dit jaar is het eindelijk weer zover.’
Ze wees naar een affiche aan de muur.
‘Zaterdag is er een concert door, hoe zeg je dat, gastvedetten. Zondag is er een optreden door de  studenten van de academie zelf. Bent u langs de markt gekomen? Dan hebt u zeker het podium zien staan.’‘Inderdaad,’ bevestigde Frederik, ‘ik heb erover gelezen in de pers. Het is daarom dat ik dit week-end uitgekozen heb om naar hier te komen. Overdag wandelen en genieten van het landschap en 
‘s avonds genieten van de muziek. Althans dat was de bedoeling.’
Hij keek enigzins bezorgd naar buiten.‘Maar er is mist komen opzetten. Ik hoop dat die de pret niet zal bederven.’‘Ach ja, we wonen hier in een dal en dan komt er wel eens mist voor. Vooral in de herfst.’ antwoordde Marijke, bijna verontschuldigend.
‘Maar dat komt wel goed. Ik zal u nu uw kamer tonen.’ 
En met een knipoog vervolgde ze:‘U bent momenteel de enige hotelgast. Dus heb ik voor u de mooiste kamer gereserveerd. Goed hé?’‘Dank u wel!’ lachte Frederik. Hij pakte zijn reistas op en volgde de gastvrouw naar de eerste verdieping. 2Toen Frederik na zijn lunch weer in het hotel aankwam, zat er iemand in het salon. Het was een jonge man die iets ouder leek dan hijzelf en een muziekinstrument bij zich had. Het was opgeborgen in een zwarte hoes waarvan de vorm deed vermoeden dat het om een gitaar ging.‘Goede middag!’ zei Frederik, ‘Ik ben dan toch niet de enige gast in dit hotel.’Hij stak zijn hand uit om de man te begroeten.
‘Frederik Desmit. Aangenaam!’De andere man stond op, schudde Frederik de hand en stelde zich voor.‘Joris Vermeire. Prettige kennismaking!’‘U bent blijkbaar gitarist, meneer Vermeire,’ zei Frederik terwijl hij naar het muziekinstrument wees.De andere gast knikte.
‘Zeg maar Joris hoor! Inderdaad, ja. Ik speel morgenavond tijdens het concert.’Frederik keek verbaasd.‘Woont u dan zo ver van hier dat u hier komt logeren?’Joris glimlachte, blijkbaar geamuseerd door Frederiks nieuwsgierigheid.‘Ik ben van de andere kant van het land. West-Vlaanderen. Misschien hoort u dat wel aan mijn accent? En ik speel in een gelegenheidsgroepje. Met muzikanten die ik nog niet zo lang ken. Daarom hebben we zo meteen nog een repetitie.’‘Toch niet op het podium?’‘Nee, natuurlijk niet,’ lachte Joris, ‘de muziekschool stelt een lokaal ter beschikking. Die is ten slotte de organisator van het concert.’‘En is dat een elektrische gitaar die u daar heeft?’ vroeg Frederik, nogmaals naar het ingepakte instrument wijzend.‘Nee, een akoestische gitaar. Ik zal ze u even laten zien, als u wil.’Joris ging weer zitten en pakte zijn gitaar uit. Het was een prachtig instrument met een goud-geel klankblad en een rood-bruin zijblad. Onder het klangat bevond zich een eveneens rood-bruine slagplaat met daarop de afbeelding van een graanschoof en het opschrift “Montana Gold”.Frederik zette zich in de zetel tegenover hem.‘Dat is vast een zeer duur instrument,’ merkte hij op.Joris knikte bescheiden.‘Elk degelijk muziekinstrument is duur, vrees ik. En deze gitaar vormt daarop geen uitzondering. Maar ze heeft dan ook een mooie klank. Ik zal het u even laten horen.’Hij begon een zeer rustig melodietje op zijn gitaar te tokkelen.‘Vindt u zoiets mooi?’ vroeg hij toen hij gestopt was met spelen.Frederik twijfelde even voor hij antwoordde. Hij glimlachte verontschuldigend.‘Dit is niet echt mijn genre. Ik noem dat kampvuurmuziek.’
Hij pauseerde even.‘Maar eigenlijk... ja... dit vond ik wel mooi. Eigenlijk komt het me bekend voor. Maar ik kan het niet thuisbrengen.’Joris lachte.‘Ik heb het nochtans zelf geschreven,’ zei hij, ‘en ik noem dat een ballade.’Frederik keek heel even peinzend voor zich uit en wees dan opnieuw naar het instrument.‘Weet u trouwens waar het woord gitaar vandaan komt?’ vroeg hij.Joris keek verbaasd op.‘Dat heb ik me eigenlijk nog nooit afgevraagd,’ lachte hij.‘Het woord gitaar stamt af van het Griekse kithara,’ legde Frederik gretig uit, ‘en dat komt dan weer van het Persische sihtar. Dat maakt dat de woorden gitaar en sitar verwant zijn.’Joris had geamuseerd geluisterd.‘Dat wist ik niet,’ zei hij, ‘Ik speel trouwens ook sitar.’‘Ik heb me laten vertellen dat een sitar een moeilijk instrument is,’ zei Frederik met enige bewondering.‘Elk muziekinstrument is moeilijk’, antwoordde Joris, ‘en ja de sitar in het bijzonder ook.’Frederik voelde zich erg op zijn gemak, wellicht omdat de gitaarspeler zo aanspreekbaar was.‘Ik heb zelf een twaalfsnarige mandoline’, begon hij, ‘uit de jaren 1930. Een erfstuk van mijn overgrootvader. Het is overgeërfd van vader op zoon. Sinds het overlijden van mijn vader is ze dus in mijn bezit.’‘Daar draagt u best goed zorg voor,’ zei Joris, duidelijk geinteresseerd. En dan vervolgde hij op een schalkse manier ‘En waar komt het woord mandoline dan wel vandaan?’Frederik leek aangenaam verrast door die vraag.‘Het woord mandoline is een vertaling van het Italiaanse mandolino, het verkleinwoord van mandola. En dat komt vermoedelijk van het Griekse pandoura. Dat was een instrument met drie snaren.’‘Een woord met een p dat verandert in een woord met een m...’ merkte Joris enigzins schamper op.
Frederik glimlachte fijntjes.‘Wellicht is men de p mettertijd als een b gaan uitspreken. En in het Griekse alfabet is er geen b. Daar schrijft men mp als men een b wil weergeven. Waarschijnlijk is zo de m in het Italiaanse woord geslopen.’De gitarist lachte luid.‘Indrukwekkend, hoe u dat allemaal weet! Bent u taalkundige?’‘Helemaal niet,’ antwoordde Frederik, ‘ik ben programmeur. Maar ik heb wel belangstelling voor etymologie. Dat is de studie van de herkomst van woorden.’‘Ja, dat weet ik,’ lachte de gitarist. Maar dan werd hij weer ernstig.‘U hebt dus een antieke mandoline. Kunt u erop spelen?’Frederik schudde het hoofd.
‘Nee. Ik ken geen muziek. Ik speel geen enkel instrument.’Hij staarde heel even voor zich uit.‘Mijn overgrootvader was een muzikant. Die speelde verscheidene instrumenten en dus ook mandoline. Mijn vader heeft me vaak verteld hoe hij hem moest begeleiden op de piano.’‘Uw vader speelde piano?’‘Oh ja!’ Frederik klonk trots. ‘Hij wou zo graag dat ik ook een instrument leerde spelen. Maar ik had als kind geen interesse om naar de muziekschool te gaan. Ik wou op woensdagnamiddagen liever buiten spelen. Of een boek lezen. Alles behalve nog eens extra uren les volgen.’Joris glimlachte.‘En hebt u daar nooit spijt van gehad?’Frederik knikte.
‘Soms wel, ja...’‘Bij mij was het mijn moeder die me aangemoedigd heeft om een instrument te leren spelen,’ zei Joris, ‘Toen ik zes jaar was, kreeg ik van haar mijn eerste gitaar cadeau.’‘Als je een instrument wil leren spelen, moet je daar jong mee beginnen,’ mijmerde Frederik luidop, ‘anders lukt het niet meer.’‘Dat is niet waar hoor!’ antwoordde Joris vrij heftig. ‘Er zijn heel wat muzikanten die pas als ze volwassen waren aan een opleiding begonnen zijn. Muziekscholen hebben daar aangepaste programma’s voor!’Hij keek Frederik ernstig aan.‘Als u graag een instrument wil leren spelen, is het daar nooit te laat voor!’Dan stopte hij zijn gitaar weer in de hoes.‘Als u het niet erg vindt - ik moet er nu vandoor.’Hij schudde Frederik nogmaals de hand.‘Bedankt voor de interesse.’ Hij keek Frederik even doordringend aan.‘En denk eraan: als u een instrument wil leren spelen, moet u dat vooral doen! Het is nooit te laat!’Frederik glimlachte.De gitarist pakte zijn instrument op en ging naar buiten.
Frederik ging de trap op. Ondertussen probeerde hij zich te herinneren van waar hij het melodietje van Joris Vermeire toch kon kennen. 3Frederik sloot zijn kamerdeur achter zich. Het hotel serveerde geen maaltijden dus wou hij op zoek gaan naar een restaurantje om te avondmalen.Toen hij de trap afdaalde, hoorde hij plots pianomuziek. Blijkbaar was iemand in het salon op de piano aan het spelen. Nieuwsgierig als hij was, stak hij zijn hoofd naar binnen. De man die achter de piano had plaatsgenomen was wellicht halfweg dertig, maar gaf de indruk uit de vorige eeuw te komen. Hij had lang haar tot op de schouders en droeg een wijd openstaand hemd waardoor een metalen halsketting zichtbaar was. Toen hij Frederik opmerkte, stopte hij met spelen.‘Sorry dat ik stoor,’ zei Frederik verontschuldigend, ‘maar ik hoorde u spelen en kon mijn nieuwsgierigheid niet bedwingen.’‘U stoort helemaal niet,’ zei de man vriendelijk. ‘komt u gerust verder.’
En hij vervolgde met een lachje, ‘Piano spelen is zoveel meer zinvol met publiek. Logeert u hier ook?’‘Ja,’ antwoordde Frederik, ‘ik ben een week-endje weg van huis. En zaterdagavond ga ik naar het concert op het marktplein.’Hij stak zijn hand uit.‘Frederik Desmit. Zeg maar Frederik.’De man schudde hem de hand.‘Guido Embrechts. Zeg maar Guido. U zal dus ook zaterdagavond mijn publiek zijn?’Frederik keek aangenaam verrast.‘Ah? U speelt op het concert? Piano, neem ik aan?’‘Nee,’ antwoordde Guido, ‘zaterdag speel ik orgel. Elektrisch orgel. Houdt u van piano misschien?’Frederik knikte.‘Onder andere, ja. Niet in die mate dat ik naar een pianorecital zou gaan. Maar ik kijk soms wel naar de Koningin Elisabethwedstrijd voor piano op TV. Omdat ik het zo spectaculair vind.’Hij merkte de vragende blik van de pianist.‘Wel ja, als de camera inzoomt op de handen van de pianist, dan lijkt het soms wel dat er meer toetsen ingedrukt zijn dan die man of vrouw vingers heeft!’Hij keek even dromerig voor zich uit en zuchtte.‘Mijn grootvader had een piano. Erfstuk van mijn overgrootvader. Mijn vader speelde er regelmatig op.’Guido keek hem geinteresseerd aan.‘Is uw vader pianist?’‘Was,’ verbeterde Frederik, ‘mijn vader is vijf jaar geleden overleden.’Hij slikte even.‘Hij was geen geschoold pianist. Maar hij kon behoorlijk goed piano spelen. Hij had een muzikaal gehoor. Mijn overgrootvader, dat was een muzikant. Mijn vader heeft me altijd verteld dat hij door hem muziek geleerd heeft.’Er verscheen een glimlach op zijn gezicht.‘Ik ben genoemd naar Frederik Chopin. En mijn zus heet Nina. Naar Nina Simone.’‘Dan hield hij duidelijk van verschillende stijlen,’ merkte Guido op. ‘En u? Speelt u zelf ook?’Frederik schudde het hoofd.‘Mijn vader heeft altijd gewild dat ik naar de muziekschool zou gaan. Maar dat interesseerde me toen niet. Les volgen op woensdagnamiddag? Nee, daar was ik te speels voor.’Hij haalde kort zijn schouders op, alsof hij zich leek te verontschuldigen voor zijn keuze als kind.‘Ik probeerde af en toe wel een deuntje te spelen op de piano bij mijn grootvader.’En lachend voegde hij eraan toe: ‘En soms lukte me dat zelfs!’‘Is de piano van uw grootvader niet van u geworden?’ wou Guido weten.Weer schudde Frederik het hoofd.‘Toen mijn grootvader gestorven is, werd ze verkocht. Als sierstuk. Ik vond dat wel jammer. Ik had ze graag gehouden. Maar naar het schijnt was ze niet meer te stemmen. De stembalk was gebarsten.’Opnieuw maakte Frederik een verontschuldigend gebaar.‘Had ik muziekles gevolgd, dan had mijn vader ze misschien wel laten restaureren. Het was ten slotte een familiestuk. Maar neen dus. Hij heeft ze verkocht.’‘U had er wel graag kunnen op spelen?’ besloot Guido.Frederik knikte.‘Als kind was ik gek op alles wat toetsen had. Een rekenmachine. Een telefoon. Een piano. En een computer. Daarom ben ik waarschijnlijk programmeur geworden.’Guido knikte begrijpend.‘En uw zus? Speelt zij wel een instrument?’Frederik schudde he hoofd.‘Ze zingt in een koor. Maar zij doet ten minste wél iets met muziek.’Er klonk een tikkeltje tristesse in zijn stem.Guido schoof zijn stoel een beetje opzij.‘Kom een naast me zitten,’ zei hij uitnodigend, ‘en probeer eens een deuntje te spelen op deze piano.’Frederik aarzelde niet. Hij pakte een stoel en zette zich naast de pianist.‘Dit is het eerste wat ik kon spelen,’ zei hij, duidelijk plezier belevend aan de herinnering. Met één hand speelde hij de noten: fa sol la fa, fa sol la fa, la la# do...‘Frère Jacques,’ lachte Guido, ‘beginnen we daar niet allemaal mee?’Hij keek Frederik kameraadschappelijk aan en liet meteen de beleefdheidsvorm achterwege.‘Ik zal je eens een melodietje voorspelen.’Hij speelde een langzame, relatief eenvoudige melodie met een onregelmatig metrum.‘Ken je dat?’Frederik knikte bevestigend.‘Dat is Promenade,’ wist hij, ‘het leitmotiv uit Schilderijententoonstelling van Modest Moessorgski. Een suite geïnspireerd door het werk van de Russische schilder Viktor Hartmann.’Guido keek hem met verwondering aan.‘Goed zo, man.’Frederik glimlachte.‘Toen ik studeerde en op kamers woonde had ik een huurbaas die van klassieke muziek hield. Zo nu en dan organiseerde hij een luistersessie voor zijn studenten. Hij had de uitvoering door het London Symphony Orchestra op CD.’‘Moessorgski heeft Schilderijententoonstelling wel geschreven voor piano,’ legde Guido uit.
‘Het was Maurice Ravel - die van de Bolero, jawel...’Hij grinnikte, waarschijnlijk omwille van het onbedoeld rijm.‘Het was Maurice Ravel die de orkestratie gemaakt heeft.’Frederik knikte.‘Zelf hou ik het meest van de rockversie door Emerson, Lake en Palmer.’‘Zo, die uitvoering ken je ook al!’ reageerde Guido enthoesiast.‘Jazeker!’ antwoordde Frederik glunderend,
‘Klassieke muziek overgoten met een rock sausje, dat is mijn ding. Emerson, Lake en Palmer waren daar goed in, net zoals de Nederlandse formatie Ekseption.’De blik van Guido kreeg iets ondeugends. Hij stak de wijsvinger van één hand op, als hij wou zeggen: ‘Let op!’Meteen begon hij zeer heftig - de correcte muziekterm is feroce - op het klavier te tokkelen. De melodie was zeer snel en leek zo uit een jazz sessie geplukt. Frederik glimlachte breed.‘Ja, dat is De Hut van Baba Yaga uit Schilderijenstentoonstelling,’ zei hij, alsof hij een kwisvraag moest beantwoorden. ‘Baba Yaga is een heks uit de Slavische mythologie en ze woont in een hut die op kippenpoten staat. Viktor Hartman schilderde de hut in de vorm van een soort koekoeksklok, op kippenpoten dus. Maar de snelle melodie van Moessorgski verbeeldt eerder de vlucht van de heks. Ze verplaatst zich namelijk in een vliegende mortier die ze bestuurt met de stamper.’Guido keek hem aan met een blik die iets tussen verbazing en bewondering uitdrukte.‘Je bent blijkbaar goed op de hoogte!’‘En jij speelt het werk zomaar uit het hoofd!’ beantwoordde Frederik het compliment met minstens evenveel bewondering.Guido knikte.‘Ik heb een voorkeur voor Slavische componisten. En inderdaad, Schilderijententoonstelling is een van mijn favoriete werken.’Hij liet zijn blik over het pianoklavier glijden en richtte zich dan opnieuw tot Frederik.‘Heb je nooit overwogen om alsnog muziekles te volgen?’Frederik keek peinzend voor zich uit.‘Daar moet je toch jong aan beginnen,’ vond hij.‘Nonsens!’ klonk het.‘Het is waar : hoe jonger je eraan begint, hoe gemakkelijker je het leert. Maar als je gemotiveerd bent om eraan te beginnen, kun je op elke leeftijd een instrument leren spelen.’Hij klapte behoedzaam het deksel van de piano dicht.‘Ik ken heel wat mensen die aan een muziekopleiding begonnen zijn na hun pensioen,’ ging hij verder, ‘en als die dat kunnen, kun jij dat toch ook? Hoe oud ben je? Waarschijnlijk niet eens dertig?’Frederik glimlachte. Waarom probeerden wildvreemde mensen toch om hem te overtuigen muziekles te volgen? Hij stond langzaam op van zijn stoel.‘Honger heb ik ervan gekregen, Guido,’ zei hij, ‘bedankt voor het mini-recital. Maar nu wil ik graag iets gaan eten.’Ook Guido stond op.‘Smakelijk, Frederik. En wellicht tot morgen?’Frederik verliet het hotel en stapte gezwind in de richting van het marktplein, terwijl De Hut van Baba Yaga nog bleef nazinderen in zijn hoofd. 4Frederik was net aan zijn ontbijt begonnen, toen een oude man de ontbijtzaal binnen kwam. Hij was niet echt groot van gestalte, had golvend grijs haar en een brilletje met ronde glazen op zijn neus.‘Goede morgen,’ zei hij tot Frederik met een hoorbaar Noordnederlands accent, ‘Zit u hier helemaal alleen?’‘Goede morgen. Ja, daar lijkt het wel op.’De man kwam dichterbij.‘Mag ik bij u aan tafel kom zitten? Ik ontbijt niet graag alleen.’‘Natuurlijk!’ antwoordde Frederik met een uitnodigend gebaar, ‘Graag zelfs! Ik eet ook niet graag alleen.’De oude man zette zich tegenover Frederik aan de tafel en stak zijn hand uit.‘Hans Van Beek,’ zei hij, ‘ik kom uit Nederland.’‘Dat had ik al door,’ lachte Frederik terwijl hij de uitgestoken hand schudde.
‘Frederik Desmit. Aangenaam! Van waar in Nederland komt u?’‘Enschede,’ antwoordde de man, ‘kent u die stad?’‘Jazeker!’ klonk het enthoesiast, ‘Enschede! De naam is een verbastering van aan de scheiding en wijst erop dat de stad heel lang geleden al een grensstad was!’De oude man keek licht verbaasd.‘Ja dat klopt. U bent goed op de hoogte.’‘Bovendien hebben jullie daar een heel bijzonder stadhuis!’‘Is dat zo?’Frederik knikte.‘De architect, Gijsbert Friedhoff, had tijdens zijn studies stage gelopen in Stockholm en liet zich inspireren door het stadhuis van de Zweedse hoofdstad,’ legde hij uit, ‘vandaar de sobere maar toch monumentale vormgeving.’‘Oh, kijk eens aan, dat wist ik niet. U weet er meer van dan ik! Bent u al in Enschede geweest?’Frederik glunderde gevleid. Bescheidenheid was nu eenmaal niet zijn beste eigenschap.‘Nee,’ antwoordde hij met een schalkse glimlach, ‘maar ik ben al wel in Stockholm geweest. Daar heb ik dat verhaal te horen gekregen. Ik ben het meteen gaan opzoeken en inderdaad: de gelijkenis in stijl is treffend.’De oude man dronk behoedzaam van zijn kopje thee.‘Wat brengt u naar hier, als ik vragen mag?’ vroeg Frederik.‘Oh wel ja, ik ben hier vanwege Loon Klassiek. Ik lever een bescheiden bijdrage aan het festival.’Deze keer was het Frederik die verbaasd keek.‘Ben u muzikant? Speelt u op het concert?’De heer Van Beek schudde het hoofd.‘Nee nee, ik treed zelf niet op. Maar er zal wel muziek gespeeld worden die ik gecomponeerd heb.’‘Oh, u bent componist!’ reageerde Frederik met bewondering.‘Ja, onder meer.’ De man nam nog een slokje thee.‘Ik was vroeger muziekleraar. En ik speel orgel. Dat doe ik nog steeds!’‘Orgel!’ De stem van Frederik klonk enthoesiast. ‘Orgel! Dat is mijn lievelingsinstrument!’De oude man keek op.‘U bent dus ook muzikant?’‘Nee hoor, helemaal niet! Ik ben computerprogrammeur. Maar ik hou erg veel van orgelmuziek. Of simpelweg: van orgels. Pijporgels, bedoel ik dan. Ik vind ze ook mooi om naar te kijken!’Van Beek lachte.‘Orgels zijn vooral gemaakt om naar te luisteren. Maar ik begrijp wat u bedoelt. Sommige orgels zien er inderdaad zeer indrukwekkend uit.’Hij keek Frederik nieuwsgierig aan.‘U hebt dan zeker het orgel in het kerkje hiernaast al gezien?’‘Nee, dat heb ik nog nooit gezien,’ gaf Frederik toe. ‘U wel?’‘Jazeker! In dat kerkje staat een orgel uit 1715. Een prachtstuk. En nog helemaal authentiek!’De ogen van de oude man glinsterden.
‘Als u niet meteen iets te doen hebt, gaan we zo dadelijk eens kijken!’‘Graag!’ antwoordde Frederik, ‘Voor een orgel maak ik graag tijd!’ 5Na hun ontbijt volgde Frederik de heer Van Beek naar buiten. Er hing nog steeds een lichte mist in de vallei. Even later stonden ze samen voor het kerkje in de straat. Het was een typisch Loons kerkje: rechthoekig van vorm, zonder dwarsbeuk en een toren in ijzerzandsteen met een steile, ingesnoerde spits. Een grote houten poort in de toren vormde de ingang. Een verroest hekwerk links en rechts van het gebouw scheidde de straat van de tuin rondom de kerk. Frederik probeerde de poort te openen doch zonder success.‘De kerk lijkt gesloten,’ merkte hij teleurgesteld op.Van Beek glimlachte. In het hek rechts van de kerk was er een poortje. Hij liep er naartoe. De hengsels maakten een schurend geluid toen hij het opende.‘Volg me maar,’ zei hij.Een grindpad langs de kerk bracht hen bij een houten deurtje in de zijgevel van de kerk.Van Beek keek Frederik even geheimzinnig aan.‘Dit deurtje is zelden op slot.’Hij drukte de deurkruk naar beneden en duwde tegen de deur. Die ging meteen open.‘Kom, we gaan naar binnen...’Het interieur van het kerkje had iets ouderwets. Er stonden houten banken, geen kerkstoelen. Door het mistige weer was het er vrij donker.‘Kijk, daar!’ fluisterde van Beek. Hij wees naar het doksaal boven de hoofdingang. Daar stond inderdaad een prachtig pijporgel. De prestantpijpen stonden netjes symmetrisch geschikt in de orgelkast. Een smalle houten wenteltrap leidde naar het doksaal.‘Kom! We gaan dat van dichtbij bekijken.’ Van Beek beklom een beetje moeizaam de trap, onmiddellijk gevolgd door Frederik. Hij wees naar een inscriptie bovenaan de orgelkast.‘Zie je dat? MDCCXV. Dit is een orgel uit 1715, zoals ik al zei.’Ze gingen samen op de bank voor de speeltafel zitten. De toetsen van de twee klavieren lagen niet meer helemaal gelijk, wat niet ongewoon is voor een orgel van die ouderdom. Links en rechts van de klavieren bevonden zich de panelen met registerknoppen.‘Maar gelukkig werkt de blaasbalg al elektrisch. Vroeger had men daar orgeltrappers voor nodig.’Hij drukte een elektrische schakelaar in en onmiddellijk was het geruis van stromende lucht hoorbaar.‘Mogen we dit wel doen?’ vroeg Frederik een beetje ongerust.‘Dit orgel staat hier om bespeeld te worden,’ klonk het kordaat, ‘niet om stof te vergaren!’Van Beek trok een paar registerknoppen uit en speelde een aantal akkoorden snel na elkaar.‘Bekijk dit’, zei de oude man stil, als sprak hij met eerbied, ‘Zesentwintig registers, meer dan duizend zeshonderd pijpen! De kleinste is amper zo groot als een sigaret, de grootste zo groot als een schoorsteen.’‘Dat zijn er behoorlijk veel,’ gaf Frederik als commentaar.‘Dit, veel?’
Van Beek lachte gedempt.‘Het grootste kerkorgel ter wereld staat in de Sint-Stephanusdom van Passau in Beieren. Zeventienduizend pijpen, jongeman! Ze-ven-tien-dui-zend! Dát zijn er veel!’Frederik floot tussen zijn tanden.‘Begin daar maar eens aan te stemmen...’‘Als ze klaar zijn met stemmen, kunnen ze opnieuw beginnen,’ zei Van Beek vrolijk.‘Hebt u daar ooit op gespeeld?’ wou Frederik weten.‘Nee,’ antwoordde de oude man, ‘Ik heb wel vaak in Duitsland gespeeld, maar niet in Passau. Wel bijvoorbeeld in de Paulinerkirche in Leipzig.’
Zijn gelaatsuitdrukking werd grimmig.‘Lang geleden natuurlijk. Vóór die goddeloze cultuurbarbaren de kerk opbliezen. Om plaats te maken voor een ander gebouw.’Om zijn verontwaardiging kracht bij te zetten, sloeg hij met beide handen op het onderste klavier.Het orgel leek met een meerstemmige schreeuw zijn ongenoegen te bevestigen.Zijn woede ebde langzaam weg om plaats te maken voor minzaamheid. Hij liet zijn handen over de toetsen van het orgel glijden, alsof hij ze streelde.‘Het pijporgel was als het ware de eerste synthesizer. Door verscheidene pijpen te combineren, kan men het geluid van andere instrumenten nabootsen. Zoveel rijkdom aan geluid en het kan door één persoon bespeeld worden.’‘Weet u trouwens waar het woord orgel vandaan komt?’ vroeg Frederik, die vond dat hij ook iets bij te dragen had. Van Beek keek hem over zijn brilglazen aan.‘Ik denk dat u mij dat nu gaat vertellen.’‘Het woord orgel is afgeleid van het Griekse organon. Letterlijk betekent het zoveel als werkinstrument.’Van Beek glimlachte.‘Als componist probeer ik volmaakte muziek te maken met onvolmaakte instrumenten. Dat is een uitdaging. Het vraagt inspanning. Veel inspanning. De term werkinstrument is dus wel degelijk op zijn plaats.’
Hij stootte Frederik kameraadschappeljk aan met zijn elleboog.‘Hier, voel dit orgel. Raak het aan. Druk de toetsen in.’
Dan ging hij een beetje plagend verder.‘Bespeel het!’.Frederik legde zijn rechterhand op het onderste klavier. En met één hand speelde hij zowaar een klassiek melodietje in driekwartsmaat.Van Beek keek hem verbaasd aan.‘Kijk eens aan! Jesus bleibet meine Freude. Waar hebt u dat geleerd?’‘Ik speelde dat als kind op de piano van mijn grootvader. Het was het kenwijsje van een radio-uitzending. Elke week hoorde ik dat op de radio.  En toen heb ik geprobeerd om dat na te spelen’.Van Beek knikte bewonderend.‘En u kent het nog steeds uit het hoofd?’‘Ja. Of nee, eigenlijk niet. Maar - ik weet niet hoe ik het moet uitleggen - het lijkt wel of de toets die ik moet indrukken... als het ware... naar mij kijkt. Zo van: ik ben het die je moet indrukken!’‘Juist. U hebt een muzikaal gehoor.’ legde de oude man uit, ‘U kunt toonafstanden inschatten. Mooi zo.’Frederik zuchtte.‘Mijn vader, die had een muzikaal gehoor. Hij kon geen noot muziek lezen, maar je kon hem eender welk melodietje voorzingen en hij speelde het na. Mét begeleiding! Ik heb hem dat talent dikwijls benijd.’Even bleef het stil.‘Zou u zelf graag muziek kunnen maken?’ vroeg Van Beek.Frederik knikte.‘Ja, eigenlijk wel. Mijn vader wou graag dat ik muziekles zou volgen en een instrument zou leren bespelen. Maar daar had ik als kind geen zin in. Woensdagnamiddagen waren om te spelen, niet om te leren.’Hij keek de man naast hem gelaten aan.‘En nu is het te laat, niet?’‘Neen! Absoluut niet!’ reageerde Van Beek kordaat. ‘U bent nooit te oud om dat te leren!’Hij keek even voor zich uit.‘Wat is uw favoriete werk voor orgel?’‘Wel’, antwoordde Frederik, ‘ik ga geen verrassend antwoord geven. Ik hou het meest van het Toccata en Fuga in D klein van Bach. Ik vind dat het mooiste werk voor orgel dat ooit geschreven werd.’De oude man keek hem grijnzend aan.‘Een heel mooi werk inderdaad,’ zei hij, ‘maar het werd oorspronkelijk wel voor luit gecomponeerd.’Frederik keek hem ongelovig aan.‘Voor luit???’‘Jawel. De transcriptie voor orgel werd pas achteraf gemaakt.’‘Door wie dan wel?’Van Beek lachte opnieuw.‘Daar zijn de musicologen het niet over eens. De enen zeggen: door de componist zelf. Anderen beweren dan weer van niet. Wie zal het zeggen? Bovendien: wat maakt het uit?’Meteen trok hij de knoppen van nog een aantal registers uit en speelde de eerste maten van het Toccata.‘Mooi toch, nietwaar?’Frederik knikte.‘Dit is uw orgel, Heer, dit is uw kerk...’, prevelde hij.‘Wat?’Frederik keek de oude man aan.‘Kent u dat niet? Het is de eerste regel van een Nederlands liedje uit de jaren zeventig van de vorige eeuw. Over een man die een slechte dag heeft en de kerk binnenstapt. Niet om religieuze redenen, maar enkel om naar het orgel te luisteren.’Van Beek knikte instemmend.‘Dat was het beste wat hij kon doen. Muziek werkt immers helend.’Hij trok weer een aantal knoppen uit en speelde nog enkele maten. Terwijl hij op het bovenste klavier speelde, gingen de toetsen van het onderste klavier mee naar beneden. Frederik kon een lachje niet bedwingen.‘Kijk,’ grapte hij, ‘er gaan meer toetsen naar beneden dan u vingers heeft!’Van Beek, die niet kon weten waar Frederik naar verwees, toonde zich een welwillend leraar.‘Dat komt omdat ik het onderste manuaal gekoppeld heb aan het bovenste,’ legde hij uit.‘Dat heb ik gedaan door deze knop uit te trekken.’Hij wees met een snelle handbeweging naar een knop met het opschrift “I + II” onderaan het linkse paneel met registerknoppen.‘Zo kan ik registers van het onderste manuaal gebruiken terwijl ik enkel op het bovenste speel.’Dan keerde hij zich met een guitige blik naar Frederik.‘Weet u eigenlijk wel waar het woord toccata vandaan komt?’‘Dat is geen moeilijke,’ antwoordde Frederik, bijna verontwaardigd, ‘van het Italiaanse toccare. Dat betekent aanraken - in het Frans: toucher. Het verwijst naar de vingervlugheid die nodig is om het te kunnen spelen. Maar het is dus ook verwant aan het Nederlandse woord toets.’Van Beek knikte instemmend.‘Maar u zou ook kunnen zeggen dat het muziek is waardoor u geraakt wordt, niet? Toccata is inderdaad het voltooid deelwoord van toccare wat dus letterlijk geraakt betekent.’Hij duwde alle registerknoppen weer in en zette het orgel uit.‘We gaan dat hier netjes achterlaten.’Dan richtte hij zich nogmaals op een vaderlijke manier tot Frederik.‘Als u zo van orgels houdt, moet u echt overwegen om les te nemen. U zult er voldoening in vinden om uw lievelingsinstrument zelf te kunen bespelen in plaats van er alleen maar naar te kunnen luisteren.’Frederik lachte.‘U bent niet de eerste die me wil aanzetten om muziekles te volgen.’‘Inderdaad niet. De eerste, dat was uw vader, toch?’Er viel een stilte. Het enige geluid dat te horen was toen ze weer naar beneden gingen, was het gekraak van de houten wenteltrap.‘Ik ga maar eens naar de bibliotheek hier,’ zei Van Beek toen ze weer buiten op straat stonden.
‘Die heeft enkele interessante naslagwerken over klassieke muziek. Maar ze lenen ze niet uit.’‘Ik wil graag wat wandelen tussen de velden,’ antwoordde Frederik. En hij vervolgde glimlachend:
‘Hopelijk verdwaal ik niet in de mist.’De twee mannen schudden elkaar de hand.‘Het was een genoegen u te leren kennen,’ zei Frederik, duidelijk met oprechte bewondering.‘Voor mij ook,’ antwoordde de oude organist. ‘Tot ziens. Want we zien elkaar zeker nog weer!’Hij draaide zich om en stapte gezwind voor zijn leeftijd in de richting van het dorpsplein.Frederik keek hem nog een tijdje na. Dan slenterde hij verder langs de hoofdstraat. Haast onhoorbaar neuriede hij de eerste maten van het Toccata. 6De wandeling had niet het soelaas gebracht dat Frederik gezocht had. Door de mist was het onmogelijk om te genieten van het Loonse landschap met zijn weidse vergezichten. Bovendien zette de mist zich in kleine druppeltjes neer op zijn gezicht, wat hem een onaangenaam gevoel bezorgde.Net toen hij aan het hotel arriveerde, kwam Guido Embrechts naar buiten.‘Goede middag, Frederik! Ben je op stap geweest?’‘Ja maar het was minder aangenaam dan ik gehoopt had. Daarom ben ik nu al terug.’Guido bleef  even staan en wees naar het begin van de hoofdstraat.‘Ze hebben me zopas op de hoogte gebracht dat mijn orgeltje op het podium geplaatst is. Ik ga even een snelle soundcheck doen. Ga je mee?’‘Oh ja, graag!’Samen liepen ze naar het marktplein. Het centrale plein van Oudloon was niet erg breed maar wel behoorlijk lang waardoor het er eigenlijk uit zag als een heel brede straat. Op de plaats waar de hoofdstraat begon, stond nog een authentieke waterpomp. En aan einde van het plein stond het podium opgesteld, van het plein afgeschermd door een rij dranghekken. Maar op het podium zelf was niemand aanwezig.‘Och ja, het is middag,’ zei Guido, ‘de roadies hebben vast middagpauze genomen.’Ze liepen langs de dranghekken heen en beklommen via een metalen trapje het podium. De enorme luidsprekers links en rechts torenden boven hen uit. Achteraan in het midden stond een drumstel opgesteld en helemaal links stond inderdaad een elektrisch orgel.‘Laten ze dat hier zo maar onbeheerd staan?’ vroeg Frederik verbaasd. Guido keek hem lachend aan.
‘Wees maar zeker dat we in het oog gehouden worden. Van achter het raam van een van de cafeetjes aan het plein.’Frederik begon, geïnteresserd als altijd, het orgeltje te bekijken.‘Dat is een Hammond orgel,’ stelde hij vast.‘Inderdaad,’ bevestigde Guido, ‘een Hammond L-100 uit 1968. Mijn eerste orgeltje. Gekocht in een tweedehandszaak.’‘Zo oud al?’ reageerde Frederik verbaasd.‘Jazeker! Maar dit is degelijk materiaal, man! Zo worden ze niet meer gemaakt.’Guido klopte met zijn hand op het orgel alsof hij het een schouderklopje wou geven.‘Zo’n Hammond orgel kon je - bij wijze van spreken - van een truck laten vallen en dan speelde het nog!’Hij zette het orgel aan en begon dan een versterker te regelen.‘Ik ga niet voor het hele plein spelen hoor. Het is voldoende dat het geluid uit de monitors komt.’Guido ging achter het orgel staan en begon meteen een up-tempo melodie te spelen.‘Ken je dit ook?’ vroeg hij.Frederik knikte glimlachend.‘Dat is de Mars uit De Notenkrakersuite van Peter Tchaikovsky! Maar dan een beetje sneller gespeeld dan de componist bedoeld heeft.’De bewonderende blik van Guido gaf aan dat hij het juist had.Opeens zette Guido zich aan de achterkant van het orgel, strekte zijn armen om bij het bovenste klavier te kunnen... en ging onverstoord verder met zijn spel. Terwijl dus in deze positie de lage noten zich aan zijn rechterhand bevonden en de hoge aan zijn linkerhand. Frederiks mond viel open van verbazing. Guido keek hem geamuseerd aan.‘Dit nummertje doet het altijd bij het publiek,’ zei hij lachend.Frederiks gelaatsuitdrukking veranderde plotseling. Hij keek Guido onderzoekend aan. Het duurde even voor hij sprak.‘Keith Emerson deed ook zo’n nummertje tijdens de optredens van Emerson, Lake en Palmer,’ zei hij uiteindelijk.Guido bleef hem geamuseerd aankijken.‘Ja... zijn publiek zal dat ook indrukwekkend gevonden hebben.’Maar Frederik bleef Guido strak aankijken. Opnieuw duurde het even voor hij weer sprak.‘Jouw naam is Embrechts...’ begon hij.Nu was het Guido die verbaasd keek.‘Embrechts is een vervorming van Emmerickx,’ ging Frederik verder, ‘en dat betekent: zoon van Emmerick’. Opnieuw zweeg hij. Hij leek te aarzelen om verder te spreken. Maar dan vervolgde hij langzaam en op stille toon:‘In het Engels zou dat Emerson zijn...’Een lichte grijns verscheen op zijn gezicht.‘Jouw naam is helemaal niet Embrechts, of wel?’ vroeg hij uitdagend.‘Je imiteert de stijl van Keith Emerson. Je imiteert zijn nummertjes. En je gebruikt vast een vrije vertaling van zijn familienaam als artiestennaam. Heb ik het juist?’Guido glimlachte flauwtjes maar reageerde verder niet.‘Zeg me eens, hoe is je echte naam?’ vroeg Frederik, plots vol van zelfvertrouwen.Guido zweeg. Hij leek zijn antwoord te overwegen.‘Voor jou ben ik Guido Embrechts,’ zei hij ten slotte, langzaam en met nadruk.Weer viel een stilte, die Guido als eerste doorbrak.‘Ik ga nu even backstage. Het spijt me maar daar mag ik je niet mee naartoe nemen.’Hij zette het orgel en de versterker uit en maakte aanstalten om het podium te verlaten.‘Wacht eens even!’ zei Frederik. Zijn stem klonk opgewonden.‘De gitarist die ik gisteren gesproken heb in het hotel. Joris Vermeire...’Guido draaide zich om en keek Frederik afwachtend aan. Die ging geagiteerd verder.‘De naam Joris komt van Gregorius. Ja, velen denken dat hij van Georges afstamt, maar dat is niet zo. Joris komt van Gregorius.’De opwinding in zijn stem nam toe.‘Meir is de oude spelling van meer. En meer is in het Engels lake...’Hij keek Guido aan alsof hij net een mysterie had ontsluierd.‘Als je Joris Vermeire naar het Engels vertaalt, wordt dat Greg Lake...’Hij keek heel even dromerig voor zich uit en sloeg plotseling met zijn hand op zijn dij.‘Dat was het! Het melodietje dat de gitarist gisteren speelde terwijl ik erbij zat!’Hij sprak nu meer tot zichzelf dan tot de andere man op het podium.‘Dat was The Sage! De ballade van de minstreel uit Pictures at an Exhibition, de versie van Emerson, Lake en Palmer!’En hij vervolgde op schampere toon:‘Hij had het zelf geschreven, zei hij. Ja, dat zel wel!’Frederik keek Guido triomfantelijk aan.‘Jullie kennen mekaar, is het niet?’ vroeg hij, nu breed glimlachend.‘Jullie hebben vast een tribute band voor Emerson, Lake en Palmer. Ja?’Guido keek hem met een onschuldig gezicht aan en haalde enkel zijn schouders op.Frederik kruiste zijn armen voor zijn borst en ging enthoesiast verder met het ventileren van zijn gedachtengang.‘Waar is de drummer? Waar is Carl Palmer? Loopt hier ergens ook een euh... Karel Palmaert of zo rond?’Het gezicht van Guido werd opeens zeer ernstig.‘Nee Frederik,’ antwoordde hij langzaam, ‘Carl Palmer is...’
Hij leek te aarzelen.‘...is niet onder ons.’Hij draaide zich om en verliet het podium weer langs het metalen trapje, meteen gevolgd door Frederik.‘Ik zie jullie vanavond wel tijdens het optreden,’ zei Frederik toen ze weer op de straatstenen stonden. Guido keek hem aan, glimlachte en stak een duim omhoog. Dan keerde hij zich om en verdween achter het podium. 7Frederik zat lichtjes onderuit gezakt in de clubzetel die in de hoek van zijn kamer stond. Na een warme maaltijd op een vrije dag deed hij dat wel vaker. Warme maaltijden maakten hem altijd een beetje slaperig en een hazeslaapje deed dan soms wonderen.Net voor hij zou indommelen ging zijn telefoon. “Nina” verscheen bovenaan zijn scherm. Meteen was hij klaarwakker.‘Hallo, dag Nina!’‘Hey dag broertje,’ antwoordde de vrouw aan de andere kant van de lijn, ‘Hoe is het daar?’‘Ach,’ zei Frederik op een toon waaruit ontgoocheling sprak, ‘Het is hier nogal mistig. Vooral deze ochtend. Ik heb nog niet echt een fijne wandeling kunnen maken.’En toen ging hij verder met een stem die plots zeer levending werd:‘Maar ik heb hier wel enkele merkwaardige ontmoetingen gehad!’Hij vertelde haar over zijn gesprekken met de gitarist, de pianist en de oude organist; hoe ze alle drie geprobeerd hadden hem aan te moedigen om alsnog muziekles te volgen; over het nummertje dat de pianist op het Hammond orgel ten beste had gegeven; en over zijn vermoeden dat zowel de gitarist als de pianist een pseudoniem hadden aangenomen dat verwees naar een muzikant uit de prog rock scene van de vorige eeuw.‘Dat lijkt er inderdaad op dat die twee deel uitmaken van een soort tribute band,‘ beaamde Nina.‘Joris Vermeire, dat zou een vertaling van Greg Lake kunnen zijn. Maar Guido... dat is toch geen vertaling van Keith?’‘Toch wel, zus,‘ reageerde Frederik scherp, ‘Guido - oorspronkelijk werd het ongeveer uitgesproken als Kwido -  komt van het Hoogduitse Wido en dat betekent Woud. Guido is Man van het Woud. En die Kwido is in de Angelsaksische landen Keith geworden. Dus toch wel hoor, over die voornaam is duidelijk nagedacht!’‘Ach zo...,’ antwoordde de vrouw, ‘Er verblijven dus een Emerson en een Lake in je hotel. En geen Palmer?’‘Wel, ik heb net dezelfde vraag aan Embrechts gesteld,’ zei Frederik, ‘en hij antwoordde “Carl Palmer is niet onder ons”’.Hij pauzeerde even als leek hij die zin te overwegen.‘Toch een rare manier van uitdrukken, vind je niet? Wij zouden zeggen “is hier niet” of “is er niet bij”, maar hij zei het zo: “is niet onder ons.”’ ‘En die oude man over wie je sprak is vast geen drummer!’ lachte Nina.
‘Is hij wel wie hij zegt te zijn?’De blik van Frederik werd bedenkelijk.‘Wel, ik vond het eigenaardig,’ begon hij, ‘dat die Nederlander niet wist dat het stadhuis van Enschede geïnspireerd is door dat van Stockholm. Van een inwoner van Enschede zou je dat toch verwachten!’‘Maar enfin!’, klonk het vermanend, ‘Jij weet dat omdat je in Stockholm geweest bent. Maar waarschijnlijk is die man daar nog nooit geweest. Hij zal meer in Duitsland geïnteresseerd zijn. Je zei toch dat hij daar gespeeld heeft?’Frederik reageerde niet. Hij staarde voor zich uit en voelde hoe hij kippenvel kreeg.‘Broertje? Ben je daar nog?’‘Lieve help, Nina...’ stamelde hij, ‘Lieve help!’‘Wat is er dan?’ klonk het verbaasd.‘Duitsland! Duitsland, zei je. Natuurlijk. Dat ik daar niet meteen aan gedacht heb!’Frederik voelde zijn hartslag versnellen.‘Ik had al gezocht naar een Engelse naam waar Hans Van Beek kon naar verwijzen. Brook of zo. Maar nee, ik moet in het Duits denken!’‘Ja, en...?’ klonk het vragend.De stem van Frederik klonk erg opgewonden nu.‘Heb je het niet door, Nina? Heb je het niet door? Hans, dat is kort voor Johannes. En Beek...’Hij slikte hoorbaar.‘Beek is in het Duits Bach!’Hij stond versteld, alsof hij zijn eigen bevinding niet kon geloven.‘Die man heeft de naam van Johann - Sebastian - Bach aangenomen!’Hij sprak de tweede naam, “Sebastian”, heel zachtjes uit, alsof hij hem zo uit de zin wou verwijderen.‘Hij is organist. Heeft in Duitsland gespeeld. Hans van Beek. Johann Sebastian Bach!’De vrouw aan de andere kant van de lijn werd er zowaar stil van.‘Dat is daar blijkbaar een afspraak,’ mompelde ze uiteindelijk, ‘om de naam van een of andere voorbeeldfiguur te kiezen als artiestennaam.’Weer werd het even stil.‘Maar kennen die drie mekaar dan?’ ging ze verder, ‘Die oudere man komt uit Nederland. Zou hij die twee anderen kennen? Is er een verband tussen hen?’Opnieuw voelde Frederik een koude rilling over zijn lichaam.‘Nina...,’ stamelde hij langzaam, ‘Nina... zie je het dan niet? Snap je het niet?’‘Wat moet ik dan snappen?’Frederik zette zich rechtop in zijn zetel. Zijn stem klonk helder en bedaard.‘Heb je daar internet bij de hand, zusje?’‘Ja...mijn laptop staat aan. Waarom...?’‘Zoek eens op: Keith Emerson. Wat vind je daarover?’Frederik hoorde hoe zijn zus op haar klavier tikte.‘Keith Noel Emerson. Geboren op 2 november 1944. Overleden op 11 maart 2016. Was een Brits keyboardspeler...’‘Juist!’ onderbrak Frederik haar, ‘En wat vind je over Greg Lake?’‘Daarvoor moet ik maar doorklikken. Hier. Gregory Stuart Lake. Geboren op 10 november 1947. Gestorven op 7 december 2016. Brits rockmuzikant. Speelde akoestische en elektrische gitaar...’‘Ja, OK!’ Weer onderbrak Frederik haar voorlezen.‘En zoek nu eens naar Carl Palmer!’‘Moment, broertje. Ah, hier. Carl Frederick Palmer. Hihi, hij heet met zijn tweede naam net zoals jij. Geboren 20 maart 1950. Brits drummer en percussionist. Wordt beschouwd als...’‘En geen sterfdatum?’ viel Frederik haar in de rede.‘Euh neen...’ antwoordde Nina enigzins verwonderd, ‘Is die al overleden?’‘Nee! Natuurlijk niet!’ riep Frederik uit, ‘Carl Palmer leeft nog!’Hij beefde nu echt van opwinding.‘Guido Embrechts zei het met enige aarzeling: Carl Palmer is niet onder ons’.Hij haalde diep adem.‘Hij bedoelde natuurlijk : Carl Palmer is nog niet onder ons!’Zijn zus kon het natuurlijk niet zien, maar zijn blik was vol vertwijfeling.‘Bach is al meer dan tweehonderdvijftig jaar dood. Snap je het nu, zus? Ik zit hier niet in een Dead Poets Society maar in een Dead Musicians Society!’Opnieuw viel een stilte, alsof broer en zus even moesten bekomen van die uitspraak. Het was Nina die als eerste die stilte doorbrak.‘Misschien is dat toch niet zo verwonderlijk,’ begon ze, ‘Artiesten worden meestal pas geëerd na hun dood. Als die muzikanten in jouw hotel als het ware in de huid kruipen van iemand die overleden is... wel, dan vind ik dat eigenlijk niet zo bizar!’De woorden van zijn zus konden Frederik echter niet kalmeren.‘Vanavond ga je naar dat concert, niet?’ ging ze verder, ‘Wel, daar zul je vast antwoord krijgen op een aantal vragen.’Frederik knikte terwijl Nina verder praatte.‘Spannend, nietwaar? Ik zal je nu maar laten, broertje. Amuseer je vanavond. En hou me zeker op de hoogte!’Maar hij luisterde niet meer. 8Frederik ging onmiddellijk na zijn avondmaal naar het marktplein zodat hij zeker was van een plaats niet te ver van het podium. Er was al vrij veel volk komen opdagen. De openbare verlichting was gedoofd. Het enige licht op het plein kwam van achter de raampjes van de horecazaken langs het plein en van de nog gedempte spotrails boven het podium.Het was klokslag acht uur wanneer een man het podium betrad in het licht van een volgspot. Het geroezemoes op het plein verstomde.‘Goede avond allemaal,’ begon hij.
‘Als directeur van de muziekacademie is het mij een groot genoegen om na al die jaren van stilte opnieuw het festival Loon Klassiek te mogen openen!’De mensen op het plein begonnen spontaan te applaudisseren.‘En het doet me nog meer genoegen om te zien dat u weer met zovelen aanwezig bent!’Opnieuw klonk er een applaus.‘Vanavond, beste mensen, mag ik u heel bijzondere gasten voorstellen. De muzikanten die zodadelijk voor u zullen optreden brengen dan wel werk van klassieke componisten, maar zij doen dat op hun heel eigen wijze. In hun interpretatie voegen ze namelijk een stevige portie rock toe!’
Een zacht geroezemoes steeg op uit de massa mensen. De directeur bleef even stil, als wou hij het effect van zijn aankondiging in zich opnemen.‘En dat hoort u meteen al aan de naam van de band: zij noemen zichzelf FastBach!’Frederik glimlachte bij het horen van de naam. De woordspeling, een verwijzing naar de carrosserievorm fastback, vond hij wel geslaagd.‘Maar dat betekent niet dat zij alleen maar Bach zullen vertolken,’ ging de directeur verder.
‘Andere componisten komen ook aan bod. En omdat FastBach in het bijzonder van Russische componisten houdt, krijgt u vanavond ook werk te horen van onder anderen Peter Tchaikovsky, Nicolai Rimski-Korsakov en Sergei Prokofiev’.Frederik grinnikte. Dit had hij enigzins verwacht. Guido Embrechts had hem immers verteld over diens voorkeur voor Slavische componisten.‘Maar genoeg gepraat nu,’ vervolgde de directeur.
‘Verwelkomt u samen met mij: de groep FastBach!’De volledige podiumverlichting floepte aan. Het publiek applaudisseerde luid en ook Frederik sloeg enthoesiast de handen in elkaar. Maar toen de muzikanten het podium opkwamen, bleven zijn handen plots onbeweeglijk een tiental centimeter uit elkaar staan.De mensen die hun entree maakten, waren helemaal niet wie hij verwachtte. Hij zag geen Guido Embrechts en geen Joris Vermeire. De muzikanten die hij daar zag, waren minstens vijftig jaar! De man die plaatsnam aan het Hammond orgel had kort piekhaar, een baard en droeg een brilletje met halve lenzen. De gitarist had grijs krullend halflang haar. Hij speelde op een elektrische gitaar. Hoewel Frederik, buiten de oorsprong van het woord, niet veel van gitaren afwist, herkende hij toch meteen de typische vorm van een Fender Stratocaster. De drummer had een gedrongen postuur, was kaal en had een puntige sik. Er was ook een vrouw in de groep. Zij was violiste en wellicht de jongste van het gezelschap.Frederik bleef als versteend naar het podium staren. Hij begreep er niets van. Guido en Joris hadden hem duidelijk gezegd dat zij vanavond zouden optreden. Waar waren die nu? Waarom stonden die niet op het podium? Hadden ze hem wat wijsgemaakt? Een vlaag van vertwijfeling maakte zich van hem meester.De muzikanten die wel op het podium stonden, waren dan toch minstens even virtuoos. Beroemde stukken als het up-tempo Badinerie van Bach, de Dans van de Ridders uit Romeo en Julia van Prokofiev en het ongelooflijk snelle Vlucht van de Hommel van Rimsky-Korsakov konden allemaal rekenen op een enthoesiaste reactie van het publiek. Ook de Mars uit De Notenkrakersuite van Tchaikovsky passeerde de revue maar deze keyboardspeler bleef wel aan de normale kant van het orgel staan. En toen op het einde van het concert de violiste de laatste noten van een enigzins jazzy uitvoering van Air op de G-Snaar van Bach neerlegde, viel er heel even een diepe stilte over het plein die snel plaats maakte voor een uitbundig applaus, dat door de muzikanten met een diepe buiging in ontvangst werd genomen.Op weg naar het hotel bleef Frederik maar piekeren. Wat was hier aan de hand? Was hij het slachtoffer geworden van een grap? Mochten zijn vrienden hem voor de gek gehouden hebben, dat zou hij nog kunnen begrijpen. Maar wildvreemden die hij pas had leren kennen? Dat hield toch geen steek? Of wilden ze net hem een poets bakken omdat ze vonden dat hij net iets te gretig zijn kennis etaleerde?In de hal van het hotel trof hij Marijke aan, die net aanstalten maakte om naar buiten te gaan.
‘Ha, meneer Desmit,’ zei ze, vriendelijk als altijd,
‘Wat vond u van het concert?’Maar Frederik negeerde haar vraag.
‘Marijke,’ reageerde hij geagiteerd,
‘zijn meneer Embrechts en meneer Vermeire momeneel in het hotel?’Marijke keek hem met verbaasde ogen aan.
‘Wie zegt u?’‘Guido Embrechts en Joris Vermeire. De muzikanten die hier ook verblijven. O ja, waarschijnlijk zijn dat artiestennamen. Ik ken hun echte namen niet.’De blik van de jonge vrouw veranderde van verbazing in onbegrip.
‘Maar hier verblijft niemand behalve uzelf, meneer Desmit,’ zei ze een beetje aarzelend.
‘Ik heb u toch al gezegd dat u de enige hotelgast bent?’Frederik staarde haar een ogenblik ongelovig aan.
‘Maar enfin, Marijke, ik heb gisteren met hen gepraat.’
En met bevende stem voegde hij eraan toe:
‘In het salon daar!’ terwijl hij met een snelle handbeweging naar de deur van de zitkamer wees.
Marijke schudde langzaam het hoofd.‘De enigen die hier gisteren nog geweest zijn, zijn de klusjesman en de postbode die de kranten bracht.’ zei ze op een bezorgde toon.
‘Ik heb geen idee over wie u het hebt.’Frederik stond als aan de grond genageld. Wat overkwam hem hier? Hij was toch niet gek aan het worden?‘En de oudere man dan? De heer Van Beek? Ik heb vanmorgen samen met hem ontbeten!’De bezorgdheid van Marijke veranderde nu in een lichte irritatie.
‘Voelt u zich wel goed, meneer Desmit? Hebt u teveel gedronken misschien? Ik zeg het u nogmaals: u bent de enige gast in het hotel!’Frederik werd overvallen door een gevoel van angst. Hij keek wanhopig naar de deuren van ontbijtzaal en salon, alsof hij daar de verklaring voor de bizarre situatie zou vinden. Dan haalde hij even heel diep adem en keek Marijke doordringend aan.
‘Laat maar,’ stamelde hij uiteindelijk,
‘Laat maar vallen. Goede avond verder.’
En zonder nog een woord te zeggen, ging hij de trap op. 9Frederik liet zijn ontbijt voor wat het was, trok zijn jas aan en ging naar buiten. Een wandeling in de koelte van de morgen, dat was wat hij nodig had. Hij liep slenterend de hoofdstraat in. Toen hij aan het kerkje kwam, bleef hij plots staan. Nee, zijn gehoor bedroog hem niet. Er werd op het orgel gespeeld. Hij herkende duidelijk de eerste maten van het Toccata en Fuga van Bach. Hij opende het hekje en liep over het kiezelpaadje naast de kerk tot aan het zijdeurtje. Het was niet op slot.De man aan het orgel zat dan wel met zijn rug naar hem gekeerd, hij herkende meteen de grijze golvende haren van Hans Van Beek. Met grote virtuositeit bespeelde de oude man het orgel.Frederik ging zitten. Hij wou met zoveel mogelijk zintuigen van dit orgelspel genieten. Zijn blik gleed over de orgelkast met de machtige pijpen. Dan sloot hij zijn ogen. Hij hoorde niet alleen het geluid van de bassen, hij kon het ook voelen. Hij liet zich helemaal overspoelen door de muzikale waterval die van het doksaal naar beneden raasde.Toen het stuk ten einde was bleef hij roerloos zitten. Hij applaudisseerde niet. Hij wou de herinnering aan de magistrale muziek niet bederven.De oude organist stond op en keerde zich naar het kerkschip. Hij merkte Frederik op die daar zonder bewegen op de kerkbank zat. Hij daalde voorzichtig de wenteltrap af, stapte op Frederik toe en ging naast hem zitten. Zijn blik was bezorgd.‘Je had heling nodig?’ zei hij vragend.Frederik knikte.
‘Het was zalig,’ zei hij, ‘om u dit te horen vertolken.’Frederik zweeg. Hij keek een tijdje naar het orgel boven hen.‘Ik wil dat ook kunnen.’ zei hij na een tijdje. Zijn stem klonk hees. Hij slikte, als wou hij zijn heesheid doorslikken.
‘Ja, ik wil dat ook kunnen. Ik wil ook mensen kunnen raken met zo’n... hemelse muziek, net zoals u mij geraakt hebt.’‘Maar natuurlijk kun jij dat!’ antwoordde Van Beek met enthoesiasme in zijn stem.‘Natuurlijk kun jij dat! Het zal bloed, zweet en tranen kosten, maar jij kunt dat! Ik weet dat jij dat kunt!’Zijn stem werd opnieuw rustiger.‘Neem les aan een muziekacademie. Leer en oefen. Oefen en leer. Je hebt het gehoor. Je hebt de liefde voor het instrument. Ik weet het zeker: jij kunt dat! Jij kunt een goed organist worden!’Frederik keek hem aan en knikte.‘Ja... ik wil dat doen. Ik zal dat doen...’Van Beek glimlachte.‘En als je, na jaren hard werken, het instrument beheerst dan kom ik hier naar jouw spel luisteren!’Hij legde zijn hand op de schouder van de jonge man.‘Je vader zal fier op je zijn...’.Frederik knikte opnieuw. Hij keek niet op. Hij leek te aarzelen maar uiteindelijk sprak hij toch.‘Zult u hem mijn groeten doen? Zeg het hem maar, dat ik zal leren orgel spelen.’Van Beek keek hem ernstig aan, maar dan verscheen weer die minzame glimlach om zijn mond.‘Jazeker. Dat zal ik doen. Zonder fout.’Hij stond op en Frederik volgde zijn voorbeeld.‘Ik moet nu echt gaan,’ zei de oude grijze man. Toen leek het of er pretlichtjes in zijn ogen verschenen. Hij stak zijn hand uit naar Frederik.‘Auf wiedersehen, Herr Schmidt!’Frederik keek hem deze keer recht in de ogen. Ook hij kon zowaar glimlachen. Hij pakte stevig de uitgestoken hand vast.‘Auf wiederschauen, Herr Bach!’De oude man knikte haast onmerkbaar. Hij liet Frederiks hand los en ging langzaam naar het zijdeurtje. Net voor hij wou buitengaan, draaide hij zich nog eenmaal om.‘Denk eraan wat je betrachting moet zijn,’ zei hij, ‘Volmaakte muziek maken met onvolmaakte instrumenten!’Frederik knikte en herhaalde de boodschap.‘Volmaakte muziek met onvolmaakte instrumenten...’.De oude man glimlachte breed. Dan verdween hij door de deuropening.Frederik bleef nog even staan. Dan ging ook hij naar buiten. De mist was opgetrokken. Het vroege zonlicht streelde de vallei en wierp lange schaduwen in de hoofdstraat. Het beloofde een prachtige dag te worden.

Geert Van der Heyden
48 1

EEN GEWAARSCHUWD MENS

Toen Rikkie mij vroeg om samen een drankautomaat te plunderen, wist ik dat hij de ware was.  Het was vrijdagavond, en ik zat aan een tafel bij het raam in het café waar we hadden afgesproken, toen ik iemand zag gebaren dat ik snel naar buiten moest komen. Ik herkende Rikkie niet. Ik had hem nog nooit in het echt gezien en op zijn foto’s droeg hij nooit een boerenpet. Sterker nog, als ik had geweten dat hij een boerenpet droeg, was ik nooit met hem op date gegaan.  Ik maakte een verrekijker van mijn handen en hield hem tegen het raam. Niemand anders had zulke oren, zonder één keer in de ring te hebben gestaan. Ik wees naar mijn volle glas bier, waarop Rikkie zijn portefeuille uit zijn achterzak haalde en erop tikte als een goochelaar. Met één arm in mijn jas liep ik naar buiten. ‘Kom mee,’ zei hij. ‘Ik wil je iets laten zien.’ Rikkie was een van mijn zesjes. Om het lot een rol te laten spelen op Tinder, sloot ik iedere zesde foto mijn ogen en swipte naar rechts. Soms waren zesjes knap, soms spuuglelijk. Maar om wekenlang mee te chatten waren ze net zo vervelend als al de rest. Behalve Rikkie. Rikkie was niet als eerste met mij beginnen te chatten, en daarom had ik besloten met hem op date te gaan. Ik hield van zijn onderkoelde reactie. Alsof hem iets gratis werd aangeboden wat hij eigenlijk niet nodig had. Waarom ook niet? ‘Wil je niet weten wat het is?’ vroeg hij. Hij liep zo snel dat ik moest rennen om hem bij te houden. ‘Nieuwsgierigheid is de remedie tegen verveling.’ Hij stopte en keek me onderzoekend aan. Het haar in mijn nek kwam overeind. Een van de voortekenen. Maar ik negeerde het. ‘We gaan bijklussen vanavond,’ zei hij ten slotte. ‘Die date doen we wel een andere keer over.’ Ik schudde met mijn hoofd. ‘Hij is precies goed zo.' We liepen verder en Rikkie praatte over mensen die hij kende en dingen die hij had meegemaakt, en zo nu en dan, als het onderwerp het toeliet, las ik tussen de regels dat hij me slim vond, of dat hij dacht dat ik zo door hem gezien wilde worden. Hij praatte veel, maar niet op de luide, domme manier van iemand die dronken was, en maakte weinig zinnen af, alsof hij meteen spijt kreeg van elke gedachte waaraan hij begon. Toen, na een wandeling van vijf minuten, trok hij me een donker steegje in. Het stonk er naar pis en afval en keukenlucht van goedkope restaurants. Het soort steegje waar vrouwen in films werden verkracht. Ik keek achterom. Niemand hier op dit uur. Zelfs geen keukenhulpje dat na een drukke service namaaksigaretten stond te roken. Halverwege, bij een grauwe gevel waarvan de onderkant enkele meters terugsprong, hield Rikkie halt. Zijn blik zocht naar bevestiging. Ik keek rond, maar ik zag niets wat de moeite waard was om te laten zien. Er zat een verroeste poort in de terugsprong, en ernaast tegen de muur stond een stoffige drankautomaat. Ik kon me niet voorstellen dat er achter die poort iets waardevols werd bewaard. En wat de automaat betrof, het was een oud model. Dat zag ik aan het paneel. Bovendien brandde de verlichting niet, en dus dacht ik, net als iedereen die erlangs liep, dat het ding buiten werking was. ‘Telkens als ik er een zie,’ zei Rikkie, ‘druk ik op de muntretourknop. Een oude gewoonte. We hadden niet veel geld thuis. Maar let nu goed op.’ Rikkie liep naar de automaat en drukte op de knop. Het geluid van iets zwaars dat in een holte naar beneden tuimelde. Hij bukte zich en grijnsde me toe, voordat hij zijn hand door het luik stak en een blikje Coca-Cola tevoorschijn haalde. ‘Alsjeblieft,’ zei hij. ‘Voor daarnet.’ Ik hield het blikje ondersteboven. Het was niet over datum. ‘En hij doet dat iedere keer?’ vroeg ik. Rikkie knikte. ‘Hoeveel denk je dat erin kunnen?’ ‘Geen idee,’ zei ik. ‘Doe een gok.’ ‘Honderd.’ ‘Tweehonderd tot vijfhonderd,’ zei hij. ‘Afhankelijk van het model.’ Rikkie had geen auto, en aangezien hij degene was die de automaat had gevonden en we afspraken om de buit gelijk te verdelen, leek het me fair dat we mijn wagen gebruikten. Maar eerst gingen we terug naar het café om mijn fiets te halen. Daarna liepen we, ik met mijn fiets aan de hand, in de richting van mijn appartement. Toen we bij het gebouw aankwamen, vroeg ik Rikkie om beneden te wachten, wat hij niet erg vond.  In de lift zei de stem in mijn hoofd: ‘Je kunt nog stoppen. Het is nog niet te laat.’ Maar toen ik door het raam in mijn appartement naar beneden keek en Rikkies boerenpet zag, deed ze er het zwijgen toe. Ik liep naar mijn slaapkamer en kleedde me uit. In de plaats van de rode jurk trok ik een zwarte jumpsuit aan. Dat leek me gepaster bij de gelegenheid. Enerzijds wilde ik dat Rikkie zag dat ik het serieus meende. Anderszijds was ik bang dat hij me zou uitlachen. Ik bekeek mezelf in de spiegel en stiftte mijn lippen. Toen ik op de benedenverdieping uit de lift stapte, was Rikkie al in de hal. Hij stond voor de glazen deur te wachten tot ik opendeed. Ik beeldde me in dat de hal een gevangeniscel was en dat hij me smeekte om hem vrij te laten. Ik moest me door mijn verbeelding hebben laten meeslepen, want ik leek uit een droom te ontwaken, toen hij mijn naam riep en met zijn vinger op het glas tikte. Samen liepen we de wenteltrap naar de ondergrondse garage af. Toen hij mijn bestelwagen zag, die in het enige vak stond waarboven geen armatuur hing, verstijfde hij. ‘Wat is er?’ vroeg ik. ‘Waarom hangen er belletjes aan?’ ‘O,’ zei ik, bijna vergeten hoe zonderling andere mensen mijn wagen vonden. ‘Ik kocht hem vijf jaar geleden van een man die in de nesten zat en snel geld nodig had. Tweeduizend euro. Op voorwaarde dat hij hem op elk moment van mij mocht terugkopen. Wat hij nooit deed. Ik heb de bestickering er proberen af te halen, maar dat is niet zo goed gelukt, zoals je kunt zien. Ik zweer het je, het gaat snel vervelen, dat gebons op je deur telkens als je ergens stilstaat. Maar ik gebruik hem vooral als camper, stop mijn bagage in de vriezers. Het is verbazend hoeveel erin past.’ Rikkie maakte aanstalten om weg te gaan. ‘Waar ga je naartoe?’ vroeg ik. ‘Weg.’ Ik liep achter hem aan en pakte zijn arm beet. ‘Waarom?’ ‘Waarom?’ zei hij. ‘Het is een ijscowagen. Je kunt net zo goed je identiteitskaart achterlaten op de plaats delict.’ Ik liet zijn arm los. ‘Je doet net of we een moord gaan plegen.’ ‘En jij doet net of we een asbak gaan stelen.’ ‘Het zijn maar een paar blikjes,’ zei ik. ‘En het is niet eens jouw wagen. Als ze ons betrappen, zeg dan dat je me niet kent, dat we op date zijn. Je hoeft niet eens te liegen.’ Rikkie bewoog zijn getuite lippen heen en weer. Toen liep hij naar het portier en stapte in. ‘Je hebt gelijk,’ zei hij, zodra ik achter het stuur ging zitten. ‘Dit is een date.’ Ik startte mijn wagen en reed de ondergrondse garage uit, een beetje geïrriteerd door het feit dat hij de belletjes had opgemerkt, maar niet mijn jumpsuit. Toen hij zijn pet op het dashboard legde, zag ik dat hij kalend was. Daar zat ik niet mee. Zijn hoofd had een mooie vorm. Ik dacht erover hem een compliment te geven, over de vorm van zijn hoofd, maar ik was bang dat het een gevoelig onderwerp was. Waarvoor droeg hij die anders? Toen we bij het steegje aankwamen, aarzelde ik om het in te rijden. ‘Wat is er?’ vroeg Rikkie. ‘De schuifdeur,’ zei ik. ‘Ik begrijp het niet.’ ‘Hij zit aan de verkeerd kant.’ Rikkie tuurde het steegje in. Toen zei hij: ‘Dan rijden we er toch gewoon aan de andere kant in?’ Een luide motor haalde ons in. Ik wachtte tot hij weg was. ‘Te nauw,’ zei ik. ‘Als er een tegenligger opdoemt, mogen we achteruit terug. Vijfhonderd meter, oog in oog, voorruit tegen voorruit. Nee, ik heb een beter idee.’ Ik deed mijn richtingaanwijzer aan en sloeg linksaf het steegje in, de rijrichting volgend. Ik reed traag, hield mijn spiegels nauwlettend in het oog en negeerde Rikkie telkens als hij voorstelde om uit te stappen. Als ik hulp nodig had, zou ik het wel vragen. Toen ik in het donker de automaat ontwaarde, trok ik mijn handrem omhoog en deed mijn raam omlaag. De motor liet ik draaien. Daarna klauterde ik de laadruimte in, pakte een handdoek van het schap en gooide hem in Rikkies schoot. ‘Iemand haalt de blikjes eruit,’ zei ik. ‘En iemand blijft in de wagen om ze aan te nemen en in de vriezers te stoppen. Ik stel voor dat ik in de wagen blijf, aangezien ik de chauffeur ben.’ ‘Waar dient de handdoek voor?’ vroeg Rikkie. Zijn vraag verbaasde me. ‘Om het geluid te dempen.’ Zeven seconden deden we erover om op de retourknop te drukken, het blikje uit de automaat te trekken, drie stappen te zetten, het blikje door te geven, en het in de vriezer te leggen. Op die manier zouden we al snel een uur zoet zijn. Nadat ik nog een blikje in de vriezer had gelegd, zocht ik naar een krat zodat Rikkie niet voortdurend heen en weer hoefde te lopen. Onder de bestuurdersstoel vond ik een ingeklapte plooibox van Collect&Go. ‘Hier,’ zei ik, toen hij weer aan mijn raam verscheen. ‘Dat gaat sneller.’ Rikkie klapte de box uit, zette hem voor de automaat neer en begon hem te vullen. Maar in plaats van dat hij de blikjes op hun zij legde, zette hij ze recht, hoewel hij er zo veel minder in zou krijgen. Ik besloot er niets van te zeggen. Ik wilde niet bazig overkomen.  Maar wat zou hij straks doen terwijl ik de box leegde? Ik schudde met mijn hoofd. We hadden hier niet goed over nagedacht. Niet goed genoeg. Maar de volgende keer zou het vlotter gaan. Snelle voetstappen. Terwijl ik ons werk stond te evalueren, zag ik Rikkie door de voorruit wegrennen. Hoewel ik meteen zag dat hij het was, duurde het enkele seconden voordat ik het echt geloofde.  Ik keek door de achterruit. Een struise politieagent beende in de richting van mijn ijscowagen, pratend in de portofoon hoog aan zijn borst. Achter hem, in de smalle strook van de overstaande gevels, piepte de stompe neus van een patrouillewagen. ‘Fuck.’ Wat moest ik doen? Als ik wegreed, leek ik verdacht. Als ik niet wegreed, werd ik het misschien.  Ik kon niet kiezen. Ik ging achter het stuur zitten en deed mijn gordel om. Kon hij me daarvoor tenminste al geen bekeuring geven.  Tien meter. Negen. De dispatcher zei iets over een steekpartij. Ik moest iets doen. Ik griste mijn smartphone uit het vakje in het dashboard en belde het laatst gebelde nummer terug. Voicemail. ‘Rikkie,’ zei ik. ‘Ik ben het, Lilly.’ En weerstond de verleiding om in mijn achteruitkijkspiegel te kijken. ‘Ik bel gewoon om te zeggen dat ik het leuk vond vanavond. Hopelijk vond jij dat ook? Ik denk dat je het leuk vond. Maar vond je het ook zo leuk dat je nog een keer wilt afspreken? Je was plots weg. Zoiets hoor je aan het eind van een date te zeggen, Rikkie, of je dat wilt. Je mag een meisje niet in het ongewisse laten. Daar …' Toen verscheen de agent aan mijn open raam, met zijn rug naar de automaat en de handdoek en de voor de helft gevulde plooibox. Ik deed of ik schrok. Beleefd sneed de agent met zijn vinger zijn keel door. ‘Ik moet ophangen,’ zei ik. ‘Bel me terug, oké? Bye.’ 'Juffrouwtje,' begon de agent. ‘Ik vind het helemaal top dat u uw voertuig aan de kant zet om te bellen. Maar u blokkeert de doorgang. Er kan zelfs geen fietser meer langs.’ Hij wierp een blik opzij. Ik stak mijn hoofd door het raam. Achter me stond inderdaad een fietser. Waar kwam die ineens vandaan? ‘Het spijt me,’ zei ik tegen de agent en trok mijn hoofd weer naar binnen. ‘Ik had mevrouw niet gezien. Anders was ik meteen doorgereden.’ Hoelang stond ze daar al? En waarom had ze niets tegen de agent gezegd? ‘Voor één keer zal ik het door de vingers zien,’ zei hij. ‘Maar denk eraan, een gewaarschuwd mens telt voor twee.’ ‘Dank u, meneer de agent. Dank u.’ De struise man keerde zich om en liep terug naar zijn patrouillewagen, zonder iets te hebben opgemerkt.  Toen ik mijn motor wilde starten, hoorde ik een snerpend geluid. Hij draaide nog. Ik pakte mijn stuur vast, ademde in en uit. Vervolgens ontgrendelde ik mijn handrem en reed weg, met de fietser in mijn kielzog, en in haar hoofd, mogelijk, het geheim van onze misdrijf. Ik weet niet wat me bezielde, maar ik ging terug en maakte de klus af. Het had zomaar gekund dat de agent nog eens langs het steegje was gereden en mij daar weer had zien stilstaan. De smoes van het telefoontje zou niet meer hebben gewerkt. Maar dat deed hij niet. De volgende dag zat ik op de grond in mijn appartement en telde de blikjes, die boven me uit torende als stalagmieten in een grot. Honderdachtennegentig. Meer dan ik in mijn eentje kon opdrinken. Minder dan Rikkie had gehoopt. Zou hij me ervan verdenken een deel achter te houden? Ik stuurde hem een appje. Ik repte niet over wat we hadden gedaan. Dat zou onprofessioneel zijn. Ik schreef alleen dat ik zijn pet had - ze lag nog steeds op het dashboard, waar hij ze had achtergelaten - en dat ik ze hem, al hield ik er eigenlijk niet van, op onze eerstvolgende date zou teruggeven.✦  

Kenny De Thaey
3 0

De horror in klei

Hoe hem het Boek in handen kwam? Hij herinnert zich niks. Het heeft een naam, het boek. Een naam en een huiveringwekkende reputatie. Het heet, in een vereenvoudigde oude mensentaal, Ūxarnåt Qhu Sīnistræ. Het boek dat een wereld kan wegvagen. Het zijn mensen geweest die er een naam aan gaven, mensen die gehoord werden toen ze de vreemde woorden uitschreeuwden terwijl het boek hen doodde. Onthutste getuigen konden enkel verklaren, zonder het boek te durven beschrijven, zonder het boek bij naam te noemen, dat hun broeders in complete razernij hadden verkeerd toen ze de akelige afgrond instortten. Ze getuigden hoe de getormenteerden uitzinnig bleven krijsen, steeds dezelfde klanken, tot ze diep in de afgrondelijke duisternis op puntige zwarte rotsen uiteenscheurden. --- Mensen sidderen voor het Boek. Het kent geen genade. Tallozen daagden het uit, verraadden het of bevochten het. Mannen, vrouwen, krijgers, priesters.. Allen dachten ze sterker te zijn dan het boek. Allen zagen ze hun vergissing in. Te laat. Het boek slacht door elk vlees. Het klieft door elke schedel. Toch is het moeilijk te beschrijven. Het bevat geen letters, geen cijfers en geen tekeningen. Het bevat een ziel langs duivelse vormen. Het doet een metafysische openbaring aanschouwen van krankzinnige, bezwerende beelden die de lezer vroeg of laat de dood indrijven. Beelden die de lezer de dood doen belusten. De dood is de verlossing. --- Hoe het boek hervonden werd is een sinister en verderfelijk verhaal. Het was de bedoeling om het boek eeuwig te verzwijgen. Dat is lang de intentie geweest. Maar dat is vandaag onmogelijk geworden. Het lijkt alsof de kosmos samenspant om dat te voorkomen. Het moet schijnbaar verteld worden. Mocht er plots worden opgehouden met vertellen dan ontstaat er een reden tot diepe ongerustheid maar er wordt afgeraden om naar de oorzaak op zoek te gaan. Dan zijn de vertellers verscheurd, de verwanten uiteengerukt, en zijn ze hier nooit meer samen te vinden. Het moet een keer verteld worden, dit verhaal, om de kinderen te waarschuwen van mensen die doorgaans te vermoeid zijn geworden, wanneer ze deze vertelling voor het eerst in hun leven te horen krijgen, te onwillig om nog in te grijpen. Ongelovig. Nalatig. Onwetend. Of te zeer van de angst verlamd. --- Het was na de dood van Claire. Het was een raadselachtige dood. Na de dood van Claire werd er onder de vloer van een zwarte kleien kelder, in een loodzware metalen kist, een boek aangetroffen. Het boek bleek later eeuwen al vermist. Dat was beter zo gebleven. Niemand, werkelijk niemand heeft er baat bij om de inhoud van het boek te zien. De horror. De Dread. Het zou vele kinderen tot waanzin drijven en volwassenen krankzinnig maken. Dat is telkens, op een paar keer na, gebeurd. Want hoe het Boek gevonden werd? Een Egyptisch kind -het tijdstip is onbelangrijk- vond het boek in een zwarte granieten kamer diep verborgen onder de imposante kalkstenen klauwen van de grote Sfinx van Gizeh, die vele malen ouder is dan tot hiertoe door wetenschappers kon worden ontsluierd. Het eigenaardige boek lag in een uithoek van de kille kamer en leek restant te zijn van een plundering die lange tijd geleden had plaatsgevonden. De welhaast lege griezelkamer scheen in het bleke vuur van de dovende fakkel onder een dikke laag zandstof te berusten, maar langs het koolzwarte geblakerde plafond hingen talloze bloedsmeren, als met razende handen aangebracht in een afgrijselijk gebaar van verweer. De verdwaalde jongen, op de vloer in het kille zand gezeten, opende het zware stoffige boek, aanschouwde, ontstak kort daarna in waanzin en sloeg z'n hoofdje tegen een granieten muur te pletter.  

Lucien Haentjens
244 4

Boer Constant

‘Je kan alleen maar spijt hebben van dingen die je niét hebt gedaan.’  Hij wist niet meer waar hij dat zinnetje precies gelezen of gehoord had, maar het deed hem wel nadenken. Ik heb me hier op de boerderij nog geen dag verveeld, dacht hij. Niet dat hij veel spannende dingen beleefde. Af en toe werd er een kalf of een lam geboren en zo nu en dan ging er een oude koe of een bejaard schaap dood. Hoogtepunten? De aankoop van zijn melkmachine misschien, nu bijna elf jaar geleden. Het was een klotezin. Je mag nog zo’n spannend leven hebben gehad, elk mens zal altijd meer dingen niet gedaan hebben dan wel. Neil Armstrong zette in 1969 als eerste mens voet op de maan. Dat moet een glorieus en zinderend gevoel geweest zijn. Toch droeg die Neil op dat bewuste ogenblik een pamper, misschien wel een vieze, want dat dragen astronauten. Dat had hij gezien tijdens een documentaire over de ruimtevaart. Maar wat hij zeggen wilde: heeft Neil Armstrong ooit een lammetje ter wereld gebracht of een koe gemolken? Geloof het maar niet! Ruimtevaarders zijn bekakte mensen met hoogheidswaanzin. Een mens moet tevreden kunnen zijn. Ik zit liever dagelijks aan een uier dan dat ik in een volle luier op de maan kuier, lachte hij bij zichzelf. Wat hield hij van zijn dieren. Van zijn koeien, maar misschien nog meer van zijn schapen. Een vrouw had hij nooit gehad. Ook daar had hij geen spijt van. Van een televisie krijg je ook gezelschap, maar die klaagt nooit en die kan je afzetten als je wilt dat het even stil is. Om de krant te lezen bijvoorbeeld, want hij was geabonneerd op twee dagbladen en die las hij van voor naar achter en van links naar rechts. Dat was de reden waarom hij niet meer precies wist of hij dat ene zinnetje gehoord dan wel gelezen had.  Sociale contacten had hij amper. Vond hij tijdverlies. We komen alleen en we gaan alleen, waarom dan tussendoor al dat geneuzel? Vroeger maakte hij weleens een praatje met Mia van het buurtwinkeltje. Of met Charel, de postbode, die zijn fiets met daarop een zo goed als lege posttas (de boerderij lag op het einde van zijn ronde) bijna dagelijks een kwartiertje tegen de zijgevel zette om even een praatje te slaan en een jenevertje te drinken. Tijden veranderen. Charel werd ontslagen en vervangen door zo’n asociaal, oorringdragend en kauwgomknabbelend jong ettertje dat dagelijks het grind in de voortuin helemaal uit elkaar reed met z’n ellendige bestelbusje. Op de plaats waar Mia vroeger haar gezellige winkeltje had, stond al jaren een spuuglelijk appartementencomplex en een paar honderd meter verderop een grote supermarkt. Constant leerde zelfscannen, want aan die opgetutte kassasletjes van tegenwoordig had hij ook niks.  Hij was niet altijd even scherp en afgelijnd als vroeger. Met het ouder worden leken de dingen hoe langer hoe meer in elkaar over te vloeien. Er waren momenten waarop hij niet meer precies wist wat hij het uur daarvoor gedaan had. De tijd leek alsmaar sneller te gaan. Zo gaat dat als je ouder wordt. Zolang het dat maar is, oordeelde hij. Buiten zijn zwakke maag, die hem vaak zure en andere oprispingen bezorgde, verkeerde hij, naar eigen zeggen en vooral denken, nog steeds in optimale conditie. Hij wist niet dat de mensen in het dorp, de ‘roddelaars’ zoals hij ze zelf bits betitelde, hem smalend ‘Boer Constant’ noemden, met een andere intonatie dan je zou verwachten, vanwege zijn voortdurende slokdarm- en maaggeluiden. Op een dag zat hij in zijn fauteuil wat televisie te kijken. Hij voelde zich suf en was die ochtend opgestaan met hoofdpijn. Gek eigenlijk, want daar had hij al jaren geen last meer van gehad. Water drinken, dacht hij, dat helpt veel beter dan die stomme pijnstillers. Alhoewel, gisteren had hij ook veel water gedronken. Niet dat hij toen pijn had. Alleen dorst. Of … Was dat gisteren wel? Wat had hij gisteren ook alweer gedaan? Hij klampte zich vast aan het aanrecht en deed zijn uiterste best om zich de dag van gisteren voor de geest te halen. Wat heb ik allemaal gedaan en wat is er zoal gebeurd? Hij had geen idee. Geen enkel. Hij werd draaierig, deels uit paniek, deels uit onmacht. Kalm, Constant, blijf rustig. Ach, waarschijnlijk helemaal niks. Een dag als alle andere. Hij liet een paar luide boeren na elkaar. Op de televisie was het cultuurmagazine ondertussen begonnen, met een reportage over de nakende festivalzomer, waarbij jonge talentvolle muzikanten en uitgelaten festivalgangers aan het woord kwamen. Lawaaimakers! Waar ging het toch naartoe met die jeugd? Een mens vraagt het zich terecht af. Hoor ze bezig, alsof ze ’t warm water hebben uitgevonden. Na The Beatles is het alleen nog maar bergaf gegaan in de muziek, snotapen. Veel geblaat en weinig wol. Wacht eens … Geblaat. Door zijn hoofdpijn heen hoorde hij geblaat. Angstig, luid geblaat. Heel duidelijk. Hij slenterde naar de schapenstal, maar daar was het rustig. Er lag wel iets in het hooi. Een lichtblauwe lap stof? Toen hij wat dichterbij kwam, zag hij dat het … een onderbroek was. Een onderbroek? Onmiddellijk stak hij zijn rechterhand in zijn wijde werkbroek. Verdorie, hij was er vanochtend zelf een vergeten aan te trekken. Hij wist al niet wat hij heel de ochtend gevoeld had. Wat voor een rare vlekken ook op zijn werkbroek.  In zijn hoofd bleef het geblaat voortduren. Hij keerde terug naar de keuken, draaide de kraan open, hield er eerst zijn polsen onder, vulde daarna een glas en dronk het in een teug leeg. Water van de kraan. Daar bekomt een mens van. Beter nog dan water uit een fles. Dat had hij immers gisteren nog ... Toen viel zijn oog op de fles die naast de spoelbak stond. ‘Oude jenever’ stond op het etiket. Verdorie, dacht hij, waar komt die nog vandaan? Die flessen had ik vroeger altijd met bakken in huis, toen Charel de postbode nog langskwam. Wie heeft dat gedronken? Wat was er toch met hem aan de hand? Hij boerde luid. Van de stress deze keer. Even weer wat rustiger worden in mijn fauteuil, dacht hij. Ondertussen ging het op de televisie over een of andere trendy fashion designer, die in het verleden uitsluitend jassen uit leer ontwierp, maar nu een andere weg was ingeslagen. ‘Mijn nieuwste creatie is een winterjas uit omgekeerd schaap,’ zei de bebaarde modeontwerper trots.  Boer Constant veegde het zweet van zijn voorhoofd. Zijn rode zakdoek met witte bolletjes was plakkeriger dan normaal.  Toch bleef het een klotezin. Echt een klotezin.             

Danny Vandenberk
3 0

Zeg maar Cas

                                                                            "The sunrise is the closest I’ll get to heaven…”                                                                                  City of Angels                                                                             "Lots of empty canals and streets at night…"                                                                               Tad Williams, “The Dirty Streets of Heaven” De avond had de hitte van de voorbije zomerdag gebroken. Een lichte bries bracht wat verkoeling van de warmte die nog steeds uit de aarde opsteeg. De zon stond laag en al voorbij het westen. Ik reed in de richting van de Noord-Zuidverbinding zodat ik een flink eind gewoon rechtdoor kon gaan met mijn verstand op een zo laag mogelijk pitje.  Zeven overlijdens had ik behandeld die dag en ik had het wel zo’n beetje gehad. Wat voor werk deed ik ook? Mensen waren meestal dankbaar en voelden zich opgelucht als het allemaal goed was gelopen, maar toch kwam het telkens binnen. Vaak harder dan ik wilde. Misschien maar goed. Het toonde aan, zei ik tegen mezelf, dat het me raakte, dat ik niet onverschillig was. Dat ik het mooie en liefdevolle van een afscheid kon zien. En dat zag ik zeker. Maar het nam niet weg dat ik moest bekomen. Dus ging ik eerst op zoek naar ruimte in mijn hoofd voor ik terug naar huis keerde. De snelweg sneed als een diep kanaal door het groen van de omliggende weilanden en bossen. Het asfalt lag te rusten in de lange avondschaduw. Op dit uur was er bijna geen verkeer. Zo’n honderd meter voor mij reed een knalrode Volkswagen Golf 2, zo’n model dat nog uit de jaren tachtig stamde. De auto reed niet veel harder dan honderd, ongeveer net zo hard als ik. Ik kwam niet dichter, hij reed niet van me weg. Het gaf me een vreemd soort gevoel van verbondenheid. En zo trokken we samen op in de richting van het zuiden.  Het maakte me, zoals ik gehoopt had, rustiger. Mijn gedachten werden weggevoerd door de wind om mijn oren. Gebiologeerd volgde ik de auto voor me. Een zwarte BMW XM knalde ons met hoge snelheid voorbij. In een zucht was hij weer uit het gezicht verdwenen. Even later stond hij met vier pinkers aan op de pechstrook. De rijzige man, donkere haren en helemaal in een zwart kostuum, stond in de berm met veel gebaren te telefoneren. Altijd hetzelfde met die snelheidsduivels, dacht ik, maar daarna liet ik me weer gedachteloos leiden door de rode Volkswagen.  Een paar kilometer verder gebeurde het. De stoplichten van mijn voorganger lichtten plots helrood op. Het kleine autootje slingerde een paar keer en trok zwarte slipsporen op het wegdek voor hij rechts over de berm tegen de vangrails vloog en in een bosje gekatapulteerd werd. Aan de overkant van de weg zag ik nog net de donkere schimmen van een familie everzwijnen wegvluchten. Het was in een flits gebeurd en het drong slechts met vertraging tot me door, waardoor ik pas vijftig tot honderd meter verder tot stilstand kwam. Over de pechstrook wandelde ik terug. Twee auto’s passeerden zonder te stoppen, de BMW was er niet bij. Zo had mijn leven de laatste tijd ook aangevoeld, alsof ik wandelde langs een snelweg waar iedereen voorbij raasde. De Volkswagen was, waar hij tussen de bomen beland was, helemaal aan het zicht onttrokken van andere bestuurders. Hij lag half op zijn rechterzijde, met de voorkant rond een esdoorn geplooid. Overal lagen de grote afgeschudde bladeren. De motor draaide niet meer, maar de autolichten brandden nog wel en herschiepen het bosje in een spookachtige wereld. Sommige van de opgeschrikte vogels, vooral kraaien aan het gekras te horen, nestelde zich weer in de boomtoppen. De bestuurderszetel was leeg. Ik keek rond en zag haar silhouet buiten het bosje op een kleine glooiing staan. Ze keek in mijn richting, haar lange rode haren helemaal verwilderd, bloed over de sproeten in haar gezicht, op haar gescheurde blouse, jeansrok, armen en benen. Op haar witte sneakers. Ze stond over haar hele lijf te trillen. Ik herkende de vrouw van rond de vijfendertig onmiddellijk. Daar gaan we, dacht ik.  “Waar is mijn bril? Heb je mijn bril gezien?” “Die heb je nu niet nodig, Maggie, het is toch Maggie, niet? Hoe voel je je? Heb je ergens pijn?” Ze schudde van nee en keek mij even aan. Ze herkende mij niet. Het maakte niet uit. Het was ook al zo lang geleden.  “Wie ben jij?” vroeg ze, “Ken ik jou?” “Cassiël,” zei ik, “maar zeg maar Cas.” “Jij bent precies niet van hier.” “Ik heb nochtans mijn hele leven hier gewoond.” “O,” zei ze, “sorry.” Daarna zweeg ze. Ze draaide zich om naar de ondergaande zon en ging zitten op het natte gras. “Heb je de hulpdiensten gebeld?” “Ik heb geen gsm.” “Geen gsm? Dat is nieuw. En een beetje raar… De mijne is stuk.” Ze haalde haar gsm uit de achterzak van haar jeansrok. Het glas van de smartphone was gebarsten en hij was helemaal krom. Daar kon je inderdaad niets meer mee. “Mag ik naast je komen zitten, Maggie?” Ze haalde haar schouders op. “Het maakt niet meer uit, zeker?” “Wat maakt niet meer uit, Maggie?” “Nu ja, dit.” “Dat weet ik niet.” Ik ging naast haar zitten en sloeg mijn handen om mijn benen. Ik keek in de richting waar zij naar keek en zag wat zij zag. “Heb jij het niet koud?” “Een beetje.” “Hier is mijn jasje.” Voorbij de horizon was enkel nog het schijnsel van de ondergaande zon zichtbaar. Het verbaasde me telkens hoe snel een zon onderging. Ook hoe snel hij opkwam, maar dat was nu niet het geval. “Wanneer zullen de hulpdiensten er zijn? Iemand moet toch de hulpdiensten gebeld hebben.” “Ik denk dat ik de enige was die het effectief heeft zien gebeuren. Het was laat en er was weinig verkeer, weet je, maar de remsporen zijn zichtbaar en er liggen brokstukken op de weg. Wees maar niet bang, ze zullen er snel genoeg zijn.” “Ben je zeker dat het te laat is?” “Dat weet ik niet, zeg nooit ‘nooit’. Maar ik denk het wel.” “Hoe lang duurt het?” “Moeilijk te zeggen, maar het zal dadelijk wel beginnen.” “Het is net alsof … alsof…” “Op het einde blijft enkel het beste over, Maggie, daar mag je vanop aan.” Terwijl we zo wachtte, vertelde ze me over haar zoontje, Robke, dat op zesjarige leeftijd gestorven was aan een hersentumor, over haar dochter Roos. “De vreugde in haar leven,” zei ze, “en haar man, haar lieve man. Iemand moest hen toch verwittigen dat ze, dat ze… nu ja, dat dit hier.” “Alles op zijn tijd, Maggie.” “Oké.” “Hij hield zo van dino’s,” zei Maggie, “ik heb nog dozen vol met tekeningen van dino’s op de zolder staan. Alles wilde hij erover te weten komen, maar het mocht niet zijn. Het deed zo veel pijn, zo veel pijn, kan je dat begrijpen?” Voor ons, als in een tekenfilm, zag ik haar zesjarige zoontje lachend tussen de levensgrote dino’s spelen. We zaten op een bankje voor hun huis met achter en naast ons de rozenstruiken die in bloei stonden. Rode, roze en witte rozen. Hun geur zachtzoet. Het tafereel dat zich voor ons afspeelde voelde zo onwezenlijk dichtbij en tegelijk veraf. Maggies tranen trokken strepen op haar bebloede gezicht. “Sorry,” zei ze, “sorry, dat ik je hiermee lastig val.” “Je hoeft je niet te excuseren, Maggie. Het is niet niks wat je hebt meegemaakt. En tegelijk heb je toch ergens voor geleefd. Voor Roosje en je man. En in zekere zin ook voor Robke. Dat is mooi, Maggie. Dat is heel mooi.” “Zo voelt het niet. Het voelt alsof ik tekort geschoten ben, alsof ik…” “Verdriet kent haar eigen wetten, Maggie, dat ligt buiten jouw wil. En er is altijd Liefde. Dat heb je gevoeld, nietwaar Maggie? Voel je dat nu ook?” Ze hief haar hoofd van mijn schouder en keek me met haar grijsgroene ogen aan. Zonder te knipperen. “Nu herken ik je pas,” zei ze, “Jij was de papa van Marte. Is het niet? Marte zat bij Robke in de kleuterklas.” Ik knikte. Zij glimlachte. “Dankjewel,” zei ze. Tegelijkertijd begon haar huid eerst zilverachtig en dan goudkleurig te gloeien. Daarna werd ze doorzichtig en loste ze op in het duister. Het was voorbij. Eens het zo ver was, ging het altijd sneller dan verwacht.  Achter me hoorde ik in het bosje geritsel. De BMW-bestuurder was ook over de vangrails gestapt. Op fluistertoon sprak hij in zijn telefoon. Even keek hij in mijn richting en zag ik hoe zijn ogen me vanuit diepe, donkere oogkassen aankeken. Daarna verdween hij weer.  Niet snel daarna hoorde ik in de verte de sirenes. Ik bleef zitten zoals ik zat, terwijl de brandweer achter me met veel lawaai het autowrak openwrong. De zwaailichten verlichtten aan en af het duister rondom me. Pas toen een hele tijd later de zwaailichten vertrokken, keerde een soort van rust over het bosje en de velden. Ik nam mijn jasje op van het gras, trok het aan en wachtte tot de eerste zonnestralen mijn koude rug opnieuw verwarmde. De kalmte van de voorbij uren werd door de eerste pendelaars op de snelweg verbroken. Met een bezwaard gemoed kwam ik thuis aan, keek vanuit de keuken toe hoe Lief als eerste van boven naar beneden de trap af kwam. Op stille kousenvoeten zoals altijd. Haar pyjama gekreukt, haar peignoir losjes en ongeknoopt om haar schouders. Ze was altijd al een vroege vogel geweest. Sinds kort had ze haar lange donkerblonde, golvende haren laten knippen. Met een kleurenshampoo waste ze de eerste grijze sprieten weg. Ik moest eraan wennen, maar het stond haar. Alles stond haar. Naast me maakte ze voor twee een spiegeleitje. Dit was het moment dat ik het meest koesterde. In dat lege moment ’s ochtends dichtbij de vrouw te staan van wie ik hield, alsof er niets veranderd was. Ik was nochtans altijd degene geweest die langer in bed bleef liggen, net zoals haar nieuwe man, en net zoals ook Marte, die pas rond een uur of tien uit haar bed kwam gekropen en zich rechtstreeks en languit in de zetel installeerde met haar smartphone. Ze keek nog amper naar de foto links op het derde schap van de boekenkast. De kaars die ervoor stond, was al lang niet meer aangestoken. “Wil jij ook een eitje?” vroeg Lief. “Neuh,” was het antwoord. Ook ik had zoveel gehad om voor te leven en zo weinig om voor te sterven. Een warm elektrisch gevoel tintelde in mij. Ik keek naar mijn armen of er niets van zilver doorschemerde.

Hans Van Ham
11 1