Zoeken

Niet geweest

We zitten in een Antwerpse bruine kroeg. Het is eigenaardig. Met het vorderen van de avond gaat het volume van de sprekers alsmaar hoger. Tot een van de stamgasten aangespoord wordt om het verhaal van Ferdinand nog eens te vertellen. Wij weten in de verste niet wie Ferdinand is, maar sommige stamgasten beginnen nu al te gniffelen. Het moet een goed verhaal zijn, want plots gaat het volume op stil. Het Antwerpse accent moet u er zelf bij denken. “Ge kent hem wel. De Ferdinand. Hij heeft een dun snorretje en zijn haarbos is nog altijd hetzelfde als vroeger. Ge ziet hem nog regelmatig fietsen. Al fietst hij alsmaar trager. Soms denk ik, hij fiets zo stillekes dat hij dadelijk omvalt. Maar dit gebeurde eind jaren ’70. Hij woonde toen nog thuis bij zijn ouders. Die zijn ondertussen al een tijdje gestorven.” “Op een gegeven moment, in het midden van de dag, komt er bij de politie een telefoontje binnen. ‘Ge moet rap zijn’, klonk het aan de andere kant van de lijn. ‘Een zwaar accident op de hoek van de Wolstraat en de Lange Koepoortstraat. Er zijn zwaar gewonden bij.’ Nu waren ze bij de politie natuurlijk niet achterlijk. Ze konden toen al zien wie er belde, en het telefoonnummer van Ferdinand stond er op een papiertje geschreven. Hij belde soms voor het minste.” “Even later bellen ze bij Ferdinand thuis aan. Zijn broer, de Patrick, doet de voordeur open. De politie heeft nog niets gezegd en daar opent plots de binnendeur naar de living, ge weet wel, zo een deur met van die kleine glas-in-lood vierkanten die je vroeger vaak zag, en daar stond Ferdinand. ‘Ik ben het niet geweest hè’, riep hij.” Heel het café barst in lachen uit. “Laat ons nog even blijven zitten”, zeg ik.

Rudi Lavreysen
4 0

Down under

Hij had het downsyndroom. Zij was een gewone vrouw. Sjiek gekleed, gouden ringen, dure tassen en exclusieve schoenen. Ze reisden net als wij, eerste klas. De trein van Brussel naar Eupen. Met half dichtgeknepen ogen observeerde ik het tafereeltje. Ik was moe van een weekendje overdadig eten in Brugge. Dus tijdens de rit naar huis, zweefde ik tussen waken en dromen.  Nu, een week later, vraag ik me nog steeds af of ik gehallucineerd had. Mijn eerste indruk was dat dit een begeleidster was met een mindervalide. Maar naarmate de reis vervolgde veranderde het beeld. Ze voerden een vrij normale conversatie, rustig, over koetjes en kalfjes. Hele simpele koeien en kalveren weliswaar. Op een gegeven moment viel mijn oog op de trouwring die hij droeg. Zij had dezelfde ring om. Onnodig te vermelden dat ik onmiddellijk klaarwakker was. Ik probeerde zo onopvallend mogelijk te kijken. Popcorn was het enige wat nog ontbrak. Ik ving op dat ze hem verzocht om haar de volgende ochtend te laten uitslapen, terwijl ze in haar tas dook en hem een fles champagne liet zien. ‘Die is voor jou’, zei ze.‘Mag ik er dan ook kaviaar bij’, vroeg hij lachend.Als je mij laat slapen morgen’ antwoordde ze, terwijl ze onderuit zakte en haar voeten naast hem op de bank legde. Enthousiast legde hij ze op z’n schoot en trok haar sokken uit. Met een hartstocht en toewijding die ik nooit eerder gezien had, begon hij haar voeten te masseren. Smakkend, bijna kwijlend wreef hij z’n vingers tussen haar tenen, waarna hij ze aflikte. Alle tien.‘Niet doen’, kirde de vrouw. Het soort nee die eigenlijk ja betekent… Ze sloot haar ogen en onderging het. ‘Mag ik naar het toilet’, vroeg hij ineens, waarmee zij instemde. Een beetje verwilderd kwam hij even later terug en pakte teder haar gezicht in z’n handen. Ze kusten elkaar innig. Een getrouwd koppel. Ik heb er een hele week over lopen piekeren…    

Heidi Schoefs
4 0

De snotter en de horter

We zitten in de verlengingen van de donkere dagen voor Kerstmis. Maar het is geen spannende wedstrijd zoals België tegen de USSR op het WK in 1986, met het legendarische kopbaldoelpunt van de betreurde Stéphane Demol. “Daar sè, Demol!” Nee, spannend is het niet. Eerder saai. De zon weigert halsstarrig haar medewerking en het hele huis is ziek. De pillenkast puilt uit. We willen ze naar buiten gooien, maar voorlopig zijn ze nodig. Men heeft me zelfs vitaminepillen voorgeschreven. Ze blinken zoals de zon, maar voorlopig voel ik het niet.  Volgend jaar wil ik overwinteren, zoals de zwaluwen. Trouwens, hebt u vorig weekend de vogels geteld? Ik niet. Deels omwille van mijn gesnotter en gehoest, maar ook omdat het vorig jaar bijna fout liep. Ik stond met mijn verrekijker op het terras en ik meende bij de buurvrouw een koolmees te zien, maar omdat ik twijfelde, bleef ik iets te lang turen. De buurvrouw had ei zo na de politie gebeld.  Nee, dan maar de lijst met vogelsoorten nog eens overlopen. Daar wordt een mens wel vrolijk van. De bosklapper kende u al, maar die bestaat niet. De brilgrasmus bestaat wel, net als de snor, de boompieper en de zwartmaskerboszanger. Heerlijk is dat. En mijn favoriete vogel aller tijden: de tjiftjaf.  Maar ik blijf binnen, hoestend en snotterend. Als ik een vogel was, zou ik de snotter zijn. En ik kijk naar buiten. Als ik een vogel was, zou ik de horter* zijn.  Een mens zou voor minder de lamellen dichtdoen, de verwarming op 25° zetten, een zwembroek aantrekken en met een zonnebril op het hoofd en een cocktail in de hand naar een zomerse film kijken.  Maar de wereld heeft tegenwoordig aan gekheid geen gebrek. Ik neem nog een vitaminepilletje.  (*) horten: Lommels dialect voor nieuwsgierig kijken  

Rudi Lavreysen
3 0

TESLA'S TELLEN

'Er rijden hier wel veel Tesla’s he papa!’ zei mijn dochter enkele dagen geleden, toen ik haar naar school bracht. Beiden (goed)gemutst, gerugzakt met daarin een appel als tussendoortje, bij haar in stukjes en bij mij in zijn geheel. Haar broer had een virale infectie opgelopen en had een zware nacht gehad. Ondertussen is hij aan de beterhand, maar school, dat mocht nog één dag wachten. Het is ook allemaal nieuw en spannend. ‘Ja, ik heb er ook al enkele gezien’, trad ik haar bij, en wanneer ik deze zin als een warmtewolkje de koude lucht in lanceerde, reden er twee Tesla’s voorbij. Waarover ik het in een volgende blog uitgebreid zal hebben, is dat vrijwel alles goed geregeld in Stockholm. Maar ondertussen ken ik daarop alvast één uitzondering: de bussen. Bussen komen, ’s morgens althans, heel geregeld. Gemiddeld om de vijf minuten passeert er aan onze halte wel een bus die we kunnen nemen naar Kungsholmen. Maar waar in Antwerpen mensen zich op elkaar drukken in overvolle bussen, desnoods met de neuzen tegen elkaar zodat de lijfgeur of het parfum van de vreemde overgedragen wordt op hun eigen huid, beslist de buschauffeur in Stockholm wanneer zijn bus ‘fullsatt’ is. Ik heb het even opgezocht en het is een relatief nieuwe regel (sinds 2020, coronatijd). Dat het zo is gebleven, verbaast me niets, gezien wij nu ook online lesgeven, wat ook een restant is van deze voor velen vervloekte tijd (behalve in Stockholm kan je nergens anders in Scandinavië Nederlands volgen). Na twee volle bussen te moeten missen (ze rijden gewoon voorbij, en je ziet dat ze nog niet eens zo vol zijn als een normaal gevulde bus in Antwerpen), stappen we eindelijk op een 54 die halfleeg is. Mijn dochter wil aan het raampje zitten. Ze wil het spelletje van de beginletters doen met dieren, maar wanneer ze niet op een cavia, cheetah, chimpansee of een citroenvlinder kan komen, wat ik haar niet kwalijk neem als zevenjarige, grijp ik in om frustraties voor te zijn. ‘Zeg, als we nu eens de Tesla’s tellen?’ Dat voorstel krijgt veel bijval en al snel zitten we op het einde van de dag aan 36! De volgende dag zaten we aan 53 maar sindsdien hebben we het niet meer gespeeld. De meeste zijn wit, maar we zagen er ook zwarte, blauwe, rode en zelfs enkele bruine. Ik ben nog niet in Abu-Dhabi geweest (en zal daar waarschijnlijk ook nooit komen), maar ik kan wel concluderen dat, in tegenstelling tot wat je in deze periode zou verwachten met die clown aan het stuur, Stockholm de grootste afnemer is van Tesla’s.

Lennart Vanstaen
6 1

Lied van vroeger

‘We doen zijn jasje uit.’Het konijn hing ondersteboven uit te druppen. Keeltje door. Mijn grootmoeder wreef het mes met haar schort proper en depte haar neus met een zakdoek. Ze was niet ontroert omdat het konijn, inmiddels zonder jasje, ondersteboven hing te bengelen. Een verkoudheid noopte haar tot het meermaals snuiten der neus. Haar bril besloeg. Buiten slurpte mist het landschap op. Ergens joeg een paard zijn dromen achterna. Ze sneed met een achteloze precisie het buikje van het beestje open. Met haar lieve, oude handen, dezelfde handen waarmee ze mij knuffelde en streelde, voelde ze aan het buikje. Alsof ze een puzzel legde zorgde ze ervoor dat de organen klaar lagen om uit de buikholte te vallen als muntjes in het lunapark. De glimlach rond haar lippen maakte het tafereel vrediger dan het was. Het routineuze waarmee ze handelde gaf het iets gevaarlijks. De buurman stookte een vuurtje in een vat. Het verbrand rubber van oude banden overstemde iedere andere geur. Ik kreeg tranen in mijn ogen. Misschien was niet enkel de rook te scherp maar ook het leven dat zich aan mij presenteerde. Kippen pikten schraal graan. Later aten we het konijn met kroketten. We dronken tafelbier, ik wou dat ik roes kon proeven. Het huishondje week niet van de tafel. Nu vraag ik me af waar ze zijn de konijnen uit mijn jeugd. De talloze gevilde beestjes. Zullen ze, ontdaan van leed, hun opwachting maken wanneer ik oversteek naar gene zijde? Zullen ze, in een tijdscapsule, me terug mee nemen naar de jaren tachtig? Toen het gat in de ozonlaag het enige gevaar was dat op ons afkwam. Toen de Sint ook mijn schoen nog vulde en zomers eindeloos leken. Toen winters koud waren en al de rest nat.

Thomas De Mulder
6 0

Nonkel Felix

1 “Je leek er echt op. Niet een beetje. Iedereen zei het.” Het was een vriend die me dit vertelde net voor de film begon. Hij had in Bokrijk een foto gezien en de man op de foto leek als twee druppels water op mij. Of toch ten minste anderhalve druppel. Het bleek om Felix Timmermans te gaan, de schrijver uit Lier die een paar keer naast de Nobelprijs voor Literatuur heeft gegrepen.“Zijn foto hing in een herberg uit Lier die ze hebben nagebouwd”, vertelde hij nog. “In Sint-Gummarus is de naam van de herberg.”  We hebben er kort over gelachen, maar omdat de lichten in de bioscoop werden gedoofd, moesten we het gesprek over mijn lookalike staken. Na de film, tijdens de noodzakelijke nabespreking, kwamen we erop terug. We vonden niet meteen de foto die hij in Bokrijk had gezien. Ik zag een beetje een gelijkenis, maar zelf zie je dat natuurlijk niet zo goed.  Het gebeurt wel eens dat bij het thuiskomen het licht uitgaat, wegens te laat en te moe, maar nu ging er zowaar een licht branden. “Wacht even. Mijn grootmoeder heette toch Timmermans? De grootmoeder langs vaderszijde die ik nooit heb gekend. Voor hetzelfde geld ben ik echt familie van Felix Timmermans. Dan is het niet toevallig, dat ik op de man lijk.”  Tijdens een nieuwe zoektocht naar fotomateriaal kwam ik een beeld tegen waarbij Felix vrolijk aan het pootjebaden is met, vermoed ik, zijn kleinzoon of kleindochter. De broekspijpen omhoog gerold, zoals mijn vader ook placht te doen, en de pijp in de mond. Net zoals vader. Zijn broek te hoog omhoog getrokken. Net zoals vader en zoals ik het zelf ook wel eens doe, zo wordt mij verteld.  Tja, de gelijkenis, het schrijverschap, de familienaam. Zou ik echt verwant kunnen zijn met Felix Timmermans?  2 "Een vriend zag onlangs in de Sint-Gummarus taverne in Bokrijk een foto van Felix Timmermans. Volgens hem lijk ik helemaal op de Felix Timmermans van die foto. Omdat de familienaam van mijn grootmoeder ook Timmermans is, ben ik reuze benieuwd. Ik geraak niet zo snel tot bij jullie. Kunnen jullie me de foto bezorgen?” Zo begint mijn e-mail naar Bokrijk, want ik ben ondertussen verschrikkelijk curieus naar die foto. Andere foto’s van de auteur uit Lier, zoals een Felix Timmermans met pijp, en eentje waarbij hij met zijn opgerolde broek in het water staat, vind ik persoonlijk niet helemaal op mij gelijkend. Maar je kijkt natuurlijk ook anders naar jezelf, dan andere mensen dat doen.  Ondertussen heb ik ook mijn schoonvader, een deskundige stamboomonderzoeker of genealoog, gevraagd of hij aan de stamboom kan schudden. Of we ergens op dezelfde tak zitten. Ik hoorde ook dat Felix verwanten zou hebben in Geel, maar die familie is aan zijn moederszijde, dus dat wordt niets.  Uit onze stamboom blijkt dat veel van mijn voorouders aan grootmoederszijde in Lommel zijn geboren en er ook zijn gebleven. We zijn nogal honkvast, dat klopt. Anders is het bij mijn bed-bed-bed-bed-bed overgrootvader Wouter Timmermans. Die is in 1798 in Lommel overleden, maar hij is wel in Arendonk geboren. Nu afwachten of we ergens een match met Felix vinden.  De auteur uit Lier heeft me ondertussen zo te pakken, dat ik opnieuw in ‘Boerenpsalm’ aan het lezen ben. Het smaakt naar meer. ‘Pallieter’ en ‘Adriaan Brouwer’ liggen ook al klaar.  En kijk, daar is het antwoord van Bokrijk. Ze sturen mij de foto uit de Sint-Gummarus taverne. Dezelfde foto staat op de cover van het boek ‘Mijn vader’, geschreven door zijn dochter Lia Timmermans. En jawel, ik zie ook een gelijkenis. Zou hij dan toch ergens familie zijn?  3 Het ziet er niet naar uit dat er een link is tussen de Timmermansen uit Lommel en die van Lier. Ook al zijn er blijkbaar qua fysiek gelijkenissen tussen de schrijver Felix Timmermans en mezelf, ook al hanteren we allebei de pen, het zal toeval zijn. Zoals zoveel zaken in het leven.Wellicht is er ergens een verwantschap, ver terug in de tijd, maar zover zijn we niet geraakt. Misschien komen we er nog ooit.  Op zich is het geen drama, want – opnieuw zoals zoveel zaken in het leven – de zoektocht is vaak boeiender dan het resultaat. Ik heb mijn grootmoeder aan vaderszijde nooit gekend. Ze is een jaar voor mijn geboorte overleden. Ook mijn grootvader aan moederszijde heb ik nooit gekend. Ik heb hun stem nooit gehoord, ze nooit verhalen horen vertellen. Wellicht daarom greep deze queeste me zo aan. Op zoek gaan naar een stem, naar een herinnering die er nooit geweest is. Dat zal het zijn.  Er is nog een reden. Ik herinner me dat vader indertijd zei dat we naar nonkel François gingen. De genaamde François had een grote zaak. Achteraf bleek dat François helemaal geen nonkel van vader was. Hij was familie, dat wel, maar redelijk ver. Een achterneef, meer niet. Toch zei vader steevast ‘nonkel François’. Straffer, als we nu voorbij het gebouw komen waar vroeger de winkel was, zeg ik soms: ‘Hier had nonkel François vroeger winkel’.  Daarom dat ik het permiteer om te spreken over ‘nonkel Felix’. Ik denk niet dat zijn familie het me kwalijk zal nemen. Noem het eerbetoon aan deze straffe auteur, wiens boeken me zeer plezieren. ‘Daar staan de boeken van nonkel Felix’, zeg ik misschien later tegen mijn kleinkinderen, als ze voor de boekenkast staan.  Ook al is het ver weg, ik ben toch even dichtbij geweest.  

Rudi Lavreysen
0 0

Winterdip

De wereld lag verstopt onder een dikke deken, al weken en weken en weken aan een stuk. Elke dag kleurde de hemel Vijftig Tinten Grijs. Lichtgrijs met lange, donkergrijze strepen. Muisgrijs met zwarte lijnen. Zwartgrijs met kleine, witte wolkjes. Altijd, altijd weer die variaties op wit-grijs-zwart. Als een foto uit lang vervlogen tijden.  Elke ochtend opnieuw hoopte ze op De Opklaring. Buiten en in haar hoofd. Ze wilde weten dat de zon nog bestond en zich, al was het maar heel even, wat lichter voelen.  Nu voelde ze zich zuurstofloos, als een roos onder een stolp. Op automatische piloot ging ze door de dagen. Ze leefde overlevend, forceerde zichzelf hoogstens tot een blokje om met de hond die ze niet had.                                                                                                                    Ze sliep amper. In het donkerste, nachtelijkste zwart werd ze verzwolgen door cyclisch gepieker, steeds weer dezelfde duistere gedachten die in het lichtgrijs van de dag weliswaar in kracht afnamen, maar nooit volledig verdwenen.                                                                         Ze wilde wegkruipen in bed, zich ingraven en oneindig slapen. Ze wenste dat ze dat egeltje was dat ze onlangs in het park onder een laag bladeren had gezien. Net als dat kleine diertje wilde ze pas ontwaken bij de eerste lentezon. 

Melanie Huyghe
4 0

Ik weet nog…

Van mijn derde tot mijn vijfde levensjaar herinner ik mij van de kleuterschool alleen de namen van enkele zusters. Het was toen nog niet zo lang geleden dat in België in het leger en in de scholen de gezagvoerders Franstalig waren. De nonnetjes waren dus soeurs en hoorden als zodanig te worden aangesproken. Ik weet nog dat Soeur Marie-Louise op de ronde kachel in de klas in een grote pan een pannenkoek bakte waarvan ze partjes trok. Elk kind kreeg op een blaadje bakpapier een stukje pannenkoek. Soeur Gertrude mocht dan al boomgroot zijn, iedereen was verliefd op haar en op haar chocolademelk die ze in grote blinkende koperen ketels klaarmaakte. Begin december leerden we sinterklaasliedjes zoals: Sinterklaas is jarig, ‘k zet mijn schoentje klaar, enz…Af en toe leerden we een Frans liedje. Eentje heb ik opgezocht en ik vond deze tekst. (Voor wie de taal niet meester is, heb ik er de vertaling bij gezet.) Ô grand Saint Nicolas, (O, grote Sinterklaas)Patron des écoliers, (patroon van de leerlingen)Apporte-moi des pommes (leg wat appels)Dans mon petit panier (in mijn mandje)Je serai toujours sage (ik zal altijd braaf zijn)Comme une petite image (braaf en stil)J'apprendrai mes leçons (ik zal mijn lessen leren)Pour avoir des bonbons. (om snoepjes te krijgen) Venez, venez, Saint Nicolas, (Kom, kom, Sinterklaas…en tralala)Venez, venez, Saint Nicolas,Venez, venez, Saint Nicolas, et tra la la... In het rijke repertoire van Nederlandse sinterklaasliedjes valt op dat de tekst soms in Nederland en Vlaanderen niet altijd overeenkomt. Geen idee hoe dat komt, al kan de religie er iets mee te maken hebben: het gereformeerde Nederland versus het katholieke Vlaanderen. De Franse teksten zijn ook soms verschillend. Zo zongen wij: Apporte-moi du sucre (leg wat suiker ipv appels)Comme un petit mouton (als een lammetje ipv braaf en stil)Je dirai mes prières (ik zal mijn gebedjes opzeggen ipv mijn lessen leren)Dit had mogelijk te maken met het feit dat net na de oorlog er aan kinderen veel suiker werd gegeven om zogenaamd aan te sterken en dat er moest gebeden worden. Terwijl ik de liedjes hardop meezing (sorry, buren), denk ik terug aan de pikdonkere nachten waarin ik mij bang afvroeg of de sint gemerkt had dat ik niet zo braaf geweest was als een lammetje. Als de nacht nadien de heldere maan door de bomen scheen en de ontelbare sterren fonkelden, wist ik dat hij weerom plechtig zou verklaren dat er dit jaar geen stoute kinderen waren.  

Vic de Bourg
14 1

Blik op oneindig

Ik ben een liefhebber. Van heel veel dingen, zoals spiegeleieren met curryketchup, geroosterde cashewnoten, gezouten chips en ongezouten schrijven, snooker spelen en mijn vrouw, om er maar een half dozijn in willekeurige volgorde te noemen. Maar niet van auto’s. De enige wagen die ik echt graag bestuur is mijn winkelkarretje. Of het er nu eentje van Carrefour, Colruyt, Okay, Spar, Alvo, Delhaize, Jumbo, Aldi, Lidl of Albert Heijn is, ik vind overal m’n weg, zonder navigatiesysteem. Puur uit gewoonte of op gevoel. Ik kom overal, en vaak. Jeetje, het lijkt wel of de vorige zin is overgenomen uit een belabberd script van een of andere schunnige film. Hoe dan ook, wat je graag doet, doe je goed en doet je goed, zeg ik altijd. Eigenlijk is dat gelogen, want ik verzin het hier ter plekke.  Hier ter plekke is in de supermarkt. Mijn habitat. Mijn biotoop. Ik ben een geboren winkelaar. Doch dezer dagen even niet zo, want hoe dichter Kerstmis nadert, nota bene het feest van het licht en de vrede, hoe grimmiger en vijandiger iedereen hier lijkt te worden. Ze willen alles en ze willen het nu. Nu meteen, want anders gaat een ander ermee aan de haal, denken ze. Iedereen samengepropt, als sardientjes in een blik. Er wordt geroepen, geduwd, gebotst en geruzied. Medestanders worden tegenstanders die elkaar geen blik gunnen. Straks wild eten, nu wild winkelen … Waarom?  Voor mij is winkelen geen graaien naar, maar genieten van, op elk ogenblik. Op zoek naar interessante nieuwe productjes, prijzen vergelijken, combinaties bedenken, indrukken opdoen, rondkijken of gewoon lekker wat rondslenteren. Een vleugje egoïsme is toegestaan. Datumduiken in de versafdeling bijvoorbeeld, helemaal voorovergebogen, eventueel gehurkt of door de knietjes op zoek gaan naar het doosje met de meest recent gelegde eitjes. Bijna altijd vind je die helemaal achteraan. Dan is het duiken geblazen. Of net omgekeerd, zoals in onze plaatselijke Colruyt, waar ik weleens aan houdbaarheidshoogtewerken doe, want mijn favoriete yoghurt staat helemaal bovenaan op het winkelrek, waardoor ik op de toppen van mijn tenen mijn armen zo lang mogelijk maak om toch maar het meest verse potje te bemachtigen. Geeft zoveel voldoening! Maar waar ik veruit het meest van geniet, de druk het laagst ligt en de blikken het minst verwilderd zijn, waar houdbaarheidsdata rustgevend ver in de toekomst liggen, waar je een blik van verstandhouding kan wisselen met gelijkgestemden, je kan converseren over conserveren, waar conservatief niet noodzakelijk behoudsgezind hoeft te betekenen en waar ik helemaal tot rust kom, dat is bij de conservenafdeling. Hier kan ik m’n batterijen opladen. Me voorbereiden op wat onvermijdelijk komt. Een mens mag er eigenlijk niet bij stilstaan, maar alles wordt duurder. Ook de conserven. Daarom blik ik liever wat vooruit, als je begrijpt wat ik bedoel. Zonder blikken of blozen, maar wel met een kennersblik hamster ik perziken, tonijn in eigen nat, roze zalm, zuurkool, ravioli, ananasschijven en prinsessenbonen.  Wat maandverband voor de menstruerende vrouw is, zijn conserven voor mij: ze geven me een veilig gevoel. Het gevoel dat er altijd een back-up is. Bijvoorbeeld als je, al is dat in mijn geval bijna ondenkbaar, eens geen zin hebt om boodschappen te doen, of, en dit is al heel wat minder onwaarschijnlijk, als m’n kookresultaat eens een keertje tegenvalt of mislukt. Daarenboven zijn al die blikken bijzonder praktisch stapelbaar, zowel in het winkelwagentje als in de kelder.  Doch rust roest en wat moet moet. Genoeg gemijmerd en gehamsterd. Wij willen feesten! Helm op! Boksbeugel, knielappen, gebits- en elleboogbeschermers aan en daar ga ik! Blik op oneindig! Die laatste gourmetschotel is van mij, ook al heb ik in feite alles wat mijn hartje begeert. Onvrede op aarde aan alle mensen die alles willen! Fijne vreetdagen!  

Danny Vandenberk
0 0

RESPECT VOOR ERIK

In mijn droom was ik te gast bij De slimste mens ter wereld. Erik Van Looy presenteerde mij als laatste van de drie kandidaten: “De volgende gast is een schrijver en u kent hem wellicht van het filosofisch-culinair traktaat ‘Het verband tussen Spinoza en spinazie’, waarmee hij een van de best verkopende boeken heeft geschreven van het moment. Welkom Lennart Vanstaen.” Er klonk applaus. “Beste Lennart, alles goe me u?” vroeg hij in zijn typische Brabantse tongval. Ik antwoordde dat alles prima ging. “Heb je last van stress?” Ik zei hem dat dat wel meeviel, maar dat ik hoopte dat ik geen vraag kreeg over mijn boek, omdat ik bij god niet wist waarover het ging. Erik schoot in een van zijn lachaanvallen. Na de eerste ronde stond ongeveer iedereen gelijk. Ik voelde me niet dommer of slimmer dan de andere kandidaten, hoewel ik net niet dacht dat ik gemiddeld zou scoren, eerder erg laag of erg hoog. Philippe Geubels, die samen met Vitalski dienst deed als komisch duo voor deze editie, maakte een scherpe opmerking aan het adres van Erik, die zichtbaar gekwetst was maar de opmerking toch wegslikte in zijn lach. Ik besloot in te grijpen. ‘Excuseer, Philip, dat was erover. Ik heb heel veel respect voor Erik, en dat sinds de dag waarop ik hem ontmoette’, flapte ik eruit. Erik keek me aan met herwonnen zelfvertrouwen, maar ik las ook vraagtekens in zijn ogen. ‘Hebben wij elkaar al ontmoet? Daar weet ik niets meer van’, en bij wijze van mea culpa sloeg hij zijn hand voor zijn mond. Ik wuifde zijn schuldgevoel weg.‘Ja, nu wil ik ook wel weten waar dat was’, sneed Philip Geubels de stilte aan. Hij vouwde zijn handen ostentatief in een prisma. Ik vertel dat ik met mijn vrouw voor het rood licht stond aan de Turnhoutsebaan, we fietsten naar huis. Plots stopt Erik, op een eerder gammel exemplaar, aan hetzelfde licht. In een ogenblik van enthousiasme bij het zien van zijn bekende kop, deed ik een poging tot small talk: ‘Onderweg naar den Antwerp?’ stelde ik hem de retorische vraag, wetende zoals elke Vlaming dat Erik Van Looy een fervent Bosuilbezoeker is. Hij had oortjes in, dus hij had mijn vraag niet gehoord. Ik zag mijn vrouw de neiging onderdrukken een facepalm uit te voeren. ‘Sorry?’ zei hij. Alsof hij zich moest excuseren voor het feit dat hij naar muziek luisterde in zijn vrije tijd, in de hoop niet aangesproken te worden door op sensatie beluste burgers. Ik herhaalde mijn vraag toen hij één oortje had verwijderd en hij beantwoordde die volmondig met ‘ja’. En gezien de weg die hij daarna aflegde, onze straat doorfietsend tot aan de Delhaize, was dat niets minder dan de pure, onversneden waarheid. ‘En sinds dat gesprek heb ik dus niets dan respect voor hem’, zeg ik aan Philip, met een strenge ondertoon. ‘Ik ken Erik als iemand die altijd zegt waar het op staat, zonder rond de pot te draaien. Als iemand die geen blad voor de mond neemt, rechtdoorzee, die de daad bij het woord voegt. En ik ken hem ook als iemand die zich bescheiden opstelt en zich excuseert voor zaken waar hij zich helemaal niet voor hoeft te excuseren. En dat siert hem.’

Lennart Vanstaen
18 0

Het is weer kapot

Moeder had een heilige schrik van techniek. Vooral op knopjes was ze niet gesteld. Huishoudelijke apparaten zoals het fornuis, de stofzuiger of het koffiezetapparaat waren geen probleem, maar de liftknop was iets anders. Of de videofoon aan haar appartement. Je moest meteen tegen de deur duwen als de zoemer ging, want ze drukte nooit lang genoeg. "Het is weer kapot", zei ze telkens. Wat ook schattig was. Ze zijn immers van een generatie waarbij je zelf alles in de hand had. Het was vaak een kwestie van duwen of draaien om iets in beweging te zetten. Zoals de raamslinger in de auto. Tegenwoordig zijn dat knopjes en de techniek doet de rest.  Zo reden we onlangs een parkeergarage binnen. Ik stopte aan het ticketapparaat. Trouwens, bij het buitenrijden moet je het ticket niet meer in de automaat steken, want de slagboom gaat automatisch omhoog. Nummerplaatherkenning. “Ze vinden toch wat uit”, zou ons ma zeggen. Maar die slagboom gaat nooit onmiddellijk omhoog, waardoor ik begin te twijfelen en dan wil ik het kaartje toch in de gleuf steken. Afijn, toestanden. Maar terug naar het ticketapparaat. Ik drukte blindelings op het knopje om het raam te openen en daarna wilde ik mijn hand naar buiten steken. Maar blindelings is nooit goed. Ik drukte per abuis op het knopje van het autoraam achter me, hoorde een raam opengaan, maar had niet door dat het een ander was. Met als gevolg dat mijn wijsvinger dolkomisch tegen het gesloten raam stootte. Het leek wel een scene uit een Laurel en Hardy film. Mijn vrouw naast me probeerde nog, maar ze kon haar lach niet onderdrukken. Onze oudste op de achterbank had zijn hoofd al gierend door het geopende achterraam gestoken. De chauffeur achter me wist niet wat er gaande was. “Het is weer kapot”, zei ik.

Rudi Lavreysen
8 0