Zoeken

Een nieuwe sport

Ik heb een nieuwe sport ontdekt. U zal denken, de aanhoudende hitte heeft hem geen goed gedaan. Hij heeft een zonnesteek en hij kan voortaan best een petje dragen. Het klopt, het was warm de afgelopen weken, maar dat van die nieuwe sport is ook niet gelogen. Ik zeg nu wel dat ik ze heb uitgevonden, maar dat is slechts gedeeltelijk waar, want een man in Brussel bracht me op het idee. We wandelden op een bloedhete dag door de hoofdstad en passeerden een tweedehandsmarktje. Mijn vrouw hield me stevig vast, zodat ik niet naar een boekenkraampje kon gaan. Een beetje zoals een hond die ze tegenhouden om ergens te gaan snuffelen.  Maar terug naar de man. Aan een fietsenrek was hij fitnessoefeningen aan het doen. U kent het wel, aan van die fietsbeugels. Ze stonden op een ideale afstand van elkaar. Vergelijk het met een brug met gelijke leggers bij het turnen. Telkens de armen buigen en terug strekken.  “Ik snap het”, zei ik tegen mijn vrouw. “Fitness kost handenvol geld. Terwijl je die toestellen ook in de openbare ruimte vindt. In de stad is er geen fit-o-meter. Maar wat een mogelijkheden biedt dat. Als er een goede afstand tussen de fietsrekken zit kan je ze gebruiken voor hordelopen. Combineer het met trappenlopen die je overal in de stad vindt en je hebt een volledig parcours. Zoals de 3000 meter steeple in de atletiek. Er ligt altijd wel ergens een plas of een fontein. Kijk eens aan, we hebben een nieuwe sport ontdekt. Nu nog een naam bedenken.”  We hadden de man en het marktje ondertussen achter ons gelaten en kwamen in een winkelstraat terecht. Mijn vrouw stopte bij een winkel waar ze in de vitrine naar een collectie met petten keek. “Is dat niets voor jou?”, zei ze.

Rudi Lavreysen
2 0

Zomaar.

Ik ben gewoon zomaar iemand. Gewoon. Zo zomaar als iemand die pakweg om de hoek van de straat woont. Ik woon altijd om de hoek van iemands straat.Ik hou van suikerwafels, zo lang je de pareltjes kan zien, en dan ga ik op schattenjacht. Doe ik alsof, natuurlijk.Ik hou van woensdag. Als de week een speeltuin is, dan is woensdag het midden van de wip. Precies. Het midden. Waar je niet kan vallen, als je maar stil genoeg zit. Niet omhoog. Niet omlaag. Niet. Veel heb ik niet. Ik draag mijn schoenen tot er gaten in de zolen komen en dan nog loop ik vaak verder, om te voelen hoe de gaten groeien. Soms kan het snel gaan. Zeker op trage wegen.Drie jassen heb ik ook nog. Een lange voor de regen. Nog een lange voor de kou. Een korte voor ik weet niet goed, of de avonden, de nachten. Veel stof om over na te denken. Oh ja, en muziek. Ik hou zo van muziek. Daar heb ik wel veel van. Mooie platen. Vele mooie platen.Ik draai ze altijd op een lager toerental. Dan ga ik liggen in de zetel in mijn kamerjas (heb ik ook nog), maak ik dingen donker en dan zing ik zachtjes mee tot ik moe word, ga ik neuriën tot er enkel nog iets overblijft dat enkel ik kan horen.Ik heb een zware stem. Ik heb een zware kast met heel veel trage platen. Denk ik. (Mijn taal is het zwaarst op lange dagen.) Ik maak mezelf moe, slaap vaak al in mijn hoofd lang voor mijn lijf gaat liggen, word vaak al heel snel donker. Dan denk ik mezelf een melodie waarop het heerlijk dromen is. Dan kijk ik hoe de gaten groeien. Ga ik op schattenjacht. Wacht ik tot je naast me komt. (Kom je?)

Jürgen NaKielski
18 1

Verzin'ken

Vandaag voelt een beetje als wakker worden, wanhoop loslaten... pijn laten varen. Al besef ik me dat ik zoiets wel al vaker dacht. En alle mogelijkheden dansen nog zoals een sterrenhemel rond me heen. Of misschien eerder.. zoals wolken... een soort melkweg.. met kleine flitseringen van wat ooit sterren kunnen worden en met diepe ruimtes.. van wat ooit sterre waren.. En ik besef me ook ergens wel.. Dat ik de laatste jaren.. met al die gedachte.. In al die tijd.. tijdens al dat schrijven.. en plannen.. Het dwalen.. misschien vaker mijzelf heb laten vangen door die zwarte gaten.. die draaikolken.. tot die mij soms door het gewicht en de druk langs alle kanten uit elkaar scheurde. Wanneer je aan zo een oceaan staat.. en zandkastelen bouwt projecties om naartoe te werken.. Met eb en vloed.. maar ook de storm, die alles in zijn pad meesleurt en verslindt.. Een soort vervagen van je grond waar de lege schillen van het organisch vergaan.. de schelpen.. plots roeiboten blijken.. je zoekt houvast.. aan het land dat je voor ogen had of dat je werd beloofd of datgene waar andere stevig lijken te staan. Ik ben ver weggedreven. Misschien soms te ver.. en ik probeerde vaak met heel mijn macht terug te roeien.. of de zandkastelen in de wolken te zien.. het zoute water te drinken voor de dorst.. de honger te bedwingen met tranen voor rust. En daar lig je dan.. in die grote grote oceaan.. met een sterrehemel in je gedachten.. een hart van goud... maar een hele wereld onder je.. van haaien en vissen en golven die oneindig op en neer lijken te dijen.. en je droomt: misschien zal ik ooit groot genoeg zijn, om zelfs hier te kunnen staan.    

Kakofoon
8 0

Stationnetje

In een klein stationnetje, 's morgens in de vroegte Stonden zeven wagentjes netjes op een rij En het machinistje draaide aan het wieletje Akke akke tuut tuut, weg zijn wij   Waarom, vraag je je af, waarom pruttelt dit kinderliedje al wekenlang in mijn altijd broeierige en smoezelige hersenpan? Het voorbije decennium heb ik immers geen treinwagon van de binnenkant gezien, laat staan zeven. Interpreteer het zoals je wil, of vertel het rond zoals zovele anderen, maar ik spoor helemaal niet. Intussen ben ik erachter. Sinds een paar weken staat er in onze keuken, ergens tussen de plantjes bij het venster, kwansuis een stationnetje. Een weerstationnetje dan wel. Eigenlijk een geinig ding, want het zit vol parametertjes, zoals binnen- en buitentemperatuur, luchtvochtigheid, windsnelheid en -richting, neerslaghoeveelheid en luchtdruk. Ons eigen klein stationnetje dus, dat ik 's morgens in de vroegte steevast een tijdje aandachtig bestudeer. Koddig is in mijn beleving ook het woord 'kwansuis' dat ik zonet zo gretig gebruikte. Zelf beschouw ik het als 'onopvallend', maar het is tezelfdertijd een synoniem van 'schijnbaar' en 'ogenschijnlijk'.  Ogenschijnlijk wordt vandaag alleen de zon. Ze gaat schijnen, zoveel is zeker, want ze staat lekker groot te stralen op de display. Wat je nog niet wist, beste lezer, is dat er in ons stationnetje een voorspellertje zit in plaats van een machinistje. Ik weet niet precies aan welk wieletje hij draait, maar hij slaagt er wel in om 's morgens te zeggen welk weer het de rest van de dag wordt. Telkens doet het me denken aan zo'n ouderwets weerhuisje dat iedereen vroeger in de woonkamer had staan, zeker de oma's en de opa's. Je weet wel, meestal was het zo'n miniatuurchalet die eruit zag als een Alpenhuisje of een Tirolerwoning. Bij mooi weer verscheen er een pronte dame in een dirndl en als het ging regenen een struise man in lederhosen. Er bestonden ook versies met dure herenhuizen. De bewoners waren dan een stuk verfijnder, met bijzonder elegante en prachtig geklede dames en gedistingeerde heren in kostuum, inclusief hoge hoed en zwarte paraplu. Misschien zit er helemaal geen voorspellertje in ons weerstation, heeft het toestelletje eigen gevoelens en volgt het zijn intuïtie en instinct. De techniek staat voor niets tegenwoordig, met intelligentie die hoe langer hoe minder artificieel dreigt te worden. Zo beschikt het zelfs over een fantastische functie, een fonkelend nieuwe feature, zoals de handleiding het zelf omschrijft: de gevoelstemperatuur. Een term die intussen al vele jaren is ingeburgerd bij weermannen en -vrouwen, maar toch enigszins vreemd om zoiets te vernemen van een apparaatje.  Samen met mijn vrouw, de verantwoordelijke aankoopster van dit hebbeding, had ik zo mijn twijfels en dachten we aanvankelijk dat het stationnetje kapot was. We stelden immers vast dat de werkelijke temperatuur en de gevoelstemperatuur dagelijks identiek waren. 'Het is buiten 18,3°C en het voelt aan als 18,3°C. Wow! Wat een nieuws! Prima aankoop!' riep ik dan, opzettelijk belabberd acterend dat ik bijna omviel van verbazing. Maar daar ben ik eergisteren mee gestopt toen ik daadwerkelijk bijna omviel omdat er een koffielepeltje tegen mijn voorhoofd gegooid werd én omdat het buiten 21,2°C was, terwijl de gevoelstemperatuur, hou je vast, amper 19,6°C bedroeg!  Ons weerstationnetje heeft dus wel degelijk gevoelens, net als ik. Over de betrouwbaarheid ervan gaan we niet discussiëren. Zeker niet zolang mijn vrouw 's ochtends diverse koppen koffie nuttigt en mijn persoonlijke kop het doelwit is tijdens haar driftbuien. Ik zou in elk geval een heel slecht weerstation zijn, want ik wijk constant af, ben te weinig objectief en veel te gevoelig. Het enige wat er aan mij klopt is mijn hart. Bovendien is mijn werkelijke leeftijd 53 en mijn gevoelsleeftijd al decennialang 23.  Wat maakt het ook allemaal uit? Ik voorspel dat over honderd jaar ongeveer alle mensen die nu leven hun eindstation al lang bereikt hebben en vervangen zijn door andere mensen, of door robots met of zonder gevoelens. Akke akke tuut tuut, weg zijn wij.      

Danny Vandenberk
117 1

Zelfportret met luchtfilter

Jezelf tegenkomen. Mensen zeggen dat op tv en in de krant, bekende mensen die weten waarover ze praten. Ik wil dat ook. De bekende mensen doen dat natuurlijk op spectaculaire wijze: ze beklimmen vulkanen of verdwalen in woestijnen. Ja, zo is het gemakkelijk. Maar daar heb ik geen tijd voor. Ook geen geld. En eigenlijk gewoon geen zin. Kan dat niet simpeler, dat jezelf tegenkomen? Je loopt bijvoorbeeld naar de winkel voor koffie en brood en plots, net het hoekje om, staat-ie daar: jezelf. Hallo, mezelf. Lang niet gezien, makker… Zoiets kan snel gênant worden, je weet hoe dat gaat wanneer je oude kennissen ontmoet. Na de handvol gezamenlijke herinneringen bloedt het gesprek dood. Tja, er is meestal een reden dat je elkaar zo weinig ziet. Maar jezelf? Jezelf! Daar moet je toch wat langer mee aan de praat kunnen. Al is het probleem hier andersom: wat vertel je aan iemand die alles al weet?  Hoe doen die bekende mensen dat op tv en in de krant? Ze worden geconfronteerd met fouten, misstappen, onverwerkt trauma. Daarvoor moet ik zelfs het huis niet verlaten. Gewoon de spiegel in de badkamer schoonvegen. Die dampt altijd te snel aan, ik zou eens naar de Hubo moeten om de luchtfilter te vervangen, maar dat doe ik niet. Stel je voor dat je jezelf tegenkomt tussen de afvoerpijpen en de gordijnkoorden.  Maar misschien, misschien, kan het ook anders. Dat je jezelf tegenkomt, maar niet helemaal jezelf. Een andere versie. Zoals men zegt dat er een oneindig aantal parallelle universa bestaat, zo moeten er toch ook wat B-, C- en D-versies van jezelf rondlopen.  Dan toch maar de straat op, ik ga de confrontatie aan. Op zoek naar mezelf. Wie is het? Die kromgebogen grijsaard met zijn looprek? Nee toch? Dat is eerder mijn toekomst. Oei. Die vlotte kerel met getrimde baard en maatpak. Ja, dat had ik kunnen zijn… als ik op 22 april 2016 niet in de BMW van mijn baas gekotst had. Of die stakker met muts en lompen die net uit een kartonnen doos klautert – ook dat zou een van mijn alter ego’s kunnen zijn. Stel je voor dat ik die kots toen niet had opgekuist maar weg was gerend, ver weg, heel ver weg… tot in het steegje achter het station, om daar tussen twee vuilniscontainers mezelf te liggen wezen.  Ik loop verder, verdoe mijn tijd niet met die neppers. Ik ben de enige echte. Ik heb op elke vork in de weg de juiste keuze gemaakt. Toen het meisje vroeg of ik mee ging naar haar studentenkamer, heb ik lang getwijfeld, maar toen het ochtendnieuws vertelde over de brand zonder overlevenden, wist ik dat ik juist gekozen had. Geen liefde, geen vuur. Zo hoort het. Of die keer dat ik het winnende loterijbiljet in mijn jeansbroek had laten zitten toen die in de kookwas ging. Een ramp, verloren miljoenen! Had je gedacht, maar enkele jaren later won een vrouw die daarna door haar minnaar gewurgd werd. Zo zie je maar weer. Geld maakt niet gelukkig. Ik loop verder, ja, maar waarheen? Toch maar die luchtfilter in de Hubo of wat was het ook weer? Koffie! Dat was het – en brood! Wat een dolle dag vol avonturen alweer, ik mag me gelukkig prijzen dat ik mezelf niet ben tegengekomen. Geen tijd voor die onzin vandaag. Niet vergeten straks de vuilnisbak buiten te zetten.  

R.F.G. Vandenhoeck
50 1

Het olifantenpaadje

Tijdens een zomerse wandeling passeer ik een huis met aan de rechtste kant een tuinhuisje. In de voortuin dus. Dat zie je niet vaak. Is het dan een voortuinhuisje? Of blijft het gewoon een tuinhuisje? Wellicht wel. We spreken ook niet over een achtertuinhuisje.  Misschien hebben de mensen geen achtertuin. Enkel een voortuin. Dan is het logisch dat het huisje daar staat. De podcast die ik tijdens het wandelen beluister begint plots te kraken. De journaliste die smakelijk lacht en het over haar drie favoriete boeken heeft, kan ik bijna niet meer verstaan. Bij het uitdoen van mijn oortjes zie ik dat het geen storing is, maar een man die met zijn bosmaaier in de weer is.  Ook dat moet gebeuren in de zomer. In parken dragen groenwerkers soms een plastic pak bij het graskantmaaien. Bijna zoals een pak dat dakwerkers dragen als ze met asbest in aanraking komen.  Waarom de groenwerkers dat pak dragen? Omdat de uitwerpselen van honden naar alle kanten spatten bij het graskantmaaien. Tenminste, de honden waarvan de vermaledijde baasjes geen poepzakjes bij zich hebben. Als ik buiten gehoorsafstand van de graskantmaaier ben en de journaliste op de podcast opnieuw smakelijk lacht, betreed ik een olifantenpaadje. De officiële omschrijving is een afsnijding van een officieel pad. De kortste weg. Wat een mooi woord is me dat toch. Olifanten nemen altijd de kortste weg. De Nederlandse fotograaf Jan Dirk van der Burg ging in heel Nederland op zoek naar olifantenpaadjes. Zijn boek is nog altijd te koop. Maar het is zeldzaam, bijna net zoals de olifanten. Niet alleen een olifant, maar ook een mens bepaalt zelf wat het kortste pad is. Tijdens een wandeling, maar ook in het leven.  Maar is het kortste pad in het leven altijd het beste pad? Er valt iets over te zeggen.

Rudi Lavreysen
20 1

Mijn honden blaffen, ik breng taart en iedereen is tevreden- behalve mijn brein dat denkt dat het moet verhuizen.

Als mijn honden blaffen, gebeurt er iets in mij dat veel dieper gaat dan geluidsoverlast. Het is alsof mijn hersenen meteen op standje “OH NEE IK BEN EEN SLECHT MENS” springen. Alsof elk blafje een officiële klacht is. Van de buren. Van de maatschappij. Van mijn innerlijke perfectionist, die dan prompt een schouderklop krijgt van de pleaser in mij. 😅 En ja — de buren zeggen vriendelijk: “We horen ze af en toe, maar dat stoort ons écht niet.” Maar wat hoor ík? “We horen ze.” En dus moeten we het daar even over hebben, wil je koffie? Of mijn excuses in taartvorm? Of gewoon de sleutels van mijn huis? En dan begint het script in mijn hoofd: 🌀 “Zeg het alsjeblieft als het vervelend is, écht hé.” 🌀 “Eerlijk nu. Ik kan het aan. (Oké dat is gelogen maar zeg het toch.)” 🌀 “Zeker weten dat jullie niet slapen met oordoppen en passieve haat?” 🌀 “Anders verhuis ik gewoon naar een onbewoond eiland met stiltezones, WiFi en bosdieren die communiceren via gebarentaal.”   En alsof dat allemaal nog niet absurd genoeg is, sta ik daar af en toe met taart. Niet als omkoping. Maar als symbool van mijn oververantwoordelijk brein dat denkt: “Misschien stoorde het hen tóch een beetje. Ik bedoel, hoe kan het ook niet? Ze horen letterlijk… een hond. Die leeft.” Dus ja. Mijn honden blaffen. Ik breng taart. De buren zijn blij. En mijn brein? Datdenkt nog steeds: “Misschien moet ik gewoon verhuizen. Of een geluidsdichte bunker bouwen onder de tuin. Of de honden leren fluisteren. Of mezelf. Desnoods.” 🎤 Bonusparagraaf: Gedachten die je niet hardop mag zeggen, tenzij het in een tekst staat. Ik heb zelfs overwogen om de dierenarts te bellen. Niet voor hulp. Voor een offerte. “Hoeveel kost het om stembanden door te knippen bij drie honden die leven alsof ze in een vocale girlsband zitten?” Met solo’s. En koortjes. En dat ene hoog stemmetje dat altijd nét begint als je op het toilet zit. En als ze dan toch bezig zijn — misschien meteen een stoma erbij? Dan komt de kak ineens in een zakje, en hoef ik die niet meer drie keer per dag als een bezorgde droldetective op te rapen. Ik zeg niet dat ik het zou doen. Maar ik heb het gedacht. En dat telt bij mij als therapie. 😅

Victoria schrijft terug
24 1

Randprofiel

Vrijdag de 13e, juni om specifiek te zijn, werd ik door de krant en zijn inhoud getriggerd om iets op papier te zetten. Vooral het artikel over de inburgeringscursus was een bron van inspiratie.                                                                       *** Ik ben geen goede Vlaming. Tot die conclusie kom ik na het lezen van de vrijdagkrant. Laat mij het inburgeringsexamen van de overheid afnemen en de kans is klein dat deze burger de beoogde 80% haalt. Mijn referentiekader komt niet overeen. Het enige herkenningspunt zijn de boterhammen die ik twee maal per dag consumeer. Ik ben maatschappelijk gedesoriënteerd. De werkcultuur werkt niet voor mij en ik niet voor hem. Mijn denkwijze is niet relevant, mijn vaardigheden niet economisch rendabel. De hoeveelheid koffiepauzes die ik dagelijks neem worden bij verbetering van het examen met een rode dikke stift doorstreept. Mijn pogingen om ecologisch te leven vragen om meer, maar het openbaar vervoer werkt niet mee en het wiel van mijn fiets is blijven steken in de barsten van het fietspad. Ik beklaag degene die moet proeven van de hespenrolletjes met kaassaus, klaargemaakt door mezelf. Als het gaat over de Vlaamse normen en waarden vraag ik me af of deze eerder aanleunen bij de mijne of dat het gaat over de meningen die mijn nonkel tijdens het familiefeest overtuigd in de groep gooit. Ik ben er zeker van dat hij zich meer Vlaming voelt dan ik. Mijn verleden als emigrant creëert een andere kijk op de zaken. Ik beschik over vergelijkingsmateriaal. Zonder verplichting burger ik me in. De warmte van de mensen zorgt ervoor dat de taal en de gewoontes heel snel een deel van mezelf zijn. Ik oriënteer me in de samenleving en voel me verbonden met het geheel van structuren en gedragingen. In plaats van videe en stoofvlees proef ik van een gevoel van vrijheid. Wij verstikken onszelf. Elk risico gieten we in wetten en regels. In één efficiënte beweging evolueren we naar een samenleving waar het ieder voor zich is. Het concept van zorgen voor elkaar verdwijnt samen met de stationsloketten uit het landschap. Ons gemeenschappelijk verhaal valt uiteen in zinnen en woorden die betekenisloos op zichzelf staan. Vanaf de rand van de maatschappij kijk ik ernaar. Mijn ecologische voetafdruk schiet omhoog bij het kopen van een vliegticket naar de andere kant van de wereld. Bij aankomst neem ik de omhelzingen gretig in ontvangst. Een gedachte gaat door mijn hoofd. Stel je voor dat er in de toekomst bij iedereen die Vlaanderen binnenkomt een echografie wordt genomen om te kijken of er al dan niet een baksteen aanwezig is in de maag. Zo ja, mag je blijven. Bij een nee mag je samen met mij op cursus.

Vera Eef
22 2

Het onrijpe pompelmoezenvolk

Ze schieten uit de baarmoeder en kwakken tegen de grond maar wenen doen ze niet. Ze klagen omdat het mottig weer is buiten en dan pas weten de vroedvrouwen dat het kind zal leven. Hoera! Het heeft een kop zo rond als een pompelmoes en een even bitter gemoed. Het groeit op als een futloze zucht in de wind en klaagt want te veel wind is niet ideaal om terrasjes in te doen. Wanneer het begint te werken vergadert het rond de koffiemachine met de andere pompelmoezen om te klagen over de buitenlanders die hun jobs komen stelen. Dan klagen ze over hun lonen want die zijn te laag om elke buitenlander een vliegticket te kunnen schenken. De koffie wordt koud en hun Oosterse collega heeft alle paletten al deftig gestapeld dus keren de pompelmoezen huiswaarts om te klagen over de rust op het werk. De pompelmoezen zetten collectief hun smartphones aan en speuren HLN af om de reacties te vullen met hun doelloze onvrede. Opgekropte woede is zoals een vastlopende scheet, je krijgt er krampen van. Dus zetten ze hun rectum open om een gesprek te voeren en blazen je omver. Je schenkt je liefde aan een wonderschoon mens maar die zal je toch laten zitten en met de wens om een huisje te kopen zou je misschien drie bakstenen kunnen betalen. De profeten van het onheil hebben hun bloed vervangen door pompelmoes sap. Ze laten je leeg en verbitterd achter, jij komt thuis en klaagt over je dag want alle mensen zijn zo pessimistisch geworden. Er is ook niks op tv vanavond.

Delphinus
23 2

Het dekentje

Het verschil tussen een ‘boulanger’ en een ‘boucher’, of de vertaling ervan, daar heb ik altijd mee geworsteld. Wie is de bakker en wie is de slager? Ik had voor mezelf een ezelsbruggetje gemaakt. ‘Bij de boulanger koop je geen boulette.’ Dus de boulanger is de bakker. Maar dat is te ingewikkeld, want als je die ‘geen’ vervangt door ‘een’, klopt het natuurlijk niet.  Daarom twijfelde ik in Parijs opnieuw, toen we aan de overkant van het kruispunt op de Rue La Fayette een winkeltje zagen met ‘Boulanger’ op het uitstalraam. “We wachten tot er iemand buiten komt”, zei ik. “Als die een stokbrood bij zich heeft is het een bakker. In Frankrijk eten ze niets dan stokbrood.”  Maar je zal dat altijd zien. Iedereen die buitenkwam had een klein zakje vast. Daar paste geen stokbrood in. Voor hetzelfde geld zaten er een paar bouletten in.  “Laat ons gewoon tot daar gaan”, zei mijn vrouw. Even later zaten we op het terras met een koffie en twee voortreffelijke chaussons aux pommes. Appelflappen op zijn Frans.  We keken naar het Parijse straatleven. Aan het kruispunt sprak een man stilstaande chauffeurs aan. We zagen dat hij vuur vroeg voor zijn sigaret. Na vier auto’s had hij een roker getroffen.  Vlakbij hem lag een jongeman op het trottoir te slapen. Hij had zich gelukkig al eens omgedraaid. Hij kon ook vuur gebruiken.  Wat verschilt het leven toch op elke vierkante kilometer. In de grootstad is dat zelfs een vierkante meter. Iets verder was het een en al glamour bij de Olympische Spelen.  Een buurvrouw bracht samen met haar zoon een dekentje naar de jongeman. Samen legden ze het dekentje over de jongeman. We zagen dat hij naar de mevrouw en haar zoon keek. Hij trok het dekentje nog wat verder over zich.

Rudi Lavreysen
17 1

Koningen van de droefheid

De kranten staan er vol van: de muziekwereld nam deze week afscheid van legende Brian Wilson, de leider van The Beach Boys. Die Brian was me eerlijk gezegd onbekend — ik kende alleen zijn naam. Mijn beeld van zijn groep was eveneens vrij beperkt: een stel brave jongens (nog braver dan The Beatles) dat jolige deuntjes speelde en zich vooral liet kenmerken door hun alomtegenwoordige meerstemmigheid. Gelukkig heb ik mijn nieuwsgierigheid, of eerder mijn buikgevoel laten spreken wanneer ik de grootorde van het verdriet en respect voor dit popicoon in de media niet voor lief nam. Ik kende natuurlijk het hemelse God only knows van een van mijn favoriete romcoms Love actually, maar tot daar ging mijn kennis. Wel een prachtig lied, maar ik wist niet dat Brian Wilson veel meer was dan dat. Hoe komt het toch altijd dat ik het oeuvre van sommige droevige diamanten pas ontdek nadat ze dit leven hebben verlaten? Luc De Vos, wiens muziek ik uiteraard goed kende, heb ik pas écht leren appreciëren toen hij plots van ons werd afgenomen. Ik weet nog hoe heel Gent rouwde. Hoewel ik ooit het podium had gedeeld met de man en hij zich in de backstage toen als een omhooggevallen stuk stront had gedragen, zette ik die gedachte opzij toen ik die mensenmassa zag jammeren. Ik dook diep in zijn liederen en teksten, las zijn boeken en leerde een zielsgenoot kennen. Hetzelfde gebeurde met Mark Linkous. Hem kende ik niet voor 2010, ik had gehoord van Sparklehorse, zijn band, maar verder kon ik niet bevroeden wat een enigmatische man die Linkous was en wat een prachtige en persoonlijke liederen hij componeerde. Ook de sfeer die door zijn albums waaide — bijvoorbeeld het ironisch getitelde album It’s a wonderful life — deed me enerzijds denken aan mijn grote held (zowel muzikaal als tekstueel) Mark Everett (Eels) en anderzijds aan alweer een (bijna)-Gentenaar: de prins van de dood Jotie T’Hooft. In 2019 overleed de excentrieke Daniel Johnston aan een hartstilstand. Hem leerde ik kennen omdat Mark Oliver Everett een cover van hem opnam op zijn Useless Trinkets – een album met B-kanten waartussen enkele parels zitten. Die cover is Living life. Nergens stond expliciet te lezen dat dit geen lied van Everett zelf was, en omdat ik de tekst zo mooi vond zocht ik hem op. Het was dus de kracht van de tekst, de magie van de woorden die me de weg toonden naar deze voor mij totaal onbekende Daniel Johnston, een bipolaire man die muziek speelde en onbeschroomd zijn eigen platenhoezen tekende, allemaal op het kinderlijke af, maar waaruit ook steeds de ontwapenende eerlijkheid sprak van een kinderstem.  En deze week ben ik helemaal uit mijn lood geslagen door Brian Wilson en zijn getormenteerde ziel. Mijn idee van The Beach Boys moest ik 180 graden bijstellen. Al drie of vier dagen klinken de melancholische klanken van Wilson en de zijnen in mijn oren. Vooral hun meesterwerk Pet sounds dan. Op repeat. Onder het banale avondritueel van de afwas luisterde ik naar The best of The Beach Boys. Plots werden mijn ogen vochtig en vielen mijn tranen tussen de kopjes en borden in het sop. Een krop in mijn keel. Ik stond er zelf van te kijken, want het nummer dat uit de bluetoothspeaker kwam was Wouldn’t it be nice, een ogenschijnlijk uitermate positief nummer waar in de verste verte geen spoor van melancholie in te bekennen valt. Integendeel: het barst van de joie de vivre. Er spreekt een zorgeloosheid uit die we meer dan ooit nodig hebben. En toch. Waarom greep mij dat zo aan? Wel, in al zijn optimisme is dit ook een enorm warm en troostend lied, en wie troost zoekt, is droevig. Dat was de eerste keer dat ik in Brian Wilson een soulmate zag. Omgekeerd evenredig aan de woorden, die net een blik vooruit werpen, werd ik getroffen door nostalgie. Brian uit hier een onversneden kinderlijk verlangen naar ‘groot zijn’, maar tegelijkertijd voel je de omgekeerde beweging. Een schreeuw naar wat was. Wouldn’t it be nice if we were older?Then we wouldn’t have to wait so longAnd wouldn’t it be nice to live togetherIn the kind of world where we belong? En toen dat gevoel zich van mij meester maakte, begon de echte afdaling naar zijn teksten pas. Ik ontdekte het hoofd van Brian Wilson, een wereld die me bekend is en me telkens weer aantrekt: de tegenstelling tussen pure levensvreugde, jeugdige impulsiviteit enerzijds en aan de andere kant een weemoedigheid, een onuitgesproken wens naar een onbestemde ruimte en tijd die door velen wordt opgezocht, en ondanks te weinig woorden telkens wordt begrepen door de lotgenoten. Ik kan het niet beter verwoorden dan Wilson zelf: I keep lookin’ for a place to fit inWhere I can speak my mindAnd I’ve been tryin’ hard to find the peopleThat I won’t leave behind They say I got brainsBut they ain’t doin’ me no goodI wish they could Each time things start to happen againI think I got somethin’ good goin’ for myselfBut what goes wrong Sometimes I feel very sadSometimes I feel very sad(Ain’t found the right thing I can put my heart and soul into)

Lennart Vanstaen
8 2

Willy heeft gelijk

'Ik negeer je straal!' roep ik naar de zon. Ze lacht. Natuurlijk doet ze dat. Alsof zo'n zon het zich aantrekt dat ik haar negeer. Het lijkt alsof ze plots nog wat feller begint te schijnen. Ze heeft macht, zeker vandaag, want volgens de voorspellingen wordt het drieëndertig graden. Of meer. Meestal is het meer. Trouwens, als je iemand aanspreekt, zeggende dat je hem of haar negeert, maak je jezelf belachelijk. Het hele punt van het negeren is namelijk ontkennen dat iemand bestaat of aanwezig is, net doen alsof hij of zij er niet is.  Wist je dat je ook iemand kan négeren (iemand slecht behandelen of kwellen als een negerslaaf), met de klemtoon op de eerste lettergreep? Ik vond het tijdens een slapeloze nacht in een of ander oud woordenboek, toen blijkbaar niemand al woke of awake was. Ik verzin het niet, of beter: ik verzon het niet. De zon. Iedereen houdt van haar. Ze heeft haar eigen dag en wordt bezongen door The Beatles, The Doors, The Stranglers, Katrina & The Waves, Rammstein, George Michael, Elton John en Willy Sommers. We kunnen niet om haar heen. Of jawel, maar daar hebben we dan met z'n allen 365 dagen voor nodig. Een volledig jaar uit ons miezerige mensenleven en dan nog dankzij de aarde, die er eigenlijk met een rotvaart omheen cirkelt, al merken we daar niks van, ignorant als we zijn. Voor de rest weet ik niet zo gek veel over de zon. Ah ja, ik kan je ook nog vertellen dat ze is opgebouwd uit zeer heet plasma. Haha! Sorry. Binnenpretje. Ik houd het beter voor mezelf. Ach, te laat zeker? Het is allemaal de schuld van dat plasma. Er schoot me een raadseltje te binnen. Wat zegt iemand die ongeïnteresseerde plasseks heeft? Antwoord: ik negeer je straal.  Weet je wat? Ik ga naar binnen. Daar is het lekker fris, beeld ik me in. Lang gaat die binnenshuise koelte overigens niet duren, want ik ga broccolipuree maken. Lekker koken in de tropische hitte. Ik had als inspiratieloze huiskok maar niet zo stom moeten zijn om het weekmenu door mijn vijf huisgenoten te laten bepalen. Elke dag iets anders. Gevarieerd en gezond genoeg, dat was de voorwaarde. Spaghetti op zaterdag en frietjes op zondag zijn vaste waarden. Daaraan mocht niet worden getornd. Jongste zoon schreef bij donderdag: broccolipuree met spekburgers. Zijn lievelingskost. Altijd en overal. Zomer en winter. Eergisteren, toen het amper vijftien graden was, vraten we verdomme nog koude schotel. Met veel liefde, zout, peper en een vleugje satékruiden bereid ik het bestelde gerecht. Net voor ze van school komen, serveer ik de gevraagde prak op hun borden. Als extraatje pleur ik er nog een spiegelei overheen. Sunny side up. Ik word er helemaal vrolijk van, zeker als ik die lachende gezichtjes zie en ongeveer zes en een halve minuut later, na wat geboer en goedkeurend geknik, een half dozijn keurig afgelikte borden in de vaatwasser kan opbergen.  De thermometer duidt ondertussen 30,6 °C aan. Dat valt nog mee. Zo zie je maar, de soep (en de broccolipuree) wordt nooit zo heet gegeten als ze wordt opgediend. Alles valt altijd mee.  Laat de zon in je hart. Geniet van het leven. Willy heeft gelijk.   

Danny Vandenberk
13 0

Luxuria (Shortlist ThisIsHowWeRead 2021)

Stelt u eens voor, ge hebt net uw examens gedaan en tot uw groot verschot hebt ge geen enkele buis. Ge snapt er eigenlijk niet echt iets van, maar kijk ‘t wonder is geschied. ‘t Is zelfs zo’n mirakel dat ge u begint af te vragen of ge toch niet zou beginnen geloven in God, maar dan ziet ge al uw zonden voor uw ogen verschijnen en beseft ge dat ge al van de Stairway to Heaven gedonderd zijt en gewoon wat zit te cruisen op de Highway to Hell. Voor ge het van uw eigen doorhebt zijt ge uzelf aan het bekijken in de schaduw van de zeven hoofdzonden en ge hebt ze allemaal, buiten degene die ge wel zou willen: Luxuria. Wat ge niet zou geven om een keer te mogen proeven van de verboden vrucht. Ge vraagt u af hoe het zelf zover gekomen is. Ge hebt u altijd wel wat kunnen afleiden met extravagante fuiven en andere conformerende oppervlakkigheden die zo rijkelijk vloeien in dit farmacopornografische tijdperk. Tot ook dat in elkaar zakte en de leegte dat het leven is overbleef. Ge zijt een zondig mens en in die leegte vergrijpt ge u dus maar aan de wondere wereld van online pornografie en terwijl ge naar een of ander quasi-incestueus filmpje aan het staren zijt, kijkt ge naar uw lid, maar ge zit daar nog steeds met een bloedtekort. ’t Is dan dat het besef binnen sijpelt. Ge mist iemand.Ge mist een contact om mee te knuffelen, ge mist een tong om van te proeven, ge mist een relatie waar ge uw tanden in kunt zetten. Ge mist een sensatie die ge nog nooit gevoeld hebt, ge mist een liefde zoals ge die enkel nog maar zijt tegengekomen op het witte doek, ge mist een overheersende drang om iemand te bespringen, maar ge zou godverdomme niet weten wie. Plotseling hoort ge terloops iemand tegen u zeggen: “Waarom gaat ge niet een keer op Tinder?” Hoewel ge een vermoeden hebt dat zoiets niet voor u is weggelegd, weet ge niet wat anders aan te vangen. Ge start dan maar een zoektocht naar een paar kiekjes die volgens u het vrouwelijk geslacht wel bekoren kan, al lijkt die zoektocht meer op een schattenjacht naar imaginair goud. Ergens vind ge toch een paar pics die er wel door kunnen, nu nog een halfgebakken bio en hup ge zijt onderweg. Voor ge het weet zijt ge zelf ook al een fervente swiper. En plotseling zorgt de man van hierboven voor een nieuw mirakel: ge hebt een match, maar na drie berichten hebt ge het al volledig gehad. En uw interesses, samen met uw 100 dagelijkse swipes, zijn op. ’t Is dan op de derde dag, dat ge er een eind aan maakt en terwijl de app aan het verwijderen is, kijkt ge door uw raam, naar de wereld waar iedereen op non-actief is gezet. Ge krijgt een sprankeltje hoop, want ge weet dat er ergens in deze afgeplatte, non-actieve wereld een profiel voor jou rondloopt. Maar God: “Verdomme, ik weet niet hoe ik ze moet tegenkomen.”

Ybe Terryn
10 1

De Wedstrijd

Uw ogen gaan traag open. Uw maag is nog aan ’t draaien en uw rug voelt aan alsof ze al uw wervels eruit hebben gehaald en verkeerd terug ingestoken. Het is de ochtend na uw doop. Want ja, ge zijt nu eenmaal student en als student is het uw plicht om foute keuzes te maken. Ge stamelt de trap af, voetje voor voetje, zoals ge dat als kind ooit geleerd hebt. Ge gebruikt uw bilspieren als sluis voor uw endeldarm, want ge moet ongelooflijk schijten en ge voelt al welke soort het zal worden. Als ge eenmaal op de gemeenschappelijk kotpot terechtgekomen zijt, komt er meer vocht uit uw achterste dan uit uw pisbuis, en ge weet dat dit tegen het oorspronkelijke ontwerp van de schepper in gaat. Het lucht toch op, al die vuiligheid uit uw lichaam persen, detoxen, om het met een 21ste eeuws neologisme te zeggen. Plotseling ziet ge uw zwaar-verdiend lintje nog rond u hangen. Een van de kringleden vertelde u dat de eerste nacht slapen met uw lintje geluk bracht en wie zijt gij om het lot uit te dagen. Geluk dat ge nodig zult hebben, want om twintig uur wordt ge in Leuven verwacht voor een literaire prijsuitreiking, die zo lang op zich liet wachten dat ge zelf niet hoeft te kampen met Alzheimer om uw eigen column vergeten te zijn. Met een darmkanaal waar de stroomsterkte al wat afgenomen is en een vriend aanwezig door een cocktail van sociale ondersteuning en amicale verplichtingen, waggelt ge met uw overbelaste rug de trein op. Aangekomen in Leuven, wat als lichtpuntje in dit donkerzwart universum één van ’s werelds mooiste steden is, wandelt ge voorbij de kookstudio van Jeroen Meus en komt aan in een pretentieuze boekhandel, die vijfentwintig percent meer vraagt omdat ze zichzelf niet ‘Standaard’ vinden. Na wat schaamteloze reclame voor een quasi-literaire scheurkalender en een ellenlang interview waarbij tot ongenoegen van de schrijfster en het dertigkoppig publiek het hele boek verklapt werd, gaan ze eindelijk over naar de uitreiking, de enigste reden waarom ge überhaupt aanwezig zijt. Eerst betekenisloze formaliteiten -Iedereen proficiat en blijf zeker schrijven- en dan komt het. Ge zou het nooit van uzelf toegeven, maar ge zijt gespannen. Ge krijgt wat klamme handen en die oncomfortabele stoel wordt zowaar ondraaglijk. En dan hoort ge uw naam en alles zakt ineen, als een mislukte pudding. Uw naam, Ybe (Y-B-E) valt als eerste. Hoewel ze de valse woorden van willekeurige volgorde hebben uitgesproken, zit ge daar toch maar gewoon te zitten en wanneer ze later het begin van de top drie aankondigen, voelt het alsof iemand die slappe pudding (gij dus) op de grond kegelt. Dan mag de winnaar zijn column voorlezen en er wordt op die uitgesmeerde pudding nog eens gestampt. Zo ver voor het lintjesgeluk dus. Ge beseft ’t dan, ge zijt weer bedrogen. Bedrogen door iets waar ge zelfs al meerdere malen door bedrogen zijt en waarschijnlijk ook nog veel aan zult mispakken. Ge laat nog een foto van uzelf nemen, waarop uw groene glimlach bijna voor te veel tegenlicht zorgt. Ook neemt ge nog een gratis glaasje cava mee, om toch het gevoel te creëren iets uit de avond gehaald te hebben, dan maakt ge u zo snel mogelijk uit de voeten. Uiteindelijk gaat hier maar om een derderangs blogsiteje dat zichzelf content stelt met de achterkamer van een boekenwinkel voor haar ‘grote’ literaire avond en wat simpele boeken uitdeelt als hoofdprijs. Even serieus: Wie leest er nu een biografie over fucking Beyoncé wanneer grootse schrijvers zoals Louis Paul Boon en Gabriel Garcia Marquez op u liggen te wachten? Dit hele voorval zegt waarschijnlijk meer over de huidige toestand van de schrijfwereld dan de blog zelf. Ge wandelt terug naar ‘t station en uwe maat doet zijn uiterste best om over alles behalve de wedstrijd te spreken, en ge doet gewoon mee. Simpele conversaties, over Jeroen Meus (opnieuw) en zijn restaurant Würst, over het feit dat kroketten uit de muur halen niet meer exclusief Hollands is en de afgezwakte kaartjescontrole op de trein. Ondanks maalt uw hoofd toch voort en later als ge aan uw moeder het spijtige nieuws meedeelt dringt het helemaal tot u door. Ge zijt opgelicht omdat ge terug geloof had, straffer nog dan geloof, ge had weer eens hoop. Na een iet wat te formeel dankwoord aan uwe maat, die tenslotte zijn avond voor u heeft opgeofferd, neemt ge de tram. Na tien uur rijden ze bij De Lijn niet meer tot aan uw kot en moest ge nog twintig minuten stappen. Plots kwam een snoeiharde regenvlaag uit de lucht vallen. Ge kan wel beginnen wenen, maar ge zou ’t niet eens voelen, want ge zijt toch al kletsnat. Ge komt terug uw kot binnen en een lieftallige kotgenoot heeft een koffiekoek voor u meegebracht. Het is middernacht, toch steekt ge die suisse maar al te graag in uw mond (omdat het kan). Ge laat uw rug weer even rusten op uw zachte bureaustoel. Ge zet uw laptop aan en opent Word. Ge kijkt naar uw lintje en ge voelt even plots als de regenbui geluk over u stromen. Het boeit u niet meer. Met uw vingers in de aanslag begint ge te schrijven in exact dezelfde stijl waarmee ge juist verloren zijt (omdat het kan). Al fluisterend stuur ik een quote van de grote Frank Zappa mijn lege kamer in: “My texts are dumb, so what?”

Ybe Terryn
5 0

Over de verloren wijs van het lijdend onderwerp

Een moord. Bloedspetters in het rond, een kogel door de kop of een mes in de rug. Kortom Hollywoodtaferelen, dingen die we als simpele Vlaming daar ook liever houden. Hier verliest een veertienjarig meisje, verkracht en tot zelfmoord gedreven, het in populariteitscijfers van een zielige oude rokkenjager die zijn hoogste koekentroef eigenlijk al lang had gespeeld. Moord en misdaad, we doen liever alsof ze er niet zijn. We wijzen daarvoor naar Amerika, waar alles dubbel zo erg is, daar vermoorden ze zelfs moordenaars. Zolang Dutroux en ander Waals gespuis achter tralies blijven is de Vlaming content. Laten we ons dus niet verder bezighouden met zo’n futiliteiten als geweld en agressie. Wij, als West-Europeanen, hollen de pretentie achterna en hebben het over abstracte moorden, zoals de moord op God met Nietzsche als kroongetuige. Ikzelf zal nu de pretentie gewoon voorbijsteken en het hebben over ‘De moord op de Nederlandse taal’. Van alle aanslagen op het Europese vasteland zijn die van de Engelsen het zwaarst. Zelfs de Fransen verzinnen geen nieuw woord meer voor ‘chat’ en als zelf de Fransen het opgeven dan kunnen we het echt wel schudden, zo leert de Tweede Wereldoorlog. De taalpurist voelt het mes dieper snijden wanneer zelf het vernieuwingscongres van de christendemocraten opnieuw een Engelse titel draagt, een hopeloze poging van een stervende partij om hip te zijn. Dat is het natuurlijk, het Nederlands is niet hip meer. Het woord hip is zelfs niet hip meer. Dingen zijn cool tegenwoordig. Koud, zoals die taalpurist die na een week met een mes in de rug zal teruggevonden worden. We zijn de voeling kwijt. Begin 14de eeuw antwoordden we op de Franse avances met een goeiendag, nu proberen we de Walen hopeloos salut te zeggen. Toen Gerard Vermeersch vorige editie stikte in de taalfouten kon ik mijn lach niet onderdrukken. De ironie werd me te veel, want als men er even over nadenkt, is het Vlaams op zich een taalfout. Maar Gerard ligt daar nu wel effectief te stikken en het doet me toch pijn. Ik wil dat zootje ongeregeld uit zijn keel verwijderen. Wat hij nodig heeft, is wat vloeiend, verhelderend Nederlands, maar ik heb alleen Verkavelingsvlaams te bieden. Dus vlucht ik naar Nederland, waar de mensen nog klappen met hun handen en niet met hun bek. Ik vlucht weg van de inquisitie en probeer te ontsnappen aan mijn vervlaamst Nederlands en op zijn beurt weer verengelst Vlaams. Eenmaal aangekomen merk ik dat zelfs Nederland zwicht onder het strenge Engelse regime. Het achterhuis van Anne Frank noemen ze tegenwoordig  een tiny house. En uit pure wanhoop doe ik het ondenkbare. Ik collaboreer met een Duitse Amerikaan genaamd Henry Heimlich. In zijn greep krijg ik die onregelmatigheden er eindelijk uit. En dan plots zorgt een volta voor spanning. Gerard neemt me mee naar zijn wereld. We wandelen samen door het taalparadijs. Achter mij sprint een luipaard, naast Gerard rust een lui paard. Er vliegen tien vogels in de lucht en we hebben er elk nog één achter de hand. Ik construeer het pad voor me, tot ik plots merk dat hij niet meer mee is. Ik kijk om en dan weet ik het, dit is het afscheid. Achter hem staat zijn huis waar hij negen maanden aan gewerkt heeft, maar ik moet verder, mijn eigen eigenaardig huis construeren, waar een Engelse airco en een Franse fauteuil ook deel uitmaken van het interieur. Een vreedzame ontsnappingspoging aan de wrede realiteit. Een afgewerkte toren van Babel. Een droom.

Ybe Terryn
3 0