Zoeken

Joost Vandecasteele verlaat Brussel.

Brussel, dat is het lelijke huis dat Verminnen ooit bewierookte. Brussel dat is vuiligheid, viezigheid, ranzigheid en hoerigheid. Brussel, dat is bestuurloos, genadeloos, abbeloos, soms al eens hopeloos en ook al eens grandioos. Brussel, dat is een attractiepark bezaaid met toeristenvallen, trekpleisters, foodketens en biertenten. Brussel lijkt in niets meer op zichzelf en de mensen die aan het roer van het schip staan, hebben haar in haar ziel vermoord. Brussel is een pretpark voor marginalen geworden. De stad is veranderd maar dat ben ik ook. Ik kijk naar de chaos van Brussel met rode mistroostige ogen, met afgrijzen denkend dat het vroeger allemaal beter was – maar zo verzuurd ben ik niet, het was a slip of the tongue. Brussel heeft allang alle charme verloren. Foute burgemeesters, politiek zonder visie, graaicultuur, millenials, schaamteloze toeristen en nonsens bestuur. Dat is Brussel geworden. Ik ken Brussel in elke minuut, ’s nachts en overdag. Ik woon al zolang in de eeuwige kronkels van haar stinkende en rottende ingewanden. ’s Morgens toont ze haar trieste blik bij het ontvangen van de duizenden pendelaars die haar met vuile sokken en aftandse schoenen betreden en vertrappelen. Zielige Vlamingen en Walen die met zwaarmoedige hangende hoofden haar stenen tapijt overlopen naar kelders, bunkers of glazen torens en waar ik liever nooit kom. Loving you is a dirty job but someone’s got to do it. Ik blijf nog een tijdje maar helaas, Brussel, hoe lief ik je ook heb, ik zal ook jouw herinnering binnenkort laten inslapen zoals ik dat met mijn kat Felix de 2de heb gedaan. Ik zal jou laten kwijlen en betijen. Maar altijd aan je denken, in het groot, en dingen doen in het stoemelings (Fragment uit mijn roman: “Doorheen gebroken vensters”).

Erwin Abbeloos
11 0

Het gaat wat geven

We bevinden ons in een schoonheidswinkel waar men wel eens een bekertje thee aangeboden krijgt. Zeer vriendelijk, maar met meestal enkele winkeltassen in beide handen is het nuttigen van een bloedhete beker thee geen gemakkelijke opdracht. Na onze best gedaan te hebben met het ruiken aan de vele producten en we onze keuze hebben gemaakt, begeven we ons naar de kassa. Een goedlachse verkoopster wacht ons daar op en richt zich tot mijn vrouw. Wat een verstandige zet is. “Bent u al member?”, vraagt ze aan mijn vrouw. Kijk, de vraag werd opnieuw zeer vriendelijk gesteld, maar ik krijg het op mijn heupen als men plotsklaps Engelse woorden gaat gebruiken voor iets waar het totaal geen meerwaarde heeft. Zelfs geen zin. Of mijn vrouw al member is. Echt waar. Wat is er met het gewone lid gebeurd? Is dat woord afgeschaft en werd dat tijdens een journaaluitzending aangekondigd toen ik naar een ander programma keek? Of toen de tv nog niet aanstond. Wat doorgaans een beter idee is, maar dat is weer een andere zaak. Een snelle blik in de online versie van het Groene Boekje stelt me gerust. Lid staat nog altijd netjes in de officiële woordenlijst van de Nederlandse taal. En het ongelukkige member is vooralsnog niet opgenomen. Want stel je voor, als we het woord ‘lid’ afschaffen, dan volgen er nog woorden. Denk aan een lidkaart. Dan vragen ze je plots in de bibliotheek of je al een membership card hebt. Het gaat wat geven. Bovendien is niet iedereen de Engelse taal even machtig. Waarom het zo moeilijk maken? “Bent u al lid?” is prima. En laten we ook niet vergeten dat het woord lid meerdere betekenissen heeft. U weet wel. Wat vangen we daar mee aan? Is dat plots ook een member? Het gaat wat geven.

Rudi Lavreysen
7 0

Gezond paardenverstand

De zwarte ruin keek afgunstig naar de voskleurige Haflinger hengst. Die kon wel nog voor een nageslacht zorgen bij de bloedmooie, elegante, hagelwitte Lippizaner merrie die net op de weide haar intrede deed. Dat was hem niet meer gegund, nu men zijn mannelijkheid had ontnomen. Haar dekken kon hij nog wel, dat is bekend in de paardenwereld. Ruinen die de merries dekken, terwijl de echte hengsten er na twee à drie keer de brui aan geven. Hij liet de Haflinger achter zich en draafde naar de Lippizaneese. In al haar blanke maagdelijkheid was deze wat schuw, maar toch beviel haar het glimmende zwart van haar bewonderaar. Natuurlijk zou ze zich niet door de eerst de beste laten bespringen, dus keek ze uit wat er nog meer te bespeuren viel in de buurt. De Haflinger kwam statig naar haar toe. Enig, deze licht rossige kleur en die prachtige witte manen, dacht ze. Hij had een Zuid-Tirools accent, maar met haar volbloedige Habsburgse afkomst was dit geen probleem. Het werd al snel een uitputtingsslag. Rennen maar, van hot naar haar met de twee Don Juans achter sneeuwwitje aan. Soms werd er gebriest, dan weer met de gehoefde voeten gestampt. Gelukkig voor de witte werden na een tijdje de zwarte en de vos in een aparte afspanning geplaatst. Waarvoor het dienen moest, mag Joost weten, maar iedere dag werden de drie paarden samen gezet. Na enkele dagen werd het wat eentonig. Telkens weer, leidde de rivaliteit tussen de heren het tot een rennen van jewelste. De dame vond het eigenlijk wel prettig om achterna gezeten te worden. Tot op de dag dat er uit het land van Tom Jones een pony toekwam. Halfwild, maar uiterst intelligent en met een uitzonderlijk uithoudingsvermogen. In het rennen versloeg hij meteen zijn concurrenten en wat meer was, de witte merrie was zijn avances zeer genegen. In de mensenwereld werd wel eens neergekeken op mannen als Mick Jagger, Tom Cruise of Nicolas Sarkozy, die stuk voor stuk grotere vriendinnen hadden. Bij de mens kon naar verluid rijkdom en macht van de kleintjes een grote rol spelen. Zou dit in de dierenwereld ook zo zijn?En of, maar hier speelde conditie en geduld de hoofdrol. Binnen de kortste keren haalde de Welshman zijn Habsburgse schone binnen. De knappe ruin en de mogelijk nog knappere Haflinger haalden het niet en moesten de aftocht blazen. Onder het neuriën van het bekende Delilah van zijn streekgenoot, snoof de Welsh pony naar zijn sexgenoten: “Sorry guys, wie niet groot is, moet slim zijn.”

Vic de Bourg
21 1

Zijt ge al terug?

Op liften had ze het niet begrepen. Niet het duimgewijs reizen, maar de toestellen die je van de ene verdieping naar de andere brengen. In het woonzorgcentrum stapte ze er nooit alleen in. Als we vroegen waarom niet, volgde er altijd het verhaal van pa en grootvader die ooit vast hadden gezeten in de lift van het oude ziekenhuis. Als ik me niet vergis was het na een kraambezoek. De tijd dat ze er vastzaten, werd bij elk verhaal langer.   De lift in het woonzorgcentrum zorgde er wel voor dat sommige van haar medebewoners hun beste acteertalenten bovenhaalden. Soms slopen ze mee naar buiten toen ik naar huis ging. Ze glipten mee voorbij de met een cijfercode beveiligde deur. “Ik ga mee naar beneden”, zei een deftig geklede man op leeftijd. Hij zou zomaar bij een familielid of vriend op bezoek kunnen zijn geweest. Beneden aangekomen wilde hij door de achterdeur naar buiten, maar die zat op slot. “Krijgt gij die open?”, vroeg hij. Ik nam hem rustig mee terug naar boven. Een andere keer sloop Maria mee door de als een voorgevel van een huis gemaskeerde deur. Ze keek nog even achterom. Ik dacht om naar haar zuster ofzo te zwaaien, bij wie ze op bezoek was geweest. “Ik ga naar mijn zoon in Achel”, zei in de lift. Er begon een lichtje bij me te branden. “En hoe gaat ge daar naartoe?”, vroeg ik. “Met de taxi hè”, antwoordde ze. “Of anders te voet.” “Oei, is Maria weer weggeglipt”. Helemaal verrast was de verpleegster niet. “Maar ik ging gewoon naar Achel”, sputterde Maria nog tegen. “Och, hier is het ook goed”, zei de verpleegster waarna ze haar arm om de schouders van Maria legde en ze haar stevig tegen zich aandrukte, alsof ze de 'hier' uit haar zin extra wou benadrukken. Ik zag dat ons ma bij haar kamer stond te kijken. “Zijt ge al terug?”, zei ze.

Rudi Lavreysen
23 1
Tip

Paniek

Ik zag paniek in  haar ogen. Het kan ook mijn reflectie geweest zijn, want haar stem klonk rustig en sterk. We hadden het er vaak en veel over gehad. Over hoe ze zich erbij voelde, over hoe het zou zijn, over hoe vaak ze me nog zou zien. Het lag altijd ergens in de toekomst. Vandaag was het dan zo ver. Mama haar koffertje stond klaar. De meubeltjes hadden we al een paar dagen eerder geïnstalleerd. Ik had m’n best gedaan om het zo gezellig mogelijk te maken, met schemerlampjes en haar persoonlijke spulletjes. ‘Zullen we gaan?’ Weer zag ik paniek. Of was het mijn paniek? Mijn leven lang was het woord ‘bejaardentehuis’ taboe geweest. Mijn ouders zouden daar nooit naartoe gaan. Stel je voor. De laatste halte van het leven. Opnieuw voelde ik paniek. Schuldgevoel. Vandaag moest ik haar laten gaan. Mijn belofte gebroken. Het ging niet meer thuis. De afgelopen jaren, tijdens covid, was ik er altijd geweest. Fulltime verzorging. Van rolstoel tot nachtemmer. Drie maaltijden per dag. Vandaag was alles anders. Het leven verandert en de tijd om al haar noden in te vullen was in het gedrang gekomen. ‘Dag huis, wie weet kom ik nog een keer bij je eten.’ De moed zakte in m’n schoenen.‘Maar mama toch, natuurlijk kom je nog bij me eten. We gaan nog leuke tijden tegemoet.’ Huichelaar zei ik stilletjes tegen mezelf. Ik die altijd zo minachtend had gesproken over het bejaardentehuis moest nu alles uit de kast halen om het in een positief daglicht te stellen. Maar het moest. Het kon niet anders meer. Het leven vroeg nu andere dingen van mij. Een dikke knuffel en een onderdrukte traan. Daar zat ze dan in haar nieuwe kamer. Ze keek me geruststellend aan en zei: ‘ik denk dat ik het hier wel naar m’n zin ga hebben.’  Weer zag ik paniek. Of verbeelde ik het me? Toen ik terug thuis kwam en haar vertrouwde stoel zag staan, leeg, was er weer paniek. Het was mijn paniek. Mijn pijn. Mijn loslaten. Een whatsapp oproep van mama... Met een blij gezicht liet ze me zien dat ze op het terras in het lentezonnetje zat. Ze was blij. Ze had eindelijk uitzicht op een groene tuin. Ik zag geen spoor van paniek…

Heidi Schoefs
119 2

Toverbal

Waar het altijd goed is, waar er kip aan het spit is, waar de kerk in ’t midden staat. Ik groeide op in de streek die Raymond van het Groenewoud zo liefdevol bezong. Op het Vlaamse platteland, in een stad die eigenlijk die naam niet waardig is. Heerlijk rustig was het er, zo tussen de varkensboerderijen en maïsvelden. Vlaanderen boven. Zo was het een traditie om elke zondagmiddag op de koffie te gaan bij de grootouders in een naburig dorp. Vaak met de auto maar bij mooi weer ook op de fiets. Dan maakte een bezoek aan Fons het uitstapje compleet. De lieve man baatte destijds een winkel uit in visgerief, op de hoek van het centrale plein. Open op zondag, al was dat niet zo duidelijk. Pas als er een klant binnenkwam, ging één enkele TL-lamp aan en verscheen de brave man in ruitjeshemd en debardeur. Zijn moeder in blauwe werkschort ging achter de toonbank staan.  Naast vislijnen en aas werden er ook conserven en drankjes verkocht. Ik had echter enkel oog voor het rek naast de kassa waar het schepsnoep stond uitgestald. Ik kreeg een plastic bakje en mocht dat opvullen met smoelentrekkers, lange matten, perziken, aardbeien met en zonder suiker, kikkertjes, smurfen en colalollies. Heerlijk, heerlijk. Een zakje vol voor 20 frank.  Het summum was de toverbal, zo’n hele grote witte met spikkeltjes. Je kent hem wel, hij heeft van die gekleurde laagjes en laat een wit laagje achter op je tong. Je likt en likt en likt tot je écht niet meer kan. Dan ligt hij daar op een bordje te wachten tot de volgende dag. Wat ik als tienjarig meisje haast magisch vond, is nu wansmakelijk.  

Melanie Huyghe
0 0

Het appartement in Athene

Athene op een ochtend in februari. Ik kijk naar de twee citroenbomen in de tuin. Het wordt langzaam licht, veel vroeger dan in België. De zon schijnt al. Natuurlijk. Ik kook water voor sterke instantkoffie en een bord havermoutpap. Een schep Griekse yoghurt erbij en een sinaasappel. Ik ga zitten en vind langzaam mijn routine in het nieuwe oude appartement in Athene.  Ik schakel de elektrische waterboiler in omdat ik binnen 20 minuten wil douchen en denk terug aan  de vorige avond. De hartelijke verwelkoming door buurvrouw Maria. Met veel gebak en chocolaatjes. Griekse gastvrijheid en nieuwsgierigheid liggen dichtbij elkaar. Geduldig wachtend tot de tank van 80 liter voldoende warm water bevat, maak ik nog mijn dagelijkse sudoku op de app van De Morgen.  Dan baan ik me een weg naar de douche. De vouwdeur van de badkamer werd reeds verwijderd. In afwachting van een volle deur verwittigen we elkaar dan maar als we naar de wc moeten.  Ik word stilaan gewoon aan de logge, oude stoelen met foute bekleding, de uitklapbare salontafel, het bijzettafeltje met de porseleinen vaas en bloemen in glas, de herderspostuurtjes op de eikenhouten kast, het Chinese theeservies met veel te veel kopjes. Dit zou op Camping Flamingo vintage zijn. Prijzen tot 100 euro niet vreemd.  De nieuwe airfryer van Xiaomi staat te pronken op het aanrecht. Glanzend wit en vierkant met bijhorende app. 24u op voorhand te programmeren én met 100 eenvoudige recepten. Van een stijlbreuk gesproken. 

Melanie Huyghe
5 0

Hoe het zou zijn om te roken

De medische wetenschap staat verder dan ooit tevoren. Recente ontdekkingen en moderne technieken laten ons toe kanker en andere ziektes steeds beter te behandelen. Nooit eerder waren we ons zo bewust van ons eigen lichaam. Nooit eerder wisten we zo goed hoe we onszelf moeten verzorgen. De maakbare mens in een krampachtige poging om zo oud mogelijk te worden.  Op bakfietsen en voorzien van katoenen zakjes halen we dus boodschappen bij de verpakkingsvrije biowinkel. Onbespoten en van de korte keten, met respect voor boer en dier. Daarna trekken we het bos in voor een wandeling of gaan we naar de yogales. Want aarden en dichtbij onszelf blijven in het “nu” schijnen cruciaal te zijn.    In deze tijd van gezondheidshypes à la ginger shots, collageenpoeder en botox overweeg ik geregeld te beginnen met roken. Hoe zou het zijn om een sigaret op te steken? vraag ik me af. Gewoon, ’s morgens, net uit bed met een verse pot koffie. De balkondeur open, een aansteker zoeken en dan eens goed trekken aan die eerste sigaret van de dag.  De dwarrelende rook in de koude ochtendlucht heeft iets romantisch. Het doet denken aan de affiches voor Hollywoodfilms uit de jaren 50. Toen roken nog stoer en sexy was. Toen nog niemand stilstond bij Fumer tue en de zieke longen op het pakje.  Nu klinkt dit bijna als vloeken in de kerk. Hoogstens kom je nog weg met vapen. Dat elektrisch gedoe met veel stoom en kauwgomballengeur. Verstokte rokers zijn verbannen. Je vindt hen tegenwoordig in een kamertje op het eind van de gang of verregend in een hoekje van de binnenkoer. Hun glorietijd is voorbij.  

Melanie Huyghe
0 0