Zoeken

De ruimte tussen waak en slaap

Er zijn mij ongetwijfeld heel wat anderen voorgegaan, maar nu wil ik het zelf eens proberen. Ik wil de ruimte tussen waken en slapen – die zacht zwalpende en halfslachtige droomtoestand – proberen te vatten in woorden. Het is om te beginnen een illusie te veronderstellen dat ik haar in haar geheel zou kunnen omvatten. Ik mag al tevreden zijn als ik eromheen kan draaien, er met taal een glimp of versplinterde fractie van mag opvangen. Want taal cirkelt overal onbeholpen omheen, raakt nooit de kern en kan alleen maar suggereren waarover het gaat. Het is aan de interpretator om woorden te ontcijferen tot gevoelens en indrukken. Het harmonisch en efficiënt schikken en combineren van woorden om de essentie van een boodschap of sfeer zo dicht mogelijk te benaderen, is waar het voor een schrijver om draait. Dat is waar het voor mij in deze tekst om draait. En de bewustzijnstoestand tussen waken en slapen is het onderwerp. Het is een onderwerp dat mij wijds, magisch, mysterieus en – vanuit artistiek en literair standpunt – enorm potentieel voorkomt. Het is tevens een bewustzijnstoestand die ik verheerlijk. Nu ik er zo over nadenk, vraag ik me af of ik wel over voldoende expertise beschik om mij hierover schriftelijk en openbaar uit te laten. Als ik het echt serieus en wetenschappelijk zou aanpakken – wat de geloofwaardigheid van deze tekst misschien alleen maar ten goede zou komen – dan hield ik gedurende een lange periode een dagboek bij waarin ik mijn ervaringen neerschreef. Dan zou ik de halfslaaptoestand bewust proberen uit te lokken en deze analytisch benaderen. Ik zou ook een enquête kunnen houden, mensen bevragen over hun ervaringen met deze toestand. Daarin dan patronen en correlaties zoeken. En pas na dit alles zou ik een goed onderbouwd essay kunnen schrijven dat, gezien vanuit een zuiver rationeel perspectief, enig gewicht in één of andere schaal zou kunnen werpen. Maar de kaarten liggen nu anders. De geloofwaardigheid van deze tekst ligt in haar spontane rauwheid. In de eerlijkheid van speelse creativiteit – een bewustzijnstoestand die ook in de onbepaalde tussenruimte heerst. Ik schrijf dit vanuit de losse pols. Geheel onvoorbereid – tot een uur geleden wist ik zelfs nog niet dat dit het onderwerp van een tekst zou worden. Ik ben hier nu een plotse ingeving energie en vorm aan het geven. En degene die dit leest, doet hetzelfde. Evenmin wetend of dit überhaupt ergens toe zal leiden. Uit ervaring weet ik dat er veel waarde schuilt in plotse ingevingen. Op momenten dat ik nergens specifiek mee bezig was – bijvoorbeeld tijdens de gedachteloze, motorisch ingesleten verplaatsing van slaapkamer naar toilet – zijn mij ideeën binnengevallen die later een grote impact op mijn leven hadden. Om maar te zeggen: iets hoeft niet doordacht en wetenschappelijk onderbouwd te zijn om tot grootse inzichten of transformatie te leiden. Waarmee ik niet pretendeer dat deze tekst daartoe zal leiden, maar de aanzet biedt er in elk geval ruimte voor. De toestand tussen waken en slapen is, net zoals mijn routineuze korte tocht van slaapkamer naar toilet, een tussenruimte. Het is een soort vacuüm zonder regels waarin alle schijnbaar tegenstrijdige werelden elkaar ontmoeten. Het begin en einde van deze tussenruimte laten zich niet aanduiden. Ze schuift als het ware geruisloos en onzichtbaar open, en plots zweef ik tussen stukjes onthechte mogelijkheden. Vanaf het moment dat mijn bewuste geest het onbewuste opmerkt en wil begrijpen, voel ik hoe die tussentijdse, tijdloze toestand mij weer ontglipt. Hoe de vaste contouren van de praktische, tijdelijke werkelijkheid zich weer proberen door te drukken in die onvaste, vormloze wereld. De tussenruimte wordt bewandeld door een geest die het begrijpen loslaat en zich laat meedrijven met de ‘onsamenhangsels’ en spiraalvormige kronkels van wat losstaat – en tegelijk verbonden is – met alles dat zich voordoet. Deze ruimte is als een oeverloos bad waarin de denkende geest kan oplossen. In mijn leven draagt alles symboliek, en reflecteren in alle details holistische inzichten. Dat hier nu zo spontaan mijn focus uitgaat naar de lyrische omschrijving van een overgangsfase, komt helemaal overeen met mijn algemene gevoelstoestand. Ik lijk me al enige tijd in een overgangsfase te bevinden. De kans is groot dat heel mijn leven een overgangsfase is. De kans is ook groot dat dit nu zo lijkt, louter en alleen omdat het gevoel van een overgangsfase nu zo uitdrukkelijk leeft. Ook hier kan ik geen duidelijk begin- of eindpunt markeren. Een overgangsfase of tussenruimte voelt als een smalle strook, een soort tunnel of oneindige gang zonder deuren. Het gezellig inrichten van ruimtes is een van mijn passies. Ik wilde eerst ‘kwaliteiten’ schrijven in plaats van ‘passies’, maar waar ik passioneel over ben, wordt misschien niet door iedereen als een kwaliteit omschreven. En aangezien ik iemand ben die – zoveel dat het bijna onmogelijk wordt – rekening houdt met het perspectief van anderen, oefent die eigenschap natuurlijk ook invloed uit op mijn woordkeuze. Dat energieslurpende patroon om mezelf te verliezen in de energie van anderen, is een ander paar mouwen. Ik wil wel eens voor de sier en persoonlijke inkijk een zijsprong maken, maar ik dien ook gefocust te blijven op het onderwerp ‘overgangsruimtes’, om te voorkomen dat deze tekst uit zijn vorm zakt zoals een cake die niet wilde rijzen in de oven. Het ding met die lange tussenruimtes is dus dat je erin kunt reizen zonder ergens naartoe te gaan. Dat is misschien ook wat mij het meest eraan aantrekt. Mijn favoriete dagen – dagen waarop mijn lichaam en geest ontspannen – komen overeen met lege vakjes in mijn agenda. Onbepaald en ongepland, net zoals tussenruimten. Gedachten en ideeën die dan resoneren met de energie van het moment, dienen zich aan als gewillige bouwstenen zonder verwachtingen. Het zit niet in mijn aard om potentiële leegte onbespeeld te laten; het wakkert juist mijn creativiteit aan. Geef mij niets, en ik voel mij rijk door zoveel mogelijkheid. In de schijnbare leegte van het tussenmoment wemelt het van de energie. Tussen waken en slapen voel en hoor ik mezelf cirkeltjes maken die steeds groter worden, tot ze uiteindelijk uitdeinen tot hele landschappen die het thuisland vormen dat ik om praktische redenen op aarde dien te vergeten. Er resten enkel nog de vage herinneringen als rafelige, flinterdunne doeken die ik als een idee van bescherming om me heen sla en waarmee ik nu een tekst poog te breien. Ze vallen uiteen op het moment dat ik nog maar de intentie heb om ze in deze tastbare illusie te verwoorden. Ik kom hier nu bij u aanzetten met losse flarden en snippers van iets dat je misschien wel herkent, maar dat om een bewustzijnstoestand vraagt die zich – te midden van de inspanning des levens – moet inspannen om ontspanning te vinden. Want we zijn het overleven zodanig voorbijgelopen dat we geen adem meer over hebben om echt te gaan leven. Deze tastbare materie, met al haar personages en verhalen, geeft ons de indruk ergens naartoe te gaan of ergens vandaan te komen. En de geniale zinloosheid van dat geheel maakt dat ieder voor zichzelf zin en betekenis aan de levenservaring toeschrijft. De tussenruimte van waken naar slapen (en omgekeerd) lost de lijm op die de elementen van een persoonlijke realiteit aan elkaar hecht. Ze ontbindt alle overtuigingen die tot een logisch geheel bijeen gebundeld waren. En terwijl ik in de praktische omgang met anderen een fervente aanhanger ben van logica, doet de ongedefinieerde tussenruimte mij beseffen hoe bevrijdend een onlogisch en spontaan wemelende zijnstoestand kan voelen. Het is een gevoel van in overgave gewichts- en vormloos zweven in de meest vruchtbare poel van oerenergie. En daar een perfect passend deel van uit te maken, zonder het gevoel enige verantwoordelijkheid of controle te hebben. Het is een bewustzijnstoestand waarin geen vragen worden gesteld en waar de meest prominente energieën van het moment geobserveerd kunnen worden vanuit diverse standpunten, zonder hechting of verlangen. Mijn begrijpende geest zoekt verzachting in de buurt van deze tussenruimte. Om het overleven te overstijgen in het praktische leven, ga ik ertegenaan leunen en doorheen de scheidingswanden kijken, voelen en horen. Met deze tekst schets ik u – in weliswaar veel te grove, kortbochtige en onvolledige lijnen – de speelruimte die in ieder van ons leeft. Ik blaas haar concept, het idee van haar bestaan, en alle herinneringen die ons terug naar haar kunnen leiden, levenskracht in. Als een kleine moedige rimpeling in woelige wateren. Een door het lawaai gedempte lofzang voor het ongedefinieerde als oerbron onder alle manifestaties. Het is een lied dat om gevoelige oren vraagt. Dat is eigen aan mijn repertoire. De vraag is, zoals altijd, hoe ik deze spontane creatie tot een enigszins bevredigend einde kan brengen in de oneindige voortgang der dingen. Welk besluit ik kan vormen dat zowel open als afgesloten klinkt. En zelfs als ik tot zo’n einde kom: wat maakt dan dat ik het klaar acht om het – in alle kwetsbaarheid – buiten de perimeters van mijn energieveld te sturen? Kan ik deze tekst niet beter even laten rusten en rijpen, tussen de vele andere die ik met een wijzere blik in de toekomst wil hernemen? Maar de gedachte aan de onvoorstelbare veelheid bagger of ‘content’ die dagelijks de ether wordt ingebraakt, sterkt mij nu om ook spontaan en vloeiend (impulsief, aldus mijn innerlijke criticus) op de ‘deelknop’ te drukken. Et voilà.  

KarolienDeman
22 1

Een toevallig voorval

Is niets toeval, of net alles? De meningen zijn verdeeld. Als we succesvol zijn, schrijven we dat toe aan onze kwaliteiten en bekwaamheden. Falen we, dan is dat te wijten aan onverwachte omstandigheden of het toeval.  De waarheid zal, zoals zo vaak, ergens in het midden liggen. Als toeval niet zou bestaan, waarom is er dan een woord voor? Je kan het je afvragen.  Toeval is overal, ook in de wetenschap. Tijdens WO II wilden de Britten radars met microgolven ontwikkelen om het bombarderen van Londen te beperken. Op een dag stond wetenschapper Percy Spencer met een chocoladereep in zijn zak voor een microgolfsysteem. Die smolt. Of het pure chocolade was, weet ik niet, maar puur toeval was het zeker, het idee om met microgolven eten te bereiden.  In 1904 stegen de prijzen van tinnen blikken fors, daarom besloot Thomas Sullivan, een New Yorkse groothandelaar, om zijn theestaaltjes in kleine zijden zakjes naar zijn klanten te sturen. Die hadden niet in de gaten dat ze de thee uit het zakje moesten halen en pleurden de thee met zakje en al in het water. Bleek prima te werken. De uitvinding van het theezakje was een feit en veranderde de theecultuur wereldwijd. Je voelt het hoogstwaarschijnlijk al aan je eigen theewater, beste lezer, het is geen toeval dat ik bovenstaande weetjes hier allemaal fris en vrolijk te berde breng. Gisteren was ik op zoek naar (gemoeds)rust en kalmte, zowel in mijn leven als in onze taal en dan liefst in een allesomvattende term. Ik kende het woord, maar kon er niet meteen opkomen, waardoor ik nog gejaagder werd. In mijn doen en laten heb ik het nog steeds niet gevonden, maar in mijn digitale woordenboek vond ik 'sereniteit'.  Er zijn overigens niet bijster veel woorden die met 'seren' beginnen. Een serenade van mijnentwege ga ik je alvast besparen. Zo'n getalenteerde tenberdebrenger ben ik nu ook weer niet. Veel interessanter is het woord 'serendipiteit', het ontdekken van iets waardevols, onverwachts en bruikbaars, terwijl je eigenlijk naar iets anders zocht. Een ongeplande, gelukkige ontdekking. Een toevalstreffer. Zoals de uitvinding van de magnetron en het theezakje, maar ook o.a. röntgenstraling, champagne, vloeipapier en Viagra (dat laatste ken ik uiteraard niet). Allemaal voorbeelden van serendipiteit. Het leven zit er vol mee.  Kijk, naast me staat een glas cola. Ook al een voorbeeld van serendipiteit, want het zoete zwarte spul was oorspronkelijk groen en bedoeld als medicijn tegen vermoeidheid, hoofdpijn, indigestie, morfineverslaving, zenuwaandoeningen en impotentie (dat laatste ken ik uiteraard niet).  Een zoet medicijn, zei ik? Bruisend en prikkelend, zoals mijn brein? Dat katapulteert me enkele decennia terug in de tijd, naar de plaats waar ik geboren ben. Het Maria Middelares Ziekenhuis in de Lommelse Stationsstraat. Of zit ik ernaast? Ja. In het eethuis ernaast, 'Het Zoete Medicijn' genaamd, daar moet het geweest zijn.  We vierden er de verjaardag van mijn vader. Hij trakteerde, dus werden er, mede en vooral onder impuls van mezelf, diverse aperitieven genuttigd, hetgeen de authenticiteit van de weergave der feiten enigermate hypothekeert. Enfin, het was plezant. Ik zat zat naast mijn broer (geen schrijffout). Zoals ik het me herinner, bestelden de tegenover ons gezeten mee-eters een grote spaghetti of steak met Provençaalse saus. Een Martini later kwam het bedienend personeel (in mijn beleving twee knappe dienstertjes, piekfijn uitgedost in mooie hagelwitte hemdjes en gitzwarte rokjes) aanzetten met de bestelde schotels. De donkerste van de twee hield twee grote borden met de gerechten in rode saus vast en zette ze op tafel neer. Ik beschrijf het nu heel gedecideerd en snel, maar toentertijd leek het allemaal in slow motion te gebeuren. Haar geconcentreerde blik, haar lichtroze tongetje dat heel even haar volle lippen streelde bij het doorbuigen, haar hemdje dat net niet genoeg open stond naar ons gevoel (ik wist uit ervaring dat mijn broer lustig meekeek in dit soort situaties) maar wel ver genoeg om een glimp van haar in lichtgele lingerie gehulde borstjes op te vangen, hoe ze haar rug weer rechtte en vervolgens haar glimlach van opluchting dat ze het balanceerwerk tot een goed einde had gebracht. En toen stokte onze adem en vielen onze monden open. Op haar witte hemdje stonden ineens twee rondjes. Pal in het midden van haar meest vooruitstekende delen. Juist, die borstjes van daarnet. Als twee vissen op het droge dronken we snel van ons drankje. Toen we elkaar daarna aankeken, kregen we de slappe lach. Niemand vond dat raar, gezien onze alcoholinname en onze lange geschiedenis van mompelend en voor anderen onverstaanbare opmerkingen geven en grapjes maken.  'We gaan ook opnieuw wat te drinken bestellen,' riep onze pa enkele tellen later, zich van geen kwaad bewust en zoals steeds gul in zijn traktaties, 'ik zal die meisjes nog eens roepen.' Toen ik zag dat het meisje met de rode borstpunten in aantocht was om de bestellingen op te nemen, stond ik recht, hield heel even halt achter onze pa, legde mijn handen op zijn schouders en fluisterde in zijn oor dat ik dringend moest gaan plassen en dat hij voor mij een tomatensap mocht bestellen.' 'Een tomatensap? Jij?' Ik deed net alsof ik hem niet hoorde en haastte me naar de toiletten.  Arme pa. Ik heb het niet live meegemaakt, maar hij zou zich een bult verschoten hebben toen hij dat serveerstertje bekeek. Twee misschien zelfs. Die tomatensap had hij gelukkig niet durven te bestellen. Wel stond er een Duvel voor me klaar. Dat lijkt me geen toeval.  

Danny Vandenberk
25 2

Het Grunberg Genootschap

Pas tegen de avond kwamen we aan in Nohfelden. Wat mij meteen opviel aan de camping was dat je er geen broden kon bestellen bij een bakker: je moest de volgende ochtend op tijd je bed uit zodat je als een van de eerste in de campingsupermarkt de croissants en chocoladebroodjes kon bemachtigen. Toen ik de volgende ochtend met een dozijn croissants terugliep naar ons huisje, zag ik een groep mensen die zich net iets te onopvallend gedroeg. Ik telde twee vrouwen en vijf mannen. Ze stonden bij elkaar en zeiden niets, maar niemand had een telefoon in de hand. Ze leken te oud voor studenten die een of andere ontgroening moesten doen, maar ik kon mij er geen voorstelling van maken wat zij hen verder kon binden. Daarvoor leek het te veel op een bijeengeraapte verzameling losstaande individuen. Later die middag zag ik ze weer, deze keer bij de mini-golfbaan. Hoewel ze alle zeven een eigen stick mee zeulden, hadden ze maar één bal bij zich. Een kleine man van het gezelschap had krullend haar. Hij kwam mij bekend voor, maar ik kon hem niet helemaal plaatsen – tegenwoordig zijn er zoveel gezichten die ik niet ken, dus daar kon deze man ook nog wel bij. Hij vroeg mij of ik iets zocht. Ik zei dat ik dacht van wel. De man nam mij van top tot teen op en zei dat hij mij wilde spreken, ‘maar niet nu’. Hij nodigde mij uit om vanavond ‘rond een uur of negen’ langs te komen bij het huis aan het meer. ‘Je weet wel, wat ik bedoel.’   In alle eerlijkheid had ik toen slechts een flauw vermoeden, maar achteraf gezien was het logisch dat de man met de krullenbos maar één huis kon bedoelen. Tegen een uur of acht – het marktplein van de camping zat nog vol leven, kinderen reden rond op elektrische hobbelpaarden – liep ik in de richting van de uitgang van de camping. Net iets buiten het terrein, aan de rand van het meer, stond een huis ondersteboven. Ik weet dat het tegenwoordig populair is om te zeggen dat iets letterlijk én figuurlijk bedoeld is, maar dit ging om een huis dat alleen letterlijk ondersteboven stond. Op onze dag van aankomst dacht ik dat er binnen weinig te beleven leek, maar dat bleek niet te kloppen: toen ik er aankwam, zag ik dat er een klein museum in was gevestigd. De man met de krullenbos stond al voor het huis. Hij knikte mij vriendelijk toe en stelde zich voor. Toen hij zijn naam noemde, ging er een belletje rinkelen. Ik herinnerde mij dat hij een schrijver was die mijn vrouw graag las, al kon ze nooit uitleggen waarom ze dat wilde. Hij zei dat hij mij een kans wilde geven om bij zijn Genootschap te horen, maar daarvoor moest ik een proef doorstaan. ‘De bedoeling is dat je hier overnacht,’ zei de man met de krullenbos. Daarna kon ik in aanmerking komen voor het lidmaatschap van het Genootschap. Toen ik vroeg wat ik daar precies aan had, zei hij dat dit precies de verkeerde vraag was. ‘We spelen samen een spel, meer moet je er niet van verwachten. Je wordt opgelicht, maar niet meer of minder dan door degene met wie je hier bent.’ Na die merkwaardige woorden, deed hij de deur van het huis dat ondersteboven stond voor mij open. Hij zei dat ik de slaapkamer vanzelf zou vinden. Mocht ik mij toch bedenken, dan kon ik altijd weer gaan, maar dan had ik wel mijn kans verspeeld om bij het Genootschap te horen. Ik besloot dat ik mij niet moest aanstellen en kroop het huisje in. De man met de krullenbos sliep zelf op het campingterrein, naar eigen zeggen hoorde dat bij een embedded-project van hem, ik had geen idee wat hij daarmee bedoelde. ‘Slaap lekker,’ zei de man nog voordat hij verdween.   Over die nacht in het huis dat ondersteboven stond valt veel te zeggen, maar dat is nu niet het moment. Sommigen zouden het omschrijven als een ontgroening door de andere leden van het Genootschap, maar dan maken we het onnodig groot. Natuurlijk vroegen mijn vrienden zich af waar ik was gebleven, al ik had ook het idee dat ze dit vooral vroegen uit beleefdheid. Toen ik grapte dat de karaokeavond ‘flink uit de hand was gelopen’ leken ze mij zowaar te geloven. Alsof er geen andere plek was waar ik had kunnen zijn als ik niet met hen in het huisje de hele nacht bier dronk. Daarom nam ik niet meer de moeite een andere leugen te verzinnen en wist ik dat op een bepaalde manier mijn vakantie met hen voorbij was. De dagen na de nacht in het onderstebovenhuis leerde ik de andere leden van het Genootschap pas echt kennen. Ik moet zeggen: ze waren heel anders dan ik, maar ik voelde om de een of andere reden toch een band. Ze geloofden dat vakanties een kwetsbare balans vormden tussen ontspanning en anarchie, en het was hun taak om die balans te bewaren. Verdwijnende ligstoelen bij het zwembad, correcties in de Airhockey-scores, de mand met croissants in de supermarkt die al vóór half negen leeg was – het waren allemaal handelingen van het Genootschap. Kleine ingrepen om de camping een perfect evenwicht te laten behouden. Iedere avond kwamen we samen in de markthal van de camping om onze plannen voor de volgende dag te bespreken, in een café naast de binnenspeeltuin voor kinderen. Daar vielen we het minst op omdat de meeste ouders alleen maar hun eigen kroost in de gaten hielden en bespraken we onze acties. De man met de krullenbos sloot alleen het eerste half uur van de vergadering aan, hij noemde wat zaken die hem opvielen en bestelde droge, witte wijn voor ons aan de bar. Zijn huisje stond  trouwens vlakbij dat van mij en mijn vrienden, aan de rand van het park bij de parkeerplaats. Hij liet iedere avond pizza in zijn bungalow bezorgen, hij beweerde dat dit goedkoper was dan iedere dag met de taxi boodschappen doen – hij had zelf geen auto – maar dit klonk vooral als een slecht excuus in de oren. Ik kon mij in ieder geval niet voorstellen dat dit de echte reden was dat hij iedere avond in zijn bungalow at. Ook de andere leden van het Genootschap vonden de gang van zaken merkwaardig, dacht ik, maar zij stelden er geen vragen over. Ik bouwde in die week nog het meest een band op met een docent Nederlands die een merkwaardige liefde voor de kleinste details in de taal had. Zijn afstudeerscriptie ging over het gebruik van het werkwoord ‘gaan’ als hulpwerkwoord in de Nederlandse taal tot aan 1550. De docent concludeerde na driehonderd pagina’s dat wanneer je ‘gaan’ als hulpwerkwoord in een zin gebruikt, je het meestal weg kan laten. Nu gaf hij les op een middelbare school in Zutphen. ‘We hebben een van de beste ijssalons van Nederland,’ beweerde hij. Ik vertelde hem over mijn vrouw en kinderen die nu op vakantie waren in de Veluwe, hij leek begrip te hebben voor mijn situatie, hij zei dat hij ook steeds meer behoefte voelde om zich af te zonderen van zijn gezin. ‘Kinderen op school kosten veel energie,’ zei hij. ‘Mijn vrienden van het Genootschap kan ik aanraken en loslaten wanneer ik maar wil, deze losheid is precies wat ik zocht.’

PieterPierik
38 1