Zoeken

Het is nog warm

Je moet doen zoals je helden doen, dacht ik tijdens het luisteren naar het journaal op tv. Kijken deed ik niet. Mijn blik was naar buiten gericht. Zoals Simon of Remco? Die schreven over veel, zo niet over alles. Ook over poezen. Ik moet bijvoorbeeld dringend nog eens luisteren naar 'Dagboek van een poes' van Remco, dat hij zelf inlas met die prachtige stem van hem. Thuis kwam wel eens een poes op bezoek. Nee, niet aan de deur bellend, ze kwam met iemand mee. Soms bleef ze overnachten, als de baasjes met vakantie waren. We moesten op haar passen. Maar eigenlijk paste zij op ons. Dat is het mooie aan katten. “Je moet er niets mee. Je mag blij zijn als de kat iets met jou wil”, schreef Remco. Als we thuiskwamen lag ze steevast op de loer. Boven op de trap, alles overschouwend. "Waar is ie dan?", vroeg ik met mijn kattenstemmetje. "Ge ziet ze toch liggen hè pa. Daarboven." Misschien moeten we onze kat, die we nog niet hebben, Simon of Remco noemen. Als het een mannetje is. Of op zich? Soms lag ze op bed, als we de deur niet hadden dichtgedaan. Dan kreeg ik zin om erbij te gaan liggen. Maar als je dat deed, kreeg ze het in haar kop om te vertrekken. "Wat denk jij wel? Zo overdag in bed gaan liggen", leek ze te zeggen. 's Nachts dwaalde ze rond. Ze sprong graag op het fornuis. Misschien wel voor het piepgeluid, een ingebouwd alarmsignaal van het fornuis. Dat gepiep maakte ons wakker. Beneden kwam mijn kattenstemmetje weer tevoorschijn. "Gaat ge koken?”, vroeg ik. Dan legde ik haar over mijn schouder, nam haar bakje met korrels en schudde daarmee, alsof het net van het fornuis kwam. "Oppassen, het is nog warm", zei ik dan.

Rudi Lavreysen
26 1

Fastfood voor filosofen

Ik deed het. Schreeuwend. Nog geen uur geleden, toen ik een lepel had genomen en de keukenlade een iets te fanatieke zwier gaf, waardoor mijn rechterpink een fractie van een seconde klem kwam te zitten. Ik deed het gisteren, binnensmonds weliswaar, toen ik op een terrasje zat en een passerende schaarsgeklede blondine me een knipoog leek te geven, al was de oorzaak waarschijnlijk een incompetent navigerend vliegje. Enkele seconden later deed ik het opnieuw, met de glimlach, vanwege de combinatie schaarsgekleed-knipoog. Scharen knippen. Je was natuurlijk mee. Ik doe het opnieuw. Vorige week was een hoogtepunt. Hoogst uitzonderlijk was ook de situatie: we gingen kienen, je weet wel, de buur van bingo. Op het moment dat ik vijfhonderd euro won (ik win anders nooit wat met kansspelen!), deed ik het luidop, net voor ik keihard, zij het bibberend, voor een bomvolle zaal 'Kien!' riep en met twee gretige kansarmen en een allesbehalve uitgestreken gezicht mijn winst opstreek. Juist, een strijkijzer. Dat heb ik ook eens ooit gewonnen, heel lang geleden.  Vloeken. We doen het allemaal. Soms uit frustratie, dan uit verwondering, wat later om meer pijn te kunnen verdragen. Vooral in dat laatste geval kan vloeken heel nuttig zijn. Iets met het aanmaken van adrenaline en endorfine, waardoor het een natuurlijke pijnbestrijder wordt. Hou maar eens een ijsblokje vast en maak een vuist. Je zal merken dat je het al vloekend langer kan vasthouden. Krachttermen zijn het, in de ware betekenis van het woord.  Ik ben een geboren vloeker. In de eerste plaats omdat ik, vooral ten gevolge van onhandigheid en concentratieverlies, meermaals per dag te maken krijg met kleine en middelgrote pijntjes, die ik dan wegvloek. Anderzijds ben ik nogal talig aangelegd, waardoor ik desgevallend in het Nederlands, Frans, Engels, Duits, Spaans, Italiaans, Lommels dialect of een zelf verzonnen taal mezelf, de situatie of iemand anders uitscheld. In het laatste geval liefst vanop een afstandje of onhoorbaar, want de meeste mensen zijn niet zo tuk op een scheldpartij, zelfs al is het een originele. Wie zoet is krijgt lekkers, wie stout is taboe. We vloeken, bijna instinctmatig, het liefst met woorden die aanvallend zijn of die anderen ongepast vinden. Heel lang waren dat bijna uitsluitend religieuze dingetjes, omdat veel mensen beledigd werden als de naam van God of Jezus werd misbruikt. Nu is dat veel minder het geval. 'Godverdomme' is nog steeds een topper, maar tegenwoordig is er een verschuiving in de richting van andere taboesferen, zoals de dood (val dood!), seks (fuck!), ziektes (kanker!) en seksuele geaardheid (homo!).  Vooral Nederlanders vloeken graag met ziektes, lijkt me. Dat was vroeger ook al zo, toen vloeken voor Vlamingen nog bijna uitsluitend godslastering was. Naast kanker zijn ook tyfus, cholera (kolere) en tering pijnlijk populair. Misschien is dat te verklaren door de calvinistische aard van de Nederlanders. Zij waren diep vanbinnen meer godvrezend dan de katholieke Vlamingen. Een katholiek had immers een vangnetje. Hij kon gaan biechten, waardoor zijn zonden werden kwijtgescholden (Pardon my French). In het calvinistische Nederland is dat niet zo. En wat vrees je dan het meest? Wellicht een dodelijke ziekte. Wij Vlamingen schelden, op een bedroevend niveau, liever met geslachtsdelen (lul!) en uitwerpselen (kak!). Wat we ook graag doen is woorden opstapelen om te vloeken of te schelden, alsof de vloek krachtiger wordt naarmate hij langer wordt. Bij die 'lul' van daarnet is dat misschien ook wel het geval.  Kinderachtig vind ik de bastaardvloek, die door klankverandering alle kracht en ongepastheid verdoezelt. 'Potverdomme' of 'potvolblomme' zijn dan misschien minder aanstootgevend dan 'godverdomme', net als 'chips' ter vervanging van 'shit', maar toch heeft het een zweem van vreemde voorbedachtheid en iets gekunsteld pietepeuterigs. Ach, ik hou wel van een potje vloeken. Ook als toehoorder. Het is emotie, een creatief stukje van onze taal en het geeft inzicht in ons als mens. Krachtvoer voor discussie, fastfood voor filosofen.  

Danny Vandenberk
15 1

Een dankbaar stipje

Elk moment van twijfel over wat ik doe in het leven, krijgt een antwoord. Soms duurt het even, en vaak komt het wanneer ik het niet verwacht. Sinds mijn 35 kamp ik met serieus wat zelftwijfel, zowel wat mijn job betreft, als mijn ambitie om te schrijven of mijn rol als vader. ’s Morgens sta ik op, en stel mezelf onder de douche de vraag of ik wel goed bezig ben en niet alles drastisch moet omverwerpen. Er zijn genoeg dagen waarop ik denk: foert, kust allemaal mijn kloten, ik ga naar Tenerife (om Jos het debiele ei te citeren). Op andere dagen denk ik: spring toch, slappeling, doe dat gewoon. Haal een rijbewijs, maak nog wat kinderen, neem een vliegtuig naar Canada, verbouw een huis, schrijf u in voor een talencursus én volg die tot de hoogste modules want je kan dat. Af en toe durf ik te springen, zo zei ik eerst bibberend ‘ja’ tegen drie maanden in Stockholm wonen, terwijl de 10-jarige jongen in mij ‘nee’ schreeuwde. Maar het idee mocht rijpen en ik kon die jongen overtuigen met mijn soms aanstekelijke enthousiasme. Dat lukt me zeker niet altijd, en de vorige generatie kan zeggen wat ze wil, ik heb het gevoel constant over mijn schouder te moeten kijken in mijn volwassen leven. Overal conflicten, overal grootspraak en dikdoenerij. Op donkere dagen zie ik haast niets anders dan dat. De natuur die ons probeert te stikken in ons eigen vet, terwijl we zelf enkel oog hebben voor grondbezit en macht, en daarvoor over lijken gaan. Onze toekomst hangt aan een dun draadje en de wereldleiders knippen gretig om zich heen met hun scharen terwijl ze continu de meetlat tegen hun eigen lul houden. Gelukkig kan deze neerslachtigheid smelten als sneeuw voor de zon, als bij een vingerknip, wanneer mijn dochter me monkelend in haar eigen gemaakte geheime taal (gesproken versie!) dingen vertelt en zichtbaar geniet dat ik haar niet begrijp – misschien haar wraak op het feit dat ze drie maanden ondergedompeld is geweest in een vreemde stad; of wanneer de oude man, die na mijn zoon zijn pianoexamen moet afleggen, na een professionele uitleg over welke stukken van welke componisten hij zal brengen en vijf minuten de tijd neemt om zijn kruk exact op de gewenste hoogte te krijgen, het eenvoudigste beginnermelodietje speelt dat ik reeds heb gehoord die middag. Maar toen ik zomaar uit het niets na een les – nee, het waren geen examens – een zakje kreeg met daarin chocolade en dit briefje, raakte me dat. Dan voel ik me gesterkt in mijn overtuiging dat ik al bijna vijftien jaar dit werk doe en verdwijnen al die negatieve gevoelens over wat ik de wereld te bieden heb als lesgever, als vader en als de nietige mens die ik ben in deze tijd en ruimte. Een klein stipje. Hoe klein ook, een stipje dat er mag zijn.

Lennart Vanstaen
35 3

Niet meer

Niet ... meer! Niet meer! Zijn grijze ogen. Ze wonden me op. Dat ene moment. Die ommezwaai van minachting, spot en stoerdoenerij naar ... Ja, naar wat precies? Dat was niet helemaal duidelijk. Schrok hij of voelde hij het toen al? Was het angst? Paniek? In een fractie van een seconde was ik rechtgesprongen, had ik me omgedraaid, met beide handen zijn tafeltje vastgenomen en het over hem heen gekieperd. Hij viel meteen achterover, met zijn grijze ogen ver opengesperd. Die fractie van die fractie van een seconde, toen hij zijn evenwicht verloor en ik hem in de ogen keek ... Net voor de bonk. De klap met zijn hoofd op het tafeltje achter hem. Het tafeltje met de lichtbruine pennenzak van Kipling, met zo'n sleutelhanger waaraan een donzige donkerbruine gorilla hing. Die van het sproetige meisje dat daarnet nog gretig meelachte. Hij plooide meteen samen tussen de twee tafels. Het zijne lag ondersteboven op zijn buik, met de bovenrand tegen zijn keel. Ik sprong erop. Hard. Twee, nee drie keer. Daarna schopte ik tegen zijn hoofd. En nog eens. En nog eens. 'Is het nu genoeg?' schreeuwde ik. 'Is ... het ... nu ... eindelijk ... genoeg?' Mijn stem brak. Ik krijste. Als een monster. Na elk woord schopte ik waar ik hem raken kon. Hij bloedde. Overal. Uit zijn mond, uit zijn oor en op zijn achterhoofd. Niemand hield me tegen. Niemand. Tot hij niet meer bewoog. Daarna zette ik mijn rechtervoet op zijn wang en met mijn volle gewicht stapte ik op hem, over hem heen. Ik hoorde een geluid dat ik in andere omstandigheden erg naar zou vinden. Nu deed het me denken aan het voorbije nieuwjaarsetentje bij de Chinees, toen ik een gigantisch blad kroepoek in stukken brak.  Waar kwam dat nu ineens vandaan? Het zat zo ver dat het vergeten en 'weg' was. Had ik moeten reageren? Niet hier, niet nu, maar toen. Ook al zat ik helemaal vooraan in de klas. Hij sloeg me op mijn rug met zijn dikke metalen meetlat. Telkens weer. Om de minuut. De leraar schreef op het bord, liep heen en weer, las voor uit zijn boek, deed van alles en nog wat, maar hoorde of zag niets. Nochtans zag iedereen het, hoorde iedereen het. Die doffe ploffen op mijn rug, altijd op dezelfde plaats, bovenaan, in het midden van mijn 'vleugels'.  De eerste mep was schrikken. De tweede deed verdomd veel pijn en bij elke slag die volgde werd deze nog intenser. Stekender. Snerpender. Na elke uithaal keek ik achterom. Mijn hoofd werd roder en roder. Door de marteling, maar vooral door de schaamte. Ik lachte onwennig naar het gegrinnik en de spottende blikken van een aantal medeleerlingen, naar het onbegrip bij de anderen. Het medelijden misschien. Waarom reageerde ik niet?  Het paste niet bij me. Dit was ook nieuw. En onverwacht. Ja, ik werd weleens geplaagd en gepest, maar tot op dat moment nooit fysiek. Vaak had ik het niet eens door, het onrechtstreekse, het geniepige, de samenzweringen, de grapjes die ze met me uithaalden, de verdoken vernederingen van tijd tot tijd.  Dom was ik nochtans niet. Alleen zag ik altijd het goede. Nooit het slechte. Ik was naïef, zou ik bijna zeggen, al doe ik het niet. Omdat 'naïef' in mijn beleving een negatieve bijklank heeft en het tegengestelde van naïef voor mij al snel iets heeft van achterdocht. Ik wil de wereld niet wantrouwen, niet angstig en achterdochtig zijn. Ik wil gelukkig zijn. En dat ben ik. Nog steeds. Gelukkig zijn kan alleen als je het goede blijft zien in de mensen. In het reine bent met jezelf. Niet op zoek gaat naar het slechte bij alles en iedereen.  En nu?  Nu, zevenendertig jaar later, ben ik blij dat ik het nooit gedaan heb. Dat ik mezelf gebleven ben. Niet omgedraaid ben en geworden zoals hij. Zoals zij. Dat het maar een nare droom was. Niet meer dan dat.  

Danny Vandenberk
17 2

Teddy

's Nachts is het donker, overdag is het licht. Was mijn gemoed maar even gemakkelijk en voorspelbaar ...  Het is zo verdomd oneerlijk: als ik gelukkig ben, bruis ik van de fantasie. Als ik me minder voel, komen herinneringen tot leven, zowel nare als mooie. Gelukzak, zal je denken, want op die manier heb je altijd wel iets om over te schrijven en dat klopt als een zwerende vinger, doch zweer ik je al even etterend dat mijn tien persoonlijke tengels en al andere daaraan vasthangende lichaamsdelen vaak moeilijk te motiveren zijn om dat daadwerkelijk te doen.  't Zit 'm vooral in m'n hoofd. Zoals bijna altijd. Diep vanbinnen weet ik dat je met herinneringen helemaal niks opschiet. Ze zijn net zo nutteloos als een foto van lekker eten voor iemand die honger heeft. Toch roep ik ze soms op, de fijne. Bewust. Goed wetend dat niets geluk meer belemmert dan de herinnering aan geluk. Vergane vreugde is pracht en pijn tegelijk. Omdat je heel snel beseft dat die mooie momenten nooit meer zullen terugkomen. Het is een fantastische film met een treurig einde, een magnifiek veelkleurig schilderij in een gitzwarte lijst ... Drie weken geleden ging ik bij mijn ouders op bezoek en daar zat hij. Op tafel, vlak voor mijn vaste stoel. Zomaar ineens, uit het niets. Hoelang was het geleden? Twintig jaar? Vijfentwintig? Dertig misschien? Of nog langer? Moeilijk te zeggen als je nooit deftig afscheid hebt genomen. Tientallen beelden flitsten voorbij. Flash! Flash! Flash! Oogverblindend. Zo intens dat ik me heel even moest vastgrijpen aan mijn, gelukkig nog altijd, vaste stoel.  Teddy! Mijn leeftijdsgenootje! Ik heb 'm van bij m'n geboorte. Hij lachte en straalde, net zoals vroeger. Wat zag hij er goed uit! Lichter dan ik me herinnerde. Ik greep 'm met beide handen onder z'n armpjes en hield 'm zo dat onze neuzen elkaar net raakten. Ja, dit was wel degelijk Teddy. Teddy Coldface. Teddy met het pluizige lijf en het koude gezicht.  'Hoe kom jij hier nu ineens?' vroeg ik 'm al neuzeneuzend, enige opheldering verwachtend van mijn moeder. Die gaf ze spontaan. 'Lang geleden, toen jij volgens mij het huis al uit was, heb ik 'm meegegeven aan Frieda, je nicht. Hij zag er toen miserabel uit. Niet vies of vuil, maar verfomfaaid, een beetje beduimeld, en met een gat onder een van z'n oksels en een scheur in z'n onderbuik. Frieda zag 'm op een keer in je vroegere slaapkamer in een hoekje zitten en vroeg toen of ze 'm mocht meenemen, in eerste instantie om 'm wat op te kalefateren. Ze is behoorlijk handig op dat vlak, weet je. Daarna vroeg ze of ze 'm mocht houden. Tja, dat mocht ze natuurlijk. Ik heb 't je eerlijk gezegd nooit gevraagd. Dat leek me ook overbodig, want jij had 'm nooit gemist en je knuffelde toen al veel liever andere dingen dan beertjes. Na een hele tijd heeft ze 'm aan het dochtertje van haar buurvrouw gegeven. Dat dochtertje is ondertussen zestien en wilde haar kamer herinrichten. Daarin was geen plaats meer voor beertjes. Via de buurvrouw kwam hij terug bij Frieda en via Frieda is hij nu terug hier. In de verhalen die ze van je heeft gelezen, vond ze je nogal nostalgisch. Daarom dacht ze dat je 'm misschien wel terugwilde. Die Teddy, wat heeft ie toch allemaal meegemaakt. Verschillende zware operaties op pijnlijke plekken, met naald en draad, zonder verdoving, zo vaak verhuisd en weer achtergelaten ... Maar ach, dat is weer voorbij. Nu lijkt hij opgelapt en opgeknapt, al valt zijn ene oogje af en toe dicht. Daar had hij vroeger ook al last van. Hij ging mee naar huis, waar ik 'm voorstelde aan mijn vijf gezinsgenoten. Ze bekeken Teddy alsof ik 'm pas uit het dichtstbijzijnde rioolputje had gesleurd en reageerden elk met weinig woorden. Meestal slechts één. Angstaanjagend, creepy, griezelig, eng, bah en yuk! Zo weinig respect voor mijn vleesgeworden, of toch minstens pluchegeworden herinnering aan mijn jeugd, aan mijn geboorte zelfs. Zij zien het niet, voelen het niet. Ze moeten niet weten van zijn harde, koude gezichtje en zijn niet-knuffelbaarheid. De 'je moet al necrofiele neigingen hebben voor je zo'n huiveringwekkend gedrocht knuffelt,' vanwege mijn echtgenote, was er helemaal over. Verder werd er ook getwijfeld aan zijn geslacht. Omdat hij lange wimpers heeft, lippenstift draagt en toevallig een klein scheurtje in zijn onderbuik heeft? Kom op, zeg!  Nu, terwijl ik dit schrijf, zit hij amper een meter van me af. Dat is al enkele weken zo. Echt zoals vroeger. In die tijd spraken we ook nooit met elkaar, laat staan knuffelen. Toen ik piep was, zat hij op de bedrand, daarna in de hoek van de slaapkamer. Gek eigenlijk dat ik 'm nooit heb geknuffeld.  Ik deed daar niet aan, denk ik, aan knuffelen, jongen zijnde. Ik, de koele kikker, de stoere ... Apie! Ja, ik knuffelde wél. Met Apie! Apie was donkerbruin en had zo'n lief langwerpig koppie met twee grappige oranje flaporen. Uit z'n mond bungelde een oranje tongetje dat er net zo uitzag als z'n oren. Hij was zo zacht en grappig! Goh, hoe zou het met Apie zijn? Weet jij het, Teddy? Nee. Natuurlijk niet. Ik ben al blij dat jij er bent. Maar toch ... Heerlijk hoe de ene herinnering een andere teweegbrengt! Voor het eerst sinds m'n kindertijd een herinnering zonder melancholie achteraf, zonder zwart randje. Alleen dankbaarheid.  Teddy lacht en lijkt weer te knipogen als vanouds. Diep vanbinnen heeft hij altijd geweten dat hij 'slechts' mijn nummer twee was. Het deert hem niet. Niet vroeger, niet nu. Een trouwe onvoorwaardelijke vriend, altijd geweest, nu al meer dan een halve eeuw.      

Danny Vandenberk
43 3

Vijgen na Pasen

De lente is in het land. Ik ga genieten van het uitzicht op mijn balkon en tref er de paashaas aan die er ligt te zieltogen. Hij kijkt mij met smekende ogen aan. ‘Sorry, mens, maar ik kan niet meer. De kinderen van jouw buren waren de laatste die ik hun eieren bracht, maar dit had ik niet verwacht’, stamelt hij met gezwollen lip. ‘Laat ik je eerst maar wat verzorgen’, zeg ik en voeg de daad bij het woord.Zodra hij is opgeknapt, vraag ik hem wat er is gebeurd en hoe hij op mijn balkon is terecht gekomen? Ik heb geen kinderen en sinds ik hier woon heb ik er buiten een verdwaalde reisduif of een luidruchtige ekster nimmer iets aangetroffen. Pas nadat ik hem een verse wortel heb aangereikt komt zijn ietwat gezwollen tong los.‘Weet je, wij paashazen zijn niet zo behendig als de pieten van de Sint die genoeg hebben aan een regenpijp om naar boven te klauteren. In buildings als deze ga ik eerst met de lift tot de hoogste verdieping en dan spring ik van balkon naar balkon om mijn ei kwijt te raken. Dat is geen sinecure, want bij het springen moet ik mijn mand stevig vastklemmen.’ ‘Ik zie het helemaal voor me’, zeg ik om hem wat moed in te blazen en in de hoop het vervolg van zijn belevenissen te horen. ‘Wat gebeurde er hiernaast?’ ‘Die rotkater van de buren, daar had ik niet op gerekend. Hij zag mij natuurlijk al aankomen. Van zodra ik op het balkon landde, vloog hij sissend op mij af. Eerst reet hij mijn lip open met zijn vreselijke klauwen en toen ik naar jouw balkon wilde springen greep hij me bij een oor waardoor ik neerviel en mijn poot bezeerde.’ ‘Heb je dan niets in de mandjes van de buurkinderen kunnen leggen?’‘Neen, sorry, mensen die zulke roofdieren als huisdier houden, sla ik liever over.’‘Maar die kindertjes hebben toch geen schuld aan het karakter van hun kater?’‘Dat wil ik niet gezegd hebben, maar als hun ouders een bestelling plaatsen bij de paashaas zouden ze er beter aan denken dat ze de kat moeten binnenhouden.’‘Daar heb je een punt.’‘Precies, net als die loebassen die het leven verzuren van postbodes en pakjesbezorgers. Ik kom ze liever niet tegen, vooral in het veld, waar zij  vrij mogen los lopen.’

Vic de Bourg
27 0

Armageddon.

$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$$ §§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§ oooooooooooooooooooooooooooooooooo hhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhho +++++++++++++++++++++++++++++++++ ******************************************************* Zelfs al   Staat   Armageddon  Voor de deur  Zelfs dan zal ik     feesten   Niemant heeft het recht  Mij ongelukkige te maken.  alleen   Ik  heb dat recht.    ------------------------------------------------------------ foto gallery  https://www.2dehands.be/q/verf+ed+/   https://www.2dehands.be/q/verf+ed+bloemenkleuren/ ***************************************************************** Rond 1995 heb ik dat werk gemaakt. Ik noem het "altaar der culturen."Links ziet men een tv, onze gemeenschappelijke identiteit valt van het - silicium - glas - zand.De gemeenschappelijke informatiebronnen zijn verdwenen.De wijzen van vroeger opgevolgd door radio en uiteindelijk als laatste de tv die een ongeveer gemeenschappelijke boodschap uitdragen is niet meer.De informatie is versplinterd.Rechts ziet men een gietijzeren kandelaar daar in een mensenhoofd in papier. Stukken teksten. Krantenpapier "De encyclopedische mens".Gietijzer = nationalistenKandelaar = religieIn het midden staat de hedendaagse mens. Opgesloten. "de encyclopedische mens".Dit deel is gemaakt van een reclame voor lippenstift.Regeneratie KosmetikIn de dubbele wand gaan luchtbellen in het water de hoogte in.In die dubbel - transparantie - plexiglas zit diezelfde "encyclopedische mens".Het geheel staat op dunne platen, glas = chips = zand = silicium.Het geheel steunt op een gietijzeren pilaar = industriële cultuur.De gietijzeren plaat staat op de grond = landbouwcultuur.HET ALTAAR DER CULTUREN. Ik woonde toen in de Aalmoezenierstraat in Antwerpen. De jaren 90 tig.   http://www.anamorfose.be/verf/misc-images/verf-t-i-r-e    

verf ed: Contemporary interdisciplinair ArtTIST, nen tjolder, nen dommekloot
34 1

Sittard

Al kwam ik er nooit, toch ken ik de naam van deze stad door een inwoner die ze intens lief had. Lang geleden vroeg ik mijn moeder: “Waarom hou jij zo van die man?”“Als ik naar hem luister voel ik mij vederlicht worden”, zei ze glimlachend. Dat kon ik beamen want ik herinner mij dat ik van school kwam en zag hoe ma de ramen lapte terwijl ze schokte van het lachen. Toen ik binnenkwam, ontdekte ik dat ze een lp had opgezet uit haar uitgebreide collectie van Toon. Ja, die Toon, ook Vlaanderen droeg hem op handen. Zijn ellenlange conferences boeiden van het begin tot het einde.“Als ik zijn dichtbundel openklap of zijn liedjes luister, gaat de zon weer schijnen”, is een veel gehoorde commentaar.Waar de man in uitblonk was wellicht zijn eenvoud. Weerom mijn  moeder, als een van zijn diehard fans, zei me: “Die gast (Vlaams voor gozer) waar jij een plaat van hebt, die Sonneveld, hoor en zie ik niet zo graag, hij is mij te bekakt en doet soms zo ingewikkeld.”Logisch dat wij als studenten soms Zij kon het lonken niet laten of Nikkelen Nelis verkozen boven de Leg neer die bal van Toon. De lichtheid in het werk van deze meestercabaretier komt vooral aan bod in zijn citaten die prijken op duizenden overlijdensberichten. Hoe dikwijls hoor ik zeggen dat ze het leed verzachten.     Mooi dat er in zijn stad naast een standbeeld ook een theater staat dat zijn naam draagt. Net als voor de optredens van Toon Hermans zijn er de voorstellingen voor jong en oud. Kinderen en volwassenen ontdekken er hun eigen drijfveren, vederlicht zoals die van de man die er in slaagde mijn moeder aan het zweven te brengen.

Vic de Bourg
28 1

De tweede dag

In de thuiskeukengastronomie is het geen onbekend gegeven. De overschot van de zondagse gekookte aardappelen gaan op maandag met een aardige klont bakboter in de pan. Met wat geluk is er op de tweede dag nog wat stoofvlees over van zondag. Een pot rode kool staat meestal in de voorraadkast en kijk, je hebt voortreffelijke maandagse kost.  Maar er is nog een gastronomische tweede dag.  Om de een of andere reden werd ik al een tijdje geconfronteerd met friet biefstuk. Op tv, in magazines, noem maar op. Wat had ik zin om net als op tv met een welgemikte zwaai een biefstuk in de pan te gooien waarbij er wat boter uit de pan spat. Al kan je dat best niet doen als er iemand toekijkt, anders volgt er een ‘Moet dat?’ en op tv moet er nooit gekuist worden.  Maar je kent dat. Er is altijd iets te doen en net als een zwerm meeuwen aan de viskramen in Oostende hangt er altijd uitstel in de lucht. We moesten nog van het een naar het ander en daar kwam geen einde aan. Om zeven uur zag ik van de honger zo scheel als Jefke in café Het Kruiske die na 14 pinten naar de cafébazin achter de toog loenste als hij iets wou vertellen tegen Jos die tegenover hem zat.  Het werd een hopeloze zaak. Er kwam van friet biefstuk niets in huis. Het was negen uur toen we de auto thuis parkeerden. Ik reed van de scheelkijkende honger bijna tegen de carport. Nog snel een boterham met kaas en mosterd. De biefstuk bleef in de koelkast liggen.  Geloof me, die biefstuk met friet, champignons en sla met tomaat heeft nog nooit zo goed gesmaakt als op de tweede dag. Probeer het maar eens.  Morgen bedoel ik dan hè.

Rudi Lavreysen
29 1

Gezelligheid

Zomaar een zondagavond. Het vrouwelijke segment van het gezin zit collectief te huppelen van ongeduld voor een nieuwe uitzending van dat dansprogramma waarvan ik de naam niet kan onthouden. Met zachte hand eis ik mijn vaste plekje op in ons hoeksalon. In de andere houd ik mijn notitieboekje en mijn favoriete balpen. Om mijn gedachten te noteren. Uit ervaring weet ik dat mijn brein het creatiefst is als ik slaap, bijna slaap, halfwakker ben of me stierlijk verveel. Ik verwacht een mix, een soort mengelmoes van deze toestanden. Is dat geen amalgaam? Duur woord. Moet ik opschrijven. Gaat ooit nog van pas komen. Ik kan me nu wel laatdunkend zitten uitlaten over deze truttige fluttige pietluttige danswedstrijd, maar diep van binnen houd ik wel van de gezelligheid die daardoor hier ten huize ontstaat. Waarom zeggen we trouwens 'laatdunkend' en niet 'laagdunkend'? Je hebt toch ook een lage of hoge dunk van iemand? Nog nooit echt over nagedacht tot nu. Opschrijven. Of even opzoeken. Waarom ook niet? De twee slungelachtige, om de haverklap over hun woorden haspelende presentatoren lullen ondertussen toch maar wat raak. De 'laat' in laatdunkend is blijkbaar geen tegengestelde van vroeg. Laatdunkend komt van 'zich laten dunken', dat vroeger 'zich heel wat verbeelden, een hoge dunk van zichzelf hebben' betekende. Ik heb de neiging om vrij snel laatdunkend te zijn, niet omdat ik 's nachts als een bezetene sprongkrachtig scoor tijdens het basketten, want die gewoonte of kwaliteit heb ik niet, maar vooral omdat ik kritisch ben aangelegd jegens de medemens in het algemeen en dansende BV's in het bijzonder. De vrouwen hier aanwezig smullen ervan. Niet van mijn opmerkingen, maar van het dansspektakel en hun zakken chips. Ik vraag me af waarom, zij het alleen wat het dansen betreft, al valt het me op dat het een inclusief programma is en dat juich ik stilletjes toe. Op een paar minuten tijd pik ik chips uit drie verschillende zakken en herken ik twee homo's in de jury, waarvan een al wat oudere en doorgezakte latino en een veel frissere van Nederlandse origine, alsmede een alpacakapsel dragend verrimpeld vrouwmens dat eigenlijk al twee jaar dood is maar het nog niet beseft. Bij de BV's zelf ontdek ik een man en een vrouw met Afrikaanse roots. Een tweetal dat ik terstond als favoriet bombardeer, omdat iedereen weet dat ze gewoon meer ritme in hun bekken hebben (het heupgebied, niet per se hun muil), en dat bedoel ik absoluut niet racistisch. Verder een zwakzinnige vrouw die aan elk mogelijk televisieprogramma deelneemt, ook al maakt ze zich telkens weer totaal belachelijk, doch lijkt ze zich dat helemaal niet aan te trekken en is ze diep van binnen waarschijnlijk gelukkiger dan ik en heeft ze beduidend meer geld op haar bankrekening, een blinde die feilloos de chachacha danst en een roeier wiens moeder, aan zijn schrikbarende lach te horen en rekening houdend met zijn leeftijd, op het einde van het vorige millennium vruchtbare seks heeft gehad met een geestelijk gehandicapte en lichtelijk hysterische hyena. Een van de jongere deelneemsters blijkt daarenboven de kleindochter van Jean-Marie Pfaff te zijn, oftewel Shania, de dochter van Kelly en Sam. Elke rechtgeaarde Vlaming kent de stamboom van de Pfaffs uit het blote hoofd en tekent deze probleemloos uit de losse of door artrose aangetaste pols in zijn of haar notitieboekje, zoals ik. Shania zelf paradeert even later met bijna ontblote borstjes over de dansvloer. Ik sta bijna even paf als Jean-Marie. Na een uur min of meer meekijken besef ik dat ik geen bal van dansen afweet. Kennelijk is niet alleen het ritme, de lichtvoetigheid en de houding belangrijk, maar ook de inleving en de gelaatstrekken. Als ik de vrouwen van de familie Pfaff in hun 'huidige' toestand bekijk (dat kan perfect, ze zitten met z'n allen aan de rand van de dansvloer om Shania te ondersteunen, al zou een bh ook al voor een stuk kunnen helpen), zou ik kunnen denken dat 'gelaatstrekken' een werkwoord is, als in 'gelaats-trekken'. Hun gelaat lijkt omhoog getrokken, facegelift, geplastificeerd en gebotoxt. Ik ken nog minder van plastische chirurgie dan van dansen, maar in 'herkennen' blink ik meestal wel uit. Sommigen herken ik nochtans niet meer. Het is niet aan mij om daar een oordeel over te 'vellen', maar ze lijken iemand anders.  Alsof ze hun vergankelijke schoonheid koste wat het kost willen vasthouden, schrijf ik in mijn notitieboekje, terwijl ze voor mij letterlijk en figuurlijk hun gezicht verliezen, net als hun authenticiteit en geloofwaardigheid. Hun ooit natuurlijke glimlach heeft nu iets van een pijnlijke grimas. Maar ach, leven en laten leven. Ze doen niemand kwaad. Integendeel. Ze zijn er voor elkaar. Shania danst de longetjes uit haar lijf en achteraf wordt er in koor geweend in het teken van de samenhorigheid die de familie kenmerkt. Prachtig is dat.  Even later wordt de tot vervelens toe deelnemende zwakzinnige vrouw door het publiek weggestemd. Geen gemekker. Wij vinden het vooral erg dat de zakken chips leeg zijn en de show afgelopen is. Mama de echtgenote staat plots en onverwacht op om naar bed te gaan. Jongste dochter zegt verontwaardigd: ''Wij zitten hier allemaal voor de gezelligheid en dan gaat de gezellige geit zomaar ineens slapen!'  Dat gaat deze bok vlug even noteren in zijn notitieboekje, overmand door een amalgaam van emoties.   

Danny Vandenberk
22 2

Een eigen leven

Er heeft zich een nieuw fenomeen voorgedaan. Mijn fiets blijkt een eigen leven te hebben. Ik ben er niet gerust in. Een elektrische fiets heeft een motortje en wordt digitaal aangedreven, dus je weet nooit of ermee geknoeid is. Of ze me ergens in de gaten houden. Je hoort er zoveel van. Maar laat me eerst vertellen wat er gebeurd is. U moet weten dat ik op mijn fiets een allergelukkig mens ben. Dit vervoermiddel laat me toe om een eenvoudig vrijheidsgevoel te ervaren. Maar die gelukzaligheid stopte op een zaterdagochtend. Ik ging om verse boeken in de bibliotheek maar mijn fiets besloot om af te draaien op een plek waar ik helemaal niet moest zijn, meer bepaald bij de supermarkt. Zelfs zonder dat ik het door had.  Ik stapte doodgewoon van mijn fiets, parkeerde deze in de fietsenstalling en meende mijn boodschappentas uit de fietstas te halen, maar daar trof ik enkel boeken aan. "Wacht eens, ik moet hier niet zijn. Ik ging helemaal geen boodschappen doen." Nu kan u denken, dat overkomt de beste mens, maar het fenomeen heeft zich ondertussen meermaals voorgedaan. Op verschillende locaties. Een mens zou er zot van worden, als ik dat tenminste al niet ben. U begrijpt dat het fietsen me voortaan eerder verontrust dan gelukkig maakt. Ik weet immers niet meer waar ik naartoe fiets. God weet waar kom ik nog uit. Mijn vrouw zegt dat het eerder aan mezelf ligt. Verstrooid of teveel aan uwe kop is de echtelijke diagnose. Het zou kunnen, maar dan is fietsen toch een goed geneesmiddel. Afijn, als u me binnenkort ergens ziet afstappen en meteen terug opstappen, doe dan alsof er niets aan de hand is. Voor hetzelfde geld word ik gefilmd. En ik zou niet willen dat ik andere mensen in de problemen breng.

Rudi Lavreysen
20 1