Zoeken

Fastfood voor filosofen

Ik deed het. Schreeuwend. Nog geen uur geleden, toen ik een lepel had genomen en de keukenlade een iets te fanatieke zwier gaf, waardoor mijn rechterpink een fractie van een seconde klem kwam te zitten. Ik deed het gisteren, binnensmonds weliswaar, toen ik op een terrasje zat en een passerende schaarsgeklede blondine me een knipoog leek te geven, al was de oorzaak waarschijnlijk een incompetent navigerend vliegje. Enkele seconden later deed ik het opnieuw, met de glimlach, vanwege de combinatie schaarsgekleed-knipoog. Scharen knippen. Je was natuurlijk mee. Ik doe het opnieuw. Vorige week was een hoogtepunt. Hoogst uitzonderlijk was ook de situatie: we gingen kienen, je weet wel, de buur van bingo. Op het moment dat ik vijfhonderd euro won (ik win anders nooit wat met kansspelen!), deed ik het luidop, net voor ik keihard, zij het bibberend, voor een bomvolle zaal 'Kien!' riep en met twee gretige kansarmen en een allesbehalve uitgestreken gezicht mijn winst opstreek. Juist, een strijkijzer. Dat heb ik ook eens ooit gewonnen, heel lang geleden.  Vloeken. We doen het allemaal. Soms uit frustratie, dan uit verwondering, wat later om meer pijn te kunnen verdragen. Vooral in dat laatste geval kan vloeken heel nuttig zijn. Iets met het aanmaken van adrenaline en endorfine, waardoor het een natuurlijke pijnbestrijder wordt. Hou maar eens een ijsblokje vast en maak een vuist. Je zal merken dat je het al vloekend langer kan vasthouden. Krachttermen zijn het, in de ware betekenis van het woord.  Ik ben een geboren vloeker. In de eerste plaats omdat ik, vooral ten gevolge van onhandigheid en concentratieverlies, meermaals per dag te maken krijg met kleine en middelgrote pijntjes, die ik dan wegvloek. Anderzijds ben ik nogal talig aangelegd, waardoor ik desgevallend in het Nederlands, Frans, Engels, Duits, Spaans, Italiaans, Lommels dialect of een zelf verzonnen taal mezelf, de situatie of iemand anders uitscheld. In het laatste geval liefst vanop een afstandje of onhoorbaar, want de meeste mensen zijn niet zo tuk op een scheldpartij, zelfs al is het een originele. Wie zoet is krijgt lekkers, wie stout is taboe. We vloeken, bijna instinctmatig, het liefst met woorden die aanvallend zijn of die anderen ongepast vinden. Heel lang waren dat bijna uitsluitend religieuze dingetjes, omdat veel mensen beledigd werden als de naam van God of Jezus werd misbruikt. Nu is dat veel minder het geval. 'Godverdomme' is nog steeds een topper, maar tegenwoordig is er een verschuiving in de richting van andere taboesferen, zoals de dood (val dood!), seks (fuck!), ziektes (kanker!) en seksuele geaardheid (homo!).  Vooral Nederlanders vloeken graag met ziektes, lijkt me. Dat was vroeger ook al zo, toen vloeken voor Vlamingen nog bijna uitsluitend godslastering was. Naast kanker zijn ook tyfus, cholera (kolere) en tering pijnlijk populair. Misschien is dat te verklaren door de calvinistische aard van de Nederlanders. Zij waren diep vanbinnen meer godvrezend dan de katholieke Vlamingen. Een katholiek had immers een vangnetje. Hij kon gaan biechten, waardoor zijn zonden werden kwijtgescholden (Pardon my French). In het calvinistische Nederland is dat niet zo. En wat vrees je dan het meest? Wellicht een dodelijke ziekte. Wij Vlamingen schelden, op een bedroevend niveau, liever met geslachtsdelen (lul!) en uitwerpselen (kak!). Wat we ook graag doen is woorden opstapelen om te vloeken of te schelden, alsof de vloek krachtiger wordt naarmate hij langer wordt. Bij die 'lul' van daarnet is dat misschien ook wel het geval.  Kinderachtig vind ik de bastaardvloek, die door klankverandering alle kracht en ongepastheid verdoezelt. 'Potverdomme' of 'potvolblomme' zijn dan misschien minder aanstootgevend dan 'godverdomme', net als 'chips' ter vervanging van 'shit', maar toch heeft het een zweem van vreemde voorbedachtheid en iets gekunsteld pietepeuterigs. Ach, ik hou wel van een potje vloeken. Ook als toehoorder. Het is emotie, een creatief stukje van onze taal en het geeft inzicht in ons als mens. Krachtvoer voor discussie, fastfood voor filosofen.  

Danny Vandenberk
15 1

the housewives of antwerp

Het was gisteren weer zover. Ik parkeerde mijn twintig jaar oude auto tussen andere auto's en opende de autodeur. Ik stapte uit met mijn ongeschoren en enigszins vervuilde lichaam toen ik van veraf iets hoorde: "Pas op, pas op, PAS OP PAS OP!!!!! Pas toch op man!." Het was een vrouw, het type dat vaker bij de kapper te vinden is dan bij haar eigen familie. "U hebt met uw deur tegen mijn auto gestoten," zei ze tegen me. "Dat heb ik niet, MEVROUW," antwoordde ik. "DAT HEBT U WEL," zei ze terwijl ze over een deuk op haar auto wreef. Ik opende mijn autodeur om haar te laten zien dat de deuk op een andere plaats zat dan waar mijn deur haar auto zou kunnen hebben geraakt. "Wat is er met u aan de hand, mevrouw? Hallucineert u? Bent u onder invloed van drugs? Is de waterstofperoxide naar uw hersenen gestegen?" Ze keek me aan en stapte vervolgens in haar auto, waarna ze weg scheurde met haar geschonden en verminkte lichaam. ************************************************** Rond 1995 heb ik dat werk gemaakt. Ik noem het "altaar der culturen."Links ziet men een tv, onze gemeenschappelijke identiteit valt van het - silicium - glas - zand.De gemeenschappelijke informatiebronnen zijn verdwenen.De wijzen van vroeger opgevolgd door radio en uiteindelijk als laatste de tv die een ongeveer gemeenschappelijke boodschap uitdragen is niet meer.De informatie is versplinterd.Rechts ziet men een gietijzeren kandelaar daar in een mensenhoofd in papier. Stukken teksten. Krantenpapier "De encyclopedische mens".Gietijzer = nationalistenKandelaar = religieIn het midden staat de hedendaagse mens. Opgesloten. "de encyclopedische mens".Dit deel is gemaakt van een reclame voor lippenstift.Regeneratie KosmetikIn de dubbele wand gaan luchtbellen in het water de hoogte in.In die dubbel - transparantie - plexiglas zit diezelfde "encyclopedische mens".Het geheel staat op dunne platen, glas = chips = zand = silicium.Het geheel steunt op een gietijzeren pilaar = industriële cultuur.De gietijzeren plaat staat op de grond = landbouwcultuur.HET ALTAAR DER CULTUREN. Ik woonde toen in de Aalmoezenierstraat in Antwerpen. De jaren 90 tig.   http://www.anamorfose.be/verf/misc-images/verf-t-i-r-e

verf ed: Contemporary interdisciplinair ArtTIST, nen tjolder, nen dommekloot
13 1

the real WINNERS of antwerp

  "En waarom loop je met al die blinkende dingen rond ?" vroeg Jo aan Alex. "Wel," zei Alex, "als ik gekleed zou zijn zoals jij en een bedrijf binnen zou lopen, dan zouden ze eens flink lachen. Maar nu," zei Alex, die een pak droeg dat gemiddeld drie salarissen waard was, een ketting en een uurwerk waar de gemiddelde burger minstens een jaar voor moest werken. "Als ik zo gekleed met mijn blinkende auto een bedrijf binnenstap, dan staan ze aan de ramen te kijken wie ik ben. Ik word met de rode loper binnengehaald. Belangrijk: als ik mijn contracten op tafel leg, dan staat er binnen no-time een handtekening onder. Iedereen wil een stukje meepikken van mijn succes," grijnsde Alex. "A ha," zei Jo, hij dacht eraan dat hij zijn kaart, die recht gaf op zijn uitkering, nog niet had ingeleverd. Ze kwamen als geroepen, hun stemmen klonken als nachtegaal gezang voor de bistro-eigenaar. Ze waren er net en de sfeer in de bistro werd onmiddellijk vrolijker. Ze werden de Dallas grieten genoemd, een voorbeeld van de acteurs die toen in de gelijknamige soap speelden. "En heb je nog geen advertentie in ons blad?" giechelde de dame tegen de eigenaar. "Welk blad?" stamelde de verbouwereerde eigenaar. "Wel, in ons blad staan alleen mensen zoals wij. Als jij ook in ons blad komt te staan, dan komt iedereen naar hier." Het leek wel een sekte, dacht de eigenaar, maar hij kocht snel een advertentiepagina in het blad. Iedereen kwam regelmatig terug. Op een dag kwam zelfs de eigenaar van het blad op bezoek. Hij droeg een pak dat gemiddeld drie salarissen waard was, een ketting en een uurwerk waar de gemiddelde burger minstens een jaar voor moest werken. Op een dag bezocht zelfs een adellijke dame zijn restaurant. Het kostte hem wel een kleurenpagina in het blad, maar dat had hij ervoor over. Toen de dame hem aankeek, voelde hij zich nietig. Ze stak haar hand uit en hij legde het geld erin. Toen sloot ze haar hand en haar ogen volgden een koers waarin hij niet meer voorkwam. Hij had het dubbele betaald voor wat anders, maar was al blij dat de adellijke dame zijn nederige etablissement met haar bezoek vereerde. Grimlachend liep hij zijn keuken in en bekeek zijn personeel keurend. Wat als de adel niet inging op zijn avances? Ondertussen waren de meisjes en de adellijke dame de bistro uitgelopen en de volgende tent binnengekomen. Ze deden er een tiental op een namiddag, als hedendaagse zwervers die overal hun nachtegalenzang lieten horen en goudstukken lieten neerdalen over hen en hun beschermelingen. *************************************************** Rond 1995 heb ik dat werk gemaakt. Ik noem het "altaar der culturen."Links ziet men een tv, onze gemeenschappelijke identiteit valt van het - silicium - glas - zand.De gemeenschappelijke informatiebronnen zijn verdwenen.De wijzen van vroeger opgevolgd door radio en uiteindelijk als laatste de tv die een ongeveer gemeenschappelijke boodschap uitdragen is niet meer.De informatie is versplinterd.Rechts ziet men een gietijzeren kandelaar daar in een mensenhoofd in papier. Stukken teksten. Krantenpapier "De encyclopedische mens".Gietijzer = nationalistenKandelaar = religieIn het midden staat de hedendaagse mens. Opgesloten. "de encyclopedische mens".Dit deel is gemaakt van een reclame voor lippenstift.Regeneratie KosmetikIn de dubbele wand gaan luchtbellen in het water de hoogte in.In die dubbel - transparantie - plexiglas zit diezelfde "encyclopedische mens".Het geheel staat op dunne platen, glas = chips = zand = silicium.Het geheel steunt op een gietijzeren pilaar = industriële cultuur.De gietijzeren plaat staat op de grond = landbouwcultuur.HET ALTAAR DER CULTUREN. Ik woonde toen in de Aalmoezenierstraat in Antwerpen. De jaren 90 tig.   http://www.anamorfose.be/verf/misc-images/verf-t-i-r-e

verf ed: Contemporary interdisciplinair ArtTIST, nen tjolder, nen dommekloot
18 1

LONGKANKER leugens of waarheid.

Passief roken veroorzaakt maar zelden longkanker Mensen met longkanker zijn niet altijd rokers. Sterker, soms hebben ze nooit een sigaret aangeraakt. Hun ziekte is veelal het gevolg van toevallige mutaties. Elk jaar krijgen wereldwijd zo’n twee miljoen mensen te horen dat ze longkanker hebben. Doorgaans is dat een hard verdict, want deze vorm van kanker is verantwoordelijk voor de meeste overlijdens ten gevolge van kanker. De meeste longkankerpatiënten roken tabak, of hebben dat ooit gedaan. Toch is er een aanzienlijke groep van longkankerpatiënten – naar schatting 10 tot 20 procent – die nooit een tabaksproduct hebben aangeraakt. Onder die ‘nooit-rokers’ met longkanker zijn vrouwen meer vertegenwoordigd dan mannen, en over het algemeen duikt de ziekte ook op jongere leeftijd op dan bij rokers. Wat is dan de (hoofd)oorzaak van longkanker bij nooit-rokers? Is het misschien passief roken, het regelmatig inademen van tabaksrook op horecaterrassen of thuis, bijvoorbeeld in het geval van rokende huisgenoten? Neen, concluderen Amerikaanse oncologen uit een groot epidemiologisch onderzoek waarbij ze bij ruim tweehonderd nooit-rokers met longkanker de genetica van de tumoren in detail onder de loep namen. Daarbij gingen de vorsers op zoek naar specifieke mutaties die konden verraden welk proces aan de basis lag van de desastreuze celwoekering. Dat kan genetische schade zijn door blootstelling aan kankerverwekkende stoffen, maar evengoed toevallige kopieerfouten in het DNA tijdens de celdeling. De resultaten van het onderzoek werden deze week gepubliceerd in het vakblad Nature Genetics. Brute pech Opvallend genoeg vonden de onderzoekers geen sporen terug van rechtstreekse blootstelling aan tabaksrook. Ook niet bij de ruim zestig patiënten die hadden aangegeven dat ze regelmatig passief rookten. Hoewel de invloed van passief roken eigenlijk nog apart in een afzonderlijke studie moet worden onderzocht, suggereert dit onderzoek alvast dat passief roken niet tot hetzelfde type longkanker leidt dan ‘echt’ roken. Het overgrote deel van de gescreende tumoren bij de nooit-rokers bleek simpelweg het gevolg te zijn van toeval, of beter: brute pech. Ze waren ontstaan als een opeenstapeling van ‘natuurlijke’ – lees: niet veroorzaakt door een externe blootstelling – mutaties in het longweefsel. En dus niet als een reactie op veelvuldige inademing van tabaksrook, van luchtvervuiling of van andere kankerverwekkende stoffen zoals asbestvezels of radongas. Wel konden de onderzoekers de longtumoren bij de nooit-rokers opdelen in drie subtypes, op basis van de mutaties die ze erin aantroffen. De subtypes verschillen van elkaar in groeitempo, en daarom loont het de moeite er behandelingen op maat voor te ontwikkelen, als een vorm van gepersonaliseerde therapie. De diagnose van het subtype kan gebeuren met een simpele biopsie. https://www.eoswetenschap.eu/gezondheid/passief-roken-veroorzaakt-maar-zelden-longkanker  ******************************************************************* Rond 1995 heb ik dat werk gemaakt. Ik noem het "altaar der culturen."Links ziet men een tv, onze gemeenschappelijke identiteit valt van het - silicium - glas - zand.De gemeenschappelijke informatiebronnen zijn verdwenen.De wijzen van vroeger opgevolgd door radio en uiteindelijk als laatste de tv die een ongeveer gemeenschappelijke boodschap uitdragen is niet meer.De informatie is versplinterd.Rechts ziet men een gietijzeren kandelaar daar in een mensenhoofd in papier. Stukken teksten. Krantenpapier "De encyclopedische mens".Gietijzer = nationalistenKandelaar = religieIn het midden staat de hedendaagse mens. Opgesloten. "de encyclopedische mens".Dit deel is gemaakt van een reclame voor lippenstift.Regeneratie KosmetikIn de dubbele wand gaan luchtbellen in het water de hoogte in.In die dubbel - transparantie - plexiglas zit diezelfde "encyclopedische mens".Het geheel staat op dunne platen, glas = chips = zand = silicium.Het geheel steunt op een gietijzeren pilaar = industriële cultuur.De gietijzeren plaat staat op de grond = landbouwcultuur.HET ALTAAR DER CULTUREN. Ik woonde toen in de Aalmoezenierstraat in Antwerpen. De jaren 90 tig.   http://www.anamorfose.be/verf/misc-images/verf-t-i-r-e      

verf ed: Contemporary interdisciplinair ArtTIST, nen tjolder, nen dommekloot
20 1

De tweede dag

In de thuiskeukengastronomie is het geen onbekend gegeven. De overschot van de zondagse gekookte aardappelen gaan op maandag met een aardige klont bakboter in de pan. Met wat geluk is er op de tweede dag nog wat stoofvlees over van zondag. Een pot rode kool staat meestal in de voorraadkast en kijk, je hebt voortreffelijke maandagse kost.  Maar er is nog een gastronomische tweede dag.  Om de een of andere reden werd ik al een tijdje geconfronteerd met friet biefstuk. Op tv, in magazines, noem maar op. Wat had ik zin om net als op tv met een welgemikte zwaai een biefstuk in de pan te gooien waarbij er wat boter uit de pan spat. Al kan je dat best niet doen als er iemand toekijkt, anders volgt er een ‘Moet dat?’ en op tv moet er nooit gekuist worden.  Maar je kent dat. Er is altijd iets te doen en net als een zwerm meeuwen aan de viskramen in Oostende hangt er altijd uitstel in de lucht. We moesten nog van het een naar het ander en daar kwam geen einde aan. Om zeven uur zag ik van de honger zo scheel als Jefke in café Het Kruiske die na 14 pinten naar de cafébazin achter de toog loenste als hij iets wou vertellen tegen Jos die tegenover hem zat.  Het werd een hopeloze zaak. Er kwam van friet biefstuk niets in huis. Het was negen uur toen we de auto thuis parkeerden. Ik reed van de scheelkijkende honger bijna tegen de carport. Nog snel een boterham met kaas en mosterd. De biefstuk bleef in de koelkast liggen.  Geloof me, die biefstuk met friet, champignons en sla met tomaat heeft nog nooit zo goed gesmaakt als op de tweede dag. Probeer het maar eens.  Morgen bedoel ik dan hè.

Rudi Lavreysen
29 1

Gezelligheid

Zomaar een zondagavond. Het vrouwelijke segment van het gezin zit collectief te huppelen van ongeduld voor een nieuwe uitzending van dat dansprogramma waarvan ik de naam niet kan onthouden. Met zachte hand eis ik mijn vaste plekje op in ons hoeksalon. In de andere houd ik mijn notitieboekje en mijn favoriete balpen. Om mijn gedachten te noteren. Uit ervaring weet ik dat mijn brein het creatiefst is als ik slaap, bijna slaap, halfwakker ben of me stierlijk verveel. Ik verwacht een mix, een soort mengelmoes van deze toestanden. Is dat geen amalgaam? Duur woord. Moet ik opschrijven. Gaat ooit nog van pas komen. Ik kan me nu wel laatdunkend zitten uitlaten over deze truttige fluttige pietluttige danswedstrijd, maar diep van binnen houd ik wel van de gezelligheid die daardoor hier ten huize ontstaat. Waarom zeggen we trouwens 'laatdunkend' en niet 'laagdunkend'? Je hebt toch ook een lage of hoge dunk van iemand? Nog nooit echt over nagedacht tot nu. Opschrijven. Of even opzoeken. Waarom ook niet? De twee slungelachtige, om de haverklap over hun woorden haspelende presentatoren lullen ondertussen toch maar wat raak. De 'laat' in laatdunkend is blijkbaar geen tegengestelde van vroeg. Laatdunkend komt van 'zich laten dunken', dat vroeger 'zich heel wat verbeelden, een hoge dunk van zichzelf hebben' betekende. Ik heb de neiging om vrij snel laatdunkend te zijn, niet omdat ik 's nachts als een bezetene sprongkrachtig scoor tijdens het basketten, want die gewoonte of kwaliteit heb ik niet, maar vooral omdat ik kritisch ben aangelegd jegens de medemens in het algemeen en dansende BV's in het bijzonder. De vrouwen hier aanwezig smullen ervan. Niet van mijn opmerkingen, maar van het dansspektakel en hun zakken chips. Ik vraag me af waarom, zij het alleen wat het dansen betreft, al valt het me op dat het een inclusief programma is en dat juich ik stilletjes toe. Op een paar minuten tijd pik ik chips uit drie verschillende zakken en herken ik twee homo's in de jury, waarvan een al wat oudere en doorgezakte latino en een veel frissere van Nederlandse origine, alsmede een alpacakapsel dragend verrimpeld vrouwmens dat eigenlijk al twee jaar dood is maar het nog niet beseft. Bij de BV's zelf ontdek ik een man en een vrouw met Afrikaanse roots. Een tweetal dat ik terstond als favoriet bombardeer, omdat iedereen weet dat ze gewoon meer ritme in hun bekken hebben (het heupgebied, niet per se hun muil), en dat bedoel ik absoluut niet racistisch. Verder een zwakzinnige vrouw die aan elk mogelijk televisieprogramma deelneemt, ook al maakt ze zich telkens weer totaal belachelijk, doch lijkt ze zich dat helemaal niet aan te trekken en is ze diep van binnen waarschijnlijk gelukkiger dan ik en heeft ze beduidend meer geld op haar bankrekening, een blinde die feilloos de chachacha danst en een roeier wiens moeder, aan zijn schrikbarende lach te horen en rekening houdend met zijn leeftijd, op het einde van het vorige millennium vruchtbare seks heeft gehad met een geestelijk gehandicapte en lichtelijk hysterische hyena. Een van de jongere deelneemsters blijkt daarenboven de kleindochter van Jean-Marie Pfaff te zijn, oftewel Shania, de dochter van Kelly en Sam. Elke rechtgeaarde Vlaming kent de stamboom van de Pfaffs uit het blote hoofd en tekent deze probleemloos uit de losse of door artrose aangetaste pols in zijn of haar notitieboekje, zoals ik. Shania zelf paradeert even later met bijna ontblote borstjes over de dansvloer. Ik sta bijna even paf als Jean-Marie. Na een uur min of meer meekijken besef ik dat ik geen bal van dansen afweet. Kennelijk is niet alleen het ritme, de lichtvoetigheid en de houding belangrijk, maar ook de inleving en de gelaatstrekken. Als ik de vrouwen van de familie Pfaff in hun 'huidige' toestand bekijk (dat kan perfect, ze zitten met z'n allen aan de rand van de dansvloer om Shania te ondersteunen, al zou een bh ook al voor een stuk kunnen helpen), zou ik kunnen denken dat 'gelaatstrekken' een werkwoord is, als in 'gelaats-trekken'. Hun gelaat lijkt omhoog getrokken, facegelift, geplastificeerd en gebotoxt. Ik ken nog minder van plastische chirurgie dan van dansen, maar in 'herkennen' blink ik meestal wel uit. Sommigen herken ik nochtans niet meer. Het is niet aan mij om daar een oordeel over te 'vellen', maar ze lijken iemand anders.  Alsof ze hun vergankelijke schoonheid koste wat het kost willen vasthouden, schrijf ik in mijn notitieboekje, terwijl ze voor mij letterlijk en figuurlijk hun gezicht verliezen, net als hun authenticiteit en geloofwaardigheid. Hun ooit natuurlijke glimlach heeft nu iets van een pijnlijke grimas. Maar ach, leven en laten leven. Ze doen niemand kwaad. Integendeel. Ze zijn er voor elkaar. Shania danst de longetjes uit haar lijf en achteraf wordt er in koor geweend in het teken van de samenhorigheid die de familie kenmerkt. Prachtig is dat.  Even later wordt de tot vervelens toe deelnemende zwakzinnige vrouw door het publiek weggestemd. Geen gemekker. Wij vinden het vooral erg dat de zakken chips leeg zijn en de show afgelopen is. Mama de echtgenote staat plots en onverwacht op om naar bed te gaan. Jongste dochter zegt verontwaardigd: ''Wij zitten hier allemaal voor de gezelligheid en dan gaat de gezellige geit zomaar ineens slapen!'  Dat gaat deze bok vlug even noteren in zijn notitieboekje, overmand door een amalgaam van emoties.   

Danny Vandenberk
22 2

Caravaggio & Artemisia

De lege bank en het tafeltje. Dat maakt dat je rechtover mij komt zitten. Ik zit met mijn ogen en mijn gedachten in een roman over het leven van kunstenares Artemisia Gentileschi, en ik ben net aan de passage toe over het werk ‘Judith onthoofdt Holofernes’ van Caravaggio. Misschien heb je ooit het werk gezien? Een jonge vrouw heeft het bijna volledig afgesneden hoofd van Holofernes in haar hand, maar wat Artemisia opvalt in het schilderij is niet de gruwel van het tafereel. Nee, zij heeft enkel oog voor de tepels van Judith die zacht door het witte hemdje heen priemen. Denk je ook niet dat dit een metafoor is voor de wereld vandaag? Naïeve vergankelijke schoonheid die vluchtig het onbehagen van de realiteit wegmoffelt. Heel even moet ik denken aan mijn eigen borsten, hard gezwollen door de melk, maar ook week en zacht door het moederschap. Je schuifelt wat heen en weer, onze knieën komen zo op nog geen centimeter van elkaar te zitten. We zinderen, ik voel de kleine elektrische golfjes die tussen ons drijven. Ik kijk in het raam naar je gezicht dat verlicht wordt door het blauwe licht van je laptopscherm. We zitten op de trein naar Leuven, dus misschien ben je een docent. Voor een student lijk je me te oud. Je grijze haren, de zachte groeven in je gezicht. Je blauwgrijze ogen, waarbij je linkeroog iets meer dicht staat door je hangend ooglid. Ergens straal je een doordeweekse weemoed uit. We zijn in het midden van de week, maar in je ogen zijn we nog afgelopen weekend. Of enkele jaren terug in het zuiden van Frankrijk waar jij een glas rode wijn drinkt, en je afvraagt of het leven ooit nog anders zal worden. Dan zie ik dat je kort mijn blik zoekt, me ook aan het peilen bent net zoals ik jouw verhaal al aan het schrijven ben. In dat korte moment kunnen we plots niet meer ontkennen dat we vreemden voor elkaar zijn. Er verschuift iets, en ik kan niet stoppen met schetsen. Zoals Artemisia haar penseel gebruikt, zo creëer ik met woorden jouw personage dat plots een nieuw levenspad bewandelt. Ik kijk om me heen om mijn onrust te verbergen. Door zijn blik ben ik me plots bewust van de lijntjes in mijn gezicht die na de geboorte van mijn zoon dieper liggen. Mijn onopgemaakte gezicht dat de vermoeidheid van vele gebroken nachten verraadt. De trein raast door het landschap, en ik kijk hoe we de stad naderen. Het frisse groen wordt stilaan vervangen door grijze eentonigheid. De stem van de treinbegeleider, een krakende deus ex machina, verbreekt de betovering. Ik maak me los uit mijn pose en ik trek mijn jas aan. Even voelt het alsof ik naakt voor je zat en ik mijn kamerjas opnieuw over mijn schouders drapeer om jou verder te laten schetsen, enkele details die niet bij mijn lichaam horen toe te voegen. De realiteit die langzaam ombuigt tot fictie. Ik ken je niet maar heel even was je Caravaggio. En ik je Artemisia. Onze schetsen worden opgeborgen tot een volgende ontmoeting die er nooit meer zal komen. 

Jolien Van de Velde
21 2

Een eigen leven

Er heeft zich een nieuw fenomeen voorgedaan. Mijn fiets blijkt een eigen leven te hebben. Ik ben er niet gerust in. Een elektrische fiets heeft een motortje en wordt digitaal aangedreven, dus je weet nooit of ermee geknoeid is. Of ze me ergens in de gaten houden. Je hoort er zoveel van. Maar laat me eerst vertellen wat er gebeurd is. U moet weten dat ik op mijn fiets een allergelukkig mens ben. Dit vervoermiddel laat me toe om een eenvoudig vrijheidsgevoel te ervaren. Maar die gelukzaligheid stopte op een zaterdagochtend. Ik ging om verse boeken in de bibliotheek maar mijn fiets besloot om af te draaien op een plek waar ik helemaal niet moest zijn, meer bepaald bij de supermarkt. Zelfs zonder dat ik het door had.  Ik stapte doodgewoon van mijn fiets, parkeerde deze in de fietsenstalling en meende mijn boodschappentas uit de fietstas te halen, maar daar trof ik enkel boeken aan. "Wacht eens, ik moet hier niet zijn. Ik ging helemaal geen boodschappen doen." Nu kan u denken, dat overkomt de beste mens, maar het fenomeen heeft zich ondertussen meermaals voorgedaan. Op verschillende locaties. Een mens zou er zot van worden, als ik dat tenminste al niet ben. U begrijpt dat het fietsen me voortaan eerder verontrust dan gelukkig maakt. Ik weet immers niet meer waar ik naartoe fiets. God weet waar kom ik nog uit. Mijn vrouw zegt dat het eerder aan mezelf ligt. Verstrooid of teveel aan uwe kop is de echtelijke diagnose. Het zou kunnen, maar dan is fietsen toch een goed geneesmiddel. Afijn, als u me binnenkort ergens ziet afstappen en meteen terug opstappen, doe dan alsof er niets aan de hand is. Voor hetzelfde geld word ik gefilmd. En ik zou niet willen dat ik andere mensen in de problemen breng.

Rudi Lavreysen
20 1

Hoop of optimisme: wat zal het zijn?

Jammer dat Joke Hermsen en Tommy Wieringa hoop en optimisme tot het zoveelste of-ofdebat reduceren in de laatste Standaard der Letteren. Kort gezegd is hoop voor Hermsen een noodzaak om het heden te verdragen, terwijl Wieringa de teleurstelling verfoeit die volgens hem op hoop volgt. Hij wil dingen doen zonder er iets van te verwachten. De denkoefening hoe je met moeilijke tijden omgaat, vervalt in een conceptuele, haast semantische discussie.  Terwijl ik op een congres over innovatieve journalistiek hoorde dat gen Z hoop vooral als een ‘utility’ ziet. Jongeren willen meer constructieve verhalen in de krant omdat die de daadkracht - of met een hipper woord, ‘agency’ - zouden aanzwengelen. Hoop moet nut hebben, nieuws moet een constructieve bijdrage leveren aan hun leven. Gelukkig gaan heel wat kranten al verder dan het debatteren of aanklagen. Ze onderzoeken mogelijkheden of integreren zelfs tips in hun artikels. Een interview met auteur en ex-consultant Simon Van Teutem in De Standaard Weekblad eindigt met goede raad voor overheden, ngo’s en ondernemers: “speel in op de ambitie, de statusgevoeligheid, de nood om de beste te zijn. Verbind prestige met een positieve bijdrage aan de samenleving.” NRC onderzocht hoe werkgevers werkzoekenden met autisme beter kunnen bereiken, bijvoorbeeld door een sollicitant vooraf een vragenlijst op te sturen. Daar heb ik als lezer zonder autisme ook iets aan. Het vervult me meer met hoop dan het loutere feit dat de helft van de (hoog) begaafde mensen met autisme thuis zit zonder werk. Dat iemand oplossingen zoekt voor een bepaalde situatie, maakt de berichtgeving niet minder betrouwbaar. Maar wacht, ik ben ook een denker die zich wel eens aan een column waagt. Anderzijds betreur ik dat het debat vaak een doel is geworden in plaats van een instrument. Dat vooral de these-antithese overeind blijft en de synthese gaat vliegen. Vaak vind ik de tweedelingen in debatten artificieel. Het zijn valse tegenstellingen, zoals de hoop en het optimisme hierboven. Vraag je mensen op straat of ze een geel hesje, dan wel een bakfietser zijn, dan antwoorden ze geheid dat ze van beide categorieën wel iets hebben. En om het klimaat te redden zullen waarschijnlijk zowel hernieuwbare als kernenergie nodig zijn, zoals ook consuminderen en groene groei in de praktijk samengaan. Bij dit soort debatten voel ik me altijd wat van mijn tijd beroofd. Of in het slechtste geval vermoed ik er, zoals de filosoof Jürgen Habermas, een portie opiniemanagement achter. Het idee dat opiniemakers hun lezers argumenten willen opleggen. Mogelijks omdat ze een boek geschreven hebben over hun overtuiging, en er dus geen baat bij hebben dat het debat snel eindigt in een synthese. In plaats van waarheidsvinding leidt dat soort debatten eerder tot een status quo, een eeuwig herkauwen van wat de beste oplossing voor het klimaatprobleem zou kunnen zijn, of de beste manier om niet moedeloos te worden.  Hoop zit voor mij meer in het onderzoek dan in de mening. Consulteer mensen met expertise en vraag hen hoe ze een probleem aanpakken. Maak het conceptuele concreet. Doe iets, of schrijf over wat anderen doen, zo veel mogelijk verschillende anderen. En dat - voor mij zo levensnoodzakelijke - denken dan? Voed het met nieuwsgierigheid.

Pons
16 1

Tjoepkesdag

“Hoelang mogen we hier parkeren meneer?”, vroeg de mevrouw uit een openstaand autoraam. “Een half uur”, zei ik. “Dat tjoepke op de grond registreert het tijdstip.” Ik vroeg me af of ze begreep wat ik met tjoepke bedoelde, maar ik wees tegelijk naar het ding. Het leek me Algemeen Beschaafd Dialect te zijn. In sommige streken gebruiken ze het woord ook voor een dopje van een fles. Daar valt tegenwoordig iets over te zeggen. Want het dopje of tjoepke zit sinds bijna een jaar vast aan een plastic fles. Wat heb ik daar al op gesakkerd. Mochten kinderen mijn gevloek hebben gehoord, ik kreeg het schaamrood op mijn wangen. Oké, ik begrijp de filosofie en ik ben fan van de Europese Unie. We willen allemaal het zwerfafval verminderen, maar afvalkenners betwisten tegelijk het nut van deze maatregel.Ook bij het koken is het prul. Ik stond aan het fornuis, de bloemkool was gekookt en de bechamelsaus was de volgende stap. De bloem had haar werk gedaan, tijd om er melk aan toe te voegen. Maar de melkfles was bijna leeg, daarom moest ik snel een andere fles nemen. Bij het ingieten morste ik behoorlijk omdat het dopje met dan onding in de weg zat, waarna het fornuis afsprong en mijn gevloek tot buiten te horen was.Ik ben vast niet alleen als tegenstander. Daarom lanceer ik een oproep. Op 3 juli is het exact een jaar geleden dat de maatregel werd ingevoerd. Laat ons die dag uitroepen tot tjoepkesdag. Ik zit nog maar aan het begin van mijn brainstorm en ben op zoek naar een duidelijke slogan. Ik ben nog niet verder dan ‘Het nieuwe tjoepke is een soepke’, maar er zijn ongetwijfeld betere te vinden.Hebt u een idee? Laat het me zeker weten. Bij alle tjoepkes nog aan toe.

Rudi Lavreysen
19 2

De lorejas

Het gaat hard, met die elektrische fietsen. Zeker op plaatsen waar het druk is en er geen duidelijke fietspaden zijn. Maar ook daar gelden de simpele regels van rechts fietsen en hoffelijk zijn. Om een of andere reden fietste ik in een klein centrumstraatje iets meer naar links dan ik zou mogen. Uit de tegenovergestelde richting kwam een andere elektrische fietser en die reed wel correct. Omdat ik niet goed wist wat hij ging doen begon ik te twijfelen. En dan is het kalf verdronken met een elektrische fiets. Hij passeerde me rechts maar was niet tevreden over mijn rijkunsten. Toen ik 50 meter verder was hoorde ik hem iets roepen. Ik begreep het als ‘dwalm’, maar echt duidelijk was het niet. Voor hetzelfde geld dacht hij aan een ‘zalm’ of aan de Palm die hij meende te drinken, want hij passeerde net een café. Al lijkt me dat twijfelachtig. Het zal wel ‘dwalm’ geweest zijn. Zo schelden op klaarlichte dag. Thuis dacht ik aan het thema van de Nederlandse Boekenweek: ‘Je moerstaal’. De taal waarin je spreekt, schrijft, zingt, dicht, vloekt, juicht en liefhebt. Of scheldt. In mijn jonge jaren waren scheldwoorden toch iets anders. Poëzie zelfs. Woorden met een geschiedenis. Zoals ‘schobbejak’. Dat zei men tegen een valsspeler tijdens het kaartspel aan de keukentafel. Maar het woord gaat ver terug, want een ‘schubjack’ was lang geleden een 'wrijfpaal voor vee in boomarme weidegebieden'. Later was het ‘iemand die iedereen in de weg loopt’. Nog mooier vond ik ‘lorejas’. Het heeft allerlei betekenissen maar ik onthoud vooral die van ‘deugniet’. Ik kreeg het zelf ooit te horen, als ik weer iets had mispeuterd. ‘Waar zit de lorejas?’, hoorde ik dan van ver, want ik had me natuurlijk verstopt. Het had iets. Verzachtend schelden was het. 

Rudi Lavreysen
19 1

Het werkt

Ik heb veertien dagen afgezien. Dat is twee weken geleden. Hersenpan in panne, want wat bedoel ik nu in feite met die tweede zin? Dat het twee weken geleden is dat ik heb afgezien? Niet noodzakelijk. Misschien weid ik wel weldadig uit, verduidelijk ik voor de kick, licht ik lichtjes toe ... Kortom, zeg ik twee keer hetzelfde, maar gewoon anders, gebruikmakend van synoniemen.  Een nieuw werkwoord dringt zich op en staat te popelen om uitgevonden te worden: 'synonimeren', naar analogie met simoniseren, een techniek die de lak van een auto beschermt tegen vuil of krasjes, die hem doet glanzen en bescherming biedt tegen schadelijke invloeden van buitenaf. Al synonimerend kan je taal evengoed wat meer doen glanzen en kan je er tegelijkertijd voor zorgen dat er geen misverstanden ontstaan. Op die manier is het ook een soort beveiliging, een verdediging tegen eventuele foute interpretaties door de buitenwereld. Het nadeel van synonimeren is dat je voor goede verstaanders soms te uitleggerig en op den duur irritant overkomt. In plaats van jezelf al synonimerend te herhalen, kan je daarom ook kiezen voor de duidelijkste variant, zeker als de minder makkelijke optie de zaken onnodig compliceert. Zelf noem ik het simplificerend synonimeren. Simplificerend synonimeren is spannend en spraakmakend. Of misschien net niet, want het maakt net minder spraak. Waar ik tot voor kort langdradig zou zeggen: een kledingstuk dat op het hoofd gedragen wordt is een noodzakelijkheid, op voorwaarde dat de Zweedse bouwvakker een dergelijk hoofddeksel in de nevelige laaghangende wolken ontbeert om stenen met specie op en tegen mekaar te leggen, zeg ik nu simpelweg: een muts is een must, mits Mats een muts om te metsen in de mist mist. Ziezo. Ander voorbeeld. De Nederlander prefereerde een gerecht van grof gemalen durumtarwe in kleine bolletjes. Helemaal fout. Veel beter is: Koos koos koeskoes. Synonimeren, het werkt. 'Jij wordt nog met de dag luier,' zei mijn wederhelft daarnet, toen ik haar uitlegde hoe mijn zelf uitgedokterde proces van synonimeren mijn woordenvloed kan indammen en bijgevolg ook mijn tekstuele inspanningen kan minimaliseren. 'Je zou je beter wat méér inspannen in plaats van minder. Wat werken. Je zou bijvoorbeeld eens een zin kunnen 'verzinnen' die alleen maar werkwoorden bevat. Dat is pas een uitdaging. Ga daar maar eens voor zitten.'  Zij zei ook eens iets. We stonden nota bene te midden van een mensenmassa, op een of andere teringdrukke markt. 'Ach mens,' zei ik, 'hier is zo weinig plaats dat ik nauwelijks kan bewegen! Laat staan gaan zitten!'  Laat staan gaan zitten. Gelukt! Echtgenote zucht. Ik lijk wel van alle markten thuis, denk ik een paar uur later, bijna in slaap vallend tijdens het avondeten. We eten met het hele gezin pas aangekochte kibbeling. De kinderen, die we al veel langer geleden kochten, inspireert het tot, jawel, kibbelen. Met moeite blijf ik wakker. Ik hou van dit leven en van de alomtegenwoordige drukte om me heen en in mijn hoofd. Leven is een werkwoord. Liefde is zelfs een werkwoord. Zeker voor mijn vrouw. Ik zit tegenover haar en zie een paar rode adertjes in haar ogen. Volgens mij is ze minstens even moe als ik. Een knipoog van harentwege na een grapje en een gaapje van mijnentwege. Gelukkig is ze mij nog niet moe. Het werkt, tussen ons.

Danny Vandenberk
17 2

Thuis

Wat betekent het om je ergens thuis te voelen? Is dat wanneer je ergens je weg kent? Ook al neem je steeds dezelfde brug en vermijd je de zijpaadjes, alsof ze nergens naar leiden. Of is het wanneer je de taal van de mensen spreekt, dat je kan zeggen dat je géén lid bent van de supermarkt zodat er geen ongemakkelijk stilte ontstaat? Misschien is het wel het moment waarop je weet wat er van jou wordt verwacht, dat je bijvoorbeeld niet zomaar lacht naar vreemden of je schoenen aanhoudt in een openbare bibliotheek. Is het wanneer je merkt dat je niet meer de neiging voelt om je te verplaatsen? En dan rijst ontegenzeggelijk de vraag of je je thuis kan voelen op meer dan één plek. Wellicht. 'Jij hebt iets met plaatsen’, zegt ze soms. Ik denk er vaak over na, nu het bijna tijd is om deze prachtige stad vaarwel te zeggen. En onlangs dacht ik dat ‘zich ergens thuis voelen’ betekent dat je jezelf kan zijn, zoals je je ook bij een persoon thuis kan voelen. Er zijn maar weinig mensen bij wie ik me echt thuis voel, maar er zijn opvallend veel plaatsen waar ik dit gevoel heb gehad. Zo voelde ik me, naast de buurt waar ik woon(de) of naar school ging, thuis in onder meer Genk, Oostende, De Panne, De Haan, Kortrijk, Luik, Aywaille, Arles, Nîmes, Rome, Parijs, Utrecht, Rotterdam, Bordeaux, Kopenhagen, York, Edinburgh en Stockholm.  Veel plaatsen zijn voor mij onlosmakelijk verbonden met muziek. Zo doen Machina van The Smashing Pumpkins en Secret Samadhi van Live (wat een vergeten topschijf!) me meteen aan de binnenkant van de knalpaarse Ford Mondeo Clipper denken van mijn vader, toen ik twaalf jaar was en enkel mijn walkman en deze cassette had voor de lange autorit naar Portugal. Il Viaggio, de door merg en been brekende melancholische plaat van Melanie De Biasio, beluisterde ik non-stop toen ik een week aan het schrijven was in De Letterie in Oostende. Hail to the thief van de beste groep aller tijden is niet mijn favoriete album, maar wanneer ik ernaar luister, ben ik vijftien en zit ik naast Jens op de bus, op weg naar de Maasvallei om er samen met de rest van het derde middelbaar de bodem af te speuren naar slib en klei. Het werkt ook andersom: als ik denk aan het huis waar ik ben opgegroeid, hoor ik Human touch van Springsteen, Steppin’ out van Joe Jackson of Big love van de supergroep Little Village. Ik onthoud niet zo vaak gezichten, zeker geen beroepen of namen en al helemaal wie wat wanneer deed. Maar ik had nooit een probleem met het studeren van data voor geschiedenis, ik kan codes van deuren of nummers op bankkaarten memoriseren of zelfs tracks op een cd. Maar bovenal onthoud ik plaatsen. De weg ernaartoe is een klus voor de gps, maar ik onthoud wel beelden van steden, straten en pleinen waar ik ben geweest, alsof ik de wereld in schilderijen zie. Helaas betekent dat ook dat ik me snel kan vergissen, als de schilderijen een beetje te veel op elkaar lijken. Ik doe het nu romantisch en poëtisch klinken, maar dat is niet per se zo. Ik onthoud ook willekeurige plekken waarvan ik me echt afvraag waarom ze in mijn hoofd blijven rondspoken. Zoals een balie van een weinig inspirerend museum (ik zie de balie in al haar glorie, maar ik weet niet meer in welke stad of land die zich bevindt) of een hotelkamer en de binnenkoer in een hotel in Tongeren, zonder dat deze opmerkelijker was dan al die andere hotelkamers. Ik kan mezelf ook dingen in het hoofd prenten, alsof ik het bewust download op mijn harde schijf, zonder enige reden. Zo was ik eens met mijn ouders en twee broers op vakantie in een klein dorpje in de Alpen en ik verveelde me steendood. Mijn ouders hadden een voorliefde voor kleinschalige huisjes in dorpen waar de geboorte van een geit het evenement van het jaar was en blijkbaar vonden mijn broers dat prima. Ik probeerde haast elke dag iedereen zover te krijgen om eens naar het amfitheater te gaan kijken of gewoon de stad op te zoeken, maar daar werd zelden aan toegegeven. Ik herinner me een moment waarop ik helemaal alleen was aan het struinen door het dorre berggras, tot ik bij een soort afgrond kwam. De zon prikte op mijn huid en het rook er naar lavendel. Het was best een mooi uitzicht over de vallei. Ik besloot toen dat ik me dat moment voor eeuwig zou blijven herinneren, en dat is tot op vandaag niet veranderd. Misschien moet ik meer van deze momenten creëren.  

Lennart Vanstaen
18 1

Eindeloos

Zo nu en dan rol je weleens tegen een woord aan dat niet over een volwaardig synoniem beschikt. 'Dobbelsteen' bijvoorbeeld heeft alleen maar een achterlijk, ziekelijk broertje. Uitgemergeld, zwak en zieltogend, als een verstokte kettingroker met zware longproblemen. Te dom om te helpen dobbelen en onderhand allang verouderd en ten dode opgeschreven. Niettegenstaande hij vroeger met liefde werd geworpen, werd hij van kindsbeen af in elke klas de allerslechtste leerling: de teerling. De kwibus die voor elk vak zou zakken, in plaats van de kubus met zes regelmatige vlakken. Die kubus, door mij verafgood als de dobbelsteen, heeft evenveel ogen als de elf inwoners van het 'Land der Blinden', waar eenoog koning is. Eenentwintig dus. Na een worp gelden alleen de ogen die bovenaan liggen. Tegenover de 1 staat de 6, de overbuur van de 2 is de 5 en aan de andere kant van de 3 vind je de 4. Zes mogelijkheden. Ziezo, meer valt er voor de leek eigenlijk niet te weten over dit schijnbaar simpele speledingetje. Ogenschijnlijk, maar voor mij, in mijn soms wankele werkelijkheid, een wondermiddel.  Ik groeide op met een dobbelsteen in de hand. Verzot zijnde op resultaten en statistieken, misbruikte ik hem om hele voetbalcompetities te voorspellen. Verder liet ik plastic wielrennertjes op het tempo van het aantal ogen van een dobbelsteenworp voortbewegen op een vezelplaat waarop mijn broer een honderden vakjes tellend parcours tekende, vol bochten, versmallingen en verbredingen. Om 'Ronde van Frankrijkje' te spelen. Na elke rit noteerde ik de rituitslag en het nieuwe klassement. Geen uren, geen dagen, geen weken, maar jaren heb ik dat gedaan. Jaren. Lang geleden. De spelregels, waar ik me strikt aan hield, stelde ik zelf op en elk rennertje had de naam van een wielrenner uit die tijd. Mijn toenmalig idool in plastic was Lucien Van Impe. In mijn jonge jeugd heb ik veel vaker met een dobbelsteen gerollebold dan met om het even welk meisje. Ik ben nu 52. Bijna elke dag speel ik een spelletje met mijn vrouw. Jammer genoeg is het niet wat je denkt. Dik tien jaar geleden verleidde ik haar tot een onschuldig potje Yahtzee en sindsdien spelen we, behoudens ziekte, sterfte of ongeval, elke dag drie opeenvolgende partijtjes, goed voor ongeveer twintig minuten spelen, bijpraten, koffiedrinken, vloeken, (uit)lachen, plagen en standen noteren. Wie het eerst tien spelletjes wint, wint de 'boom', want zo gaat dat bij deze Vandenberk. Morgen beginnen we trouwens aan onze zeshonderdste boom. De stand, die hopelijk nog heel lang een tussenstand zal blijven, is voorlopig 334-265 in mijn voordeel, maar mijn echtgenote, alias mijn 'teerbeminde teerlinge' (in dit geval een onschuldig koosnaampje) geeft nooit op. Fanatiek filosofeer ik over mijn fantastische fascinaties: de dobbelsteen en mijn vrouw. Die laatste is veel minder oppervlakkig, maar toch zijn er overeenkomsten. Raakvlakken, als je wil. Mijn vrouw heeft ook ogen, prachtige exemplaren overigens, al zijn het er slechts twee. Ze vertelt honderduit over 1.001 dingen die haar bezighouden. Nooit saai, soms een tikkeltje verbazend, en toch, toch zal ze me nooit overdonderen of tilt doen slaan. Ze is verrassend en toch afgebakend, omdat ik haar zo goed ken. Ze is een dobbelsteen. Het onberekenbare is herleid tot 1, 2, 3, 4, 5 of 6 mogelijkheden. Nooit saai of gemiddeld, want het gemiddelde aantal ogen dat je kan gooien is drie en een half. Ik weet nooit precies wat er komt, maar het boezemt me geen angst in, integendeel, het is vertrouwd. Dat afgebakend verrassende, die onvoorspelbare voorspelbaarheid, daar hou ik van. Eindeloos.    

Danny Vandenberk
24 1

Droge worst

Het is nog maar februari, maar er dient zich al een streepje voorjaarszon aan. De gezelligheidszoekers komen uit hun winterslaap. Op de vroege terrasjes is het knokken voor een plaats. We hebben geluk op het terras met de Parijse terrastafels. “Dat hadden we vroeger niet”, zeg ik tegen mijn tafelgenoot. “In mijn herinnering was het in februari nog ijskoud. Met carnaval op school moest je een dikke jas onder je kostuum aantrekken.” Maar vroeger maken ze niet meer. Het is een kwestie van mee te schuiven met de zon. Het lijkt wel een stoelendans. Nog zoiets. Nadat de zon plaats heeft geruimd voor een kille en vroege avond en we onze jassen hebben aangetrokken, gaat er wat volk huiswaarts. Ook iemand die ik nog ken uit mijn lagereschooltijd. Haar naam is me na al die jaren ontsnapt. Ze loopt arm in arm met haar man. “Ik neem een droge worst mee naar huis”, zegt ze. Mijn tafelgenoot en ik weten niet onmiddellijk waar kijken. Tot we het pakje zien dat ze in haar hand heeft. Een root-wit geruit en van de slager gekend patroon. “Nu hebben ze al vaak iets tegen mij gezegd”, lach ik. “Maar een droge worst ben ik nog niet genoemd.” Dan laat ze het rood-wit geruit pakketje zien. “Nee, nee”, lacht ze. “Hij niet. Dit is echt droge worst, vanuit het café, voor seffens.” Het is lachen en dat doet goed in die kille februarilucht. Maar het is geen slecht idee voor bij de tv. De droge worst op een snijplankje en het aardappelmesje erbij. Thuis hadden we een patattenmesje dat vader zo vaak had geslepen dat het lemmet bijna afgesleten was. Het is wellicht een metafoor voor al die verdwenen jaren. Maar ik ga het laten liggen. Maar die mesjes, zouden ze die nog maken?

Rudi Lavreysen
14 1